Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0606

    Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

    COM/2021/606 final

    Brussel, 5.10.2021

    COM(2021) 606 final

    2021/0314(NLE)

    Voorstel voor een

    UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

    tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde


    TOELICHTING

    Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna “de btw-richtlijn 1 ” genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

    Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 21 april 2021, heeft Letland verzocht om een maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van de algemene beginselen betreffende het recht op aftrek van voorbelasting ter zake van uitgaven voor bepaalde personenauto’s die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt. Samen met het verzoek om verlenging heeft Letland een verslag ingediend, met daarin ook een evaluatie van het percentage van de beperking van het recht op aftrek.

    Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 10 juni 2021 van het verzoek van Letland in kennis gesteld. De Commissie heeft Letland bij brief van 14 juni 2021 meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Overeenkomstig de artikelen 168 en 168 bis van de btw-richtlijn mag een belastingplichtige de btw op de goederen en diensten die hij voor zijn belaste handelingen aanschaft, in mindering brengen. Krachtens artikel 26, lid 1, punt a), van die richtlijn geldt er een aangifteplicht voor de btw wanneer een tot het bedrijf behorend goed wordt gebruikt voor privédoeleinden van de belastingplichtige of van zijn personeel of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden, wanneer voor dit goed recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de btw is ontstaan. Op deze manier kan initieel afgetrokken btw worden teruggenomen voor het gedeelte privégebruik.

    Bij personenauto’s is dit mechanisme moeilijk toe te passen, met name omdat het lastig is het zakelijk en het privégebruik op te splitsen. Het bijhouden en controleren van een rittenregistratie vormt zowel voor de bedrijven als voor de belastingdienst een extra last.

    Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn mogen de lidstaten van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen treffen om de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen, mits de Raad hen daartoe gemachtigd heeft.

    Letland is momenteel op grond van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 van de Raad 2 gemachtigd om het recht op aftrek van de btw ter zake van de aankoop, leasing, intracommunautaire verwerving en invoer van bepaalde personenauto’s, alsook ter zake van uitgaven in verband met onderhoud, reparatie en brandstof voor zulke auto’s, te beperken tot 50 % wanneer die personenauto’s niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt. De bijzondere maatregel ontslaat belastingplichtigen ook van de verplichting om het niet-zakelijke gebruik van deze personenauto’s gelijk te stellen aan een dienst. Onder de bijzondere maatregel vallen personenauto’s met een toegestaan maximumgewicht van ten hoogste 3 500 kg en niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurdersplaats niet meegerekend. Personenauto’s die voor bepaalde specifieke activiteiten worden gebruikt, zijn van de beperking van het recht op aftrek uitgesloten en vallen onder de normale regels — het betreft hier voertuigen die zijn aangekocht met het oog op wederverkoop, verhuur of leasing; voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van personen (zoals taxi’s) of goederen; voertuigen die worden gebruikt voor rijlessen; voertuigen die worden gebruikt voor bewakings- of hulpverleningsdiensten; en voertuigen die worden gebruikt als demonstratievoertuig in de autoverkoop. Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1921 van de Raad 3 werd de geldigheid van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 van de Raad verlengd tot en met 31 december 2021.

    Het onderhavige verzoek van Letland om de bijzondere maatregel nog eens te verlengen, is gebaseerd op dezelfde argumenten als in de vorige verzoeken. Bij het verzoek gaat overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 van de Raad een verslag met daarin ook een evaluatie van het percentage van de aftrekbeperking. Letland is van mening dat de voorwaarden voor de toepassing van de bijzondere maatregel onverminderd gelden en dat de toegepaste beperking van 50 % passend blijft.

    Letland bevestigt dat de bijzondere maatregel de administratieve lasten voor belastingplichtigen en de belastingdienst verlicht en btw-ontduiking door een onjuiste registratie van reizen in verband met bedrijfsactiviteiten en onjuist ingevulde btw-aangiften beperkt. Volgens de door Letland verstrekte gegevens waren micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen in het jaar 2019 goed voor bijna 99,7 % van de economisch actieve ondernemingen, wat het voor de belastingautoriteiten moeilijk maakte om het zakelijke en privégebruik van personenauto’s te controleren. Op 1 januari 2021 bedroeg het totale aantal geregistreerde bedrijven met één of twee personenauto’s in Letland 21 739 ofwel 82 % van alle geregistreerde bedrijven met geregistreerde personenauto’s. Aangezien micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen 99,7 % van alle marktdeelnemers uitmaken, stelt Letland dat de meeste personenauto’s voor privédoeleinden worden gebruikt. Volgens de verstrekte gegevens werd in het jaar 2020 87,6 % van alle personenauto’s van geregistreerde bedrijven niet alleen voor zakelijke, maar ook voor privédoeleinden gebruikt.

    Gelet op het positieve effect van de bijzondere maatregel op de administratieve lasten voor belastingplichtigen en belastingautoriteiten wordt voorgesteld om de maatregel opnieuw voor een beperkte periode toe te kennen, meer bepaald tot en met 31 december 2024. Een verzoek om verlenging moet uiterlijk 31 maart 2024 aan de Commissie worden toegezonden en vergezeld gaan van een verslag met daarin ook een evaluatie van het toegepaste percentage.

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Aan andere lidstaten (Estland 4 , Hongarije 5 , Kroatië 6 , Polen 7 , Italië 8 en Roemenië 9 ) zijn soortgelijke derogaties met betrekking tot het recht op aftrek verleend.

    Krachtens artikel 176 van de btw-richtlijn zal de Raad bepalen voor welke uitgaven geen recht op aftrek van de btw bestaat. In afwachting daarvan mogen de lidstaten de uitsluitingen die op 1 januari 1979 van toepassing waren, handhaven. Er bestaat derhalve een reeks standstillbepalingen die het recht op aftrek van de btw ter zake van personenauto’s beperken.

    Er zijn in het verleden initiatieven genomen om regels vast te stellen voor de uitgavencategorieën die aan een beperking van het recht op aftrek kunnen worden onderworpen 10 ; de onderhavige derogatie is evenwel een passende maatregel in afwachting van de harmonisatie van deze regels op EU-niveau.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    Artikel 395 van de btw-richtlijn.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    Gelet op de bepaling in de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.

    Evenredigheid

    Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

    Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk het vereenvoudigen van de belastinginning en het voorkomen van bepaalde vormen van belastingontduiking of -ontwijking. Aangezien bedrijven een te laag privégebruik kunnen opgeven en de belastingautoriteiten de administratie van de gereden kilometers maar moeilijk kunnen controleren, zou de beperking tot 50 % de inning van de btw vereenvoudigen en voorkomen dat belasting wordt ontdoken, onder andere door een onjuiste administratie en onjuist ingevulde btw-aangiften.

    Keuze van het instrument

    Voorgesteld instrument: uitvoeringsbesluit van de Raad.

    Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-bepalingen worden afgeweken indien de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is het aangewezen instrument omdat het tot een individuele lidstaat kan worden gericht.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Raadpleging van belanghebbenden

    Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Letland en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

    Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

    Effectbeoordeling

    Het voorstel strekt ertoe de belastinginning te vereenvoudigen doordat belastingplichtigen niet langer een administratie van het privégebruik van bepaalde personenauto’s hoeven bij te houden, en het voorkomt tegelijkertijd btw-ontduiking door een onjuiste administratie. De voorgestelde maatregel heeft aldus een potentieel positief effect voor zowel bedrijven als belastingdiensten. De maatregel wordt door Letland als passend beschouwd en is met andere vroegere en huidige derogaties te vergelijken.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Het voorstel is beperkt in de tijd en bevat een vervalbepaling, namelijk 31 december 2024.

    Indien Letland een verlenging van de bijzondere maatregel na 2024 alsnog noodzakelijk acht, moet het de Commissie uiterlijk 31 maart 2024 een verslag voorleggen met daarin ook een evaluatie van het toegepaste percentage samen met het verzoek om verlenging.

    2021/0314 (NLE)

    Voorstel voor een

    UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

    tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 11 , en met name artikel 395, lid 1, eerste alinea,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Krachtens de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG is een belastingplichtige gerechtigd de btw af te trekken ter zake van aan hem geleverde goederen en diensten die hij voor zijn belaste activiteiten bestemt. Krachtens artikel 26, lid 1, punt a), van die richtlijn wordt het gebruik van een tot het bedrijf behorend goed voor privédoeleinden van de belastingplichtige of van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden, gelijkgesteld aan een dienst.

    (2)Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 van de Raad 12 is Letland gemachtigd om het recht op aftrek van de btw ter zake van de aankoop, leasing, intracommunautaire verwerving en invoer van personenauto’s met een toegestaan maximumgewicht van ten hoogste 3 500 kg en niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurdersplaats niet meegerekend, alsook ter zake van uitgaven in verband met onderhoud, reparatie en brandstof voor zulke auto’s, tot en met 31 december 2018 tot 50 % te beperken. De machtiging ontslaat belastingplichtigen ook van de verplichting om het niet-zakelijke gebruik van deze personenauto’s gelijk te stellen aan een dienst.

    (3)Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1921 van de Raad 13 is de geldigheid van Uitvoeringsbesluit 2015/2429 verlengd tot en met 31 december 2021.

    (4)Bij brief van 21 april 2021 heeft Letland de Commissie verzocht om de bijzondere maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van artikel 26, lid 1, punt a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG, teneinde het recht op aftrek ter zake van uitgaven voor bepaalde personenauto’s die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, te mogen beperken (hierna “het verzoek” genoemd).

    (5)Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 10 juni 2021 van het verzoek in kennis gesteld. Bij brief van 14 juni 2021 heeft de Commissie Letland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

    (6)Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 heeft Letland een verslag ingediend, met daarin ook een evaluatie van het percentage van de aftrekbeperking. Op basis van actuele gegevens, te weten ervaringen met belastingcontroles en statistische gegevens over het privégebruik van personenauto’s, stelt Letland dat de beperking van 50 % nog altijd gerechtvaardigd en passend is.

    (7)Gelet op het positieve effect van de bijzondere maatregel op de administratieve lasten voor belastingplichtigen en belastingautoriteiten moet Letland worden gemachtigd de bijzondere maatregel te blijven toepassen.

    (8)De verlenging van de bijzondere maatregel moet in de tijd worden beperkt, zodat de effectiviteit ervan en de toepasselijkheid van het tarief kunnen worden geëvalueerd.

    (9)Indien Letland een verlenging van de bijzondere maatregel na 2024 nodig acht, moet het de Commissie uiterlijk 31 maart 2024, samen met het verzoek om verlenging, een verslag voorleggen met daarin ook een evaluatie van het toegepaste percentage.

    (10)De bijzondere maatregel zal geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

    (11)Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Artikel 6 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 wordt vervangen door:

    Artikel 6

    1. Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2016. Het verstrijkt op 31 december 2024.

    2. Een verzoek om verlenging van de bij dit besluit verleende machtiging wordt uiterlijk op 31 maart 2024 aan de Commissie voorgelegd, samen met een verslag met daarin ook een evaluatie van het in artikel 1 vastgestelde percentage.”.

    Artikel 2

    Dit besluit is gericht tot de Republiek Letland.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
    (2)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 van de Raad van 10 december 2015 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 334 van 22.12.2015, blz. 15).
    (3)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1921 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 311 van 7.12.2018, blz. 36).
    (4)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1854 van de Raad van 10 oktober 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/797/EU waarbij de Republiek Estland wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 265 van 14.10.2017, blz. 17).
    (5)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1493 van de Raad van 2 oktober 2018 waarbij Hongarije wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 252 van 8.10.2018, blz. 44).
    (6)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1994 van de Raad van 11 december 2018 waarbij Kroatië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te treffen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 320 van 17.12.2018, blz. 35).
    (7)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1594 van de Raad van 24 september 2019 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 248 van 27.9.2019, blz. 71).
    (8)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2138 van de Raad van 5 december 2019 tot wijziging van Beschikking 2007/441/EG waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 324 van 13.12.2019, blz. 7).
    (9)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1262 van de Raad van 4 september 2020 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2012/232/EU waarbij Roemenië wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 296 van 10.9.2020, blz. 6).
    (10)    COM (2004) 728 definitief - Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging van de btw-verplichtingen (PB C 24 van 29.1.2005, blz. 10), ingetrokken op 21 mei 2014 (PB C 153 van 21.5.2014, blz. 3).
    (11)    PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
    (12)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 van de Raad van 10 december 2015 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 334 van 22.12.2015, blz. 15).
    (13)    Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1921 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 311 van 7.12.2018, blz. 36).
    Top