Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0018

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Drugsagentschap van de Europese Unie

    COM/2022/18 final

    Brussel, 12.1.2022

    COM(2022) 18 final

    2022/0009(COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende het Drugsagentschap van de Europese Unie

    {SEC(2022) 45 final} - {SWD(2022) 8 final} - {SWD(2022) 9 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Illegale drugs zijn een complexe kwestie, met gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van miljoenen mensen in de EU en wereldwijd. Volgens het Europees drugsrapport 2021 1 hebben naar schatting 83 miljoen volwassenen in de EU in hun leven wel eens illegale drugs uitgeprobeerd. In 2019 zijn in de EU minstens 5 150 personen overleden aan een overdosis, met sinds 2012 elk jaar een gestage toename, ook onder tieners in de leeftijdsgroep van 15 tot 19 jaar. Uit het verslag blijkt ook een verslechtering van de situatie wat betreft de in de EU ingevoerde hoeveelheden cocaïne en heroïne, die een recordhoogte hebben bereikt. Er worden binnen de EU drugs, met name synthetische drugs (amfetaminen en ecstasy), geproduceerd, zowel voor binnenlands verbruik als voor uitvoer 2 . De drugsmarkt heeft naar schatting een minimale detailhandelswaarde van 30 miljard EUR per jaar 3 en blijft de grootste criminele markt in de EU en een belangrijke bron van inkomsten voor georganiseerde criminele groepen 4 .

    Cannabis is de meest gebruikte drug. Het gebruik van heroïne en andere opioïden wordt nog steeds het vaakst geassocieerd met de meer schadelijke vormen van drugsgebruik. Crackcocaïne is steeds meer verkrijgbaar; verschillende illegale drugs zijn ook steeds vaker verkrijgbaar in kleinere doses of goedkopere verpakkingen, die als geschikter voor thuisgebruik worden beschouwd. Er is ook een toename van het gebruik van benzodiazepinen 5 geconstateerd bij drugsgebruikers met een hoog risico, gevangenen en sommige groepen van recreatieve drugsgebruikers, wat mogelijk een gevolg is van de ruime beschikbaarheid en de lage kosten van deze stoffen en van pandemiegerelateerde geestelijke gezondheidsproblemen. Bij drugsgebruikers is polymiddelengebruik 6 wijdverbreid, met schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid. Bovendien gaat de toegenomen beschikbaarheid van andere drugs, met name cocaïne en sommige synthetische stoffen, gepaard met een toename van drugsgerelateerd geweld en andere misdrijven 7 .

    Volgens de meest recente studies 8 zijn drugsmarkten opmerkelijk goed bestand tegen verstoringen als gevolg van de pandemie. Niet alleen bleven de drugsproductie en -handel grotendeels intact, maar de pandemie bracht ook verhoogde risico’s met zich mee voor gemarginaliseerde bevolkingsgroepen. Tijdens de eerste lockdowns in verband met de COVID-19-pandemie zijn enkele veranderingen in routes en methoden op groothandelsniveau vastgesteld, alsook verstoringen en een aantal lokale tekorten. Niettemin hebben drugsverkopers en -kopers zich snel aan de nieuwe situatie aangepast, met name door meer gebruik te maken van versleutelde berichtendiensten, sociale-media-applicaties, onlinebronnen en post- en thuisbezorgingsdiensten. De tijdens de eerste lockdowns geconstateerde daling van het drugsgebruik verdween zodra de beperkingen op verplaatsingen werden versoepeld. Als gevolg daarvan was het gebruik van de meeste drugs medio 2021 terug op, of mogelijk zelfs boven, het niveau van vóór COVID-19. Bovendien werd er geen daling van het aanbod vastgesteld. Integendeel, in 2020 en begin 2021 werd melding gemaakt van inbeslagnames van meerdere tonnen cocaïne in Europese havens, terwijl de cannabisteelt en de productie van synthetische drugs in de Europese Unie in 2020 op het niveau van vóór de pandemie bleven, met een toename van het aantal gevallen waarbij cannabis was versneden met synthetische cannabinoïden. Hoewel drugsdiensten in heel Europa, waaronder laagdrempelige diensten, ruimten voor drugsgebruik en diensten voor intra- en extramurale behandelingen, weer operationeel zijn, blijven zij onderworpen aan strenge COVID-19-beperkingen en werken zij met verminderde capaciteit.

    Deze ontwikkelingen vereisen een doeltreffend optreden op het niveau van de Unie. De EUdrugsstrategie 2021-2025 9 en het EU-drugsactieplan 2021-2025 10 bieden hiervoor het strategisch kader. In de strategie wordt de Commissie onder meer verzocht “zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen ter herziening van het mandaat van het EMCDDA [Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving 11 ], opdat het agentschap een grotere rol kan spelen bij de aanpak van de huidige en toekomstige uitdagingen in verband met het drugsvraagstuk 12 . Met het huidige voorstel wordt deze verbintenis nagekomen.

    In 2018/19 heeft de Commissie de vierde evaluatie van het waarnemingscentrum uitgevoerd conform de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1920/2006 13 . De conclusie daarvan luidde dat het waarnemingscentrum over het algemeen goed presteert, maar dat er verdere verbeteringen mogelijk zijn op een aantal gebieden, met name in het licht van de ontwikkelingen in verband met de drugsproblematiek.

    Deze bevinding is verder bevestigd tijdens regelmatige contacten met het waarnemingscentrum en zijn belanghebbenden, waaruit is gebleken dat er een groeiende kloof is tussen enerzijds de complexiteit en de snelle ontwikkelingen van de drugsproblematiek en anderzijds de inhoud van het mandaat van het waarnemingscentrum. Verordening (EG) nr. 1920/2006 weerspiegelt niet de huidige realiteit van het drugsfenomeen en staat haaks op de taken die het waarnemingscentrum zou moeten uitvoeren om de huidige en toekomstige uitdagingen inzake drugsbestrijding aan te pakken.

    Daarom voorziet dit voorstel in een gerichte herziening van het mandaat van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving en beoogt het dat mandaat te versterken om ervoor te zorgen dat het toekomstige agentschap doeltreffend kan reageren op nieuwe uitdagingen, de lidstaten beter kan ondersteunen en kan bijdragen tot ontwikkelingen op internationaal niveau. Het voorstel heeft met name tot doel polymiddelen uitdrukkelijk te bestrijken, d.w.z. andere verslavende stoffen waarbij deze stoffen samen met illegale drugs worden ingenomen; de capaciteit op het gebied van monitoring en dreigingsevaluatie te versterken; een laboratorium op te zetten om ervoor te zorgen dat het agentschap beschikt over alle forensische en toxicologische informatie; de positie van de nationale knooppunten te versterken om ervoor te zorgen dat zij relevante gegevens kunnen verstrekken; het agentschap de bevoegdheid te verlenen om op EU-niveau preventie- en bewustmakingscampagnes te ontwikkelen en waarschuwingen af te geven wanneer er bijzonder gevaarlijke stoffen op de markt beschikbaar zijn. Tot slot verduidelijkt het voorstel de rol van het agentschap op het internationale toneel 14 . Tegelijkertijd wordt met het voorstel het institutionele kader van het agentschap ook in lijn gebracht met de gemeenschappelijke aanpak van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie inzake gedecentraliseerde EU-agentschappen 15 .

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    In dit wetgevingsvoorstel wordt er rekening gehouden met een breed scala aan EU‑beleidsmaatregelen op het gebied van interne veiligheid en volksgezondheid.

    Wat het drugsbeleid betreft, wordt in dit wetgevingsvoorstel rekening gehouden met de EU‑drugsstrategie 2021-2025 en het bijbehorende actieplan. Ook wordt er rekening gehouden met de wijziging van Verordening (EG) nr. 1920/2006 16 en met verschillende handelingen waarbij stoffen worden toegevoegd aan de definitie van drugs in Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad 17 .

    In dit wetgevingsvoorstel wordt ook rekening gehouden met de samenwerking van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) met andere organen van de Unie, met name het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) 18 , het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) 19 , het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) 20 en het Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding (ECDC) 21 , maar ook met andere gedecentraliseerde agentschappen en organen van de EU.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    In dit wetgevingsvoorstel wordt er rekening gehouden met andere relevante beleidsmaatregelen van de Unie die zijn vastgesteld of waarmee van start is gegaan sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1920/2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (herschikking).

    Wat innovatie betreft, wordt in dit wetgevingsvoorstel rekening gehouden met EU‑financiering inzake drugsbeleid in het kader van Horizon 2020 22 , het Fonds voor interne veiligheid 23 , de initiatieven betreffende drugsbeleid op grond van het programma Justitie 24 , het EU4Health-programma 25 en Horizon Europa 26 .

    Wat volksgezondheid betreft, wordt in dit wetgevingsvoorstel rekening gehouden met het met betrekking tot ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid ingestelde systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie 27 28 en met de voorstellen voor de wijziging van de mandaten van sommige van de bovengenoemde agentschappen 29 . Wat de samenwerking met EU-agentschappen en -organen betreft, werd in het voorstel ook aandacht besteed aan de oprichting van de Europese Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA) 30 .

    Wat de samenwerking van het agentschap met derde landen betreft, wordt in dit wetgevingsvoorstel rekening gehouden met het externe beleid van de Unie.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    Verordening (EG) nr. 1920/2006 betreffende het waarnemingscentrum was gebaseerd op artikel 152 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, d.w.z. op de rechtsgrondslag op het gebied van volksgezondheid. Deze bepaling stemt overeen met artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

    Artikel 168, lid 1, derde alinea, VWEU luidt als volgt: “(d)e Unie vult het optreden van de lidstaten aan ter vermindering van de schade aan de gezondheid door drugsgebruik, met inbegrip van voorlichting en preventie.” Volgens artikel 168, lid 5, VWEU kunnen het Europees Parlement en de Raad “maatregelen betreffende de controle van, de alarmering bij en de bestrijding van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid” vaststellen.

    Door problemen inzake het aanbod van drugs en de drugsmarkt aan te pakken, kunnen de beschikbaarheid van drugs in de EU en de vraag naar drugs worden teruggedrongen, en kan uiteindelijk de volksgezondheid worden beschermd. De gezondheids- en veiligheidsaspecten van het drugsfenomeen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en kunnen niet los van elkaar worden aangepakt. De inhoud van dit wetgevingsvoorstel valt dan ook onder de rechtsgrondslag op het gebied van volksgezondheid en gaat niet verder dan wat op basis van die rechtsgrondslag mogelijk is.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    EU-maatregelen om het mandaat van het agentschap te herzien, zijn noodzakelijk.

    De drugsproblematiek treft alle Europeanen en heeft een grensoverschrijdend en multi‑jurisdictioneel karakter, met name wat betreft drugsmarkten en georganiseerde criminaliteit. Er zijn veel gemeenschappelijke uitdagingen in de lidstaten, zowel op het gebied van gezondheid als op het gebied van veiligheid, die moeten worden aangepakt. Het is niet mogelijk de drugsproblematiek alleen op nationaal of regionaal/subnationaal niveau aan te pakken, aangezien drugshandel een transnationaal misdrijf is. Georganiseerde criminele groepen die betrokken zijn bij drugshandel, maken misbruik van de verschillen in de wet- en regelgeving van de lidstaten. Een problematisch gezondheids- of veiligheidspatroon dat in een bepaalde lidstaat wordt ontdekt, doet zich heel vaak ook in andere lidstaten voor. Met nationale wetgeving of zelfs de beste nationale praktijken zouden de grensoverschrijdende aspecten van het drugsfenomeen niet kunnen worden aangepakt. Vanwege dit transnationale karakter is er dus behoefte aan maatregelen op EU-niveau.

    Dit wetgevingsvoorstel zal een belangrijke toegevoegde waarde voor de EU opleveren. Een gerichte herziening van het mandaat van het agentschap, waardoor het in staat wordt gesteld de huidige en toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden, is in het belang van de EU, met name gezien de recente verslechtering van de drugssituatie in de EU, die wordt gekenmerkt door de ruime beschikbaarheid van een breed scala aan drugs met een steeds hogere zuiverheid of werkzaamheid – wat in de hand wordt gewerkt door misbruik van innovatie en technologische ontwikkelingen - en die leidt tot meer complexe gebruikspatronen en een steeds grotere impact op de volksgezondheid en de veiligheid. De herziening van het mandaat van het agentschap maakt deel uit van de reactie van de EU op deze ontwikkelingen.

    Zoals uit de evaluatie is gebleken, heeft het agentschap een belangrijke toegevoegde waarde in vergelijking met een louter nationale aanpak van de drugsproblematiek. Veel van de problemen hebben een grensoverschrijdend en in toenemende mate zelfs mondiaal karakter, en kunnen dus niet door een lidstaat alleen worden aangepakt. Het huidige mandaat van het agentschap vormt echter een belemmering voor zijn activiteiten, voor de steun die het aan de lidstaten kan verlenen en voor de rol die het op internationaal niveau kan spelen. Het feit dat het huidige mandaat van het agentschap bijvoorbeeld slechts in beperkte mate polymiddelengebruik bestrijkt, leidt ertoe dat het totaalbeeld van de drugsproblematiek op EU-niveau verloren gaat en dat de verzamelde gegevens versnipperd zijn of dat er mogelijk zelfs geen gegevens voorhanden zijn. Dit zou in strijd zijn met de vereisten van een empirisch onderbouwde EU-beleidsvorming op het gebied van het drugs, die berust op een neutrale instantie die feitelijke en objectieve gegevens verstrekt. Door de in dit wetgevingsvoorstel opgenomen gerichte herziening wordt het agentschap op cruciale gebieden versterkt, waardoor het deze gemeenschappelijke problemen beter kan aanpakken.

    De herziening van het huidige mandaat zou ook bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten voor en een vereenvoudiging van de administratieve procedures in de lidstaten. Factoren die daartoe bijdragen, zijn onder meer de voorgestelde stroomlijning en centralisatie van de rapportageverplichtingen in de lidstaten via de nationale knooppunten, de monitoring van de drugsmarkten en het behoud van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing en een waarschuwingssysteem voor drugs, de organisatie van opleidingen, de ontwikkeling van beste praktijken enz. Dit zou leiden tot een vermindering van de administratieve kosten in de lidstaten. Een ander voorbeeld is dat het agentschap betere informatie zou verschaffen, wat niet alleen de EU maar ook de lidstaten ten goede zou komen. De lidstaten afzonderlijk zouden niet in staat zijn om in dezelfde mate gegevens te verzamelen en te analyseren, aangezien zij niet over de vereiste kennis of middelen beschikken of omdat het betrokken probleem een grensoverschrijdend probleem is. Dit laatste element is ook een argument voor administratieve vereenvoudiging, aangezien geen enkele lidstaat deze problemen alleen zou kunnen aanpakken en samenwerking met een groot aantal landen tot een grote administratieve belasting zou leiden.

    Evenredigheid

    Het voorstel is evenredig omdat het de enige manier is om de noodzakelijke wijzigingen in het mandaat van het agentschap aan te brengen.

    Maatregelen op EU-niveau hebben niet tot doel om nationale maatregelen of autoriteiten te vervangen of om de relevantie ervan in twijfel te trekken. De drugsproblematiek kan alleen worden aangepakt als alle niveaus — EU, nationaal en lokaal — samenwerken. Het huidige voorstel gaat niet verder dan wat evenredig is om een EU-breed fenomeen aan te pakken.

    Wat de mogelijke nieuwe regels en verantwoordelijkheden van de nationale knooppunten betreft, blijft het aan de lidstaten om te beslissen hoe zij een nationaal knooppunt precies willen opzetten. Om ervoor te zorgen dat de nationale knooppunten aan het EU-niveau kunnen verstrekken wat nodig is en toegang hebben tot de op EU-niveau beschikbare financiering, moeten zij echter voldoen aan een reeks minimumeisen. Aangezien het verstrekken van de kerngegevens door de lidstaten aan het agentschap via de nationale knooppunten de basis vormt voor het algemene drugsmonitoringsysteem, is het bovendien evenredig om dergelijke minimumeisen vast te stellen.

    Keuze van het instrument

    Aangezien het mandaat van het agentschap is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1920/2006, moet de herziening van dat mandaat ook de vorm aannemen van een verordening.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Raadpleging van belanghebbenden

    De belangrijkste raadpleging van belanghebbenden over dit voorstel vond plaats in het kader van de evaluatie van het agentschap in 2018/19. Dit proces omvatte een uitgebreide raadpleging van belanghebbenden, waaronder een openbare raadpleging van twaalf weken. Nadere bijzonderheden over deze raadpleging van belanghebbenden zijn te vinden in bijlage III bij het desbetreffende werkdocument van de diensten van de Commissie 31 . De bijlage bevat ook een korte samenvatting van de resultaten van de openbare raadpleging. Het samenvattende verslag van de openbare raadpleging is gepubliceerd als bijlage 5 bij het evaluatieverslag 32 .

    Daarnaast werden de standpunten van specifieke belanghebbenden, zoals de lidstaten, de nationale knooppunten of andere agentschappen, adequaat behandeld in het kader van bijeenkomsten en/of specifieke verzoeken om informatie.

    Sinds de studie van de consultant zijn er verschillende besprekingen gevoerd over de herziening van het mandaat van het agentschap, waaronder besprekingen in de raad van bestuur van het EMCDDA in december 2018 en juni 2019, de presentatie van de evaluatieresultaten aan de Horizontale Groep drugs in juli 2019 en een presentatie aan de hoofden van de nationale knooppunten tijdens hun vergadering in mei 2019.

    In 2019 en 2020 vonden er verschillende formele en informele bijeenkomsten plaats. Het ging onder meer om informele bijeenkomsten met verschillende personeelsleden van het agentschap, het hoofd van de nationale knooppunten, het drugsforum van het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van de lidstaten.

    De diensten van de Commissie organiseerden ook meer formele vergaderingen. Op 1 juli 2020 vond een virtuele vergadering plaats met de kerngroep van het drugsforum van het maatschappelijk middenveld. De voorgestelde herziening van het mandaat van het EMCDDA werd ook besproken op de plenaire vergadering van het drugsforum van het maatschappelijk middenveld op 8 oktober 2020. Tijdens de technische vergadering van het Reitox-netwerk op 7 oktober 2020 en tijdens de vergadering met het hoofd van de nationale knooppunten op 26 november 2020 werden de aspecten in verband met de nationale knooppunten besproken. Op 26 oktober 2020 werd voor de leden van de raad van bestuur van het EMCDDA een virtuele informele workshop georganiseerd, waar de beleidsopties en de belangrijkste ideeën voor de voorkeursoptie werden besproken.

    Tijdens deze gedachtewisselingen werd beklemtoond dat de EMCDDA-verordening moet worden aangepast aan de huidige uitdagingen in verband met drugs, zoals polymiddelengebruik, en dat het agentschap een passende financiering moet krijgen. De deelnemers riepen op tot de verdere ontwikkeling van de monitoring-, gegevensverzamelings- en evaluatiecapaciteit van het agentschap, alsook van zijn bevoegdheid om voorlichtingscampagnes en risicocommunicatie te initiëren, door zijn betrekkingen met de autoriteiten van de lidstaten, en in het bijzonder met de nationale knooppunten, te versterken. Ook werd de rol van het EMCDDA met betrekking tot het internationale drugsbeleid onder de aandacht gebracht en werd er gewezen op de noodzaak van een adequate forensische en toxicologische laboratoriumcapaciteit.

    Verzameling van gegevens en gebruik van deskundigheid

    De Commissie heeft met behulp van een consultant een evaluatie van het agentschap uitgevoerd conform de voorschriften van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1920/2006. De belangrijkste resultaten van de evaluatie zijn samengevat in een verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad 33 en in een begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie 34 . De evaluatie was over het algemeen positief wat betreft de vijf evaluatiecriteria (relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang, toegevoegde waarde voor de EU), maar er werd ook opgemerkt dat er op een aantal gebieden verbeteringen mogelijk zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld de beschikbaarheid van meer toekomstgerichte producten, de betrekkingen met de wetenschappelijke wereld en de huisartsen, en de bewustmaking van het grote publiek worden verbeterd. In de evaluatie werd ook beklemtoond dat de informatieverstrekking moet worden verbeterd, dat polymiddelengebruik moet worden aangepakt en dat de lidstaten moeten worden ondersteund bij de evaluatie van hun nationale drugsbeleid. De samenwerking met derde landen en internationale organisaties kan verder worden versterkt. De evaluatie gaf geen uitsluitsel over de mogelijke toekomstige uitbreiding van het werkterrein van het agentschap tot andere legale en illegale stoffen en verslavende gedragingen 35 .

    Het agentschap heeft tijdens de opstelling van de effectbeoordeling en het wetgevingsvoorstel deskundige input verschaft, met inbegrip van ramingen van de kosten van de verschillende beleidsopties.

    Effectbeoordeling

    Overeenkomstig haar beleid inzake “betere regelgeving” heeft de Commissie een effectbeoordeling uitgevoerd.

    Er werd een aantal wetgevende en niet-wetgevende beleidsopties overwogen. Sommige beleidsopties 36 werden in een vroeg stadium terzijde geschoven en werden niet verder geanalyseerd en beoordeeld. Twee beleidsopties zijn in detail beoordeeld: zij hebben beide vergelijkbare doelstellingen, maar hebben een verschillend effect in termen van kosten, baten en administratieve lasten.

    Beleidsoptie 4: gerichte herziening — zorgen voor meer toegevoegde waarde in het drugsbeleid

    Deze optie voorziet in een thematisch werkterrein dat gericht is op illegale drugs en heeft tot doel het feitenmateriaal over de drugsproblematiek te verdiepen, terwijl tegelijkertijd de capaciteit van het agentschap op het gebied van monitoring en dreigingsevaluatie wordt versterkt, zodat het beter in staat is te handelen en te reageren op nieuwe uitdagingen, ook op internationaal niveau. De nationale knooppunten zouden de bevoegdheid moeten krijgen om op te treden als doeltreffender intermediairs die belangrijke input van het agentschap op nationaal niveau vertalen en implementeren. Bij deze beleidsoptie zou het agentschap ook flexibeler kunnen inspelen op de behoeften die zich voordoen op het gebied van het drugsbeleid door middel van diverse op maat gesneden diensten voor de lidstaten. Deze optie zou leiden tot een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten en tot een vereenvoudiging van de procedures voor de lidstaten. Zij zou ook geschikter zijn wat betreft de noodzakelijke versterking van de financiële en personele middelen.

    Beleidsoptie 5: grondige herziening — nadruk op diverse verslavingen

    Deze optie voorziet in een thematisch werkterrein dat, naast drugs, ook verslaving in ruime zin bestrijkt en in een herziening van het monitoringsysteem van het agentschap op basis van toepasselijke methodologieën en indicatoren voor diverse verslavingen. De uitbreiding van het thematische werkterrein tot verslavingen zou gevolgen hebben voor de hoeveelheid gegevens die door de nationale knooppunten aan het agentschap moeten worden verstrekt, alsook voor de rol van het agentschap als hub voor kennisuitwisseling. Tot slot zou de betrokkenheid van het agentschap bij internationale samenwerking voornamelijk beperkt blijven tot de huidige activiteiten in verband met drugs, aangezien andere verslavingen niet in dezelfde mate een internationaal en grensoverschrijdend karakter hebben. Deze optie kan leiden tot overlappingen met bestaande beleidsmaatregelen. Zij doet ook vragen rijzen over een mogelijke inmenging in nationale bevoegdheden en kan problematisch zijn vanuit het oogpunt van subsidiariteit. Ook zou het agentschap dan veel meer financiële en personele middelen nodig hebben voor de uitvoering van zijn taken.

    Na een gedetailleerde beoordeling van het effect van de bovengenoemde beleidsopties wordt de voorkeur gegeven aan beleidsoptie 4, die een gerichte herziening van het mandaat behelst. De belangrijkste elementen van deze gerichte herziening zijn:

    het werkterrein van het agentschap zou worden uitgebreid tot polymiddelengebruik, d.w.z. andere verslavende stoffen waarbij deze stoffen samen met illegale drugs worden ingenomen. Bij de herziening moet dus worden verduidelijkt wat er wordt verstaan onder polymiddelengebruik en onder welke voorwaarden het concept kan worden toegepast. Deze beperkte uitbreiding van het mandaat zou vereisen dat de nationale knooppunten relevante gegevens rapporteren;

    het mandaat van het agentschap zou worden uitgebreid, zodat het zich expliciet kan bezighouden met kwesties in verband met het aanbod van drugs en de drugsmarkt, aangezien deze dimensie van het drugsfenomeen steeds belangrijker wordt en een EU-drugsagentschap (EUDA) daar ten volle moet kunnen op inspelen;

    de capaciteit van het agentschap op het gebied van monitoring en dreigingsevaluatie zou worden versterkt en het agentschap zou de lidstaten verdere ondersteuning bieden om de impact van het agentschap op het drugsfenomeen en zijn vermogen om op nieuwe uitdagingen te reageren, te vergroten;

    er zou een virtueel laboratorium, d.w.z. een netwerk van laboratoria in combinatie met een expertisecentrum binnen het agentschap, worden opgezet om ervoor te zorgen dat het agentschap over meer forensische en toxicologische informatie beschikt;

    de nationale knooppunten zouden de bevoegdheid krijgen om de relevante gegevens aan het agentschap te verstrekken. In de nieuwe verordening zouden minimumeisen voor het opzetten van de knooppunten worden vastgesteld, die vervolgens door het agentschap worden gecertificeerd. In het mandaat van de nationale knooppunten moet rekening worden gehouden met de herziening van het mandaat van het agentschap;

    het agentschap zou de bevoegdheid krijgen om op basis van zijn analyses op te treden en preventie- en bewustmakingscampagnes op EU-niveau te ontwikkelen en om waarschuwingen af te geven wanneer er bijzonder gevaarlijke stoffen op de markt komen;

    deze elementen zouden worden aangevuld met een versterkte samenwerking met de lidstaten en met de gedecentraliseerde agentschappen en organen van de Unie, die van cruciaal belang is, hoewel de doelstellingen van dit initiatief daarmee op zich niet zouden worden verwezenlijkt;

    wat de internationale dimensie betreft, zouden de taken van het agentschap worden verduidelijkt door in het mandaat zelf de relevante bevoegdheden op te nemen.

    Deze beleidsoptie komt volledig tot uiting in dit wetgevingsvoorstel. Zij zou het agentschap de instrumenten en capaciteiten verschaffen om alle dimensies van de hedendaagse drugsproblematiek aan te pakken.

    Naast de inhoudelijke herziening van het mandaat van het agentschap, brengt het wetgevingsvoorstel het mandaat ook in lijn met de gemeenschappelijke aanpak voor de gedecentraliseerde EU-agentschappen 37 . Dit is nog niet gebeurd, aangezien Verordening (EG) nr. 1920/2006 sinds het akkoord over de gemeenschappelijke aanpak in 2012 nog niet inhoudelijk is herzien. Voor de aanpassing aan de gemeenschappelijke aanpak is het noodzakelijk dat een groot aantal bepalingen betreffende de institutionele en bestuursregels van het agentschap wordt verruimd, ook al blijven deze bepalingen inhoudelijk grotendeels ongewijzigd. Door de vaststelling van deze nieuwe regels wordt het bestuur van het agentschap op een lijn gebracht met de meest recente wetgeving inzake financieel beheer, gegevensbescherming, fraudebestrijding en dergelijke. Ook worden de bestuursregels van het agentschap afgestemd op die van andere gedecentraliseerde EUagentschappen.

    Het huidige voorstel heeft vooral gevolgen voor de Commissie en het agentschap zelf, alsook voor de nationale autoriteiten. In dit verband kunnen er ook gevolgen zijn op het gebied van vereenvoudiging en/of administratieve lasten, zoals hierboven is vermeld 38 . De belangrijkste economische gevolgen zijn voor de EU-begroting, in die zin dat de EUbijdrage aan de begroting van het agentschap moet worden verhoogd, en in veel beperktere mate voor de nationale begrotingen. De gevolgen voor andere belanghebbenden, met name burgers/personen en ondernemingen, zijn beperkt en grotendeels indirect en houden verband met het feit dat de drugsproblematiek in de EU beter kan worden aangepakt.

    Grondrechten

    De herziening als zodanig heeft geen rechtstreekse gevolgen voor de grondrechten. De door en voor het agentschap verzamelde gegevens zijn statistische gegevens en bevatten geen persoonsgegevens. Artikel 8 van het Handvest van de grondrechten (“bescherming van persoonsgegevens”) wordt derhalve niet geschonden. Het voorstel heeft evenmin gevolgen voor andere grondrechten.

    Hieraan moet echter worden toegevoegd dat er bij de analyse van het agentschap belangrijke kwesties met mogelijke gevolgen voor de grondrechten aan bod zijn gekomen 39 , ook al beslist het agentschap niet zelf over deze kwesties of beheert het deze niet. In die zin zou een betere werking van het agentschap positieve indirecte gevolgen kunnen hebben voor de grondrechten.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Dit wetgevingsvoorstel zou gevolgen hebben voor de begroting en de personeelsbehoeften van het agentschap zoals die thans in het meerjarig financieel kader (MFK) zijn opgenomen en die ontoereikend zijn voor de taken die het agentschap moet uitvoeren om de drugsproblematiek beter aan te pakken, onder meer wat betreft de drugsmarkten en het aanbod van drugs. Naar schatting zullen er voor de rest van de periode van het meerjarig financieel kader (MFK) een extra begroting van ongeveer 63 miljoen EUR en ongeveer 40 extra posten nodig zijn om het agentschap de nodige middelen te verschaffen voor de uitvoering van zijn herziene mandaat. Voor de nieuwe taken van het agentschap die in dit wetgevingsvoorstel zijn opgenomen, zijn er dan ook extra financiële en personele middelen vereist in vergelijking met de middelen die zijn uitgetrokken in het goedgekeurde meerjarig financieel kader 2021-2027, dat voorziet in een jaarlijkse verhoging van de EU-bijdrage aan het agentschap met 2 %. De budgettaire gevolgen van de extra financiële middelen voor het EU-drugsagentschap zullen worden gecompenseerd door een verlaging van de geprogrammeerde uitgaven in rubriek 4 40 ; dit zou ook moeten leiden tot een stabilisering van de behoeften aan middelen van het agentschap in de periode 2021-2027.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    Het toezicht op en de evaluatie van het mandaat van het agentschap zouden grotendeels plaatsvinden met behulp van de mechanismen die van toepassing zijn in het kader van deze verordening. Artikel 52 voorziet in een evaluatie waarbij met name de resultaten, effectiviteit en doelmatigheid van het agentschap en zijn werkwijzen worden beoordeeld, en waarbij ook kan worden nagegaan of de structuur, de werking, het actiegebied en de taken van het agentschap moeten worden gewijzigd en wat de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen zijn. Naar aanleiding van deze evaluatie zal de Commissie gegevens verzamelen via haar vertegenwoordiger op de vergaderingen van de raad van bestuur van het agentschap en in het kader van haar toezicht dat zij samen met de lidstaten uitoefent op de werkzaamheden van het agentschap.

    Artikelsgewijze toelichting

    In hoofdstuk I (artikelen 1 tot en met 5) zijn de doelstellingen en algemene taken van het agentschap opgenomen. Nadat is bepaald dat het Drugsagentschap van de Europese Unie (EUDA) in de plaats komt van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) (artikel 1) en nadat de juridische status en de vestigingsplaats van het agentschap zijn vastgesteld (artikel 2) en er een aantal definities is gegeven (artikel 3), wordt in artikel 4 de doelstelling van het agentschap omschreven, die dezelfde blijft als in Verordening (EG) nr. 1920/2006. In artikel 5 zijn de algemene taken van het agentschap opgenomen, gegroepeerd rond drie belangrijke bevoegdheidsgebieden, die nader worden beschreven in de hoofdstukken II tot en met IV.

    In hoofdstuk II (artikelen 6 en 7) worden de monitoringtaken van het agentschap gespecificeerd. In artikel 6 wordt bepaald welke gegevens het agentschap moet verzamelen en welke maatregelen het moet nemen om over de meest actuele informatie voor zijn analyses te beschikken. Ook de taken van het agentschap op het gebied van informatieverspreiding worden erin omschreven. In artikel 7 worden de belangrijkste monitoringtaken van het agentschap uiteengezet.

    In hoofdstuk III (artikelen 8 tot en met 15) worden de taken van het agentschap op het gebied van vroegtijdige waarschuwing en risicobeoordeling omschreven. De artikelen 8 tot en met 11 bevatten de regels voor informatie-uitwisseling, het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en de risicobeoordelingsprocedure voor nieuwe psychoactieve stoffen. Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de artikelen 5 bis tot en met 5 quinquies van Verordening (EG) nr. 1920/2006 (ingevoerd bij Verordening (EU) 2017/2101). De werkzaamheden van het agentschap in dit verband vormen de basis voor de mogelijke opname van een nieuwe psychoactieve stof in de definitie van “drug” door middel van een gedelegeerde richtlijn uit hoofde van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad. Artikel 12 biedt het agentschap de mogelijkheid om dreigingsevaluaties op te stellen over nieuwe ontwikkelingen in de drugsproblematiek die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid, de veiligheid en de beveiliging. Deze dreigingsevaluaties dragen bij tot een grotere paraatheid van de EU om op nieuwe dreigingen te reageren en ondersteunen andere taken van het agentschap. Artikel 13 bouwt voort op de informatie die beschikbaar is via het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing, de dreigingsevaluaties en andere informatie van de lidstaten over het ontstaan van een ernstig direct of indirect drugsgerelateerd risico. Het voorziet in een Europees alarmsysteem voor drugs, dat de snelle uitwisseling van informatie vergemakkelijkt, waarbij er mogelijkerwijs snel maatregelen moeten worden genomen ter waarborging van de volksgezondheid, de veiligheid of de beveiliging. In artikel 14 zijn de bevoegdheden van het agentschap op het gebied van drugsprecursoren vastgesteld. Tot slot wordt er bij artikel 15 een netwerk van forensische en toxicologische laboratoria ingesteld (een “virtueel laboratorium”).

    In hoofdstuk IV (artikelen 16 tot en met 21) worden de taken omschreven die moeten worden uitgevoerd op het gebied van competentieontwikkeling. In artikel 16 zijn de bevoegdheden van het agentschap met betrekking tot preventie vastgesteld. Het agentschap is reeds actief op dit gebied, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een Europees preventiecurriculum of via het register voor de uitwisseling van informatie over preventie. Dit moet verder worden uitgebouwd door het agentschap in staat te stellen preventieprogramma’s en -campagnes voor de hele EU te ontwikkelen, maar ook door de lidstaten te ondersteunen bij de voorbereiding van nationale campagnes. Artikel 17 voorziet in een accreditatie- en certificeringsprocedure voor nationale programma’s, met name nationale programma’s voor preventie, behandeling en schadebeperking en andere verwante programma’s. Een dergelijke accreditatie of certificering zou de nationale autoriteiten of beroepsorganisaties de zekerheid geven dat hun programma’s in overeenstemming zijn met de meest recente wetenschappelijke stand van zaken en dat deze programma’s hun nut hebben bewezen. Artikel 18 verleent het agentschap de bevoegdheid om de lidstaten te ondersteunen, bijvoorbeeld bij de evaluatie en ontwikkeling van hun nationale strategieën, maar ook bij het delen van innovatieve beste praktijken of andere relevante informatie. Op grond van artikel 19 kan het agentschap binnen de grenzen van zijn mandaat opleidingen aanbieden hetzij als kerntaak, hetzij als ondersteunende taak. Voor opleidingen als ondersteunende taak kan, indien daartoe wordt besloten, een afzonderlijke vergoeding in rekening worden gebracht. In artikel 20 worden de activiteiten van het agentschap op het gebied van internationale samenwerking en technische bijstand beschreven, welke door het agentschap verder moeten worden ontwikkeld. Er wordt ook verduidelijkt dat internationale samenwerking deel uitmaakt van de kerntaken van het agentschap. In artikel 21 wordt het agentschap het mandaat verleend om een actievere rol te spelen in de EU‑kenniscyclus voor onderzoek. Dit moet ook inhouden dat het agentschap wordt betrokken bij de EUinnovatiehub voor interne veiligheid 41 .

    Hoofdstuk V (artikelen 22 tot en met 34) bevat de regels voor de organisatie van het agentschap. Deze regels zijn gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1920/2006. De wijzigingen van de regels in dit hoofdstuk vloeien voort uit de uitvoering van de gemeenschappelijke aanpak. De specifieke kenmerken van het agentschap, zoals het bestaan van een wetenschappelijk comité of een netwerk van nationale knooppunten, zijn, zij het met de nodige aanpassingen, behouden.

    In artikel 22 wordt de structuur van het agentschap omschreven. De artikelen 23 tot en met 27 hebben betrekking op de samenstelling, de taken en de werkmethoden van de raad van bestuur. Daarbij is uitgegaan van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1920/2006, het reglement van orde van de raad van bestuur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) en de gemeenschappelijke aanpak. Artikel 28 bevat de regels voor de uitvoerende raad, die de raad van bestuur ondersteunt en de vergaderingen van de raad van bestuur voorbereidt. De grondslag voor deze bepaling is artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1920/2006, het reglement van orde van de raad van bestuur van het EMCDDA en de gemeenschappelijke aanpak. Artikel 29 bevat een beschrijving van de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur en is gebaseerd op artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1920/2006 en de gemeenschappelijke aanpak. Artikel 30 bevat de regels voor het wetenschappelijk comité en is in overeenstemming met artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1920/2006. Tot slot bevatten de artikelen 31 tot en met 34 de regels voor het Reitox-netwerk van nationale knooppunten en de nationale knooppunten zelf. De nationale knooppunten moeten worden versterkt in lijn met de herziening van het mandaat van het agentschap en daarom zijn de regels voor de nationale knooppunten verruimd teneinde hun taken en verantwoordelijkheden gedetailleerder te omschrijven. De nationale knooppunten moeten de bevoegdheid krijgen om in de lidstaten op te treden als centraal orgaan voor alle drugsgerelateerde gegevens en moeten ook op nationaal niveau een passende rol krijgen. Om hun rol naar behoren te kunnen vervullen, moeten zij worden georganiseerd met inachtneming van bepaalde minimumeisen, waarvan de naleving door het agentschap moet worden gecertificeerd. Afgezien van deze minimumeisen is het aan de lidstaten om te beslissen op welke wijze de nationale knooppunten binnen hun nationale rechtsstelsel worden opgezet.

    Hoofdstuk VI (artikelen 35 tot en met 41) bevat de financiële bepalingen. Artikel 35 voorziet in de regels betreffende het enig programmeringsdocument van het agentschap, dat de driejarenplanning en het werkprogramma voor het volgende jaar omvat. Deze bepaling is aangepast aan de meest recente financiële regeling 42 . De wijzigingen van de financiële bepalingen ten opzichte van Verordening (EG) nr. 1920/2006 vloeien voort uit de uitvoering van de gemeenschappelijke aanpak en de financiële regeling die thans geldt voor de gedecentraliseerde agentschappen van de EU. Wat betreft de begrotingsprocedures, de indiening van rekeningen en de kwijting, zijn de aangebrachte wijzigingen vrij gering. De enige nieuwe bepaling in dit hoofdstuk is artikel 37, op grond waarvan het agentschap vergoedingen in rekening kan brengen voor bepaalde taken die niet tot zijn kerntaken behoren. Het is aan het agentschap om in een later stadium, zodra deze verordening van toepassing is, te beslissen of het van deze mogelijkheid gebruik zal maken.

    In hoofdstuk VII (artikelen 42 tot en met 44) zijn de bepalingen inzake het personeel opgenomen. De wijzigingen ten opzichte van Verordening (EG) nr. 1920/2006 zijn het gevolg van de uitvoering van de gemeenschappelijke aanpak en van wijzigingen in het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden (artikelen 42 en 44) 43 . Artikel 43 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op de uitvoerend directeur.

    In hoofdstuk VIII (artikelen 45 tot en met 63) zijn de algemene en slotbepalingen opgenomen. De wijzigingen ten opzichte van Verordening (EG) nr. 1920/2006 zijn het gevolg van de uitvoering van de gemeenschappelijke aanpak en van aanpassingen aan recentere wetgeving. De meeste van deze bepalingen waren reeds opgenomen in Verordening (EG) nr. 1920/2006. Dit hoofdstuk bevat ook overgangsbepalingen (artikelen 58 tot en met 61) om een vlotte overgang mogelijk te maken van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving naar het Drugsagentschap van de Europese Unie.



    2022/0009 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende het Drugsagentschap van de Europese Unie

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 168, lid 5,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité 44 ,

    Na raadpleging van het Comité van de Regio’s 45 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving is opgericht bij Verordening (EEG) nr. 302/93 van de Raad 46 . Dit oprichtingsbesluit is in 2006 herschikt bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad 47 .

    (2)Het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving is opgericht om op het niveau van de Unie feitelijke, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie te verstrekken over drugs, drugsverslaving en de gevolgen daarvan, teneinde de Unie en de lidstaten feitenmateriaal te verschaffen ter ondersteuning van de beleidsvorming en als leidraad voor initiatieven op het gebied van drugsbestrijding en hen aldus een toegevoegde waarde te bieden wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsterreinen maatregelen nemen of acties uitstippelen om de drugsproblematiek aan te pakken. Door de oprichting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving is de beschikbaarheid van informatie over drugs en drugsverslaving in heel Europa duidelijk verbeterd.

    (3)Hoewel de algemene doelstelling van Verordening (EG) nr. 1920/2006 nog steeds geldig is en moet worden behouden, is deze verordening als zodanig niet langer geschikt om de huidige en toekomstige uitdagingen op het gebied van drugs aan te pakken. Daarom moet het mandaat van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving worden herzien, onder meer door het waarnemingscentrum te vervangen door en om te dopen tot het “Drugsagentschap van de Europese Unie” (“het agentschap”). Aangezien Verordening (EG) nr. 1920/2006 ingrijpend moet worden gewijzigd om rekening te houden met de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen van de Unie 48 en met de ontwikkelingen op het gebied van drugs, moet die verordening ter wille van de duidelijkheid worden vervangen door een nieuwe verordening.

    (4)In Verordening (EG) nr. 1920/2006 lag de nadruk vooral op gezondheidskwesties. Er moet echter ook aandacht worden besteed aan de drugsmarkten en het drugsaanbod om inzicht te krijgen in de gevolgen van het drugsfenomeen voor de volksgezondheid, de beschikbaarheid van drugs in de Unie terug te dringen en de vraag naar drugs in te dammen. Gezondheids- en aanbodgerelateerde kwesties zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het agentschap moet de drugsproblematiek daarom op een meer holistische wijze aanpakken.

    (5)De werkzaamheden van het agentschap moeten worden verricht met inachtneming van de respectieve bevoegdheden van de Unie en haar lidstaten op het gebied van drugs. Deze werkzaamheden moeten betrekking hebben op de verschillende aspecten van de drugsproblematiek en de in dit verband toegepaste oplossingen. Daarbij moet het agentschap zich laten leiden door relevante strategieën en actieplannen die door de Unie zijn vastgesteld, met name de huidige EUdrugsstrategie en het huidige EUdrugsactieplan.

    (6)Bij de uitvoering van zijn activiteiten moet het agentschap samenwerken met andere agentschappen en organen van de Unie, met name het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA), en moet het rekening houden met hun activiteiten om dubbel werk te voorkomen. Er moet ook op internationaal vlak worden samengewerkt met relevante autoriteiten en organen in derde landen en op het niveau van de Verenigde Naties.

    (7)Polymiddelengebruik, dat wil zeggen het gelijktijdige gebruik van een of meer legale of illegale psychoactieve stoffen of soorten stoffen, wanneer die stoffen samen met drugs worden ingenomen, komt steeds vaker voor. Daarom moet het agentschap zich ook richten op andere verslavende stoffen wanneer deze stoffen samen met drugs worden gebruikt, door monitoringsystemen te ontwikkelen die, in plaats van zich te richten op slechts één stof, bijvoorbeeld heroïne, ook rekening houden met de belangrijke rol van gelijktijdig of opeenvolgend gebruik van andere stoffen, zoals niet-gecontroleerde opioïden of oneigenlijk gebruikte geneesmiddelen.

    (8)Het agentschap moet zijn activiteiten ontwikkelen op drie belangrijke bevoegdheidsgebieden, namelijk monitoring, die leidt tot een beter onderbouwd beleid; vroegtijdige waarschuwing en risicobeoordeling, die leiden tot beter onderbouwde maatregelen, en competentieontwikkeling, die leidt tot een sterkere respons van de Unie op het drugsfenomeen.

    (9)Het verzamelen, analyseren en verspreiden van gegevens moet de hoofdtaak van het agentschap blijven. De standaardgegevens worden verzameld via de nationale knooppunten, die een van de belangrijkste gegevensverstrekkers voor het agentschap moeten blijven. Met behulp van innovatieve methoden voor gegevensverzameling zijn er steeds meer aanvullende gegevensbronnen beschikbaar die dichter bij realtime aansluiten. Daarom moet het agentschap toegang hebben tot alle beschikbare gegevens om een holistisch beeld te krijgen van de drugsproblematiek in de Unie en de externe factoren die daarop van invloed zijn.

    (10)De aan het agentschap opgelegde verplichtingen inzake gegevens moeten worden weerspiegeld in de nationale knooppunten. Deze knooppunten moeten in de lidstaten de bevoegdheid krijgen om alle relevante gegevens van de verschillende nationale autoriteiten te ontvangen. Het verzamelen van gegevens in de lidstaten moet zoveel mogelijk worden gestroomlijnd om dubbele rapportage en dubbel werk te voorkomen.

    (11)Om het verzamelen van gegevens en het uitwisselen van informatie, zowel kwalitatief als kwantitatief, te vergemakkelijken en te structureren, en om de totstandbrenging van een geïntegreerd en interoperabel monitoringsysteem dat monitoring in realtime mogelijk maakt, te ondersteunen, moet het agentschap over een passende digitale oplossing beschikken. Dit moet de automatisering van het beheer en de uitwisseling van gegevens en informatie mogelijk maken. Een dergelijke oplossing moet ook de monitoring in realtime van op technologie gebaseerde drugsmarkten, waaronder het darknet, vergemakkelijken.

    (12)Om het agentschap in staat te stellen beter gebruik te maken van de informatie waarover het beschikt, bijvoorbeeld om meer proactieve acties te ondernemen zoals dreigingsevaluaties, strategische inlichtingenverslagen en waarschuwingsberichten, en om de paraatheid van de Unie ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen te vergroten, moet de monitoring- en analysecapaciteit van het agentschap worden versterkt.

    (13)Om de paraatheid van de Unie te verbeteren, is het ook noodzakelijk een holistisch beeld te krijgen van de mogelijke toekomstige ontwikkelingen van de drugsproblematiek. Om zichzelf en beleidsmakers op dergelijke toekomstige ontwikkelingen voor te bereiden, moet het agentschap regelmatig prognoses opstellen waarbij rekening wordt gehouden met megatrends, dat wil zeggen langetermijnfactoren die vroeg waarneembaar zijn en hoogstwaarschijnlijk grote gevolgen voor de toekomst zullen hebben, met als doel nieuwe uitdagingen en kansen voor de aanpak van drugsproblemen in kaart te brengen.

    (14)De drugsproblematiek raakt steeds nauwer verstrengeld met technologie, zoals opnieuw is gebleken tijdens de COVID-19-pandemie, die leidde tot een toename van het gebruik van nieuwe technologieën om de distributie van drugs te vergemakkelijken. Geschat wordt dat ongeveer tweederde van het aanbod op de darknetmarkt te maken heeft met drugs. Voor de handel in drugs worden er verschillende platforms gebruikt, waaronder socialemedianetwerken en mobiele applicaties. Deze ontwikkeling komt tot uiting in de reacties op het drugsfenomeen, met een toenemend gebruik van mobiele applicaties en e-gezondheidsinterventies. Het agentschap moet, samen met de andere betrokken agentschappen van de Unie en zonder dubbel werk te doen, dergelijke ontwikkelingen monitoren als onderdeel van zijn holistische aanpak van de drugsproblematiek.

    (15)Nieuwe psychoactieve stoffen die in de Unie volksgezondheids- en sociale risico’s met zich meebrengen, moeten op het niveau van de Unie worden aangepakt. Daarom is het noodzakelijk deze te monitoren en, met het oog op een snelle reactie, het EUsysteem voor vroegtijdige waarschuwing te behouden. Het systeem voor informatie-uitwisseling over en vroegtijdige waarschuwing voor nieuwe psychoactieve stoffen, met inbegrip van het eerste verslag over en de risicobeoordeling van nieuwe psychoactieve stoffen, is onlangs gewijzigd en mag niet opnieuw worden gewijzigd.

    (16)Op basis van de versterkte monitoring door het agentschap en de ervaring die is opgedaan met de risicobeoordeling van nieuwe psychoactieve stoffen, moet het agentschap een capaciteit voor algemene dreigingsevaluatie ontwikkelen. Er is dringend behoefte aan een meer proactieve capaciteit om nieuwe dreigingen snel te detecteren en input te geven voor de ontwikkeling van tegenmaatregelen, aangezien het dynamische karakter van het moderne drugsfenomeen ertoe leidt dat de daarmee samenhangende problemen zich snel over de grenzen heen kunnen verspreiden.

    (17)Aangezien gevaarlijke stoffen schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid, moet het agentschap waarschuwingen kunnen afgeven. Ter ondersteuning van deze functie moet het agentschap een Europees waarschuwingssysteem voor drugs ontwikkelen, dat toegankelijk moet zijn voor de nationale autoriteiten. Een dergelijk systeem moet een snelle uitwisseling van informatie faciliteren, waarbij er mogelijkerwijs snel maatregelen moeten worden genomen ter waarborging van de volksgezondheid, de veiligheid en de beveiliging. Het agentschap moet niet alleen de nationale autoriteiten, maar ook de potentiële gebruikers van deze stoffen daarover kunnen informeren.

    (18)Drugsprecursoren zijn stoffen die nodig zijn voor de productie van drugs zoals amfetaminen, cocaïne en heroïne. Aangezien de productie van illegale drugs in de Unie toeneemt, moet de preventie van de handel in drugsprecursoren en van het misbruik van via legale kanalen verkregen drugsprecursoren voor de productie van illegale drugs, worden versterkt. Ter ondersteuning van deze inspanningen moet het agentschap een rol spelen bij de monitoring van het misbruik van en de handel in drugsprecursoren en moet het de Commissie bijstaan bij de uitvoering van de Uniewetgeving inzake drugsprecursoren.

    (19)Aangezien er steeds meer behoefte is aan forensische en toxicologische gegevens en aan specialistische expertise en er een gebrek is aan coördinatie tussen de laboratoria in de lidstaten, moet er een “virtueel” laboratorium worden opgezet, dat wil zeggen een netwerk van forensische en toxicologische laboratoria die deskundig zijn op het gebied van drugs en drugsgerelateerde schade. Dit “virtuele” laboratorium moet het agentschap in staat stellen toegang te krijgen tot relevante informatie, zijn capaciteit op dit gebied vergroten en de uitwisseling van kennis tussen de betrokken laboratoria in de lidstaten ondersteunen, zonder dat het agentschap hoge kosten hoeft te maken voor het opzetten en beheren van een eigen laboratorium.

    (20)Het netwerk van forensische en toxicologische laboratoria moet representatief zijn voor de lidstaten door de lidstaten de mogelijkheid te bieden twee laboratoria voor het netwerk aan te wijzen, die beschikken over toxicologische en forensische deskundigheid. Met het oog op een zo groot mogelijke dekking moeten deskundigen van andere laboratoria die relevant zijn voor de werkzaamheden van het agentschap, waaronder het Europees netwerk van douanelaboratoria, ook aan het netwerk kunnen deelnemen. Door een dergelijke samenwerking zouden alle betrokken laboratoria op verschillende gebieden van elkaar kunnen leren.

    (21)Om de kennis op dit gebied te verbeteren en de lidstaten te ondersteunen, moet het agentschap relevante projecten definiëren en financieren, zoals de ontwikkeling van referentienormen voor nieuwe drugs, de uitwerking van toxicologische of farmacologische studies, en drugsprofilering. Een dergelijke aanpak zou de uitwisseling van informatie tussen relevante laboratoria ondersteunen en de kosten voor afzonderlijke laboratoria reduceren.

    (22)Aangezien het agentschap toegang heeft tot gegevens en beschikt over de nodige wetenschappelijke deskundigheid om empirisch onderbouwde preventiestrategieën te ontwikkelen en te bevorderen, moet het worden betrokken bij preventiewerkzaamheden, met name de uitwisseling van beste praktijken en toepasbare onderzoeksresultaten op het gebied van drugspreventie, preventie van drugscriminaliteit en preventie van drugsgerelateerde schade, met inbegrip van het opstellen van kwaliteitsnormen voor drugspreventie (Europese kwaliteitsnormen voor drugspreventie) of van een curriculum dat besluitvormers en beleidsmakers kennis verschaft over de meest doeltreffende en empirisch onderbouwde preventiemaatregelen en -benaderingen (preventiecurriculum van de Europese Unie).

    (23)Aangezien het agentschap opereert vanuit het perspectief van de Unie, moet het nationale maatregelen en opleidingen, bijvoorbeeld op het gebied van preventie, behandeling, schadebeperking en andere daarmee samenhangende maatregelen kunnen beoordelen op hun consistentie met de meest recente wetenschappelijke stand van zaken en hun bewezen nut. De lidstaten of de betrokken beroepsorganisaties moeten accreditatie of certificering kunnen gebruiken als kwaliteitskeurmerk voor hun werkzaamheden.

    (24)Aangezien het agentschap een unieke positie inneemt op het niveau van de Unie, waardoor het gegevens en beste praktijken kan vergelijken, moet het de evaluatie en ontwikkeling van nationale drugsstrategieën in alle lidstaten op een meer gestructureerde wijze ondersteunen, met name wat betreft beleidsontwikkeling. Voorts moet de rol van het agentschap bij het verstrekken van opleiding en ondersteuning aan de lidstaten met betrekking tot de toepassing van kwaliteitsnormen en goede praktijken worden versterkt in het licht van de expertise die het op deze gebieden heeft ontwikkeld.

    (25)De verantwoordelijkheden van het agentschap op het gebied van internationale samenwerking moeten duidelijker worden afgebakend, zodat het ten volle kan deelnemen aan dergelijke activiteiten en kan reageren op verzoeken van derde landen en instanties. Het agentschap moet ondersteuning kunnen bieden bij de ontwikkeling en uitvoering van de externe dimensie van het drugsbeleid van de Unie en bij de leidende rol van de Unie op multilateraal niveau, als middel voor een efficiënte en coherente uitvoering van het drugsbeleid van de Unie, zowel intern als op internationaal niveau. Opdat het agentschap in staat zou zijn voldoende middelen vrij te maken voor deze taak, moeten de werkzaamheden op het gebied van internationale samenwerking deel uitmaken van de kerntaken van het agentschap. Deze werkzaamheden moeten gebaseerd zijn op een kader voor internationale samenwerking van het agentschap, dat moet stroken met de prioriteiten van de Unie inzake internationale samenwerking en dat regelmatig moet worden herzien om ervoor te zorgen dat het de internationale ontwikkelingen adequaat weerspiegelt.

    (26)Om het volledige potentieel van de Uniefinanciering voor veiligheidsonderzoek te benutten en tegemoet te komen aan de behoeften op het gebied van het drugsbeleid, moet het agentschap de Commissie bijstaan bij het vaststellen van de belangrijkste onderzoeksthema’s en bij het opstellen en uitvoeren van de kaderprogramma’s van de Unie voor onderzoek en innovatie die relevant zijn voor de doelstellingen van het agentschap. Wanneer het agentschap de Commissie bijstaat bij het vaststellen van belangrijke onderzoeksthema’s en het opstellen en uitvoeren van een kaderprogramma van de Unie, mag het, met het oog op de voorkoming van een mogelijk belangenconflict, geen financiering uit hoofde van dat programma ontvangen. Tot slot moet het agentschap deelnemen aan Uniebrede initiatieven op het gebied van onderzoek en innovatie om ervoor te zorgen dat de voor zijn activiteiten benodigde technologieën worden ontwikkeld en beschikbaar zijn voor gebruik.

    (27)De raad van bestuur moet bij de voorbereiding van zijn besluiten worden bijgestaan door een uitvoerende raad. Het agentschap moet worden geleid door een uitvoerend directeur. Een wetenschappelijk comité moet de raad van bestuur en de uitvoerend directeur blijven bijstaan met betrekking tot relevante wetenschappelijke aangelegenheden.

    (28)De nationale knooppunten moeten een van de belangrijkste gegevensverstrekkers van het agentschap zijn. Er moeten minimumeisen worden vastgesteld voor het opzetten ervan door de lidstaten en voor het certificeren ervan door het agentschap. Om de goede werking van de nationale knooppunten te waarborgen, moeten deze een permanent karakter krijgen, met een specifieke begroting en een zekere mate van onafhankelijkheid bij de uitvoering van hun taken.

    (29)Het agentschap moet over voldoende middelen beschikken om zijn taken te kunnen uitvoeren en moet een eigen begroting krijgen. Het moet hoofdzakelijk worden gefinancierd met een bijdrage uit de algemene begroting van de Unie. De begrotingsprocedure van de Unie moet van toepassing zijn op de bijdrage van de Unie en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Unie. De controle van de rekeningen moet worden uitgevoerd door de Rekenkamer van de Europese Unie.

    (30)Vergoedingen dragen bij aan de financiering van het agentschap en kunnen worden overwogen voor specifieke aangelegenheden die duidelijk kunnen worden gescheiden van de kerntaken van het agentschap. Alle vergoedingen die door het agentschap in rekening worden gebracht, moeten de kosten voor het verlenen van de betrokken diensten dekken.

    (31)De uitvoerend directeur moet het jaarverslag van het agentschap voorleggen aan het Europees Parlement en aan de Raad. Voorts moeten het Europees Parlement en de Raad de uitvoerend directeur kunnen verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn of haar taken.

    (32)Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad 49 moet van toepassing zijn op het agentschap. Het agentschap moet met betrekking tot zijn activiteiten de grootst mogelijke transparantie betrachten, zonder de verwezenlijking van de doelstellingen van zijn werkzaamheden in gevaar te brengen.

    (33)Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 50 en het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) 51 , waartoe het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving reeds is toegetreden, moeten van toepassing zijn op het agentschap.

    (34)Om de doeltreffendheid van het agentschap te controleren en te waarborgen en om ervoor te zorgen dat het agentschap op grond van zijn mandaat de activiteiten kan uitvoeren die nodig zijn in verband met de ontwikkelingen op de drugsmarkt en in het drugsbeleid, moet er regelmatig een externe evaluatie van de werkzaamheden van het agentschap worden verricht en moet zijn mandaat indien nodig dienovereenkomstig worden aangepast.

    (35)Het agentschap moet bij de uitvoering van zijn werkprogramma nauw samenwerken met relevante internationale organisaties, andere gouvernementele en nietgouvernementele instanties en relevante technische organen van binnen en buiten de Unie, met name om dubbel werk te voorkomen en de toegang te waarborgen tot alle gegevens en instrumenten die nodig zijn voor de uitvoering van zijn mandaat.

    (36)Het agentschap is de vervanger en opvolger van het bij Verordening (EG) nr. 1920/2016 opgerichte Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. Het agentschap moet derhalve de rechtsopvolger worden voor alle overeenkomsten van het waarnemingscentrum, met inbegrip van arbeidsovereenkomsten, aangegane financiële verplichtingen en verworven eigendommen. Internationale overeenkomsten die door het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving vóór de datum van toepassing van deze verordening zijn gesloten, moeten van kracht blijven.

    (37)Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de oprichting van een agentschap voor de aanpak van de drugsproblematiek, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE TAKEN VAN HET AGENTSCHAP

    Artikel 1

    Oprichting van het agentschap

    1.Bij deze verordening wordt het Drugsagentschap van de Europese Unie (“het agentschap”) opgericht.

    2.Het agentschap is de vervanger en opvolger van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 1920/2006.

    Artikel 2

    Juridische status en zetel

    1.Het agentschap is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

    2.Het agentschap geniet in elk van de lidstaten de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die er krachtens het nationale recht aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verwerven en vervreemden, en in rechte optreden.

    3.De zetel van het agentschap bevindt zich in Lissabon, Portugal.

    Artikel 3

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    (1)“drugs”: drugs in de zin van artikel 1, punt 1, van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad 52 ;

    (2)“nieuwe psychoactieve stoffen”: stoffen in de zin van artikel 1, punt 4, van Kaderbesluit 2004/757/JBZ;

    (3)“polymiddelengebruik”: het gelijktijdige gebruik van een of meer legale of illegale psychoactieve stoffen of soorten stoffen, wanneer die stoffen samen met drugs worden ingenomen;

    (4)“drugsprecursoren”: stoffen die worden gecontroleerd en gemonitord overeenkomstig Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad 53 en Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad 54 ;

    (5) “deelnemende landen”: de lidstaten en derde landen die overeenkomstig artikel 54 een overeenkomst met de Unie hebben gesloten;

    (6)“internationale organisatie”: een internationaalpubliekrechtelijke organisatie en de daaronder ressorterende internationaalpubliekrechtelijke organen, of enig ander orgaan dat is opgericht bij of op grond van een overeenkomst tussen twee of meer landen;

    (7)“drugsverdragen van de Verenigde Naties”: het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 55 , het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971 56 en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 57 ;

    (8)“systeem van de Verenigde Naties”: het systeem van controlemechanismen dat is ingesteld bij de drugsverdragen van de Verenigde Naties.

    Artikel 4

    Algemene taak van het agentschap

    Het agentschap verstrekt de Unie en haar lidstaten feitelijke, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie, vroegtijdige waarschuwingen en risicobeoordelingen op het niveau van de Unie met betrekking tot drugs, drugsverslaving, drugsmarkten en de gevolgen daarvan, en doet aanbevelingen voor passende, concrete en empirisch onderbouwde maatregelen over hoe de daarmee samenhangende uitdagingen tijdig kunnen worden aangepakt.

    Artikel 5

    Specifieke taken

    1.Ter uitvoering van de in artikel 4 omschreven algemene taak verricht het agentschap de volgende taken:

    (a)monitoringtaken, waaronder:

    (1)verzameling van informatie en gegevens overeenkomstig artikel 6, lid 1;

    (2)verspreiding van informatie en gegevens overeenkomstig artikel 6, lid 5, en

    (3)monitoring van de drugsproblematiek, met inbegrip van de aspecten volksgezondheid, veiligheid en beveiliging, overeenkomstig artikel 7;

    (b)paraatheidstaken, waaronder:

    (1)de informatie-uitwisseling over en het systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor nieuwe psychoactieve stoffen, met inbegrip van de opstelling van een eerste verslag en een risicobeoordeling, overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 11;

    (2)dreigingsevaluatie en paraatheid overeenkomstig artikel 12;

    (3)de vaststelling en werking van een Europees waarschuwingssysteem voor drugs overeenkomstig artikel 13;

    (4)monitoring van de ontwikkelingen met betrekking tot de handel in en het misbruik van drugsprecursoren en ondersteuning van de uitvoering van de wetgeving inzake drugsprecursoren overeenkomstig artikel 14;

    (5) de oprichting en werking van een netwerk van forensische en toxicologische laboratoria overeenkomstig artikel 15;

    (c)competentieontwikkelingstaken, waaronder:

    (1)de ontwikkeling, uitbreiding en bevordering van Uniebrede preventieprogramma’s en -campagnes overeenkomstig artikel 16;

    (2)de accreditatie en certificering van nationale maatregelen overeenkomstig artikel 17;

    (3)ondersteuning van de lidstaten overeenkomstig artikel 18;

    (4)opleiding overeenkomstig artikel 19;

    (5)internationale samenwerking en technische bijstand overeenkomstig artikel 20;

    (6)onderzoeks- en innovatieactiviteiten overeenkomstig artikel 21.

    2.Het agentschap draagt, in overleg en samenwerking met de bevoegde autoriteiten en organisaties in de deelnemende landen, zorg voor het opzetten en coördineren van het in artikel 31 bedoelde netwerk.

    3.Het agentschap treedt bij het verrichten en uitvoeren van de in lid 1 bedoelde taken op objectieve, onpartijdige en wetenschappelijk verantwoorde wijze op.

    4.Het agentschap verbetert op zijn werkterreinen de coördinatie tussen het optreden van de lidstaten en dat van de Unie en vergemakkelijkt de informatie-uitwisseling tussen besluitvormers, onderzoekers, deskundigen en personen die zich bij gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties bezighouden met drugsgerelateerde kwesties.

    5.Het agentschap ondersteunt, waar nodig, de Commissie, de lidstaten en andere relevante belanghebbenden die in de toepasselijke drugsstrategieën van de Unie zijn vermeld, bij de uitvoering van die strategieën.

    6.Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taken kan het agentschap, zo nodig, vergaderingen van deskundigen organiseren, ad-hocwerkgroepen oprichten en projecten financieren.

    7.Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taken werkt het agentschap actief samen met andere gedecentraliseerde agentschappen en organen van de Unie, met name Europol, Eurojust, het Europees Geneesmiddelenbureau, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, organisaties uit het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden, teneinde de drugsproblematiek zo efficiënt mogelijk te monitoren, te beoordelen en aan te pakken.

    8.Het agentschap kan, binnen de grenzen van zijn mandaat, op eigen initiatief communicatieactiviteiten ontplooien. De toewijzing van middelen voor communicatieactiviteiten gaat niet ten koste van de doeltreffende uitvoering van de in lid 1 vermelde taken. De communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.

    HOOFDSTUK II

    MONITORING

    Artikel 6

    Verzameling en verspreiding van informatie en gegevens

    1.Het agentschap:

    (a)verzamelt alle relevante informatie en gegevens, waaronder de informatie en gegevens die door de nationale knooppunten zijn verstrekt, die uit onderzoek voortvloeien en die beschikbaar zijn via open bronnen, alsook gegevens afkomstig van de Unie, niet-gouvernementele bronnen en bevoegde internationale organisaties;

    (b)verzamelt informatie en gegevens die nodig zijn voor de monitoring van polymiddelengebruik als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt c);

    (c)verzamelt de bij de nationale knooppunten en de nationale Europol-eenheden beschikbare informatie en gegevens over nieuwe psychoactieve stoffen en deelt deze onverwijld mee aan de nationale knooppunten, de nationale Europoleenheden en de Commissie;

    (d)verzamelt en analyseert informatie en gegevens over drugsprecursoren, het misbruik ervan en de handel erin;

    (e)voert de voor de vervulling van zijn taken noodzakelijke onderzoeks- en monitoringstudies, enquêtes, haalbaarheidsstudies en proefprojecten uit of laat deze uitvoeren;

    (f)draagt zorg voor een betere vergelijkbaarheid en een grotere objectiviteit en betrouwbaarheid van de informatie en gegevens op het niveau van de Unie door indicatoren en gemeenschappelijke normen vast te stellen, die nietbindend zijn maar waarvan het agentschap de inachtneming kan aanbevelen met het oog op een grotere uniformiteit van de door de lidstaten en de Unie gebruikte meetmethoden; het agentschap ontwikkelt met name middelen en instrumenten aan de hand waarvan de lidstaten hun nationale beleid gemakkelijker kunnen monitoren en evalueren en aan de hand waarvan de Commissie het beleid van de Unie gemakkelijker kan monitoren en evalueren.

    2.Het agentschap verzamelt via de nationale knooppunten relevante nationale gegevens. Het werkt tevens nauw samen met andere nationale, Europese en internationale organisaties en instanties die reeds over dergelijke gegevens beschikken.

    3.Het agentschap ontwikkelt, binnen de grenzen van zijn mandaat, methoden en benaderingen voor gegevensverzameling, onder meer via projecten met externe partners.

    4.Het agentschap kan de nodige digitale oplossingen ontwikkelen voor het beheer en de automatische uitwisseling van informatie en gegevens.

    Indien dergelijke digitale oplossingen worden ontwikkeld:

    (a)maken zij de geautomatiseerde verzameling van gegevens, met inbegrip van gegevens uit open bronnen, mogelijk, waarbij tegelijkertijd de mogelijkheid behouden blijft om gegevens handmatig te verstrekken;

    (b)wordt daarbij kunstmatige intelligentie gebruikt voor de validering, analyse en geautomatiseerde rapportage van gegevens;

    (c)maken deze het mogelijk informatie, gegevens en documenten geautomatiseerd te verwerken en uit te wisselen.

    5.Het agentschap verspreidt informatie en gegevens door:

    (a)de door hem geproduceerde informatie beschikbaar te stellen aan de Unie, de lidstaten en andere belanghebbenden, ook wat betreft nieuwe ontwikkelingen en veranderende trends;

    (b)te zorgen voor een ruime verspreiding van zijn analyses, conclusies en verslagen;

    (c)te zorgen voor een ruime verspreiding van betrouwbare gegevens, met uitzondering van gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde gegevens, door op basis van de door hem verzamelde gegevens regelmatig verslagen te publiceren over de drugssituatie, met inbegrip van gegevens over opkomende trends;

    (d)een beschikbaar open bestand van wetenschappelijke documentatie aan te leggen en dit ter beschikking te stellen, en de bevordering van voorlichtingsactiviteiten te stimuleren;

    (e)informatie over kwaliteitsnormen, innovatieve beste praktijken en toepasbare onderzoeksresultaten in de lidstaten te verstrekken en de uitwisseling en toepassing van dergelijke normen en praktijken te vergemakkelijken.

    6.Het agentschap verzamelt geen gegevens aan de hand waarvan personen of kleine groepen personen kunnen worden geïdentificeerd. Het geeft geen informatie door over specifieke personen.

    Artikel 7

    Monitoring van de drugsproblematiek

    1.Het agentschap monitort:

    (a)op holistische wijze de drugsproblematiek in de Unie, met behulp van epidemiologische en andere indicatoren die gezondheids-, veiligheids- en beveiligingsaspecten bestrijken, met inbegrip van de uitvoering van de toepasselijke drugsstrategieën van de Unie;

    (b)opkomende trends op het gebied van drugs in de Unie en op internationaal niveau, voor zover deze gevolgen hebben voor de Unie; dit omvat de monitoring van het gebruik van nieuwe technologieën voor drugsdiensten of drugshandel, en, in voorkomend geval, van verbanden met andere vormen van criminaliteit;

    (c)polymiddelengebruik en de gevolgen daarvan, met name de implicaties voor de beleidsmaatregelen en reacties die een antwoord zijn op de interactie tussen drugsgebruik en het gebruik van een of meer legale of illegale psychoactieve stoffen of soorten stoffen, met inbegrip van het verhoogde risico op gezondheids- en sociale problemen die zich kunnen voordoen wanneer drugs en andere psychoactieve stoffen tegelijkertijd of kort na elkaar worden ingenomen of wanneer verschillende stoffen samen worden geproduceerd of verkocht; de noodzaak om rekening te houden met de gemeenschappelijke oorzaken van drugsgebruik en -verslaving, en de gevolgen voor de monitoring en uitwisseling van beste praktijken die zich voordoen wanneer beleidsmaatregelen en reacties op holistische wijze gericht zijn op meerdere stoffen;

    (d)drugsgerelateerde problemen en de toegepaste oplossingen, met name de toepassing van innovatieve beste praktijken en onderzoeksresultaten;

    (e)in samenwerking met Europol en met de steun van de nationale knooppunten en de nationale Europol-eenheden, alle nieuwe psychoactieve stoffen die door de lidstaten zijn gemeld;

    (f)drugsprecursoren en de handel in en het misbruik van drugsprecursoren;

    (g)het drugsbeleid van de Unie en van de lidstaten, mede ter ondersteuning van de ontwikkeling en de onafhankelijke evaluatie ervan;

    (h)in samenwerking met Europol en binnen de grenzen van hun respectieve mandaten, de op technologie gebaseerde drugsmarkten.

    2.Op basis van zijn monitoringactiviteiten identificeert het agentschap innovatieve beste praktijken en ontwikkelt het deze verder. Het agentschap verstrekt en deelt informatie over innovatieve beste praktijken in de lidstaten en vergemakkelijkt de uitwisseling van dergelijke praktijken tussen de lidstaten.

    3.Rekening houdend met de beschikbare informatie, voert het agentschap regelmatig prognoses uit. Het agentschap doet op basis daarvan relevante voorspellingen omtrent de ontwikkeling van het toekomstige drugsbeleid.

    HOOFDSTUK III

    PARAATHEID

    Artikel 8

    Informatie-uitwisseling over en systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor nieuwe psychoactieve stoffen

    1.Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn nationale knooppunt en zijn nationale Europoleenheid tijdig en onverwijld de beschikbare informatie over nieuwe psychoactieve stoffen verstrekken aan het agentschap en Europol, met inachtneming van de respectieve mandaten van beide laatstgenoemde organen.

    De informatie houdt verband met de opsporing en identificatie, het gebruik en patronen in het gebruik, de vervaardiging, de extractie, de distributie en distributiemethoden, de smokkel en het commerciële, medicinale en wetenschappelijke gebruik van deze stoffen en de potentiële en geconstateerde risico’s die deze stoffen met zich meebrengen.

    2.In samenwerking met Europol verzamelt, ordent, analyseert en beoordeelt het agentschap informatie over nieuwe psychoactieve stoffen. Het deelt deze informatie tijdig mee aan de nationale knooppunten, de nationale Europol-eenheden en de Commissie, zodat deze instanties over alle informatie beschikken die nodig is voor vroegtijdige waarschuwing.

    Het agentschap stelt het eerste verslag of het gecombineerde eerste verslag, als bedoeld in artikel 9, op op basis van de overeenkomstig de eerste alinea verzamelde informatie.

    Artikel 9

    Eerste verslag

    1.Indien het agentschap, de Commissie of een meerderheid van de lidstaten van mening is dat de uitgewisselde informatie over een nieuwe psychoactieve stof die in een of meer lidstaten is verzameld, aanleiding geeft tot bezorgdheid over potentiële gezondheids- of sociale risico’s op het niveau van de Unie, stelt het agentschap een eerste verslag op over die nieuwe psychoactieve stof.

    Voor de toepassing van de eerste alinea stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten in kennis van hun wens dat er een eerste verslag wordt opgesteld. Indien de meerderheid van de lidstaten wordt bereikt, geeft de Commissie het agentschap daartoe de opdracht en stelt zij de lidstaten daarvan in kennis.

    2.Eerste verslagen bevatten de volgende informatie:

    (a)een voorlopige indicatie van de aard, het aantal en de omvang van voorvallen die duiden op gezondheids- en sociale problemen die mogelijkerwijs te maken hebben met de nieuwe psychoactieve stof, en de patronen in het gebruik van de nieuwe psychoactieve stof;

    (b)een voorlopige chemische en fysische beschrijving van de nieuwe psychoactieve stof en de methoden en de precursoren die voor de vervaardiging of de extractie van de stof worden gebruikt;

    (c)een voorlopige farmacologische en toxicologische beschrijving van de nieuwe psychoactieve stof;

    (d)een voorlopige indicatie van de betrokkenheid van criminele groepen bij de vervaardiging of distributie van de nieuwe psychoactieve stof;

    (e)informatie over het menselijk en diergeneeskundig gebruik van de nieuwe psychoactieve stof, met inbegrip van het gebruik ervan als werkzame stof in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik;

    (f)informatie over het commerciële en industriële gebruik van de nieuwe psychoactieve stof en de omvang van dit gebruik, alsook over het gebruik ervan voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling;

    (g)informatie over de vraag of er in de lidstaten ten aanzien van de nieuwe psychoactieve stof beperkende maatregelen van kracht zijn;

    (h)informatie over de vraag of de nieuwe psychoactieve stof al dan niet het voorwerp is of is geweest van een beoordeling in het kader van het systeem van de Verenigde Naties;

    (i)andere eventueel beschikbare relevante informatie.

    3.Het agentschap stelt het eerste verslag op aan de hand van informatie waarover het beschikt.

    4.Indien het agentschap dit nodig acht, verzoekt het de nationale knooppunten om aanvullende informatie over de nieuwe psychoactieve stof. De nationale knooppunten verstrekken deze informatie binnen twee weken nadat zij het verzoek hebben ontvangen.

    5.Onverwijld nadat het agentschap met de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde eerste verslag is begonnen, vraagt het het Europees Geneesmiddelenbureau om informatie te verstrekken over de vraag of de nieuwe psychoactieve stof op uniaal of nationaal niveau een werkzame stof is:

    (a)in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad 58 , Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad 59 of Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad 60 een vergunning voor het in de handel brengen is verleend;

    (b)in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is aangevraagd;

    (c)in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor de vergunning voor het in de handel brengen door de bevoegde autoriteit is opgeschort;

    (d)in een geneesmiddel voor menselijk gebruik waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van Richtlijn 2001/83/EG of in een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik dat door een daartoe volgens het nationale recht gemachtigd persoon ex tempore is bereid in overeenstemming met artikel 10, lid 1, punt c), van Richtlijn 2001/82/EG;

    (e)in een geneesmiddel voor onderzoek in de zin van artikel 2, punt d), van Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad 61 .

    Indien de informatie betrekking heeft op door een lidstaat verleende vergunningen voor het in de handel brengen, wordt deze informatie op verzoek door de betrokken lidstaat verstrekt aan het Europees Geneesmiddelenbureau.

    6.Onverwijld nadat het agentschap met de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde eerste verslag is begonnen, vraagt het Europol om informatie te verstrekken over de betrokkenheid van criminele groepen bij de vervaardiging en distributie van, de distributiemethoden voor en de handel in de nieuwe psychoactieve stof en bij elk gebruik van de nieuwe psychoactieve stof.

    7.Onverwijld nadat het agentschap met de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde eerste verslag is begonnen, vraagt het het Europees Agentschap voor chemische stoffen, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid om de beschikbare informatie en gegevens over de nieuwe psychoactieve stof te verstrekken.

    8.De samenwerking tussen het agentschap en de in de leden 5, 6 en 7 bedoelde gedecentraliseerde agentschappen van de Unie wordt nader omschreven in werkafspraken. Dergelijke werkafspraken worden vastgesteld overeenkomstig artikel 53, lid 2.

    9.Het agentschap houdt zich aan de voorwaarden voor het gebruik van de informatie die aan het agentschap worden meegedeeld, onder meer op het gebied van de toegang tot documenten, beveiliging van informatie en gegevens en de bescherming van vertrouwelijke gegevens, waaronder gevoelige gegevens en vertrouwelijke bedrijfsinformatie van derden.

    10.Het agentschap dient het eerste verslag in bij de Commissie en de lidstaten binnen vijf weken na de in de leden 5, 6 en 7 bedoelde verzoeken om informatie.

    11.Indien het agentschap informatie verzamelt over meerdere nieuwe psychoactieve stoffen met een volgens het agentschap vergelijkbare chemische structuur, dient het binnen zes weken na de in de leden 5, 6 en 7 bedoelde verzoeken om informatie, bij de Commissie en de lidstaten hetzij afzonderlijke eerste verslagen, hetzij gecombineerde eerste verslagen over de verschillende nieuwe psychoactieve stoffen in, waarin de kenmerken van elke nieuwe psychoactieve stof duidelijk worden omschreven.

    Artikel 10

    Risicobeoordelingsprocedure en -verslag

    1.Binnen twee weken na de ontvangst van een in artikel 9, lid 10, bedoeld eerste verslag kan de Commissie het agentschap verzoeken de potentiële risico’s van de nieuwe psychoactieve stof te beoordelen en een risicobeoordelingsverslag op te stellen, indien het eerste verslag aanwijzingen bevat om aan te nemen dat de stof ernstige volksgezondheidrisico’s of, voor zover van toepassing, sociale risico’s met zich mee kan brengen. De risicobeoordeling wordt uitgevoerd door het wetenschappelijk comité.

    2.Binnen twee weken na de ontvangst van een in artikel 9, lid 11, bedoeld gecombineerd eerste verslag kan de Commissie het agentschap verzoeken de potentiële risico’s van verschillende nieuwe psychoactieve stoffen met een vergelijkbare chemische structuur te beoordelen en een gecombineerd risicobeoordelingsverslag op te stellen, indien het gecombineerde eerste verslag aanwijzingen bevat om aan te nemen dat de stof ernstige volksgezondheidsrisico’s of, voor zover van toepassing, sociale risico’s met zich mee kan brengen. De gecombineerde risicobeoordeling wordt uitgevoerd door het wetenschappelijk comité.

    3.Risicobeoordelingsverslagen en gecombineerde risicobeoordelingsverslagen bevatten de volgende informatie:

    (a)beschikbare informatie over de chemische en fysische eigenschappen van de nieuwe psychoactieve stof en de methoden en de precursoren die voor de vervaardiging of de extractie van de stof worden gebruikt;

    (b)beschikbare informatie over de farmacologische en toxicologische eigenschappen van de nieuwe psychoactieve stof;

    (c)een analyse van de aan de nieuwe psychoactieve stof verbonden gezondheidsrisico’s, met name op het gebied van acute en chronische toxiciteit, kans op misbruik, verslavingspotentieel en fysieke, mentale en gedragseffecten;

    (d)een analyse van de aan de nieuwe psychoactieve stof verbonden sociale risico’s — met name op het gebied van maatschappelijk functioneren, openbare orde en criminele activiteiten, en op het gebied van de betrokkenheid van criminele groepen bij de vervaardiging, distributie en distributiemethoden, en smokkel van de nieuwe psychoactieve stof;

    (e)beschikbare informatie over de omvang van en de patronen in het gebruik, de beschikbaarheid en het verspreidingspotentieel in de Unie van de nieuwe psychoactieve stof;

    (f)beschikbare informatie over het commerciële en industriële gebruik van de nieuwe psychoactieve stof en de omvang van dit gebruik, alsook over het gebruik ervan voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling;

    (g)andere eventueel beschikbare relevante informatie.

    4.Het wetenschappelijk comité beoordeelt de risico’s die de nieuwe psychoactieve stof of de groep nieuwe psychoactieve stoffen met zich meebrengen.

    De Commissie, het agentschap, Europol en het Europees Geneesmiddelenbureau hebben elk het recht om twee waarnemers aan te wijzen.

    5.Het wetenschappelijk comité verricht de risicobeoordeling op basis van de beschikbare informatie en ander relevant wetenschappelijk bewijsmateriaal. Het neemt alle standpunten van zijn leden in aanmerking. Het agentschap organiseert de risicobeoordelingsprocedure, onder meer door toekomstige informatiebehoeften en relevante studies te inventariseren.

    6.Binnen zes weken nadat het van de Commissie het verzoek heeft ontvangen om een risicobeoordelingsverslag op te stellen, dient het agentschap het risicobeoordelingsverslag of het gecombineerde risicobeoordelingsverslag bij de Commissie en de lidstaten in.

    7.Na ontvangst van een terdege gemotiveerd verzoek van het agentschap kan de Commissie de periode voor de voltooiing van de risicobeoordeling of de gecombineerde risicobeoordeling verlengen teneinde aanvullend onderzoek en het verzamelen van aanvullende gegevens mogelijk te maken. Dat verzoek bevat informatie over de periode die nodig is om de risicobeoordeling of de gecombineerde risicobeoordeling te voltooien.

    8.Het agentschap verstrekt ook tijdig snelle risicobeoordelingen overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU).../... betreffende ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU, in het geval van een bedreiging in de zin van artikel 2, lid 1, punt b), van die verordening en mits die bedreiging onder het mandaat van het agentschap valt.

    Artikel 11

    Uitsluiting van risicobeoordeling

    1.Er wordt geen risicobeoordeling verricht wanneer de beoordeling van de nieuwe psychoactieve stof binnen het systeem van de Verenigde Naties in een gevorderd stadium is, dat wil zeggen zodra het deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid van de Wereldgezondheidsorganisatie zijn kritische evaluatie samen met een schriftelijke aanbeveling heeft gepubliceerd, tenzij er voldoende gegevens en informatie beschikbaar zijn die erop wijzen dat er op Unieniveau een risicobeoordelingsverslag moet worden opgesteld, waarbij de redenen hiervoor in het eerste verslag moeten worden vermeld.

    2.Er wordt geen risicobeoordeling verricht wanneer er na een beoordeling binnen het systeem van de Verenigde Naties is besloten de nieuwe psychoactieve stof niet in een van de betrokken lijsten op te nemen, tenzij er voldoende gegevens en informatie beschikbaar zijn die erop wijzen dat er op Unieniveau een risicobeoordelingsverslag moet worden opgesteld, waarbij de redenen hiervoor in het eerste verslag moeten worden vermeld.

    3.Er wordt geen risicobeoordeling verricht wanneer de nieuwe psychoactieve stof een werkzame stof is:

    (a)in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG, Richtlijn 2001/82/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 een vergunning voor het in de handel brengen is verleend;

    (b)in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is aangevraagd;

    (c)in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor de vergunning voor het in de handel brengen door de bevoegde autoriteit is opgeschort;

    (d)in een geneesmiddel voor onderzoek in de zin van artikel 2, punt d), van Richtlijn 2001/20/EG.

    Artikel 12

    Dreigingsevaluatie en paraatheid

    1.Het agentschap ontwikkelt een capaciteit op het gebied van strategische algemene dreigingsevaluatie teneinde in een vroeg stadium nieuwe ontwikkelingen in de drugsproblematiek in kaart te brengen die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid, de veiligheid en de beveiliging, en ondersteunt op die wijze de paraatheid van de relevante belanghebbenden om tijdig en doeltreffend op nieuwe dreigingen te reageren.

    2.Het agentschap stelt een reeks criteria vast om te beoordelen wanneer er een dreigingsevaluatie moet worden gestart.

    Het agentschap kan op eigen initiatief een dreigingsevaluatie starten op basis van een interne beoordeling van signalen die aan het licht zijn gekomen bij routinematige monitoring- of onderzoeksactiviteiten of afkomstig zijn uit andere passende informatiebronnen. Een dreigingsevaluatie kan ook worden gestart op verzoek van de Commissie of van een lidstaat, mits aan de betrokken criteria is voldaan.

    3.Een dreigingsevaluatie omvat een snelle evaluatie van bestaande informatie en, waar nodig, het verzamelen van nieuwe informatie via de informatienetwerken van het agentschap. Het agentschap ontwikkelt passende wetenschappelijke methoden voor snelle evaluatie.

    4.Het dreigingsevaluatieverslag bevat een beschrijving van de vastgestelde dreiging, van de huidige situatie zoals die uit het beschikbare bewijsmateriaal naar voren komt en van de mogelijke gevolgen indien er geen actie wordt ondernomen, en bevat ook opties inzake paraatheid en respons waarmee de vastgestelde dreiging kan worden ingeperkt. In het verslag kunnen ook mogelijke follow-upmaatregelen worden gepresenteerd. Het dreigingsevaluatieverslag wordt, naar gelang van het geval, aan de Commissie en de lidstaten toegezonden.

    5.Bij de uitvoering van een dreigingsevaluatie werkt het agentschap nauw samen met andere gedecentraliseerde agentschappen en organen van de Unie, de Unie en internationale organisaties, door hen waar nodig bij de evaluatie te betrekken. Wanneer de potentiële dreiging reeds wordt geanalyseerd in het kader van een ander mechanisme van de Unie, voert het agentschap geen dreigingsevaluatie uit.

    6.Met instemming van de Commissie voert het agentschap dreigingsevaluaties uit met betrekking tot drugsgerelateerde dreigingen van buiten de Unie, die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid, de veiligheid en de beveiliging in de Unie.

    Artikel 13

    Europees waarschuwingssysteem voor drugs

    1.Het agentschap zet een Europees systeem voor snelle waarschuwing inzake drugs op en beheert dit systeem.

    2.De lidstaten stellen het agentschap onmiddellijk in kennis van alle informatie over het ontstaan van een ernstig direct of indirect drugsgerelateerd risico voor de menselijke gezondheid, veiligheid of beveiliging, en van alle informatie die nuttig kan zijn voor de coördinatie van een respons, wanneer zij kennis krijgen van dergelijke informatie, zoals:

    (a)de aard en de oorsprong van het risico;

    (b)de datum en plaats van de gebeurtenis die verband houdt met het risico;

    (c)de wijze van blootstelling, overdracht of verspreiding;

    (d)analytische en toxicologische gegevens;

    (e)identificatiemethoden;

    (f)risico’s voor de volksgezondheid;

    (g)volksgezondheidsmaatregelen die op nationaal niveau zijn uitgevoerd of gepland zijn;

    (h)andere maatregelen dan volksgezondheidsmaatregelen;

    (i)alle andere informatie die relevant is voor het betrokken ernstige gezondheidsrisico.

    3.Het agentschap analyseert en beoordeelt de beschikbare informatie en gegevens over mogelijke ernstige risico’s voor de menselijke gezondheid en vult deze aan met wetenschappelijke en technische informatie waarover het beschikt in het kader van het in artikel 8 bedoelde systeem voor vroegtijdige waarschuwing en andere overeenkomstig artikel 12 uitgevoerde dreigingsevaluaties of met informatie die afkomstig is van andere agentschappen en organen van de Unie en van internationale organisaties, met name de Wereldgezondheidsorganisatie. Het agentschap houdt rekening met informatie die is verkregen via zijn instrumenten voor gegevensverzameling en met informatie uit open bronnen.

    4.Op basis van de overeenkomstig lid 3 ontvangen informatie verstrekt het agentschap gerichte snelle waarschuwingsberichten over risico’s of strategische informatieberichten, of beide, aan de betrokken nationale autoriteiten, met inbegrip van de nationale knooppunten. In deze waarschuwingsberichten of strategische informatieberichten kunnen opties inzake respons worden voorgesteld waarmee de lidstaten rekening kunnen houden in hun paraatheidsplanning en bij hun nationale responsactiviteiten.

    5.De lidstaten stellen het agentschap in kennis van alle aanvullende informatie waarover zij beschikken met het oog op een nadere analyse en beoordeling van het risico, alsook van de maatregelen die zijn uitgevoerd of genomen naar aanleiding van de ontvangst van de via het Europees waarschuwingssysteem voor drugs verzonden kennisgevingen en informatie.

    6.Het agentschap werkt nauw samen met de Commissie en de lidstaten om de nodige samenhang in het risicocommunicatieproces te bevorderen.

    7.Het agentschap kan de deelname aan het Europees waarschuwingssysteem voor drugs openstellen voor derde landen en internationale organisaties. Die deelname is gebaseerd op wederkerigheid en gaat gepaard met maatregelen inzake vertrouwelijkheid die gelijkwaardig zijn aan die welke voor het agentschap gelden.

    8.Het agentschap kan een waarschuwingssysteem ontwikkelen waarmee het personen die drugs gebruiken of zouden kunnen gebruiken, rechtstreeks kan bereiken en aanspreken.

    Artikel 14

    Drugsprecursoren

    1.Het agentschap helpt de Commissie bij het monitoren van de ontwikkelingen in verband met de handel in en het misbruik van drugsprecursoren en bij het beoordelen van de vraag of het nodig is om stoffen toe te voegen aan of te schrappen uit de in Verordeningen (EG) nr. 273/2004 en (EG) nr. 111/2005 bedoelde categorieën geregistreerde en niet-geregistreerde stoffen of om die categorieën anderszins te wijzigen, met inbegrip van het identificeren en beoordelen van het legale en illegale gebruik van deze stoffen.

    2.Het agentschap stelt op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie een dreigingsevaluatieverslag over drugsprecursoren op.

    Artikel 15

    Netwerk van forensische en toxicologische laboratoria

    1.Het agentschap zet een netwerk op van forensische en toxicologische laboratoria die met name actief zijn op het gebied van forensisch en toxicologisch onderzoek naar drugs en drugsgerelateerde schade.

    2.Het netwerk fungeert in de eerste plaats als een forum voor het genereren van gegevens en het uitwisselen van informatie over nieuwe ontwikkelingen en trends, het organiseren van opleidingen om de vaardigheden van forensische drugsdeskundigen te verbeteren, het ondersteunen van de uitvoering van kwaliteitsbewakingsregelingen en het bevorderen van de verdere harmonisatie van gegevensverzameling en analysemethoden.

    3.Elke lidstaat heeft het recht om via zijn vertegenwoordiger in de raad van bestuur twee laboratoria aan te wijzen die de nationale laboratoria in het netwerk vertegenwoordigen en waarvan het ene gespecialiseerd is in forensische analyse en het andere in toxicologie. Het agentschap kan voor specifieke projecten extra laboratoria of deskundigen selecteren die met name actief zijn op het gebied van forensisch en toxicologisch onderzoek naar drugs en drugsgerelateerde schade.

    4.Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie is lid van het netwerk en vertegenwoordigt de Commissie in het netwerk.

    5.Het netwerk werkt nauw samen met bestaande netwerken en organisaties die op dit gebied actief zijn. Het in artikel 31 bedoelde netwerk wordt regelmatig op de hoogte gehouden van de werkzaamheden van het netwerk van forensische en toxicologische laboratoria.

    6.Het agentschap zit het netwerk voor en belegt ten minste een vergadering per jaar. Het netwerk kan beslissen werkgroepen op te richten, die door leden van het netwerk kunnen worden voorgezeten.

    7.Via het netwerk heeft het agentschap, waar nodig, toegang tot forensische en toxicologische laboratoria, onder meer voor de analyse van nieuwe psychoactieve stoffen.

    8.Het agentschap omschrijft en financiert waar nodig specifieke projecten ter ondersteuning van het netwerk, op basis van duidelijke en transparante regels en procedures die vooraf door het agentschap zijn vastgesteld.

    9.Het agentschap zet een databank op om de door het netwerk verzamelde of gegenereerde informatie en gegevens op te slaan, te analyseren en beschikbaar te stellen.

    HOOFDSTUK IV

    COMPETENTIEONTWIKKELING

    Artikel 16

    Preventiecampagnes

    1.Het agentschap ontwerpt, ontwikkelt en bevordert Uniebrede programma’s en campagnes om drugsgerelateerde problemen te voorkomen en bij te dragen aan de bewustwording van de schadelijke gevolgen van drugs.

    2.De in lid 1 bedoelde programma’s en campagnes zijn in overeenstemming met de beleidslijnen van de toepasselijke EU-drugsstrategie en het toepasselijke EUdrugsactieplan. Zij hebben betrekking op belangrijke aspecten van de drugsproblematiek, zijn gericht op specifieke groepen en zijn gebaseerd op de door het agentschap verzamelde gegevens en beste praktijken.

    3.Het agentschap ontwikkelt en bevordert de toepassing van kwaliteitsnormen voor drugspreventie en verstrekt of ondersteunt opleidingen in de zin van artikel 19.

    4.Het agentschap staat de lidstaten bij bij het ontwikkelen van nationale preventiecampagnes op het gebied van zijn mandaat, met inbegrip van de ontwikkeling van preventieprogramma’s die gericht zijn op het terugdringen van drugsgerelateerde criminaliteit en het voorkomen van uitbuiting van kwetsbare personen op de drugsmarkt.

    Artikel 17

    Accreditatie en certificering van nationale programma’s

    1.Op verzoek van een nationale autoriteit, een deelnemend land of een relevante beroepsorganisatie, zorgt het agentschap, wanneer het deelnemende land niet over een gelijkwaardige accreditatie- of certificeringsinstantie beschikt, voor de accreditatie en certificering van nationale programma’s overeenkomstig het in lid 3 bedoelde standaardwerkprotocol.

    2.Alvorens een nationaal programma te accrediteren of te certificeren, evalueert het agentschap het programma en beoordeelt het of het in overeenstemming is met de meest recente wetenschappelijke kennis en of het nuttig is voor de verwezenlijking van de aangegeven doelstellingen.

    3.Het agentschap ontwikkelt een accreditatie- en certificeringsprocedure, die door het agentschap op transparante wijze wordt vastgelegd in een standaardwerkprotocol. De raad van bestuur van het agentschap keurt het standaardwerkprotocol en de eventuele wijzigingen daarvan goed vóór de vantoepassingwording ervan.

    Het in de eerste alinea bedoelde standaardwerkprotocol moet ten minste het volgende bevatten:

    (a)specifieke voorwaarden met betrekking tot de capaciteit en de middelen van het agentschap om het accreditatie- of certificeringsproces uit te voeren;

    (b)de criteria aan de hand waarvan het nationale programma met het oog op accreditatie of certificering zal worden beoordeeld en aan de hand waarvan kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan; programma’s die aan accreditatie of certificering worden onderworpen, hebben ten minste betrekking op preventie, behandeling, schadebeperking en andere aanverwante kwesties;

    (c)de nadere bijzonderheden van het door het agentschap uitgevoerde accreditatie- of certificeringsproces, met inbegrip van de in te dienen documentatie en het tijdschema voor de procedure;

    (d)de voorwaarden voor de inperking, opschorting of intrekking van de accreditatie of certificering;

    (e)de procedures voor de behandeling van klachten, met inbegrip van, in voorkomend geval, rechtsmiddelen die tegen accreditatiebesluiten of het uitblijven daarvan kunnen worden ingesteld.

    Artikel 18

    Ondersteuning van de lidstaten

    1.Op verzoek van een lidstaat kan het agentschap ondersteuning verlenen bij de onafhankelijke evaluatie van het drugsbeleid van die lidstaat en bij de ontwikkeling van een empirisch onderbouwd drugsbeleid dat strookt met de toepasselijke strategieën van de Unie.

    2.Het agentschap ondersteunt de lidstaten bij de uitvoering van hun nationale drugsstrategieën, kwaliteitsnormen en innovatieve beste praktijken en bevordert de uitwisseling van informatie tussen nationale besluitvormers.

    3.Bij de ondersteuning van de beleidsevaluatie handelt het agentschap onafhankelijk en laat het zich leiden door zijn wetenschappelijke normen.

    Artikel 19

    Opleiding

    Binnen de grenzen van zijn mandaat en afhankelijk van de beschikbare personele en budgettaire middelen en in coördinatie met andere gedecentraliseerde agentschappen en organen van de Unie, is het agentschap belast met:

    (a)het aanbieden van gespecialiseerde opleidingen en curricula op gebieden die van belang en relevant zijn voor de Unie;

    (b)het aanbieden van opleidingsgerelateerde instrumenten en ondersteuningssystemen om de uitwisseling van kennis in de hele Unie te vergemakkelijken;

    (c)het ondersteunen van de lidstaten bij het organiseren van initiatieven op het gebied van opleiding en capaciteitsopbouw.

    Artikel 20

    Internationale samenwerking en technische bijstand

    1.Het agentschap:

    (a)ontwikkelt een kader voor internationale samenwerking, dat, na voorafgaande goedkeuring door de Commissie, wordt goedgekeurd door de raad van bestuur en dat als leidraad dient voor de activiteiten van het agentschap op het gebied van internationale samenwerking;

    (b)werkt actief samen met de in artikel 53 bedoelde organisaties en organen;

    (c)ondersteunt op internationaal niveau de uitwisseling en verspreiding van beste praktijken en toepasbare onderzoeksresultaten van de Unie;

    (d)monitort de ontwikkelingen op het gebied van de internationale drugsproblematiek die een bedreiging kunnen vormen voor of impact kunnen hebben op de Unie door de beschikbare informatie van internationale organen en nationale autoriteiten, onderzoeksresultaten en andere relevante informatiebronnen te monitoren en te analyseren;

    (e)verstrekt op relevante internationale bijeenkomsten en in technische fora gegevens en analyses over de drugssituatie in Europa, in nauwe samenwerking met de Commissie, en ondersteunt de Commissie en de lidstaten bij internationale dialogen over drugs;

    (f)zorgt er mee voor dat de in de lidstaten verzamelde of uit de Unie afkomstige gegevens over drugs en drugsverslaving worden geïntegreerd in internationale programma’s voor monitoring en bestrijding van drugs, met name de programma’s van de Verenigde Naties en de gespecialiseerde agentschappen daarvan, onverminderd de in de drugsverdragen van de Verenigde Naties vastgestelde verplichtingen van de lidstaten inzake het verstrekken van informatie;

    (g)ondersteunt de lidstaten bij het rapporteren van relevante informatie en het verstrekken van de vereiste analyses aan het systeem van de Verenigde Naties, met inbegrip van de indiening van alle relevante gegevens over nieuwe psychoactieve stoffen bij het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding en de Wereldgezondheidsorganisatie;

    (h)ondersteunt derde landen bij de ontwikkeling van hun drugsbeleid overeenkomstig de beginselen van de drugsstrategieën van de Unie, onder meer door te helpen bij de onafhankelijke evaluatie van hun beleid.

    2.Het in lid 1, punt a), bedoelde kader voor internationale samenwerking houdt rekening met de relevante beleidsdocumenten van de Unie en met de ontwikkelingen in de drugsproblematiek, met name de drugsroutes en de gebieden waar er drugs worden geproduceerd. In dat kader wordt vastgesteld welke landen of regio’s prioritair voor samenwerking in aanmerking komen en wat de belangrijkste beoogde resultaten van de samenwerking zijn. Het agentschap evalueert en herziet regelmatig het kader voor internationale samenwerking.

    3.Op verzoek van de Commissie en met goedkeuring van de raad van bestuur draagt het agentschap zijn knowhow over aan derde landen en verleent het technische bijstand aan derde landen.

    De technische bijstand is met name gericht op het opzetten of consolideren van nationale knooppunten, nationale systemen voor gegevensverzameling en nationale systemen voor vroegtijdige waarschuwing, en vervolgens op het ondersteunen van de totstandbrenging en versterking van structurele banden met het in artikel 8 bedoelde systeem voor vroegtijdige waarschuwing en het in artikel 31 bedoelde netwerk. Op verzoek van het betrokken derde land kan het agentschap deze nationale organen certificeren.

    4.De samenwerking met derde landen en met internationale organisaties vindt plaats overeenkomstig de artikelen 53 en 54.

    Artikel 21

    Onderzoek en innovatie

    1.Het agentschap staat de Commissie en de lidstaten bij bij het vaststellen van de belangrijkste onderzoeksthema’s en bij het opstellen en uitvoeren van de kaderprogramma’s van de Unie inzake onderzoeks- en innovatieactiviteiten die relevant zijn voor de vervulling van zijn in artikel 4 omschreven algemene taak. Wanneer het agentschap de Commissie bijstaat bij het vaststellen van de belangrijkste onderzoeksthema’s en het opstellen en uitvoeren van een kaderprogramma van de Unie, ontvangt het geen financiering uit hoofde van dat programma.

    2.Het agentschap houdt proactief toezicht op en draagt bij aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten die relevant zijn voor de vervulling van zijn in artikel 4 omschreven algemene taak, ondersteunt verwante activiteiten van de lidstaten en voert zijn onderzoeks- en innovatieactiviteiten uit met betrekking tot aangelegenheden die onder deze verordening vallen, met inbegrip van het ontwikkelen, trainen, testen en valideren van algoritmen voor de ontwikkeling van instrumenten. Het agentschap verstrekt de resultaten van dat onderzoek aan het Europees Parlement, de lidstaten en de Commissie, overeenkomstig artikel 49.

    3.Het agentschap draagt bij en neemt deel aan de activiteiten van de EU-innovatiehub voor interne veiligheid of aan elk instrument dat daarvoor in de plaats zou komen, als onderdeel van de onderzoeks- en innovatiecyclus.

    4.Het agentschap mag proefprojecten met betrekking tot onder deze verordening vallende aangelegenheden plannen en uitvoeren.

    5.Het agentschap presenteert publieke informatie over zijn onderzoeksprojecten, met inbegrip van demonstratieprojecten, de betrokken samenwerkingspartners en de projectbegroting.

    6.Het agentschap zet een databank op voor de opslag, analyse en beschikbaarstelling van drugsgerelateerde onderzoeksprogramma’s.

    HOOFDSTUK V

    ORGANISATIE VAN HET AGENTSCHAP

    Artikel 22

    Administratieve en bestuursstructuur

    De administratieve en bestuursstructuur van het agentschap omvat:

    (a)een raad van bestuur, die de in artikel 24 genoemde taken uitvoert;

    (b)een uitvoerende raad, die de in artikel 28 genoemde taken uitvoert;

    (c)een uitvoerend directeur, die de in artikel 29 genoemde taken uitvoert;

    (d)een wetenschappelijk comité, dat de in artikel 30 genoemde taken uitvoert;

    (e)het Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox) als bedoeld in artikel 31.

    Artikel 23

    Samenstelling van de raad van bestuur

    1.De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie, die allen stemrecht hebben.

    2.De raad van bestuur omvat voorts:

    (a)één onafhankelijke deskundige met bijzondere kennis op het gebied van drugs, die door het Europees Parlement wordt aangewezen en stemrecht heeft;

    (b)één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van elk derde land dat overeenkomstig artikel 54 een overeenkomst met de Unie heeft gesloten.

    3.Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is.

    4.De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van drugs en drugsverslaving, met inachtneming van hun relevante bestuurs-, administratieve en budgettaire vaardigheden. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken teneinde de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

    5.De raad van bestuur mag vertegenwoordigers van internationale organisaties waarmee het agentschap samenwerkt overeenkomstig artikel 53, als waarnemer uitnodigen.

    6.De ambtstermijn van de leden en hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan worden verlengd.

    Artikel 24

    Taken van de raad van bestuur

    1.De raad van bestuur:

    (a)zorgt voor de algemene aansturing van de activiteiten van het agentschap;

    (b)stelt het ontwerp van het in artikel 35 bedoelde enig programmeringsdocument van het agentschap vast, voordat het bij de Commissie ter advies wordt ingediend;

    (c)stelt, na het advies van de Commissie te hebben ingewonnen, het enig programmeringsdocument van het agentschap vast met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden overeenkomstig artikel 23;

    (d)stelt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van het agentschap vast en voert andere taken uit met betrekking tot de begroting van het agentschap overeenkomstig hoofdstuk VI;

    (e)beoordeelt het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het agentschap en keurt het goed met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden, en doet het activiteitenverslag en de beoordeling daarvan uiterlijk op 1 juli van elk jaar toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. Het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag wordt openbaar gemaakt;

    (f)stelt overeenkomstig artikel 41 de financiële regeling vast die van toepassing is op het agentschap;

    (g)stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast, die evenredig is aan de frauderisico’s en rekening houdt met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

    (h)stelt een strategie vast om efficiëntiewinsten te realiseren en synergieën tot stand te brengen met andere gedecentraliseerde agentschappen en organen van de Unie;

    (i)stelt regels vast om belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, de leden van de uitvoerende raad, het wetenschappelijk comité en het Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox), alsmede met betrekking tot de in artikel 44 bedoelde gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden die niet bij het agentschap in dienst zijn, te voorkomen en te beheren en maakt jaarlijks op zijn website de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur bekend;

    (j)stelt het in artikel 17, lid 3, bedoelde standaardwerkprotocol vast;

    (k)stelt het in artikel 20, lid 1, bedoelde kader voor internationale samenwerking van het agentschap vast alsook de programma’s voor de in artikel 20, lid 3, bedoelde technische bijstand;

    (l)keurt het in artikel 32, lid 7, bedoelde minimumniveau van medefinanciering goed;

    (m)stelt de in artikel 5, lid 8, bedoelde communicatie- en verspreidingsplannen vast en werkt deze regelmatig bij, op basis van een behoefteanalyse;

    (n)stelt zijn reglement van orde vast;

    (o)oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van het agentschap de bevoegdheden uit die het Statuut van de ambtenaren toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag 62 (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

    (p)stelt, in overleg met de Commissie, regels vast voor de uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;

    (q)benoemt de uitvoerend directeur en verlengt, in voorkomend geval, zijn of haar ambtstermijn of ontheft hem of haar uit zijn of haar functie, conform artikel 43;

    (r)benoemt een rekenplichtige, die onderworpen is aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn of haar taken;

    (s)benoemt de leden van het wetenschappelijk comité;

    (t)keurt de lijst van deskundigen goed die moet worden gebruikt om het wetenschappelijk comité uit te breiden overeenkomstig artikel 10, lid 4;

    (u)zorgt voor een passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook uit onderzoeken die zijn uitgevoerd door het bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie 63 opgerichte Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het bij Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad 64 opgerichte Europees Openbaar Ministerie (EOM), zoals bedoeld in artikel 48;

    (v)neemt alle besluiten in verband met het opzetten van de interne structuren van het agentschap en, waar nodig, de wijziging ervan, rekening houdend met de activiteitenbehoeften van het agentschap en met het oog op een gezond begrotingsbeheer;

    (w)verleent machtiging tot het sluiten van werkafspraken overeenkomstig artikel 53.

    2.De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn of haar beurt verder delegeren.

    Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn of haar beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.  

    Artikel 25

    Voorzitter van de raad van bestuur

    1.De raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De voorzitter en vicevoorzitter worden door de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur met een tweederdemeerderheid gekozen.

    2.De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze niet in staat is zijn of haar taken te verrichten.

    3.De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt vier jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Indien hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter eindigt tijdens hun ambtstermijn, loopt hun ambtstermijn automatisch af op dezelfde datum als die waarop hun lidmaatschap eindigt.

    4.De gedetailleerde procedure voor de verkiezing van de voorzitter en vicevoorzitter wordt uiteengezet in het reglement van orde van de raad van bestuur.

    Artikel 26

    Vergaderingen van de raad van bestuur

    1.De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

    2.De uitvoerend directeur van het agentschap neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.

    3.De raad van bestuur houdt ten minste een gewone vergadering per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter, op verzoek van de Commissie of op verzoek van ten minste één derde van zijn leden.

    4.De raad van bestuur kan eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

    5.De leden van de raad van bestuur kunnen zich overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde tijdens de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

    6.Het agentschap vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.

    Artikel 27

    Stemprocedure in de raad van bestuur

    1.Onverminderd artikel 24, lid 1, punten c) en d), artikel 25, lid 1, artikel 43, lid 8, en artikel 53, lid 2, neemt de raad van bestuur besluiten bij meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

    2.Ieder stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid heeft zijn plaatsvervanger stemrecht.

    3.De voorzitter en vicevoorzitter nemen deel aan de stemming.

    4.De uitvoerend directeur neemt niet deel aan de stemming.

    5.In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name wat betreft de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

    Artikel 28

    Uitvoerende raad

    1.De uitvoerende raad:

    (a)neemt besluiten over de aangelegenheden waarin de krachtens artikel 41 vastgestelde financiële regeling voorziet en die door deze verordening niet aan de raad van bestuur zijn voorbehouden;

    (b)zorgt voor passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook uit de onderzoeken van OLAF en van het EOM, zoals bedoeld in artikel 48;

    (c)monitort en superviseert de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur teneinde het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken, onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur uit hoofde van artikel 29.

    2.Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan de uitvoerende raad in plaats van de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten nemen, in het bijzonder met betrekking tot aangelegenheden van administratief beheer, met inbegrip van de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag, en begrotingsaangelegenheden.

    3.De uitvoerende raad bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur, twee andere door de raad van bestuur uit zijn stemgerechtigde leden benoemde leden en de twee vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur.

    De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van de uitvoerende raad.

    De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van de uitvoerende raad, maar heeft geen stemrecht. De uitvoerende raad mag waarnemers op zijn vergaderingen uitnodigen.

    4.De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad bedraagt vier jaar. De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad eindigt wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur eindigt.

    5.De uitvoerende raad houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de uitvoerende raad bijeen op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van zijn leden.

    6.De uitvoerende raad neemt besluiten bij consensus. Indien de uitvoerende raad niet bij consensus tot een besluit kan komen, wordt de zaak voorgelegd aan de raad van bestuur.

    7.De raad van bestuur stelt het reglement van orde van de uitvoerende raad vast, met inbegrip van de stemregels voor zijn leden.

    Artikel 29

    Verantwoordlijkheden van de uitvoerend directeur

    1.De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het bestuur van het agentschap. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

    2.Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en de uitvoerende raad, voert de uitvoerend directeur zijn of haar taken op onafhankelijke wijze uit zonder instructies te vragen aan of te ontvangen van regeringen of andere organen.

    3.De uitvoerend directeur brengt op verzoek verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn of haar taken. De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn of haar taken.

    4.De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van het agentschap.

    5.De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de aan het agentschap toegewezen taken, als bedoeld in artikel 5. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met de volgende taken:

    (a)de dagelijkse leiding van het agentschap;

    (b)het opstellen en uitvoeren van de door de raad van bestuur aangenomen besluiten;

    (c)het opstellen van het in artikel 35 bedoelde enig programmeringsdocument en het indienen ervan bij de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie;

    (d)het enig programmeringsdocument uitvoeren en bij de raad van bestuur verslag over de uitvoering ervan uitbrengen;

    (e)het opstellen van het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het agentschap en het ter beoordeling en goedkeuring indienen daarvan bij de raad van bestuur;

    (f)het voorstellen aan de raad van bestuur van het in artikel 32, lid 7, bedoelde minimumniveau van medefinanciering, indien er aan de nationale knooppunten dergelijke medefinanciering moet worden verleend;

    (g)het voorstellen aan de Commissie, na raadpleging van de raad van bestuur, van het bedrag van de vergoedingen overeenkomstig artikel 37;

    (h)het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van OLAF en het EOM, zoals bedoeld in artikel 48, en het twee keer per jaar verslag uitbrengen aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur en de uitvoerende raad over de geboekte vooruitgang;

    (i)het beschermen van de financiële belangen van de Unie door, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF en het EOM, preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te nemen, doeltreffende controles uit te voeren en bij onregelmatigheden de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en in voorkomend geval doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties op te leggen, met inbegrip van financiële sancties;

    (j)het ontwikkelen van strategieën voor fraudebestrijding, efficiëntiewinsten en synergieën voor het agentschap en het ter goedkeuring voorleggen daarvan aan de raad van bestuur;

    (k)het opstellen van een ontwerp van financiële regeling die van toepassing is op het agentschap;

    (l)het opstellen van de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap en het uitvoeren van de begroting van het agentschap.

    6.De uitvoerend directeur beslist of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van het agentschap noodzakelijk is een of meer personeelsleden te vestigen in een of meer lidstaten. Voordat de uitvoerend directeur beslist een lokaal kantoor op te richten, verkrijgt hij of zij daarvoor toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat of lidstaten van vestiging. In het besluit wordt de reikwijdte omschreven van de activiteiten die in dat lokale kantoor moeten worden verricht op een wijze die onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het agentschap voorkomt. Er wordt een zetelovereenkomst met de betrokken lidstaat of lidstaten van vestiging gesloten.

    Artikel 30

    Wetenschappelijk comité

    1.Het wetenschappelijk comité bestaat uit maximaal vijftien wetenschappers die, na de bekendmaking van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie, op grond van hun wetenschappelijke excellentie en hun onafhankelijkheid door de raad van bestuur worden benoemd. De selectieprocedure waarborgt dat de specialisaties van de leden van het wetenschappelijk comité de meest relevante terreinen bestrijken die verband houden met de doelstellingen van het agentschap.

    2.De leden van het wetenschappelijk comité worden op persoonlijke titel benoemd voor een periode van vier jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

    3.De leden van het wetenschappelijk comité zijn onafhankelijk en handelen in het algemeen belang. Zij vragen noch aanvaarden instructies van regeringen of andere organen.

    4.Indien een lid niet langer aan de criteria van onafhankelijkheid voldoet, stelt hij of zij de raad van bestuur daarvan in kennis. Bij wijze van alternatief kan de raad van bestuur op voorstel van ten minste een derde van zijn leden of van de Commissie het gebrek aan onafhankelijkheid constateren en het mandaat van de betrokkene intrekken. De raad van bestuur benoemt overeenkomstig de procedure voor de gewone leden een nieuw lid voor de resterende duur van de ambtstermijn.

    5.Het wetenschappelijk comité brengt advies uit wanneer deze verordening daarin voorziet of over elke wetenschappelijke aangelegenheid met betrekking tot de activiteiten van het agentschap, die de raad van bestuur of de uitvoerend directeur aan het comité kan voorleggen. De adviezen van het wetenschappelijk comité worden gepubliceerd op de website van het agentschap.

    6.Ter beoordeling van de risico’s van een nieuwe psychoactieve stof of een groep nieuwe psychoactieve stoffen kan het wetenschappelijk comité, indien de uitvoerend directeur dit op advies van de voorzitter van het wetenschappelijk comité noodzakelijk acht, worden uitgebreid met deskundigen uit wetenschappelijke disciplines die relevant zijn voor een evenwichtige beoordeling van de risico’s van de nieuwe psychoactieve stof. De uitvoerend directeur wijst deze deskundigen aan op basis van een lijst van deskundigen. De raad van bestuur keurt de lijst van deskundigen om de vier jaar goed.

    7.Het wetenschappelijk comité kiest voor de duur van het mandaat van het wetenschappelijk comité een voorzitter en een vicevoorzitter. De voorzitter kan als waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur.

    8.Het wetenschappelijk comité komt ten minste eenmaal per jaar bijeen.

    9.De lijst van de leden van het wetenschappelijk comité wordt door het agentschap gepubliceerd en bijgewerkt op zijn website.

    Artikel 31

    Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox-netwerk)

    1.Het agentschap beschikt over het Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox-netwerk). Het Reitox-netwerk bestaat uit de overeenkomstig artikel 32 aangewezen nationale knooppunten en een knooppunt voor de Commissie.

    2.Het Reitox-netwerk houdt ten minste een gewone vergadering per jaar. De vergaderingen worden bijeengeroepen en voorgezeten door het agentschap. Daarnaast komt het netwerk bijeen op initiatief van zijn woordvoerder of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden.

    3.Het Reitox-netwerk kiest uit zijn leden een woordvoerder en ten hoogste drie plaatsvervangende woordvoerders. De woordvoerder vertegenwoordigt het Reitoxnetwerk bij het agentschap en kan als waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur.

    Artikel 32

    Nationaal knooppunt

    1.Elk deelnemend land wijst via een nationaal wetgevingsbesluit of een soortgelijke rechtshandeling één nationaal knooppunt aan, dat een permanent karakter en een duidelijk mandaat heeft. De aanwijzing van het nationale knooppunt en de benoeming van het hoofd van het nationale knooppunt, alsmede eventuele wijzigingen met betrekking tot die aanstellingen, worden via het nationale lid van de raad van bestuur aan het agentschap meegedeeld.

    2.De verantwoordelijke nationale autoriteit zorgt ervoor dat het nationale knooppunt wordt belast met de in artikel 33, lid 2, bedoelde taken. Het hoofd van het nationale knooppunt vertegenwoordigt het nationale knooppunt in het Reitoxnetwerk.

    3.Het hoofd van het nationale knooppunt is bij de uitvoering van zijn taken als hoofd van het nationale contactpunt onafhankelijk van instructies van de verantwoordelijke nationale autoriteit.

    4.Het nationale knooppunt plant zijn activiteiten aan de hand van een jaarlijks werkplan.

    5.Het nationale knooppunt beschikt in zijn begroting over een of meer specifieke (jaarlijkse) begrotingsonderdelen voor drugsgerelateerde monitoring en krijgt passende steun van besluitvormers en voldoende middelen om zijn taken uit te voeren. In dit verband voorziet het deelnemende land het nationale knooppunt van voldoende financiële en personele middelen om zijn in artikel 33, lid 2, bedoelde mandaat en taken te vervullen, alsook van adequate uitrusting en faciliteiten om zijn dagelijkse activiteiten te ondersteunen. Indien het orgaan dat het nationale knooppunt onder zijn hoede heeft, nog andere nationale taken en verplichtingen krijgt toebedeeld, worden er extra personele en financiële middelen ter beschikking gesteld.

    6.Het nationale knooppunt kan een minimale medefinanciering van zijn kernkosten ontvangen in de vorm van een subsidie van het agentschap, mits het voldoet aan de voorwaarden van de leden 1 tot en met 6. Met het oog op deze medefinanciering sluit het nationale knooppunt op jaarbasis een subsidieovereenkomst met het agentschap. Het niveau van de minimale medefinanciering wordt voorgesteld door de uitvoerend directeur en goedgekeurd door de raad van bestuur en wordt regelmatig bijgesteld. Het nationale knooppunt kan op ad-hocbasis van het agentschap aanvullende financiering krijgen voor de deelname aan en de uitvoering van specifieke projecten.

    7.Het nationale knooppunt wordt voor deze functie door het agentschap gecertificeerd overeenkomstig artikel 34.

    Artikel 33

    Taken van de nationale knooppunten

    1.De nationale knooppunten vormen de schakel tussen de deelnemende landen en het agentschap.

    2.De nationale knooppunten hebben ten minste de volgende taken:

    (a)het coördineren op nationaal niveau van de activiteiten in verband met het verzamelen en monitoren van drugsgerelateerde gegevens;

    (b)het bevorderen en ondersteunen op nationaal niveau van empirisch onderbouwde besluitvorming en het deelnemen aan dialogen over nationaal beleid;

    (c)het opzetten of ondersteunen van nationale systemen voor coördinatie tussen het drugsbeleid en andere relevante beleidsterreinen, waaronder rechtshandhaving/veiligheid en gezondheidsbeleid/sociaal beleid, waarbij de relevante belanghebbenden op de diverse gebieden worden betrokken;

    (d)het op objectieve wijze op nationaal niveau verzamelen, analyseren en interpreteren van alle relevante informatie over drugs, drugsverslaving, drugsmarkten, drugsaanbod en criminaliteitsgerelateerde kwesties, alsook over het beleid en de toegepaste oplossingen, die het agentschap nodig heeft om te voldoen aan artikel 6. Daarbij bundelt het nationale knooppunt ervaringen uit verschillende sectoren - met name op het terrein van gezondheid, justitie en rechtshandhaving - en werkt het samen met deskundigen en nationale organisaties die actief zijn op het gebied van het drugsbeleid;

    (e)het monitoren van drugs en drugsgebruik en het rapporteren daarover aan de nationale autoriteiten en het meewerken aan de rapportage aan internationale organisaties;

    (f)het ondersteunen van de ontwikkeling van nieuwe epidemiologische gegevensbronnen om de tijdige rapportage over trends in het middelengebruik te bevorderen;

    (g)het ondersteunen van ad-hoc- en gerichte gegevensverzameling in verband met nieuwe bedreigingen voor de gezondheid en de veiligheid;

    (h)het verstrekken aan het agentschap van informatie over nieuwe trends inzake het gebruik van bestaande psychoactieve stoffen of nieuwe combinaties van psychoactieve stoffen die een potentieel risico voor de volksgezondheid vormen, en over mogelijke maatregelen op het gebied van de volksgezondheid;

    (i)het meewerken aan de vaststelling van relevante epidemiologische sleutelindicatoren en andere relevante gegevensreeksen, met inbegrip van richtsnoeren voor de toepassing ervan, met het oog op het verkrijgen van betrouwbare en vergelijkbare informatie op het niveau van de Unie, overeenkomstig artikel 6;

    (j)het bevorderen van het gebruik van de internationaal overeengekomen protocollen en normen voor gegevensverzameling teneinde drugs en drugsgebruik in het land te monitoren;

    (k)het indienen van een jaarlijks activiteitenverslag bij het agentschap en de nationale belanghebbenden, met inbegrip van nationale besluitvormers;

    (l)het opstellen van een actuele inventaris van nationale informatiebronnen inzake drugs;

    (m)het implementeren van processen van collegiale toetsing en andere kwaliteitsborgingsmechanismen voor gegevensinput of -output en het toepassen van kwaliteitscontroleprocessen om de betrouwbaarheid van de verkregen gegevens en informatie te waarborgen;

    (n)het evalueren van de informatiebehoeften van hun nationale belanghebbenden, met name hun nationale besluitvormers, en

    (o)het uitvoeren van een communicatiestrategie of het ontplooien van andere activiteiten om hun informatie te presenteren aan beroepsbeoefenaren of het grote publiek.

    3.Het nationale knooppunt heeft het recht om bij andere nationale autoriteiten, organen, agentschappen en organisaties alle informatie te verzamelen die het nodig heeft om zijn taken overeenkomstig lid 2 uit te voeren. Het nationale knooppunt onderhoudt een uitgebreid netwerk van nationale partners en gegevensverstrekkers met het oog op het verzamelen van dergelijke informatie.

    Artikel 34

    Certificeringsprocedure voor de nationale knooppunten

    1.Uiterlijk op [PB: voeg de datum in - 18 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] dient elk nationaal knooppunt bij het agentschap een aanvraag tot certificering in.

    2.Het agentschap certificeert voor elk nationaal knooppunt de functie van nationaal knooppunt indien het knooppunt voldoet aan de in artikel 32 vastgestelde eisen en belast is met de uitvoering van de in artikel 33 genoemde taken.

    De certificering mag geen betrekking hebben op andere functies van het orgaan dat het nationale knooppunt onder zijn hoede heeft en op de algemene structuur waarin het nationale knooppunt is ingebed.

    3.Het nationale knooppunt verstrekt het agentschap alle relevante informatie om aan te tonen dat aan de artikelen 32 en 33 is voldaan. Indien nodig brengt het agentschap een bezoek aan het nationale knooppunt.

    4.Indien een nationaal knooppunt niet voldoet aan de in artikel 32 vastgestelde eisen of niet is belast met de uitvoering van de in artikel 33 genoemde taken, verstrekt het agentschap het nationale knooppunt een lijst met aanbevelingen en wordt het nationale knooppunt, na een nieuwe beoordeling, pas gecertificeerd nadat aan deze aanbevelingen is voldaan.

    HOOFDSTUK VI

    FINANCIËLE BEPALINGEN

    Artikel 35

    Enig programmeringsdocument

    1.Uiterlijk op 15 december van elk jaar stelt de raad van bestuur, op basis van een ontwerptekst die door de uitvoerend directeur is opgesteld en na raadpleging van het wetenschappelijk comité en met inachtneming van het advies van de Commissie, en, wat de meerjarige programmering betreft, na raadpleging van het Europees Parlement, een ontwerp van enig programmeringsdocument vast dat de meerjarige en jaarlijkse programmering bevat, alsmede alle in artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie 65 genoemde documenten. De raad van bestuur zendt het document uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

    Het enig programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

    2.Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat voorts een beschrijving van de te financieren acties en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan elke actie worden toegewezen overeenkomstig de beginselen betreffende activiteitsgestuurd begroten en beheren. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het in lid 4 bedoelde meerjarige werkprogramma. In het jaarlijkse werkprogramma worden duidelijk de taken vermeld die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt in vergelijking met het vorige begrotingsjaar.

    De jaarlijkse of meerjarige programmering bevat informatie over de uitvoering van het in artikel 20 bedoelde kader voor internationale samenwerking en de acties in verband met deze strategie.

    3.De raad van bestuur past het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma aan wanneer het agentschap een nieuwe taak krijgt toegewezen.

    Elke wezenlijke wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke wijzigingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma.

    4.Het meerjarige werkprogramma bevat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van doelstellingen, beoogde resultaten en prestatieindicatoren. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen.

    De programmering van de middelen wordt jaarlijks geactualiseerd. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 51 bedoelde evaluatie.

    5.De meerjarige en jaarlijkse werkprogramma’s worden opgesteld overeenkomstig artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715.

    Artikel 36

    Begroting

    1.Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van het agentschap geraamd en vervolgens in de begroting van het agentschap opgenomen.

    2.De ontvangsten en uitgaven van het agentschap moeten in evenwicht zijn.

    3.Onverminderd andere middelen, bestaan de ontvangsten van het agentschap uit:

    (a)een in de algemene begroting van de Europese Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

    (b)eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

    (c)de vergoedingen die zijn betaald voor overeenkomstig artikel 37 verleende diensten, en

    (d)eventuele financiële bijdragen van de in artikel 53 bedoelde organisaties en organen, en van de in artikel 54 bedoelde derde landen.

    4.De uitgaven van het agentschap omvatten de bezoldiging van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur en de huishoudelijke uitgaven. De huishoudelijke uitgaven kunnen uitgaven ter ondersteuning van de in artikel 32, lid 7, bedoelde nationale knooppunten omvatten.

    Artikel 37

    Vergoedingen

    1.Het agentschap kan vergoedingen in rekening brengen voor:

    (a)opleidingsprogramma’s;

    (b)bepaalde activiteiten ter ondersteuning van de lidstaten, wanneer deze activiteiten niet als prioritair zijn aangemerkt maar wel nuttig zouden kunnen zijn indien zij met nationale middelen worden ondersteund;

    (c)programma’s voor capaciteitsopbouw in derde landen, waarvoor er geen afzonderlijke specifieke financiering van de Unie bestaat;

    (d)de certificering van nationale organen in derde landen overeenkomstig artikel 20, lid 3;

    (e)andere diensten die onder zijn mandaat vallen en die op verzoek van een deelnemend land worden verleend en waarvoor middelen moeten worden ingezet ter ondersteuning van nationale activiteiten.

    2.Op voorstel van de uitvoerend directeur stelt de raad van bestuur van het agentschap het bedrag van de vergoedingen vast, alsmede de wijze waarop deze worden betaald.

    3.De vergoedingen staan in verhouding tot de kosten van de betrokken diensten die op kosteneffectieve wijze worden verleend, en zijn toereikend om deze kosten te dekken. Bij de vaststelling van het niveau van de vergoedingen wordt ervoor gezorgd dat deze nietdiscriminerend zijn en geen buitensporige financiële of administratieve lasten voor de belanghebbenden met zich meebrengen.

    4.De vergoedingen moeten op een zodanig niveau worden vastgesteld dat een tekort of een aanzienlijke accumulatie van overschotten in de begroting wordt vermeden. Indien er bij herhaling sprake is van een aanzienlijk begrotingsoverschot dat voortvloeit uit de verlening van de door vergoedingen gedekte diensten, moet de hoogte van de vergoedingen of van de bijdrage van de Unie worden herzien. Indien er sprake is van een aanzienlijk begrotingstekort dat voortvloeit uit de verlening van de door vergoedingen gedekte diensten, moet de hoogte van de vergoedingen worden herzien.

    Artikel 38

    Opstelling van de begroting

    1.Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap voor het volgende begrotingsjaar, met inbegrip van het personeelsformatieplan, en zendt hij of zij deze toe aan de raad van bestuur.

    2.Op basis van dit ontwerp stelt de raad van bestuur een voorlopige ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap voor het volgende begrotingsjaar.

    3.De voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap wordt elk jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden. De raad van bestuur zendt de Commissie uiterlijk op 31 maart de definitieve ontwerpraming toe.

    4.De Commissie zendt de raming samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie toe aan de begrotingsautoriteit.

    5.Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor het personeelsformatieplan, alsook de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

    6.De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan het agentschap goed.

    7.Zij stelt het personeelsformatieplan voor het agentschap vast.

    8.De begroting van het agentschap wordt vastgesteld door de raad van bestuur met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden. Die begroting wordt definitief nadat de algemene begroting van de Europese Unie definitief is vastgesteld. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

    9.Op bouwprojecten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting van het agentschap, zijn de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 66 van toepassing.

    Artikel 39

    Uitvoering van de begroting

    1.De uitvoerend directeur voert de begroting van het agentschap uit.

    2.De uitvoerend directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle informatie toe die relevant is voor de in artikel 51 bedoelde evaluatieprocedures.

    Artikel 40

    Indiening van de rekeningen en kwijting

    1.Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van het agentschap de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer.

    2.Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt het agentschap het verslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

    3.Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het agentschap die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Rekenkamer.

    4.Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het agentschap overeenkomstig artikel 246 van het Financieel Reglement 67 maakt de uitvoerend directeur onder zijn of haar eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het agentschap op en legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

    5.De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het agentschap.

    6.Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op elk begrotingsjaar zendt de rekenplichtige de definitieve rekeningen en het advies van de raad van bestuur toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

    7.Uiterlijk op 15 november van het volgende jaar worden de definitieve rekeningen bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    8.De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

    9.Overeenkomstig artikel 261, lid 3, van het Financieel Reglement verstrekt de uitvoerend directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

    10.Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het jaar N.

    Artikel 41

    Financiële regeling

    De financiële regeling die van toepassing is op het agentschap, wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling wijkt niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715, tenzij dit in verband met de werking van het agentschap specifiek vereist is en de Commissie daarvoor vooraf toestemming heeft verleend.

    HOOFDSTUK VII

    PERSONEEL

    Artikel 42

    Algemene bepaling

    1.Het Statuut van de ambtenaren, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de voorschriften die in onderling overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ter uitvoering van dit Statuut en die Regeling, zijn van toepassing op het personeel van het agentschap.

    2.Wanneer het agentschap personeelsleden uit derde landen in dienst neemt na de sluiting van de in artikel 54 bedoelde overeenkomsten, voldoet het in elk geval aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie als bedoeld in lid 1.

    Artikel 43

    Uitvoerend directeur

    1.De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als tijdelijke functionaris van het agentschap overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

    2.De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.

    3.Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

    4.De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het einde van deze termijn voert de Commissie een beoordeling uit waarbij rekening wordt gehouden met de evaluatie van de resultaten van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het agentschap.

    5.Op grond van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in lid 4 bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

    6.Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

    7.De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn of haar ambt worden ontzet bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie.

    8.De raad van bestuur neemt de besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van zijn of haar ambtstermijn en de ontzetting uit zijn of haar ambt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

    Artikel 44

    Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

    1.Het agentschap mag ook gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet in dienst zijn van het agentschap. Het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn niet van toepassing op die personeelsleden.

    2.Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij het agentschap.

    HOOFDSTUK VIII

    ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 45

    Voorrechten en immuniteiten

    Het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op het agentschap en zijn personeel.

    Artikel 46

    Talenregeling

    De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad 68 zijn van toepassing op het agentschap.

    Artikel 47

    Transparantie

    1.Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het agentschap.

    2.Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 69 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het agentschap.

    3.De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering na de in artikel 63, tweede alinea, bedoelde datum van toepassing van deze verordening, maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/1725 door het agentschap, waaronder maatregelen betreffende de benoeming van een functionaris voor gegevensbescherming van het agentschap. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

    Artikel 48

    Fraudebestrijding

    1.Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten zijn de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 70 van toepassing op het agentschap.

    2.Het agentschap treedt uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op voor al zijn werknemers.

    3.De Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het agentschap middelen van de Unie hebben ontvangen, controles op stukken of controles ter plaatse te verrichten.

    4.OLAF en het EOM kunnen overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 71 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het agentschap gefinancierde overeenkomst.

    5.Onverminderd de leden 1 tot en met 4, worden in samenwerkingsovereenkomsten met de in de artikelen 53 en 54 bedoelde internationale organisaties en derde landen en in overeenkomsten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het agentschap bepalingen opgenomen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

    Artikel 49

    Bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

    1.Het agentschap stelt zijn eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige nietgerubriceerde informatie, als vermeld in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 72 en (EU, Euratom) 2015/444 73 van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van het agentschap hebben onder andere betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

    2.Alleen in het kader van administratieve regelingen mag het agentschap gerubriceerde informatie uitwisselen met de bevoegde autoriteiten van een derde land of een internationale organisatie of mag het gerubriceerde informatie van de Europese Unie delen met een ander orgaan van de Unie. Voor een dergelijke administratieve regeling is de toestemming van de raad van bestuur vereist, na raadpleging van de Commissie. Bij ontstentenis van een dergelijke administratieve regeling is voor elke uitzonderlijke ad-hocvrijgave van gerubriceerde informatie van de Europese Unie aan de betrokken autoriteiten een besluit vereist van de uitvoerend directeur, na raadpleging van de Commissie.

    Artikel 50

    Aansprakelijkheid

    1.De contractuele aansprakelijkheid van het agentschap wordt beheerst door de wet die op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

    2.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in de door het agentschap gesloten overeenkomsten.

    3.In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeel bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

    4.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

    5.Op de persoonlijke aansprakelijkheid van zijn personeelsleden jegens het agentschap zijn de bepalingen van toepassing van het Statuut van de ambtenaren of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

    Artikel 51

    Evaluatie en toetsing

    1.Uiterlijk op [PB: voeg de datum in = vijf jaar na de in artikel 63 bedoelde datum] en vervolgens om de vijf jaar beoordeelt de Commissie de prestaties van het agentschap in het licht van zijn doelstellingen, mandaat, taken en vestigingsplaats, conform de richtsnoeren van de Commissie. De evaluatie richt zich met name op de vraag of het noodzakelijk is het mandaat van het agentschap te wijzigen, alsmede op de financiële implicaties van zulke wijzigingen.

    2.Bij elke tweede evaluatie worden ook de door het agentschap bereikte resultaten beoordeeld in het licht van zijn doelstellingen, mandaat en taken, met inbegrip van een beoordeling of het voortbestaan van het agentschap nog steeds gerechtvaardigd is gelet op deze doelstellingen, dit mandaat en deze taken.

    3.De Commissie brengt verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur over de resultaten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

    Artikel 52

    Administratief onderzoek

    Overeenkomstig artikel 228 VWEU zijn de activiteiten van het agentschap onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.

    Artikel 53

    Samenwerking met andere organisaties en organen

    1.Het agentschap streeft actief naar samenwerking met internationale organisaties en andere organen, met name organen van de Unie, gouvernementele en nietgouvernementele organisaties en technische instanties die bevoegd zijn voor de onder deze verordening vallende aangelegenheden, in het kader van met deze organen gemaakte werkafspraken, overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de bepalingen inzake de bevoegdheid van die organen. Deze werkafspraken hebben geen betrekking op de uitwisseling van gerubriceerde informatie.

    2.Deze werkafspraken worden door de raad van bestuur vastgesteld op basis van een door de uitvoerend directeur ingediend ontwerp en na voorafgaande goedkeuring door de Commissie. Indien de Commissie het niet eens is met deze werkafspraken, worden deze door de raad van bestuur met een drievierdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden goedgekeurd.

    3.Wijzigingen of veranderingen in bestaande werkregelingen, die beperkt van opzet zijn en geen verandering brengen in de algemene werkingssfeer en het oogmerk van de werkregelingen, of technische werkregelingen met andere technische instanties worden door de raad van bestuur vastgesteld op basis van een door de uitvoerend directeur ingediend ontwerp en na voorafgaande kennisgeving aan de Commissie.

    Artikel 54

    Samenwerking met derde landen

    1.Het agentschap staat open voor deelname aan zijn werkzaamheden door derde landen die met de Unie overeenkomsten in die zin hebben gesloten.

    2.Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten worden er regelingen uitgewerkt voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van het agentschap, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van het agentschap, de financiële bijdragen en het personeel.

    Wat personeelszaken betreft, stroken die regelingen in elk geval met het Statuut van de ambtenaren.

    Artikel 55

    Raadpleging van organisaties uit het maatschappelijk middenveld

    Het agentschap onderhoudt een nauwe dialoog met relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld die op nationaal, uniaal of internationaal niveau actief zijn op de door deze verordening bestreken gebieden.

    Artikel 56

    Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden

    1.De regelingen betreffende de huisvesting van het agentschap in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de werknemers van het agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het agentschap en de lidstaat waar de zetel is gevestigd.

    2.De lidstaat van vestiging van het agentschap biedt de gunstigst mogelijke voorwaarden opdat het agentschap soepel en efficiënt functioneert, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

    Artikel 57

    Rechtsopvolging

    1.Het bij deze verordening opgerichte agentschap is de rechtsopvolger voor alle gesloten overeenkomsten, aangegane financiële verplichtingen en verworven eigendommen van het bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 opgerichte Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.

    2.Deze verordening doet geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van de overeenkomsten en regelingen die vóór [PB: voeg de datum in = 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] zijn gesloten door het bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 opgerichte Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.

    Artikel 58

    Overgangsregelingen inzake de raad van bestuur

    1.De raad van bestuur van het bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 opgerichte Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving blijft werken en functioneren op basis van Verordening (EG) nr. 1920/2006 en de bij die verordening vastgestelde voorschriften, totdat alle vertegenwoordigers van de raad van bestuur zijn benoemd overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening.

    2.Uiterlijk op [PB: voeg de datum in = 9 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de namen van de personen die zij overeenkomstig artikel 23 tot lid en plaatsvervangend lid van de raad van bestuur hebben benoemd.

    3.De overeenkomstig artikel 23 ingestelde raad van bestuur houdt zijn eerste vergadering binnen een maand nadat deze verordening van toepassing is geworden. Bij die gelegenheid kan hij zijn reglement van orde vaststellen.

    Artikel 59

    Overgangsregelingen inzake de uitvoerend directeur

    1.De directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, die is benoemd op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1920/2006, vervult voor de resterende duur van zijn of haar ambtstermijn de taken van uitvoerend directeur als bedoeld in artikel 29 van de onderhavige verordening. De andere voorwaarden van zijn of haar overeenkomst blijven ongewijzigd.

    Indien de ambtstermijn eindigt tussen de datum van inwerkingtreding van deze verordening en de datum van toepassing ervan, en indien die ambtstermijn nog niet is verlengd op grond van Verordening (EG) nr. 1920/2006, wordt hij automatisch verlengd tot [PB: voeg de datum in = 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

    2.Indien de directeur die is benoemd op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1920/2006 niet bereid of in staat is te handelen overeenkomstig lid 1, wijst de in artikel 23 bedoelde raad van bestuur, in afwachting van de in artikel 43, lid 2, bedoelde benoeming, voor ten hoogste achttien maanden een uitvoerend directeur ad interim aan die de aan de uitvoerend directeur toegewezen taken uitvoert.

    Artikel 60

    Overgangsregelingen inzake de nationale knooppunten

    Uiterlijk op [PB: voeg de datum in = 11 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] deelt het betrokken lid van de raad van bestuur het agentschap de naam mee van de instelling die overeenkomstig artikel 32, lid 1, als nationaal knooppunt is aangewezen, alsook de naam van het hoofd van het nationale knooppunt. Dit kan gebeuren door middel van een e‑mail waarin wordt bevestigd dat de situatie ongewijzigd blijft.

    Artikel 61

    Overgangsbepalingen inzake de begroting

    De kwijtingsprocedure met betrekking tot de begrotingen die zijn goedgekeurd op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1920/2006, wordt uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 15 van die verordening vastgestelde voorschriften.

    Artikel 62

    Intrekking van Verordening (EG) nr. 1920/2006

    1.Verordening (EG) nr. 1920/2006 wordt ingetrokken met ingang van [PB: voeg de datum in = 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

    2.De door de raad van bestuur op grond van Verordening (EG) nr. 1920/2006 vastgestelde interne voorschriften en maatregelen blijven van kracht na [PB: voeg de datum in = 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening], tenzij de raad van bestuur in het kader van de toepassing van de onderhavige verordening anders beslist.

    Artikel 63

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van [PB: voeg de datum in = 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

       

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

    1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Drugsagentschap van de Europese Unie

    1.2.Betrokken beleidsterrein(en)

    Beleidsterrein: Binnenlandse Zaken

    Activiteit: Veiligheid

    12 10 03: Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA)

    1.3.Het voorstel betreft 

     een nieuwe actie

     een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 74  

     de verlenging van een bestaande actie 

     een samenvoegen van één of meer acties tot een andere/een nieuwe actie 

    1.4.Doelstelling(en)

    1.4.1.Algemene doelstelling(en) 

    De algemene doelstelling van de gerichte herziening van de oprichtingsverordening is ervoor te zorgen dat het agentschap adequaat is toegerust om het hoofd te bieden aan de huidige en toekomstige uitdagingen in verband met drugs in de EU, zodat het agentschap doeltreffende maatregelen kan uitvoeren ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten op dit beleidsterrein.

    Bij de uitoefening van zijn activiteiten geeft het EMCDDA blijk van goed financieel beheer, aangezien het agentschap een lange staat van dienst heeft wat betreft de uitstekende uitvoering van het beleid, met elk jaar een begrotingsuitvoering van 99,9 %, volledig in overeenstemming met de vereisten inzake wettigheid en regelmatigheid. Personen en instellingen die belast zijn met het beheer en het bestuur van het agentschap ontvangen elk jaar een positief extern auditverslag. Bovendien wordt in de verslagen en resoluties van de bevoegde autoriteit elk jaar kwijting verleend aan het bestuur voor de uitvoering van de begroting van het agentschap, waarmee wordt bevestigd dat het agentschap onder zijn huidige mandaat constant goed presteert.

    Illegale drugs zijn een complexe kwestie, met gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van miljoenen mensen in de EU en wereldwijd. De situatie verslechtert, nu de hoeveelheden cocaïne en heroïne die in de EU worden binnengebracht, een recordhoogte hebben bereikt. Er is ook een toename van het gebruik van benzodiazepinen, wat mogelijk een gevolg is van de ruime beschikbaarheid en de lage kosten van deze stoffen en van pandemiegerelateerde geestelijke gezondheidsproblemen.

    Er worden op het grondgebied van de EU-lidstaten drugs geproduceerd, met name synthetische drugs (amfetaminen en ecstasy), zowel voor binnenlands verbruik als voor uitvoer. De drugsmarkt heeft naar schatting een minimale detailhandelswaarde van 30 miljard EUR per jaar en blijft de grootste criminele markt en een belangrijke bron van inkomsten voor georganiseerde criminele groepen in de EU.

    De Commissie heeft in 2019 een evaluatie van het agentschap 75 uitgevoerd. De conclusie daarvan luidde dat er een groeiende kloof is tussen de complexiteit van het hedendaagse drugsfenomeen en de oprichtingsverordening van het agentschap 76 . Het agentschap is dan ook niet opgewassen tegen de taken uit hoofde van zijn huidige mandaat, aangezien het onvoldoende is toegerust om verzoeken van zijn belangrijkste belanghebbenden doeltreffend te behandelen. Het agentschap heeft in het recente verleden geen andere aanvullende middelen ontvangen dan de automatische correctie van 2 %, met uitzondering van een eenmalige aanvullende financiering in de begroting 2020 conform de desbetreffende wettelijke/contractuele verplichtingen als gevolg van kritieke externe variabelen. Het aantal personeelsleden is stabiel gebleven.

    Deze ontwikkelingen vragen om een doeltreffend optreden op het niveau van de Unie. In de EU-drugsstrategie 2021-2025 en het EU-drugsactieplan 2021-2025 is het betrokken strategisch kader vastgesteld. In de strategie wordt de Commissie verzocht “zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen ter herziening van het mandaat van het EMCDDA, opdat het agentschap een grotere rol kan spelen bij de aanpak van de huidige en toekomstige uitdagingen in verband met het drugsvraagstuk.” Het huidige voorstel heeft tot doel om aan dit verzoek gevolg te geven en het huidige mandaat op de onderstaande wijze te actualiseren.

    Huidig mandaat

     

    Specifieke doelstellingen van het herziene mandaat

    - Verzameling en analyse van bestaande gegevens 
    - Verbetering van methodes voor gegevensvergelijking 
    - Verspreiding van gegevens

    >>

    3) Het opzetten van een virtueel forensisch en toxicologisch laboratorium 
    4) Versterking van de rol van de nationale Reitox-knooppunten

    1) Een ruimer werkterrein wat betreft polydruggebruik 
    2) Versterkte capaciteit voor dreigingsevaluatie 
    6) Versterkte capaciteit wat betreft aanbod en veiligheid

    - Samenwerking met Europese en internationale instanties en organisaties en met derde landen

    >>

    7) Verduidelijking van de internationale dimensie

    - Informatieverplichtingen

    >>

    5) Meer competentie op het gebied van voorlichtingscampagnes en risicocommunicatie

    1.4.2.Specifieke doelstelling(en) 

    Door zeven specifieke doelstellingen te definiëren, zet de Commissie de interventielogica uiteen in overeenstemming met de beginselen van budgettering in EU-entiteiten. Dit financieel memorandum getuigt van gezond financieel beheer aangezien het het resultaat is van een zorgvuldige inventarisatie van aanvullende middelen om de reikwijdte van de activiteiten van het agentschap uit te breiden.

    1. Een ruimer werkterrein wat betreft polydruggebruik

    De uitdagingen die het gevolg zijn van de interactie tussen het gebruik van meer dan één psychoactieve stof of soort stof worden groter en vereisen passende beleidsmaatregelen en reacties. Deze uitdagingen betreffen onder meer het verhoogde risico op gezondheids- en sociale problemen dat zich kan voordoen wanneer psychoactieve stoffen en illegale drugs tegelijkertijd of kort na elkaar worden ingenomen. Evenzo is het van belang situaties aan te pakken waarin verschillende stoffen samen worden geproduceerd of verkocht, en aandacht te besteden aan de gemeenschappelijke oorzaken van drugsgebruik en drugsverslaving, alsmede aan de gevolgen voor de monitoring en de uitwisseling van beste praktijken die op holistische wijze gericht zijn op meerdere stoffen. Met deze specifieke doelstelling wordt dus beoogd het werkterrein van het agentschap uit te breiden tot andere verslavende stoffen waarbij deze stoffen samen met illegale drugs worden ingenomen. De herziening behelst ook een betere definitie van polydruggebruik en impliceert dat de nationale knooppunten het agentschap relevante verslagen moeten verstrekken, met inbegrip van gegevens.

    2. Versterkte capaciteit voor dreigingsevaluatie

    Het doel is de capaciteit van het agentschap op het gebied van monitoring en dreigingsevaluatie te versterken en het agentschap beter in staat te stellen op nieuwe uitdagingen te reageren. De herziening zal het agentschap ook in staat stellen de lidstaten extra te ondersteunen.

    3. Het opzetten van een virtueel forensisch en toxicologisch laboratorium

    Het doel is het opzetten van een virtueel laboratorium, d.w.z. een gespecialiseerd netwerk van wetenschappers en laboratoria die zich bezighouden met forensische en toxicologische analyses. Het agentschap zal nog steeds over voldoende laboratoriumvaardigheden en wetenschappelijke deskundigheid en ervaring moeten beschikken om sturing te kunnen geven aan de werkzaamheden van het virtuele laboratorium. Een netwerk van reeds bestaande nationale laboratoria zou worden gecombineerd met een expertisecentrum binnen het agentschap om ervoor te zorgen dat het agentschap over alle forensische en toxicologische informatie beschikt.

    4. Versterking van de rol van de nationale Reitox-knooppunten 77

    De rol van het Reitox-netwerk is momenteel omschreven in artikel 5 van de oprichtingsverordening. Het netwerk vormt de schakel tussen het agentschap en de deelnemende landen. De nationale Reitox‑knooppunten verzamelen de kerngegevens over drugs en drugsverslaving, alsook over het beleid en de toegepaste oplossingen. Dit vormt de basis voor de belangrijkste indicatoren en gegevens die door het agentschap worden gebruikt. Het Reitox-netwerk is de belangrijkste bron van informatie voor het agentschap. De nationale Reitox-knooppunten worden echter soms geconfronteerd met grote uitdagingen op het gebied van wettelijke bevoegdheden en personele en financiële middelen, die van invloed zijn op de kwaliteit en de timing van de verstrekte gegevens. Het doel is daarom de nationale knooppunten in staat te stellen de relevante gegevens te verzamelen en aan het agentschap te verstrekken. In de herziene oprichtingsverordening zullen minimumeisen voor het opzetten van de knooppunten en de certificering ervan door het agentschap worden vastgesteld. In het mandaat van de nationale knooppunten moet ook de herziening van het mandaat van het agentschap worden weerspiegeld.

    5. Meer competentie op het gebied van voorlichtingscampagnes en risicocommunicatie

    Het doel is het agentschap de bevoegdheid te verlenen om op basis van zijn analyses op te treden en preventie- en bewustmakingscampagnes op EU-niveau te ontwikkelen en om waarschuwingen af te geven wanneer er bijzonder gevaarlijke stoffen op de markt komen.

    6. Versterkte capaciteit wat betreft aanbod en veiligheid

    Het doel is het mandaat van het agentschap uit te breiden, zodat het zich ook expliciet kan bezighouden met kwesties in verband met het aanbod van drugs en de drugsmarkt, aangezien deze dimensie van het drugsfenomeen steeds belangrijker wordt. Het toekomstige EU-drugsagentschap moet in staat zijn op dit gebied doeltreffend op te treden.

    7. Verduidelijking van de internationale dimensie

    Ondanks de internationale erkenning van het agentschap als expertisecentrum en zijn actieve betrokkenheid bij internationale vraagstukken, zijn de verantwoordelijkheden van het agentschap op dit gebied onvoldoende omschreven in de oprichtingsverordening. Het agentschap heeft een duidelijk mandaat nodig om mondiale ontwikkelingen en ontwikkelingen in derde landen die gevolgen kunnen hebben voor de EU, te analyseren. Nu de drugsproblematiek steeds mondialer wordt, is het belangrijk een goed inzicht te hebben in de gevolgen die het in derde landen gevoerde drugsbeleid heeft voor de EU-markten. Met betrekking tot kwesties waarvoor het agentschap op EU-niveau bevoegd is, moet het ook op internationaal niveau een rol kunnen spelen. Het agentschap zal ondersteuning bieden bij de ontwikkeling en uitvoering van de externe dimensie van het drugsbeleid van de Unie en bij de leidende rol van de Unie op multilateraal niveau. Dit moet leiden tot een heroverweging van de huidige “ad-hoc-” en “projectfinancierings-”aanpak, die een belemmering vormt voor de werking van het agentschap en de EU niet in staat stelt volledig te voldoen aan de verwachtingen en de politieke toezeggingen inzake nauwere samenwerking met derde landen op het gebied van drugs. Het doel is derhalve de internationale dimensie van de taken van het agentschap te verduidelijken en de nodige bevoegdheden in het mandaat zelf op te nemen.

    1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

    Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

    De autoriteiten in de lidstaten en de EU-instellingen zullen het meest profiteren van de versterkte werking van het agentschap. De herziening van de oprichtingsverordening zou bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten en een vereenvoudiging van de administratieve procedures, met name in de lidstaten. Factoren die daartoe bijdragen zijn onder meer de voorgestelde stroomlijning en centralisatie van de rapportageverplichtingen in de lidstaten via de nationale knooppunten, de monitoring van de drugsmarkten en het behoud van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing en een waarschuwingssysteem voor drugs, de organisatie van opleidingen, de ontwikkeling van beste praktijken enz. Dit zou leiden tot een vermindering van de administratieve kosten in de lidstaten. Een ander voorbeeld is dat het agentschap betere informatie zou verschaffen, wat niet alleen de EU maar ook de lidstaten ten goede zou komen. De lidstaten afzonderlijk zouden niet in staat zijn om in dezelfde mate gegevens te verzamelen en te analyseren, aangezien zij niet over de vereiste kennis of middelen beschikken of omdat het betrokken probleem een grensoverschrijdend probleem is. Dit laatste element is ook een argument voor administratieve vereenvoudiging, aangezien geen enkele lidstaat deze problemen alleen zou kunnen aanpakken en samenwerking met een groot aantal landen tot een grote administratieve belasting zou leiden.

    Een verruimd mandaat van het agentschap zal positieve gevolgen hebben voor enerzijds de economie en het concurrentievermogen en anderzijds de inspanningen op het gebied van rechtshandhaving. Een vernieuwd mandaat zal het agentschap in staat stellen activiteiten te ontplooien die de nationale autoriteiten zullen helpen om beter gerichte drugspreventieprogramma’s uit te voeren en die daardoor indirect zullen leiden tot een productievere beroepsbevolking (d.w.z. door een betere drugspreventie zal de drugsgerelateerde arbeidsongeschiktheid dalen). Dit mandaat zal ook bijdragen tot de inspanningen van rechtshandhavingsinstanties om de activiteiten van georganiseerde criminele groepen te verstoren. Dit zijn indirecte gevolgen, die zouden voortvloeien uit een beter inzicht in de drugsproblematiek. De directe economische gevolgen betreffen de EU-begroting en de nationale begrotingen.

    Het agentschap zal de inspanningen van relevante belanghebbenden, met name de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten, aanvullen. Het agentschap zal de analyse van het drugsaanbod in de EU verbeteren op basis van betere informatie over drugshandel en -productie, en zal zo bijdragen tot een effectievere rechtshandhaving en meer interne veiligheid in de EU. Voorts zullen de gebruikers van de diensten van het agentschap betere toegang krijgen tot beste praktijken op het gebied van de vraag naar drugs en andere maatregelen op het gebied van de volksgezondheid. Bovendien zal het agentschap een relevante bijdrage leveren aan acties ter ondersteuning van het beleid inzake geestelijke gezondheid in de lidstaten.

    De herziening van het mandaat zou ook indirecte milieueffecten hebben. De productie van drugs op het grondgebied van de EU-lidstaten, met name van MDMA (ecstasy) en (meth)amfetaminen, heeft een aanzienlijk negatief effect op het milieu, met name wat betreft het dumpen van afval van de drugsproductie. Een betere kennis van de productiemethoden en van het misbruik van precursoren zou de rechtshandhavingsinstanties helpen bij het opsporen van illegale drugslaboratoria en vervolgens bij het terugdringen van de milieucriminaliteit.

    De werkzaamheden van het agentschap hebben ook betrekking op grondrechtenkwesties, bijvoorbeeld de werkzaamheden met betrekking tot alternatieven voor repressieve straffen, de werkzaamheden in verband met minimumkwaliteitsnormen bij de terugdringing van de vraag naar drugs en beste praktijken inzake behandeling en schadebeperking. In die zin wordt verwacht dat een herschikking van de werking van het agentschap indirect een positief effect zal hebben op de grondrechten.

    1.4.4.Prestatie-indicatoren 

    Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten

    Aantal publicaties over andere verslavende stoffen waarbij deze stoffen samen met illegale drugs worden ingenomen in het kader van polymiddelengebruik.

    Aantal door het agentschap uitgevoerde algemene dreigingsevaluaties.

    Het opzetten van een virtueel laboratorium, dat betrokken is bij de reguliere werkzaamheden van het agentschap.

    Aantal afgegeven waarschuwingen op EU-niveau.

    Aantal ontwikkelde of ondersteunde campagnes.

    Aantal aan rechtshandhavingsinstanties verstrekte inlichtingenverslagen over kwesties in verband met de aanbodzijde.

    Aantal meldingen in het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing.

    1.5.Motivering van het voorstel/initiatief 

    1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

    Het werkterrein van het agentschap wordt uitgebreid tot andere verslavende stoffen waarbij deze stoffen samen met illegale drugs worden ingenomen; naar aanleiding van de herziening wordt de definitie van polydruggebruik verduidelijkt. De gerichte uitbreiding van het mandaat stelt de nationale knooppunten in staat het agentschap aanvullende verslagen te verstrekken, met inbegrip van gegevens.

    Het mandaat van het agentschap wordt uitgebreid, zodat het zich expliciet kan bezighouden met kwesties in verband met het aanbod van drugs en de drugsmarkt, aangezien deze dimensie van het drugsfenomeen steeds belangrijker wordt en een EU-drugsagentschap daar ten volle moet kunnen op inspelen.

    De capaciteit van het agentschap op het gebied van monitoring en dreigingsevaluatie zou worden versterkt en het agentschap zou de lidstaten verdere ondersteuning bieden om het vermogen van het agentschap om op het drugsfenomeen en nieuwe uitdagingen te reageren, te vergroten.

    Er zou een virtueel laboratorium, d.w.z. een netwerk van laboratoria in combinatie met een expertisecentrum binnen het agentschap, worden opgezet om ervoor te zorgen dat het agentschap over alle forensische en toxicologische informatie beschikt.

    In de nieuwe verordening worden minimumeisen vastgesteld voor het opzetten van nationale knooppunten, die vervolgens door het agentschap worden gecertificeerd. In het mandaat van de nationale knooppunten wordt rekening gehouden met de herziening van het mandaat van het agentschap.

    Het agentschap is bevoegd om op EU-niveau preventie- en bewustmakingscampagnes te ontwikkelen en waarschuwingen af te geven wanneer er bijzonder gevaarlijke stoffen op de markt beschikbaar zijn.

    Wat de internationale dimensie betreft, zouden de taken van het agentschap worden verduidelijkt door de relevante bevoegdheden in het mandaat zelf op te nemen.

    1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

    Het drugsfenomeen treft alle Europeanen en heeft een grensoverschrijdend, transcontinentaal en multi‑jurisdictioneel karakter, met name wat betreft het aanbod van drugs en de daarmee samenhangende georganiseerde criminaliteit. Er zijn tal van gemeenschappelijke uitdagingen in de lidstaten, zowel op het gebied van gezondheid als op het gebied van veiligheid, die door de lidstaten alleen doeltreffend kunnen worden aangepakt wanneer zij gecoördineerd optreden. Het is niet haalbaar om het drugsfenomeen op nationaal of regionaal/subnationaal niveau aan te pakken, aangezien drugs zich over landsgrenzen en continenten heen verspreiden.

    Een problematisch gezondheids- of veiligheidspatroon dat in een bepaalde lidstaat wordt ontdekt, doet zich heel vaak ook in andere lidstaten voor. Met nationale wetgeving of zelfs de beste nationale praktijken zouden de grensoverschrijdende aspecten van het drugsfenomeen niet kunnen worden aangepakt. Gezien dit transnationale karakter is er behoefte aan maatregelen op EU-niveau.

    1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

    In dit wetgevingsvoorstel wordt er rekening gehouden met een breed scala aan EU‑beleidsmaatregelen op het gebied van interne veiligheid en volksgezondheid. Wat het drugsbeleid in engere zin betreft, wordt in dit wetgevingsvoorstel rekening gehouden met de EU-drugsstrategie 2021-2025 en het bijbehorende actieplan. Ook wordt er rekening gehouden met de wijziging van Verordening (EG) nr. 1920/2006 en met verschillende handelingen waarbij stoffen worden toegevoegd aan de definitie van drugs in Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad. In dit wetgevingsvoorstel wordt voorts aandacht besteed aan de samenwerking 78 van het agentschap met andere organen van de Unie, met name Europol, het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en andere EU-agentschappen.

    1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

    Wat innovatie betreft, wordt in dit wetgevingsvoorstel rekening gehouden met EU-financiering voor drugsbeleid in het kader van Horizon 2020, het Fonds voor interne veiligheid, de beleidsinitiatieven inzake drugs in het kader van het programma Justitie en het nieuwe onderzoeksprogramma Horizon Europa. Wat volksgezondheid betreft, wordt in dit wetgevingsvoorstel rekening gehouden met het met betrekking tot ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid ingestelde systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie en met de voorstellen voor de wijziging van de mandaten van sommige van de bovengenoemde agentschappen. In het voorstel wordt ook aandacht besteed aan de oprichting van de Europese Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA). Wat de samenwerking van het agentschap met derde landen betreft, wordt in dit wetgevingsvoorstel rekening gehouden met het externe beleid van de Unie.

    1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

    De EU-bijdrage aan het agentschap is in het MFK 2014-2020 min of meer stabiel gebleven, ondanks de uitbreiding van het mandaat na de aanneming in 2017 van wetgeving inzake nieuwe psychoactieve stoffen en de onvermijdelijke stijging van de huishoudelijke uitgaven van het agentschap.

    In het MFK 2021-2027 wordt uitgegaan van een stabiele EU-bijdrage aan het agentschap, met een stabiel personeelsbestand en een jaarlijkse indexering van 2 %.

    De voorgestelde herziening heeft tot doel de oprichtingsverordening van het agentschap, die sinds 2006 niet meer is gewijzigd, te moderniseren en een aantal bestaande bepalingen ervan te verduidelijken. Er zullen ook nieuwe taken worden toegevoegd, die nodig zijn om doeltreffend in te spelen op recente ontwikkelingen in het beleid inzake drugsmarkten. Het huidige mandaat van het agentschap weerspiegelt immers niet de huidige realiteit van de drugsproblematiek. Het agentschap is dan ook niet opgewassen tegen de taken die een goed functionerend agentschap moet uitvoeren om de uitdagingen van de huidige drugsproblematiek het hoofd te bieden en zo doeltreffend te reageren op verzoeken van zijn belangrijkste belanghebbenden.

    Aangezien het voorstel tot doel heeft het mandaat van het agentschap uit te breiden en andere taken nader te omschrijven, zullen de mogelijkheden van het agentschap op grond van de Verdragen worden verruimd.

    Het niveau van de middelen afstemmen op het herziene mandaat, getuigt van gezond financieel beheer. Het voorstel moet worden ondersteund met extra financiële en personele middelen, in vergelijking met de middelen die in het goedgekeurde meerjarig financieel kader 2021-2027 zijn uitgetrokken.

    1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

     beperkte geldigheidsduur

       Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

       Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

     onbeperkte geldigheidsduur

    Uitvoering met een opstartperiode van 2024 tot en met 2027, gevolgd door een volledige uitvoering.

    1.7.Beheersvorm(en) 79   

     Direct beheer door de Commissie via

       uitvoerende agentschappen

     Gedeeld beheer met lidstaten

     Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

    ◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

    ◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;

    ⌧ de in de artikelen 70 en 71 bedoelde organen;

    ◻ publiekrechtelijke organen;

    ◻ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

    ◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

    ◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

    Opmerkingen

    Het uitgangspunt voor de EU-bijdrage aan de begroting van het Drugsagentschap van de Europese Unie is vastgesteld op basis van het goedgekeurde meerjarig financieel kader 2021-2027 en MFK‑fiche nr. 68 80 .

    Met het oog op een optimale leesbaarheid en transparantie omvatten de geraamde financiële gevolgen van het wetgevingsinitiatief alleen de middelen die nodig zijn bovenop de EU‑uitgangsbijdrage voor het agentschap, zoals vastgesteld in het goedgekeurde MFK 2021-2027 (alleen de extra kosten in vergelijking met de uitgangswaarde zijn vermeld, en niet de cumulatieve kosten, tenzij duidelijk anders is aangegeven).

     

    2.BEHEERSMAATREGELEN 

    2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

    Vermeld frequentie en voorwaarden.

    Bij de monitoring van en de verslaglegging over het voorstel worden de beginselen van de EMCDDA‑verordening 81 , het financieel reglement 82 en de gemeenschappelijke aanpak voor de gedecentraliseerde agentschappen 83 gevolgd.

    Het agentschap legt met name elk jaar een enig programmeringsdocument voor aan de Commissie, het Europees Parlement en de Raad, met daarin een meerjarig en een jaarlijks werkprogramma en een programmering van de middelen. De doelstellingen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren om de verwezenlijking van de doelstellingen en de resultaten te monitoren, worden in het enig programmeringsdocument opgenomen. Het agentschap dient een geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag in bij de raad van bestuur. Dit verslag bevat met name informatie over de verwezenlijking van de doelstellingen en resultaten van het enig programmeringsdocument. Het verslag wordt ook toegezonden aan de Commissie, het Europees Parlement en de Raad.

    Bovendien evalueert de Commissie regelmatig de prestaties van het agentschap in het licht van zijn doelstellingen, mandaat, taken en vestigingsplaats (om de zes jaar in de vorige verordening, om de vijf jaar in het huidige voorstel). De Commissie zendt het evaluatieverslag toe aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur van het agentschap

    De vierde evaluatie vond plaats in 2018/19. De conclusie daarvan luidde dat het agentschap over het algemeen goed presteert, met name wat betreft de vijf evaluatiecriteria (relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie, coherentie en EU-meerwaarde), maar dat er op een aantal gebieden verbeteringen nodig zijn, met name in het licht van de laatste ontwikkelingen in verband met de drugsproblematiek. Deze laatste evaluatie is een van de aanleidingen voor dit voorstel tot herziening van het mandaat van het agentschap.

    In het kader van dit evaluatiemechanisme zal de Commissie via haar vertegenwoordiging op de vergaderingen van de raad van bestuur van het agentschap en in het kader van haar toezicht, samen met de lidstaten gegevens verzamelen over de werkzaamheden van het agentschap.

    2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

    2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

    Aangezien het voorstel gevolgen heeft voor de jaarlijkse EU-bijdrage aan het agentschap, zal de EU‑begroting in indirect beheer worden uitgevoerd.

    Op grond van het beginsel van goed financieel beheer wordt op de uitvoering van de begroting van het EMCDDA een effectieve en doeltreffende interne controle 84 uitgeoefend. Het EMCDDA is derhalve verplicht om, in coördinatie met de relevante actoren, een passende controlestrategie toe te passen, zoals vereist door het Financieel Reglement van de EU.

    Wat de controles achteraf betreft, is het EMCDDA als gedecentraliseerd agentschap onderworpen aan:

    - interne audits door de dienst Interne Audit van de Commissie;

    - jaarverslagen door de Europese Rekenkamer, die een verklaring aflegt waarin de betrouwbaarheid van de jaarrekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd;

    - een jaarlijkse kwijting verleend door het Europees Parlement;

    - mogelijke onderzoeken door OLAF om er met name voor te zorgen dat de aan de agentschappen toegewezen middelen naar behoren worden gebruikt.

    Als partner-DG van het agentschap zal DG HOME zijn controlestrategie voor gedecentraliseerde agentschappen uitvoeren om te zorgen voor betrouwbare verslaglegging in het kader van zijn jaarlijks activiteitenverslag. De gedecentraliseerde agentschappen zijn weliswaar volledig verantwoordelijk voor de uitvoering van hun begroting, maar DG HOME is verantwoordelijk voor de regelmatige betaling van de jaarlijkse bijdragen die door de begrotingsautoriteit worden vastgesteld.

    Tot slot biedt de Europese Ombudsman een extra niveau van controle en verantwoording.

    2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

    Het agentschap past internecontrolenormen en een specifiek internecontrolekader toe, die beide gebaseerd zijn op de door de Europese Commissie vastgestelde beginselen en richtsnoeren. De internecontrolenormen en het internecontrolekader vormen de basis voor de beoordeling van de doeltreffendheid van het internecontrolesysteem bij het agentschap.

    Het internecontrolekader bestaat uit vijf onderling samenhangende onderdelen en 17 beginselen die erop gericht zijn redelijke zekerheid te verschaffen met betrekking tot: 1. de doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid van de verrichtingen; 2. de betrouwbaarheid van de verslaglegging; 3. de bescherming van activa en informatie; 4. de preventie, opsporing, correctie en follow‑up van fraudegevallen en onregelmatigheden; 5. het adequate beheer van de risico’s in verband met de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen.

    Het risicobeheerproces is een centraal element van het systeem van interne controle en er vindt regelmatig een uitvoerige risico-identificatie en -beoordeling plaats ter verbetering van het risicobeheer bij het agentschap. Het centrale risicoregister wordt regelmatig bijgewerkt. In dit register worden voor elk gebied het geschatte risiconiveau en de impact van en de respons op de risico’s vermeld alsook de thans geldende risicobeperkende maatregelen; het register bevat voorts de lijst van programma’s, projecten en acties die zullen bijdragen tot het verminderen van de resterende risiconiveaus. Bij het agentschap worden er gedurende het hele jaar continu risicobeoordelingen uitgevoerd en in het kader van de voorbereiding van het enig programmeringsdocument wordt er een uitgebreide analyse verricht door de bestuurders.

    Het enig programmeringsdocument van het agentschap moet bovendien informatie bevatten over de internecontrolesystemen, terwijl het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag - of het algemeen activiteitenverslag - informatie moet bevatten over de efficiëntie en doeltreffendheid van de internecontrolesystemen, onder meer wat betreft risicobeoordeling. In het verslag over 2020 wordt aangegeven dat uit een beoordeling van het internecontrolesysteem in zijn geheel is gebleken dat het systeem volledig doeltreffend is en goed functioneert.

    Als gedecentraliseerd agentschap worden de activiteiten en verrichtingen van het EMCDDA ook gecontroleerd door onder meer de Europese Rekenkamer en de dienst Interne Audit.

    Tot slot zorgt DG HOME als partner-DG van het agentschap jaarlijks voor een risicobeheerexercitie om potentiële grote risico’s in verband met de activiteiten van de agentschappen, waaronder het EMCDDA, in kaart te brengen en te beoordelen. Over de als kritiek beschouwde risico’s wordt jaarlijks gerapporteerd in het beheersplan van DG HOME, dat vergezeld gaat van een actieplan waarin risicobeperkende maatregelen zijn opgenomen.

    2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting). 

    De Commissie rapporteert over de verhouding tussen de controlekosten en de waarde van de desbetreffende financiële middelen. Volgens het jaarlijks activiteitenverslag 2020 van DG HOME bedroeg die verhouding 0,21 % voor entiteiten belast met indirect beheer en gedecentraliseerde agentschappen, waaronder het EMCDDA.

    De Europese Rekenkamer heeft de wettigheid en regelmatigheid van de jaarrekeningen van het EMCDDA voor 2020 bevestigd, wat betekent dat het foutenpercentage minder dan 2 % bedroeg. Er zijn geen aanwijzingen dat het foutenpercentage de komende jaren zal stijgen.

    Bovendien voorziet artikel 80 van het financieel reglement van het EMCDDA in de mogelijkheid dat het agentschap internecontrolecapaciteit deelt met andere organen van de Unie die op hetzelfde beleidsterrein werkzaam zijn, indien het niet kosteneffectief is om voor één orgaan van de Unie over een afzonderlijke interne-auditcapaciteit te beschikken.


    2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

    Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

    De maatregelen ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden onder meer beschreven in artikel 16 van de verordening betreffende het agentschap en in titel X van het financieel reglement van het agentschap.

    Het EMCDDA past een specifieke fraudebestrijdingsstrategie toe, die de methodologie en richtsnoeren van OLAF weerspiegelt, in overeenstemming met de gemeenschappelijke aanpak voor de gedecentraliseerde agentschappen van de EU. Het EMCDDA is begonnen met de herziening van zijn fraudebestrijdingsstrategie als follow-up van de herziening die de Europese Commissie in 2019 zelf heeft uitgevoerd. Die werkzaamheden zullen naar verwachting in 2021 worden voltooid.

    Het agentschap voert ook een specifiek beleid voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten, waarbij rekening wordt gehouden met de belangrijkste aanbevelingen die op dit gebied aan de agentschappen zijn gedaan door het Europees Parlement, de Europese Rekenkamer, de Europese Ombudsman en de dienst Interne audit van de Commissie.

    In zijn algemeen activiteitenverslag over 2020 verklaart het agentschap dat er zich sinds zijn oprichting geen fraudegevallen hebben voorgedaan. De blootstelling van het EMCDDA aan het risico van fraude kan daarom over het algemeen als relatief beperkt worden beschouwd.

    Tot slot heeft DG HOME als partner-DG zijn eigen fraudebestrijdingsstrategie ontwikkeld en toegepast op basis van de door OLAF verstrekte methodologie. Gedecentraliseerde agentschappen, waaronder het EMCDDA, vallen onder deze strategie. In zijn jaarlijks activiteitenverslag over 2020 concludeerde DG HOME dat het er redelijk zeker van was dat de bestaande fraudebestrijdingsmaatregelen doeltreffend waren.

    3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

    3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

    ·Bestaande begrotingsonderdelen

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

    Rubriek van het meerjarig financieel kader

    Begrotingsonderdeel

    Soort  
    uitgave

    Bijdrage

    Nummer  

    GK/NGK 85 .

    van EVA-landen 86

    van kandidaat-lidstaten 87

    van derde landen

    in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

    5

    12 10 03

    GK/NGK

    NEE

    NEE

    NEE

    NEE

    3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven 

    3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven 

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Rubriek van het meerjarig financieel  
    kader

    Nummer

    Rubriek 5 - Veiligheid en defensie

    Drugsagentschap van de Europese Unie

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 
    2026

    Jaar 
    2027

    TOTAAL

    Titel 1:

    Vastleggingen

    (1)

    Betalingen

    (2)

    Titel 2:

    Vastleggingen

    (1a)

    Betalingen

    (2a)

    Titel 3:

    Vastleggingen

    (3a)

    Betalingen

    (3b)

    TOTAAL kredieten 
    voor het Drugsagentschap van de Europese Unie

    Vastleggingen

    =1+1a+3a

    14,137

    15,634

    16,376

    16,784

    62,931

    Betalingen

    =2+2a

    +3b

    14,137

    15,634

    16,376

    16,784

    62,931

     





    Rubriek van het meerjarig financieel  
    kader

    7

    “Administratieve uitgaven”

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 
    2026

    Jaar 
    2027

    TOTAAL

    DG: HOME

    • Personele middelen

    0,152

    0,152

    0,152

    0,152

    0,608

    • Andere administratieve uitgaven

    0,110

    0,110

    0,110

    0,110

    0,440

    TOTAAL voor DG HOME

    Kredieten

    0,262

    0,262

    0,262

    0,262

    1,048

    TOTAAL kredieten 
    onder RUBRIEK 7 
    van het meerjarig financieel kader 

    (totaal vastleggingen = totaal betalingen)

    0,262

    0,262

    0,262

    0,262

    1,048

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 
    2026

    Jaar 
    2027

    TOTAAL

    TOTAAL kredieten  
    onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7 
    van het meerjarig financieel kader 

    Vastleggingen

    14,399

    15,896

    16,638

    17,046

    63,979

    Betalingen

    14,399

    15,896

    16,638

    17,046

    63,979

    3.2.2.Geraamde gevolgen voor de kredieten van [de instantie] 

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

       Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    De geraamde financiële gevolgen van het wetgevingsinitiatief omvatten uitsluitend de middelen die nodig zijn bovenop de uitgangsbijdrage van de EU aan het EMCDDA (extra kosten in vergelijking met de uitgangswaarde – MFK 2021-2027).

    Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Vermeld doelstellingen en outputs

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 
    2026

    Jaar 
    2027

    TOTAAL

    Soort 88

    Gem. kosten

    Aantal

    Kosten

    Aantal

    Kosten

    Aantal

    Kosten

    Aantal

    Kosten

    Totaal aantal

    Totale kosten

    SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1

    Een ruimer werkterrein wat betreft polydruggebruik

    - Output

    Aantal publicaties over verslavingen naast illegale drugs, in het kader van polymiddelengebruik.

    1,676

    1,858

    1,834

    1,903

    7,271

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

    1,676

    1,858

    1,834

    1,903

    7,271

    SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2

    Versterkte capaciteit voor dreigingsevaluatie

    - Output

    Aantal door het agentschap uitgevoerde algemene dreigingsevaluaties.

    1,838

    2,053

    3,035

    3,142

    10,068

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

    1,838

    2,053

    3,035

    3,142

    10,068

    SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 3

    Het opzetten van een virtueel forensisch en toxicologisch laboratorium

    - Output

    Het opzetten van een virtueel laboratorium, dat betrokken is bij de reguliere werkzaamheden van het agentschap.

    5,277

    4,735

    3,916

    3,916

    17,845

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3

    5,277

    4,735

    3,916

    3,916

    17,845

    SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 4

    Versterking van de rol van de nationale Reitox-knooppunten

    - Output

    Aantal afgegeven waarschuwingen op EU-niveau.

    0,800

    0,800

    0,800

    0,800

    3,200

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4

    0,800

    0,800

    0,800

    0,800

    3,200

    SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 5

    Meer competentie op het gebied van voorlichtingscampagnes en risicocommunicatie

    - Output

    Aantal ontwikkelde of ondersteunde campagnes.

    0,200

    1,069

    1,138

    1,176

    3,583

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 5

    0,200

    1,069

    1,138

    1,176

    3,583

    SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 6

    Versterkte capaciteit wat betreft aanbod en veiligheid

    - Output

    Aantal aan rechtshandhavingsinstanties verstrekte inlichtingenverslagen over kwesties in verband met de aanbodzijde.

    3,577

    3,804

    4,161

    4,406

    15,949

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 6

    3,577

    3,804

    4,161

    4,406

    15,949

    SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 7

    Verduidelijking van de internationale dimensie

    - Output

    Aantal meldingen in het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing.

    0,769

    1,314

    1,490

    1,440

    5,014

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 7

    0,769

    1,314

    1,490

    1,440

    5,014

    TOTALE KOSTEN

    14,137

    15,634

    16,376

    16,784

    62,931

    3.2.3.Geraamde gevolgen voor het personeel van [de instantie] 

    3.2.3.1.Samenvatting

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

       Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 
    2026

    Jaar 
    2027

    TOTAAL

    Tijdelijke functionarissen – uitgangswaarde (ontwerpbegroting 2022) 89

    10,524

    10,524

    10,524

    10,524

    42,095

    Tijdelijke functionarissen – bovenop de uitgangswaarde (cumulatief)

    0,900

    2,423

    3,254

    3,600

    10,178

    Tijdelijke functionarissen – TOTAAL 90

    11,424

    12,947

    13,778

    14,124

    52,273

    Arbeidscontractanten - uitgangswaarde (ontwerpbegroting 2022) 

    2,540

    2,540

    2,540

    2,540

    10,160

    Arbeidscontractanten – bovenop de uitgangswaarde (cumulatief)

    -

    0,037

    0,261

    0,485

    0,784

    Arbeidscontractanten — TOTAAL

    2,540

    2,577

    2,801

    3,025

    10,944

    Gedetacheerde nationale deskundigen — uitgangswaarde (ontwerpbegroting 2022) - geen extra GND

    0,078

    0,078

    0,078

    0,078

    0,313

    TOTAAL alle personeelsleden

    14,042

    15,603

    16,658

    17,228

    63,530

    Personeelsvereisten (vte):

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 
    2026

    Jaar 
    2027

    Tijdelijke functionarissen – uitgangswaarde (ontwerpbegroting 2022)

    76

    76

    76

    76

    Tijdelijke functionarissen – bovenop de uitgangswaarde (cumulatief)

    13

    22

    25

    27

    Tijdelijke functionarissen – TOTAAL

    89

    98

    101

    103

    Arbeidscontractanten - uitgangswaarde (ontwerpbegroting 2022)

    34

    34

    34

    34

    Arbeidscontractanten – bovenop de uitgangswaarde (cumulatief)

    -

    1

    6

    7

    Arbeidscontractanten — TOTAAL

    29

    38

    40

    41

    Gedetacheerde nationale deskundigen — uitgangswaarde (ontwerpbegroting 2022)

    1

    1

    1

    1

    TOTAAL

    119

    137

    142

    145

    Het aantal personeelsleden dat nodig is om de doelstellingen van het nieuwe mandaat uit te voeren, is geraamd in samenwerking met het EMCDDA. De ramingen houden rekening met de verwachte toename van de werklast, aangezien belanghebbenden mettertijd vaker gebruik zullen maken van de diensten van het EMCDDA, alsook met de tijd die het EMCDDA nodig heeft om middelen te absorberen. Er moet worden voorkomen dat het agentschap zijn EU‑bijdrage en vastleggingskredieten niet tijdig volledig kan uitvoeren. De ramingen omvatten ook de kosten die nodig zijn om het virtuele laboratorium op te zetten, met inbegrip van de eenmalige startkosten.

    Het personeel dat nodig is als gevolg van de herziening van het mandaat is gerechtvaardigd door aanhoudende operationele behoeften, met name op de door het agentschap aangegeven gebieden. De voorgestelde extra personeelsprofielen zullen worden betrokken bij de operationele activiteiten en zullen niet leiden tot een toename van het aantal administratieve/overheadmedewerkers, en zullen dus bijdragen aan de efficiëntie van de operationele activiteiten.

    a.    Forensische en toxicologische wetenschappers/chemici: nodig voor dreigingsevaluaties, het virtuele laboratorium, drugsanalyses, analyses van precursoren, profilering van productiefaciliteiten, sterfgevallen en vergiftigingen enz.

    b.    Analisten met expertise op het gebied van de operationele en strategische aspecten van politie en veiligheid: momenteel heeft het agentschap op dit gebied zeer weinig expertise.

    c.    Strategische en operationele analisten: nodig voor de ontwikkeling van internationale en geopolitieke analyses, dreigingsevaluaties en vroegtijdige waarschuwingen, zowel binnen de EU als bij het detecteren van externe dreigingen.

    d.    Gegevenswetenschappers, -modelleerders en -analisten: nodig voor het beheren, analyseren en presenteren van grotere en complexere hoeveelheden gegevens die in het kader van de nieuwe taken zouden worden verzameld.

    e.    Beleidsondersteuner/politiek wetenschapper: nodig voor versterkte beleidsondersteuning en ‑evaluatie.

    f.    Technische projectbeheerders: voor het beheer van contracten voor gegevensverzameling en onderzoekstudies.

    g.    Opleiders en deskundigen op het gebied van leerplanontwikkeling en capaciteitsopbouw: nodig voor een versterkte rol op het gebied van opleiding en capaciteitsopbouw binnen de EU en daarbuiten.

    h.    ICT-ondersteuning, databankbeheer enz.: er zal meer capaciteit nodig zijn voor de ondersteuning van de geplande databanken, de ICT-infrastructuur, de systeembeveiliging en de platforms van belanghebbenden, die nodig zijn om de mogelijke nieuwe capaciteiten en vaardigheden te ontwikkelen.

    i.    Ontwikkelaar kunstmatige intelligentie (IA) en analist bedrijfsintelligentie (BI): bijdragen aan de ontwikkeling en het onderhoud van het digitale platform van het EMCDDA en aan de ontwikkeling van nieuwe oplossingen, machine learning en gegevensanalyse.

    Voorgesteld wordt dat het totale aantal personeelsleden in het kader van het herziene mandaat tegen 2027 145 zal bedragen - waarvan 103 tijdelijke functionarissen, 41 arbeidscontractanten en 1 gedetacheerde nationale deskundige. Het totale aantal van 145 personeelsleden dat naar verwachting tegen 2027 bij het agentschap zal werken, omvat niet de personeelsleden die in dienst zijn genomen in het kader van ad-hoc-subsidieovereenkomsten/-delegatieovereenkomsten/-bijdrageovereenkomsten en die afzonderlijk zijn opgenomen in afdeling 4.3 van de EU‑begroting. De datums van aanwerving zijn gepland voor het midden van het jaar. De bedragen zijn dienovereenkomstig aangepast: de kosten van het nieuw aangeworven personeel worden geraamd op 50 % van de gemiddelde kosten voor het jaar waarin zij worden aangeworven. De voorgestelde personeelsuitbreiding wordt geacht de efficiëntie van de operationele activiteiten te verhogen, aangezien het aantal administratieve personeelsleden ongewijzigd blijft.

    3.2.3.2.Geraamde behoefte aan personele middelen voor het verantwoordelijke DG

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

       Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 2026

    Jaar 2027

    ·Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

    20 01 02 01 en 20 01 02 02 (centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie)

    1

    1

    1

    1

    20 01 02 03 (delegaties)

    01 01 01 01 (onderzoek onder contract)

    10 01 05 01 (eigen onderzoek)

    Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE) 91

    20 02 01 (AC, END, INT uit de “totale financiële middelen”)

    20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

    Begrotingsonderde(e)l(en) (vermeld welke)  92

    - centrale diensten 93  

    - delegaties

    01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek onder contract)

    10 01 05 02 (AC, END, INT — eigen onderzoek)

    Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

    TOTAAL

    1

    1

    1

    1

    Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

    Beschrijving van de uit te voeren taken:

    Ambtenaren en tijdelijk personeel

    De Commissie vertegenwoordigen in de raad van bestuur van het agentschap. Het advies van de Commissie over het jaarlijkse werkprogramma opstellen en de tenuitvoerlegging van het programma monitoren. De uitvoering van de begroting controleren. Het agentschap bijstaan bij de ontwikkeling van zijn activiteiten in overeenstemming met het EU-beleid, onder meer door deel te nemen aan bijeenkomsten van deskundigen.

    Extern personeel

    Geen extern personeel gepland

    De beschrijving van de kostenberekening per voltijdequivalent moet in bijlage V, derde onderdeel, worden opgenomen.

    3.2.4.Verenigbaarheid met het huidig meerjarig financieel kader 

       Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidig meerjarig financieel kader

       Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader

    Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

    Het voorstel voorziet in extra financiële en personele middelen voor het EMCDDA in vergelijking met wat momenteel is begroot in het MFK-voorstel (MFK-fiche nr. 68). De budgettaire gevolgen van de extra financiële middelen voor het EMCDDA zullen worden gecompenseerd door verlaging van de geprogrammeerde uitgaven in rubriek 4.

       Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarig financieel kader 94 .

    Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

    3.2.5.Bijdragen van derden 

       Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

    Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    N

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    Totaal

    Medefinancieringsbron 

    TOTAAL medegefinancierde kredieten

     

    3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

       Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

       Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

       voor de eigen middelen

       voor overige ontvangsten

      Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven

    in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

    Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

    Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

    Gevolgen van het voorstel/initiatief 95

    Jaar 
    N

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    Artikel ………….

    Voor de diverse ontvangsten die worden “toegewezen”, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

    Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

    (1)    Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA), Europees drugsrapport 2021, European Drug Report 2021 | www.emcdda.europa.eu .
    (2)    In 2019 werden er in Europa meer dan 370 drugslaboratoria ontmanteld; Europees drugsrapport 2021.
    (3)    EMCDDA/Europol, rapport over de drugsmarkten in de EU 2019, https://www.emcdda.europa.eu/2019/drug-markets .
    (4)    Zie Transcrime, From illegal markets to legitimate businesses: the portfolio of organised crime in Europe, 2015, http://www.transcrime.it/wp-content/uploads/2015/03/OCP-Full-Report.pdf ; Europol, dreigingsevaluatie van de zware en georganiseerde criminaliteit voor 2021 (Socta).
    (5)    Dit omvat het misbruik van benzodiazepinen die aan therapeutisch gebruik zijn onttrokken of opduiken als nieuwe benzodiazepinen. “Nieuwe benzodiazepinen” worden gedefinieerd als nieuwe psychoactieve stoffen die een benzodiazepine-kern bevatten en niet worden gecontroleerd in het kader van het internationale drugscontrolesysteem.
    (6)    De Wereldgezondheidsorganisatie definieert polydruggebruik als het gebruik van meer dan één stof of soort stof door een persoon, tegelijkertijd of kort na elkaar. Bron: https://www.who.int/substance_abuse/terminology/who_lexicon/en/ .
    (7)    EMCDDA/Europol, rapport over de drugsmarkten in de EU 2019, https://www.emcdda.europa.eu/2019/drug-markets.
    (8)    EMCDDA, Europees drugsrapport 2021; EMCDDA, De gevolgen van COVID-19 voor drugsmarkten, drugsgebruik, drugsgerelateerde schade en drugsdiensten in de samenleving en in gevangenissen, april 2021| www.emcdda.europa.eu.
    (9)    PB C 102I van 24.3.2021, blz. 1.
    (10)    PB C 272 van 8.7.2021, blz. 2.
    (11)    Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (herschikking) (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1-13).
    (12)    De EU-drugsstrategie 2021-2025, strategische prioriteit 11, punt 5.
    (13)    COM(2019) 228.
    (14)    Voor nadere bijzonderheden zie de hieronder in punt 3 beschreven voorkeursoptie.
    (15)    De gemeenschappelijke aanpak voor de gedecentraliseerde agentschappen van de EU omvat een uitgebreide reeks grondbeginselen die de werking van de gedecentraliseerde agentschappen van de EU samenhangender, doeltreffender en verantwoordelijker moeten maken; zie de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen - Gemeenschappelijke aanpak, 2012; https://europa.eu/european-union/sites/europaeu/files/docs/body/joint_statement_and_common_approach_2012_en.pdf .
    (16)    Verordening (EU) 2017/2101 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1920/2006, wat betreft de uitwisseling van informatie over, het systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor en de risicobeoordelingsprocedure inzake nieuwe psychoactieve stoffen (PB L 305 van 21.11.2017, blz. 1).
    (17)    PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8. Zie ook Richtlijn (EU) 2017/2103 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot wijziging van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad teneinde nieuwe psychoactieve stoffen in de definitie van “drug” op te nemen en tot intrekking van Besluit 2005/387/JBZ van de Raad (PB L 305 van 21.11.2017, blz. 12). Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2019/369 van de Commissie van 13 december 2018 tot wijziging van de bijlage bij Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad in verband met het opnemen van nieuwe psychoactieve stoffen in de definitie van “drug” (PB L 66 van 7.3.2019, blz. 3); Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2020/1687 van de Commissie van 2 september 2020 tot wijziging van de bijlage bij Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad in verband met het opnemen van de nieuwe psychoactieve stof N,N-diethyl-2-[[4-(1-methylethoxy)fenyl]methyl]-5-nitro-1H-benzimidazool-1-ethanamine (isotonitazeen) in de definitie van “drug” (PB L 379 van 13.11.2020, blz. 55); Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2021/802 van de Commissie van 12 maart 2021 tot wijziging van de bijlage bij Kaderbesluit 2004/757/JBZ wat betreft het opnemen van de nieuwe psychoactieve stoffen methyl 3,3-dimethyl-2-[1-(pent-4-een-1-yl)-1H-indazool-3-carbonyl]aminobutanoaat (MDMB-4en-PINACA) en methyl 2-[1-(4-fluorbutyl)-1H-indool-3-carbonyl]amino-3,3-dimethylbutanoaat (4F-MDMB-BICA) in de definitie van “drug” (PB L 178 van 20.5.2021, blz. 1).
    (18)    Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53-114).
    (19)    Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 138-183).
    (20)    Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1-33).
    (21)    Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1-11).
    (22)    Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1-68).
    (23)    Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer en tot intrekking van Besluit nr. 2007/125/JBZ van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 93-111). Zie ook het voorstel van de Commissie voor het Fonds voor interne veiligheid voor het volgende meerjarig financieel kader (COM(2018) 472 final).
    (24)    Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma “Justitie” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 73-83).
    (25)    Verordening (EU) 2021/522 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1-29).
    (26)    COM(2018) 435 final.
    (27)    Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1-15); zie ook het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU (COM(2020) 727 final).
    (28)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/253 van de Commissie van 13 februari 2017 tot vaststelling van procedures voor alarmmeldingen in het kader van het met betrekking tot ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid ingestelde systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie en voor de informatie-uitwisseling, onderlinge raadpleging en coördinatie van de reacties op dergelijke bedreigingen overeenkomstig Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 37 van 14.2.2017, blz. 23-27), dat ook betrekking heeft op bedreigingen in verband met illegale drugs.
    (29)    Voor Europol, zie COM(2020) 796 final; voor de gezondheidsinstanties in het algemeen, zie COM(2020) 724, en voor nadere bijzonderheden over EMA, zie COM(2020) 725 en over het ECDC, zie COM(2020) 726.
    (30)    De bijbehorende aanvangseffectbeoordeling is te vinden via de volgende link: EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA)  
    (31)    SWD(2019) 174.
    (32)    Internecontrolekader, Eindverslag — Externe evaluatie van het EMCDDA, november 2018; link: https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/4eaca79c-72f6-11e9-9f05-01aa75ed71a1/language-en/format-PDF/source-search .
    (33)    COM(2019) 228.
    (34)    SWD(2019) 174.
    (35)    Een samenvatting van de belangrijkste resultaten is ook te vinden in punt 2.1 van de effectbeoordeling.
    (36)    Beleidsoptie 0: basisscenario — de huidige aanpak ongewijzigd voortzetten; beleidsoptie 1: minimale herziening - nauwere samenwerking; beleidsoptie 2: opheffing van het agentschap - intrekking van de oprichtingsverordening; beleidsoptie 3: samenvoeging van het agentschap met een ander EU-orgaan.
    (37)    Zie voetnoot 15.
    (38)    Zie het deel over “Subsidiariteit”, blz. 5. Er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar over de mogelijkheden tot vereenvoudiging en lastenverlichting. In de recente evaluatie van de EU‑drugsstrategie 2013-2020 werd geconcludeerd dat er geen informatie beschikbaar is over de middelen die de lidstaten uittrekken voor drugsgerelateerde kwesties. Zie de evaluatie van de EU-drugsstrategie 2013-2020 en het EU-drugsactieplan 2017-2020, SWD(2020) 150 final.
    (39)    Bijvoorbeeld de werkzaamheden met betrekking tot alternatieven voor repressieve straffen, de werkzaamheden in verband met minimumkwaliteitsnormen bij de terugdringing van de vraag naar drugs en beste praktijken inzake behandeling en schadebeperking.
    (40)    Voor nadere bijzonderheden, zie het financieel memorandum in bijlage I.
    (41)    Documenten van de Raad 12837/19, 12496/19 en 7829/20.
    (42)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1-38).
    (43)    PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.
    (44)    PB C van , blz. .
    (45)    PB C van , blz. .
    (46)    Verordening (EEG) nr. 302/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (PB L 36 van 12.2.1993, blz. 1).
    (47)    Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (herschikking) (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1).
    (48)    Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie van 19 juli 2012 over gedecentraliseerde agentschappen: https://european-union.europa.eu/sites/default/files/docs/body/joint_statement_and_common_approach_2012_en.pdf.
    (49)    Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
    (50)    Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
    (51)    PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.
    (52)    Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8).
    (53)    Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PB L 47 van 18.2.2004, blz. 1).
    (54)    Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (PB L 22 van 26.1.2005, blz. 1).
    (55)    United Nations Treaty Series, vol. 976, nr. 14152.
    (56)    United Nations Treaty Series, vol. 1019, nr. 14956.
    (57)    United Nations Treaty Series, vol. 1582, nr. 27627.
    (58)    Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).
    (59)    Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).
    (60)    Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).
    (61)    Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34).
    (62)    Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
    (63)    Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 20).
    (64)    Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
    (65)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1).
    (66)    PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.
    (67)    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
    (68)    Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).
    (69)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
    (70)    Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
    (71)    Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
    (72)    Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).
    (73)    Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
    (74)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
    (75)    De vierde evaluatie van het EMCDDA, ref. COM(2019) 228.
    (76)    Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (herschikking).
    (77)    Reitox is een afkorting die wordt gebruikt voor het Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving.
    (78)    Het belangrijkste drugsrapport op EU-niveau - het EU Drug Markets Report - wordt bijvoorbeeld gezamenlijk uitgebracht door het EMCDDA en Europol. Een ander voorbeeld is de samenwerking met relevante agentschappen voor justitie en binnenlandse zaken bij de opleiding voor rechtshandhavingsinstanties en justitiële besluitvormers op het gebied van drugs of in het kader van de risicobeoordelingsprocedure voor nieuwe psychoactieve stoffen.
    (79)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx .
    (80)    Werkdocument van de diensten van de Commissie over gedecentraliseerde agentschappen en het EOM, 8 juni 2020.
    (81)    Verordening (EU) 2017/2101 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1920/2006, wat betreft de uitwisseling van informatie over, het systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor en de risicobeoordelingsprocedure inzake nieuwe psychoactieve stoffen. Het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving is opgericht bij Verordening (EEG) nr. 302/93 van de Raad. Deze oprichtingsverordening is in 2006 herschikt bij Verordening (EG) nr. 1920/2006, die bij Verordening (EU) 2017/2101 is gewijzigd door toevoeging van regels die betrekking hebben op de uitwisseling van informatie over, een systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor en een risicobeoordelingsprocedure inzake nieuwe psychoactieve stoffen.
    (82)    Financieel reglement van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) - https://www.emcdda.europa.eu/system/files/publications/1013/financial-regulation-emcdda-Jun2019.pdf  
    (83)     https://europa.eu/european-union/sites/europaeu/files/docs/body/joint_statement_and_common_approach_2012_en.pdf  
    (84)    Overeenkomstig het financieel reglement van het EMCDDA, artikel 30 “Interne controle op de begrotingsuitvoering”.
    (85)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
    (86)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
    (87)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
    (88)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
    (89)    Het in de ontwerpbegroting 2022 vermelde personeelsbestand, in de veronderstelling dat het personeelsbestand tot 2024 stabiel zal blijven, berekend op basis van de gemiddelde personeelskosten die voor het opstellen van de arbeidskrachtenenquête zijn vastgesteld en geïndexeerd volgens de correctiecoëfficiënt voor Portugal (91,1 %).
    (90)    Het is in dit stadium niet mogelijk de precieze verdeling tussen tijdelijke AD-functionarissen en tijdelijke AST-functionarissen op te geven. De personeelskostenramingen zijn opgesteld op basis van de gemiddelde kosten voor tijdelijke functionarissen, geïndexeerd volgens de correctiecoëfficiënt voor Portugal (91,1 %).
    (91)    AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT = Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
    (92)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
    (93)    Voornamelijk voor de fondsen voor het cohesiebeleid van de EU, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme visserij en aquacultuur (EFMZVA).
    (94)    Zie de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027.
    (95)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
    Top

    Brussel, 12.1.2022

    COM(2022) 18 final

    BIJLAGE

    bij het voorstel voor een

    verordening van het Europees Parlement en de Raad

    betreffende het Drugsagentschap van de Europese Unie

    {SEC(2022) 45 final} - {SWD(2022) 8 final} - {SWD(2022) 9 final}


    BIJLAGE

    Concordantietabel

    Verordening (EG) nr. 1920/2006, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/2101

    Deze verordening

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1

    Artikel 8

    Artikel 2

    ---

    Artikel 3

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 4

    Artikel 2

    Artikel 5

    Artikel 1, leden 3 en 5, artikel 2, punten a), b) en c)

    Artikel 6

    Bijlage I

    Artikel 7

    Artikelen 5 bis tot en met 5 quinquies

    Artikelen 8 tot en met 11

    ---

    Artikel 12

    ---

    Artikel 13

    ---

    Artikel 14

    ---

    Artikel 15

    ---

    Artikel 16

    ---

    Artikel 17

    ---

    Artikel 18

    ---

    Artikel 19

    Artikel 2, punt d)

    Artikel 20

    ---

    Artikel 21

    ---

    Artikel 22

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 23

    ---

    Artikel 24

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 25

    Artikel 9, lid 3

    Artikel 26

    Artikel 9, lid 1, derde alinea

    Artikel 27

    Artikel 10

    Artikel 28

    Artikel 11

    Artikel 29

    Artikel 13

    Artikel 30

    Artikel 5, lid 1

    Artikel 31

    Artikel 5, lid 3

    Artikel 32

    Artikel 5, lid 2

    Artikel 33

    ---

    Artikel 34

    Artikel 9, leden 4, 5 en 6

    Artikel 35

    Artikel 14, leden 1 tot en met 4

    Artikel 36

    ---

    Artikel 37

    Artikel 14, leden 5 tot en met 9

    Artikel 38

    Artikel 15, lid 1

    Artikel 39

    Artikel 15, leden 2 tot en met 9

    Artikel 40

    ---

    Artikel 41

    Artikel 18

    Artikel 42

    Artikel 11

    Artikel 43

    Artikel 18, vijfde alinea

    Artikel 44

    Artikel 17

    Artikel 45

    ---

    Artikel 46

    Artikelen 6 en 7

    Artikel 47

    Artikel 16

    Artikel 48

    ---

    Artikel 49

    Artikel 19

    Artikel 50

    Artikel 23

    Artikel 51

    ---

    Artikel 52

    Artikel 20

    Artikel 53

    Artikel 21

    Artikel 54

    ---

    Artikel 55

    ---

    Artikel 56

    ---

    Artikel 57

    ---

    Artikel 58

    ---

    Artikel 59

    ---

    Artikel 60

    ---

    Artikel 61

    Artikel 24

    Artikel 62

    Artikel 25

    Artikel 63

    Top