EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021DC0288

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Richtsnoeren betreffende artikel 17 van Richtlijn (EU) 2019/790 inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt

COM/2021/288 final

Brussel, 4.6.2021

COM(2021) 288 final

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EMPTY

Richtsnoeren betreffende artikel 17 van Richtlijn (EU) 2019/790 inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt





I.INLEIDING

In artikel 17, lid 10, van de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt (Richtlijn (EU) 2019/790, hierna de “richtlijn digitale eengemaakte markt” genoemd 1 ) is bepaald dat de Commissie richtsnoeren moet verstrekken over de toepassing van artikel 17, met name betreffende de samenwerking tussen aanbieders van onlinediensten voor het delen van content en rechthebbenden. In de richtsnoeren wordt rekening gehouden met de resultaten van dialogen met belanghebbenden die in samenwerking met de lidstaten zijn georganiseerd om beste praktijken te bespreken voor de samenwerking tussen aanbieders van onlinediensten voor het delen van content en rechthebbenden.

Na een open oproep tot het indienen van blijken van belangstelling heeft de Commissie tussen oktober 2019 en februari 2020 zes vergaderingen in het kader van de dialoog met belanghebbenden georganiseerd. Van 27 juli tot 10 september 2020 is er een gerichte schriftelijke raadpleging gehouden om de dialoog met belanghebbenden af te ronden.

Het doel van deze richtsnoeren is een correcte en coherente omzetting van artikel 17 in alle lidstaten te ondersteunen, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met het feit dat een evenwicht moet worden gevonden tussen grondrechten en het gebruik van uitzonderingen en beperkingen, zoals bepaald in artikel 17, lid 10. De richtsnoeren kunnen ook dienen ter ondersteuning van marktspelers wanneer zij voldoen aan nationale wetgeving ter uitvoering van artikel 17. 

Hoewel dit document juridisch niet bindend is, heeft de Commissie het formeel aangenomen als mededeling en voldoet het aan het mandaat dat de Uniewetgever aan de Commissie heeft gegeven op grond van artikel 17, lid 10. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-401/19 2 zal gevolgen hebben voor de uitvoering door de lidstaten van artikel 17 en voor de richtsnoeren. De richtsnoeren moeten na die uitspraak eventueel worden herzien.

II.ARTIKEL 17 – EEN SPECIFIEKE TOESTEMMINGS- EN AANSPRAKELIJKHEIDSREGELING INZAKE HET AUTEURSRECHT

Artikel 17 voorziet in een specifieke toestemmings- en aansprakelijkheidsregeling voor het auteursrecht en naburige rechten (“auteursrecht”) die van toepassing is op bepaalde aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij die in artikel 2, punt 6, van de richtlijn zijn gedefinieerd als aanbieders van onlinediensten voor het delen van content. In het voorheen toepasselijke rechtskader 3 was de auteursrechtelijke aansprakelijkheid van deze aanbieders van diensten voor de handelingen van hun gebruikers onduidelijk. Artikel 17 biedt rechtszekerheid ten aanzien van de vraag of aanbieders van onlinediensten voor het delen van content handelingen met auteursrechtelijke relevantie verrichten met betrekking tot de handelingen van hun gebruikers, alsook rechtszekerheid voor gebruikers.

Artikel 17 heeft tot doel de ontwikkeling van de licentiemarkt tussen rechthebbenden en aanbieders van onlinediensten voor het delen van content te bevorderen. Daartoe creëert artikel 17 een rechtsgrondslag op basis waarvan rechthebbenden toestemming kunnen geven voor het gebruik van hun werken wanneer die zijn geüpload door gebruikers van aanbieders van onlinediensten voor het delen van content, waardoor hun mogelijkheden op het vlak van licenties en vergoedingen toenemen. Bovendien omvat artikel 17 waarborgen voor gebruikers die hun content uploaden die eventueel content van derden bevat die door het auteursrecht en naburige rechten wordt beschermd.

In artikel 17, leden 1 en 2, is bepaald dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content een auteursrechtelijk relevante handeling van “mededeling aan het publiek” verrichten wanneer zij toegang verlenen tot auteursrechtelijk beschermde content die door hun gebruikers is geüpload, en dat zij daarom toestemming van de betrokken rechthebbenden moeten verkrijgen. In dit geval is in artikel 17, lid 3, bepaald dat wanneer aanbieders van onlinediensten een handeling van mededeling aan het publiek verrichten onder deze voorwaarden, de in artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG 4 vastgestelde beperking van de aansprakelijkheid niet van toepassing is. 

Artikel 17 is een lex specialis ten aanzien van artikel 3 van Richtlijn 2001/29/EG en artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG. Met artikel 17 wordt dus geen nieuw recht ingebracht in de auteursrechtwetgeving van de Unie. Het regelt veeleer volledig en specifiek de handeling “voor de toepassing van deze richtlijn” van “mededeling aan het publiek” in de beperkte omstandigheden die onder deze bepaling vallen. Dit wordt bevestigd in de overwegingen 64 en 65. Overweging 64 stelt dat artikel 17 geen afbreuk doet aan het begrip mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling voor het publiek elders in het Unierecht 5 , noch aan de mogelijke toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, van Richtlijn 2001/29/EG op andere dienstverleners die auteursrechtelijk beschermde content gebruiken. Overweging 65 stelt dat artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG weliswaar niet van toepassing is op de aansprakelijkheid die voortvloeit uit artikel 17, maar dat dit geen afbreuk mag doen aan de toepassing ervan op dergelijke dienstverleners voor doeleinden die buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. Vanwege het lex specialis-karakter van artikel 17 moeten de lidstaten deze bepaling specifiek uitvoeren en zich niet louter baseren op hun nationale implementatie van artikel 3 van Richtlijn 2001/29/EG.

Wanneer geen toestemming is verleend op grond van artikel 17, leden 1 en 2, voorziet artikel 17, lid 4, in een specifieke regeling op grond waarvan aanbieders van onlinediensten voor het delen van content er onder specifieke voorwaarden voor kunnen zorgen dat zij niet aansprakelijk zijn voor de handeling van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 17, lid 1. Zoals in overweging 66 wordt opgemerkt, houdt deze specifieke regeling rekening met het feit dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content toegang verschaffen tot content die niet door hen maar door hun gebruikers wordt geüpload.

Deze specifieke voorwaarden moeten uitdrukkelijk in de nationale wetgeving worden opgenomen. In artikel 17, lid 5, is bepaald dat de beoordeling van de vraag of aanbieders van onlinediensten voor het delen van content voldoen aan de voorwaarden van artikel 17, lid 4, moet worden verricht in het licht van het evenredigheidsbeginsel. Artikel 17, lid 6, voorziet ook in een andere aansprakelijkheidsregeling voor nieuwe aanbieders van diensten, onder bepaalde voorwaarden.

In artikel 17, leden 7, 8 en 9, zijn overkoepelende regels vastgesteld die ook expliciet in nationale wetgeving moeten worden omgezet. De leden 7, 8 en 9 van artikel 17 zijn geformuleerd als resultaatsverplichtingen. De lidstaten moeten daarom in hun uitvoeringswetgeving waarborgen dat deze verplichtingen prevaleren wanneer zich een conflict voordoet met de elders in artikel 17, en met name in artikel 17, lid 4, vastgestelde bepalingen.

In artikel 17, lid 7, is bepaald dat wanneer aanbieders van onlinediensten voor het delen van content overeenkomstig artikel 17, lid 4, samenwerken met rechthebbenden om niet-toegestane content te voorkomen, deze samenwerking niet mag leiden tot onbeschikbaarheid van door gebruikers geüploade werken of andere materialen die geen inbreuk maken op het auteursrecht en naburige rechten.

In artikel 17, lid 8, is bepaald dat de toepassing van artikel 17 niet leidt tot een algemene toezichtsverplichting. In artikel 17, lid 9, is onder meer bepaald dat de richtlijn geen gevolgen heeft voor rechtmatig gebruik, zoals op grond van uitzonderingen of beperkingen waarin het Unierecht voorziet, en niet leidt tot de identificatie van individuele gebruikers, noch tot de verwerking van persoonsgegevens, tenzij overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG en Verordening (EU) 2016/679. In overweging 85 is verder gespecificeerd dat bij elke verwerking van persoonsgegevens de grondrechten moeten worden geëerbiedigd, met inbegrip van het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens, en dat deze verwerking in overeenstemming moet zijn met Richtlijn 2002/58/EG en Verordening (EU) 2016/679. Bij de uitvoering van artikel 17 moeten de lidstaten het acquis van de Unie inzake gegevensbescherming eerbiedigen, met name wat betreft mogelijke technologische maatregelen die aanbieders van diensten treffen in samenwerking met rechthebbenden uit hoofde van artikel 17, lid 4, en in het kader van het klachten- en verhaalmechanisme voor gebruikers uit hoofde van artikel 17, lid 9. De lidstaten moeten er bij de omzetting van artikel 17 voor zorgen dat deze regels correct worden toegepast.

III.AANBIEDERS VAN DIENSTEN DIE ONDER ARTIKEL 17 VALLEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 2, PUNT 6

Artikel 17 is van toepassing op aanbieders van onlinediensten voor het delen van content zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, eerste alinea, van de richtlijn. Een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content is gedefinieerd als een aanbieder van een dienst van de informatiemaatschappij die als belangrijkste of een van de belangrijkste doelstellingen heeft een grote hoeveelheid door de gebruikers van de dienst geüploade auteursrechtelijk beschermde werken of andere beschermde materialen op te slaan en toegankelijk te maken voor het publiek, waarbij hij deze werken en materialen ordent en promoot met een winstoogmerk.

Artikel 2, punt 6, tweede alinea, is een niet-uitputtende lijst van aanbieders van diensten en/of diensten die geen aanbieders van onlinediensten voor het delen van content zijn in de zin van de richtlijn en die derhalve zijn uitgesloten van de toepassing van artikel 17. Deze uitgesloten diensten zijn: “online-encyclopedieën zonder winstoogmerk”, “onderwijs- of wetenschappelijke gegevensbanken zonder winstoogmerk”, “platforms voor het ontwikkelen en delen van opensourcesoftware”, “aanbieders van elektronischecommunicatiediensten als gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/1972”, “onlinemarktplaatsen”, “business-to-business clouddiensten” en “clouddiensten waarmee gebruikers content kunnen uploaden voor eigen gebruik”. 

Met het oog op rechtszekerheid moeten de lidstaten de definitie van “aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content” in artikel 2, punt 6, eerste alinea, expliciet en volledig in hun uitvoeringswetgeving opnemen, en de in artikel 2, punt 6, tweede alinea, genoemde aanbieders van diensten expliciet uitsluiten, waarbij zij in het licht van overweging 62 moeten specificeren dat deze lijst van uitgesloten aanbieders van diensten niet uitputtend is. De lidstaten hebben geen ruimte om verder te gaan dan die definitie en zij mogen het toepassingsgebied ervan dus niet uitbreiden of beperken.

Als hulpmiddel bij de interpretatie wordt de lidstaten bovendien aangeraden om de verschillende elementen van de definitie om te zetten en toe te passen in het licht van de overwegingen 61, 62 en 63, die belangrijke verduidelijkingen verschaffen over de soorten aanbieders van diensten die moeten worden opgenomen of uitgesloten. Zoals uiteengezet in overweging 62, is artikel 17 gericht op aanbieders van onlinediensten die een belangrijke rol spelen op de markt voor online-content door te concurreren met andere aanbieders van online-inhoudsdiensten, zoals aanbieders van online audio- en videostreamingdiensten, om hetzelfde publiek. In overweging 62 wordt ook verduidelijkt dat dienstverleners die hoofdzakelijk tot doel hebben schendingen van het auteursrecht te plegen of te bevorderen niet in aanmerking komen voor het in artikel 17 bedoelde mechanisme voor de vrijstelling van aansprakelijkheid 6 .

De lidstaten moeten er ook rekening mee houden dat overeenkomstig overweging 63 per geval moet worden beoordeeld welke aanbieders van onlinediensten onder het toepassingsgebied van artikel 17 vallen.

Om onder de definitie van een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content en het toepassingsgebied van de regeling van artikel 17 te vallen, moet een aanbieder van een dienst cumulatief aan elke vereiste van de definitie voldoen:

-het moet gaan om een dienst van de informatiemaatschappij, zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2015/1535 7 ;

- die dienst moet als belangrijkste of een van de belangrijkste doelstellingen hebben:

ohet opslaan en toegankelijk maken voor het publiek van

oeen grote hoeveelheid auteursrechtelijk beschermde werken of andere beschermde materialen

odie door de gebruikers van de dienst geüpload zijn,

owaarbij die dienst deze werken en materialen ordent en promoot met een winstoogmerk.

Onder “belangrijkste doelstelling” of “een van de belangrijkste doelstellingen” van de dienst van de informatiemaatschappij moet worden verstaan de hoofdfunctie(s) of voornaamste functie(s) of rol(len) van de aanbieder van de dienst 8 . De beoordeling wat de “belangrijkste doelstelling” of “een van de belangrijkste doelstellingen” is, moet technologie- en bedrijfsmodelneutraal zijn om toekomstbestendig te zijn.

De aanbieder van de dienst moet de opgeslagen content “opslaan en toegankelijk maken voor het publiek”. Het concept “opslaan” verwijst naar opslag van content die niet enkel tijdelijk is en “toegankelijk maken voor het publiek” heeft betrekking op de toegang tot de opgeslagen content, die aan het publiek wordt verleend.

Het concept “een grote hoeveelheid” wordt in de richtlijn niet gekwantificeerd. De lidstaten moeten afzien van het kwantificeren van “een grote hoeveelheid” in hun nationale wetgeving om juridische versnippering door een mogelijk verschillend toepassingsgebied van aanbieders van diensten in verschillende lidstaten te voorkomen. Zoals uiteengezet in overweging 63 moet de vraag of een aanbieder van diensten een grote hoeveelheid door zijn gebruikers geüploade auteursrechtelijk beschermde werken of andere beschermde materialen opslaat of toegankelijk maakt voor het publiek per geval worden beoordeeld , waarbij rekening wordt gehouden met een combinatie van factoren, zoals het publiek van de dienst en het aantal door de gebruikers van de dienst geüploade bestanden. Het zou dan ook niet voldoende zijn om slechts één van de genoemde factoren in aanmerking te nemen om een dienst van de informatiemaatschappij binnen de werkingssfeer van artikel 17 te brengen.

Ten slotte moet de dienst van de informatiemaatschappij om onder de definitie te vallen “door de gebruikers geüploade content ordenen en promoten met een winstoogmerk”. In overweging 62 staat dat direct of indirect winst mag worden gemaakt door de content te organiseren en te promoten om een groter publiek aan te trekken, onder meer door middel van categorisering en gerichte promotieacties in de content. Het winstoogmerk mag niet louter worden gebaseerd op het feit dat de dienst als zodanig marktdeelnemer is of op zijn rechtsvorm. Het winstoogmerk moet worden gekoppeld aan de winst uit de organisatie en promotie van de door de gebruikers geüploade content om een groter publiek aan te trekken, onder meer door reclame naast de door hun gebruikers geüploade content te plaatsen. Het loutere feit dat een vergoeding van de gebruikers wordt ontvangen ter dekking van de exploitatiekosten van het hosten van hun content 9 of dat het publiek om donaties wordt gevraagd, mag niet worden beschouwd als indicatie van een winstoogmerk 10 . Zoals uiteengezet in overweging 62 vallen aanbieders van diensten die niet als hoofddoel hebben gebruikers in staat te stellen een grote hoeveelheid auteursrechtelijk beschermde content te uploaden en te delen met als doel winst te maken met deze activiteit, niet onder de definitie. Wanneer de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij meer dan één dienst verricht, moet elke dienst afzonderlijk worden bekeken om te bepalen welke aanbieders van diensten al dan niet onder het toepassingsgebied van artikel 17 vallen. 

IV.ARTIKEL 17, leden 1 en 2: TOESTEMMING

(I)Toestemmingsmodellen op grond van artikel 17, lid 1

Aanbieders van onlinediensten voor het delen van content moeten toestemming krijgen voor de in artikel 17, lid 1, bedoelde specifieke handeling van mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling voor het publiek. Het begrip “toestemming” is niet gedefinieerd in de richtlijn en moet worden uitgelegd in het licht van het doel van artikel 17. Artikel 17, lid 1, schrijft niet voor hoe toestemming van rechthebbenden kan worden verkregen. Zowel de tekst van artikel 17, lid 1, als de overeenkomstige overweging 64 zijn immers op een open wijze geformuleerd en maken gewag van “toestemming…bijvoorbeeld [via] een licentieovereenkomst”. De lidstaten kunnen verschillende toestemingsmodellen vaststellen om “de ontwikkeling van de licentiemarkt [...] te bevorderen”, hetgeen een van de belangrijkste doelstellingen van artikel 17 is.

De handelingen van mededeling aan het publiek en beschikbaarstelling van content in artikel 17, lid 1, moeten zodanig worden begrepen dat zij ook betrekking hebben op reproducties die nodig zijn om deze handelingen uit te voeren. De lidstaten mogen aanbieders van onlinediensten voor het delen van content niet verplichten om toestemming te verkrijgen voor reproducties die worden uitgevoerd in het kader van artikel 17.

De lidstaten moeten rechthebbenden ook de mogelijkheid geven om geen toestemming te verlenen aan aanbieders van onlinediensten voor het delen van content, zoals uiteengezet in overweging 61, volgens welke “geen afbreuk [mag worden gedaan] aan de contractuele vrijheid” en “de rechthebbenden niet [mogen] worden verplicht toestemming te geven of licentieovereenkomsten te sluiten 11 . 

In bepaalde gevallen kunnen rechthebbenden bijvoorbeeld het gebruik van hun content op bepaalde diensten toestaan in ruil voor data of promotieactiviteiten. Toestemming kan ook gratis worden verleend, op grond van een Creative Commons-licentie, of wanneer rechthebbenden hun eigen content uploaden of delen op onlinediensten voor het delen van content.

De lidstaten worden ook aangemoedigd om vrijwillige mechanismen in stand te houden of in te voeren om overeenkomsten tussen rechthebbenden en aanbieders van diensten te vergemakkelijken. Zo zouden in specifieke gevallen of sectoren vrijwillige bemiddelingsmechanismen kunnen worden overwogen om partijen te ondersteunen die bereid zijn tot overeenstemming te komen, maar die moeilijkheden ondervinden bij de onderhandelingen.

De lidstaten kunnen gebruikmaken van individuele en vrijwillige oplossingen voor collectieve licentieverlening. Uit de besprekingen met belanghebbenden is bijvoorbeeld gebleken dat in de muzieksector momenteel bepaalde rechthebbenden, zoals platenmaatschappijen voor hun eigen rechten en wanneer zij de rechten bezitten van uitvoerende kunstenaars en muziekuitgevers die de rechten van auteurs (songwriters) bezitten, doorgaans rechtstreeks licenties verlenen voor hun rechten. De overige auteursrechten worden voornamelijk beheerd door organisaties voor collectief rechtenbeheer (CMO’s). Collectieve licentieverlening wordt ook op grote schaal gebruikt in de sector beeldende kunsten (behalve voor foto’s), maar wordt weinig gebruikt in de filmsector waar rechtstreekse licentieverlening door filmproducenten gebruikelijker is. Wanneer rechthebbenden CMO’s opdracht hebben gegeven hun rechten te beheren, kunnen die CMO’s licentieovereenkomsten sluiten met aanbieders van onlinediensten voor het delen van content voor het repertoire dat zij vertegenwoordigen, overeenkomstig de regels van Richtlijn 2014/26/EU. Collectieve licentieverlening kan daardoor het verkrijgen van toestemming van een breed scala aan rechthebbenden vergemakkelijken.

Collectieve licenties met een verruimd effect kunnen in specifieke gevallen en voor specifieke sectoren in overweging worden genomen, mits zij voldoen aan alle in de EU-wetgeving vastgestelde voorwaarden, en met name die in artikel 12 van de richtlijn. Deze regelingen kunnen met name worden toegepast wanneer het bijzonder moeilijk is alle rechthebbenden te identificeren en wanneer de transactiekosten van individuele vereffening van rechten buitensporig hoog zijn (overweging 45). Indien de lidstaten het gebruik van collectieve licenties met een verruimd effect in het kader van artikel 17 willen toestaan, zullen zij artikel 12 van de richtlijn, dat voorziet in een aantal waarborgen voor het gebruik van collectieve licentieverlening met een verruimd effect, moeten omzetten. Collectieve licentieregelingen met een verruimd effect, die op nationaal niveau kunnen worden ingevoerd voor de in artikel 17 bedoelde toepassingen, zullen alleen betrekking hebben op nationaal gebruik 12 .

(II)Toestemming met betrekking tot gebruikers

De lidstaten moeten in hun wetgeving expliciet uitvoering geven aan artikel 17, lid 2, op grond waarvan toestemming die wordt verleend aan aanbieders van onlinediensten voor het delen van content ook betrekking moet hebben op handelingen die worden verricht door i) gebruikers voor niet-commerciële doeleinden of ii) gebruikers wier activiteit geen significante inkomsten genereert. Het doel van deze bepaling is te zorgen voor rechtszekerheid voor zoveel mogelijk gebruikers wanneer zij auteursrechtelijk beschermde content uploaden.

Op grond van deze bepaling moet de aan aanbieders van diensten verleende toestemming betrekking hebben op handelingen binnen het materiële toepassingsgebied van de toestemming die worden verricht door gebruikers die tot een van deze twee categorieën behoren (niet-commerciële doeleinden of geen significante inkomsten). De eerste situatie kan betrekking hebben op het delen van content zonder winstoogmerk, zoals het uploaden van een homevideo met muziek op de achtergrond. De tweede situatie kan bijvoorbeeld betrekking hebben op gebruikers die tutorials met muziek of beelden uploaden en die beperkte reclame-inkomsten genereren. Als een gebruiker aan een van deze voorwaarden voldoet, moet er toestemming worden verkregen. Anderzijds zouden gebruikers die op commerciële basis handelen en/of significante inkomsten genereren uit de content die zij uploaden, buiten het toepassingsgebied van die toestemming vallen of die machtiging zou niet op hen van toepassing zijn (tenzij de partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen om deze gebruikers contractueel te bestrijken).

De lidstaten mogen geen kwantitatieve drempels vaststellen bij de toepassing van het concept “significante inkomsten”. Dit concept moet per geval worden onderzocht, rekening houdend met alle omstandigheden met betrekking tot de activiteit van de gebruiker in kwestie.

De lidstaten moeten het begrip “toestemming” in artikel 17, lid 2, toepassen in het licht van overweging 69, volgens welke aanbieders van onlinediensten voor het delen van content geen afzonderlijke toestemming hoeven te verkrijgen wanneer rechthebbenden gebruikers reeds uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven om specifieke content te uploaden. In deze gevallen is de handeling van mededeling aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling, reeds toegestaan in het kader van de aan de gebruikers verleende toestemming. Rechthebbenden kunnen worden aangemoedigd om aan aanbieders van diensten informatie te verstrekken over de afzonderlijke toestemmingen die zij hebben verleend. In overweging 69 wordt ook aangegeven dat er ten gunste van aanbieders van onlinediensten voor het delen van content niet van uit mag worden gegaan dat gebruikers in alle gevallen alle nodige toestemmingen hebben verkregen voor de content die zij uploaden.

Om de rechtszekerheid te vergroten, kunnen de lidstaten zowel aanbieders van onlinediensten voor het delen van content als rechthebbenden aanmoedigen om aan gebruikers informatie te verstrekken over de content waarop de toestemmingen van rechthebbenden betrekking hebben, waarbij het aan alle betrokkenen wordt overgelaten te beslissen hoe zij het best bekend kunnen maken dat er een toestemming is. Een dergelijke transparantie zou kunnen bijdragen tot het voorkomen van het risico dat rechtmatig gebruik wordt geblokkeerd (zie deel VI).

V.ARTIKEL 17, LID 4 – EEN SPECIFIEK AANSPRAKELIJKHEIDSMECHANISME BIJ ONTBREKEN VAN TOESTEMMING

Het specifieke aansprakelijkheidsmechanisme uit hoofde van artikel 17, lid 4, is alleen van toepassing bij ontbreken van toestemming voor handelingen van mededeling aan het publiek, verricht door aanbieders van onlinediensten voor het delen van content met betrekking tot handelingen door hun gebruikers in de zin van artikel 17, lid 1. Hoe meer toestemmingen er op grond van artikel 17, leden 1 en 2, worden verleend, hoe minder vaak bijgevolg gebruik wordt gemaakt van het mechanisme van artikel 17, lid 4.

Artikel 17, lid 4, bevat drie cumulatieve voorwaarden, die aanbieders van diensten als verweer tegen aansprakelijkheid kunnen inroepen. Zij moeten aantonen dat a) zij alles in het werk hebben gesteld om toestemming te krijgen; b) overeenkomstig strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding, alles in het werk hebben gesteld om ervoor te zorgen dat bepaalde werken en andere materialen waarvoor de rechthebbenden hun de nodige en toepasselijke informatie hebben verstrekt, niet beschikbaar zijn en c) na ontvangst van een voldoende onderbouwde melding van de rechthebbenden, prompt zijn opgetreden om de toegang tot de werken en andere materialen in kwestie te deactiveren of deze van hun websites te verwijderen, en alles in het werk hebben gesteld om toekomstige uploads van gemelde werken te voorkomen.

Artikel 17, lid 4, is onderworpen aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 17, lid 5, dat bepaalt dat met name rekening kan worden gehouden met onder meer de volgende elementen:

(a)het type, het publiek en de omvang van de diensten en het soort werken of andere materialen die door de gebruikers van de dienst zijn geüpload; en

(b)de beschikbaarheid van passende en doeltreffende middelen en de kosten daarvan voor dienstverleners.

Het concept “alles in het werk stellen” wordt niet gedefinieerd en er wordt niet verwezen naar het nationale recht. Het is dus een autonoom Unierechtelijk concept dat de lidstaten overeenkomstig deze richtsnoeren moeten omzetten en dat moet worden geïnterpreteerd in het licht van het doel van artikel 17 en de tekst van het gehele artikel.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het evenredigheidsbeginsel, zoals uiteengezet in artikel 17, lid 5, in acht wordt genomen bij de beoordeling of een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content alles in het werk heeft gesteld overeenkomstig artikel 17, lid 4, punten a) en b), en voldoet aan artikel 17, lid 4, punt c). Dit is met name van belang voor de bescherming van de vrijheid van ondernemerschap voor aanbieders van diensten.

De lidstaten moeten er ook rekening mee houden dat artikel 17, lid 4, onderworpen is aan de verplichtingen van artikel 17, lid 7, om ervoor te zorgen dat rechtmatig gebruik niet wordt beïnvloed door de samenwerking tussen aanbieders van diensten en rechthebbenden, en van artikel 17, lid 8, waarbij artikel 17 niet mag worden omgezet of toegepast op een wijze die leidt tot een algemene toezichtverplichting. Artikel 17, lid 4, is ook onderworpen aan de overkoepelende verplichting van artikel 17, lid 9, waarbij de richtlijn op geen enkele wijze invloed mag hebben op rechtmatig gebruik. In deel IV wordt aangegeven hoe in de praktijk “alles in het werk kan worden gesteld”.

1.ALLES IN HET WERK STELLEN OM TOESTEMMING TE KRIJGEN (ARTIKEL 17, LID 4, PUNT  a))

De eerste voorwaarde van artikel 17, lid 4, onder a), is dat aanbieders van diensten aansprakelijk moeten zijn voor niet-toegestane handelingen van mededeling aan het publiek, met inbegrip van het beschikbaar stellen voor het publiek, van auteursrechtelijk beschermde werken en andere materialen, tenzij zij aantonen alles in het werk te hebben gesteld om toestemming te krijgen.

De acties die aanbieders van diensten uitvoeren om rechthebbenden op te zoeken en/of met hen in contact te treden, moeten per geval worden beoordeeld om te bepalen of zij gelden als “alles in het werk stellen” om toestemming te krijgen. Er moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met elementen zoals de specifieke marktpraktijken in verschillende sectoren (bijvoorbeeld of collectief beheer een wijdverbreide praktijk is) of maatregelen die de lidstaten mogelijk hebben genomen om toestemming te vergemakkelijken, zoals vrijwillige bemiddelingsmechanismen.

Om aan te tonen dat zij alles in het werk hebben gesteld, moeten aanbieders van diensten ten minste proactief contact opnemen met rechthebbenden die gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd en gelokaliseerd, met name die welke een brede catalogus van werken of andere materialen vertegenwoordigen. In het bijzonder moet het proactief contact opnemen met organisaties voor collectief rechtenbeheer (CMO’s) die overeenkomstig Richtlijn 2014/26/EU handelen teneinde toestemming te krijgen, worden beschouwd als minimumvereiste voor alle aanbieders van onlinediensten voor het delen van content.

Tegelijkertijd mag van dienstverleners niet worden verwacht dat zij overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel en rekening houdend met de hoeveelheid en de verscheidenheid aan door gebruikers geüploade content, proactief zoeken naar rechthebbenden die redelijkerwijs niet gemakkelijk identificeerbaar zijn. Om de identificatie van rechthebbenden en de verlening van toestemming te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten de ontwikkeling aanmoedigen van registers van rechthebbenden die door aanbieders van onlinediensten voor het delen van content kunnen worden geraadpleegd, in overeenstemming met de gegevensbeschermingsregels, indien van toepassing.

De inspanningen om rechthebbenden te bereiken teneinde de nodige toestemmingen te verkrijgen, moeten per geval worden beoordeeld, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de omvang en het publiek van de dienst en de verschillende soorten content die deze beschikbaar stelt, met inbegrip van de specifieke situaties waarin bepaalde soorten content eventueel slechts zelden op de dienst verschijnen. Terwijl van grote dienstverleners met een omvangrijk publiek in meerdere of alle lidstaten kan worden verwacht dat zij contact opnemen met een groot aantal rechthebbenden om toestemming te krijgen, kan van kleinere dienstverleners met een beperkt of nationaal publiek worden verwacht dat zij alleen proactief contact opnemen met relevante CMO’s en eventueel met een paar andere gemakkelijk identificeerbare rechthebbenden. Deze kleinere dienstverleners zouden ervoor moeten zorgen dat andere rechthebbenden gemakkelijk contact met hen kunnen opnemen, bijvoorbeeld door duidelijke contactgegevens of ad-hoctools op hun website te verstrekken. Zij zouden moeten reageren op alle rechthebbenden die hen benaderen om een licentie aan te bieden.

Artikel 17, lid 6, voorziet in een bijzondere aansprakelijkheidsregeling voor nieuwe aanbieders van onlinediensten voor het delen van content met een jaaromzet van minder dan 10 miljoen EUR (zie deel IV). Deze specifieke aanbieders van onlinediensten voor het delen van content zijn echter wel verplicht alles in het werk te stellen om toestemming te krijgen overeenkomstig artikel 17, lid 4, punt a). Een beoordeling per geval is dan ook van essentieel belang om ervoor te zorgen dat deze verplichting voor startende ondernemingen geen onevenredige last voor hen met zich meebrengt.

Wanneer een aanbieder van diensten contact opneemt met een rechthebbende, maar deze weigert onderhandelingen te beginnen over het verlenen van toestemming voor zijn content, of wanneer hij te goeder trouw gedane redelijke aanbiedingen afwijst, moet de dienstverlener worden geacht te hebben voldaan aan de in artikel 17, lid 4, punt a), vastgestelde verplichting om alles in het werk te stellen. Om echter niet aansprakelijk te zijn indien de niet-toegelaten content in zijn dienst beschikbaar is, moet de dienstverlener nog steeds aantonen alles in het werk te stellen voor de toepassing van artikel 17, lid 4, onder b) en c).

Aanbieders van onlinediensten voor het delen van content moeten in contact treden met rechthebbenden die toestemming willen geven voor hun content, ongeacht of hun soort content (bv. muziek, audiovisuele content, beelden, tekst) vaak op de website van de aanbieder van diensten voorkomt of daar minder gangbaar is (bv. afbeeldingen of tekst voor een videoplatform).

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moeten de hoeveelheid en het soort content, met inbegrip van de vraag of deze al dan niet vaak op de website van de aanbieder van diensten voorkomt, evenwel in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of alles in het werk is gesteld om toestemming te krijgen.

In het licht van overweging 61 moeten, wanneer er wordt onderhandeld over licentieovereenkomsten, deze billijk zijn en een redelijk evenwicht tussen beide partijen bewaren. Rechthebbenden en aanbieders van onlinediensten voor het delen van content moeten ernaar streven zo snel mogelijk een overeenkomst te sluiten. Overweging 61 stelt ook dat rechthebbenden een passende vergoeding moeten ontvangen voor het gebruik van hun beschermde werken of andere materialen.

Het concept “alles in het werk stellen” moet daarom ook betrekking hebben op de inspanningen van aanbieders van onlinediensten voor het delen van content, in samenwerking met rechthebbenden, om te goeder trouw onderhandelingen te voeren en eerlijke licentieovereenkomsten te sluiten. Hiertoe moeten aanbieders van diensten transparant zijn ten opzichte van rechthebbenden met betrekking tot de criteria die zij willen hanteren om de content waarop de overeenkomst betrekking heeft te identificeren en te vergoeden, met name wanneer aanbieders van diensten technologie voor de herkenning van content gebruiken om verslag uit te brengen over het gebruik van content onder licentie, en moeten zij zoveel mogelijk overeenstemming met rechthebbenden bereiken.

Aanbieders van diensten die weigeren een licentie te aanvaarden die onder eerlijke voorwaarden wordt aangeboden en die een redelijk evenwicht tussen de partijen bewaart, kunnen worden geacht niet alles in het werk te hebben gesteld om toestemming te krijgen. Anderzijds mag van aanbieders van diensten niet worden verlangd dat zij aanbiedingen aanvaarden om contracten te sluiten die niet onder billijke voorwaarden zijn gesloten en die geen evenwicht tussen de partijen bewaren. De vraag wat billijke voorwaarden en een redelijk evenwicht tussen de partijen zijn, zal per geval worden beoordeeld.

Onderhandelingen met CMO’s over het verlenen van licenties voor rechten zijn onderworpen aan de verplichtingen van artikel 16 van Richtlijn 2014/26/EU, met inbegrip van de noodzaak om in goed vertrouwen onderhandelingen te voeren en tarieven toe te passen die zijn vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria 13 .

2.“ALLES IN HET WERK STELLEN” OM ERVOOR TE ZORGEN DAT SPECIFIEKE BESCHERMDE CONTENT NIET BESCHIKBAAR IS (ARTIKEL 17, LID 4, PUNT b))

De tweede voorwaarde van artikel 17, lid 4, is dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content bij het ontbreken van toestemming aansprakelijk moeten zijn voor handelingen van mededeling aan het publiek, met inbegrip van het beschikbaar stellen voor het publiek van hun gebruikers, tenzij zij aantonen dat zij overeenkomstig strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding alles in het werk hebben gesteld om ervoor te zorgen dat bepaalde werken en andere materialen waarvoor de rechthebbenden hun de nodige en toepasselijke informatie hebben verstrekt, niet beschikbaar zijn (“nodige en toepasselijke informatie”).

Bij de omzetting van artikel 17, lid 4, punt b), in hun nationale wetgeving dienen de lidstaten rekening te houden met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 17, lid 5.

Overeenkomstig artikel 17, lid 4, punt b), moeten alleen alles in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat specifieke werken en andere materialen waarvoor de rechthebbenden de aanbieders van diensten de “nodige en toepasselijke informatie” hebben verstrekt, niet beschikbaar zijn. In overweging 66 is gespecificeerd dat indien rechthebbenden dergelijke informatie die aan de vereisten van artikel 17, lid 4, voldoet, niet verstrekken, aanbieders van onlinediensten voor het delen van content niet aansprakelijk zijn voor niet-toegestane uploads. Wanneer deze informatie niet wordt verstrekt, kunnen aanbieders van onlinediensten voor het delen van content niet handelen. Samenwerking tussen aanbieders van onlinediensten voor het delen van content en rechthebbenden is daarom essentieel om de doeltreffendheid van artikel 17, lid 4, punt b), te waarborgen.

Het concept “nodige en toepasselijke informatie” moet door de lidstaten overeenkomstig deze richtsnoeren en de doelstellingen van artikel 17 worden omgezet. Of door rechthebbenden verstrekte informatie zowel “nodig” als “toepasselijk” is, moet per geval worden beoordeeld. Rechthebbenden moeten deze informatie ook kunnen verstrekken via door hen gemachtigde derden.

In het kader van artikel 17, lid 4, punt b), moet nodige en toepasselijke informatie vooraf worden verstrekt.

Artikel 17, lid 4, onder b), moet op technologisch neutrale en toekomstbestendige wijze ten uitvoer worden gelegd. Daarom mogen de lidstaten in hun uitvoeringswetgeving noch het gebruik van een technologische oplossing voorschrijven, noch specifieke technologische oplossingen opleggen aan aanbieders van diensten teneinde aan te tonen dat zij alles in het werk hebben gesteld.

Aanbieders van onlinediensten voor het delen van content moeten handelen overeenkomstig strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding wanneer zij alles in het werk stellen om relevante oplossingen uit te voeren om ervoor te zorgen dat specifieke niet-toegestane content waarvoor nodige en toepasselijke informatie is verstrekt, niet beschikbaar is. Zoals benadrukt in overweging 66, moet, om te beoordelen of een bepaalde dienstverlener alles in het werk heeft gesteld, “rekening worden gehouden met de vraag of de dienstverlener alle maatregelen heeft genomen die een zorgvuldige exploitant zou hebben genomen om te voorkomen dat niet-toegestane werken of andere materialen op zijn website beschikbaar zijn, rekening houdend met de beste sectorale praktijken en de doeltreffendheid van de genomen maatregelen in het licht van alle relevante factoren en ontwikkelingen.” 

Om te bepalen of een aanbieder van onlinediensten voor het delen van content alles in het werk heeft gesteld overeenkomstig strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding, is het daarom van bijzonder belang om de beschikbare sectorale praktijken op een specifiek moment te bekijken. Dit omvat het gebruik van technologie of specifieke technologische oplossingen. Zoals in overweging 66 is verduidelijkt, moeten “door de dienstverleners genomen maatregelen [...]doeltreffend zijn met het oog op de nagestreefde doelstellingen”. Het moet echter aan de aanbieders van onlinediensten voor het delen van content worden overgelaten om de technologie of de oplossing te kiezen waarmee zij in hun specifieke situatie voldoen aan de verplichting om alles in het werk te stellen.

Deze richtsnoeren hebben niet tot doel om het gebruik van een specifieke technologie of oplossing aan te bevelen. Rechthebbenden en aanbieders van diensten moeten over de nodige flexibiliteit beschikken om onderling afgestemde samenwerkingsregelingen overeen te komen teneinde te waarborgen dat er geen niet-toegestane content beschikbaar is. Deze regelingen, met name indien zij op technologie zijn gebaseerd, zullen in de loop van de tijd waarschijnlijk evolueren. In principe mag het gebruik van technologie, zoals de herkenning van content, op zichzelf niet vereisen dat gebruikers die hun content uploaden worden geïdentificeerd, maar indien van toepassing moeten de desbetreffende gegevensbeschermingsregels worden nageleefd, met inbegrip van de beginselen van gegevensminimalisering en doelbinding.

Wat de huidige marktpraktijken betreft, is uit de door de Commissie gevoerde dialoog met belanghebbenden gebleken dat technologie voor de herkenning van content tegenwoordig algemeen wordt toegepast om het gebruik van auteursrechtelijk beschermde content te beheren, ten minste door de grote aanbieders van onlinediensten voor het delen van content en wat bepaalde soorten content betreft. Contentherkenningstechnologie op basis van vingerafdrukken lijkt door de grote dienstverleners op grote schaal te worden gebruikt voor video- en geluidscontent 14 . Deze specifieke technologie hoeft echter niet noodzakelijkerwijs als marktnorm te worden beschouwd, met name voor kleinere dienstverleners.

In de dialoog met belanghebbenden werd ook verwezen naar andere technologieën waarmee niet-toegestane content kan worden opgespoord. Daartoe behoren hashing 15 , watermerken 16 , het gebruik van metadata 17 , het zoeken op trefwoorden 18 of een combinatie van verschillende technologieën. Sommige aanbieders van diensten hebben interne oplossingen ontwikkeld, terwijl andere gebruikmaken van diensten van derden. Daarom wordt in veel gevallen verwacht dat aanbieders van diensten gebruik zullen maken (of blijven maken) van verschillende technologische tools om te voldoen aan hun verplichting uit hoofde van artikel 17, lid 4, punt b).

De beoordeling of een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content overeenkomstig punt b) “alles in het werk heeft gesteld” met betrekking tot specifieke beschermde content waarvoor vooraf nodige en toepasselijke informatie is verstrekt, moet per geval worden beoordeeld, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel van artikel 17, lid 5, en met inachtneming van artikel 17, leden 7 tot en met 9. Dit betekent in de praktijk dat van aanbieders van onlinediensten voor het delen van content niet mag worden verwacht dat zij de duurste of meest verfijnde oplossingen toepassen als dit in hun specifieke geval onevenredig zou zijn. Dit geldt ook voor content die door de betrokken rechthebbenden is aangemerkt als content waarvan de beschikbaarheid hun aanzienlijke schade zou kunnen berokkenen, zoals uiteengezet in deel VI hieronder. Bovendien kan, zoals uiteengezet in overweging 66, niet worden uitgesloten dat in sommige gevallen niet-toegestane content alleen kan worden vermeden na een kennisgeving door rechthebbenden 19 . Dit kan evenredig zijn voor bijvoorbeeld content waarvoor technologie niet direct op de markt beschikbaar is of op een bepaald tijdstip nog niet is ontwikkeld.

De lidstaten dienen rekening te houden met de volgende elementen:

-Het type, de omvang en het publiek van de dienst: van grotere aanbieders van diensten met een significant publiek kan worden verwacht dat zij geavanceerdere oplossingen/technologieën inzetten dan andere aanbieders van diensten, die een beperkt publiek en beperkte middelen hebben. Het zou evenrediger kunnen zijn om van kleinere aanbieders van diensten te verwachten dat zij gebruikmaken van eenvoudigere oplossingen (zoals metadata of zoeken op trefwoorden), mits deze oplossingen niet leiden tot overblokkering van content in strijd met de punten 7) en 9).

-Er moet ook rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van geschikte en doeltreffende middelen en de daaraan verbonden kosten, bijvoorbeeld wanneer aanbieders van diensten oplossingen kopen van derde partijen/technologieaanbieders en wanneer deze intern worden ontwikkeld, alsmede met de kosten in verband met menselijke toetsing in het kader van geschillen (zie deel IV). Er moet ook rekening worden gehouden met de cumulatieve kosten van verschillende oplossingen die mogelijk door een aanbieder van diensten moeten worden toegepast, alsook met de beperkingen van technologieën, afhankelijk van het soort content. Er kunnen bijvoorbeeld verschillende oplossingen nodig zijn voor verschillende soorten content (bv. contentherkenningstechnologieën voor muziek zijn mogelijk niet dezelfde als voor stilstaande beelden en kunnen worden ontwikkeld door verschillende aanbieders van technologie). De cumulatieve kosten moeten ook in aanmerking worden genomen wanneer rechthebbenden zelf verschillende beschermingsoplossingen hebben ontwikkeld, waardoor de aanbieders van diensten verschillende software moeten gebruiken (bv. voor verschillende watermerkoplossingen).

-Het type content dat door gebruikers wordt geüpload: wanneer een dienst verschillende soorten content ter beschikking stelt, kunnen de te nemen maatregelen variëren naargelang de content vaak op hun website voorkomt of minder gangbaar is, mits wordt voldaan aan de verplichting om alles in het werk te stellen. Er mag worden verwacht dat aanbieders van diensten met betrekking tot het eerste type complexere oplossingen toepassen in vergelijking met het laatste type.

Ten slotte kunnen aanbieders van onlinediensten voor het delen van content, op basis van de omvang van de content die op hun diensten beschikbaar is, ervoor kiezen verschillende tools aan verschillende rechthebbenden te verstrekken, mits de oplossingen voldoen aan hun verplichting om alles in het werk te stellen voor de toepassing van artikel 17, lid 4, punt b).

De desbetreffende informatie moet nauwkeurig zijn om een aanbieder van onlinediensten voor het delen van content in staat te stellen op te treden. Wat “toepasselijke” informatie is, hangt af van de betrokken werken en de omstandigheden die op de specifieke werken of andere materialen betrekking hebben. De informatie moet ten minste nauwkeurig zijn over de eigendom van de rechten op het betrokken werk of materiaal. Wat “nodig” is, hangt af van de oplossingen die door de aanbieders van diensten worden toegepast. Het moet de aanbieders van diensten in staat stellen hun technologische oplossingen doeltreffend toe te passen wanneer deze worden gebruikt. Wanneer bijvoorbeeld vingerafdrukken worden gebruikt, kan aan rechthebbenden worden gevraagd om een vingerafdruk van het specifieke werk/materiaal te verstrekken, of een dossier dat door de aanbieder zelf van een vingerafdruk wordt voorzien, samen met informatie over de eigendom van de rechten. Wanneer op metadata gebaseerde oplossingen worden gebruikt, kan de verstrekte informatie bijvoorbeeld bestaan uit de titel, de auteur/producent, de duur, de datum of andere informatie die nodig en toepasselijk is teneinde de aanbieders van onlinediensten voor het delen van content in staat te stellen actie te ondernemen. In dit verband is het belangrijk dat door rechthebbenden verstrekte metadata achteraf niet worden verwijderd.

Aangezien samenwerking cruciaal is , veronderstelt het concept “nodige en toepasselijke informatie” dat de aanbieders van diensten rekening houden met de aard en de kwaliteit van de informatie die rechthebbenden realistisch kunnen verstrekken. In dat verband moeten rechthebbenden en aanbieders van onlinediensten voor het delen van content worden aangemoedigd om samen te werken om te komen tot de beste manier om de werken te identificeren.

Bij het verstrekken van de nodige en toepasselijke informatie aan de aanbieders van diensten kunnen rechthebbenden ervoor kiezen specifieke content te identificeren die door het auteursrecht en naburige rechten wordt beschermd en waarvan de niet-toegestane online beschikbaarheid hen aanzienlijke economische schade zou kunnen berokkenen. De voorafgaande aanmerking door rechthebbenden van dergelijke content kan een factor zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of aanbieders van onlinediensten voor het delen van content alles in het werk hebben gesteld om ervoor te zorgen dat deze specifieke content niet beschikbaar is en of zij dit hebben gedaan in overeenstemming met de waarborgen voor rechtmatig gebruik uit hoofde van artikel 17, lid 7, zoals uiteengezet in deel VI hieronder.

3.    KENNISGEVING EN VERWIJDERING” EN “KENNISGEVING EN BLIJVENDE VERWIJDERING” (ARTIKEL 17, LID 4, punt c))

De derde voorwaarde van artikel 17, lid 4, punt c), is dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content aansprakelijk moeten zijn voor niet-toegestane handelingen van mededeling aan het publiek, met inbegrip van beschikbaarstelling voor het publiek, tenzij zij aantonen dat zij, na ontvangst van een voldoende onderbouwde melding van de rechthebbenden, prompt zijn opgetreden om de toegang tot de gemelde werken en andere materialen te deactiveren of deze van hun websites te verwijderen, en alles in het werk hebben gesteld om toekomstige uploads ervan overeenkomstig artikel 17, lid 4, punt b) te voorkomen.

Dit systeem voor kennisgeving en verwijdering alsmede kennisgeving en blijvende verwijdering is van toepassing wanneer content die niet is toegestaan, beschikbaar is op de websites van aanbieders van onlinediensten voor het delen van content. In de praktijk zijn de belangrijkste scenario’s waarin niet-toegestane content beschikbaar kan worden en maatregelen vereist op grond van artikel 17, lid 4, punt c), de volgende:

(I)rechthebbenden hebben aanbieders van onlinediensten voor het delen van content niet vooraf de “nodige en toepasselijke” informatie uit hoofde van artikel 17, lid 4, punt b), verstrekt om de beschikbaarheid van niet-toegestane content te voorkomen. Zij treden achteraf op, zodra een bepaalde content beschikbaar is geworden, om blijvende verwijdering ervan te vragen op basis van de nodige en toepasselijke informatie van rechthebbenden; of

(II)aanbieders van diensten voor het delen van content hebben “alles in het werk gesteld” om niet-toegestane content overeenkomstig artikel 17, lid 4, punt b), te voorkomen, maar desondanks wordt niet-toegestane content beschikbaar om objectieve redenen, bijvoorbeeld wanneer bepaalde content niet kan worden herkend vanwege de inherente beperkingen van technologieën; of

(III)in sommige specifieke gevallen kan worden verwacht dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content pas optreden nadat de rechthebbenden een melding hebben ingediend, zoals uiteengezet in overweging 66.

De verplichting voor aanbieders van diensten om “alles in het werk te stellen” teneinde toekomstige uploads van gemelde werken te voorkomen, moet op dezelfde manier worden benaderd als met betrekking tot artikel 17, lid 4, punt b), zoals uiteengezet in punt 2. Per geval en met inachtneming van het in artikel 17, lid 5, vastgestelde evenredigheidsbeginsel moet worden beoordeeld of de aanbieders van diensten alles in het werk hebben gesteld. 

De lidstaten dienen er rekening mee te houden dat de toepassing van artikel 17 niet mag leiden tot een algemene toezichtverplichting als bedoeld in lid 8 en dat rechtmatig gebruik moet worden gewaarborgd zoals bepaald in de leden 7 en 9, zoals nader toegelicht in deel VI. Dit is met name relevant voor de toepassing van het tweede deel van punt c), volgens hetwelk dienstverleners alles in het werk moeten stellen om te voorkomen dat gemelde werken in de toekomst worden geüpload.

Net als bij artikel 17, lid 4, punt b), moeten rechthebbenden bepaalde informatie verstrekken voordat de aanbieder van onlinediensten voor het delen van content kan optreden.

Bij de uitvoering van artikel 17, lid 4, punt c), moeten de lidstaten duidelijk onderscheid maken tussen het soort informatie dat rechthebbenden verstrekken in een “voldoende onderbouwde melding” voor de verwijdering van content (het deel “verwijdering” van c)) en de “nodige en toepasselijke informatie” die zij verstrekken om te voorkomen dat de gemelde werken in de toekomst worden geüpload (het deel “blijvend verwijderen” van c), dat verwijst naar b)).

Wat betreft de informatie die moet worden verstrekt om te voldoen aan de in lid 4, punt c), bedoelde verplichting tot verwijdering, en met name met betrekking tot de elementen die moeten worden opgenomen in een “voldoende onderbouwde melding”, beveelt de Commissie de lidstaten aan om bij de uitvoering uit te gaan van de aanbeveling van de Commissie over maatregelen om illegale online-content effectief te bestrijden 20 . In de punten 6 tot en met 8 van de aanbeveling worden elementen opgesomd die in de meldingen kunnen worden opgenomen. De meldingen moeten voldoende nauwkeurig en goed onderbouwd zijn om de aanbieders van diensten in staat te stellen een gemotiveerd en zorgvuldig besluit te nemen ten aanzien van de content waarop de melding betrekking heeft, met name over de vraag of de content al dan niet illegaal moet worden geacht. In de meldingen moeten met name redenen waarom de melder de betrokken content illegaal acht, worden uiteengezet en de plaats waar de content is aangetroffen, duidelijk worden aangegeven. Deze specifieke informatie is niet noodzakelijkerwijs verplicht op grond van artikel 17, lid 4, punt b), maar is in de regel verplicht op grond van artikel 17, lid 4, punt c), eerste zinsdeel. De aanbeveling voorziet ook in de mogelijkheid voor melders om desgewenst hun contactgegevens in een melding op te nemen.

Met betrekking tot de zogenaamde “verwijderen”-verplichting vereist artikel 17, lid 4, punt c), tweede deel, dat aanbieders van diensten alles in het werk stellen om toekomstige uploads van door rechthebbenden gemelde werken of ander materiaal te voorkomen. Deze bepaling verwijst naar punt b) van hetzelfde lid, wat betekent dat de rechthebbenden, om aanbieders van diensten in staat te stellen alles in het werk te stellen om toekomstige uploads overeenkomstig deze bepaling te voorkomen, aan die aanbieders dezelfde soort “nodige en toepasselijke” informatie moeten verstrekken als voor de toepassing van punt b). Dat houdt bijvoorbeeld in dat, indien een aanbieder van diensten vingerafdruktechnologieën gebruikt om toekomstige uploads van gemelde werken te voorkomen, het ontvangen van enkel de in een melding verstrekte informatie ontoereikend zou zijn. In dit geval zouden rechthebbenden, om aanbieders van diensten in staat te stellen toekomstige uploads van gemelde werken te voorkomen, de aanbieders van diensten vingerafdrukken of contentbestanden moeten verstrekken.

4.DE SPECIFIEKE AANSPRAKELIJKHEIDSREGELING VOOR NIEUWE AANBIEDERS VAN DIENSTEN (ARTIKEL 17, LID 6)

Artikel 17, lid 6, voorziet in een specifieke aansprakelijkheidsregeling met afwijkende voorwaarden voor “nieuwe” ondernemingen, die minder dan 3 jaar in de EU actief zijn en een jaaromzet van minder dan 10 miljoen EUR hebben.

Bij de tenuitvoerlegging van artikel 17, lid 6, mogen de lidstaten niet verder gaan dan de in de richtlijn vastgestelde voorwaarden en moeten zij er rekening mee houden dat deze lichtere aansprakelijkheidsregeling bedoeld is om rekening te houden met het specifieke geval van nieuwe ondernemingen die werken met uploads van gebruikers om nieuwe bedrijfsmodellen te ontwikkelen, zoals uiteengezet in overweging 67.

Wat de jaaromzet betreft, is artikel 4 van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie de voornaamste factor. Meer gedetailleerde richtsnoeren voor de berekening van de omzet, ook in gevallen waarin een onderneming banden kan hebben met andere ondernemingen, zijn te vinden in de door de diensten van de Commissie opgestelde User Guide to the SME Definition 21 (handleiding voor het definiëren van kmo’s). 

Artikel 17, lid 6, voorziet in een tweeledig systeem met verschillende regels voor “nieuwe” aanbieders van diensten, afhankelijk van het publiek dat zij aantrekken. Dit houdt met name het volgende in:

a)indien deze “nieuwe” aanbieders van diensten minder dan 5 miljoen unieke bezoekers hebben, moeten zij alles in het werk stellen om toestemming te krijgen (artikel 17, lid 4, punt a)) en moeten zij voldoen aan de verplichting tot “kennisgeving en verwijdering” uit hoofde van artikel 17, lid 4, punt c), eerste deel;

b)indien deze “nieuwe” aanbieders van diensten meer dan 5 miljoen unieke bezoekers hebben, zijn zij onderworpen aan dezelfde verplichtingen om alles in het werk te stellen om toestemming te krijgen en “kennisgeving en verwijdering” als aanbieders met een kleiner publiek, maar daarnaast moeten zij ook voldoen aan de verplichting om toekomstige uploads van gemelde werken op grond van artikel 17, lid 4, punt c), tweede deel, te voorkomen (“blijvend verwijderen” -verplichting).

Voor beide categorieën aanbieders van diensten is de voorwaarde dat alles in het werk moet worden gesteld om ervoor te zorgen dat niet-toegelaten content niet beschikbaar is, zoals bepaald in artikel 17, lid 4, punt b), niet van toepassing.

De belangrijke differentiërende factor tussen de twee categorieën aanbieders van diensten is het aantal maandelijkse unieke bezoekers. Artikel 17, lid 6, bepaalt dat het gemiddelde aantal maandelijkse unieke bezoekers van dergelijke aanbieders van diensten wordt berekend op basis van het voorgaande kalenderjaar. Zoals verder uitgelegd in overweging 66, moeten bezoekers in alle lidstaten bij deze berekening in aanmerking worden genomen. Bij de berekening van het aantal unieke bezoekers moeten de regels inzake privacy en gegevensbescherming in acht worden genomen.

Bij de beoordeling of de “nieuwe” aanbieders van diensten hebben voldaan aan hun respectieve verplichtingen teneinde aansprakelijkheid voor niet-toegestane handelingen van mededeling aan het publiek te voorkomen, zoals hierboven uiteengezet, moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel van artikel 17, lid 5 22 . Dit betekent dat de manier waarop van “nieuwe” aanbieders van diensten kan worden verwacht dat zij alles in het werk stellen om toestemming te krijgen, anders kan zijn naargelang van hun specifieke situatie (zie deel III).

Wat betreft de manier waarop de “nieuwe” aanbieders van diensten met meer dan vijf miljoen unieke bezoekers per maand alles in het werk moeten stellen om toekomstige uploads van gemelde werken te voorkomen, kan van hen minder worden verwacht dan van de aanbieders van diensten die onder artikel 17, lid 4, vallen. Het zou voor hen evenredig zijn om gebruik te maken van minder complexe en goedkopere oplossingen.

Bij het toepassen van oplossingen om toekomstige uploads te voorkomen, moeten de in artikel 17, lid 7, en artikel 17, lid 9, vervatte waarborgen voor rechtmatige gebruikers worden nageleefd, zoals uiteengezet in deel IV hieronder, met name wanneer de “nieuwe” aanbieders van diensten geautomatiseerde tools voor de herkenning van content toepassen.

VI.WAARBORGEN VOOR RECHTMATIG GEBRUIK VAN CONTENT (ARTIKEL 17, LID 7) EN KLACHTEN- EN BEROEPSMECHANISME VOOR GEBRUIKERS (ARTIKEL 17, LID 9)

Artikel 17, lid 7 , en artikel 17, lid 9, bepalen dat alle maatregelen die aanbieders van diensten en rechthebbenden gezamenlijk nemen, niet leiden tot het niet beschikbaar zijn van content die geen inbreuk maakt op auteursrechten of naburige rechten, onder meer als gevolg van de toepassing van een uitzondering of beperking. Dergelijk niet-inbreukmakend gebruik wordt vaak “rechtmatig gebruik” genoemd. Bovendien bepaalt artikel 17, lid 7, dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat voor gebruikers in elke lidstaat de bestaande uitzonderingen of beperkingen betreffende citaten, kritiek, recensie en gebruik voor een karikatuur, parodie of pastiche, gelden wanneer zij door gebruikers van onlinediensten voor het delen van content gegenereerde content uploaden en beschikbaar maken. De verplichtingen van artikel 17, lid 7, en artikel 17, lid 9, zijn van bijzonder belang voor de toepassing van de verplichting om alles in het werk te stellen overeenkomstig artikel 17, lid 4.

De lidstaten moeten de tekst van artikel 17, lid 7, eerste alinea, die betrekking heeft op gebruik dat geen inbreuk maakt op het auteursrecht, uitdrukkelijk in hun wetgeving omzetten.

De lidstaten moeten ook zorgen voor omzetting in hun nationale wetgeving van de verplichte uitzonderingen van artikel 17, lid 7, tweede alinea, betreffende het gebruik van door gebruikers van onlinediensten voor het delen van content uploaden gegenereerde content voor:

(a)citaat, kritiek, recensie;

(b)gebruik voor een karikatuur, parodie of pastiche.

De uitzonderingen of beperkingen in Richtlijn 2001/29/EG zijn facultatief en zijn gericht tot elke gebruiker en, in zijn in het geval van citaat, kritiek en recensie onderworpen aan de toepassing van specifieke voorwaarden. Omgekeerd zijn de lidstaten verplicht de specifieke uitzonderingen en beperkingen in artikel 17, lid 7, toe te passen, en deze zijn specifiek en alleen van toepassing op de onlineomgeving en op alle gebruikers bij het uploaden en beschikbaar stellen van content die door gebruikers op onlinediensten voor het delen van content is gegenereerd, en er zijn geen verdere voorwaarden voor de toepassing ervan. 

Er zij aan herinnerd dat de wetgever van de Unie er met betrekking tot de verschillende betrokken grondrechten voor heeft gekozen deze specifieke uitzonderingen of beperkingen verplicht te stellen. In overweging 70 wordt uitgelegd dat de mogelijkheid voor gebruikers om door hen gegenereerde content te uploaden en beschikbaar te stellen met het oog op de uitzonderingen of beperkingen van artikel 17, lid 7, “met name van belang is om een evenwicht te vinden tussen de grondrechten die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”), met name de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van kunsten, en het recht op eigendom, met inbegrip van intellectuele eigendom”.

(I)Rechtmatig gebruik overeenkomstig artikel 17, leden 7 en 9

Rechtmatig gebruik dat geen inbreuk maakt op auteursrechten of naburige rechten kan bestaan uit a) gebruik op grond van uitzonderingen en beperkingen, b) gebruik door personen die houder zijn van de rechten op de door hen geüploade content of gebruik dat onder de toestemming op grond van artikel 17, lid 2, valt, en c) gebruik van content die niet onder het auteursrecht of naburige rechten valt, met name werken in het publieke domein of, bijvoorbeeld, content waarvoor niet is voldaan aan de drempelwaarde voor oorspronkelijkheid of aan enig ander vereiste met betrekking tot de beschermingsdrempel.

Met betrekking tot vormen van gebruik op grond van uitzonderingen en beperkingen moeten de bovengenoemde uitzonderingen van artikel 17, lid 7, worden gelezen als autonome begrippen van het EU-recht en moeten deze in de specifieke context van deze bepaling worden bezien 23 . Lidstaten die deze uitzonderingen op grond van Richtlijn 2001/29/EG al ten uitvoer hebben gelegd, moeten hun wetgeving herzien en zo nodig wijzigen om ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming is met artikel 17, lid 7, met name voor de online-omgeving. Lidstaten waarvan de wetgeving niet in deze uitzonderingen of beperkingen voorziet, zullen deze ten minste moeten omzetten voor de in artikel 17 bedoelde vormen van gebruik.

Met betrekking tot de begrippen citaat en parodie heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) aangegeven dat, aangezien deze begrippen niet worden gedefinieerd in Richtlijn 2001/29/EG, de betekenis en de draagwijdte van deze begrippen moeten worden bepaald naar de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin deze worden gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan deze deel uitmaken. 24 . Dezelfde benadering kan worden gevolgd voor de begrippen karikatuur, kritiek en recensie, die niet zijn gedefinieerd in artikel 17, lid 7.

De lidstaten moeten de verplichte uitzonderingen en beperkingen in artikel 17, lid 7, uitvoeren of aanpassen op een wijze die de toepassing ervan in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten 25 mogelijk maakt en die de doeltreffendheid ervan waarborgt in overeenstemming met de jurisprudentie van het HvJ-EU 26 . 

De verwijzing naar rechtmatig gebruik in artikel 17, leden 7 en 9, moet ook betrekking hebben op toepassingen die onder andere uitzonderingen en beperkingen van Richtlijn 2001/29/EG kunnen vallen, die facultatief zijn voor de lidstaten. Deze uitzonderingen en beperkingen zullen in het kader van artikel 17 van toepassing zijn indien de lidstaten deze in hun nationale wetgeving hebben omgezet. Tot meest relevante van dergelijke facultatieve uitzonderingen en beperkingen behoren bijvoorbeeld incidenteel gebruik 27 en het gebruik van werken, zoals werken van architectuur of beeldhouwwerken, gemaakt om permanent in openbare plaatsen te worden ondergebracht 28 . 

Tot andere vormen van rechtmatig gebruik voor de toepassing van artikel 17, lid 7, behoort toegestaan gebruik. Dit zijn soorten gebruik waarbij een uploader alle relevante rechten op de geüploade content heeft, hetzij omdat de uploader de geüploade content heeft gecreëerd en deze geen content van derden bevat, hetzij omdat hij alle nodige toestemmingen van rechthebbenden heeft gekregen. Dit laatste zou bijvoorbeeld betrekking hebben op uploads door professionele gebruikers, zoals omroeporganisaties, wanneer zij alle nodige rechten hebben vereffend.

Ten slotte omvat het concept “rechtmatig gebruik” ook het gebruik van content die niet onder het auteursrecht of naburige rechten valt, met name werken die zich in het publieke domein bevinden, dat wil zeggen werken waarvan de beschermingstermijn is verstreken en die derhalve niet langer auteursrechtelijk beschermd zijn, alsmede materiaal dat niet voldoet aan de beschermingscriteria in het licht van de jurisprudentie van het HvJ-EU 29 .

(II)Toepassing van artikel 17, lid 4, in overeenstemming met artikel 17, leden 7 en 9

Artikel 17, lid 7, op basis waarvan de samenwerking tussen rechthebbenden en aanbieders van diensten niet mag leiden tot het voorkomen van de beschikbaarheid van legale content, moet worden gelezen in samenhang met de bepalingen betreffende de verplichting om alles in het werk te stellen van artikel 17, lid 4, aangezien de samenwerking in die context plaatsvindt met betrekking tot content waarvoor geen toestemming is verleend. Bij de beoordeling of een aanbieder van diensten “alles in het werk heeft gesteld” overeenkomstig artikel 17, lid 4, punt b), en het tweede deel van punt c), moet er rekening mee worden gehouden dat aanbieders van diensten en rechthebbenden rechtmatig gebruik moeten eerbiedigen, ongeacht de specifieke oplossing of technologie die door de dienst wordt toegepast.

Het klachten- en beroepsmechanisme van artikel 17, lid 9. (zie hieronder) is van toepassing naast de verplichtingen uit hoofde van artikel 17, lid 7. Daarom zou het voor de omzetting en toepassing van artikel 17, lid 7, niet voldoende zijn om rechtmatige content achteraf overeenkomstig artikel 17, lid 9, te herstellen wanneer deze is verwijderd of gedeactiveerd.

De toepassing van de resultaatsverplichting van artikel 17, lid 7, is met name relevant wanneer aanbieders van diensten overeenkomstig artikel 17, lid 4, geautomatiseerde technologie voor de herkenning van content toepassen. Met de huidige stand van de techniek is geen enkele technologie in staat om conform de wettelijk verplichte norm te beoordelen of content die een gebruiker wenst te uploaden, inbreuk maakt of rechtmatig wordt gebruikt. Technologie voor de herkenning van content kan echter specifieke auteursrechtelijk beschermde content identificeren waarvoor rechthebbenden nodige en toepasselijke informatie aan aanbieders van diensten hebben verstrekt.

Wanneer een upload overeenkomt met een specifiek bestand dat door rechthebbenden is verstrekt, moet, om de naleving van artikel 17, lid 7, in de praktijk te waarborgen en geen gevolgen te hebben voor rechtmatig gebruik, met inbegrip van gebruik in het kader van uitzonderingen en beperkingen, geautomatiseerde blokkering (d.w.z. het voorkomen van uploads door het gebruik van technologie) in beginsel worden beperkt tot kennelijk inbreukmakende uploads.

Zoals hieronder meer in detail is aangegeven, moeten andere uploads, die geen kennelijke inbreuk maken, in beginsel online worden geplaatst en kunnen zij achteraf worden onderworpen aan een menselijke toetsing wanneer rechthebbenden zich daartegen verzetten door een kennisgeving te versturen.

Deze benadering, volgens welke aanbieders van diensten bij het uploaden moeten bepalen of content al dan niet kennelijk inbreuk maakt, is een redelijke praktische norm om te bepalen of een upload moet worden geblokkeerd of online moet worden geplaatst, en om de naleving van artikel 17, lid 7, te waarborgen, rekening houdend met de bestaande beperkingen van de technologie. De identificatie van kennelijk inbreukmakende content en andere content met behulp van geautomatiseerde middelen vormt geen juridische beoordeling van de rechtmatigheid van een upload en evenmin van de vraag of deze onder een uitzondering valt. Daarom mogen de criteria die worden toegepast om dit onderscheid te maken geen invloed hebben op het feit dat aanbieders van diensten alles in het werk moeten stellen om toestemming te krijgen overeenkomstig artikel 17, lid 4, punt a).

***

In de praktijk moeten aanbieders van diensten, wanneer zij tools voor de herkenning van content toepassen, rekening houden met de informatie die rechthebbenden voor hun specifieke content hebben verstrekt om te bepalen of de specifieke upload al dan niet een kennelijke inbreuk vormt 30 . Tegelijkertijd moeten rechthebbenden bij het verstrekken van instructies aan aanbieders van diensten rekening houden met rechtmatig gebruik. Content waarvoor de rechthebbenden geen blokkeringsinstructie aan de aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content hebben gegeven, mag niet als kennelijk inbreukmakend worden beschouwd.

Relevante criteria om in de praktijk kennelijk inbreukmakende uploads op te sporen, kunnen onder meer betrekking hebben op de lengte/omvang van de geïdentificeerde content die bij het uploaden wordt gebruikt, het aandeel van de overeenstemmende/geïdentificeerde content in verhouding tot de volledige upload (bv. of de overeenstemmende content afzonderlijk of in combinatie met andere content wordt gebruikt) en de mate waarin het werk is gewijzigd (bv. of de upload slechts gedeeltelijk overeenkomt met de geïdentificeerde content omdat deze door de gebruiker is gewijzigd). Bij de toepassing van deze criteria kan rekening worden gehouden met het soort content, het bedrijfsmodel 31 en het risico op aanzienlijke economische schade voor rechthebbenden.

Exacte overeenstemmingen van volledige werken of een aanzienlijk deel van een werk moeten normaliter als kennelijk inbreukmakend worden beschouwd (bv. wanneer de opname van een hele song als achtergrond wordt gebruikt in een door een gebruiker gecreëerde video). Dit zou ook het geval zijn bij het uploaden van een origineel werk dat eenvoudigweg technisch is gewijzigd/vervormd om te voorkomen dat het wordt geïdentificeerd (bijvoorbeeld wanneer een beeld van een kader wordt voorzien of 180° wordt gekanteld).

Anderzijds zou een upload die slechts gedeeltelijk overeenkomt met de door de rechthebbenden verstrekte informatie omdat de gebruiker het werk op creatieve wijze aanzienlijk heeft gewijzigd, bijvoorbeeld door elementen aan een afbeelding toe te voegen om een “meme” te creëren, over het algemeen niet kennelijk inbreukmakend zijn (dit voorbeeld kan onder de uitzondering voor parodieën vallen).

Een ander voorbeeld van uploads die over het algemeen niet als kennelijk inbreukmakend moeten worden beschouwd, zijn uploads met korte fragmenten die een klein deel uitmaken van het volledige werk dat door de rechthebbenden is geïdentificeerd (dergelijk gebruik kan onder de uitzondering voor citaten vallen). Dit kan het geval zijn bij een door een gebruiker gegenereerde video met een fragment van een speelfilm of een gedeelte van een song 32 . De lengte van een gedeelte is als zodanig geen juridisch criterium om te bepalen of het gebruik rechtmatig is, maar is wel een relevante aanwijzing, samen met de context van het gebruik, dat een bepaalde upload onder een van de in het Unierecht vastgestelde uitzonderingen kan vallen. Overeenkomstig de jurisprudentie van het HvJ-EU 33 dienen de lidstaten de nuttige werking van de beperkingen en de restricties te handhaven en het doel daarvan in acht te nemen teneinde een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen te waarborgen tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. Hieruit volgt dat de uitlegging van artikel 17 het mogelijk moet maken de nuttige werking van de uitzonderingen te waarborgen en het doel ervan in acht te nemen, aangezien een dergelijk vereiste van bijzonder belang is wanneer deze uitzonderingen de eerbiediging van fundamentele vrijheden beogen te verzekeren. 

Er kunnen ook complexere gevallen zijn waarin aanvullende criteria of een combinatie van criteria in aanmerking moeten worden genomen (naast de lengte van een gedeelte dat is gebruikt en de vraag of het op een transformatieve manier is gebruikt), afhankelijk van de content en de situatie. Het is van cruciaal belang dat aanbieders van diensten en rechthebbenden samenwerken en dat gebruikers feedback gegeven om de toepassing van dit mechanisme geleidelijk te verfijnen.

Met name moeten aanbieders van diensten bijzondere zorg en zorgvuldigheid betrachten bij de toepassing van hun verplichtingen om alles in het werk te stellen voordat zij content uploaden die aanzienlijke economische schade voor rechthebbenden zou kunnen veroorzaken (zie deel V.2 hierboven). Dat kan, voor zover evenredig en waar mogelijk, inhouden dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content vooraf een snelle menselijke toetsing verrichten van uploads die dergelijke aangemerkte content bevatten en die door middel van een geautomatiseerde tool voor de herkenning van content is geïdentificeerd. Dit zou van toepassing zijn op content die bijzonder tijdgevoelig is (bv. vooraf gepubliceerde muziek of films of hoogtepunten van recente uitzendingen van sportevenementen) 34 .

Om het juiste evenwicht te waarborgen tussen de verschillende grondrechten die in het geding zijn, namelijk de vrijheid van meningsuiting van gebruikers, het intellectuele-eigendomsrecht van rechthebbenden en het recht van aanbieders om zaken te doen, moet deze verscherpte aandacht voor aangemerkte content worden beperkt tot gevallen van grote risico’s op aanzienlijke economische schade, die door rechthebbenden naar behoren moeten worden gemotiveerd. Dit mechanisme mag niet leiden tot onevenredige lasten voor aanbieders van diensten of tot een algemene toezichtverplichting. Hoewel het concept algemeen toezicht niet is gedefinieerd in artikel 17, lid 8, wordt het in dat lid in dezelfde bewoordingen geformuleerd als in artikel 15 van Richtlijn 2000/31/EG. Bij de toepassing van artikel 17, lid 8, eerste alinea, moet echter rekening worden gehouden met de context, de opzet en de doelstelling van artikel 17 en met de bijzondere rol van aanbieders van onlinediensten voor het delen van content in het kader van deze bepaling.

Menselijke toetsing vooraf zou niet nodig moeten zijn voor content die niet langer tijdgevoelig is 35 . Dienstverleners die besluiten om een snelle menselijke vooraf toetsing in hun nalevingsmechanisme op te nemen, moeten ook zorgen voor mechanismen die het risico op misbruik beperken.

Naar aanleiding van de menselijke toetsing vooraf kan de aanbieder van diensten de upload blokkeren of deze beschikbaar stellen. Rechthebbenden en gebruikers moeten in kennis worden gesteld van het resultaat van de toetsing. Als de content wordt geblokkeerd, moeten gebruikers de blokkering via het beroepsmechanisme kunnen betwisten.

***

Wanneer kennelijk inbreukmakende uploads worden geïdentificeerd en geblokkeerd, d.w.z. niet worden geüpload, moeten gebruikers daarvan onverwijld in kennis worden gesteld en moeten zij de blokkering nog steeds kunnen betwisten, met opgave van redenen voor hun verzoek, in het kader van het in artikel 17, lid 9, bedoelde beroepsmechanisme (zie hieronder).

Content die niet kennelijk inbreukmakend is, dient bij het uploaden online te worden geplaatst, met uitzondering van content die door rechthebbenden is aangemerkt (wanneer deze is onderworpen aan een snelle menselijke toetsing vooraf). Aanbieders van diensten moeten rechthebbenden er onverwijld van op de hoogte brengen dat de content online is geplaatst. Indien rechthebbenden bezwaar maken, moeten de aanbieders van diensten snel een menselijke toetsing achteraf uitvoeren om snel te kunnen beslissen of de content online moet blijven of moet worden verwijderd. Rechthebbenden moeten bezwaar aantekenen door een kennisgeving in te dienen. Bij de beoordeling of de kennisgeving voldoende onderbouwd is, moet rekening worden gehouden met de vooraf door rechthebbenden verstrekte informatie.

De menselijke toetsing achteraf moet de aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content in staat stellen een besluit te nemen op basis van de argumenten die zowel rechthebbenden als gebruikers hebben aangevoerd. De content moet tijdens de menselijke toetsing online blijven.

Indien de aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content, naar aanleiding van de menselijke toetsing achteraf, op basis van de door rechthebbenden en gebruikers aangevoerde argumenten uiteindelijk besluit de geüploade content te deactiveren of te verwijderen, moet hij de gebruiker en de betrokken rechthebbenden zo spoedig mogelijk op de hoogte brengen van de uitkomst van de toetsing. De gebruiker moet gebruik kunnen maken van het in artikel 17, lid 9, bedoelde mechanisme voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting.

Als de content online blijft, kunnen de rechthebbenden op een later tijdstip nog een kennisgeving sturen indien zich nieuwe elementen of omstandigheden voordoen die een nieuwe beoordeling rechtvaardigen.

Aanbieders van onlinediensten voor het delen van content moeten totdat het tegendeel is bewezen, worden geacht te hebben voldaan aan hun verplichtingen om alles in het werk te stellen uit hoofde van artikel 17, lid 4, punten b) en c), in het licht van artikel 17, lid 7, indien zij zorgvuldig hebben gehandeld met betrekking tot content die niet kennelijk inbreukmakend is volgens de in deze richtsnoeren uiteengezette aanpak, rekening houdend met de relevante toepasselijke informatie van rechthebbenden. Zij moeten daarentegen totdat het tegendeel is bewezen, worden geacht niet te hebben voldaan aan hun verplichtingen om alles in het werk te stellen in het licht van artikel 17, lid 7, en aansprakelijk te worden gesteld voor inbreuken op het auteursrecht indien zij geüploade content beschikbaar hebben gesteld zonder rekening te houden met de door rechthebbenden verstrekte informatie, met inbegrip van – wat content betreft die niet kennelijk inbreukmakend is – de informatie over aangemerkte content als bedoeld in deel V.2 hierboven.  

Door regelmatig verslag uit te brengen over de content die is geblokkeerd als gevolg van de toepassing van geautomatiseerde tools op verzoek van rechthebbenden 36 , zouden de lidstaten kunnen controleren of artikel 17 correct is toegepast, en met name artikel 17, leden 8 en 9. Dit zou met name vertegenwoordigers van gebruikers in staat stellen toezicht te houden op en bezwaar te maken tegen de toepassing van door aanbieders van diensten in samenwerking met rechthebbenden vastgestelde parameters om systematisch misbruik op te sporen. Dit kan bijvoorbeeld zijn gebaseerd op de hoeveelheid geblokkeerde content en de aard ervan alsmede op het aantal door gebruikers ingediende klachten en de aard ervan.

Het in deze richtsnoeren beschreven mechanisme mag geen belemmering vormen voor het mogelijke gebruik van technologie voor het melden en vergoeden van het gebruik van toegestane content overeenkomstig contractuele voorwaarden waarover rechthebbenden en aanbieders van diensten overeenstemming hebben bereikt.

(III)Klachten- en beroepsmechanisme overeenkomstig artikel 17, lid 9

Op grond van artikel 17, lid 9, moeten de lidstaten voorzien in een klachten- en beroepsmechanisme dat aanbieders van diensten ter beschikking moeten stellen van gebruikers in geval van een geschil over het blokkeren of verwijderen van hun content. In het kader van dit mechanisme moeten besluiten om de toegang tot geüploade content uit te schakelen of deze te verwijderen, aan menselijke toetsing worden onderworpen om te bepalen of het gebruik al dan niet rechtmatig is en al dan niet moet worden hersteld. Ook moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er buitengerechtelijke beroepsmechanismen beschikbaar zijn voor de beslechting van dergelijke geschillen.

De lidstaten moeten regels vaststellen voor het klachten- en beroepsmechanisme. Gebruikers moeten de mogelijkheid krijgen om de besluiten van aanbieders van diensten om hun uploads te blokkeren of te verwijderen, aan te vechten. Dit kan van toepassing zijn op kennelijk inbreukmakende content die is geblokkeerd als gevolg van de toepassing van artikel 17, lid 4, punt b), in overeenstemming met artikel 17, lid 7, en op content die achteraf is verwijderd naar aanleiding van een voldoende onderbouwde kennisgeving die door rechthebbenden is ingediend overeenkomstig artikel 17, lid 4, punt c). De content moet offline blijven tijdens de menselijke toetsing in het kader van het beroepsmechanisme, behalve in het bovengenoemde specifieke geval betreffende content die geen kennelijke inbreuk vormt op artikel 17, lid 7.

In overeenstemming met het vereiste van artikel 17, lid 9, dat klachten van gebruikers onverwijld moeten worden behandeld, moeten de lidstaten bepalen dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content en rechthebbenden in de regel binnen een redelijk korte termijn op klachten van gebruikers moeten reageren om ervoor te zorgen dat het mechanisme vlot werkt. Hoewel in artikel 17, lid 9, geen specifieke termijnen zijn vastgesteld voor de behandeling van door gebruikers ingediende klachten, moeten klachten toch vlot worden behandeld zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting. In de praktijk kunnen verschillende termijnen nodig zijn, afhankelijk van de specifieke kenmerken en complexiteit van elk geval. Indien rechthebbenden niet binnen een redelijke termijn reageren, moeten aanbieders van onlinediensten voor het delen van content een besluit nemen zonder de input van de rechthebbenden over de vraag of de geblokkeerde of verwijderde content online beschikbaar moet worden gesteld of moet worden hersteld.

Op grond van de richtlijn moeten de lidstaten bepalen dat rechthebbenden in het kader van de klachten- en beroepsprocedure (in tegenstelling tot 17, lid 4, punt b) of punt c)) hun verzoeken om werken uit te schakelen of te verwijderen naar behoren moeten motiveren. Dit betekent dat het voor rechthebbenden niet voldoende zou zijn om dezelfde informatie opnieuw in te dienen als die welke overeenkomstig artikel 17, lid 4, punt b) of punt c), is ingediend. Zij zouden het inbreukmakende karakter van de specifieke upload moeten rechtvaardigen; indien verdere onderbouwing niet nodig zou zijn, zou het klachten- en beroepsmechanisme anders elke nuttige werking verliezen.

Om ervoor te zorgen dat het beroepsmechanisme doeltreffend is en vlot werkt, moet het eenvoudig te gebruiken zijn en moeten de gebruikers er kosteloos gebruik van kunnen maken. De lidstaten kunnen aanbieders van onlinediensten voor het delen van content aanbevelen om gebruikers eenvoudige online-formulieren aan te bieden die zij binnen het beroepssysteem kunnen invullen en indienen. Aanbieders van onlinediensten voor het delen van content, ten minste de belangrijkste, kunnen ook uitwisselingen tussen gebruikers en rechthebbenden binnen hun beroepssysteem mogelijk maken, zodat er geen gebruik hoeft te worden gemaakt van externe middelen (zoals e-mails). Daardoor zou het mechanisme vlotter werken. Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van het beroepsmechanisme moet plaatsvinden in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679.

Als het uiteindelijke besluit van aanbieders van diensten met betrekking tot geblokkeerde content erin bestaat dat de content niet-beschikbaar blijft, moeten gebruikers dit besluit kunnen aanvechten via het onpartijdige buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanisme dat de lidstaten ter beschikking moeten stellen. Het buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanisme kan een bestaand mechanisme zijn, maar moet beschikken over relevante expertise met betrekking tot de behandeling van auteursrechtelijke geschillen. Het moet ook gemakkelijk te gebruiken en kosteloos voor gebruikers zijn. 

De lidstaten moeten in hun wetgeving opnemen dat aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content verplicht zijn hun gebruikers in hun voorwaarden mee te delen dat zij werken en andere materialen kunnen gebruiken op grond van uitzonderingen of beperkingen op het auteursrecht en naburige rechten waarin het Unierecht voorziet.

De lidstaten kunnen aanbevelingen doen over de manier waarop aanbieders van diensten gebruikers kunnen informeren over wat rechtmatig gebruik kan zijn, overeenkomstig artikel 17, lid 9. Dienstverleners kunnen bijvoorbeeld toegankelijke en beknopte informatie over de uitzonderingen voor gebruikers verstrekken, waaronder ten minste informatie over de in artikel 17 genoemde verplichte uitzonderingen. Naast het verstrekken van deze informatie in de algemene voorwaarden van de aanbieders van diensten, kan deze informatie worden verstrekt in het kader van het beroepsmechanisme, om gebruikers bewust te maken van mogelijke uitzonderingen of beperkingen die van toepassing kunnen zijn.

VII.TRANSPARANTIE VAN AANBIEDERS VAN ONLINEDIENSTEN VOOR HET DELEN VAN CONTENT – VERSTREKKEN VAN INFORMATIE AAN RECHTHEBBENDEN (ARTIKEL 17, LID 8)

Overeenkomstig artikel 17, lid 8, moeten aanbieders van onlinediensten voor het delen van content rechthebbenden op hun verzoek passende informatie verstrekken over de stappen die in het kader van de samenwerking met rechthebbenden zijn ondernomen. Daartoe behoort:

a) adequate informatie over de werking van de tools die zij toepassen om de niet-beschikbaarheid van niet-toegelaten content overeenkomstig artikel 17, lid 4, te waarborgen, en;

b) wanneer licentieovereenkomsten worden gesloten tussen aanbieders van diensten en rechthebbenden, informatie over het gebruik van hun content waarop de overeenkomsten betrekking hebben.

Bij de uitvoering van deze bepaling worden de lidstaten aangemoedigd de aanbieders van diensten aanwijzingen te geven over het soort informatie dat zij moeten verstrekken, rekening houdend met de noodzaak om artikel 17, lid 7, lid 8, eerste alinea, en lid 9, in acht te nemen.

De verstrekte informatie moet voldoende specifiek zijn om rechthebbenden transparantie te bieden over de werking van de tools ter voorkoming van niet-toegestane content overeenkomstig lid 4, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat zulks niet tot een algemene toezichtverplichting leidt. Dergelijke informatie kan bijvoorbeeld een beschrijving omvatten van het type technologie (indien van toepassing) of andere middelen die door de aanbieders van diensten worden gebruikt, informatie over derde partijen die technologie leveren wier diensten zij eventueel gebruiken, het gemiddelde efficiëntieniveau van deze tools, wijzigingen in de toegepaste tools/diensten (zoals mogelijke updates of wijzigingen in het gebruik van diensten van derden). Aanbieders van diensten mogen niet worden verplicht specifieke informatie te verstrekken die indruist tegen de bescherming van hun bedrijfsgeheimen, zoals gedetailleerde kenmerken van de gebruikte software waaraan mogelijk eigendomsrechten verbonden zijn.

Wanneer toestemming worden verleend, moeten aanbieders van onlinediensten voor het delen van content op verzoek van rechthebbenden passende informatie verstrekken over het gebruik van content die deel uitmaakt van de gesloten overeenkomsten. Bij de uitvoering van deze verplichting moeten de lidstaten aanbieders van diensten verplichten om voldoende specifieke informatie te verstrekken om de doelstelling van transparantie ten aanzien van rechthebbenden te verwezenlijken, zoals vermeld in overweging 68. Deze informatie moet gegevens bevatten over de exploitatie van de werken van de rechthebbenden en over de door de aanbieders van diensten gegenereerde inkomsten. Tegelijkertijd moeten de lidstaten er rekening mee houden dat aanbieders van diensten overeenkomstig dezelfde overweging niet verplicht zijn gedetailleerde en geïndividualiseerde informatie over elk werk te verstrekken. Het staat aanbieders van diensten en rechthebbenden echter vrij om in hun contractonderhandelingen meer specifieke en gedetailleerde verslagleggingsvoorwaarden overeen te komen. Regelmatige en nauwkeurige verslaglegging over het gebruik van werken en materialen die onder een licentieovereenkomst vallen, is belangrijk om de billijke vergoeding van rechthebbenden te waarborgen.

Om de verslaglegging efficiënter te maken en de verwerking van de gemelde informatie te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten aanbieders van diensten aanmoedigen om bepaalde beste praktijken en sectorale normen inzake verslagleggingsformaat toe te passen, ook al wordt dat niet door de richtlijn opgelegd.

Tot slot moet worden opgemerkt dat artikel 17 van Richtlijn 2014/26/EU voorziet in een aantal specifiekere verslagleggingsvereisten. Deze vereisten zijn van toepassing op aanbieders van onlinediensten voor het delen van content met betrekking tot collectieve beheerorganisaties.

(1)

 De richtlijn digitale eengemaakte markt is gericht tot de lidstaten die deze uiterlijk op 7 juni 2021 moeten omzetten.

(2)

Republiek Polen/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie.

(3)

Artikel 3 van Richtlijn 2001/29/EG en artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG.

(4)

 In het kader van het Commissievoorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (COM(2020) 825 final), zal artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG worden vervangen door artikel 5 van die verordening. Overeenkomstig artikel 1, lid 5, punt c), en overweging 11 van het voorstel voor de wet inzake digitale diensten is de verordening van toepassing onverminderd het EU-recht inzake auteursrechten en verwante rechten, die specifieke regels en procedures vaststellen die onverlet moeten blijven.

(5)

Zie, naar analogie, C-114/15, punt 29.

(6)

Verscheidene belanghebbenden hebben benadrukt dat deze elementen in overweging 62 voor de lidstaten belangrijk zijn bij de omzetting in nationale wetgeving.

(7)

Een dienst van de informatiemaatschappij wordt gedefinieerd als elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht.

(8)

Zoals uiteengezet in overweging 62 kunnen onlinemarktplaatsen toegang verlenen tot een grote hoeveelheid auteursrechtelijk beschermde werken, maar is dat niet hun belangrijkste doelstelling, die namelijk onlinedetailverkoop is.

(9)

 Dit kan het geval zijn voor onderzoeksarchieven.

(10)

Verscheidene organisaties die gebruikers vertegenwoordigen, hebben benadrukt dat het nodig was dit punt verder te verduidelijken. 

(11)

 De specifieke aansprakelijkheidsregeling die van toepassing is op grond van artikel 17, lid 4, wanneer geen toestemming wordt gegeven, is nader beschreven in deel III.1 hieronder.

(12)

 Zoals bepaald in artikel 12, lid 6, zal de Commissie in de loop van 2021 een verslag uitbrengen over het gebruik van collectieve licenties met een verruimd effect.

(13)

 Deze verplichting belet CMO’s echter niet om geïndividualiseerde licenties te verlenen aan innovatieve aanbieders van onlinediensten, wat een belangrijk element is in de onderhandelingen met nieuwe aanbieders van onlinediensten voor het delen van content.

(14)

Deze technologie werkt op basis van de vingerafdruk van het werk van een rechthebbende, die wordt vergeleken met de content die gebruikers naar de dienst uploaden.

(15)

 Hashing is een techniek waarbij een bestand wordt omgezet in een reeks cijfers die “hashcode” wordt genoemd. Met deze hashcode kan een upload door een gebruiker worden geïdentificeerd en kan dus potentieel niet-toegestane content worden opgespoord. Het verschil met het nemen van vingerafdrukken is volgens sommigen dat de opsporing van niet-toegestane content met name werkt wanneer het geüploade bestand identiek is aan het werk dat is “gehashed” (in tegenstelling tot het nemen van vingerafdrukken, waarbij zelfs verschillen kunnen worden herkend).

(16)

Watermerken is een oplossing waarbij het oorspronkelijke bestand een “watermerk” krijgt en dus kan worden herkend zodra het is geüpload, op basis van dat watermerk dat als handtekening fungeert.

(17)

Met behulp van metadata kan worden nagegaan of een bepaald werk is geüpload op basis van de aan de content gekoppelde metagegevens, zoals de naam van de auteur en de titel van het werk.

(18)

 Zoeken op trefwoorden werd met name genoemd als oplossing voor kleinere aanbieders van diensten, die wellicht niet over de middelen beschikken om complexere en duurdere technologieën in te zetten. Dit is de eenvoudigste techniek waarbij een dienst handmatig op zijn website zoekt naar titels van bijvoorbeeld een song/performer om mogelijk inbreukmakende content op te sporen.

(19)

Dit geldt onafhankelijk van de vraag of de betrokken dienst voldoet aan de criteria van artikel 17, lid 6.

(20)

 Zie de aanbeveling van de Commissie van 1 maart 2018: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32018H0334 

(21)

https://ec.europa.eu/regional_policy/sources/conferences/state-aid/sme/smedefinitionguide_en.pdf

(22)

 Artikel 17, lid 6, verwijst naar artikel 17, lid 4, waarnaar ook in artikel 17, lid 5, wordt verwezen.

(23)

 Zie C‑201/13, Deckmyn, punt 14 …. dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling (arrest in Padawan, C-467/08, EU:C:2010:620, punt 32 en de aangehaalde rechtspraak).

(24)

C-476/17 Pelham, punt 70, en C-201/13 Deckmyn, punt 19.

(25)

Bijvoorbeeld C-516/17 Spiegel online, punt 52; C-314/12 UPC Telekabel Wien, punt 46.

(26)

Bijvoorbeeld C-145/10, Eva Painer, punt 133; C-117/13 en Darmstadt, punt 43.

(27)

Artikel 5, lid 3, punt i), van Richtlijn 2001/29/EG.

(28)

Artikel 5, lid 3, punt h), van Richtlijn 2001/29/EG. De Commissie heeft de lidstaten specifiek aanbevolen deze uitzondering om te zetten in haar mededeling Het bevorderen van een eerlijke, efficiënte en competitieve Europese op het auteursrecht gebaseerde economie in de digitale eengemaakte markt (COM(2016) 592 final).

(29)

C-469/17 Funke Medien, punten 18-20.

(30)

 Bij deze aanpak wordt rekening gehouden met de huidige marktpraktijken van samenwerking tussen rechthebbenden en aanbieders van diensten. Wanneer rechthebbenden de aanbieders van diensten bijvoorbeeld voorzien van een vingerafdruk of een bestand met relevante informatie over rechten voor hun specifieke content, geven zij de aanbieders van diensten ook instructies over de vraag of en wanneer deze content moet worden geblokkeerd indien deze wordt herkend in de uploads van gebruikers, rekening houdend met de verschillende kenmerken van de upload. Uit de dialoog met belanghebbenden is gebleken dat sommige rechthebbenden aanbieders van diensten op dit moment al opdragen bepaalde tolerantiemarges toe te passen om de beschikbaarheid van bepaalde niet-toegestane content, bijvoorbeeld korte fragmenten van films, mogelijk te maken.

(31)

 Zo zou een zeer groot aantal zeer korte fragmenten die op een dienst zijn geüpload aanzienlijke schade voor rechthebbenden kunnen berokkenen wanneer zij in geaggregeerde vorm worden samengevoegd. Er zijn diensten die hun bedrijfsmodel hebben gebaseerd op het grootschalige gebruik van korte content, bijvoorbeeld zeer korte muziekfragmenten. 

(32)

Bijvoorbeeld een door een gebruiker gegenereerde video “de 10 beste filmmomenten van het jaar”.

(33)

 C-516/17 - Spiegel Online.

(34)

 Andere soorten content kunnen ook tijdgevoelig zijn.

(35)

In het geval van een voetbalwedstrijd kan de gevoeligheid bijvoorbeeld een kwestie van dagen zijn.

(36)

Met gebruikmaking van de aanpak die de Commissie heeft voorgesteld in haar voorstel voor een verordening betreffende de wet inzake digitale diensten.

Top