EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0054

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat de regionale landbouwrekeningen betreft

COM/2021/54 final

Brussel, 12.2.2021

COM(2021) 54 final

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat de regionale landbouwrekeningen betreft



(Voor de EER relevante tekst)


TOELICHTING

1.    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

   Motivering en doel van het voorstel

Eurostat heeft al tientallen jaren Europese landbouwstatistieken over de landbouw in de EU opgesteld. Tegenwoordig hebben zij betrekking op de volgende aspecten: structuur van landbouwbedrijven, economische rekeningen voor landbouw, dierlijke en plantaardige productie, biologische landbouw, landbouwprijzen, pesticiden, voedingsstoffen en andere agromilieuaspecten. Het hoofddoel is het toezicht houden op en evalueren van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en andere belangrijke beleidsterreinen van de EU, en het ondersteunen van de beleidsvorming.

Deze gegevensverzamelingen zijn in 2016 geëvalueerd 1 en bleken een update nodig te hebben om rekening te houden met de veranderingen op het gebied van landbouw, het GLB en andere gerelateerde EU-beleidsterreinen. De “Strategie voor landbouwstatistieken voor 2020 en daarna” 2 is een belangrijk programma voor de modernisering van de landbouwstatistiek van de Europese Unie, dat door de Europese Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten wordt uitgevoerd. De strategie wordt ondersteund door het Comité voor het Europees statistisch systeem en maakt deel uit van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit), dat als doel heeft het Europees stelsel van landbouwstatistieken (EASS) te stroomlijnen en te verbeteren. De strategie voldoet ook aan internationale aanbevelingen, zoals de richtsnoeren voor de rapportage van broeikasgasemissies van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, en de normen van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN, en geeft uitvoering aan de mondiale strategie van de VN ter verbetering van de landbouw- en plattelandsstatistieken.

De landbouw is economisch gezien een relatief kleine sector, maar beslaat bijna de helft van het landoppervlak van de EU en levert het grootste deel van haar voedsel, waardoor zowel de voedselveiligheid als de voedselzekerheid worden gewaarborgd. De landbouw heeft veel weerslag op de klimaatverandering en het milieu, en veel plattelandsgemeenschappen zijn ervan afhankelijk. De EU heeft de meest accurate informatie op dit gebied nodig om beleid uit te stippelen dat alle burgers van Europa ten goede komt door de aanzienlijke begroting van het GLB en de daarmee samenhangende maatregelen zo efficiënt en doeltreffend mogelijk over meerdere dimensies toe te rekenen. Bovendien staat landbouw centraal in de mededeling van de Commissie over de Europese Green Deal 3 , en met name in de “van boer tot bord”-strategie.

De prestaties van de landbouwsector als geheel kunnen worden beoordeeld door de informatie over de volume- en prijswijzigingen voor landbouwproducten en -diensten in een boekhoudkundige structuur onder te brengen. Daartoe verschaffen de landbouwrekeningen (LR) een reeks vergelijkbare gegevens die wezenlijke macro-economische informatie verschaffen aan de belangrijkste gebruikers, met name het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling (DG AGRI) van de Commissie.

Als satellietrekening van het Europees rekeningenstelsel (ESR 2010) volgen de LR zeer nauwlettend de methoden voor de nationale rekeningen. Voor de samenstelling ervan moeten echter passende regels en methoden worden vastgesteld. Volgens de huidige methodiek verstrekken de lidstaten Eurostat sinds 2000 nationale en regionale landbouwrekeningen. In 2004 is Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap 4 in werking getreden en heeft het nationale rekeningengedeelte geformaliseerd; sindsdien is de verordening zesmaal gewijzigd. Rekeningen op regionaal niveau zijn echter niet in de verordening opgenomen, maar worden door vrijwel alle lidstaten regelmatig ingediend op basis van een gentlemen’s agreement. Dit is niet optimaal, aangezien de statistieken waarop de gentlemen’s agreement betrekking heeft, formeel geen deel uitmaken van de LR en er geen bindende verplichtingen of leveringsgaranties bestaan. Aangezien regionale landbouwrekeningen belangrijke en uitontwikkelde statistieken zijn, moeten zij worden geformaliseerd door ze in de LR-verordening op te nemen. Dit is de enige manier om de kwaliteit ervan te waarborgen. De Europese Rekenkamer heeft op dit probleem gewezen in haar Speciaal verslag nr. 01/2016 5 , waarin zij de formalisering van de regionale landbouwrekeningen aanbeveelt. De Commissie heeft deze conclusie aanvaard.

In hetzelfde Speciaal verslag nr. 01/2016 werd ook gewezen op een gebrek aan kwaliteitsverslagen van de LR’s. Sinds 2016 geeft Eurostat uitvoering aan deze aanbeveling en sinds 2019 worden door de EU-lidstaten (op zeer weinig uitzonderingen na) kwaliteitsverslagen van de LR’s ingediend onder verwijzing naar de vereisten van artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009 6 . Artikel 12 voorziet echter in de specifieke opname van vereisten voor de kwaliteitsverslagen in de sectorale wetgeving, op grond waarvan, naast de termijnen voor de indiening van de gegevens, ook de modaliteiten, de structuur, de periodiciteit en de evaluatie-indicatoren van de kwaliteitsverslagen kunnen worden vastgesteld. Momenteel zijn de precieze regelingen voor kwaliteitsrapportage slechts informeel, en zij moeten daarom worden geformaliseerd in overeenstemming met deze bestaande vereisten van Verordening (EG) nr. 223/2009.

Tot slot dienen de lidstaten voor de LR voor gegevens op nationaal niveau de eerste geschatte gegevens (termijn november van referentiejaar n), tweede geschatte gegevens (termijn januari van jaar n + 1) en definitieve gegevens (termijn september van jaar n + 1) in. De tweede gegevens volgen te snel op de eerste om de kwaliteit optimaal te kunnen verbeteren, en daarom moeten de termijnen voor de indiening van de gegevens voor de tweede schatting twee maanden worden verschoven, van eind januari naar eind maart van het jaar volgend op het referentiejaar.

   Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Om beleidsmakers, bedrijven en het grote publiek in staat te stellen passende empirisch onderbouwde beslissingen te nemen, moeten statistieken betrouwbaar en van hoge kwaliteit zijn.

De hierboven genoemde strategie voor landbouwstatistieken voor 2020 omvat de volgende hoofddoelstellingen:

·hoogwaardige statistieken produceren, die efficiënt en doeltreffend inspelen op de behoeften van de gebruikers;

·de harmonisatie en de coherentie van de Europese landbouwstatistiek verbeteren.

De drie in dit voorstel opgenomen gebieden hebben rechtstreeks betrekking op deze doelstellingen.

   Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het leveren van hoogwaardige statistieken om het EU-beleid te ondersteunen, is de belangrijkste rechtvaardiging voor het Europees statistisch programma 2013–2017 7 (verlengd tot 2020 8 ). De milieu- en landbouwstatistiek is een van de drie pijlers van productie van statistieken in het kader van dat programma. Een van de relevante doelstellingen van het programma is “het herzien en vereenvoudigen van de gegevensverzameling voor de landbouw in overeenstemming met de herziening van het GLB na 2013 en het herontwerpen van de gegevensverzamelingsmethoden voor de landbouw, met name met het oog op verbetering van de kwaliteit en actualiteit van de gegevens”. Dit initiatief maakt die doelstelling waar.

Door betere gegevens te verstrekken voor de beoordeling van de duurzaamheid van de landbouwsector voor milieu, bevolking, regio’s en economie, zal het Europees stelsel van landbouwstatistieken ook bijdragen tot ten minste twee van de zes prioriteiten 9 van de Commissie-Von der Leyen, namelijk:

·een Europese Green Deal met de onderliggende strategieën “van boer tot bord” en “biodiversiteit”, en

·een economie die werkt voor de mensen.

Landbouwstatistieken kunnen echter ook van nut zijn voor andere prioriteiten op Unie- en nationaal niveau die gevolgen hebben voor of gevolgen ondervinden van landbouw en plattelandsontwikkeling.

Daarnaast biedt het voorstel voor een programma voor de eengemaakte markt 10 , waarover momenteel interinstitutionele besprekingen gaande zijn, een kader voor de financiering van de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken. Voor de uitvoering van het EU-beleid zijn hoogwaardige, vergelijkbare en betrouwbare statistische gegevens vereist over de economische, sociale, territoriale en milieusituatie in de Unie. Daarnaast maken Europese statistieken het voor Europese burgers mogelijk het democratische proces en het debat over de huidige staat en de toekomst van de Unie te begrijpen en eraan deel te nemen. In het geval van de landbouwstatistieken ligt de nadruk op het tijdig verstrekken van relevante gegevens voor de behoeften van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid en het beleid op het gebied van milieu, voedselzekerheid en dierenwelzijn.

Agricultural statistics provide high quality statistical evidence for the implementation and monitoring of the CAP. The CAP is an important driver for jobs and smart, sustainable and inclusive growth in the Union. Het plattelandsontwikkelingsbeleid, dat integraal deel uitmaakt van het GLB, heeft naast zijn sociale doelstellingen ook tot doel het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de landbouwproductie te verbeteren. Het GLB is goed voor meer dan 37 % van de totale begroting van de Unie in de context van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020.

Landbouwstatistieken zijn ook steeds meer nodig voor andere belangrijke beleidsterreinen van de Unie, zoals de Europese Green Deal, beleid op het gebied van milieu en klimaatverandering, handelsbeleid, regionaal beleid enz.

 2.    RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

   Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor de Europese statistiek is artikel 338 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het Europees Parlement en de Raad moeten volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen aannemen voor het produceren van statistieken wanneer dit voor de vervulling van de taken van de Unie nodig is. In artikel 338 VWEU wordt bepaald aan welke eisen de productie van Europese statistieken moet voldoen, namelijk onpartijdigheid, betrouwbaarheid, objectiviteit, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kosteneffectiviteit en statistische geheimhouding.

De rechtsgrondslag voor de kwaliteitsverslagen is artikel 12 van Verordening (EG) nr. 223/2009.

   Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing omdat het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Het ESS biedt een infrastructuur voor statistische informatie. Het systeem is ontworpen om te voldoen aan de behoeften van verschillende gebruikers, ter ondersteuning van de besluitvorming in democratische samenlevingen. Het voorstel voor deze verordening is opgesteld om de kernactiviteiten van ESS-partners te beschermen en tegelijkertijd de kwaliteit en vergelijkbaarheid van LR-statistieken beter te waarborgen.

Een van de hoofdcriteria is dat de statistische gegevens samenhangend en vergelijkbaar moeten zijn. Lidstaten kunnen de nodige samenhang en vergelijkbaarheid niet in voldoende mate garanderen zonder een duidelijk Europees kader, d.w.z. Uniewetgeving waarin gemeenschappelijke statistische begrippen, rapportageformaten en kwaliteitsvoorschriften worden vastgelegd.

De vergelijkbaarheidsvereiste is in verband met het GLB zeer belangrijk voor landbouwstatistieken.

De doelstelling van de voorgestelde actie kan niet volledig worden bereikt wanneer de lidstaten afzonderlijk handelen. Op EU-niveau kan effectiever actie worden ondernomen op basis van een rechtshandeling van de Unie die garandeert dat de statistische informatie op de in het voorgestelde instrument genoemde gebieden samenhangend en vergelijkbaar zijn. Tegelijkertijd kan de verzameling van de gegevens zelf door de lidstaten worden uitgevoerd.

   Evenredigheid

Dit voorstel voldoet aan het beginsel van evenredigheid, en wel om de volgende redenen:

Doordat in alle lidstaten dezelfde beginselen worden toegepast, verzekert het voorstel de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de Europese landbouwstatistieken die zijn verzameld en opgesteld. Het zal er ook voor zorgen dat de Europese sociale statistieken relevant blijven en worden aangepast aan de behoeften van de gebruikers. De verordening zal de productie van statistieken kosteneffectiever maken, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van de systemen van de lidstaten.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel beperkt de verordening zich tot het minimum dat nodig is om haar doel te verwezenlijken en gaat zij niet verder.

   Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: een verordening.

Gezien de doelstellingen en de inhoud van het voorstel is een verordening het meest geschikte instrument. Belangrijk gemeenschappelijk EU-beleid zoals het GLB is naar zijn aard afhankelijk van vergelijkbare, geharmoniseerde en hoogwaardige landbouwstatistieken op Europees niveau. Dit kan het best worden gewaarborgd door verordeningen, die rechtstreeks toepasselijk zijn in de lidstaten en die niet eerst in nationaal recht moeten worden omgezet.

3.    RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

   Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

 
In de evaluatie van de “Strategie voor landbouwstatistieken voor 2020 en daarna” werd verwezen naar de toen lopende controle van de Europese Rekenkamer (die resulteerde in Speciaal verslag nr. 01/2016) als een indicatie van de mate waarin de LR voorzien in de gegevensbehoeften van de gebruikers. Zoals eerder vermeld, zijn deze bevindingen een belangrijke drijfveer achter het voorstel.

   Raadpleging van belanghebbenden

De ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese landbouwstatistieken wordt door Eurostat verwezenlijkt door middel van nauwe, gecoördineerde en regelmatige samenwerking in het ESS, voortbouwend op een langdurig partnerschap tussen Eurostat en de nationale bureaus voor de statistiek en alle andere relevante autoriteiten.

Op algemeen niveau en onder verwijzing naar de “Strategie voor landbouwstatistieken voor 2020 en daarna” zijn de belangrijkste categorieën belanghebbenden van de Europese landbouwstatistiek gegevensproducenten (nationale bureaus voor de statistiek en andere nationale autoriteiten en Eurostat), respondenten (landbouwers, landbouwersorganisaties en bedrijven) en gebruikers (openbare en particuliere besluitvormers – met name andere diensten van de Commissie – onderzoekers en journalisten). Zij zijn uitgebreid geraadpleegd over de problemen en de gewenste veranderingen in de status quo, hun gegevensbehoeften en prioriteiten, mogelijke beleidsopties om de problemen op te lossen, effecten van voorgestelde maatregelen, en de formulering van de strategie. De belangrijkste fora voor deze raadplegingen waren: i) de vergaderingen en seminars van het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek (CPSA) en de opvolger daarvan, de Groep van directeuren voor landbouwstatistieken (DGAS) (bestaande uit directeuren landbouwstatistieken van de nationale bureaus voor de statistiek), waar vaak diensten van de Commissie, internationale organisaties en landbouworganisaties worden gehoord; ii) de vergaderingen van het Comité voor het Europees statistisch systeem (bestaande uit de directeuren-generaal van de nationale bureaus voor de statistiek), en iii) geregelde raadplegingen en hoorzittingen binnen de diensten van de Commissie.

Er is een openbare raadpleging verricht voor de evaluatie, en de resultaten ervan zijn opgenomen in een specifiek verslag 11 .

De belangrijkste bevindingen van de deze raadplegingen, die de kern van de landbouwstatistiekenstrategie 2020 en daarmee van deze verordening vormen, zijn drieledig:

De huidige landbouwstatistiekwetgeving van de Unie voorziet niet adequaat in de nieuwe en opkomende behoeften aan gegevens omdat de verschaffing van deze gegevens niet is opgenomen in de wetgeving, en de handelingen niet flexibel en geïntegreerd genoeg zijn om tijdig op nieuwe behoeften in te spelen.

Deze nieuwe behoeften aan gegevens vloeien voornamelijk voort uit nieuwe ontwikkelingen in de landbouw, herziene wetgeving en veranderende beleidsprioriteiten, met name het onlangs hervormde GLB.

De verzameling van gegevens is niet geharmoniseerd en coherent, omdat er nieuwe gegevensbehoeften ontstaan, de wetgeving in de loop der jaren afzonderlijk is ontwikkeld, en omdat in verschillende landbouwstatistiekgebieden deels verschillende definities en begrippen worden gebruikt.

De last van het verstrekken van gegevens wordt als te hoog ervaren omdat de behoefte aan gegevens toeneemt, de verzameling van gegevens niet is geharmoniseerd en de middelen blijven slinken op Unie- en nationaal niveau. Gebleken is dat deze last een weerslag heeft op de verzameling en de kwaliteit van de gegevens.

In het kader van de modernisering van de landbouwstatistieken van de Europese Unie worden de LR sinds 2016 gemoderniseerd. De bevindingen van de door de Europese Rekenkamer verrichte controle (Speciaal verslag nr. 01/2016) over de inkomens van landbouwers vormen hiervoor een bijdrage. De aanbevelingen uit dit verslag zijn opgenomen in het kader van het bredere moderniseringsproces, dat verscheidene verbeteringen van de LR omvat.

Twee van deze verbeteringen waren naar het oordeel van de Commissie reden voor een wijziging van de bestaande verordening, namelijk de opname van regionale landbouwrekeningen (RLR) en de verschuiving van de termijnen voor de tweede schatting voor de LR.

Deze zijn uitvoerig besproken met de Werkgroep landbouwrekeningen en -prijzen en met de Groep op hoger niveau van directeuren voor landbouwstatistiek, die beide bestaan uit deskundigen uit de lidstaten.

Aangezien de RLR lang bestaande statistieken zijn, die al vele jaren bij Eurostat worden ingediend, is de opname van de RLR in Verordening (EG) nr. 138/2004 vooral een kwestie van integratie van de bestaande methodiek, zoals gebruikt in het kader van de reeds lang bestaande gentlemen’s agreement. Aangezien de methodiek in de huidige vorm in grote lijnen bevredigend is (LR/EAF-handboek deel VII 12 ), is het niet nodig deze te herschrijven. De methodiek en het hoofdstuk over regionale landbouwrekeningen, die in de verordening moeten worden opgenomen, kunnen een weerspiegeling zijn van wat momenteel in het bestaande handboek is opgenomen. Niettemin zijn enkele kleinere wijzigingen nodig om rekening te houden met ESR 2010 en het technisch overleg met de lidstaten.

Dit voorstel is uitvoerig besproken met de deskundigengroep landbouwrekeningen en prijzen en met de Groep van directeuren voor landbouwstatistiek, die erkende dat de Commissie (Eurostat) het voorstel op eigen initiatief zal voortzetten. Het voorstel is ook gepresenteerd aan het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem (ESS-comité).

   Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Eurostat heeft de inhoud van het voorstel uitgebreid besproken met de nationale bureaus voor de statistiek via specifieke taskforces en via bestaande deskundigengroepen, ook op directieniveau.

Het voorstel is ook in oktober 2020 aan het Comité voor het Europees statistisch systeem voorgelegd.

   Effectbeoordeling

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft een positief advies uitgebracht over de effectbeoordeling van de “Strategie voor landbouwstatistieken voor 2020 en daarna” 13 waarvan de LR deel uitmaakt 14 .

De effectbeoordeling is op strategisch niveau uitgevoerd vanwege een systematische aanpak in het hele systeem van landbouwstatistieken om ervoor te zorgen dat alle onderdelen op elkaar aansluiten.

Uit de effectbeoordeling is gebleken dat het EASS, als voorkeursoptie, uiteindelijk onder drie verordeningen zou moeten vallen. Twee van deze verordeningen zouden nieuw zijn en een aantal oudere EU-verordeningen inzake landbouwstatistieken vervangen. De eerste daarvan, geïntegreerde landbouwstatistieken, die betrekking heeft op gegevens over de structuur van landbouwbedrijven, boomgaarden en wijngaarden, is goedgekeurd door middel van Verordening (EU) 2018/1091 15 . De tweede is een parallel voorstel voor een verordening betreffende statistieken over de input en output van de landbouw (SAIO), dat betrekking heeft op de inputs en outputs van de landbouwsector: landbouwproductie (gewassen en dieren) met inbegrip van biologische landbouw, landbouwprijzen, voedingsstoffen en gewasbeschermingsmiddelen. De derde verordening, zoals genoemd in de effectbeoordeling, is Verordening (EG) nr. 138/2004 inzake de landbouwrekeningen (LR), waarop dit voorstel voor een wijzigingsverordening betrekking heeft. Aangezien de LR een satellietrekening van de nationale rekeningen en van macro-economische aard zijn, werd niet voorgesteld deze in de nieuwe kaderverordeningen op te nemen. In plaats daarvan werd voorgesteld deze onder afzonderlijke wetgeving te laten vallen, zoals het geval is sinds de LR-verordening in 2004 in werking trad.

   Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel maakt deel uit van de “Strategie voor landbouwstatistieken voor 2020 en daarna”, een belangrijk programma voor de modernisering van de landbouwstatistiek van de EU, dat door de Europese Commissie in nauwe samenwerking met de EU-lidstaten is opgezet. De strategie wordt ondersteund door het Comité voor het Europees statistisch systeem en maakt deel uit van het Refit-programma, dat tot doel heeft het EASS te stroomlijnen en te verbeteren.

De LR zijn uitontwikkelde statistieken die onder Verordening (EG) nr. 138/2004 vallen. De voorgestelde nieuwe verordening moet alle onderdelen van de LR dekken om de kwaliteit van deze statistieken te waarborgen. Het gebruik van gentlemen’s agreements moet worden afgeschaft. Dit zou de zaken vereenvoudigen, aangezien het referentiepunt de nieuwe verordening zal zijn, die voldoet aan alle gegevensbehoeften en aan alle vereisten inzake kwaliteitsrapportage.

Het voorstel voor een wijziging van de voorgestelde verordening vloeit voort uit de lopende acties ter modernisering van de LR. De RLR zijn niet de enige gegevens die onder een gentlemen’s agreement vallen. Met betrekking tot “eenheidswaarden” van de LR – dat wil zeggen gegevens die al vele jaren in het kader van dezelfde soort overeenkomst worden verstrekt – werd in het kader van de moderniseringsexercitie bepaald dat de verzameling van eenheidswaarden op EU-niveau moet worden stopgezet. Daarom werden geen eenheidswaarden voorgesteld voor opname in de wijziging van de LR-verordening en zullen deze worden geschrapt. Dit betekent een kleine maar duidelijke vermindering van de lasten voor de belanghebbenden.

   Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4.    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Geen

5.    OVERIGE ELEMENTEN

   Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De voorgestelde verordening zal naar verwachting in 2021 door het Europees Parlement en de Raad worden goedgekeurd, waarbij de uitvoeringsmaatregelen van de Commissie over kwaliteitsverslaggeving kort daarna worden goedgekeurd. De verordening zal rechtstreeks van toepassing zijn in alle lidstaten van de EU, zonder dat daarvoor een uitvoeringsplan nodig is.

De lidstaten zullen naar verwachting in 2022 beginnen met de verstrekking van gegevens aan de Commissie krachtens de nieuwe verordening.

Het voorgestelde wetgevingsinstrument maakt deel uit van het EASS, dat aan een uitgebreide evaluatie zal worden onderworpen, onder meer om na te gaan in hoeverre het effectief en efficiënt is geweest bij de verwezenlijking van de doelstellingen en om te beslissen of nieuwe maatregelen of wijzigingen noodzakelijk zijn.

   Monitoring van de naleving van de geproduceerde statistieken

Eurostat verricht jaarlijkse beoordelingen van de naleving. Deze beoordeling omvat een evaluatie van de beschikbaarheid van gegevens, kwaliteit en stiptheid en follow-up in het geval van niet-naleving.

In overeenstemming met de wetgeving van de Unie wordt de lidstaten verzocht om de Commissie te voorzien van relevante cijfers over landbouwstatistieken. Deze cijfers zijn onderworpen aan strikte indieningstermijnen die moeten worden nagekomen voor een goed beheer en een goede verspreiding en bruikbaarheid van de Europese statistieken, aangezien ontbrekende of onvolledige gegevens leiden tot tekortkomingen in de beschikbaarheid van informatie (dat wil zeggen dat het niet mogelijk is om aggregaten voor de Unie te berekenen en om gegevens te publiceren volgens de geplande tijdschema’s).

Verordening (EG) nr. 223/2009 vormt het basisrechtskader voor de werking van het Europees statistisch systeem en voor alle sectorale wetgeving voor de productie van Europese statistieken.

Bij nalevingsbeoordelingen worden actualiteit, stiptheid en volledigheid al beschouwd als belangrijke factoren voor een tijdige verspreiding van landbouwstatistieken, maar er zal meer aandacht worden besteed aan deze factoren en andere kwaliteitsaspecten om het vertrouwen in de door Eurostat en het ESS geproduceerde statistieken te waarborgen.

   Voortdurende verbetering van het EASS: identificatie van nieuwe behoeften aan gegevens en nieuwe gegevensbronnen, verbetering van de samenhang, vermindering van de lasten

Eurostat houdt momenteel jaarlijks hoorzittingen met andere diensten van de Commissie. Een belangrijk aspect van die hoorzittingen is de uitwisseling van informatie over de respectieve werkprogramma’s. Zij verschaffen een formeel platform om opkomende behoeften aan nieuwe statistieken te bespreken en het nut van de beschikbare statistische gegevens te beoordelen.

Verdere samenwerking met andere afdelingen van de Commissie, nationale bureaus voor de statistiek en andere nationale instanties vindt plaats op verschillende hiërarchische niveaus in reguliere werkgroepbijeenkomsten en seminars, vergaderingen van de groep van directeuren, vergaderingen van het ESS-comité, en door middel van frequente bilaterale uitwisselingen. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan de identificatie van administratieve gegevens en andere op grond van de Uniewetgeving bijgewerkte informatiebronnen en aan de beoordeling van geschiktheid ervan voor de productie van statistieken, teneinde overeenkomsten voor de stabiliteit, de toegankelijkheid en de eventuele aanpassing te beoordelen om beter in de statistische behoeften te voorzien. Voorts zullen periodieke enquêtes en analyses worden verricht om vast te stellen of er mogelijkheden zijn om de Europese landbouwstatistiek te verbeteren en de lasten te verminderen.

Deze aanpassingen en de algemene werking van het rechtskader zullen worden onderworpen aan monitoring en evaluatie, met name aan de hand van de bovengenoemde doelstellingen van de strategie.

   Driejaarlijkse monitoringsverslagen

Met het oog op monitoring van de werking van het hernieuwde EASS en om toe te zien op de bereiken van de Refit-doelstellingen, namelijk vereenvoudiging en lastvermindering, zal om de drie jaar een verslag over de werking van het totale systeem worden opgesteld.

   Evaluatie

Het tweede driejaarlijkse monitoringverslag zal worden vervangen door een retrospectieve evaluatie van het vernieuwde EASS, verricht volgens de richtsnoeren van de Commissie. Deze retrospectieve evaluatie kan ook een basis vormen voor nadere herzieningen van de wetgeving indien dit noodzakelijk wordt geacht.

   Artikelsgewijze toelichting

De voorgestelde verordening bestaat uit twee nieuwe artikelen en de wijziging van bijlage I (Methodiek van de LR) en bijlage II (Gegevensoverdrachtprogramma).

De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op de bijlagen I en II.

De eerste belangrijke wijziging betreft de regionale landbouwrekeningen (RLR). De lidstaten verstrekken Eurostat sinds 2000 RLR op basis van een gentlemen’s agreement en in overeenstemming met de methodologische praktijken die sindsdien bestaan. Om de RLR in Verordening (EG) nr. 138/2004 op te nemen, is aan bijlage I een hoofdstuk toegevoegd waarin rekening wordt gehouden met het overleg met de deskundigengroepen van afgevaardigden van de lidstaten (de Werkgroep landbouwrekeningen en -prijzen en de Groep van directeuren voor landbouwstatistiek) over het opnemen van enkele kleine bijwerkingen van de huidige methodiek om ervoor te zorgen dat deze actueel is en geschikt is voor opname in de verordening. Bijlage II is bijgewerkt om rekening te houden met de overeenkomstige indieningstermijnen voor de RLR.

Ten tweede is een artikel toegevoegd dat vereisten voor de kwaliteitsverslagen omvat (artikel 4 bis). Sinds 2019 hebben de EU-lidstaten (op enkele uitzonderingen na) vrijwillig kwaliteitsverslagen van de LR ingediend onder verwijzing naar de vereisten van artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009. Verordening (EG) nr. 138/2004 bevat echter geen artikel over kwaliteitsverslagen. Artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009 voorziet in de specifieke opname van vereisten voor de kwaliteitsverslagen in de sectorale wetgeving, waardoor de modaliteiten, de structuur, de periodiciteit en de evaluatie-indicatoren van de kwaliteitsverslagen kunnen worden vastgesteld en de indieningstermijnen kunnen worden bepaald. Momenteel zijn de precieze regelingen voor de verslaglegging over de kwaliteit van de LR slechts informeel en zouden zij derhalve worden geformaliseerd door de opname van artikel 4 bis.

De derde belangrijke wijziging betreft het verschuiven van de indieningstermijnen voor de tweede schattingen van de LR om de kwaliteit van de gegevens te verbeteren. Voor de LR dienen de lidstaten voor nationale gegevens de eerste geschatte gegevens (termijn november van referentiejaar n), tweede geschatte gegevens (termijn januari van jaar n + 1) en definitieve gegevens (termijn september van jaar n + 1) in. De tweede gegevens volgen te snel op de eerste gegevens om de kwaliteit wezenlijk te kunnen verbeteren. Daarom moeten de indieningstermijnen voor de tweede schattingen worden verschoven van januari van jaar n + 1 naar maart van jaar n + 1, zodat de lidstaten meer tijd hebben om betere gegevens te verkrijgen. Aangezien de tijdigheid van de eerste cruciale schattingen en de definitieve gegevens ongewijzigd blijft, wordt een verschuiving van de termijnen voor de tweede schattingen voor dit doel passend geacht. Bijlage II is bijgewerkt om rekening te houden met de voorgestelde wijziging van de indieningstermijnen voor de tweede schattingen van de LR.

De overige voorgestelde wijzigingen van de artikelen hebben betrekking op het volgende:

verduidelijking van de eerste indieningstermijn voor gegevens voor de regionale landbouwrekeningen (artikel 3, lid 2);

toestaan van mogelijke afwijkingen van regionale economische rekeningen voor landbouwdoeleinden (artikel 4 ter);

verwijzing naar de comitéprocedure (artikel 4 quater), die niet in de huidige wetgeving voorkomt maar moet worden toegevoegd;

In bijlage I wordt een zeer klein aantal aanvullende wijzigingen voorgesteld (na overleg met de deskundigengroepen).



Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat de regionale landbouwrekeningen betreft 

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

1)    Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad 16 bevat het referentiekader van gemeenschappelijke normen, definities, classificaties en registratieregels voor het opstellen van de rekeningen van de lidstaten met het oog op de statistische eisen van de Unie (“ESR 2010”).

2)    Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad 17 voert de landbouwrekeningen (LR) in de Unie in door middel van methoden en een tijdschema voor de indiening van de landbouwrekeningen. De landbouwrekeningen zijn satellietrekeningen van de nationale rekeningen, zoals gedefinieerd in het ESR 2010, met als doel geharmoniseerde en tussen de lidstaten vergelijkbare resultaten te verkrijgen om de rekeningen ten behoeve van de doelstellingen van de Unie op te stellen.

3)    De regionale landbouwrekeningen (RLR) zijn een aanpassing op regionaal niveau van de LR. Nationale cijfers kunnen op zichzelf niet het volledige en soms complexe beeld geven van wat er op een gedetailleerder niveau gebeurt. Daarom dragen gegevens op regionaal niveau bij tot een beter begrip van de diversiteit tussen regio’s, als aanvulling op de informatie over de Unie, de eurozone en de afzonderlijke lidstaten. De RLR moet daarom in Verordening (EG) nr. 138/2004 worden geïntegreerd, zowel wat de methoden als wat de passende indieningstermijnen betreft.

4)    Statistieken worden niet meer beschouwd als slechts een van de vele informatiebronnen voor beleidsontwikkeling, maar spelen een centrale rol in het besluitvormingsproces. Voor empirisch onderbouwde besluitvorming zijn statistieken nodig die voldoen aan strenge kwaliteitscriteria, zoals uiteengezet in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad 18 , overeenkomstig de doeleinden waarvoor zij bedoeld zijn.    

5)    Verordening (EG) nr. 223/2009 biedt het rechtskader voor Europese statistieken en verplicht de lidstaten te voldoen aan de statistische beginselen en kwaliteitscriteria die in die verordening worden uiteengezet. Kwaliteitsverslagen zijn essentieel voor het beoordelen en verbeteren van en het communiceren over de kwaliteit van de Europese statistieken. Het Comité voor het Europees statistisch systeem (ESS-comité) heeft zijn goedkeuring gehecht aan de geïntegreerde metagegevensstructuur als ESS-norm voor kwaliteitsrapportage, waardoor het door middel van uniforme normen en geharmoniseerde methoden helpt te voldoen aan de statistische kwaliteitseisen van Verordening (EG) nr. 223/2009, en met name die in artikel 12, lid 3.

6)    Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend in verband met de praktische regelingen voor en de inhoud van de kwaliteitsverslagen. Bovendien moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot mogelijke afwijkingen van vereisten voor regionale landbouwrekeningen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

7)    De LR verschaffen drie keer per jaar belangrijke macro-economische gegevens aan Europese beleidsmakers; de eerste en de tweede schatting worden gevolgd door de definitieve gegevens. De huidige indieningstermijn voor de tweede schattingen van de LR biedt niet veel tijd na het einde van de referentieperiode om betere gegevens te verzamelen in vergelijking met de gegevens voor de eerste schattingen van de LR. Om de kwaliteit van deze tweede schattingen te verbeteren, moet de indieningstermijn enigszins worden uitgesteld.

8)    Verordening (EG) nr. 138/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

9)    Het Comité voor het Europees statistisch systeem is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 138/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)    Aan artikel 3, lid 2, wordt de volgende zin toegevoegd:

“2. De gegevens voor de regionale landbouwrekeningen moeten uiterlijk op 30 juni 2022 voor het eerst worden ingediend.”

2)    De volgende artikelen worden toegevoegd:

“Artikel 4 bis

Kwaliteitsbeoordeling

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gegevens en metagegevens van goede kwaliteit worden toegezonden.

2. Voor de toepassing van deze verordening zijn de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van toepassing op de overeenkomstig artikel 3 van deze verordening in te dienen gegevens.

3. De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de toegezonden gegevens.

4. Bij de toepassing van de in lid 2 bedoelde kwaliteitscriteria op de onder deze verordening vallende gegevens stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de modaliteiten, de structuur, de periodiciteit en de evaluatie-indicatoren van de kwaliteitsverslagen vast en stelt zij de termijn voor de indiening van de verslagen bij de Commissie (Eurostat) vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 4 quater, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5. De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) onverwijld in kennis van elke relevante informatie of verandering in verband met de uitvoering van deze verordening die van invloed kan zijn op de kwaliteit van de toegezonden gegevens.

6. Op een terdege gemotiveerd verzoek van de Commissie (Eurostat) verstrekken de lidstaten aanvullende verduidelijkingen die nodig zijn om de kwaliteit van de statistische informatie te beoordelen.

 
Artikel 4 ter

Afwijkingen

1. Wanneer de toepassing van deze verordening ingrijpende aanpassingen van een nationaal statistisch systeem van een lidstaat met betrekking tot de uitvoering van de inhoud van bijlage I, punt VII, “Regionale landbouwrekeningen” en van het programma voor de indiening van gegevens voor regionale rekeningen voor landbouw als bedoeld in bijlage II vereist, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij aan die lidstaat afwijkingen worden toegestaan voor een periode van ten hoogste twee jaar.

2. Voor een dergelijke afwijking dient de betrokken lidstaat binnen drie maanden vanaf [insert the date of the entry into force of this Regulation] een naar behoren gemotiveerd verzoek in bij de Commissie.

3. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 4 quater bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 4 quater

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het in Verordening (EG) nr. 223/2009 opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem. Dat Comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”

(3) De bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening. 

(4) De bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    SWD(2017)96 - Commission Staff Working document evaluation accompanying the document Strategy for Agricultural Statistics 2020 and beyond and subsequent potential legislative scenarios (Alleen beschikbaar in het Engels).
(2)     https://ec.europa.eu/eurostat/documents/749240/749310/Strategy+on+agricultural+statistics+Final+version+for+publication.pdf (Alleen beschikbaar in het Engels).).
(3)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “De Europese Green Deal” (COM(2019) 640 final van 11.12.2019).
(4)    Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap (PB L 33 van 5.2.2004, blz. 1).
(5)    Speciaal verslag nr. 1/2016: Is het systeem van de Commissie voor prestatiemeting met betrekking tot de inkomens van landbouwers goed opgezet en gebaseerd op degelijke gegevens?
(6)    Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
(7)    Het huidige programma is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende het Europees statistisch programma voor de periode 2013-2017. Het is verlengd tot 2020 op grond van Verordening (EU) 2017951 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017.
(8)

   Verordening (EU) 2017/1951 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 99/2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017, door verlenging tot 2020 (PB L 284 van 31.10.2017, blz. 1).

(9)     https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024_nl .
(10)    COM (2018) 441.
(11)    Website van de openbare raadpleging van Eurostat: http://ec.europa.eu/eurostat/about/opportunities/consultations/eass (Alleen beschikbaar in het Engels).     Openbaar verslag over de raadpleging:     http://ec.europa.eu/eurostat/documents/10186/6937766/Agricultural-Statistics-Strategy-2020-Report.docx (Alleen beschikbaar in het Engels).
(12)    EAA Manual on the Economic Accounts for Agriculture and Forestry EAA/EAF 97 (Rev. 1.1), 2000 https://ec.europa.eu/eurostat/fr/web/products-manuals-and-guidelines/-/KS-27-00-782  
(Beschikbaar in het Engels, Frans en Duits)
(13)     SWD(2016)430   (Alleen beschikbaar in het Engels).
(14)     https://ec.europa.eu/smart-regulation/impact/ia_carried_out/docs/ia_2016/sec_2016_0519_en.pdf (Alleen beschikbaar in het Engels).
(15)    Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 betreffende geïntegreerde landbouwstatistieken en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1166/2008 en (EU) nr. 1337/2011 (PB L 200 van 7.8.2018, blz. 1).
(16)    Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).
(17)    Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap (PB L 33 van 5.2.2004, blz. 1).
(18)    Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
Top

Brussel, 12.2.2021

COM(2021) 54 final

BIJLAGEN

bij het Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat de regionale landbouwrekeningen betreft





























BIJLAGE I

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1) in de rubriek “Inhoud” wordt het volgende punt VII. Regionale landbouwrekeningen toegevoegd:

“VII. Regionale landbouwrekeningen

A.Algemene beginselen

1.Inleiding

2.Regionale economie, regionaal gebied

3.Basiseenheid bij de opstelling van de regionale landbouwrekeningen

4.Methoden voor de opstelling van de RLR

5.Begrippen vestigingsplaats en gebied

6.Bedrijfstak landbouw en karakteristieke eenheden

B.Transacties in producten

1.Output

2.Intermediair verbruik

3.Bruto-investeringen

C.Verdelingstransacties, overige transacties en overige mutaties in activa

1.Algemene regels

2.Toegevoegde waarde

3.Verbruik van vaste activa

4.Subsidies

5.Belastingen

6.Beloning van werknemers

7.Exploitatieoverschot (netto)

8.Rente, inkomen uit grond 



9.Inkomen uit de landbouwbedrijfsuitoefening: algemene berekeningsregels

D.Kort overzicht van de uitvoering

1.Inleiding

2.Definitie van regionale landbouw

3.Meting van de output van de landbouw

4.Niet-scheidbare niet tot de landbouw behorende nevenactiviteiten

5.Intermediair verbruik”;

2) In punt 1.27 wordt het derde streepje vervangen door:

“— volgens afspraak geldt de productie in eigen beheer van bruto-investeringen in vaste activa in de vorm van niet-landbouwproducten (zoals bouwwerken of machines) niet als nevenactiviteit. Deze productie voor eigen finaal gebruik wordt geacht een scheidbare activiteit te zijn en wordt geregistreerd als productie van een afzonderlijke lokale EEA. Huisvestingsdiensten die bij wijze van beloning in natura aan werknemers worden aangeboden, moeten op soortgelijke wijze worden behandeld (ze worden als beloning in natura in de inkomensvormingsrekening geregistreerd),”;

3) Punt 2.006 wordt vervangen door:

“2.006 In de LR moeten prijzen, afhankelijk van de statistische betrouwbaarheid, op gehele getallen dan wel op een of twee decimalen worden afgerond. Relevante prijsinformatie over input en output is noodzakelijk om de LR samen te stellen.”;

4) punt 2.108, onder g), wordt vervangen door:

“g) de beloning voor de dienst die is begrepen in de brutopremies voor verzekeringen ter dekking van bedrijfsrisico’s als veesterfte, schade aan gewassen door hagel, vorst, brand, storm enz. De rest, d.w.z. de nettopremie, is het gedeelte van de betaalde brutopremie die voor het regelen van de schadegevallen door de verzekeringsmaatschappijen beschikbaar is.

Een nauwkeurige opsplitsing van de brutopremies in deze twee componenten is alleen voor de nationale economie als geheel mogelijk, zoals in het centrale kader van de nationale rekeningen. De toerekening van de dienstencomponent aan de bedrijfstakken vindt doorgaans, met behulp van verdeelsleutels, plaats bij de opstelling van input/outputtabellen. Invulling van deze rubriek in de LR moet derhalve in overeenstemming met de nationale rekeningen plaatsvinden (zie voor de registratie van subsidies in verband met verzekeringsdiensten punt 3.063, voetnoot 1);”

5) in punt 2.136 wordt het derde streepje vervangen door:

“— wijzigingen in classificatie of structuur van de vaste activa: bijvoorbeeld veranderingen in de economische bestemming van grond, melkvee dat bestemd wordt voor de vleesproductie (zie punt 2.149, voetnoot 1) of bedrijfsgebouwen die omgebouwd worden voor particulier gebruik of voor een andere economische bestemming.”;

6) Het volgende hoofdstuk VII, Regionale landbouwrekeningen worden toegevoegd:

“VII.    REGIONALE LANDBOUWREKENINGEN

A.    ALGEMENE BEGINSELEN

1.    Inleiding

7.01.    Regionale rekeningen spelen een belangrijke rol bij de formulering, uitvoering en beoordeling van regionaal beleid. Objectieve, betrouwbare, consistente, relevante en geharmoniseerde regionale statistische indicatoren vormen een stevige basis voor beleid dat gericht is op het verkleinen van de economische en sociale verschillen tussen de Europese regio’s.

7.02.    De regionale landbouwrekeningen (RLR) zijn een aanpassing op regionaal niveau van de landbouwrekeningen (LR).

7.03.    De RLR omvatten dezelfde reeks rekeningen als de LR, maar als gevolg van begripsmatige en meetproblemen heeft de reeks rekeningen voor regio’s een beperktere reikwijdte en treedt zij minder in details dan de LR op nationaal niveau.

7.04.    Als regionale rekeningen worden de RLR op basis van rechtstreeks verzamelde regionale gegevens en aan de hand van nationale gegevens met op veronderstellingen gebaseerde regionale uitsplitsingen opgesteld. Wanneer de beschikbare informatie echter niet volledig, tijdig en betrouwbaar genoeg is, zijn er voor de opstelling van regionale rekeningen veronderstellingen nodig. Dit impliceert dat sommige verschillen tussen regio’s niet tot uiting behoeven te komen in de regionale rekeningen (ESA 2010, 13.08).

2.    Regionale economie, regionaal gebied

7.05.    Voor het samenstellen van regionale rekeningen, of het nu gaat om bedrijfstakken of institutionele sectoren, moeten de regionale economie en het regionale grondgebied strikt worden gedefinieerd. In theorie omvat de bedrijfstak landbouw in een regio de eenheden (landbouwbedrijven) die landbouwactiviteiten uitoefenen (zie de punten 1.60 tot en met 1.66) op het regionale grondgebied.

7.06.    Een regionale economie van een land maakt deel uit van de totale economie van dat land. De totale economie wordt gedefinieerd aan de hand van institutionele eenheden en sectoren. Zij bestaat uit alle institutionele eenheden die een centrum van overheersende economische belangen in het economisch gebied van een land hebben. Het economisch gebied valt niet precies samen met het geografisch gebied (zie punt 7.08). Het economisch gebied van een land wordt verdeeld in regionale gebieden en het extraregionale gebied (ESA 2010, 13.09).

7.07.    Het regionale grondgebied bestaat uit het deel van het economisch gebied van een land dat rechtstreeks wordt toegerekend aan een regio als omschreven in het ESR 2010. Vrije zones, met inbegrip van douane-entrepots en fabrieken onder douanetoezicht, zijn verbonden aan de regio’s waar zij zich bevinden.

7.08.    Deze verdeling van het grondgebied is echter niet geheel in overeenstemming met het in de nationale rekeningen gehanteerde begrip “nationaal economisch gebied”. Het extraregionale gebied bestaat uit delen van het economisch gebied van een land dat niet rechtstreeks aan één enkele regio kan worden gekoppeld en die van de RLR zijn uitgesloten, namelijk:                

       a)    het nationale luchtruim, de territoriale wateren en het continentaal plat in de internationale wateren, waarop het land exclusieve rechten kan doen gelden;

       b)    territoriale enclaves (d.w.z. geografische gebieden in het buitenland, die op grond van internationale verdragen of overeenkomsten tussen Staten worden gebruikt door vertegenwoordigingen van de overheid van het land (ambassades, consulaten, militaire en wetenschappelijke bases enz..));

       c)    aardolie- en aardgasvelden enz. in de internationale wateren buiten het continentaal plat van het land, die worden geëxploiteerd door ingezeten eenheden.

7.09.    De nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS)( 1 ) geeft een uniforme indeling van het economisch gebied van de Europese Unie. Voor nationale doeleinden kunnen de regionale rekeningen ook worden opgesteld op een gedetailleerder regionaal niveau (ESA 2010, 13.12).

3.    Basiseenheid bij de opstelling van de regionale landbouwrekeningen

7.10.    De eenheden die voor de regionale rekeningen naar bedrijfstak worden gebruikt, zijn eenheden van economische activiteit op lokaal niveau (lokale EEA’s). De lokale EEA is de waarneembare vorm van de productie-eenheid.

7.11.    In de statistische benadering (bedrijfstak) wordt een waarneembare eenheid gebruikt, zelfs als dit betekent dat van de ene activiteit wordt afgeweken. Net als bij het SNA 2008 geeft het ESR 2010 de voorkeur aan de statistische aanpak en aan de lokale EEA voor de opstelling van nationale rekeningen per bedrijfstak. Zij definiëren aldus dezelfde eenheid voor de bedrijfstakken, ongeacht of deze op regionaal of nationaal niveau worden bestreken.

7.12.    Net als de LR gebruikt de RLR het landbouwbedrijf — “aangepast” overeenkomstig bepaalde verdragen om aan de betrokken doelstellingen te voldoen — als basiseenheid voor de bedrijfstak landbouw. Er zijn twee cruciale redenen voor deze keuze. Enerzijds is de eenheid “landbouwbedrijf” de eenheid van economische activiteit op lokaal niveau voor landbouw (zie de punten 1.09 tot en met 1.17), gedefinieerd als het deel van een eenheid van economische activiteit (EEA) dat het lokale niveau betreft. De lokale EEA is ook de meest geschikte eenheid voor de bedrijfstak landbouw, ook als zij niet-agrarische nevenactiviteiten omvat, die niet los van de landbouwactiviteiten kunnen worden vermeld (zie de punten 1.15 en 1.16, en 1.25 tot en met 1.32).

7.13.    Met het landbouwbedrijf als basiseenheid wordt bedoeld dat de niet-agrarische nevenactiviteiten van die bedrijven in de regionale landbouwrekeningen worden opgenomen (zie punt 7.12). Aangezien het doel van de LR erin bestaat de vorming van inkomsten uit landbouwactiviteiten te meten, te beschrijven en te analyseren, sluit zij eenheden uit die uitsluitend een vrijetijdsbesteding produceren (bv. tuinen voor eigen gebruik en particuliere veeteelt). Daarom is overeengekomen eenheden waarvoor de landbouwactiviteit uitsluitend een vrijetijdsbesteding is, buiten beschouwing te laten (zie punt 1.24.).

7.14.    Het landbouwbedrijf is de referentie-eenheid voor statistische enquêtes met betrekking tot de landbouw, ongeacht of het om nationale of regionale enquêtes gaat. Dit heeft als voordeel dat de kwantitatieve evaluaties van de output rechtstreeks kunnen worden gebaseerd op de statistische systemen voor het meten van arealen, opbrengsten, veestapel enz. De keuze van het landbouwbedrijf leidt ook tot een betere boekhoudkundige consistentie.

4.    Methoden voor de opstelling van de RLR

7.15.    Het ESR (ESR 2010, punten 13.24 tot en met 13.32) stelt twee methoden voor die van toepassing zijn op bedrijfstakken of institutionele sectoren: de bottom-up- en de top-downmethode. De eerste bestaat erin de gegevens op het niveau van de eenheden (lokale EEA’s, institutionele eenheden) te verzamelen en vervolgens bij elkaar op te tellen om de regionale waarde voor de verschillende aggregaten te verkrijgen. De top-downmethode houdt in dat de regionale waarden worden gereconstrueerd door het nationale cijfer uit te splitsen aan de hand van een indicator die de regionale spreiding van de betrokken variabele zo goed mogelijk weergeeft. Deze twee methoden kunnen ook op verschillende manieren worden gecombineerd; deze combinaties worden in het ESR “een mengvorm van bottom-up- en top-downmethoden” genoemd. Er wordt prioriteit gegeven aan bottom-upmethoden, hoewel duidelijk is dat vaak in feite “een mengvorm van bottom-up- en top-downmethoden” wordt gebruikt.

5.    Begrippen vestigingsplaats en gebied

7.16.    Economische transacties van ondernemingen en huishoudens kunnen regionale grenzen overschrijden. Ondernemingen kunnen ook in meer dan één regio actief zijn, hetzij op permanente locaties, hetzij op tijdelijke basis; zo kunnen grote landbouwbedrijven in verschillende regio’s actief zijn. Daarom is er een duidelijk beginsel nodig om de lidstaten te helpen deze interregionale activiteit consequent aan een regio toe te rekenen.

7.17.    De regionale rekeningen van de bedrijfstakken zijn gebaseerd op het criterium van de vestigingsplaats van de productie-eenheid. Elke bedrijfstak op regionaal niveau verwijst naar de groep lokale EEA’s met dezelfde of soortgelijke economische hoofdactiviteit, die hun economisch belangencentrum in dat regionale gebied hebben. Meestal wordt dit belangencentrum geassocieerd met een specifieke langetermijnlocatie in de regio, zoals de institutionele eenheden waartoe de lokale EEA’s behoren.

7.18.    De regionale rekeningen hebben echter een aantal verschillende aspecten. Voor bepaalde activiteiten is het niet altijd eenvoudig om de regio als een specifiek gebied te definiëren. De relatie tussen de locatie van het hoofdkantoor en de fysieke locatie van het bedrijf kan een probleem vormen, aangezien factoren voor de landbouwproductie kunnen worden beheerd door een hoofdkantoor in een andere regio. Voor de RLR is het van belang de twee entiteiten op te splitsen, en daarom moet een bedrijf worden toegerekend tot de regio waar de productiefactoren zich bevinden en niet tot de regio waar het bedrijf is gevestigd. Eén hoofdkantoor kan dus aan het hoofd staan van meerdere eenheden in de zin van de RLR — evenveel eenheden als er regio’s van vestiging zijn voor lokale EEA’s die zich buiten de regio van het hoofdkantoor bevinden.

7.19.    Een alternatief concept, dat over het algemeen niet wordt toegepast in de nationale en regionale rekeningen, zou strikt territoriaal zijn. Dit begrip houdt in dat activiteiten worden toegerekend aan het grondgebied waar zij daadwerkelijk plaatsvinden, ongeacht de vestigingsplaats van de eenheden die bij de activiteit betrokken zijn.

7.20.    Hoewel de residentiële benadering voorrang heeft bij de regionale toerekening van transacties van ingezeten eenheden, biedt ESR 2010 een beperkte ruimte voor de toepassing van de territoriale benadering (ESR 2010, 13.21). Dit is het geval wanneer fictieve eenheden worden gecreëerd voor grond en gebouwen in de regio of het land waar de grond of gebouwen zich bevinden.

7.21.    In het hypothetische geval dat in een regio gevestigde eenheden uitsluitend activiteiten op het grondgebied van hun regio uitoefenen, valt het begrip vestigingsplaats samen met het begrip grondgebied. Dit geldt ook voor de regionale toerekening op basis van fictieve eenheden voor grond en gebouwen en voor ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid in andere landen of in regio’s die verschillen van de regio van vestiging van de eigenaar.

6.    Bedrijfstak landbouw en karakteristieke eenheden 

7.22.    De bedrijfstak bestaat uit alle eenheden van economische activiteit op lokaal niveau, die een identieke of soortgelijke economische activiteit uitoefenen (zie punt 1.59). De bedrijfstak landbouw, zoals deze in de LR is gedefinieerd, komt in principe overeen met afdeling 01 van de NACE Rev.2. De verschillen worden vermeld in de volgende punten 1.62 tot en met 1.66. De reikwijdte van de RLR wordt bepaald op basis van de lijst van karakteristieke activiteiten die voor de LR is opgesteld. Er zijn enkele verschillen tussen de bedrijfstak landbouw in de LR, en dus ook in de RLR, en de bedrijfstak die is vastgesteld voor het centrale kader van de nationale rekeningen (zie punt 1.93).

B.    TRANSACTIES IN PRODUCTEN

7.23.    De waardering van de landbouwproductie levert een aantal specifieke problemen op. De belangrijkste hebben betrekking op seizoensgebonden producten, dierlijke productie en het tijdstip waarop de boekingen in de boekhouding plaatsvinden. De methodiek van de LR omvat nauwkeurige regels voor de wijze waarop rekening moet worden gehouden met de effecten van de opslag van seizoensgebonden producten, de wijze waarop de dierlijke productie moet worden gemeten en de wijze waarop de producten met onderhanden werk moeten worden geregistreerd. Deze beginselen moeten in acht worden genomen bij het opstellen van de RLR. Dit sluit echter niet uit dat bepaalde aanpassingen op regionaal niveau, bijvoorbeeld op het gebied van dierlijke productie, worden uitgesloten. Er zij op gewezen dat het totaal van de regionale waardering gelijk moet zijn aan de LR-waarderingen.

1.    Output

a)    Meting van de output

7.24.    In de RLR vertegenwoordigt de productie van een regio alle onder de LR vallende producten die in de verslagperiode in die regio worden geproduceerd door alle eenheden van de bedrijfstak landbouw, ongeacht of zij bestemd zijn om buiten de bedrijfstak te worden afgezet, aan andere bedrijven te worden verkocht of, in bepaalde gevallen, voor gebruik door hetzelfde bedrijf. Daarom geldt het volgende:

       a)    elk landbouwproduct dat een bedrijf in de regio verlaat, moet worden geregistreerd als deel van de output van de regio, ongeacht de bestemming of de eenheid die het bedrijf koopt;

       b)    bepaalde landbouwproducten die door hetzelfde bedrijf als intermediair verbruik worden gebruikt, moeten worden meegerekend in de output van de regio (zie punt 2.056).

7.25.    Het productieproces van vee duurt over het algemeen verscheidene jaren. Bij de waardering van dieren moet een onderscheid worden gemaakt tussen dieren die als vaste activa zijn ingedeeld (fok- en trekdieren, melkkoeien enz.) en dieren die als voorraad zijn ingedeeld (hoofdzakelijk voor vlees bestemde dieren). Om dubbeltelling te voorkomen, worden transacties in verband met de verplaatsing van dieren tussen bedrijven (die worden beschouwd als “positieve” verkopen voor de bedrijven die de dieren verkopen en “negatieve” verkopen voor de inkopende bedrijven) als volgt behandeld.

       a)    Transacties tussen bedrijven in dezelfde regio waarbij als vaste activa ingedeelde dieren betrokken zijn, heffen elkaar op, met uitzondering van de eigendomsoverdracht ( 2 ). Zij worden niet als verkopen van de bedrijven geregistreerd en zijn dus niet opgenomen in de output van de betrokken regio.

       b)    Als voorraad ingedeelde dieren die het voorwerp uitmaken van een transactie tussen regio’s, worden behandeld als positieve verkopen (samen met uitvoer) voor de regio van oorsprong en als uit andere gebieden aangekochte dieren als negatieve verkopen (samen met invoer) ( 3 ).

       c)    Wanneer de kosten voor eigendomsoverdracht (vervoer, handelsmarges enz.) verband houden met de handel in als voorraad ingedeelde dieren, worden deze van de output afgetrokken. Dit gebeurt automatisch bij aankopen bij bedrijven in andere regio’s, aangezien de kosten deel uitmaken van “negatieve” verkopen, terwijl de verkopen, en dus de output, moeten worden gecorrigeerd voor de handel in dieren tussen bedrijven in dezelfde regio.

b)    Waardering van de output

7.26.    De output moet worden gewaardeerd tegen basisprijzen (zie punt 2.082), d.w.z. met inbegrip van productgebonden subsidies, minus productgebonden belastingen. Deze berekeningsmethode houdt in dat de productgebonden belastingen en subsidies per regio moeten worden uitgesplitst.

2.    Intermediair verbruik 

a)    Definitie

7.27.    Intermediair verbruik bestaat uit de goederen (andere dan vaste activa) en marktdiensten die tijdens het productieproces worden verbruikt om andere goederen te produceren (zie de punten 2.097 tot en met 2.109).

7.28.    Bij de samenstelling van de RLR omvat het intermediair verbruik:

       a)    landbouwproducten die tijdens het productieproces voor consumptie worden aangekocht van andere bedrijven (in dezelfde regio of in een andere regio);

       b)    bepaalde producten die als verbruik binnen de eenheid worden gebruikt en als output worden geregistreerd (zie de punten 2.054 tot en met 2.058 en 7.24).    

7.29.    Het bijzondere geval van indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) wordt in de regionale rekeningen op dezelfde wijze behandeld als in de nationale rekeningen. Als de schatting van uitstaande leningen en deposito’s per regio beschikbaar is, kan de bottom-upmethode worden gevolgd. Gewoonlijk zijn schattingen van de uitstaande leningen en deposito’s echter niet beschikbaar per regio. In dit geval geschiedt de toerekening van IGDFI aan de bedrijfstakken die van deze diensten gebruikmaken, aan de hand van een suboptimale methode: als verdelingsindicatoren worden de regionale bruto output of de regionale bruto toegevoegde waarde per bedrijfstak gebruikt (ESA 2010, 13.40).

b)    Waardering van het intermediair verbruik

7.30.    Alle producten en diensten die voor intermediair verbruik worden gebruikt, moeten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijs (exclusief aftrekbare btw) (zie de punten 2.110-2.114).

3.    Bruto-investeringen 

7.31.    De bruto-investeringen in de landbouw zijn onderverdeeld in:

       a)    bruto-investeringen in vaste activa;

       b)    veranderingen in voorraden.

a)    Bruto-investeringen in vaste activa (BIVA)

7.32.    Er is sprake van investeringen in vaste activa in de landbouw wanneer een houder vaste activa verwerft of produceert die bestemd zijn om gedurende meer dan 1 jaar als productiemiddel in het agrarisch productieproces te worden gebruikt. Het toerekeningscriterium voor de registratie van BIVA heeft betrekking op de verwerkende industrieën en niet op de bedrijfstak waartoe de juridische eigenaar behoort.

7.33.    Vaste activa die eigendom van een multiregionale eenheid zijn, worden toegerekend aan de lokale EEA waar zij worden gebruikt. Vaste activa die worden gebruikt op basis van een operationele lease, worden geregistreerd in de regio van de eigenaar van die activa, en de vaste activa die worden gebruikt op basis van een financiële lease, worden geregistreerd in de regio van de gebruiker (ESA 2010, 13.33).

7.34.    Nieuwe activa die deel uitmaken van de vaste activa worden bruto opgenomen, d.w.z. zonder aftrek van het verbruik van vaste activa. Bovendien wordt het verbruik van vaste activa over het algemeen berekend over deze activa. Netto-investeringen worden verkregen door het verbruik van vaste activa van de bruto-investeringen af te trekken.

7.35.    Productie-eenheden kunnen bestaande activa aan elkaar verkopen, bijvoorbeeld tweedehands machines. Wanneer activa tussen bedrijfstakken en regio’s worden verplaatst, moet de totale betaalde prijs in de BIVA in één bedrijfstak of regio worden opgenomen en moet de ontvangen prijs in mindering worden gebracht op de BIVA in de andere bedrijfstak of regio. Transactiekosten van de eigendom van activa, zoals juridische kosten voor de verkoop van grond en bestaande gebouwen, worden door de koper als aanvullende BIVA gerekend, zelfs als een deel van de kosten door de verkoper wordt betaald.

7.36.    De BIVA voor fok- en trekdieren van een regio komt overeen met het verschil tussen aankopen van buiten de regio (inclusief invoer) en verkopen naar andere regio’s (met inbegrip van uitvoer), rekening houdend met de kosten voor eigendomsoverdracht van de verkopen binnen de regio. Wanneer alle regio’s worden geaggregeerd, is het belangrijk ervoor te zorgen dat interregionale stromen elkaar opheffen (exclusief kosten voor eigendomsoverdracht), zodat de som van alle regionale SGK’s gelijk is aan de BIVA van de nationale landbouwrekeningen. Wanneer de vaste activa bestaan uit vee, zoals trek-of fokdieren, of uit melkvee, moeten zij worden gewaardeerd wanneer de bottom-upmethode wordt gebruikt overeenkomstig de volgende conventie: de verkoop van dieren aan bedrijven in andere regio’s vormt een negatieve BIVA, terwijl aankopen uit andere regio’s positieve BIVA zijn.

b)    Veranderingen in voorraden

7.37.    Voorraden omvatten alle activa die geen deel uitmaken van vaste activa en die op een gegeven moment tijdelijk in handen zijn van productie-eenheden. Er zijn twee soorten voorraden: voorraden bij de gebruikers en voorraden bij de producenten (zie punt 2.171).

7.38.    Voor dieren die als voorraden zijn ingedeeld, omvat de handel waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van veranderingen in voorraden de verkoop aan en de aankopen uit andere regio’s, alsmede de invoer en uitvoer.

C.    VERDELINGSTRANSACTIES, OVERIGE TRANSACTIES EN OVERIGE MUTATIES IN ACTIVA

7.39.    De praktische moeilijkheden bij het verkrijgen van betrouwbare regionale informatie over verdelingstransacties in bepaalde gevallen, met name wanneer eenheden activiteiten verrichten in meer dan één regio, of wanneer de regio niet altijd een duidelijk afgebakend gebied is waarin bepaalde activiteiten worden verricht, zijn de reden dat het ESR slechts voor enkele aggregaten de regionale rekeningen van de bedrijfstak landbouw bestrijkt: toegevoegde waarde, subsidies, belastingen, beloning van werknemers, huur en overige inkomsten, rente en BIVA.

1.    Algemene regels

7.40.    De verdelingstransacties worden op transactiebasis geregistreerd, d.w.z. op het moment dat de economische waarde tot stand komt, wordt gewijzigd of verloren gaat, dan wel op het moment dat aanspraken en verplichtingen tot stand komen, worden gewijzigd of worden geannuleerd, en niet wanneer de betaling werkelijk wordt verricht. Deze registratieregel (die is gebaseerd op rechten en verplichtingen) geldt voor alle stromen, monetaire en niet-monetaire, of deze nu plaatsvinden tussen eenheden of binnen dezelfde eenheid.

7.41.    Wanneer de datum van verkrijging van de schuldvordering (schuld) echter niet nauwkeurig kan worden bepaald, kan de betalingsdatum of een andere aanvaardbare benadering van de transactiebasis worden gebruikt (zie punt 3.007.).

2.    Toegevoegde waarde

a)    Algemene regels

7.42.    De toegevoegde waarde is het resultaat van de productieactiviteit van een economie of een van haar bedrijfstakken gedurende een bepaalde periode, en is het saldo van de productierekening. Dit is het verschil tussen de waarde van de output en de waarde van het intermediair verbruik. Het is een belangrijk element bij het meten van de productiviteit van een economie of bedrijfstak (zie punt 3.013.) of van een regio of bedrijfstak in een regio.

b)    Waardering van de toegevoegde waarde

7.43.    De toegevoegde waarde mag bruto (bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen) of netto (netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen) worden opgenomen, d.w.z. vóór of na aftrek van het verbruik van vaste activa. In overeenstemming met de wijze waarop de output en het intermediair verbruik worden gewaardeerd (resp. basis- en aankoopprijs), wordt de netto toegevoegde waarde berekend in basisprijzen (zie punt 3.013.).

7.44.    Het gebruik van basisprijzen betekent dat de productgebonden belastingen en productsubsidies moeten worden toegerekend aan specifieke goederen en diensten, die vervolgens over de regio’s moeten worden verdeeld.

7.45.    Door van de toegevoegde waarde tegen basisprijzen de niet-productgebonden belastingen op producten af te trekken en er de niet-productgebonden subsidies bij op te tellen krijgt men de toegevoegde waarde tegen factorkosten. De netto toegevoegde waarde tegen factorkosten is het inkomen van de productiefactoren (zie punt 3.014.).

3.    Verbruik van vaste activa 

7.46.    In de RLR ondervinden goederen en diensten waaruit de vaste activa van het bedrijf bestaan (zoals aanplantingen die herhaaldelijk producten opleveren, machines en gebouwen, belangrijke verbeteringen van grond, software, kosten van eigendomsoverdracht van niet-geproduceerde activa enz.) slijtage en veroudering als productiemiddelen in het productieproces. Dergelijke slijtage en veroudering worden gemeten als het verbruik van vaste activa. Net als in de LR mag het verbruik van vaste activa niet worden berekend voor productieve dieren.

4.    Subsidies

7.47.    De RLR past dezelfde regels toe als de LR: stromen die in de LR als exploitatiesubsidies worden geclassificeerd, worden in de RLR op dezelfde wijze ingedeeld, een soortgelijke behandeling die geldt voor stromen in de vorm van kapitaaloverdrachten.

5.    Belastingen

7.48.    De RLR past dezelfde regels toe als de LR: de verschillende soorten belastingen worden in de RLR op dezelfde wijze ingedeeld als in LR.

6.    Beloning van werknemers

7.49.    Voor producenten wordt de beloning van werknemers toegerekend aan de lokale EEA’s waar de mensen werkzaam zijn. Indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, wordt de beloning van werknemers volgens een suboptimale methode toegerekend op basis van de gewerkte uren. Indien noch de beloning van werknemers noch de gewerkte uren beschikbaar zijn, wordt gebruik gemaakt van het aantal bij lokale EEA's werkzame personen (zie ESA 2010, punt 13.42).

7.    Exploitatieoverschot (netto) 

7.50.    Het netto exploitatieoverschot wordt verkregen uit de netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen door aftrek van de beloning van werknemers en niet-productgebonden belastingen op productie en door toevoeging van niet-productgebonden subsidies.

8.    Rente, inkomen uit grond

7.51.    De RLR past dezelfde regels toe als de LR: stromen die worden ingedeeld als rente, inkomen uit grond in de LR worden in de RLR op dezelfde wijze ingedeeld.

9.    Inkomen uit de landbouwbedrijfsuitoefening: algemene berekeningsregels

7.52.    Direct te betalen inkomen uit vermogen uit landbouwactiviteiten en nevenactiviteiten buiten de landbouw, nl. rente op leningen die in het kader van deze activiteiten zijn aangegaan, waaronder voor de aankoop van landbouwgrond, en de aan grondeigenaren betaalde pacht, wordt in mindering gebracht op het exploitatieoverschot (zie 3.070-3.087).

D. KORT OVERZICHT VAN DE UITVOERING

1.    Inleiding

7.53.    In dit deel wordt een aantal aspecten van de methodiek belicht, met name de keuze van het landbouwbedrijf en de meting van de output.

7.54.    Het landbouwbedrijf is de referentie-eenheid voor statistische landbouwenquêtes, zowel op nationaal als op subnationaal niveau. Dit is een belangrijk voordeel voor de RLR omdat de waardering van de productiehoeveelheden rechtstreeks kan worden gebaseerd op statistische systemen voor het meten van het landoppervlak, de opbrengst, de omvang van de veestapel enz. De keuze van het landbouwbedrijf heeft ook het voordeel dat de rekeningen consistenter kunnen zijn. Output en kosten hebben in feite betrekking op identieke reeksen eenheden, ook al verschillen de extrapolatiemethoden van bron tot bron. Ten slotte voorkomt de keuze van het bedrijf, samen met de begrippen kenmerkende activiteiten en eenheden, dat aanpassingen moeten worden aangebracht die controversieel kunnen zijn, zoals het geval zou kunnen zijn voor tuinen voor eigen gebruik en particuliere veeteelt zonder bedrijfshoofd. Dit verdrag maakt het gemakkelijker om landen met elkaar te vergelijken. Het verband met statistische gegevens in fysieke hoeveelheden, die van cruciaal belang zijn voor de landbouw en garanderen dat de metingen van boekingen consistent zijn omdat aanpassingen of “extra-statistische” correcties aldus beperkt worden, vereenvoudigt en verbetert de berekeningen. Deze aspecten sluiten ook aan bij de doelstelling om prioriteit te geven aan de bottom-upbenadering in de RLR.

2.    Definitie van regionale landbouw

7.55.    Voor elke regio bestaat de bedrijfstak landbouw uit alle bedrijven waarvan de productiefactoren zich in de regio bevinden. Dit beginsel, dat in overeenstemming is met het begrip vestigingsplaats van de productie-eenheid, kan enkele problemen opleveren: landbouwstatistieken definiëren gewoonlijk de ligging van de bedrijven op basis van hun hoofdkantoor en niet rechtstreeks op basis van de locatie waar de productiefactoren zich bevinden. Deze twee locaties zijn niet altijd hetzelfde en dit verschijnsel zal waarschijnlijk vaker voorkomen naarmate bedrijven groter worden. Daarom moeten sommige bedrijven bij de samenstelling van de RLR opnieuw tussen regio’s worden verdeeld en in sommige gevallen zelfs worden opgesplitst. Dit zal in de praktijk waarschijnlijk moeilijk zijn, in welk geval het verkieslijk is om voor de bedrijven dezelfde locatie te behouden als in de statistische enquêtes. Dit voorstel is echter afhankelijk van twee voorwaarden: ten eerste moet de methode voor het bepalen van de locatie voor alle regio’s van het land identiek zijn en ten tweede moeten alle boekingen worden gewaardeerd op basis van bronnen die dezelfde regels hanteren voor het bepalen van de ligging van de bedrijven.

3.    Meting van de output van de landbouw 

7.56.    De landbouwproductie omvat bepaalde plantaardige producten die door hetzelfde bedrijf opnieuw worden gebruikt in de vorm van intermediair verbruik; dit betreft voornamelijk producten voor diervoeders. Met name voor akkerbouwgewassen kan de regionale productie vaak worden bepaald op basis van de geoogste hoeveelheden in elke regio, die vervolgens via prijzen een waarde krijgen. In dit geval wordt alle output gewaardeerd, ongeacht of deze bestemd is om buiten de bedrijfstak te worden verhandeld, aan andere bedrijven te worden verkocht of door hetzelfde bedrijf te worden gebruikt. De output van elke regio wordt dus rechtstreeks verkregen, in overeenstemming met het in de LR en de RLR gehanteerde begrip. De prijzen aan de hand waarvan de output van het verbruik binnen de eenheid wordt gewaardeerd, kunnen ook worden gebaseerd op regionale gegevens die overeenkomen met de prijzen waartegen de output wordt afgezet. Het ontbreken van regionale prijsgegevens vormt echter een algemeen probleem bij de waardering van de output, en dit geldt zowel voor de (regionale) productie die op de markt wordt gebracht als voor de output die het verbruik binnen de eenheid vormt. De RLR-waardering van producten die voor het verbruik binnen de eenheid bestemd zijn, levert dus dezelfde moeilijkheden op als de waardering van producten die op de markt worden gebracht. Uiteraard is het een andere kwestie wanneer de hoeveelheden niet op regionaal niveau kunnen worden gewaardeerd. In dit geval is een top-downmethode op basis van nationale waarderingen over het algemeen de enige bruikbare methode( 4 ).

7.57.    Wat dieren betreft, ongeacht of deze als voorraden of vaste activa zijn ingedeeld:, moeten de volgende punten in aanmerking worden genomen:

·waarderingen op regionaal niveau van de veranderingen in voorraden en in de BIVA’s met betrekking tot dieren, maken deze twee stromen in feite deel uit van de indirecte methode voor de berekening van de output;

·waarderingen van de handel in dieren tussen regio’s; deze handel is ook een onderdeel van de indirecte methode voor de berekening van de productie;

·de uitsplitsing naar regio van de in- en uitvoerstromen van dieren;

·de passende behandeling van de kosten voor eigendomsoverdracht;

·de methode voor de aanpassing van de RLR aan de LR.

7.58.    In sommige gevallen kan de indirecte methode voor de berekening van de dierlijke productie op regionaal niveau te moeilijk zijn. In dergelijke gevallen is het beter de output te berekenen op basis van een model aan de hand van fysieke gegevens en vervolgens de waarden aan te passen aan die in de LR.

4.    Niet-scheidbare niet tot de landbouw behorende nevenactiviteiten 

7.59.    Er zijn verschillende manieren om niet-scheidbare niet-agrarische nevenactiviteiten in de RLR op te nemen, afhankelijk van het soort activiteit. Sommige van deze nevenactiviteiten zijn immers sterk geconcentreerd op regionaal niveau, zoals de verwerking van landbouwproducten. In dit geval kunnen de outputwaarderingen van zowel hoeveelheden als prijzen worden gebaseerd op lokale statistische gegevens. Voor deze output zijn de waarden in de LR de facto dezelfde als in de RLR. Andere gevallen kunnen echter moeilijker zijn. Zo kan er voor sommige activiteiten geen regionale bron zijn, met name als deze niet van meet af aan in bepaalde regio’s geconcentreerd zijn. Voor andere activiteiten worden regionale gegevens verstrekt door statistische enquêtes of micro-economische rekeningen (bijvoorbeeld het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen – ILB), maar er is geen garantie dat deze gegevens representatief voor de regio zijn. Bovendien kunnen gegevens oud zijn zonder dat er bronnen beschikbaar zijn die betrouwbaar kunnen worden bijgewerkt. Tot slot zijn er slechts soms kwalitatieve indicatoren op regionaal niveau. In al deze gevallen vormen de waarden van de LR het uitgangspunt voor de RLR en moeten vaak top-downmethoden worden gebruikt.

5.    Intermediair verbruik

7.60.    Het intermediair verbruik in de RLR omvat landbouwproducten die door de bedrijven worden gebruikt, ongeacht of deze rechtstreeks tussen houders in dezelfde regio of verschillende regio’s worden verhandeld of van eigenaar veranderen via tussenpersonen die al dan niet eigenaar van de producten kunnen worden voordat ze worden doorverkocht enz. Bovendien worden sommige landbouwproducten die binnen de eenheid worden verbruikt, met name bepaalde gewassen die als diervoeder worden gebruikt, ook als intermediair verbruik geregistreerd. Aankopen van dieren – zelfs geïmporteerd – hoeven niet als intermediair verbruik te worden geregistreerd.

7.61.    De eerste methode voor de berekening van het intermediair verbruik van landbouwproducten op regionaal niveau is de berekening van het verschil tussen de output van de RLR en het gedeelte van de output dat de bedrijfstak per productgroep moet verlaten( 5 ). Het is echter geen volledig correcte weergave van het intermediair verbruik van landbouwproducten in elke regio, omdat landbouwproducten die bestemd zijn voor intermediair verbruik door bedrijven in andere regio’s, niet worden meegerekend voor landbouwproducten die afkomstig zijn van bedrijven in andere regio’s. Het intermediair verbruik moet daarom worden aangepast aan de waarden in de LR.

7.62.    Ook een andere berekeningsmethode is mogelijk, waarbij het ILB als informatiebron wordt gebruikt. Deze bron maakt het mogelijk het intermediair verbruik van landbouwproducten te waarderen, ongeacht of zij afkomstig zijn van verkopen door andere bedrijven of uit andere bronnen, zoals invoer. Het ILB dekt echter niet op precies dezelfde wijze de producten die door hetzelfde bedrijf als intermediair verbruik worden gebruikt, zodat correcties noodzakelijk zijn. Daarom moet ook het intermediair verbruik worden aangepast aan de waarden in de LR.”

BIJLAGE II

Bijlage II wordt vervangen door:

“BIJLAGE II

TABEL VOOR DE INDIENING VAN GEGEVENS

Voor elk van de outputposten (posten 01-18, incl. subposten) afzonderlijk moet de waarde tegen de basisprijs en de elementen hiervan (waarde tegen producentenprijzen, productgebonden subsidies en productgebonden belastingen) worden opgegeven.

De gegevens van de productierekening en voor de bruto-investeringen in vaste activa (BIVA) moeten in lopende prijzen en in prijzen van het voorgaande jaar worden ingediend.

De waarden moeten worden opgegeven in miljoenen eenheden van de nationale valuta. De arbeidsinput moet worden uitgedrukt in 1 000 arbeidsjaareenheden (JAE’s).

De gegevens voor de regionale landbouwrekeningen behoeven alleen in lopende prijzen te worden ingediend.

1.    Productierekening

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

c

d

Post

Lijst van variabelen

November

jaar n
(LR-schattingen)

Maart

jaar n+1
(LR-schattingen)

September
jaar n+1

(definitieve LR-gegevens)

Juni
jaar n+2

(RLR)

01

GRANEN (incl. zaaigoed)

X

X

X

X

01.1

Tarwe en spelt

X

X

X

X

01.1/1

Zachte tarwe en spelt

X

X

01.1/2

Harde tarwe

X

X

01.2

Rogge en mengkoren

X

X

X

X

01.3

Gerst

X

X

X

X

01.4

Haver en mengsels van zomergranen

X

X

X

X

01.5

Korrelmaïs

X

X

X

X

01.6

Rijst

X

X

X

X

01.7

Andere granen

X

X

X

X

02

HANDELSGEWASSEN

X

X

X

X

02.1

Oliehoudende zaden en vruchten (incl. zaaigoed)

X

X

X

X

02.1/1

Kool- en raapzaad

X

X

02.1/2

Zonnebloempitten

X

X

02.1/3

Sojabonen

X

X

02.1/4

Andere oliehoudende producten

X

X

02.2

Eiwitrijke gewassen (incl. zaaigoed)

X

X

X

X

02.3

Ruwe tabak

X

X

X

X

02.4

Suikerbieten

X

X

X

X

02.5

Andere handelsgewassen

X

X

X

X

02.5/1

Vezelplanten

X

02.5/2

Hop

X

02.5/3

Andere handelsgewassen: andere

X

03

VOEDERGEWASSEN

X

X

X

X

03.1

Voedermaïs

X

X

03.2

Voederwortels en voederbieten

X

X

03.3

Andere voedergewassen

X

X

04

GROENTEN EN TUINBOUWPRODUCTEN

X

X

X

X

04.1

Verse groenten

X

X

X

X

04.1/1

Bloemkool

X

04.1/2

Tomaten

X

04.1/3

Andere verse groenten

X

04.2

Planten en bloemen

X

X

X

X

04.2/1

Kwekerijplanten

X

04.2/2

Bloemen en sierplanten (incl. kerstbomen)

X

04.2/3

Aanplantingen

X

05

AARDAPPELEN (incl. pootgoed)

X

X

X

X

06

FRUIT

X

X

X

X

06.1

Vers fruit

X

X

X

X

06.1/1

Tafelappelen

X

06.1/2

Tafelperen

X

06.1/3

Perziken

X

06.1/4

Ander vers fruit

X

06.2

Citrusvruchten

X

X

X

X

06.2/1

Sinaasappelen (andere dan pomeransen)

X

06.2/2

Mandarijnen

X

06.2/3

Citroenen

X

06.2/4

Andere citrusvruchten

X

06.3

Tropisch fruit

X

X

X

X

06.4

Druiven

X

X

X

X

06.4/1

Tafeldruiven

X

06.4/2

Andere druiven

X

06.5

Olijven

X

X

X

X

06.5/1

Tafelolijven

X

06.5/2

Andere olijven

X

07

WIJN

X

X

X

X

07.1

Tafelwijn

X

07.2

Kwaliteitswijn

X

08

OLIJFOLIE

X

X

X

X

09

ANDERE PLANTAARDIGE PRODUCTEN

X

X

X

X

09.1

Plantaardige stoffen, hoofdzakelijk gebruikt voor vlechtwerk

X

09.2

Zaaigoed

X

09.3

Andere plantaardige producten: andere

X



10

OUTPUT VAN PLANTAARDIGE PRODUCTEN (01-09)

X

X

X

X

11

DIEREN

X

X

X

X

11.1

Rundvee

X

X

X

X

11.2

Varkens

X

X

X

X

11.3

Eenhoevigen

X

X

X

X

11.4

Schapen en geiten

X

X

X

X

11.5

Pluimvee

X

X

X

X

11.6

Andere dieren

X

X

X

X

12

DIERLIJKE PRODUCTEN

X

X

X

X

12.1

Melk

X

X

X

X

12.2

Eieren

X

X

X

X

12.3

Andere dierlijke producten

X

X

X

X

12.3/1

Ruwe wol

X

12.3/2

Cocons van zijderupsen

X

12.3/3

Andere dierlijke producten: andere

X

13

OUTPUT VAN DE VEETEELT (11+12)

X

X

X

X

14

OUTPUT VAN DE LANDBOUW: GOEDEREN (10+13)

X

X

X

X

15

OUTPUT VAN DE LANDBOUW: DIENSTEN

X

X

X

X

15.1

LANDBOUWDIENSTEN

X

15.2

VERHUUR VAN MELKQUOTA

X

16

OUTPUT VAN DE LANDBOUW (14+15)

X

X

X

X

17

NIET TOT DE LANDBOUW BEHORENDE NEVENACTIVITEITEN (NIET-SCHEIDBAAR)

X

X

X

X

17.1

VERWERKING VAN LANDBOUWPRODUCTEN

X

X

X

X

17.2

ANDERE NIET-SCHEIDBARE NEVENACTIVITEITEN (GOEDEREN EN DIENSTEN)

X

X

X

X

18

OUTPUT VAN DE BEDRIJFSTAK LANDBOUW (16+17)

X

X

X

X



19

TOTAAL INTERMEDIAIR VERBRUIK

X

X

X

X

19.01

ZAAI- EN PLANTGOED

X

X

X

X

19.02

ENERGIE; SMEERMIDDELEN

X

X

X

X

19.02/1

- elektriciteit

X

19.02/2

- gas

X

19.02/3

- andere brandstoffen

X

19.02/4

- andere

X

19.03

MESTSTOFFEN EN GRONDVERBETERENDE MIDDELEN

X

X

X

X

19.04

FYTOSANITAIRE PRODUCTEN EN PESTICIDEN

X

X

X

X

19.05

UITGAVEN VOOR VEEARTSEN

X

X

X

X

19.06

VEEVOEDER

X

X

X

X

19.06/1

- veevoeder geleverd door andere landbouwbedrijven

X

X

X

X

19.06/2

- veevoeder gekocht buiten de bedrijfstak landbouw

X

X

X

X

19.06/3

- veevoeder geproduceerd en verbruikt op hetzelfde bedrijf

X

X

X

X

19.07

ONDERHOUD VAN MATERIAAL

X

X

X

X

19.08

ONDERHOUD VAN GEBOUWEN

X

X

X

X

19.09

LANDBOUWDIENSTEN

X

X

X

X

19.10

INDIRECT GEMETEN DIENSTEN VAN FINANCIËLE INTERMEDIAIRS (IGDFI)

X

X

X

X

19.11

ANDERE GOEDEREN EN DIENSTEN

X

X

X

X

20

BRUTO TOEGEVOEGDE WAARDE TEGEN BASISPRIJZEN (18-19)

X

X

X

X

21

VERBRUIK VAN VASTE ACTIVA

X

X

X

X

21.1

WERKTUIGEN

X

21.2

GEBOUWEN

X

21.3

AANPLANTINGEN

X

21.4

ANDERE

X

22

NETTO TOEGEVOEGDE WAARDE TEGEN BASISPRIJZEN (20-21)

X

X

X

X


2.    Inkomensvormingsrekening

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

c

d

Post

Lijst van variabelen

November

jaar n
(LR-schattingen)

Maart
jaar n+1

(LR-schattingen)

September
jaar n+1

(definitieve LR-gegevens)

Juni
jaar n+2

(RLR)

23

BELONING VAN WERKNEMERS

X

X

X

X

24

NIET-PRODUCTGEBONDEN BELASTINGEN OP PRODUCTIE

X

X

X

X

25

NIET-PRODUCTGEBONDEN SUBSIDIES

X

X

X

X

26

FACTORINKOMEN (22-24+25)

X

X

X

X

27

EXPLOITATIEOVERSCHOT/GEMENGD INKOMEN (22-23-24+25)

X

X

X

X

3.    Rekening voor inkomen uit bedrijfsuitoefening

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

c

d

Post

Lijst van variabelen

November

jaar n
(LR-schattingen)

Maart
jaar n+1

(LR-schattingen)

September
jaar n+1

(definitieve LR-gegevens)

Juni
jaar n+2

(RLR)

28

TE BETALEN PACHT E.D.

X

X

X

X

29

TE BETALEN RENTE

X

X

X

X

30

TE ONTVANGEN RENTE

X

X

X

X

31

INKOMEN UIT BEDRIJFSUITOEFENING (27-28-29+30)

X

X

X

X

4.    Elementen van de kapitaalrekening

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

c

d

Post

Lijst van variabelen

November

jaar n
(LR-schattingen)

Maart
jaar n+1

(LR-schattingen)

September
jaar n+1

(definitieve LR-gegevens)

Juni
jaar n+2

(RLR)

32

BIVA, LANDBOUWPRODUCTEN

X

X

32.1

BIVA, AANPLANTINGEN

X

32.2

BIVA, DIEREN

X

33

BIVA, NIET-LANDBOUWPRODUCTEN

X

X

33.1

BIVA, MATERIAAL

X

33.2

BIVA, GEBOUWEN

X

33.3

ANDERE BIVA

X

34

INVESTERINGEN IN VASTE ACTIVA (BRUTO) (EXCL. AFTREKBARE BTW) (32+33)

X

X

35

INVESTERINGEN IN VASTE ACTIVA (NETTO) (EXCL. AFTREKBARE BTW) (34-21)

X

X

36

VERANDERINGEN IN VOORRADEN

X

X

37

KAPITAALOVERDRACHTEN

X

X

37.1

INVESTERINGSBIJDRAGEN

X

37.2

OVERIGE KAPITAALOVERDRACHTEN

X

5.    Arbeidsinput in de landbouw

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

C

Post

Lijst van variabelen

November

jaar n
(LR-schattingen)

Maart
jaar n+1

(LR-schattingen)

September
jaar n+1

(definitieve

LR-gegevens)

38

ARBEIDSINPUT IN DE LANDBOUW, TOTAAL

X

X

X

38.1

ARBEIDSINPUT IN DE LANDBOUW, NIET IN LOONDIENST

X

X

X

38.2

ARBEIDSINPUT IN DE LANDBOUW, IN LOONDIENST

X

X

X

(1)    Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS): https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:02003R1059-20191113 .
(2)    Zolang de overeenkomstige verkopen en aankopen in dezelfde verslagperiode dalen.
(3)    De aankoop van een dier mag nooit als intermediair verbruik worden geregistreerd (in wezen gaat het om een verwerving van onderhanden werk, zie 2.067) en de berekening van de dierlijke productie kan alleen indirect worden berekend op basis van de verkopen, de BIVA en de voorraadwijzigingen.
(4)    Afhankelijk van de gebruikte methode moet het verbruik binnen de eenheid worden aangepast aan de LR-waarden.
(5)    Hiervan uitgesloten zijn ingevoerde landbouwproducten (met uitzondering van dieren).
Top