EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0453

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie

COM/2022/453 final

Brussel, 14.9.2022

COM(2022) 453 final

2022/0269(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie

(Voor de EER relevante tekst)


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De internationale gemeenschap heeft zich ertoe verbonden dwangarbeid tegen 2030 uit te bannen (duurzameontwikkelingsdoelstelling 8.7 van de Verenigde Naties) 1 . De gebruikmaking ervan blijft echter wijdverbreid. De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) schat het totale aantal mensen die dwangarbeid verrichten op 27,6 miljoen 2 .

In overeenstemming met de EU-Verdragen bevordert de EU de eerbiediging van de mensenrechten wereldwijd, met inbegrip van de daarmee verband houdende arbeidsrechten, bijvoorbeeld als onderdeel van haar toezegging om waardig werk te bevorderen. In dit verband zijn de bestrijding van dwangarbeid en de bevordering van zorgvuldigheidsnormen in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid prioriteiten op de mensenrechtenagenda van de EU.

Het doel van dit voorstel is het in de EU in de handel brengen, het op de EU-markt aanbieden en de uitvoer uit de EU van producten die zijn vervaardigd met dwangarbeid, met inbegrip van gedwongen kinderarbeid, te verbieden. Het verbod geldt voor in de EU geproduceerde en ingevoerde producten. Voortbouwend op internationale normen en ter aanvulling van bestaande horizontale en sectorale EU-initiatieven, met name de zorgvuldigheids- en rapportageverplichtingen in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid, voorziet het voorstel in een verbod dat wordt ondersteund door een robuust, risicogebaseerd handhavingskader.

Het initiatief werd voor het eerst aangekondigd door voorzitter Von der Leyen in haar toespraak over de Staat van de Unie op 15 september 2021 3 . De algemene elementen van dit voorstel zijn op 23 februari 2022 vastgelegd in de mededeling van de Commissie over waardig werk wereldwijd 4 en in het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid 5 .

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Zowel in de mededeling over waardig werk wereldwijd als in het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid werd aangekondigd dat de Commissie werkte aan een nieuw wetgevingsinitiatief dat daadwerkelijk zou verbieden met dwangarbeid vervaardigde producten in de EU in de handel te brengen en op de markt van de EU aan te bieden.

In de voorgestelde richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid worden de gevolgen van dwangarbeid aangekaart. Met name wordt dwangarbeid in de bijlage bij de voorgestelde richtlijn genoemd als een van de schendingen van rechten en verbodsbepalingen in internationale mensenrechtenovereenkomsten, zoals IAO-Verdrag nr. 29 betreffende dwangarbeid, het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende dwangarbeid van 2014 en IAO-Verdrag nr. 105 betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid.

Het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid richt zich op het gedrag van bedrijven en zorgvuldigheidsprocessen voor de ondernemingen die binnen de werkingssfeer ervan vallen, en voorziet niet in maatregelen die specifiek bedoeld zijn om het in de EU in de handel brengen en het op de markt aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten te voorkomen. Het voorstel is gericht op het opzetten van een systeem binnen het vennootschapsrecht en corporate governance waarmee ondernemingen mensenrechtenschendingen en milieuschendingen in de eigen activiteiten van ondernemingen, in de activiteiten van hun dochterondernemingen en in hun waardeketens kunnen aanpakken. Ondernemingen zijn verplicht samenwerking te zoeken met zakenpartners in hun waardeketens om de schendingen te verhelpen. Terugtrekking blijft het laatste redmiddel wanneer de negatieve effecten niet kunnen worden beperkt. Hoewel de richtlijn sancties bevat in geval van niet-naleving van de zorgvuldigheidsverplichtingen, verplicht zij de lidstaten of ondernemingen niet om het in de handel brengen en het op de markt aanbieden van een product te verbieden.

In artikel 5, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 6 wordt dwangarbeid uitdrukkelijk verboden. Dit verbod is goed verankerd in de huidige EU-wetgeving en verwachte wetgevingsinitiatieven, alsook in internationale en Europese initiatieven.

In juli 2021 hebben de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden richtsnoeren 7 bekendgemaakt, gebaseerd op internationale normen, om bedrijven in de EU te helpen bij het nemen van passende maatregelen om het risico op dwangarbeid in hun activiteiten en toeleveringsketens aan te pakken. Dit document heeft gediend als brug naar specifiek op dwangarbeid gerichte wetgeving. Dit voorstel is in overeenstemming met de in die richtsnoeren gevolgde aanpak, waarmee rekening zal worden gehouden bij de reactie op de acties van marktdeelnemers.

Dwangarbeid is een vorm van arbeidsuitbuiting die strafbaar is op grond van Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan 8 . Bovendien voorziet de richtlijn in de aansprakelijkheid van rechtspersonen, alsmede in administratieve en strafrechtelijke sancties, voor de in die richtlijn bedoelde uitbuiting wanneer deze tot hun voordeel is begaan door een persoon die binnen de rechtspersoon een leidende positie bekleedt of wanneer het strafbare feit mogelijk was wegens een gebrek aan toezicht of controle. Dit voorstel vormt een aanvulling op die richtlijn en belet de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de autoriteiten voor rechtshandhaving, niet om binnen hun bevoegdheid maatregelen te nemen met betrekking tot het vermeende of bevestigde strafbare feit van mensenhandel in samenhang met dwangarbeid en arbeidsuitbuiting.

De richtlijn inzake sancties tegen werkgevers 9 verbiedt de indienstneming van irregulier verblijvende onderdanen van derde landen, met inbegrip van slachtoffers van mensenhandel. Dit voorstel vormt ook een aanvulling op die richtlijn.

De hardnekkigheid van dwangarbeid laat de noodzaak zien van aanvullende maatregelen, ook gericht op producten, om te voorkomen dat met dwangarbeid vervaardigde producten in de handel worden gebracht en op de markt worden aangeboden.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 20202024 10 omvat als prioriteit voor de EU en de lidstaten de uitbanning van dwangarbeid en de toepassing van internationale normen inzake verantwoord ondernemerschap, zoals de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten en de richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake multinationale ondernemingen en passende zorgvuldigheid 11 . Dit voorstel is in overeenstemming met de prioriteiten van dat actieplan. Het vormt ook een aanvulling op de EU-strategie voor de rechten van het kind 12 , op grond waarvan de EU overeenkomstig artikel 32 van het Handvest van de grondrechten van de EU gehouden is een nultolerantiebeleid te voeren ten aanzien van kinderarbeid en ervoor te zorgen dat de toeleveringsketens van EU-bedrijven daarvan vrij zijn.

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de toepassing van andere voorschriften op het gebied van mensenrechten. Het zal ook een aanvulling vormen op het regelgevingskader van de EU, dat momenteel geen verbod bevat op het in de EU in de handel brengen en op de markt aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten. De internationale samenwerking met de autoriteiten van niet-EU-landen zal op gestructureerde wijze plaatsvinden in het kader van de bestaande dialoogstructuren, bijvoorbeeld de mensenrechtendialogen met derde landen of, indien nodig, specifieke dialogen die op ad-hocbasis zullen worden opgezet. In zijn/haar rol als vicevoorzitter van de Commissie zal de hoge vertegenwoordiger zorgen voor samenhang met de verschillende gebieden van het externe optreden binnen de Commissie.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel is gebaseerd op de artikelen 114 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

In artikel 114 VWEU is bepaald dat het Europees Parlement en de Raad maatregelen moeten vaststellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.

Het doel van de verordening is belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen te vermijden en concurrentieverstoringen op de interne markt weg te nemen die het gevolg zouden zijn van verschillen in nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake het in de Unie in de handel brengen en op de markt van de Unie aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten.

Er komt steeds meer aandacht voor de hardnekkigheid van het probleem van dwangarbeid en voor de noodzaak te voorkomen dat met dwangarbeid vervaardigde producten worden aangeboden. Verschillende parlementen en regeringen van de lidstaten hebben aangekondigd dat er wetgeving moet komen om ervoor te zorgen dat producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, niet op hun markt terechtkomen. Tegen die achtergrond is er een concreet risico dat de lidstaten nationale wetten aannemen die het voor hun eigen grondgebied verbieden goederen die met dwangarbeid zijn vervaardigd in de handel te brengen en op de markt aan te bieden. Die wetgevingshandelingen zullen naar alle waarschijnlijkheid onderling uiteenlopen. Dergelijke onderlinge verschillen zullen waarschijnlijk leiden tot ontwijkingsinspanningen, die het goederenverkeer binnen de interne markt zouden aantasten. Hieruit volgt dat verschillen in wetgeving tussen de lidstaten met betrekking tot het in de handel brengen en aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten op hun nationale markt, kunnen leiden tot verstoringen van de interne markt en tot ongerechtvaardigde belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen.

Volgens artikel 207 VWEU moet de gemeenschappelijke handelspolitiek gebaseerd zijn op uniforme beginselen, bijvoorbeeld op het gebied van het uitvoerbeleid. Aangezien dit voorstel – in de vorm van een uitvoerverbod voor producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd en een verbod op de toegang tot de EU-markt van producten waarvan is aangetoond dat zij met dwangarbeid zijn vervaardigd – rechtstreekse en onmiddellijke gevolgen zal hebben voor de handel, moet artikel 207 een rechtsgrondslag zijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid) 

De uitvoering van dit voorstel, met name de onderzoeken en de besluiten om met dwangarbeid vervaardigde producten te verbieden, valt onder de bevoegdheid van de nationale autoriteiten van de lidstaten. De douaneautoriteiten zullen aan de buitengrenzen van de EU optreden – in de eerste plaats op basis van de besluiten van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten – om met dwangarbeid vervaardigde producten die de EU-markt binnenkomen of verlaten, op te sporen en tegen te houden. De wetgeving op dat gebied van de lidstaten alleen is echter waarschijnlijk niet toereikend en efficiënt, en de doelstellingen van het voorstel kunnen niet op adequate wijze worden verwezenlijkt door wetgeving op het niveau van de lidstaten. Wetgeving en coördinatie van de handhaving op EU-niveau zijn om de volgende redenen noodzakelijk:

De werking van de EU-markt vereist gemeenschappelijke bepalingen op dit gebied. Verschillen tussen wetgevingen van lidstaten kunnen leiden tot verstoringen van de interne markt en ongerechtvaardigde belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen.

De handhavingsinspanningen moeten in de hele EU uniform zijn. Als de handhaving in sommige delen van de EU minder streng is, worden zwakke gebieden gecreëerd, wat het algemeen belang in gevaar kan brengen en oneerlijke handelsvoorwaarden kan creëren.

Risico’s in verband met dwangarbeid in waardeketens van bedrijven hebben vaak grensoverschrijdende gevolgen, die doorwerken in verschillende EU-lidstaten en/of niet-EU-landen. Dit wijst op de noodzaak van een EU-brede aanpak, gekenmerkt door rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor ondernemingen die actief zijn op de interne markt en daarbuiten.

Het voorstel is dan ook noodzakelijk om een sterke en uniforme handhaving op dit gebied te waarborgen, verstoringen van de werking van de interne markt te voorkomen, de in dit verband verdedigde openbare belangen te beschermen en te zorgen voor een gelijk speelveld voor bedrijven die binnen en buiten de EU gevestigd zijn.

Evenredigheid

Omdat dit voorstel betrekking heeft op met dwangarbeid vervaardigde producten ongeacht hun aard en herkomst, zouden alle marktdeelnemers die deze producten in de EU in de handel brengen en op de markt aanbieden binnen de werkingssfeer ervan vallen. Toch zullen de bevoegde autoriteiten voor een efficiënte handhaving hun inspanningen moeten concentreren op waar de grootste risico’s van dwangarbeid bestaan en het effect waarschijnlijk het grootst zal zijn. Dit betekent dat de nadruk waarschijnlijk zal worden gelegd op grotere marktdeelnemers in een vroeg stadium van de EU-waardeketen (bv. importeurs, fabrikanten, producenten of productleveranciers).

Het voorstel voorziet in een gemeenschappelijke reeks bevoegdheden voor alle bevoegde autoriteiten in de lidstaten, wat naar verwachting zal bijdragen tot een betere handhaving. De handhavingsbevoegdheden zullen bij de lidstaten liggen. Sommige lidstaten moeten mogelijk hun nationale procedureregels aanpassen om hun handhavingsautoriteiten in staat te stellen in grensoverschrijdend verband doeltreffend gebruik te maken van hun handhavingsbevoegdheden, samen te werken en non-conforme producten binnen de EU aan te pakken. De gekozen mate van harmonisatie is noodzakelijk om te zorgen voor een soepele samenwerking en gegevensuitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten.

Met de oprichting van een netwerk van relevante autoriteiten zal het voorstel de samenwerking en samenhang op het gebied van handhaving verbeteren zonder dat de autoriteiten van de lidstaten onevenredig of buitensporig worden belast. Het voorstel gaat bijgevolg niet verder dan noodzakelijk is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Een verordening is noodzakelijk om de doelstellingen van doeltreffende handhaving en naleving te verwezenlijken. De doelstellingen zouden met een richtlijn niet worden bereikt, aangezien er na de omzetting verschillen tussen de jurisdicties kunnen blijven bestaan, waardoor de geharmoniseerde handhaving in gevaar komt.

De Commissie zal richtsnoeren opstellen om de handhavingsautoriteiten van de lidstaten en ondernemingen te ondersteunen; die richtsnoeren zullen algemene informatie en achtergrondinformatie bevatten met advies over de naleving en toepassing van het voorstel.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

De raadpleging omvatte de bekendmaking van het verzoek om input, de gerichte raadpleging en andere outreach-activiteiten en ad-hocfeedback. Het doel van de raadplegingsstrategie was input te ontvangen van relevante belanghebbenden uit zowel EU- als niet-EU-landen. Onder de belangrijkste geraadpleegde belanghebbenden waren:

·ondernemingen (met inbegrip van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen41 (kmo’s) en hun vertegenwoordigende organisaties en andere marktdeelnemers in toeleveringsketens die te maken kunnen krijgen met dwangarbeid;

·vakbondsorganisaties;

·lidstaten van de EU en landen buiten de EU;

·internationale organisaties (met name de IAO en de OESO);

·maatschappelijke organisaties/niet-gouvernementele organisaties (ngo’s).

De gerichte raadpleging vond plaats van 19 mei 2022 tot en met 23 juni 2022. De raadpleging bouwde voort op de input van relevante autoriteiten van de lidstaten en belanghebbenden via vergaderingen van bestaande platforms en netwerken. Het beoogde initiatief werd tijdens 14 van dergelijke vergaderingen gepresenteerd, waaronder die van het Europees netwerk voor productconformiteit, de dialoog met het maatschappelijk middenveld van DG Handel, de deskundigengroep van de Commissie inzake handel en duurzame ontwikkeling, en de gedachtewisseling met de Europese organisaties van sociale partners. Aan de gerichte raadpleging werd deelgenomen door vertegenwoordigers van de lidstaten en meer dan 450 andere belanghebbenden.

In het algemeen waren alle belanghebbenden het erover eens dat dwangarbeid een complex probleem is dat moet worden aangepakt en uitgebannen. Sommigen van hen gaven echter aan dat dit binnen de EU moet gebeuren middels de nationale strafwetgeving van de lidstaten. Zowel vertegenwoordigers van de lidstaten als andere belanghebbenden benadrukten dat het beoogde EU-instrument verenigbaar moet zijn met de WTO en gebaseerd moet zijn op internationale normen, zoals de definitie van dwangarbeid van de IAO. Alle belanghebbenden plaatsten vraagtekens bij het ontbreken van een specifieke effectbeoordeling.

Een meerderheid van de belanghebbenden benadrukte ook dat het nieuwe instrument verenigbaar moet zijn met en gekoppeld moet zijn aan het voorstel voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid, maar daarmee niet mag overlappen, met name wat de uitvoering en handhaving van beide instrumenten betreft.

Veel belanghebbenden voerden aan dat meer nadruk moet worden gelegd op evenredigheid en dat extra lasten voor ondernemingen, met name kmo’s, moeten worden vermeden. Belanghebbenden vroegen ook om richtsnoeren, met name om hen te helpen bij het identificeren van risico’s. Sommige belanghebbenden wezen op de vraag hoe verschillen tussen lidstaten bij de uitvoering van het nieuwe instrument kunnen worden voorkomen.

Het verzoek om input voor het voorstel werd gepubliceerd 13 op het portaal voor betere regelgeving (ook bekend als “Geef uw mening”) om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun mening te geven over de noodzaak van maatregelen en het beoogde initiatief, en om input te geven over eventuele verdere kwesties die bij de ontwikkeling van dit beleidsterrein in overweging moeten worden genomen. De doelgroep bestond uit deskundigen en vertegenwoordigers van belanghebbende partijen, zoals ondernemersverenigingen, importeurs en fabrikanten, consumenten, ngo’s, vakbonden, detailhandelsbedrijven en nationale vertegenwoordigers, waaronder nationale autoriteiten die belast zijn met de handhaving van relevante regels.

Het verzoek om input stond van 23 mei 2022 tot en met 20 juni 2022 open voor opmerkingen en feedback van het publiek. In totaal zijn 107 reacties ontvangen, waarvan er 76 aanvullende informatie of een standpuntnota bijsloten.

De respondenten waren voornamelijk ondernemersverenigingen (33 %), vertegenwoordigers van ngo’s (31 %) en ondernemingen/bedrijfsorganisaties (15 %), gevolgd door vakbonden, burgers, overheidsinstanties en academische/onderzoeksinstellingen.

Belanghebbenden uit 22 landen op vijf continenten hebben feedback gegeven. De meeste reacties kwamen van belanghebbenden uit België (33 – dit getal omvat ook degenen die hun feedback hebben gegeven via hun vertegenwoordiging in België), Duitsland (19) en de VS (12).

Wat de werkingssfeer van het instrument betreft, was het belangrijkste punt van geschil of deze moet worden beperkt tot het onderzoeken van individuele zendingen, dan wel of het ook mogelijk moet zijn om meer toezicht uit te oefenen op specifieke producten, bedrijfstakken, productielocaties, regio’s en landen.

De belanghebbenden waren het grotendeels eens over het gebruik van de definitie van dwangarbeid van de IAO in het Verdrag betreffende gedwongen arbeid van 1930 (nr. 29) en de 11 indicatoren van de IAO inzake dwangarbeid 14 . Belanghebbenden verwezen ook vaak naar de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en naar de zorgvuldigheidsrichtsnoeren inzake verantwoord ondernemen van de OESO, evenals naar de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN. Zij merkten vaak op dat zij zich al aan die richtsnoeren hielden en verzochten om het voorstel daarmee in overeenstemming te brengen.

Er waren verschillen van mening over het benodigde bewijsmateriaal op grond waarvan de autoriteiten een zending op de plaats van binnenkomst zouden kunnen weigeren. Belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld toonden zich voorstander van een weerlegbaar vermoeden voor specifieke producten, industrieën, productielocaties, regio’s en landen waar veel dwangarbeid voorkomt. De nationale autoriteiten zouden ook de mogelijkheid moeten krijgen een onderzoek in te stellen indien zij een redelijk vermoeden hebben dat de producten elementen van dwangarbeid in de waardeketen bevatten. Daarnaast moet een klachtenmechanisme worden ingesteld om het maatschappelijk middenveld en vakbonden in staat te stellen klachten voor onderzoek in te dienen. De particuliere sector geeft de voorkeur aan een landelijk en productagnostisch beeld, waarbij onderzoeken worden geopend op basis van een redelijk vermoeden. De argumenten liepen ook uiteen wat de bewijslast betreft, namelijk of het aan de importeur moet zijn om te bewijzen dat zijn goederen geen sporen van dwangarbeid bevatten, dan wel aan de douaneautoriteit om te bewijzen dat bij de productie van de onderzochte zending dwangarbeid is gebruikt. In elk geval zijn de meeste belanghebbenden het erover eens dat concrete procedures en onderzoeksnormen nodig zijn om voorspelbaarheid en uniformiteit te waarborgen.

Wat handhaving betreft, waren de meeste belanghebbenden het erover eens dat voor alle lidstaten dezelfde normen moeten gelden en dat het risico van versnippering moet worden vermeden. Daarom moeten de nationale handhavingsautoriteiten duidelijke richtsnoeren en de nodige middelen krijgen om de voorgestelde verordening doeltreffend te monitoren en te handhaven (onder meer voor opleiding en om ervoor te zorgen dat de nationale autoriteiten over voldoende personeel beschikken), waarbij de EU een coördinerende rol moet spelen.

Respondenten uit de particuliere sector wezen vaak op consistentie met bestaande EU- en nationale regelgeving om dubbel werk door ondernemingen en meer bureaucratie te voorkomen. In andere opmerkingen wordt dit initiatief veeleer beschouwd als een aanvulling op lacunes in andere verordeningen, zoals de vrijstelling van kmo’s van de voorgestelde richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid.

Ook ten aanzien van de kmo’s lopen de standpunten uiteen. Vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld benadrukten dat kmo’s niet mogen profiteren van uitsluitingen of bijzondere bepalingen, zoals dat het geval was voor de voorgestelde richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid. Aangezien kmo’s de meerderheid van de bedrijven in de EU uitmaken, is het van cruciaal belang voor een betekenisvolle impact van het nieuwe instrument dat dit volledig op hen van toepassing is. Anderzijds pleitte een aanzienlijk aantal vertegenwoordigers van ondernemersverenigingen of ondernemingen/bedrijfsorganisaties voor een speciale behandeling van kmo’s, door hun gedetailleerde richtsnoeren, specifieke bepalingen of zelfs uitsluitingen van het instrument te verschaffen. Het belangrijkste argument in dit verband was dat kleinere ondernemingen over minder middelen beschikken om diepgaand passende zorgvuldigheid te betrachten en dat zij minder marktmacht hebben om druk uit te oefenen op leveranciers om extra inspanningen te leveren of toegang te verlenen tot hun productielocaties en werknemers.

Het nieuwe voorstel moet ervoor zorgen dat producten waarvan wordt vastgesteld dat zij met dwangarbeid zijn vervaardigd, niet alleen van de eengemaakte markt van de EU worden geweerd, maar ook dat zij niet kunnen worden omgeleid naar landen die niet over een verbod beschikken of niet de benodigde capaciteit voor onderzoek/handhaving hebben. Daarom is het van het grootste belang dat de samenwerking met autoriteiten in derde landen wordt geïntensiveerd om ervoor te zorgen dat producten die van hun markt worden geweerd niet op de eengemaakte markt van de EU terechtkomen, en vice versa.

De toegevoegde waarde van een databank werd in de ontvangen feedback ook benadrukt. Belanghebbenden stelden voor dat overheidsinstanties een register van bestrafte en verboden entiteiten en producten zouden kunnen verstrekken. Dit zou bedrijven, met name kmo’s, helpen om problematische leveranciers te vermijden. Een aantal belanghebbenden heeft de douaneautoriteiten ook verzocht vanuit het oogpunt van transparantie hun gegevens openbaar te maken. Vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties vroegen dat importeurs verplicht zouden worden al hun leveranciers in kaart te brengen en gegevens over hen te verstrekken.

Veel belanghebbenden presenteerden de bedrijfs- of sectorspecifieke initiatieven die zij hebben genomen om dwangarbeid in hun waardeketens aan te pakken, en de resultaten die zij hebben bereikt.

Effectbeoordeling

De kwestie die moet worden aangepakt – dwangarbeid – is rechtstreeks in tegenspraak met de eerbiediging van de menselijke waardigheid en de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten, zoals vastgelegd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 5, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

Tegen deze achtergrond vereist dwangarbeid dringende maatregelen, waardoor er geen ruimte is voor een effectbeoordeling. Bij de opstelling van dit voorstel is echter rekening gehouden met de gegevens die zijn verzameld bij de effectbeoordelingen van andere initiatieven, zoals het voorstel voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en het initiatief inzake duurzame producten. Om die reden en gezien het belang en de urgentie van het initiatief werd een afwijking uit hoofde van de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie toegestaan. De analyse en het ondersteunende bewijsmateriaal zullen nog worden gepresenteerd in een werkdocument van de diensten van de Commissie, en wel binnen drie maanden na de bekendmaking van dit voorstel.

Wat de kosten betreft, zal het voorstel voornamelijk handhavingskosten voor overheidsinstanties en nalevingskosten voor marktdeelnemers met zich brengen. De Commissie zal ook beperkte kosten maken.

De nalevingskosten zijn kosten waarmee bedrijven worden geconfronteerd om te waarborgen dat zij geen met dwangarbeid vervaardigde producten in de EU in de handel brengen en op de markt aanbieden. Hun kosten zullen afhangen van de vraag of zij al onder zorgvuldigheidsbepalingen vallen (bijvoorbeeld de voorgestelde richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid) dan wel of zij op vrijwillige basis al passende zorgvuldigheid in acht hebben genomen.

De kosten voor de lidstaten die het voorstel zullen uitvoeren, zullen afhangen van de bestaande administratieve structuur op nationaal niveau (d.w.z. of er al bestaande autoriteiten zijn die soortgelijke taken uitvoeren), de reeds bestaande nationale wetgeving voor gerelateerde kwesties en de mogelijke bijwerking van de douanesystemen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Alle marktdeelnemers die producten op de markt van de EU aanbieden of ze van daaruit uitvoeren, moeten onder de verordening vallen. Dit is noodzakelijk om daadwerkelijk te verbieden dat met dwangarbeid vervaardigde producten op de EU-markt worden aangeboden.

Kmo’s beschikken wellicht over beperkte middelen en deskundigheid om doeltreffende stelsels van zorgvuldigheidseisen in te voeren. Het uit de handel nemen van goederen kan voor kmo’s ook leiden tot hogere lasten dan voor een grote onderneming.

Voor kmo’s zullen daarom verschillende aanpassingen nodig zijn. Eén manier om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften en beperkingen van kmo’s zou theoretisch kunnen zijn om dergelijke ondernemingen van de werkingssfeer van dit voorstel uit te sluiten. Dit is echter geen haalbare optie, aangezien het voorstel zich zal moeten richten op producten waarvan wordt vermoed dat zij met dwangarbeid zijn vervaardigd, ongeacht de omvang van de betrokken marktdeelnemers. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat de entiteiten die de autoriteiten bij een onderzoek naar dwangarbeid benaderen, in sommige gevallen kmo’s zijn. Uitsluiting van kleine en middelgrote ondernemingen zou derhalve afbreuk doen aan de doeltreffendheid van het voorstel en tot onzekerheid leiden. Daarnaast is het belangrijk in overweging te nemen dat kmo’s doorgaans deel uitmaken van waardeketens, waardoor beleidsmaatregelen die gericht zijn op grote ondernemingen binnen deze toeleveringsketens ook van invloed zijn op kmo’s, die zorgvuldigheidsprocedures moeten hebben om toegang te krijgen tot financiering en om tegemoet te komen aan de eisen van grotere afnemers/leveranciers die passende zorgvuldigheid in acht nemen. Zoals aangegeven in de aanbevelingen van de Commissie in het Jaarverslag over Europese kmo’s 2021/202242, kan het wellicht passender zijn om in wetgeving vereenvoudigde vrijwillige instrumenten en risicobeperkende maatregelen te overwegen waarmee kmo’s hun duurzaamheidsverbintenissen kunnen aantonen.

De Commissie heeft de voordelen van de invoering van een drempel voor het volume en/of de waarde van producten beoordeeld, waarbij de autoriteiten onder die drempels geen onderzoeken naar dwangarbeid in het kader van dit voorstel zouden starten. Aangezien het waarschijnlijker kan zijn dat kmo’s kleinere hoeveelheden op de markt aanbieden, zou een dergelijke de-minimisclausule in beginsel kunnen dienen als een manier om rekening te houden met hun situatie en hen grotendeels vrij te stellen van onderzoeken. Het vaststellen van de-minimisdrempels zou echter het gelijke speelveld op de interne markt verstoren en mazen in de wet creëren. Het zou evenmin een garantie zijn dat kmo’s altijd buiten de werkingssfeer van dit voorstel vallen, aangezien kleinere marktdeelnemers, afhankelijk van de sector, wel degelijk aanzienlijke hoeveelheden producten op de markt kunnen aanbieden.

In plaats van een scherp omlijnde vrijstelling voor kmo’s of een de-minimisdrempel moet hun situatie daarom worden aangepakt in de structuur van de maatregel zelf, met inbegrip van de risicogebaseerde handhaving en de ondersteunende instrumenten. De volgende elementen kunnen daar bijvoorbeeld deel van uitmaken:

Ontwerp van de maatregel: Bij de vaststelling van de termijnen voor het indienen van informatie zullen de bevoegde autoriteiten rekening houden met de omvang en de middelen van de betrokken marktdeelnemers, vanuit het besef dat kleinere ondernemingen over minder middelen beschikken voor het in het oog houden en in kaart brengen van waardeketens dan grotere ondernemingen.

Risicogebaseerde handhaving: De bevoegde autoriteiten moeten hun handhavingsinspanningen concentreren op die plaatsen waar zij naar verwachting het grootste effect zullen hebben, namelijk bij de marktdeelnemers die betrokken zijn bij de stappen van de waardeketen die het dichtst liggen bij de plaats waar het risico van dwangarbeid te verwachten is. Daarbij moeten zij ook rekening houden met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers, de hoeveelheid betrokken producten en de omvang van de vermeende dwangarbeid.

Ondersteunende instrumenten: Omdat de ervaring heeft geleerd dat kmo’s baat hebben bij ondersteunende instrumenten zoals richtsnoeren of kostenbeperkende modellen, zal de Commissie richtsnoeren opstellen waarin rekening wordt gehouden met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het financieel memorandum dat bij dit voorstel is gevoegd, beschrijft de gevolgen voor de begroting en voor de personele en administratieve middelen.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal actief toezicht houden op de uitvoering van de voorgestelde verordening en ervoor zorgen dat de doelstellingen van de voorgestelde verordening worden verwezenlijkt. Het toezicht zal met name gericht zijn op het doeltreffend voorkomen dat met dwangarbeid vervaardigde producten op de EU-markt worden aangeboden of uit de EU worden uitgevoerd, en op het waarborgen van doeltreffende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten. Daarbij zal ook rekening worden gehouden met de gevolgen voor het bedrijfsleven en met name voor kmo’s.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I bevat de algemene bepalingen: het onderwerp (artikel 1), de definities (artikel 2) en het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten, met name het op de EU-markt aanbieden en uitvoeren ervan (artikel 3).

Hoofdstuk II bevat nadere bijzonderheden over de onderzoeken en besluiten van bevoegde autoriteiten. De lidstaten zullen een of meerdere bevoegde autoriteiten moeten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor het nakomen van de verplichtingen die uit dit voorstel voortvloeien (artikel 12). In de inleidende fase van het onderzoek zullen de bevoegde autoriteiten een risicogebaseerde aanpak moeten volgen en met name het risico op schending van bovengenoemd verbod moeten beoordelen (artikel 4). Als de bevoegde autoriteit vaststelt dat er sprake is van een gegronde reden tot bezorgdheid over een dergelijke schending, is zij verplicht de betrokken producten en marktdeelnemers te onderzoeken (artikel 5). In het hoofdstuk worden ook de besluiten van de bevoegde autoriteiten (artikel 6) en de inhoud (artikel 7), evaluatie (artikel 8) en erkenning daarvan (artikel 14) gespecificeerd. De bevoegde autoriteiten krijgen verplichtingen inzake het informeren van de Commissie en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten (artikel 9) en inzake administratieve samenwerking en wederzijdse communicatie (artikel 13). Het hoofdstuk bevat ook bepalingen over het indienen van informatie over vermeende schendingen (artikel 10) en de databank met risicogebieden of risicoproducten ten aanzien van dwangarbeid (artikel 11).

Hoofdstuk III gaat over bepalingen voor producten die de EU-markt binnenkomen of verlaten. Specifieke bepalingen voor douanecontroles zijn noodzakelijk, aangezien Verordening (EU) 2019/1020 in dit geval niet geschikt is voor het beoogde doel, en douaneautoriteiten niet als eerste verdedigingslinie kunnen optreden, zoals zij gewoonlijk doen op grond van Verordening (EU) 2019/1020. Daarom zullen zij zich baseren op de besluiten van de bevoegde autoriteiten. Bovendien moeten de douaneautoriteiten specifieke informatie beschikbaar hebben over de natuurlijke en rechtspersonen die betrokken zijn bij het productieproces, evenals over het product zelf, zodat zij met dwangarbeid vervaardigde producten die de EU-markt binnenkomen of verlaten op doeltreffende wijze kunnen tegenhouden, overeenkomstig de besluiten van de bevoegde autoriteiten.

Daarom bevat hoofdstuk III bepalingen inzake douanecontroles (artikel 15), informatie die door de marktdeelnemer ter beschikking van de douaneautoriteiten moet worden gesteld (artikel 16), de mogelijkheid tot opschorting van het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van producten die mogelijk in strijd zijn met het verbod (artikel 17), het vrijgeven van producten voor het vrije verkeer of de uitvoer indien er geen overtreding is vastgesteld (artikel 18), de weigering om producten voor het vrije verkeer of de uitvoer vrij te geven (artikel 19) en de verwijdering van de producten waarvan de vrijgave voor het vrije verkeer of de uitvoer is geweigerd (artikel 20), alsmede bepalingen inzake informatie-uitwisseling en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten (artikel 21).

Hoofdstuk IV bevat bepalingen over informatiesystemen (artikel 22), over de richtsnoeren die de Commissie zal moeten opstellen om de bevoegde autoriteiten te helpen bij de uitvoering van de voorgestelde verordening en marktdeelnemers bij de naleving ervan, alsook bepalingen die de duidelijkheid van de taken en de samenhang van het optreden van de bevoegde autoriteiten waarborgen (artikel 23) en bepalingen inzake de oprichting, samenstelling en taken van het EU-netwerk voor met dwangarbeid vervaardigde producten dat zal dienen als platform voor gestructureerde coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de Commissie (artikel 24).

Hoofdstuk V bevat de slotbepalingen: inzake vertrouwelijkheid (artikel 25), internationale samenwerking (artikel 26), gedelegeerde handelingen (artikel 27), de urgentieprocedure (artikel 28), de comitéprocedure (artikel 29), sancties (artikel 30) en de inwerkingtreding en datum van toepassing van de voorgestelde verordening (artikel 31).

2022/0269 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 15 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Zoals erkend in de preambule van het Protocol van 2014 bij Verdrag nr. 29 betreffende dwangarbeid (“IAO-Verdrag nr. 29”) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) vormt dwangarbeid een ernstige schending van de menselijke waardigheid en de fundamentele mensenrechten. De IAO heeft verklaard dat het uitbannen van alle vormen van gedwongen of verplichte arbeid een beginsel is met betrekking tot de grondrechten. De IAO deelt IAO-Verdrag nr. 29, het Protocol van 2014 bij Verdrag nr. 29 en IAO-Verdrag nr. 105 betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid (“IAO-verdrag nr. 105”) in bij de fundamentele IAO-verdragen 16 . Dwangarbeid omvat een grote verscheidenheid aan dwangpraktijken waarbij arbeid of dienstverlening wordt verricht door personen die dit niet vrijwillig hebben aangeboden 17 .

(2)Het gebruik van dwangarbeid is wijdverbreid in de wereld. In 2021 werden naar schatting ongeveer 27,6 miljoen mensen gedwongen arbeid te verrichten 18 . Kwetsbare en gemarginaliseerde groepen in een samenleving zijn bijzonder kwetsbaar om tot arbeid gedwongen te worden. Ook wanneer dwangarbeid niet door de staat wordt opgelegd, is deze vaak een gevolg van een gebrek aan goed toezicht op het bestuur van bepaalde marktdeelnemers.

(3)De uitbanning van dwangarbeid is een prioriteit voor de Unie. De eerbiediging van de menselijke waardigheid en de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten zijn stevig verankerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Artikel 5, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens bepalen dat van niemand mag worden verlangd gedwongen of verplichte arbeid te verrichten. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens herhaaldelijk uitgelegd als een verplichting voor de lidstaten om elke handeling waarbij een persoon in de in artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens beschreven situaties wordt gehouden, te bestraffen en doeltreffend te vervolgen 19 .

(4)Alle lidstaten hebben de fundamentele IAO-verdragen inzake dwangarbeid en kinderarbeid geratificeerd 20 . Zij zijn daarom wettelijk verplicht het gebruik van dwangarbeid te voorkomen en uit te bannen en regelmatig verslag uit te brengen aan de IAO.

(5)De Unie streeft er met haar beleid en wetgevingsinitiatieven naar om gebruikmaking van dwangarbeid uit te bannen. De Unie bevordert passende zorgvuldigheid in overeenstemming met internationale richtsnoeren en beginselen die zijn vastgesteld door internationale organisaties, waaronder de IAO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna “de OESO” genoemd) en de Verenigde Naties (hierna “de VN” genoemd), om ervoor te zorgen dat dwangarbeid geen plaats heeft in de waardeketens van in de Unie gevestigde ondernemingen.

(6)Het handelsbeleid van de Unie ondersteunt de bestrijding van dwangarbeid in zowel unilaterale als bilaterale handelsbetrekkingen. De hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling van de handelsovereenkomsten van de Unie bevatten een verbintenis om de fundamentele IAO-verdragen, waaronder IAO-Verdrag nr. 29 en IAO-Verdrag nr. 105, te ratificeren en daadwerkelijk uit te voeren. Bovendien kunnen unilaterale handelspreferenties in het kader van het stelsel van algemene preferenties van de Unie worden ingetrokken wegens ernstige en systematische schendingen van IAO-Verdrag nr. 29 en IAO-Verdrag nr. 105.

(7)De richtlijn ter bestrijding van mensenhandel (Richtlijn 2011/36/EU) van het Europees Parlement en de Raad 21 (“de richtlijn ter bestrijding van mensenhandel”) harmoniseert de definitie van mensenhandel, met inbegrip van gedwongen arbeid of dienstverlening, en stelt minimumstraffen vast. Eventueel ingestelde voorschriften inzake een verbod op het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van in de EU vervaardigde of ingevoerde producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, of het uitvoeren van dergelijke producten, en de verplichting om ervoor te zorgen dat dergelijke producten van de markt van de Unie worden verwijderd (“het verbod”), mogen geen afbreuk doen aan die richtlijn, en met name niet aan de bevoegdheid van rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten om strafbare feiten op het gebied van mensenhandel, met inbegrip van arbeidsuitbuiting, te onderzoeken en te vervolgen.

(8)[Met name Richtlijn 20XX/XX/EU inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid behelst horizontale zorgvuldigheidsverplichtingen om feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten – met inbegrip van dwangarbeid – en het milieu in de eigen activiteiten van de onderneming, haar dochterondernemingen en in haar waardeketens op te sporen, te voorkomen, te beperken en er verantwoordelijkheid voor te nemen, in overeenstemming met internationale normen inzake mensenrechten en arbeidsrechten en milieuverdragen. Die verplichtingen gelden voor grote ondernemingen boven een bepaalde drempel uitgedrukt in aantal werknemers en netto-omzet, en voor kleinere ondernemingen in sectoren met een grote impact boven een bepaalde drempel uitgedrukt in aantal werknemers en netto-omzet 22 .]

(9)Daarnaast schrijft Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad 23 voor dat importeurs van mineralen in de Unie die onder de werkingssfeer van die verordening vallen, zorgvuldigheidsverplichtingen moeten nakomen die in overeenstemming zijn met bijlage II bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid voor verantwoorde toeleveringsketens van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden, en met de daarin opgenomen aanbevelingen inzake passende zorgvuldigheid. [Verordening (EU) nr. XX/20XX inzake batterijen en afgedankte batterijen bevat verplichtingen voor marktdeelnemers om in hun toeleveringsketens passende zorgvuldigheid te betrachten, onder meer met betrekking tot arbeidsrechten 24 .] [Verordening (EU) XX/20XX betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden 25 vereist passende zorgvuldigheid met betrekking tot het wettelijke en ontbossingsvrije karakter van de producten en grondstoffen die binnen de werkingssfeer van die verordening vallen, onder meer met betrekking tot de mensenrechten.]

(10)Op grond van de artikelen [XX] van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bepaalde marktdeelnemers jaarlijks niet-financiële verklaringen publiceren waarin zij verslag uitbrengen over de gevolgen van hun activiteiten voor milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van kwesties in verband met dwangarbeid en de bestrijding van corruptie en omkoping 26 . [Verder bevat Richtlijn 20XX/XX/EU inzake duurzaamheidsrapportage door ondernemingen gedetailleerde rapportageverplichtingen voor onder de overeenkomst vallende ondernemingen met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten, ook in mondiale toeleveringsketens. De informatie die ondernemingen openbaar maken over mensenrechten moet, in voorkomend geval, informatie over dwangarbeid in hun waardeketens omvatten 27 .]

(11)In juli 2021 hebben de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden richtsnoeren bekendgemaakt om bedrijven in de Unie te helpen bij het nemen van passende maatregelen om het risico op dwangarbeid in hun activiteiten en toeleveringsketens aan te pakken 28 .

(12)Zoals wordt erkend in de mededeling van de Commissie over waardig werk wereldwijd 29 , zijn ondanks het huidige beleid en het huidige wetgevingskader verdere maatregelen nodig om de doelstellingen te verwezenlijken om met dwangarbeid vervaardigde producten van de markt van de Unie uit te bannen en aldus wereldwijd verder bij te dragen aan de bestrijding van dwangarbeid.

(13)Het Europees Parlement heeft in zijn resoluties dwangarbeid krachtig veroordeeld en opgeroepen tot een verbod op producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd 30 . Het is daarom een kwestie van publieke morele zorg dat zonder een doeltreffend mechanisme om met dwangarbeid vervaardigde producten te verbieden of uit de handel te nemen, dergelijke producten op de markt van de Unie zouden kunnen worden aangeboden of naar derde landen zouden kunnen worden uitgevoerd.

(14)Om het wetgevings- en beleidskader van de Unie inzake dwangarbeid te vervolledigen, moet het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten of het uitvoeren van in de Unie geproduceerde of ingevoerde producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, worden verboden en moet ervoor worden gezorgd dat die producten van de markt van de Unie worden verwijderd.

(15)Momenteel bestaat er geen wetgeving van de Unie die de autoriteiten van de lidstaten machtigt om een product rechtstreeks in bewaring te houden, in beslag te nemen of uit de handel te nemen op basis van de vaststelling dat het geheel of gedeeltelijk met dwangarbeid is vervaardigd.

(16)Om de doeltreffendheid van het verbod te waarborgen, moet een dergelijk verbod van toepassing zijn op producten waarvoor in enig stadium van de productie, vervaardiging, oogst of winning ervan, met inbegrip van bewerkings- of verwerkingshandelingen in relatie tot de producten, sprake is geweest van dwangarbeid. Het verbod moet van toepassing zijn op alle producten ongeacht het type, met inbegrip van de onderdelen ervan, en moet van toepassing zijn op producten ongeacht de sector, de herkomst, of ze afkomstig zijn uit de Unie of ingevoerd, of in de Unie in de handel gebracht en op de markt van de Unie aangeboden, of zijn uitgevoerd.

(17)Het verbod moet een bijdrage leveren aan de internationale inspanningen om dwangarbeid uit te bannen. De definitie van “dwangarbeid” moet daarom worden afgestemd op de definitie in IAO-Verdrag nr. 29. De definitie van “dwangarbeid die door overheidsinstanties wordt toegepast” moet worden afgestemd op IAO-Verdrag nr. 105, waarin gebruikmaking van dwangarbeid als straf voor het uiten van politieke opvattingen, als middel voor economische ontwikkeling, als instrument van arbeidsdiscipline, als straf voor deelname aan stakingen, of als middel tot raciale, religieuze of andere discriminatie specifiek wordt verboden 31 .

(18)Micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (“kmo’s”) beschikken soms over beperkte middelen en capaciteit om ervoor te zorgen dat de producten die zij in de Unie in de handel brengen of op de markt aanbieden, vrij zijn van dwangarbeid. Daarom moet de Commissie richtsnoeren opstellen inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers. Daarnaast moet de Commissie richtsnoeren opstellen over risico-indicatoren voor dwangarbeid en over openbaar beschikbare informatie om kmo’s en andere marktdeelnemers te helpen aan de vereisten van het verbod te voldoen.

(19)De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten toezicht houden op de markt om schendingen van het verbod op te sporen. Bij de aanwijzing van die bevoegde autoriteiten moeten de lidstaten ervoor zorgen dat die autoriteiten over voldoende middelen beschikken en dat hun personeel over de nodige competenties en kennis beschikt, met name met betrekking tot de mensenrechten, het beheer van waardeketens en zorgvuldigheidsprocedures. De bevoegde autoriteiten moeten nauw samenwerken met de nationale arbeidsinspecties en de justitiële en rechtshandhavingsautoriteiten, met inbegrip van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van mensenhandel, op een wijze die het onderzoek van deze autoriteiten niet in gevaar brengt.

(20)Om de doeltreffendheid van het verbod te vergroten, moeten de bevoegde autoriteiten marktdeelnemers een redelijke termijn geven om het risico op dwangarbeid te identificeren, te beperken, te voorkomen en te verhelpen.

(21)Wanneer zij zoeken naar mogelijke schendingen van het verbod, moeten de bevoegde autoriteiten een risicogebaseerde aanpak volgen en alle informatie beoordelen waarover zij beschikken. De bevoegde autoriteiten moeten een onderzoek instellen wanneer zij op basis van hun beoordeling van alle beschikbare informatie vaststellen dat er sprake is van gegronde bezorgdheid over een schending van het verbod.

(22)Voordat zij een onderzoek instellen, moeten de bevoegde autoriteiten de te beoordelen marktdeelnemers om informatie vragen over de maatregelen die zijn genomen om de risico’s van dwangarbeid in hun activiteiten en waardeketens met betrekking tot de te beoordelen producten te beperken, te voorkomen of te verhelpen. De naleving van een dergelijke zorgvuldigheidsplicht met betrekking tot dwangarbeid moet de marktdeelnemer helpen een lager risico te lopen op dwangarbeid in zijn activiteiten en waardeketens. Passende zorgvuldigheid betekent dat problemen op het gebied van dwangarbeid in de waardeketen zijn geïdentificeerd en aangepakt in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving van de Unie en internationale normen. Dit houdt in dat, wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat er geen gegronde zorg bestaat over een schending van het verbod, bijvoorbeeld als gevolg van, maar niet beperkt tot, het feit dat de toepasselijke wetgeving, richtsnoeren, aanbevelingen of andere zorgvuldigheidseisen met betrekking tot dwangarbeid zodanig worden toegepast dat het risico op dwangarbeid wordt beperkt, voorkomen en verholpen, geen onderzoek zou moeten worden geopend.

(23)Om de samenwerking tussen de krachtens deze en andere relevante wetgeving aangewezen bevoegde autoriteiten te waarborgen en te zorgen voor samenhang in hun acties en besluiten, moeten de krachtens deze verordening aangewezen bevoegde autoriteiten, indien nodig, andere relevante autoriteiten om informatie verzoeken over de vraag of de te beoordelen marktdeelnemers vallen onder een zorgvuldigheidsplicht met betrekking tot dwangarbeid en deze naleven overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Unie of de wetgeving van de lidstaten waarin zorgvuldigheids- en transparantievereisten met betrekking tot dwangarbeid zijn vastgelegd.

(24)Tijdens de inleidende fase van het onderzoek moeten de bevoegde autoriteiten zich richten op de marktdeelnemers die betrokken zijn bij de stappen van de waardeketen waar een groter risico op dwangarbeid met betrekking tot de onderzochte producten bestaat, en daarbij ook rekening houden met hun omvang en economische middelen, de hoeveelheid betrokken producten en de omvang van de vermeende dwangarbeid.

(25)Wanneer de bevoegde autoriteiten tijdens het onderzoek om informatie verzoeken, moeten zij, voor zover mogelijk en in overeenstemming met de doeltreffende uitvoering van het onderzoek, voorrang geven aan de marktdeelnemers die betrokken zijn bij de stappen van de waardeketen die het dichtst liggen bij de plaats waar het risico van dwangarbeid te verwachten is, en rekening houden met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers, de hoeveelheid betrokken producten en de omvang van de vermeende dwangarbeid.

(26)Het moet de taak van de bevoegde autoriteiten zijn om op basis van alle informatie en bewijsmateriaal die tijdens het onderzoek, met inbegrip van de voorbereidende fase, zijn verzameld, vast te stellen dat in enig stadium van de productie, vervaardiging, oogst of winning van een product, met inbegrip van bewerkings- of verwerkingshandelingen in relatie tot het product, sprake is geweest van dwangarbeid. Om hun recht op een eerlijke rechtsgang te waarborgen, moeten marktdeelnemers tijdens het onderzoek de mogelijkheid hebben om de bevoegde autoriteiten informatie te hunner verdediging te verstrekken.

(27)Bevoegde autoriteiten die vaststellen dat marktdeelnemers het verbod hebben geschonden, moeten onverwijld het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van dergelijke producten en de uitvoer ervan uit de Unie verbieden, en van de marktdeelnemers die zijn onderzocht, verlangen dat zij de betrokken producten die reeds op de markt van de Unie zijn aangeboden uit de handel nemen en laten vernietigen, onbruikbaar maken of anderszins verwijderen overeenkomstig het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van de wetgeving van de Unie inzake afvalbeheer.

(28)In dat besluit moeten de bevoegde autoriteiten vermelden wat de bevindingen zijn van het onderzoek en welke informatie aan de bevindingen ten grondslag ligt, en een redelijke termijn vaststellen waarbinnen de marktdeelnemers de bepalingen van het besluit moeten naleven, alsmede informatie aan de hand waarvan kan worden vastgesteld op welk product het besluit van toepassing is. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin in detail wordt vastgelegd welke informatie in dergelijke besluiten moet worden opgenomen.

(29)Bij het vaststellen van een redelijke termijn om aan de bepalingen van het besluit te voldoen, moeten de bevoegde autoriteiten rekening houden met de omvang en de economische middelen van de betrokken marktdeelnemers.

(30)Als de marktdeelnemers niet binnen de vastgestelde termijn aan de bepalingen van het besluit van de bevoegde autoriteiten voldoen, moeten de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat het verboden wordt de desbetreffende producten in de Unie in de handel te brengen of op de markt aan te bieden, vanuit de markt van de Unie uit te voeren of uit de handel te nemen en dat de voorraad van de desbetreffende producten bij de betrokken marktdeelnemers wordt vernietigd, onbruikbaar wordt gemaakt of op een andere wijze wordt verwijderd overeenkomstig het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van de wetgeving van de Unie inzake afvalbeheer, op kosten van de marktdeelnemers.

(31)Marktdeelnemers moeten de mogelijkheid hebben de bevoegde autoriteiten te vragen de besluiten te herzien wanneer zij nieuwe informatie hebben verstrekt waaruit blijkt dat niet kan worden geconcludeerd dat de betrokken producten met dwangarbeid zijn vervaardigd. De bevoegde autoriteiten moeten hun besluit intrekken wanneer zij op basis van die nieuwe informatie vaststellen dat inderdaad niet kan worden vastgesteld dat de producten met dwangarbeid zijn vervaardigd.

(32)Elke persoon, ongeacht of het een natuurlijke persoon of rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid is, moet de mogelijkheid hebben om de bevoegde autoriteiten informatie voor te leggen wanneer hij van oordeel is dat met dwangarbeid vervaardigde producten in de Unie in de handel worden gebracht en op de markt worden aangeboden, en in kennis worden gesteld van het resultaat van de beoordeling van de ingediende informatie.

(33)De Commissie moet richtsnoeren opstellen om de toepassing van het verbod door marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken. Dergelijke richtsnoeren moeten adviezen bevatten inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid, en aanvullende informatie voor de bevoegde autoriteiten om het verbod uit te voeren. De richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid moeten voortbouwen op de Richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid voor EU-ondernemingen om het risico op dwangarbeid bij hun activiteiten en in hun toeleveringsketens aan te pakken, die de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden in juli 2021 hebben gepubliceerd. De richtsnoeren moeten in overeenstemming zijn met andere richtsnoeren van de Commissie op dit gebied en met de richtsnoeren van relevante internationale organisaties. Bij de vaststelling van de risico-indicatoren moeten de verslagen van internationale organisaties, met name de IAO, en andere onafhankelijke en verifieerbare informatiebronnen in aanmerking worden genomen.

(34)Besluiten van de bevoegde autoriteiten waarin een schending van het verbod wordt vastgesteld, moeten worden meegedeeld aan de douaneautoriteiten, die ernaar moeten streven het betrokken product te identificeren tussen de producten die voor het vrije verkeer of voor uitvoer worden aangegeven. De bevoegde autoriteiten moeten verantwoordelijk zijn voor de algemene handhaving van het verbod met betrekking tot de interne markt en tevens ten aanzien van producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten. Aangezien dwangarbeid onderdeel is van het productieproces en geen sporen achterlaat op het product, en Verordening (EU) 2019/1020 alleen betrekking heeft op vervaardigde producten en de werkingssfeer ervan beperkt is tot het in het vrije verkeer brengen, biedt Verordening (EU) 2019/1020 de douaneautoriteiten niet de mogelijkheid om autonoom op te treden voor het toepassen en handhaven van het verbod. De specifieke organisatie van de controles in elke lidstaat mag geen afbreuk doen aan Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad 32 en de algemene bepalingen daarvan inzake de controle- en toezichtbevoegdheden van de douaneautoriteiten.

(35)De informatie die momenteel door marktdeelnemers aan de douaneautoriteiten ter beschikking wordt gesteld, omvat alleen algemene informatie over de producten, maar bevat geen informatie over de fabrikant of producent en de productleveranciers, noch specifieke informatie over producten. Om de douaneautoriteiten in staat te stellen producten op te sporen die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten en die in strijd zouden kunnen zijn met de verordening en derhalve aan de buitengrenzen van de EU moeten worden tegengehouden, moeten de marktdeelnemers aan de douaneautoriteiten informatie verstrekken waarmee een besluit van de bevoegde autoriteiten kan worden afgestemd op het betrokken product. Dit moet informatie omvatten over de fabrikant of producent en de leveranciers van het product, alsmede eventuele andere informatie over het product zelf. Daartoe moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de producten waarvoor dergelijke informatie moet worden verstrekt, onder meer met gebruikmaking van de bij deze verordening opgezette databank en de informatie en besluiten van de bevoegde autoriteiten die zijn geregistreerd in het informatie- en communicatiesysteem als bedoeld in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 (“het ICSMS”). De Commissie moet bovendien de bevoegdheid krijgen om de uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin in detail wordt vastgelegd welke informatie de marktdeelnemers aan de douane ter beschikking moeten stellen. Deze informatie moet de beschrijving, de naam of het merk van het product omvatten, de specifieke vereisten uit hoofde van de wetgeving van de Unie voor de identificatie van het product (zoals een type-, referentie-, model-, partij- of serienummer dat op het product is aangebracht of op de verpakking of in een bij het product gevoegd document wordt vermeld, of een unieke identificatiecode van het digitale productpaspoort), alsook gegevens over de fabrikant of producent en de leveranciers van het product, met inbegrip van, voor elk van hen, hun naam, handelsnaam of geregistreerd handelsmerk, hun contactgegevens, hun unieke identificatienummer in het land van vestiging en, indien beschikbaar, hun EORI-nummer (“Economic Operators Registration and Identification”). Bij de herziening van het douanewetboek van de Unie zal worden overwogen om in de douanewetgeving de informatie op te nemen die de marktdeelnemers ter beschikking van de douane moeten stellen met het oog op de handhaving van deze verordening en meer in het algemeen om de transparantie van de toeleveringsketens te versterken.

(36)Als douaneautoriteiten een product herkennen dat valt onder een besluit van de bevoegde autoriteiten waarin een schending van het verbod wordt vastgesteld, moeten zij de vrijgave van dat product opschorten en de bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis stellen. De bevoegde autoriteiten moeten binnen een redelijke termijn tot een conclusie komen over de zaak die hun door de douaneautoriteiten ter kennis is gebracht, door te bevestigen of te ontkennen dat het betrokken product onder een besluit valt. Indien nodig moeten de bevoegde autoriteiten kunnen eisen dat de opschorting van de vrijgave ervan wordt gehandhaafd. Indien de bevoegde autoriteiten niet binnen de gestelde termijn tot een conclusie komen, moeten de douaneautoriteiten de producten vrijgeven indien aan alle andere toepasselijke eisen en formaliteiten is voldaan. In het algemeen mag de vrijgave voor het in het vrije verkeer brengen of uitvoer ook niet als bewijs van naleving van het Unierecht worden beschouwd, daar die vrijgave niet noodzakelijk een volledige controle van die naleving inhoudt.

(37)Wanneer de bevoegde autoriteiten concluderen dat een product valt onder een besluit waarin een schending van het verbod is vastgesteld, moeten zij dit onmiddellijk melden aan de douaneautoriteiten, die het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer ervan moeten weigeren. Het product moet worden vernietigd, onbruikbaar worden gemaakt of op een andere wijze worden verwijderd overeenkomstig nationaal recht en in overeenstemming met het recht van de Unie, met inbegrip van de wetgeving inzake afvalbeheer; dit sluit wederuitvoer in het geval van niet-Uniegoederen uit.

(38)De voorwaarden die op producten van toepassing zijn zolang zij vallen onder een schorsing van het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer ervan, met inbegrip van de opslag of vernietiging en verwijdering ervan indien het in het vrije verkeer brengen wordt geweigerd, moeten door de douaneautoriteiten worden vastgesteld, indien van toepassing op grond van Verordening (EU) nr. 952/2013. Als producten verdere be- en verwerking moeten ondergaan nadat ze de markt van de Unie zijn binnengekomen, moeten ze onder de geschikte douaneregeling worden geplaatst die een dergelijke be- en verwerking mogelijk maakt overeenkomstig de artikelen 220, 254, 256, 257 en 258 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

(39)Een uniforme handhaving van het verbod met betrekking tot producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, kan alleen worden bereikt door een systematische informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, de douaneautoriteiten en de Commissie.

(40)Voor het verzamelen, verwerken en opslaan van informatie, in gestructureerde vorm, over kwesties in verband met de handhaving van het verbod, moeten de bevoegde autoriteiten gebruikmaken van het ICSMS. De Commissie, de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten moeten toegang hebben tot dat systeem om hun respectieve taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren.

(41)Om het proces ter controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten te optimaliseren en te verlichten, moet worden voorzien in een geautomatiseerde gegevensoverdracht tussen het ICSMS en de douanesystemen. Er moeten drie verschillende gegevensoverdrachten worden onderscheiden met het oog op hun respectieve doeleinden. Ten eerste moeten besluiten waarbij een inbreuk op het verbod wordt vastgesteld, via het ICSMS worden doorgestuurd naar het in artikel 36 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie 33 bedoelde elektronische douanerisicobeheersysteem (CRMS, Customs Risk Management System) – onverminderd eventuele toekomstige ontwikkelingen van de omgeving voor douanerisicobeheer – zodat de douaneautoriteiten de producten waarop een dergelijk besluit van toepassing kan zijn, kunnen herkennen. Voor die eerste gegevensoverdrachten moeten de beschikbare interfaces van de douaneomgeving worden gebruikt. Ten tweede zal, wanneer de douaneautoriteiten een dergelijk product identificeren, dossierbeheer nodig zijn om de kennisgeving van de schorsing, de conclusie van de bevoegde autoriteiten en het resultaat van de door de douane genomen maatregelen over te dragen. Het éénloketsysteem van de EU voor de douane moet deze tweede soort gegevensoverdrachten tussen het ICSMS en de nationale douanesystemen ondersteunen. Ten derde bevatten douanesystemen informatie over producten die de markt van de Unie binnenkomen en verlaten die relevant zou zijn voor de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van hun taken, maar die voor hen niet toegankelijk is. De relevante informatie moet daarom worden geëxtraheerd en naar het ICSMS worden doorgestuurd. De drie onderlinge verbindingen moeten sterk geautomatiseerd en gebruiksvriendelijk zijn om eventuele extra lasten voor de douaneautoriteiten te beperken. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om, in samenwerking met de douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten, de uitvoeringshandelingen vast te stellen die nodig zijn om de procedureregels, praktische regelingen en gegevenselementen vast te stellen die moeten worden overgedragen tussen het ICSMS en de douanesystemen, naast eventuele andere aanvullende vereisten.

(42)Om een doeltreffende handhaving te waarborgen, moeten besluiten die door een bevoegde autoriteit in een lidstaat zijn genomen door de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaten worden erkend en uitgevoerd met betrekking tot producten met dezelfde identificatie en uit dezelfde toeleveringsketen als waarvoor dwangarbeid is vastgesteld.

(43)Indien het voor de toepassing van het verbod nodig is persoonsgegevens te verwerken, moet deze verwerking gebeuren overeenkomstig het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens. De verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van het verbod moet onderworpen zijn aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 34 en aan Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 35 .

(44)Met het oog op een doeltreffende handhaving van het verbod moet een netwerk worden opgezet dat gericht is op gestructureerde coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en, in voorkomend geval, deskundigen van de douaneautoriteiten en de Commissie. Dat netwerk moet zich ook richten op het stroomlijnen van de praktijken van de bevoegde autoriteiten in de Unie, waarmee de uitvoering van gezamenlijke handhavingsactiviteiten door de lidstaten, waaronder gezamenlijke onderzoeken, wordt vergemakkelijkt. Die structuur voor administratieve ondersteuning moet het mogelijk maken middelen te bundelen en een systeem voor de communicatie en informatie tussen de lidstaten en de Commissie te onderhouden en aldus bijdragen tot een versterkte handhaving van het verbod.

(45)Aangezien dwangarbeid een wereldwijd probleem is en gezien de onderlinge verwevenheid van de mondiale waardeketens, moet de internationale samenwerking tegen dwangarbeid worden bevorderd, waarmee ook de doeltreffendheid van de toepassing en handhaving van het verbod zou worden verbeterd. De Commissie moet op passende wijze samenwerken met en informatie uitwisselen met autoriteiten van derde landen en internationale organisaties om de doeltreffende uitvoering van het verbod te verbeteren. De internationale samenwerking met de autoriteiten van niet-EU-landen moet op gestructureerde wijze plaatsvinden in het kader van de bestaande dialoogstructuren, bijvoorbeeld de mensenrechtendialogen met derde landen of, indien nodig, specifieke dialogen die op ad-hocbasis zullen worden opgezet.

(46)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 36 .

(47)Ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg voert, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, op gepaste wijze en gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(48)Om ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten beschikken over alle nodige informatie over het product om doeltreffend op te kunnen treden, met inbegrip van de informatie ter identificatie van het betrokken product, informatie over de fabrikant of producent en informatie over de productleveranciers met betrekking tot producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290, VWEU handelingen vast te stellen. De douaneautoriteiten moeten in staat worden gesteld snel informatie te verkrijgen over specifieke producten die in de besluiten van de bevoegde autoriteiten zijn geïdentificeerd, zodat zij doeltreffend en snel maatregelen kunnen nemen. In dergelijke gevallen moeten gedelegeerde handelingen volgens een spoedprocedure worden vastgesteld.

(49)Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het verbod, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(50)Om een snelle toepassing van de in deze verordening opgenomen maatregelen mogelijk te maken, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.Deze verordening stelt regels vast die marktdeelnemers verbieden producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, in de Unie in de handel te brengen en op de markt van de Unie aan te bieden of uit de markt van de Unie uit te voeren.

2.Deze verordening heeft geen betrekking op het uit de handel nemen van producten die de eindgebruikers op de markt van de Unie hebben bereikt.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)“dwangarbeid”: dwangarbeid of verplichte arbeid in de zin van artikel 2 van het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid van 1930 (nr. 29) van de Internationale Arbeidsorganisatie, met inbegrip van gedwongen kinderarbeid;

b)“door de overheid opgelegde dwangarbeid”: de gebruikmaking van dwangarbeid in de zin van artikel 1 van het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid van 1957 (nr. 105) van de Internationale Arbeidsorganisatie;

c)“passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid”: de inspanningen van marktdeelnemers om verplichte eisen, vrijwillige richtsnoeren, aanbevelingen of praktijken toe te passen om het gebruik van dwangarbeid te identificeren, te voorkomen, te beperken of te beëindigen met betrekking tot producten die op de markt van de Unie zullen worden aangeboden of zullen worden uitgevoerd;

d)“op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie; wanneer het product online of via andere vormen van verkoop op afstand te koop wordt aangeboden, wordt het op de markt aanbieden geacht plaats te vinden wanneer het te koop aanbieden gericht is op gebruikers in de Unie;

e)“in de handel brengen”: een product voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden;

f)“product”: een product dat in geld kan worden gewaardeerd en als zodanig het voorwerp van handelstransacties kan vormen, ongeacht of het wordt gewonnen, geoogst, geproduceerd of vervaardigd, met inbegrip van be- of verwerkingen in verband met een product in enig stadium van de toeleveringsketen;

g)“met dwangarbeid vervaardigd product”: een product waarvoor in enig stadium van de winning, oogst, productie of vervaardiging geheel of gedeeltelijk dwangarbeid is gebruikt, met inbegrip van be- of verwerking in verband met een product in enig stadium van de toeleveringsketen;

h)“marktdeelnemer”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon of vereniging van personen die producten in de Unie in de handel brengt of op de markt aanbiedt of producten uitvoert;

i)“fabrikant”: de fabrikant van het product overeenkomstig de wetgeving van de Unie die op dat product van toepassing is;

j)“producent”: de producent van landbouwproducten als bedoeld in artikel 38, lid 1, VWEU of van grondstoffen;

k)“leverancier van een product”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon of vereniging van personen in de toeleveringsketen die een product geheel of gedeeltelijk wint, oogst, produceert of vervaardigt, of betrokken is bij de be- of verwerking in verband met een product in enig stadium van de toeleveringsketen, hetzij als fabrikant, hetzij in enige andere omstandigheid;

l)“importeur”: een in de Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon of vereniging van personen die een product uit een derde land in de Unie in de handel brengt;

m)“exporteur”: de exporteur in de zin van artikel 1, punt 19, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie 37 ;

n)“gegrond vermoeden”: een gegronde reden, op basis van objectieve en verifieerbare informatie, voor de bevoegde autoriteiten om te vermoeden dat producten waarschijnlijk met dwangarbeid zijn vervaardigd;

o)“douaneautoriteiten”: douaneautoriteiten in de zin van artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

p)“producten die de markt van de Unie binnenkomen”: producten uit derde landen die bestemd zijn om in de Unie in de handel te worden gebracht of die bestemd zijn voor particulier gebruik of consumptie binnen het douanegebied van de Unie en die onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” zijn geplaatst;

q)“producten die de markt van de Unie verlaten”: producten die onder de douaneregeling “uitvoer” zijn geplaatst;

r)“in het vrije verkeer brengen”: de procedure van artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

s)“uitvoer”: de procedure van artikel 269 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

t)“EU-douane-éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten” of (EU CSW-CERTEX): het systeem dat is ingesteld bij artikel 4 van [Verordening (EU) XX/20XX tot vaststelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 (COM/2020/673 final)];

u)“nationale éénloketomgevingen voor de douane”: de nationale éénloketomgevingen voor de douane in de zin van artikel 2, punt 9, van [Verordening (EU) XX/20XX van het Europees Parlement en de Raad 38 ]].

Artikel 3

Verbod op producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd

Marktdeelnemers mogen met dwangarbeid vervaardigde producten in de Unie niet in de handel brengen of op de markt aanbieden, noch dergelijke producten uitvoeren.

Hoofdstuk II

Onderzoeken en besluiten van bevoegde autoriteiten

Artikel 4

Inleidende fase van onderzoeken

1.Bij de beoordeling of het waarschijnlijk is dat marktdeelnemers artikel 3 hebben geschonden, volgen de bevoegde autoriteiten een risicogebaseerde aanpak. Die beoordeling is gebaseerd op alle relevante informatie waarover zij beschikken, met inbegrip van:

a)opmerkingen die door natuurlijke personen, rechtspersonen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn ingediend overeenkomstig artikel 10;

b)de risico-indicatoren en andere informatie overeenkomstig artikel 23, punten b) en c);

c)de in artikel 11 bedoelde databank;

d)informatie en besluiten die zijn ingevoerd in het in artikel 22, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem, met inbegrip van eerdere gevallen van naleving of niet-naleving van artikel 3 door een marktdeelnemer;

e)indien nodig, door de bevoegde autoriteit bij andere relevante autoriteiten opgevraagde informatie over de vraag of de te beoordelen marktdeelnemers passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid moeten en ook daadwerkelijk betrachten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving van de Unie of van de lidstaten waarin zorgvuldigheids- en transparantievereisten met betrekking tot dwangarbeid zijn vastgesteld.

2.Bij hun beoordeling van de waarschijnlijkheid dat marktdeelnemers artikel 3 hebben geschonden, concentreren de bevoegde autoriteiten zich op de marktdeelnemers die betrokken zijn bij de stappen van de waardeketen die zo dicht mogelijk liggen bij de stap waar het risico van gedwongen arbeid groot is, en houden zij rekening met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers, de hoeveelheid betrokken producten en de omvang van de vermoedelijke dwangarbeid.

3.Alvorens overeenkomstig artikel 5, lid 1, een onderzoek in te stellen, verzoekt de bevoegde autoriteit de te beoordelen marktdeelnemers om informatie over de maatregelen die zijn genomen om de risico’s van dwangarbeid in hun activiteiten en waardeketens met betrekking tot de te beoordelen producten in kaart te brengen, te voorkomen, te beperken of daaraan een einde te maken, onder meer op basis van:

a)de toepasselijke wetgeving van de Unie of van de lidstaten waarin zorgvuldigheids- en transparantievereisten met betrekking tot dwangarbeid zijn vastgesteld;

b)de door de Commissie overeenkomstig artikel 23, punt a), vastgestelde richtsnoeren;

c)richtsnoeren of aanbevelingen inzake passende zorgvuldigheid van de VN, de IAO, de OESO of andere relevante internationale organisaties;

d)alle andere eisen inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid.

4.De marktdeelnemers moeten binnen 15 werkdagen na ontvangst van het in lid 3 bedoelde verzoek van de bevoegde autoriteit op het verzoek reageren. De marktdeelnemers kunnen de bevoegde autoriteiten alle andere informatie verstrekken die zij voor de toepassing van dit artikel nuttig achten.

5.Binnen 30 werkdagen na de datum van ontvangst van de door de marktdeelnemers overeenkomstig lid 4 verstrekte informatie sluiten de bevoegde autoriteiten de inleidende fase van hun onderzoek naar de vraag of er sprake is van een gegrond vermoeden van schending van artikel 3 af op basis van de in lid 1 bedoelde beoordeling en de door de marktdeelnemers overeenkomstig lid 4 verstrekte informatie.

6.De bevoegde autoriteit houdt naar behoren rekening met het feit dat de marktdeelnemer aantoont dat hij op basis van de vastgestelde impact van gedwongen arbeid in zijn toeleveringsketen passende zorgvuldigheid toepast, en maatregelen neemt en toepast die geschikt en doeltreffend zijn om in korte tijd een einde te maken aan dwangarbeid.

7.De bevoegde autoriteiten openen geen onderzoek overeenkomstig artikel 5 en stellen de te beoordelen marktdeelnemers daarvan in kennis, indien zij op basis van de in lid 1 bedoelde beoordeling en de door de marktdeelnemers overeenkomstig lid 4 ingediende informatie van oordeel zijn dat er geen gegrond vermoeden van schending van artikel 3 bestaat, bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, als gevolg van de toepassing van de toepasselijke wetgeving, richtsnoeren, aanbevelingen of andere vormen van passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid als bedoeld in lid 3 op een wijze die het risico op dwangarbeid beperkt, voorkomt en beëindigt.

Artikel 5

Onderzoeken

1.De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 4, lid 5, constateren dat er sprake is van een gegrond vermoeden van schending van artikel 3, besluiten een onderzoek naar de betrokken producten en marktdeelnemers te openen.

2.De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig lid 1 een onderzoek openen, stellen de marktdeelnemers waarop het onderzoek betrekking heeft binnen drie werkdagen na de datum van het besluit om een dergelijk onderzoek te openen, in kennis van:

a)de opening van het onderzoek en de mogelijke gevolgen daarvan;

b)de producten waarop het onderzoek betrekking heeft;

c)de redenen voor de opening van het onderzoek, tenzij dit de uitkomst van het onderzoek in gevaar zou brengen;

d)de mogelijkheid voor de marktdeelnemers om andere documenten of informatie bij de bevoegde autoriteit in te dienen, en de uiterste datum daarvoor.

3.Op verzoek van de bevoegde autoriteiten verstrekken de onderzochte marktdeelnemers aan die bevoegde autoriteiten alle informatie die relevant en noodzakelijk is voor het onderzoek, waaronder informatie ter identificatie van de onderzochte producten, de fabrikant of producent van die producten en de leveranciers ervan. Bij het opvragen van die informatie

a)geven de bevoegde autoriteiten zoveel mogelijk prioriteit aan de onderzochte marktdeelnemers die betrokken zijn bij de stappen van de waardeketen die zo dicht mogelijk liggen bij de stap waar het risico van gedwongen arbeid het grootst is, en

b)houden zij zoveel mogelijk rekening met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers, de hoeveelheid betrokken producten en de omvang van de vermoedelijke dwangarbeid.

4.Binnen 15 werkdagen na het in lid 3 bedoelde verzoek dienen de marktdeelnemers de informatie of een gemotiveerd verzoek om verlenging van die termijn in.

5.Bij de vaststelling van de in dit artikel bedoelde termijnen houden de bevoegde autoriteiten rekening met de omvang en de economische middelen van de betrokken marktdeelnemers.

6.De bevoegde autoriteiten kunnen alle nodige controles en inspecties uitvoeren, met inbegrip van onderzoeken in derde landen, mits de betrokken marktdeelnemers daarmee instemmen en de regering van de lidstaat of het derde land waar de inspecties zullen plaatsvinden, daarvan officieel in kennis is gesteld en geen bezwaar maakt.

Artikel 6

Besluiten van bevoegde autoriteiten 

1.De bevoegde autoriteiten beoordelen alle overeenkomstig de artikelen 4 en 5 verzamelde informatie en bewijsmateriaal en bepalen op basis daarvan of artikel 3 is geschonden, binnen een redelijke termijn vanaf de datum waarop zij het onderzoek overeenkomstig artikel 5, lid 1, hebben geopend.

2.Ongeacht lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten op basis van andere beschikbare gegevens vaststellen dat artikel 3 is geschonden wanneer het niet mogelijk was overeenkomstig artikel 5, lid 3 of 6, informatie en bewijsmateriaal te verzamelen.

3.Wanneer de bevoegde autoriteiten niet kunnen vaststellen dat artikel 3 is geschonden, nemen zij een besluit om het onderzoek te beëindigen en stellen zij de marktdeelnemer daarvan in kennis.

4.Wanneer de bevoegde autoriteiten vaststellen dat artikel 3 is geschonden, stellen zij onverwijld een besluit vast met de volgende inhoud:

a)een verbod om de betrokken producten in de Unie in de handel te brengen of op de markt aan te bieden en die uit te voeren;

b)een tot de marktdeelnemers waarop het onderzoek betrekking heeft gericht bevel om de desbetreffende producten die reeds in de handel zijn gebracht of op de markt van de Unie zijn aangeboden, uit de handel te nemen;

c)een tot de marktdeelnemers waarop het onderzoek betrekking heeft gericht bevel om de respectieve producten uit het verkeer te verwijderen overeenkomstig het met het Unierecht strokende nationale recht.

5.Wanneer een marktdeelnemer het in lid 4 bedoelde besluit niet heeft nageleefd, zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat:

a)het verboden is de betrokken producten in de handel te brengen of op de markt aan te bieden;

b)de reeds in de handel gebrachte of op de markt aangeboden producten in de Unie van de markt worden genomen;

c)elk product dat bij de betrokken marktdeelnemer blijft, op kosten van de marktdeelnemer uit het verkeer wordt verwijderd overeenkomstig het met het Unierecht strokende nationale recht.

6.Wanneer marktdeelnemers de bevoegde autoriteiten het bewijs leveren dat zij het in lid 4 bedoelde besluit hebben nageleefd en dat zij gedwongen arbeid met betrekking tot de betrokken producten uit hun activiteiten of toeleveringsketen hebben geweerd, trekken de bevoegde autoriteiten hun besluit voor de toekomst in en stellen zij de marktdeelnemers daarvan in kennis.

Artikel 7

Inhoud van het besluit

1.Het in artikel 6, lid 4, bedoelde besluit bevat:

a)de bevindingen van het onderzoek en de informatie die aan die bevindingen ten grondslag ligt;

b)een redelijke termijn voor de marktdeelnemers om aan het bevel te voldoen, die niet korter mag zijn dan 30 werkdagen en niet langer dan nodig is om de respectieve producten uit de handel te nemen. Bij het vaststellen van die termijn houdt de bevoegde autoriteit rekening met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemer;

c)alle relevante informatie, met name de gegevens aan de hand waarvan het product waarop het besluit van toepassing is, kan worden geïdentificeerd, waaronder gegevens over de fabrikant of producent en de leveranciers van het product;

d)indien beschikbaar en van toepassing, informatie die vereist is krachtens de douanewetgeving zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013.

2.De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de informatie die in de besluiten moet worden opgenomen nader wordt bepaald. Dit omvat ten minste bijzonderheden over de informatie die overeenkomstig artikel 16, lid 3, ter beschikking van de douaneautoriteiten moet worden gesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 8

Herziening van besluiten

1.De bevoegde autoriteiten bieden marktdeelnemers waarop een overeenkomstig artikel 6, lid 4, vastgesteld besluit betrekking heeft de mogelijkheid om binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst van dat besluit om herziening daarvan te verzoeken. Voor bederfelijke goederen, dieren en planten bedraagt deze termijn vijf werkdagen. Het verzoek om herziening bevat informatie waaruit blijkt dat de producten in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of zullen worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 3.

2.Een verzoek om herziening van een overeenkomstig artikel 6, lid 4, vastgesteld besluit moet nieuwe informatie bevatten die tijdens het onderzoek niet ter kennis van de bevoegde autoriteit is gebracht. Het verzoek om herziening schorst de tenuitvoerlegging van het overeenkomstig artikel 6, lid 4, vastgestelde besluit totdat de bevoegde autoriteit een besluit neemt over het verzoek.

3.Een bevoegde autoriteit neemt binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek om herziening een besluit over het verzoek. Voor bederfelijke goederen, dieren en planten bedraagt deze termijn vijf werkdagen.

4.Wanneer een bevoegde autoriteit meent dat zij, rekening houdend met de door de marktdeelnemer overeenkomstig li1 verstrekte nieuwe informatie, niet kan vaststellen dat de producten in strijd met artikel 3 in de handel zijn gebracht, op de markt worden aangeboden of worden uitgevoerd, trekt zij haar krachtens artikel 6, lid 4, vastgestelde besluit in.

5.Marktdeelnemers op wie een besluit van een bevoegde autoriteit uit hoofde van deze verordening betrekking heeft, hebben toegang tot een rechter om de formele en materiële rechtmatigheid van het besluit te toetsen.

6.Lid 5 laat de nationale wettelijke bepalingen volgens welke de administratieve beroepsprocedures moeten zijn uitgeput alvorens een gerechtelijke procedure kan worden ingeleid, onverlet.

7.De krachtens artikel 6 en dit artikel door de bevoegde autoriteiten genomen besluiten laten beslissingen van gerechtelijke aard die door de nationale rechterlijke instanties van de lidstaten ten aanzien van dezelfde marktdeelnemers of producten zijn genomen, onverlet.

Artikel 9

Informatieverplichtingen van de bevoegde autoriteiten

1.De bevoegde autoriteit stelt de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten die het in artikel 22, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem gebruiken, onverwijld in kennis van:

a)een in artikel 4, lid 7, bedoeld besluit om na een inleidende fase van het onderzoek geen onderzoek in te stellen;

b)een in artikel 5, lid 1, bedoeld besluit om een onderzoek in te stellen;

c)een in artikel 6, lid 4, bedoeld besluit om het in de handel brengen en het op de markt aanbieden van de producten en de uitvoer ervan te verbieden, en om te gelasten dat de reeds in de handel gebrachte of op de markt aangeboden producten uit de handel worden genomen en dat zij worden verwijderd;

d)een in artikel 6, lid 3, bedoeld besluit om een onderzoek te beëindigen;

e)een in artikel 6, lid 6, bedoelde intrekking van het besluit;

f)een in artikel 8, lid 1, bedoeld verzoek van een marktdeelnemer om herziening;

g)het in artikel 8, lid 4, bedoelde resultaat van de herziening.

2.De Commissie stelt de in lid 1, punten c), d), e) en g), bedoelde besluiten en intrekkingen beschikbaar op een daarvoor bestemde website.

Artikel 10

Indiening van informatie over schendingen van artikel 3

1.De informatie die door een natuurlijke of rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid bij de bevoegde autoriteiten wordt ingediend over vermeende schendingen van artikel 3 bevat informatie over de betrokken marktdeelnemers of producten en vermeldt de redenen voor de bewering dat er sprake is van schending.

2.De bevoegde autoriteit stelt de in lid 1 bedoelde persoon of vereniging zo spoedig mogelijk in kennis van het resultaat van de beoordeling van hetgeen zij hebben ingediend.

3.Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad 39 is van toepassing op de melding van alle inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.

Artikel 11

Database van gebieden of producten waarvoor het risico van dwangarbeid bestaat

1.De Commissie doet een beroep op externe deskundigen voor het opzetten van een indicatieve, niet-uitputtende, verifieerbare en regelmatig bijgewerkte databank van risico’s inzake het bestaan van dwangarbeid in specifieke geografische gebieden of met betrekking tot specifieke producten, onder meer met betrekking tot dwangarbeid die door overheidsinstanties wordt opgelegd. De databank is gebaseerd op de in artikel 23, punten a), b) en c), bedoelde richtsnoeren en relevante externe informatiebronnen van onder meer internationale organisaties en autoriteiten van derde landen.

2.De Commissie zorgt ervoor dat de databank uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening door de externe deskundigen openbaar wordt gemaakt.

3.Ook marktdeelnemers die producten in de Unie in de handel brengen of op de markt aanbieden of uitvoeren die niet in de in lid 1 van dit artikel bedoelde databank zijn vermeld of die afkomstig zijn uit gebieden die niet in die databank zijn vermeld, moeten voldoen aan artikel 3.

Artikel 12

Bevoegde autoriteiten

1.De lidstaten wijzen een of meerdere bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor het nakomen van de in deze verordening neergelegde verplichtingen. De aangewezen bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van de doeltreffende en uniforme uitvoering van deze verordening in de gehele Unie.

2.Wanneer de lidstaten meer dan één bevoegde autoriteit hebben aangewezen, bakenen zij hun respectieve taken duidelijk af en stellen zij communicatie- en coördinatiemechanismen in die deze autoriteiten in staat stellen nauw samen te werken en hun taken doeltreffend uit te voeren.

3.Uiterlijk drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening verstrekken de lidstaten via het in artikel 22, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem de Commissie en de andere lidstaten de volgende informatie:

a)de namen, adressen en contactgegevens van de aangewezen bevoegde autoriteit of autoriteiten;

b)de bevoegdheidssfeer van de aangewezen bevoegde autoriteit of autoriteiten.

De lidstaten werken de in de eerste alinea, punten a) en b), van dit lid bedoelde informatie regelmatig bij.

4.De Commissie maakt de lijst van de aangewezen bevoegde autoriteiten openbaar op haar website en werkt die lijst regelmatig bij op basis van de van de lidstaten ontvangen actualiseringen.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat de aangewezen bevoegde autoriteiten hun bevoegdheden onpartijdig, transparant en met inachtneming van het beroepsgeheim uitoefenen. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten over de nodige bevoegdheden en middelen beschikken om de onderzoeken uit te voeren, waaronder voldoende budgettaire en andere middelen, en dat zij nauw samenwerken met de nationale arbeidsinspecties en de gerechtelijke en rechtshandhavingsautoriteiten, waaronder de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van mensenhandel.

6.De lidstaten verlenen hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om sancties op te leggen overeenkomstig artikel 30.

Artikel 13

Administratieve samenwerking en communicatie tussen bevoegde autoriteiten

1.De Commissie zorgt voor efficiënte samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten door de uitwisseling en verzameling van informatie en beste praktijken met betrekking tot de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken en te coördineren.

2.De bevoegde autoriteiten nemen actief deel aan het in artikel 24 bedoelde netwerk.

Artikel 14

Erkenning van besluiten

1.Besluiten van een bevoegde autoriteit van een lidstaat worden door de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd voor zover zij betrekking hebben op producten met dezelfde identificatie en uit dezelfde toeleveringsketen waarin dwangarbeid is vastgesteld.

2.Een bevoegde autoriteit die via het in artikel 22, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat een verzoek heeft ontvangen om informatie om door een marktdeelnemer verstrekt bewijsmateriaal te verifiëren, verstrekt die informatie binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek.

3.Wanneer twee of meer bevoegde autoriteiten onderzoeken openen met betrekking tot dezelfde producten of marktdeelnemers, is de leidende autoriteit degene die de Commissie en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten als eerste overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt b), in kennis heeft gesteld van het besluit om een onderzoek te openen.

4.Alvorens overeenkomstig artikel 5 een onderzoek te openen, verifieert een bevoegde autoriteit in het in artikel 22, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem of er een in lid 3 bedoelde leidende autoriteit is die hetzelfde product en dezelfde marktdeelnemer onderzoekt.

5.Wanneer er een in lid 3 bedoelde leidende autoriteit is, delen de bevoegde autoriteiten al het bewijsmateriaal en alle informatie waarover zij beschikken met die leidende autoriteit om het onderzoek te vergemakkelijken en openen zij geen afzonderlijk onderzoek.

6.De leidende autoriteit voert het onderzoek uit en stelt overeenkomstig artikel 6 een besluit vast op basis van de beoordeling van al het bewijsmateriaal waarover zij beschikt.

Hoofdstuk III

Producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten

Artikel 15

Controles

1.Producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, worden onderworpen aan de in dit hoofdstuk vastgestelde controles en maatregelen.

2.De toepassing van dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan andere wetgeving van de Unie betreffende het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van producten, en met name de artikelen 46, 47, 134 en 267 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

3.Indien binnen de in artikel 8, lid 1, bedoelde termijn geen verzoek om herziening is ingediend of het besluit definitief is in geval van een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 8, lid 3, deelt de bevoegde autoriteit de douaneautoriteiten van de lidstaten onverwijld het volgende mee:

a)een in artikel 6, lid 4, bedoeld besluit om het in de Unie in de handel brengen en het op de markt aanbieden van de producten en de uitvoer ervan te verbieden, en om te gelasten dat de in de Unie reeds in de handel gebrachte of op de markt aangeboden producten uit de handel worden genomen en dat zij worden verwijderd;

b)een na de herziening genomen besluit als bedoeld in artikel 8, lid 3.

4.De douaneautoriteiten baseren zich op de overeenkomstig lid 3 meegedeelde besluiten om producten te identificeren die mogelijk niet aan het verbod van artikel 3 voldoen. Daartoe voeren zij overeenkomstig de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 952/2013 controles uit op producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten.

5.De bevoegde autoriteit stelt de douaneautoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis van de in artikel 6, lid 6, bedoelde intrekking van het besluit.

Artikel 16

Informatie die ter beschikking van de douaneautoriteiten moet worden gesteld

1.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door te bepalen voor welke producten of productgroepen de in lid 2 bedoelde informatie aan de douaneautoriteiten moet worden verstrekt, onder meer op basis van de in artikel 11 bedoelde databank of informatie en besluiten die zijn vermeld in het informatie- en communicatiesysteem als bedoeld in artikel 22, lid 1.

2.De douaneautoriteiten krijgen informatie ter identificatie van het product, informatie over de fabrikant of de producent en informatie over de leveranciers van het product met betrekking tot producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten en die door de Commissie zijn geïdentificeerd overeenkomstig lid 1, tenzij het verstrekken van die informatie reeds vereist is op grond van de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde douanewetgeving.

3.De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de informatie die overeenkomstig lid 1 ter beschikking van de douaneautoriteiten moet worden gesteld, nader wordt bepaald.

4.De in lid 3 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.Indien een specifiek product is geïdentificeerd in een in artikel 6, lid 4, bedoeld besluit, is, om de douaneautoriteiten in staat te stellen onmiddellijk op te treden, de procedure van artikel 28 van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 17

Schorsing

Wanneer de douaneautoriteiten vaststellen dat een product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat, overeenkomstig een op grond van artikel 15, lid 3, ontvangen besluit in strijd kan zijn met artikel 3, schorsen zij het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van dat product. De douaneautoriteiten stellen de relevante bevoegde autoriteiten onmiddellijk in kennis van de schorsing en verstrekken alle relevante informatie aan de hand waarvan zij kunnen vaststellen of het product onder een op grond van artikel 15, lid 3, meegedeeld besluit valt.

Artikel 18

In het vrije verkeer brengen of uitvoer

1.Wanneer het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van een product overeenkomstig artikel 17 is geschorst, wordt dat product weer vrijgegeven voor het vrije verkeer of uitgevoerd als alle andere aan het vrijgeven of de uitvoer verbonden voorschriften en formaliteiten zijn vervuld en aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)binnen vier werkdagen na de schorsing, indien de bevoegde autoriteiten de douaneautoriteiten niet hebben verzocht de schorsing te handhaven. Voor bederfelijke producten, dieren en planten bedraagt deze termijn twee werkdagen;

b)de bevoegde autoriteiten hebben de douaneautoriteiten in kennis gesteld van hun goedkeuring voor het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer overeenkomstig deze verordening.

2.Het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer wordt niet beschouwd als bewijs van overeenstemming met het Unierecht en met name met deze verordening.

Artikel 19

Weigering van het in het vrije verkeer brengen of van uitvoer

1.Wanneer de bevoegde autoriteiten concluderen dat een product waarvan hen overeenkomstig artikel 17 kennis is gegeven, een product is dat volgens een in artikel 6, lid 4, bedoeld besluit met dwangarbeid is vervaardigd, verlangen zij van de douaneautoriteiten dat zij het product niet in het vrije verkeer brengen of de uitvoer ervan toestaan.

2.De bevoegde autoriteiten voeren die informatie onmiddellijk in het in artikel 22, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem in en stellen de douaneautoriteiten daarvan in kennis. Na die kennisgeving staan de douaneautoriteiten het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van dat product niet toe en brengen zij in het gegevensverwerkingssysteem van de douane en, indien mogelijk, op de handelsfactuur die het product vergezelt en op elk ander relevant begeleidend document ook de volgende vermelding aan:

“Product vervaardigd met dwangarbeid — in het vrije verkeer brengen/uitvoer niet toegestaan — Verordening (EU) XX/20XX” [PB zal de referentie van deze verordening invullen].

Artikel 20

Maatregelen ten aanzien van producten waarvan het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer is geweigerd

Wanneer het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van een product overeenkomstig artikel 19 is geweigerd, nemen de douaneautoriteiten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het betrokken product wordt verwijderd overeenkomstig het met het Unierecht strokende nationale recht. De artikelen 197 en 198 van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

Informatie-uitwisseling en samenwerking

1.Om een risicogebaseerde aanpak mogelijk te maken voor producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten en om ervoor te zorgen dat de controles doeltreffend zijn en overeenkomstig de voorschriften van deze verordening worden uitgevoerd, werken de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten nauw samen en wisselen zij risicogerelateerde informatie uit.

2.De samenwerking tussen de autoriteiten en de uitwisseling van risico-informatie die nodig is voor de vervulling van hun respectieve taken uit hoofde van deze verordening, onder meer langs elektronische weg, vinden plaats tussen de volgende autoriteiten:

a)de douaneautoriteiten, overeenkomstig artikel 46, lid 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

b)de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten, overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013.

Hoofdstuk IV

Informatiesystemen, richtsnoeren en gecoördineerde handhaving

Artikel 22

Informatie- en communicatiesystemen

1.Voor de toepassing van de hoofdstukken II en III maken de bevoegde autoriteiten gebruik van het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem. Voor de toepassing van deze verordening hebben de Commissie, de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten toegang tot dat systeem.

2.De op grond van artikel 15, lid 3, meegedeelde besluiten worden opgenomen in de desbetreffende omgeving voor douanerisicobeheer.

3.De Commissie ontwikkelt een interconnectie om de geautomatiseerde mededeling van de in artikel 15, lid 3, bedoelde besluiten uit het in lid 1 bedoelde informatie- en communicatiesysteem aan de in lid 4 bedoelde omgeving mogelijk te maken. Die interconnectie wordt uiterlijk twee jaar na de datum van vaststelling van de in lid 7, punt b), bedoelde uitvoeringshandeling betreffende die interconnectie operationeel.

4.Voor verzoeken en kennisgevingen die overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 20 van deze verordening tussen bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten worden uitgewisseld, en voor de daaruit voortvloeiende berichten, wordt het in lid 1 bedoelde informatie- en communicatiesysteem gebruikt.

5.Om de uitwisseling van verzoeken en kennisgevingen tussen de douane en de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 20 van deze verordening mogelijk te maken, zorgt de Commissie voor een interconnectie tussen de nationale éénloketomgevingen voor de douane en het in lid 1 bedoelde informatie- en communicatiesysteem. Die interconnectie vindt plaats via [EU CSW-CERTEX overeenkomstig Verordening XX/20XX] 40 binnen vier jaar na de datum van vaststelling van de in lid 7, punt c), bedoelde uitvoeringshandeling. De in lid 4 bedoelde uitwisselingen vinden via die interconnectie plaats zodra deze operationeel is.

6.De Commissie kan uit het in artikel 56, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie bedoelde toezichtsysteem met de uitvoering van deze verordening verband houdende informatie putten over producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, en deze doorsturen naar het in lid 1 bedoelde informatie- en communicatiesysteem.

7.De Commissie is bevoegd overeenkomstig de in artikel 29 bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de procedureregels en de details van de uitvoeringsregelingen voor dit artikel, met inbegrip van:

a)de functies, gegevenselementen en gegevensverwerking, alsmede de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens, vertrouwelijkheid en verwerkingsverantwoordelijkheid, van het in de leden 1 en 4 bedoelde informatie- en communicatiesysteem;

b)de functies, gegevenselementen en gegevensverwerking, alsmede de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens, vertrouwelijkheid en verwerkingsverantwoordelijkheid, van de in lid 3 bedoelde interconnectie;

c)de gegevens die voor de toepassing van lid 5 moeten worden doorgegeven tussen het in lid 1 bedoelde informatie- en communicatiesysteem en de nationale éénloketomgevingen voor de douane;

d)de door te geven gegevens, alsmede de regels inzake de vertrouwelijkheid en de verantwoordelijkheid voor de verwerking ervan, overeenkomstig lid 6.

Artikel 23

Richtsnoeren

Uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening vaardigt de Commissie richtsnoeren uit, die het volgende omvatten:

a)richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid, waarbij rekening wordt gehouden met de toepasselijke Uniewetgeving tot vaststelling van zorgvuldigheidsvereisten met betrekking tot dwangarbeid, richtsnoeren en aanbevelingen van internationale organisaties, alsook met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers;

b)informatie over risico-indicatoren voor dwangarbeid, die gebaseerd zijn op onafhankelijke en verifieerbare informatie, waaronder verslagen van internationale organisaties, met name de Internationale Arbeidsorganisatie, het maatschappelijk middenveld en bedrijfsorganisaties, en op de ervaring met de uitvoering van Uniewetgeving tot vaststelling van zorgvuldigheidsvereisten met betrekking tot dwangarbeid;

c)een lijst van openbaar beschikbare informatiebronnen die relevant zijn voor de uitvoering van deze verordening;

d)nadere informatie om de uitvoering van deze verordening door de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

e)richtsnoeren voor de praktische uitvoering van artikel 16 en, in voorkomend geval, van andere bepalingen van hoofdstuk III van deze verordening.

Artikel 24

Unienetwerk tegen met dwangarbeid vervaardigde producten

1.Er wordt een Unienetwerk tegen met dwangarbeid vervaardigde producten (“het netwerk”) opgericht. Het netwerk dient als platform voor de gestructureerde coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie en om de praktijken inzake handhaving van deze verordening in de Unie te stroomlijnen om de handhaving zodoende doeltreffender en coherenter te maken.

2.Het netwerk bestaat uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat, vertegenwoordigers van de Commissie en, in voorkomend geval, deskundigen van de douaneautoriteiten.

3.Het netwerk heeft tot taak:

a)de vaststelling van gemeenschappelijke prioriteiten voor handhavingsactiviteiten te vergemakkelijken, en informatie, expertise en beste praktijken uit te wisselen;

b)gezamenlijke onderzoeken uit te voeren;

c)activiteiten voor capaciteitsopbouw te faciliteren en bij te dragen aan uniforme risicogebaseerde benaderingen en administratieve praktijken voor de uitvoering van deze verordening in de lidstaten;

d)bij te dragen tot de ontwikkeling van richtsnoeren om te waarborgen dat deze verordening op doeltreffende en uniforme wijze wordt toegepast;

e)samenwerking te bevorderen en te vergemakkelijken om mogelijkheden voor het gebruik van nieuwe technologieën voor de handhaving van deze verordening en de traceerbaarheid van producten te verkennen;

f)de samenwerking en uitwisseling van expertise en beste praktijken tussen de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten te bevorderen.

4.De Commissie ondersteunt en stimuleert samenwerking tussen handhavingsautoriteiten via het netwerk en neemt deel aan de vergaderingen van het netwerk.

5.Het netwerk stelt zijn reglement van orde vast.

HOOFDSTUK V

Slotbepalingen

Artikel 25

Vertrouwelijkheid

1.De bevoegde autoriteiten gebruiken de op grond van deze verordening ontvangen informatie alleen voor de toepassing van deze verordening.

2.Wanneer zij daarom worden verzocht, behandelen de Commissie, de lidstaten en de bevoegde autoriteiten de identiteit van degenen die informatie verstrekken, of de verstrekte informatie, als vertrouwelijk. Een verzoek om vertrouwelijke behandeling gaat vergezeld van een niet-vertrouwelijke samenvatting van de verstrekte informatie of van een uiteenzetting van de redenen waarom de informatie niet op niet-vertrouwelijke wijze kan worden samengevat.

3.Lid 2 belet de Commissie niet algemene informatie in beknopte vorm bekend te maken, mits die algemene informatie geen informatie bevat aan de hand waarvan de verstrekker van de informatie kan worden geïdentificeerd. Bij een dergelijke openbaarmaking van algemene informatie in beknopte vorm wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen om de openbaarmaking van vertrouwelijke informatie te voorkomen.

Artikel 26

Internationale samenwerking

1.Om de doeltreffende uitvoering en handhaving van deze verordening te vergemakkelijken, kan de Commissie in voorkomend geval samenwerken, contacten leggen en informatie uitwisselen met onder meer autoriteiten van derde landen, internationale organisaties, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en bedrijfsorganisaties. De internationale samenwerking met de autoriteiten van derde landen vindt op gestructureerde wijze plaats in het kader van de bestaande dialoogstructuren met derde landen of, indien nodig, van specifieke structuren die op ad-hocbasis zullen worden opgezet.

2.Voor de toepassing van lid 1 kan samenwerking met onder meer internationale organisaties, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, bedrijfsorganisaties en bevoegde autoriteiten van derde landen ertoe leiden dat de Unie begeleidende maatregelen ontwikkelt om de inspanningen van bedrijven en partnerlanden alsmede ter plaatse beschikbare capaciteit om dwangarbeid aan te pakken te ondersteunen.

Artikel 27

Gedelegeerde handelingen en uitoefening van de delegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 16, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 41 .

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig artikel 16, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 28

Spoedprocedure

1.Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 27, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 29

Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 30

Sancties

1.De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn bij niet-naleving van een in artikel 6, lid 4, bedoeld besluit en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties overeenkomstig het nationale recht worden toegepast.

2.De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

3.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [PB vul DATUM in = 24 maanden na inwerkingtreding van deze verordening] in kennis van de desbetreffende bepalingen, voor zover deze nog niet eerder aan de Commissie zijn meegedeeld, en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

Artikel 31

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van [PB vul DATUM in = 24 maanden na de inwerkingtreding ervan].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en)

1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

1.4.3.Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

1.4.4.Prestatie-indicatoren

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaten zou zijn gecreëerd.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

1.7.Geplande beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

3.2.5.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

Interne markt voor goederen en diensten

[Gemeenschappelijke handelspolitiek]

1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

 een nieuwe actie

 een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 42

 de verlenging van een bestaande actie 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

De internationale gemeenschap heeft zich ertoe verbonden dwangarbeid tegen 2030 uit te bannen (duurzameontwikkelingsdoelstelling 8.7 van de Verenigde Naties). De gebruikmaking ervan blijft echter wijdverbreid. De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) schat het totale aantal mensen die dwangarbeid verrichten op 27,6 miljoen.

Deze verordening heeft tot doel het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden en de uitvoer uit de Unie van met dwangarbeid (waaronder gedwongen kinderarbeid) vervaardigde producten daadwerkelijk te verbieden. Het verbod geldt zowel voor binnenlandse als voor ingevoerde en uitgevoerde producten. Voortbouwend op internationale normen en in aanvulling op bestaande horizontale en sectorale EU-initiatieven, met name de zorgvuldigheids- en transparantieverplichtingen, combineert de verordening een verbod met een robuust, risicogebaseerd handhavingskader.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

Specifieke doelstelling nr.

1. Het uitbannen van dwangarbeid in de EU en bijdragen tot het verminderen van dwangarbeid in de wereld.

2. Het opzetten en ondersteunen van bevoegde autoriteiten in de lidstaten om de problemen op het gebied van dwangarbeid aan te pakken.

1.4.3.Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen.

Het voorstel moet een kader creëren om met dwangarbeid vervaardigde producten die in de EU worden aangeboden te identificeren en daarna te verbieden.

Dit zal een groot ontradend effect hebben op het gebruik van dwangarbeid om producten te produceren, te winnen, te oogsten of te vervaardigen en deze in de EU aan te bieden. Het zal ook zorgen voor een gelijk speelveld en het zal een einde maken aan oneerlijke concurrentie op basis van lagere prijzen als gevolg van het gebruik van dwangarbeid.

Aangezien de marktdeelnemers de kwestie van dwangarbeid in hun toeleveringsketen moeten aanpakken om deze producten met vertrouwen in de EU op de markt te kunnen brengen, zal het aantal slachtoffers van dwangarbeid afnemen. Voorts zal de voorgestelde handeling ook maatregelen omvatten om door de staat bevorderde dwangarbeid aan te pakken.

Met de instrumenten die voor dit voorstel moeten worden ingevoerd, zullen de marktdeelnemers verdere richtsnoeren en informatie krijgen over hoe zij dwangarbeid in hun toeleveringsketen kunnen voorkomen, en zullen de consumenten worden geïnformeerd over de producten waarvoor dwangarbeid is gebruikt.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten.

Aantal inleidende onderzoeken en onderzoeken;

Aantal geïdentificeerde producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd.

Hoeveelheid uit de markt genomen producten of producten waarvan aan de grens niet is toegestaan ze in het vrije verkeer te brengen.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

De voorgestelde verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en is van toepassing [24] maanden na die datum.

Ter voorbereiding van de toepassing van deze verordening zal de Commissie binnen [18] maanden na de inwerkingtreding richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers moeten opstellen (artikel 23).

De Commissie zal ook zorgen voor een databank van gebieden en producten waarvoor het risico van dwangarbeid bestaat, waarbij zij een beroep doet op externe deskundigen (artikel 11).

De Commissie zal de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen met de procedureregels en de uitvoeringsbepalingen voor de informatie- en communicatiesystemen (artikel 22) en tot nadere bepaling van de bijzonderheden van de informatie die in de besluiten van de bevoegde autoriteiten moet worden opgenomen (artikel 7).

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaten zou zijn gecreëerd.

Redenen voor maatregelen op EU-niveau (ex ante)

De omvang van dwangarbeid in de wereld en het belang van de markt van de Unie voor producenten die dwangarbeid gebruiken, zijn dwingende redenen om op EU-niveau op te treden om een einde te maken aan het in de handel brengen en het op de markt van de Unie aanbieden van dergelijke producten, teneinde bij te dragen tot de uitbanning van dit verschijnsel.

Wetgevende maatregelen van de lidstaten op dit gebied zijn waarschijnlijk niet toereikend en efficiënt om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken. Europese wetgeving en coördinatie van de handhaving zijn noodzakelijk om de volgende redenen:

– De werking van de markt van de Unie vereist gemeenschappelijke bepalingen op dit gebied.

– De handhavingsinspanningen moeten in de hele Unie uniform zijn. Als de handhaving in sommige delen van de EU minder streng is, worden zwakke punten gecreëerd die het algemeen belang in gevaar kunnen brengen en oneerlijke handelsvoorwaarden kunnen creëren.

– Risico’s in verband met dwangarbeid in de waardeketens van ondernemingen hebben vaak grensoverschrijdende gevolgen, die zich uitstrekken over verschillende lidstaten van de Unie en/of derde landen. Dit wijst op de noodzaak van een EU-brede aanpak, met rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor bedrijven die actief zijn op de interne markt en daarbuiten.

Verwachte gegenereerde toegevoegde waarde van de Unie (ex post)

Door het aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie te verbieden, zal de Unie aanzienlijk bijdragen tot de uitbanning van dwangarbeid in de hele wereld. Dit zal ook ten goede komen aan de slachtoffers van dwangarbeid, aangezien de marktdeelnemers dwangarbeid zullen aanpakken door passende maatregelen te nemen voor het betalen van compensaties, het corrigeren van arbeidsovereenkomsten enz. in overeenstemming met de internationale zorgvuldigheidsnormen.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

De huidige verordening is een nieuwe actie en er is in het verleden in de EU geen ervaring mee opgedaan. Bij de ontwikkeling ervan hebben we echter lering getrokken uit de ervaringen met soortgelijke maatregelen van internationale organisaties en partnerlanden, met name de Verenigde Staten van Amerika.

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

Het voorstel is een politieke prioriteit van de Europese Commissie en komt tegemoet aan haar toezegging om de eerbiediging van de mensenrechten overal ter wereld te bevorderen. Het vormt een aanvulling op andere wetgevingsvoorstellen van de Commissie, zoals het voorstel voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en het voorstel voor een verordening betreffende duurzaamheidsrapportage door bedrijven.

Het bouwt voort op de logica van andere productgerelateerde wetgeving, zoals de verordening inzake markttoezicht. Bovendien is het informatie- en communicatie-instrument dat voor de handhaving van deze verordening nodig is, gebaseerd op het systeem dat is opgezet voor de verordening inzake markttoezicht.

Wat het werk van de douaneautoriteiten en de douaneprocedures betreft, zullen de reeds bestaande systemen worden aangepast om de tenuitvoerlegging van deze verordening mogelijk te maken.

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

Aangezien alle producten die op de markt van de Unie worden aangeboden onder het toepassingsgebied van de verordening vallen en de activiteiten nieuw zijn, zullen extra personele en administratieve middelen en beleidskredieten nodig zijn.

De volgende bepalingen brengen voor de Commissie jaarlijkse kosten mee:

   Richtsnoeren en databank van gebieden of producten waar het risico op dwangarbeid bestaat (artikelen 11 en 23)

   Unienetwerk tegen met dwangarbeid vervaardigde producten (artikel 24) en comité (artikel 27)

   Informatie- en communicatiesysteem (artikel 22)

Het voorstel heeft een onbeperkte looptijd. De Commissie zal fungeren als secretariaat voor het Unienetwerk tegen met dwangarbeid vervaardigde producten, waarvoor permanent personeel nodig is. Wat het informatie- en communicatiesysteem betreft, moet een nieuwe module van het bestaande informatie- en communicatiesysteem als bedoeld in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 worden opgezet en moeten de informatiesystemen voor de douane worden aangepast. Ook de richtsnoeren en de databank (waar externe input zal worden verstrekt) zullen van de Commissie administratieve inspanningen vergen. Naar verwachting zullen voor alle taken in de eerste twee jaar van de uitvoering meer personele middelen nodig zijn.

Voor deze bepalingen zullen volgens een voorlopige raming de volgende personele middelen in voltijdequivalenten (vte) nodig zijn. De vte’s zouden worden verdeeld over DG GROW, DG TRADE en DG TAXUD, en zowel AD- als AST-medewerkers betreffen.

Eerste jaar na vaststelling

Tweede jaar na vaststelling

Volgende jaren

Richtsnoeren en databank

3

3

3

Unienetwerk tegen met dwangarbeid vervaardigde producten, comité

6

3

3

Informatie- en communicatiesysteem

4

3

2

Bovendien zal het voorstel nog tot andere administratieve uitgaven leiden. Deze betreffen voornamelijk kosten in verband met het informatie- en communicatiesysteem, maar ook administratieve kosten voor het hosten van de databank, de publicatie van richtsnoeren en de organisatie van vergaderingen van het netwerk en het comité. Die kosten worden geraamd op 4,3 miljoen EUR.

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

 onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode van 2024 tot en met [2025],

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Geplande beheersvorm(en) 43

 Direct beheer door de Commissie

door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen;

 Gedeeld beheer met lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld de frequentie en de voorwaarden.

De standaardregels voor het toezicht op de uitgaven van de Commissie voor de uitvoering van deze verordening zijn van toepassing.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

De beheerswijze van dit initiatief is direct beheer door de Commissie en haar verantwoordelijkheden voor het uitvoeren ervan berust bij haar diensten. De redenen daarvoor zijn:

– het hoge gehalte aan beleidsinhoud, zoals de ontwikkeling van de richtsnoeren;

– de voor de uitvoering van deze wetgeving vereiste informatie- en communicatiesystemen staan reeds onder de controle van de diensten van de Commissie.

De Commissie zal worden bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

Operationele risico’s met betrekking tot de informatie- en communicatiesystemen en de mogelijkheid dat zij er niet in slagen de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en hun samenwerking met de douaneautoriteiten doeltreffend te ondersteunen.

Operationele risico’s met betrekking tot de databank over hoe operationeel en informatief deze zou zijn voor de bevoegde autoriteiten.

Richtsnoeren:

Dit houdt onder meer in dat wordt uitgelegd hoe de onderliggende oorzaken van hoge foutenpercentages in de vorige programma’s nu worden aangepakt, bijvoorbeeld door het vereenvoudigen van eerder complexe modaliteiten die vatbaar waren voor fouten en/of door intensivering van de controles (vooraf en/of achteraf) voor activiteiten met een inherent hoog risico.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

De kosten van de controles zijn verwaarloosbaar ten opzichte van de kredieten voor de handhaving van de wetgeving.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

De door de Commissie uitgevoerde maatregelen zullen overeenkomstig het Financieel Reglement vooraf en achteraf aan controles worden onderworpen. De Commissie, met inbegrip van OLAF, en de Rekenkamer zullen bij contracten en overeenkomsten in verband met de financiering van de tenuitvoerlegging van deze verordening, uitdrukkelijk worden gemachtigd om audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

·Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

Nummer

GK/NGK 44

van EVA-landen 45

van kandidaat-lidstaten 46

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

1

03.010101 – Ondersteunende uitgaven voor het programma voor de eengemaakte markt

NGK

JA

JA 47

JA6

NEE

1

03.020101 – Werking en ontwikkeling van de interne markt voor goederen en diensten

GK

JA

NOG TE BEPALEN6

NOG TE BEPALEN6

NEE

1

03.020107 – Markttoezicht

GK

JA

NOG TE BEPALEN6

NOG TE BEPALEN6

NEE

6

14.200402 – Externe handelsbetrekkingen en hulp voor handel (Aid for Trade)

GK

NEE

NEE

NEE

NEE

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Rubriek van het meerjarig financieel
kader

1

Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

DG: GROW

Jaar 
2024

Jaar 
2025

Jaar 
2026

Jaar 
2027

Volgende jaren

TOTAAL

□ Beleidskredieten

Begrotingsonderdeel 03.020101 – Werking en ontwikkeling van de interne markt voor goederen en diensten

Vastleggingen

(1a)

0,602

0,612

0,425

0,375

0,000

2,014

Betalingen

(2 a)

0,301

0,607

0,519

0,400

0,187

2,014

Begrotingsonderdeel 03.020107 – Markttoezicht

Vastleggingen

(1b)

0,182

0,182

0,075

0,075

0,000

0,514

Betalingen

(2b)

0,050

0,134

0,155

0,100

0,075

0,514

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 48

Begrotingsonderdeel 03.010101 – Ondersteunende uitgaven voor het programma voor de eengemaakte markt

(3)

0

0

0,062

0,062

0,000

0,124

TOTAAL kredieten
voor DG GROW 49

Vastleggingen

=1a+1b +3

0,784

0,794

0,562

0,512

0,000

2,652

Betalingen

=2a+2b

+3

0,351

0,741

0,736

0,562

0,150

2,652



TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

0,784

0,794

0,500

0,450

0,000

2,528

Betalingen

(5)

0,351

0,741

0,674

0,500

0,262

2,528

TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

(6)

0,000

0,000

0,062

0,062

0,000

0,124

TOTAAL kredieten
onder RUBRIEK 1
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

=4+ 6

0,784

0,794

0,562

0,512

0,000

2,652

Betalingen

=5+ 6

0,351

0,741

0,736

0,562

0,262

2,652

Rubriek van het meerjarig financieel
kader

6

Nabuurschap en internationaal beleid



DG: TRADE

Jaar 
2024

Jaar 
2025

Jaar 
2026

Jaar 
2027

Volgende jaren

TOTAAL

□ Beleidskredieten

Begrotingsonderdeel – 14.200402 Externe handelsbetrekkingen en hulp voor handel (Aid for Trade) 50

Vastleggingen

(1a)

0.750

0.300

0.300

0.300

0,000

1,650

Betalingen

(2 a)

0,200

0,600

0,300

0,300

0,250

1,650

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 51  

Begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten
voor DG TRADE

Vastleggingen

=1a+1b +3

0.750

0.300

0.300

0.300

0,000

1,650

Betalingen

=2a+2b

+3

0,200

0,600

0,300

0,300

0,250

1,650





TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

0.750

0.300

0.300

0.300

0,000

1,650

Betalingen

(5)

0,200

0,600

0,300

0,300

0,250

1,650

□ TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
onder RUBRIEK 6
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

=4+ 6

0.750

0.300

0.300

0.300

0,000

1,650

Betalingen

=5+ 6

0,200

0,600

0,300

0,300

0,250

1,650

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere beleidsrubrieken, herhaal bovenstaand deel:

TOTAAL beleidskredieten (alle beleidsrubrieken)

Vastleggingen

(4)

1,534

1,094

0,800

0,750

0,000

4,178

Betalingen

(5)

0,551

1,341

0,974

0,800

0,512

4,178

TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten (alle beleidsrubrieken)

 

(6)

0,000

0,000

0,062

0,062

0,000

0,124

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 6
van het meerjarig financieel kader
(referentiebedrag)

Vastleggingen

=4+ 6

1,534

1,094

0,862

0,812

0,000

4,302

Betalingen

=5+ 6

0,551

1,341

1,036

0,862

0,512

4,302





Rubriek van het meerjarig financieel
kader

7

“Administratieve uitgaven”

Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (Bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Jaar 
2024

Jaar 
2025

Jaar 
2026

Jaar 
2027

TOTAAL

DG: GROW

□Personele middelen

0,883

0,484

0,327

0,327

2,021

□Andere administratieve uitgaven

TOTAAL DG GROW

Kredieten

0,883

0,484

0,327

0,327

2,021

 

 

Jaar 
 2024

Jaar 
 2025

Jaar 
 2026

Jaar 
 2027

TOTAAL

DG: TAXUD

Personele middelen

0,242

0,242

0,242

0,242

0,968

Andere administratieve uitgaven

 

 

 

 

 

TOTAAL DG TAXUD

Kredieten

0,242

0,242

0,242

0,242

0,968

Jaar 
2024

Jaar 
2025

Jaar 
2026

Jaar 
2027

TOTAAL

DG: TRADE

□Personele middelen

0,484

0,399

0,399

0,399

1,681

□Andere administratieve uitgaven

TOTAAL DG TRADE

Kredieten

0,484

0,399

0,399

0,399

1,681

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

1,609

1,125

0,968

0,968

4,670

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

 

 

Jaar 
 2024

Jaar 
 2025

Jaar 
 2026

Jaar 
 2027

Volgende jaren

TOTAAL

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

3,143

2,219

1,830

1,780

0,000

8,972

Betalingen

2,160

2,466

2,004

1,830

0,512

8,972

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten 

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Geef zoveel jaren als nodig in om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 52

Gem. kosten

Nee

Kosten

Nee

Kosten

Nee

Kosten

Nee

Kosten

Nee

Kosten

Nee

Kosten

Nee

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 53

- Output

- Output

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2…

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTAAL

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Jaar 
2024

Jaar 
2025

Jaar 
2026

Jaar 
2027

TOTAAL

RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

1,609

1,125

0,968

0,968

4,670

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader

1,609

1,125

0,968

0,968

4,670

Buiten RUBRIEK 7 54
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

Andere administratieve 
uitgaven

 0,000

0,000

0,062

0,062

0,124

Subtotaal 
buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader

 0,000

0,000

0,062

0,062

0,124

TOTAAL

1,609

1,125

1,030

1,030

4,794

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

Jaar 
2024

Jaar 
2025

Jaar

2026

Jaar 2027

20 01 02 01 (centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie)

7

5

4

4

20 01 02 03 (delegaties)

01 01 01 01 (onderzoek onder contract)

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

6

4

4

4

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

XX 01 xx yy zz 55

- centrale diensten

- delegaties

01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek onder contract)

01 01 01 12 (AC, END, INT – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

13

9

8

8

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen zullen richtsnoeren voor de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten opstellen, vergaderingen organiseren en overleg plegen met de diensten van de Commissie met het oog op de handhaving van de voorgestelde verordening. Zij zullen ook de vergaderingen van het netwerk voorbereiden en zorgen voor facilitering en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, het ICSMS en de website beheren en ervoor zorgen dat de vragen van alle belanghebbenden zo nodig worden beantwoord.

Extern personeel

Het externe personeel zal de ambtenaren en tijdelijke functionarissen extra bijstand verlenen bij de vervulling van hun taken. Daarnaast vervult het taken waarvoor de ambtenaren en tijdelijke functionarissen niet de nodige vaardigheden hebben, en andere uitzonderlijke taken die zich kunnen voordoen, waaronder gespecialiseerde werkzaamheden.

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

Het voorstel/initiatief:

   kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

Herschikking zal eerst worden overwogen in het kader van het programma voor de eengemaakte markt.

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen, de desbetreffende bedragen en de voorgestelde instrumenten.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5.Bijdragen van derden

Het voorstel/initiatief:

   voorziet niet in medefinanciering door derden

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Jaar 
N 56

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Geef zoveel jaren als nodig in om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten



Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven    

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 57

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Geef zoveel jaren als nodig in om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ….

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

(1)     https://www.unodc.org/roseap/en/sustainable-development-goals.html
(2)    The 2021 Global Estimates of Modern Slavery, https://www.ilo.org/wcmsp 5 /groups/public/---ed_norm/---ipec/documents/publication/wcms_ 854733 .pdf
(3)     Staat van de Unie 2021 Europese Commissie (europa.eu) .
(4)     Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over waardig werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel , COM(202266 final, 23.2.2022.
(5)    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937, COM(202271 final, 23.2.2022.
(6)    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391).
(7)     Richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid voor EU-ondernemingen om het risico op dwangarbeid bij hun activiteiten en in hun toeleveringsketens aan te pakken .
(8)    Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).
(9)    Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24).
(10)    https://www.eeas.europa.eu/sites/default/files/eu_action_plan_on_human_rights_and_democracy_2020-2024.pdf
(11)    Zie http://mneguidelines.oecd.org/sectors/ voor de lijst van sectorale richtsnoeren.
(12)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de EU-strategie voor de rechten van het kind (COM(2021142 final van 24.3.2021).
(13)    Een effectief verbod op producten die met dwangarbeid zijn geproduceerd, gewonnen of geoogst (europa.eu).
(14)    https://www.ilo.org/global/topics/forced-labour/publications/WCMS_203832/lang--en/index.htm
(15)    PB C , , blz. .
(16)     https://www.ilo.org/global/standards/introduction-to-international-labour-standards/conventions-and-recommendations/lang--en/index.htm
(17)    De IAO-definitie van dwangarbeid volgens het IAO-Verdrag betreffende dwangarbeid uit 1920 (nr. 29), Wat is dwangarbeid, moderne slavernij en mensenhandel (Dwangarbeid, moderne slavernij en mensenhandel) (ilo.org) .
(18)    The 2021 Global Estimates of Modern Slavery, https://www.ilo.org/wcmsp 5 /groups/public/---ed_norm/---ipec/documents/publication/wcms_ 854733 .pdf
(19)    Zie bijvoorbeeld de punten 89 en 102 in de zaak Siliadin/Frankrijk of punt 105 in de zaak Chowdury e.a./Griekenland.
(20)     https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---europe/---ro-geneva/---ilo-brussels/documents/publication/wcms_195135.pdf
(21)    Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).
(22)    Richtlijn 20XX/XX/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 (PB XX, XX.XX.20XX, blz. XX).
(23)    Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).
(24)    Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 20XX/XX (PB XX van XX.XX.20XX, blz. XX).
(25)    Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. XXX/20XX (PB XX van XX.XX.20XX, blz. XX).
(26)    Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB).
(27)    Richtlijn 20XX/XX/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Verordening (EU) nr. 537/2014 betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (PB XX, XX.XX.20XX, blz. XX).
(28)     Richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid voor EU-ondernemingen om het risico op dwangarbeid bij hun activiteiten en in hun toeleveringsketens aan te pakken  
(29)    Mededeling van de Commissie van 23 maart 2022 aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over waardig werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel (COM(202266 final).
(30)    Zie de volgende resoluties: ONTWERPRESOLUTIE over een nieuw handelsinstrument om producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd te verbieden (europa.eu) , Aangenomen teksten –Dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang – Donderdag 17 december 2020 (europa.eu) , Aangenomen teksten – Dwangarbeid in de Linglongfabriek en milieuprotesten in Servië – Donderdag 16 december 2021 (europa.eu) .
(31)     Wat is dwangarbeid, moderne slavernij en mensenhandel (Dwangarbeid, moderne slavernij en mensenhandel) (ilo.org) en de daarin genoemde IAO-verdragen nr. 29 en nr. 105.
(32)    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (herschikking) (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
(33)    Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).
(34)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(35)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(36)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(37)

   Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

(38)    Verordening (EU) XX/20XX van het Europees Parlement en de Raad van ... (PB, ......).
(39)    Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(40)    Ingesteld bij de verordening betreffende de EU-éénloketomgeving voor de douane (EU SWEC).
(41)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(42)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
(43)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
(44)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
(45)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(46)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
(47)    Onderhandelingen over de deelname van kandidaat-lidstaten en derde landen aan het programma voor de interne markt zijn nog gaande.
(48)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(49)

   De beleidskredieten van DG GROW dekken ook de kosten van DG TAXUD ten belope van 1,5 miljoen EUR voor de periode 20242027 voor de integratie met het EU-douane-éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten (EU CSWCERTEX) en het gemeenschappelijk risicobeheersysteem (CRMS 2).

(50)    Dit begrotingsonderdeel zal de kosten voor de ontwikkeling van de risico-indicatoren en de databank dekken.
(51)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(52)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
(53)    Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke doelstelling(en)…”.
(54)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(55)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
(56)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(57)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
Top