EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017PC0790

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 1093/2010

COM/2017/0790 final - 2017/0359 (COD)

Brussel, 20.12.2017

COM(2017) 790 final

2017/0359(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 1093/2010

(Voor de EER relevante tekst)

{SWD(2017) 481 final}


TOELICHTING

1.    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

   Motivering en doel van het voorstel

De EU heeft stevigere kapitaalmarkten nodig om investeringen te bevorderen, nieuwe financieringsbronnen voor bedrijven aan te boren, huishoudens betere kansen te bieden en de economische en monetaire unie te versterken. Het is de vaste wil van de Commissie om voor alle resterende bouwstenen te zorgen, zodat de kapitaalmarktenunie (hierna "KMU" genoemd) tegen 2019 kan worden voltooid 1 .

Beleggingsondernemingen bieden een heel scala diensten aan waarmee beleggers toegang krijgen tot effecten- en derivatenmarkten (beleggingsadvies, portfoliomanagement, courtage, orderuitvoering enz.). Beleggingsondernemingen en de diensten die zij aanbieden, zijn onmisbaar voor het goede functioneren van het raderwerk van de KMU. Zij spelen een belangrijke rol bij het faciliteren van spaar- en beleggingsstromen binnen de EU, waarbij uiteenlopende diensten worden gebruikt om een effectieve kapitaalallocatie en effectief risicobeheer te ondersteunen.

In alle lidstaten zijn er beleggingsondernemingen. Volgens de informatie verzameld door de Europese Bankautoriteit (EBA) waren er eind 2015 binnen de Europese Economische Ruimte (EER) 6 051 beleggingsondernemingen 2 . Daarbij ging het van ondernemingen die in hoofdzaak een beperkt aantal diensten aan retailcliënten aanbieden, over ondernemingen die een zeker aantal diensten aanbieden tot ondernemingen die een breed scala diensten voor retail‑, professionele en zakelijke klanten aanbieden.

Volgens de informatie van EBA beperkt rond 85 % van de beleggingsondernemingen in de EER hun activiteiten tot:

·het aanbieden van beleggingsadvies;

·het ontvangen en doorgeven van orders;

·vermogensbeheer, en

·het uitvoeren van orders.

Als een belangrijke hub voor kapitaalmarkten en beleggingsactiviteiten heeft het Verenigd Koninkrijk het grootste aantal beleggingsondernemingen in de EER, met ongeveer de helft van de ondernemingen die daar gevestigd zijn, gevolgd door Duitsland, Frankrijk, Nederland en Spanje. De meeste beleggingsondernemingen in de EER zijn kleine of middelgrote ondernemingen. Volgens ramingen van EBA controleren zo'n acht beleggingsondernemingen, grotendeels geconcentreerd in het Verenigd Koninkrijk, rond 80 % van de activa van alle beleggingsondernemingen in de EER.

Als een van de nieuwe prioritaire initiatieven om de kapitaalmarkten te versterken en een KMU uit te bouwen, heeft de Commissie daarom in haar tussentijdse evaluatie van het actieplan kapitaalmarktenunie 3 aangekondigd dat zij zou komen met een doeltreffender prudentieel en toezichtraamwerk voor beleggingsondernemingen, afgestemd op de omvang en de aard van beleggingsondernemingen, om de concurrentie te stimuleren en beleggers betere toegang te geven tot nieuwe kansen en betere methoden om hun risico's te beheren. Gezien de sleutelrol die beleggingsondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk tot dusver op dit gebied spelen, maakt het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de EU terug te trekken de noodzaak alleen maar groter om de reguleringsarchitectuur binnen de EU te actualiseren en zo deze ontwikkeling te ondersteunen.

De voorstellen voor deze verordening en de daarbij behorende richtlijn (hierna "de voorstellen" genoemd) zijn in het werkprogramma van de Commissie voor 2017 opgenomen als een REFIT-exercitie. Zij moeten ervoor zorgen dat voor beleggingsondernemingen kapitaal-, liquiditeits- en andere cruciale prudentiële vereisten en daarmee samenhangende toezichtregelingen gelden die aan hun activiteiten zijn aangepast, maar die wel voldoende robuust zijn om de risico's van beleggingsondernemingen op een prudentieel verantwoorde manier te ondervangen, om de stabiliteit van de financiële markten in de EU te beschermen. De voorstellen zijn de uitkomst van een herziening voorgeschreven door artikel 493, lid 2, artikel 498, lid 2, en artikel 508, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 (Verordening kapitaalvereisten of VKV) 4 die, samen met Richtlijn 2013/36/EU (Richtlijn kapitaalvereisten IV of RKV IV) 5 , het huidige prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen vormen. Toen de medewetgevers een akkoord bereikten over deze teksten, hebben zij besloten dat het raamwerk voor beleggingsondernemingen diende te worden herzien omdat de regels ervan grotendeels waren afgestemd op kredietinstellingen.

Anders dan kredietinstellingen aanvaarden beleggingsondernemingen geen deposito's of kennen zij geen leningen toe. Dit betekent dat zij veel minder zijn blootgesteld aan kredietrisico en aan het risico dat depositohouders hun gelden op korte termijn opvragen. Hun dienstverlening is toegespitst op financiële instrumenten die, anders dan deposito's, niet tegen nominale waarde betaalbaar zijn, maar fluctueren afhankelijk van de bewegingen op de markt. Zij concurreren wel met kredietinstellingen bij het verrichten van beleggingsdiensten, die kredietinstellingen hun cliënten kunnen aanbieden in het kader van hun bankvergunning. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen zijn dus twee kwalitatief verschillende instellingen met verschillende primaire bedrijfsmodellen, maar met een zekere overlapping in de diensten die zij kunnen aanbieden.

Beleggingsondernemingen zijn sinds 1993, samen met kredietinstellingen, onderworpen aan prudentiële regels van de EU. In dat jaar werd het eerste EU-raamwerk van kracht dat de activiteiten van beleggingsondernemingen regelde. Dit raamwerk dat nu is vervangen door de richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID) 6 en, vanaf januari 2018, door MiFID II / MiFIR 7 , bevat de vergunningvoorwaarden en de vereisten op het gebied van organisatie en bedrijfsvoering waarop beleggingsdiensten kunnen worden verleend aan beleggers, alsmede andere vereisten voor de ordelijke werking van financiële markten.

Het prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen in VKV/RKV IV vormt een tweeluik met MiFID. Doorgaans zijn prudentiële vereisten voor financiële instellingen zodanig vormgegeven dat i) zij ervoor zorgen dat deze instellingen over voldoende middelen beschikken om financieel levensvatbaar te blijven en om hun diensten te blijven uitvoeren doorheen de conjunctuurcycli, of ii) zij een gecontroleerde afwikkeling mogelijk maken zonder dat buitensporige economische schade wordt berokkend aan hun cliënten of de stabiliteit van de markten waarop zij actief zijn. Dit betekent dat zij zouden moeten proberen om de risico's tot uiting te brengen die verschillende financiële instellingen lopen en inhouden, dat zij in verhouding moeten staan tot de kans dat de risico's zich voordoen en, meer algemeen, een evenwicht moeten proberen te vinden tussen het garanderen van de veiligheid en de gezondheid van verschillende financiële instellingen en het vermijden van buitensporige kosten die hen zouden kunnen afremmen bij het op levensvatbare wijze uitoefenen van hun activiteiten.

Systeemrelevante beleggingsondernemingen, waarvan er een aantal als mondiaal systeemrelevant kunnen gelden, of andere systeemrelevante instellingen in de zin van artikel 131 RKV IV dienen nog steeds onder het VKV/RKV IV-raamwerk te vallen, met inbegrip van de wijzigingen die de Commissie op 23 november 2016 heeft voorgesteld 8 , in overeenstemming met de herziene benadering om hen in die voorstellen als dusdanig aan te merken. Dit komt doordat deze ondernemingen meestal op een aanzienlijke schaal risico's lopen en aangaan over de hele eengemaakte markt. Hun activiteiten stellen hen bloot aan kredietrisico, vooral in de vorm van tegenpartijkredietrisico, alsmede marktrisico voor posities die zij innemen voor eigen rekening, hetzij namens cliënten hetzij voor henzelf. Daarom vormen zij, gezien hun omvang en hun onderlinge verbondenheid, een groter risico voor de financiële stabiliteit. In het licht van deze risico's en om een gelijk speelveld te garanderen dient dit soort systeemrelevante beleggingsondernemingen als kredietinstellingen te worden behandeld.

Zoals aangekondigd in de mededeling van de Commissie van september 2017 over de herziening van de Europese toezichthoudende autoriteiten 9 (ESA's), zou dit onder meer ook betekenen dat activiteiten van beleggingsondernemingen in lidstaten die deelnemen aan de bankenunie, onderworpen zijn aan het directe toezicht van de ECB in het kader van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (GTM). Momenteel zijn deze ondernemingen grotendeels geconcentreerd in het Verenigd Koninkrijk, maar zij zijn doende plannen te onderzoeken om delen van hun activiteiten over te brengen naar de EU-27, met name naar lidstaten die deelnemen aan de bankenunie. Hoewel het hier slechts een klein aantal ondernemingen betreft, vertegenwoordigen deze niettemin een omvangrijk aandeel in de totale activa en het totale activiteitenvolume van alle beleggingsondernemingen binnen de EU.

Voor andere beleggingsondernemingen is het problematischer dat het bestaande prudentiële raamwerk eerder is toegespitst op kredietinstellingen en de risico's die zij lopen en inhouden - en niet op beleggingsondernemingen. De diensten die deze ondernemingen verrichten en de risico's die zij kunnen doen ontstaan, komen voor het merendeel niet uitdrukkelijk aan bod in de bestaande regels. Van de acht beleggingsdiensten die beleggingsondernemingen in het kader van MiFID 10 mogen uitoefenen, zijn er alleen voor i) handelen voor eigen rekening en ii) het overnemen of plaatsen met plaatsingsgarantie van financiële instrumenten, duidelijke overeenkomstige vereisten onder VKV. Voor de overige beleggingsondernemingen (ontvangen en doorgeven van orders, orderuitvoering, vermogensbeheer, beleggingsadvies, plaatsen van instrumenten zonder plaatsingsgarantie, exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit) ontbreken dergelijke vereisten, waardoor de betrokken risico's maar onvolledig zijn gedekt. Hoewel de risico's in sommige gevallen beperkt zijn, worden de risico's die aan die activiteiten verbonden zijn voor de onderneming en, daardoor ook, voor de cliënten van de onderneming en de ruimere markten waarop zij opereren, dus niet gericht afgedekt.

Dit levert drie grote problemen op, die worden beoordeeld in het werkdocument van de diensten van de Commissie waarvan de voorstellen vergezeld gaan.

In de eerste plaats mag het raamwerk dan misschien wel tot op zekere hoogte in de vorm van vrijstellingen een oplossing bieden voor de uiteenlopende soorten ondernemingsprofielen van beleggingsondernemingen, toch maakt dit voor vele ondernemingen in het algemeen de regelgeving bijzonder complex. In de tweede plaats vormen de gedetailleerde vereisten en vrijstellingen een ruwe en risico-ongevoelige benadering voor de daadwerkelijke risico's die beleggingsondernemingen lopen en inhouden en die verschillen van die van banken. In de derde plaats zorgt, door de inherente complexiteit en het ontbreken van risicogevoeligheid, de toepassing ervan door de lidstaten voor versplintering in het algemene regelgevingslandschap voor beleggingsondernemingen, met ruimte voor schadelijke reguleringsarbitrage. Dit zou een bedreiging kunnen vormen voor de integriteit en het functioneren van de eengemaakte markt.

De voorstellen moeten een antwoord bieden op de problemen van het bestaande raamwerk en tegelijk, waar mogelijk, voor beleggingsondernemingen de toegang tot en de uitoefening van hun activiteiten eenvoudiger maken. Meer bepaald wordt in de voorstellen een prudentieel raamwerk uitgetekend dat beter is aangepast aan hun bedrijfsmodellen. De voorstellen stellen beter geschikte en risicogevoeligere eisen aan beleggingsondernemingen, waardoor ze beter zijn toegesneden op de risico's die beleggingsondernemingen lopen en inhouden voor de verschillende soorten bedrijfsmodellen. Ten slotte krijgt het toezicht hiermee een beter gestroomlijnde gereedschapskist waarmee prudentiële toezichthouders hun toezichttaken daadwerkelijk kunnen uitvoeren.

Zoals gevraagd in de artikelen van de VKV, is de herziening van het prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen uitgevoerd in overleg met EBA, de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de nationale bevoegde autoriteiten die in deze ESA's vertegenwoordigd zijn. Na een eerste call for advice van de Commissie in december 2014 heeft EBA in december 2015 haar eerste verslag bekendgemaakt over het bestaande prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen. Daarin pleitte zij voor aanpassingen van de bestaande benadering voor alle beleggingsondernemingen, met uitzondering van de grootste en meest systeemrelevante ondernemingen 11 . Na een tweede call for advice van de Commissie in juni 2016 heeft EBA in november 2016 een discussiestuk voor raadpleging gepubliceerd, waarin het vooral ging om een potentieel nieuw prudentieel regime voor de overgrote meerderheid van beleggingsondernemingen 12 . EBA heeft de feedback en de bijkomende gegevens die zij bij beleggingsondernemingen en nationale bevoegde autoriteiten had verzameld, meegenomen in haar definitieve aanbevelingen die zij in september 2017 heeft bekendgemaakt 13 . De voorstellen bouwen voor alle sleutelonderdelen voort op deze aanbevelingen, behalve waar het gaat om de identificatie van systeemrelevante beleggingsondernemingen. De redenen daarvoor worden toegelicht in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat hierbij gaat en dat in het deel "effectbeoordeling" wordt samengevat.

   Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel vormt een aanvulling op de lopende herziening van het VKV/RKV IV-regime voor kredietinstellingen na de voorstellen die de Commissie op 23 november 2016 heeft aangenomen en waarmee alle niet-systeemrelevante beleggingsondernemingen de mogelijkheid hebben gekregen van een opt-out uit de herziene bepalingen ervan 14 . Deze optie is ingevoerd omdat was gebleken dat die herziene bepalingen niet waren vormgegeven met de meeste beleggingsondernemingen in het achterhoofd en dat zij het bestaande rulebook alleen maar complexer zouden maken. De herziening van het prudentiële regime voor de meeste beleggingsondernemingen die ook in dit voorstel naar voren wordt geschoven, was op dat moment al goed gevorderd. Het werd toen onevenredig gevonden om deze beleggingsondernemingen, in afwachting van de toepassing van het nieuwe regime, te onderwerpen aan een nog complexer regime. Met dit voorstel komt er dus een nieuw regime voor het merendeel van de beleggingsondernemingen die nu volledig uit het VKV/RKV IV‑raamwerk worden gelicht, zodat alleen systeemrelevante beleggingsondernemingen blijven vallen onder het VKV/RKV IV-raamwerk, met zijn herziene bepalingen, in overeenstemming met de herziene benadering uit dit voorstel om hen als systeemrelevant te identificeren.

Het voorstel is ook verenigbaar met MiFID en MiFID II / MiFIR. Door prudentiële vereisten te bepalen die op maat zijn gesneden van de activiteiten en risico's van beleggingsondernemingen, komt er meer duidelijkheid over de vraag wanneer en waarom deze vereisten van toepassing zijn. Zodoende worden hiermee een aantal gevallen van arbitraire toepassing van prudentiële vereisten binnen het huidige raamwerk weggewerkt. Deze deden zich vooral voor met betrekking tot beleggingsondernemingen die in MiFID worden genoemd, en niet met de daadwerkelijke opbouw van risico's van het soort en de volumes activiteiten die beleggingsondernemingen verrichten.

MiFID II en MiFIR zijn goedgekeurd in de nasleep van de financiële crisis en willen zij effectenmarkten, beleggingstussenpersonen en handelsplatforms bestrijken. Het nieuwe kader versterkt en vervangt het huidige MiFID I-raamwerk. In het licht van de herziening van het prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen dient er ook voor gezorgd te worden dat ondernemingen uit derde landen die grensoverschrijdend diensten verrichten binnen de EU, in termen van prudentiële, fiscale en toezichtvereisten, geen gunstigere behandeling krijgen dan EU-ondernemingen. Met dit voorstel worden gerichte aanpassingen doorgevoerd aan het bestaande gelijkwaardigheidsregime voor ondernemingen uit derde landen op grond van de artikelen 46 en 47 MiFIR, om zo een gelijk speelveld in stand te houden tussen EU‑ondernemingen en ondernemingen uit derde landen.

   Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Beleggingsondernemingen spelen een belangrijke rol bij het faciliteren van beleggingsstromen in de EU. Deze herziening maakt dan ook deel uit van de initiatieven van de Commissie om te zorgen voor een sterke en rechtvaardige eengemaakte markt met een goed functionerend financieel bestel en een goed functionerende KMU, om zo investeringen te mobiliseren en groei en banen te stimuleren 15 . Een geschikter prudentieel raamwerk en toezichtraamwerk met lagere compliancekosten voor beleggingsondernemingen moet helpen om i) het algemene ondernemingsklimaat te verbeteren, ii) markttoetreding en concurrentie tijdens het proces te bevorderen, en iii) beleggers betere toegang te bieden tot nieuwe kansen en betere methoden om hun risico's te beheren.

De herziene benadering voor het identificeren van systeemrelevante beleggingsondernemingen die onder het VKV/RKV IV-raamwerk moeten blijven vallen, sluit ook aan bij de doelstelling om lacunes in het functioneren van de bankenunie te vermijden. Uit recente structurele marktontwikkelingen blijkt dat bankgroepen uit derde landen steeds complexere structuren in de EU hebben en actief zijn via entiteiten die ontsnappen aan het toezicht door de ECB in het kader van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (GTM). Zoals de Commissie in haar mededeling van oktober 2017 over de voltooiing van de bankenunie 16 heeft aangegeven, worden systeemrelevante beleggingsondernemingen doordat zij onder VKV/RKV IV blijven vallen volgens de benadering uit dit voorstel om hen als dusdanig te identificeren, ook onder het prudentieel toezicht gebracht van bankentoezichthouders en, voor hun activiteiten in lidstaten die aan de bankenunie deelnemen, onder het prudentieel toezicht van de ECB.

2.    RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

   Rechtsgrondslag

Door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt aan de Europese instellingen de bevoegdheid toegekend om passende maatregelen vast te stellen met het oog op de instelling en de werking van de interne markt (artikel 114 VWEU). Dit omvat ook wetgeving over prudentiële regels en andere regels voor financiëledienstverrichters, in dit geval het verrichten van beleggingsdiensten. De bepalingen van dit voorstel voor een verordening vervangen die in Verordening (EU) nr. 575/2013, die ook op artikel 114 VWEU waren gebaseerd, omdat deze betrekking hebben op beleggingsondernemingen.

   Subsidiariteit

Het voorstel herziet en vereenvoudigt de bestaande EU-regels inzake de prudentiële behandeling van beleggingsondernemingen om i) risico's in hun bedrijfsmodellen beter op te vangen en aan te pakken, ii) het gelijke speelveld tussen beleggingsondernemingen te verbeteren, en iii) de convergentie in het toezicht te versterken. Om dit te bereiken dient een nieuw EU-raamwerk het bestaande te vervangen, liever dan deze keuzes door te schuiven naar de reguleringsraamwerken in de lidstaten. De reden hiervoor is dat beleggingsondernemingen met een vergunning op basis van MiFID vandaag routinematig hun diensten aanbieden aan klanten uit andere lidstaten. Afzonderlijke en geïsoleerde aanpassingen door lidstaten van de regels zouden concurrentiedistorsies en discriminatie kunnen veroorzaken, waardoor de eengemaakte markt uit elkaar zou vallen. Hierdoor zou het aantal gevallen van schadelijke reguleringsarbitrage kunnen toenemen, met mogelijk besmettingsgevaar voor de financiële stabiliteit en de beleggersbescherming in andere lidstaten in het geval van problemen. Ook zou hierdoor het scala en het soort beleggingsdiensten dat in een bepaalde lidstaat beschikbaar is, kunnen worden scheefgetrokken, met mogelijke schade voor de algemene marktefficiëntie en de keuze van beleggers. De herziene regels moeten buitensporige afwijkingen in het toezicht voorkomen en zorgen voor een gelijk speelveld voor alle vergunninghoudende ondernemingen binnen de eengemaakte markt.

   Evenredigheid

Als REFIT-exercitie is de sleuteldoelstelling van de voorstellen om het nieuwe raamwerk geschikter, relevanter en evenrediger te maken dan het bestaande raamwerk voor beleggingsondernemingen. Daarom probeert het voorstel een evenwicht te vinden tussen het garanderen dat de vereisten tegelijk:

·omvattend en robuust genoeg zijn om de risico's van beleggingsondernemingen op een prudentieel verantwoorde manier te ondervangen, en

·flexibel genoeg zijn om een antwoord te bieden op de uiteenlopende soorten bedrijfsmodellen zonder dat ondernemingen worden belemmerd in hun mogelijkheden om commercieel levensvatbaar actief te zijn.

Het voorstel heeft er ook oog voor dat, om dit evenwicht te bereiken, de kosten van het regime in termen van zowel kapitaalvereisten als de daarmee samenhangende compliance- en administratieve kosten, die ontstaan door het beheer van personeelsleden en systemen die nodig zijn om de nieuwe vereisten toe te passen, maar ook om over compliance te rapporteren aan toezichthouders, tot een minimum worden beperkt.

Zoals aangegeven in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat hierbij gaat, is de verwachting dat die daaraan verbonden kosten steeds verder zullen dalen, met een aantal nieuwe, eenmalige kosten bij de aanvang. In termen van kapitaal is een overkoepelende beleidskeuze waarop herzieningswerkzaamheden zijn gebaseerd en die invloed heeft op het bovenstaande, de doelstelling om ervoor te zorgen dat geaggregeerde, EU-brede kapitaalvereisten voor beleggingsondernemingen niet te sterk toenemen. Een en ander vertaalt zich in verschillende distributie-effecten voor sommige types ondernemingen. Deze worden verzacht door de bepalingen in het voorstel zodat de grootste effecten worden ingefaseerd en gemaximeerd.

   Keuze van het instrument

Er is gekozen voor een verordening omdat de bepalingen ervan in de plaats komen van die in Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft beleggingsondernemingen. Een verordening sorteert dezelfde directe rechtsgevolgen als het bestaande rulebook, waardoor de doelstellingen van het voorstel coherent over de hele EU worden behaald en mee voor meer zekerheid en een gelijk speelveld voor ondernemingen wordt gezorgd.

3.    EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

   Ex-postbeoordeling van bestaande wetgeving

De beoordeling van het bestaande VKV/RKV IV-raamwerk, die met name is gebaseerd op de analyse uitgevoerd door EBA en ESMA in hun verslag van 2015 17 en de parallelle werkzaamheden en analyse van de diensten van de Commissie, wordt samengevat in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat hierbij gaat.

Dat verslag concludeert dat de bestaande regels, die zijn gebaseerd op internationale toezichtnormen voor grote bankengroepen en die gericht zijn op de risico's van banken, slechts ten dele hun doelstellingen bereiken in termen van i) het borgen dat er voldoende kapitaal voor de risico's van de meeste beleggingsondernemingen is; ii) het onder controle houden van de compliancekosten; iii) het veilig stellen van een gelijk speelveld in de hele EU, en iv) het zorgen voor daadwerkelijk prudentieel toezicht. Vele van de bepalingen ervan worden op dit punt als ondoeltreffend en ondoelmatig beschouwd. De uitzondering zijn grote en systeemrelevante beleggingsondernemingen die door hun omvang, risicoprofiel en onderlinge verbondenheid met andere deelnemers op financiële markt, een "bank-achtig" karakter krijgen.

Voor de rest zou het status quo volgens de beoordeling resulteren in i) buitensporige complexiteit en onevenredige compliancelasten, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen; ii) slecht afgestemde en risico-ongevoelige prudentiële maatstaven en vereisten om de risico's van beleggingsondernemingen adequaat in beeld te brengen, en iii) gevallen van afwijkende nationale tenuitvoerlegging van de regels en een verbrokkeld reguleringslandschap in de EU.

   Raadpleging van belanghebbenden

Belanghebbenden zijn op diverse momenten tijdens de herziening geraadpleegd. In termen van de belangrijkste mijlpalen heeft EBA in december 2015, na een eerste call for advice van de Commissie in december 2014, een verslag bekendgemaakt over het bestaande prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen, met voorstellen voor wijzigingen. Dit is een omvattende en publiek beschikbare analyse van het status quo, met gegevens over cijfers en soorten beleggingsondernemingen in de lidstaten. Dankzij deze analyse kon de herziening worden uitgebreid tot belanghebbenden die misschien niet direct door de regels worden geraakt, en was dit voor hen een aanmoediging om zich bij het verdere overleg aan te sluiten.

Op 4 november 2016 heeft EBA een discussiestuk voor raadpleging gepubliceerd dat vooral handelde over een potentieel nieuw prudentieel regime voor beleggingsondernemingen. De termijn om op dit stuk te reageren was drie maanden. EBA heeft op 3 juli 2017 haar ontwerpaanbevelingen bekendgemaakt, met het verzoek aan belanghebbenden opmerkingen te maken. Deze werkzaamheden werden ondersteund door een exercitie om gedetailleerde gegevens te verzamelen, waarbij beleggingsondernemingen betrokken waren. Deze exercitie werd in twee fasen door nationale bevoegde autoriteiten namens EBA uitgevoerd in 2016 en 2017.

Gezien de gedetailleerde publieke raadpleging en de gegevensverzameling door EBA achtte de Commissie het niet nodig om, parallel hiermee, een algemene publieke raadpleging te organiseren. In plaats daarvan hebben de diensten van de Commissie belanghebbenden gericht geraadpleegd om verdere standpunten in te winnen over de belangrijkste onderdelen van de herziening. Daarbij ging het om:

·een rondetafel met belanghebbenden uit de sector (beleggingsondernemingen, beleggers, advocatenkantoren, consultants) op 27 januari 2017 over ontwerpvoorstellen van EBA voor een toekomstig regime;

·een workshop over de kosten van het bestaande regime op 30 mei 2017, en

·een workshop over het ontwerp van definitieve aanbevelingen van EBA van 17 juli 2017.

Over deze herziening vond met de lidstaten overleg plaats: in maart en oktober 2017 in het Comité financiële diensten en in juni en september 2017 binnen de deskundigengroep banken, betalingen en verzekeringen (EGBPI). Voorts is ook de input van belanghebbenden over de aanvangseffectbeoordeling die de Commissie in maart 2017 heeft bekendgemaakt 18 , meegenomen. Ten slotte hield de Commissie ook rekening met input die zij voordien had ontvangen tijdens de brede call for evidence over de doelmatigheid, consistentie en coherentie van het algemene EU-reguleringsraamwerk voor financiële diensten. Diverse respondenten vestigden daarbij de aandacht op uiteenlopende kwesties die voor de herziening relevant waren 19 .

Beleggingsondernemingen staan voor uiteenlopende bedrijfsmodellen en hun standpunten zijn vaak toegespitst op de aspecten van de voorstellen die hen specifiek aanbelangen. Dat maakt het alleen maar moeilijker om onderling vergelijkingen te maken van het relatieve gewicht van standpunten van belanghebbenden. Toch verwelkomt de overgrote meerderheid van belanghebbenden doorgaans een op maat gesneden prudentieel raamwerk dat beter aansluit op hun bedrijfsmodellen. Zij beklemtonen dat hun systemische relevantie beperkt is en dat bij kapitaalvereisten de insteek de mogelijkheden voor gecontroleerde afwikkeling dient te zijn. In termen van specifieke vereisten die gelden voor hun specifieke bedrijfsmodel, hadden beleggingsondernemingen die alleen als agent optreden die geen transacties in financiële instrumenten aangaan met hun eigen balans, doorgaans kritiek op de voorstellen om kapitaalvereisten te koppelen aan de omvang van de cliëntenportefeuille die zij lineair beheren. Talrijke ondernemingen die voor eigen rekening handelen, zijn het er weliswaar mee eens dat het bestaande raamwerk om marktrisico in beeld te brengen zo zijn verdienste heeft gezien de risico's die zij lopen en inhouden, maar andere handelende ondernemingen merken dan weer op dat hiermee de risico's worden overdreven van de methoden en de producten waarin zij handelen. Deze standpunten zijn meegenomen bij het kalibreren van de voorgenomen nieuwe risicomaatstaven (K-Factoren - zie verder) en de mogelijkheid om hogere vereisten in te faseren en te maximeren.

   Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De herziening vond plaats op basis van uitgebreid advies van EBA, in overleg met ESMA, zoals voorgeschreven door de betrokken artikelen van Verordening (EU) nr. 575/2013, die de rechtsgrondslag vormen voor deze herziening (met name artikel 508, leden 2 en 3). De belangrijkste publieke inputs van EBA waren:

·het verslag van december 2015 waarin een omvattende beoordeling wordt gemaakt van het status quo en waarin eerste aanbevelingen voor aanpassingen worden gedaan;

·het discussiestuk van november 2016 dat is gepubliceerd met het oog op raadpleging over de krijtlijnen van een mogelijk nieuw regime, en

·het eindverslag van september 2017 met daarin gedetailleerde aanbevelingen.

De precieze kalibrering van de aanbevelingen voor nieuwe kapitaalvereisten werd geschraagd door een exercitie waarbij gedetailleerde gegevens werden verzameld en waarbij beleggingsondernemingen betrokken waren. Deze exercitie werd in twee fasen door nationale bevoegde autoriteiten namens EBA uitgevoerd in 2016 en 2017. De Commissie was bij het hele proces betrokken en kon haar voordeel doen met het overleg waarin de voor- en nadelen van de gedetailleerde beleidsaanbevelingen werden beoordeeld naarmate deze meer en meer vaste vorm kregen.

   Effectbeoordeling

Volgens de gereedschapskist voor beter regelgeven (gereedschap nr. 9) hoeft de Commissie geen effectbeoordeling te maken wanneer een EU-agentschap opdracht heeft gekregen om beleidsontwerp en daarmee samenhangende analyse uit te voeren, voor zover het voorstel van de Commissie niet sterk afwijkt van de aanbevelingen van het agentschap en de diensten van de Commissie die beoordeling als voldoende kwalitatief beschouwen.

De Raad voor regelgevingstoetsing had een ontwerpeffectbeoordeling voor dit initiatief onderzocht, maar een werkdocument van de diensten van de Commissie werd geschikter bevonden omdat de specifieke opdracht tot de herziening is gebaseerd op het advies van de ESA's, hun raadpleging van belanghebbenden en hun technische werkzaamheden. Het werkdocument van de diensten van de Commissie waarvan de voorstellen vergezeld gaan, dient om toelichting te geven bij het advies van de ESA's, met inbegrip van de uitkomsten van hun analyse en raadpleging, terwijl de diensten van de Commissie hun standpunt kunnen geven over de conclusies ervan, om zodoende de besluitvorming van de Commissie te sturen.

Wat betreft kapitaalvereisten schat EBA in dat door haar advies deze vereisten voor alle niet-systeemrelevante EU-beleggingsondernemingen samen met 10 % zouden stijgen ten opzichte van pijler 1-vereisten vandaag, en dat ze met 16 % zouden dalen ten opzichte van de totale vereisten zoals die gelden als gevolg van pijler 2-opslagen. Hoe deze effecten verdeeld zijn over beleggingsondernemingen, hangt af van hun omvang, de beleggingsdiensten die zij verrichten en de wijze waarop de nieuwe kapitaalvereisten op hen van toepassing zullen zijn. Zoals nader aangegeven in het werkdocument van de diensten van de Commissie waarvan de voorstellen vergezeld gaan, met inbegrip van bijlage II daarbij, is deze totale toename met 10 % van pijler 1-vereisten de som van aanzienlijk lagere vereisten voor bepaalde ondernemingen en van stijgingen van meer dan 10 % voor andere ondernemingen. Wat betreft het beschikbare eigen vermogen, komt EBA tot de bevinding dat slechts een paar ondernemingen onvoldoende kapitaal zouden hebben om probleemloos te voldoen aan de nieuwe vereisten; het betreft hier maar een beperkt aantal beleggingsadviseurs, handelende ondernemingen en multiserviceondernemingen. Voor ondernemingen in deze groep die te maken zouden krijgen met stijgingen van meer dan tweemaal hun bestaande vereisten, zou echter voor een aantal jaren een plafond kunnen worden toegestaan.

De conclusie van het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie is dat, al met al, de aanbevelingen van EBA als een geschikt en evenwichtig middel kunnen gelden om de doelstellingen op een effectieve en efficiënte manier te bereiken - vergeleken met het status quo. Meer algemeen is het EBA-advies een duidelijke positieve stap voorwaarts naar een prudentieel raamwerk voor beleggingsondernemingen dat ervoor zorgt dat zij op een gezonde financiële basis kunnen opereren zonder dat zij in hun zakelijke vooruitzichten worden gehinderd. Hiermee zouden de doelstellingen van de herziening dus evenwichtig moeten worden ondersteund. Enerzijds moet dit ervoor helpen te zorgen dat de risico's van beleggingsondernemingen voor cliënten en markten gerichter worden aangepakt, zowel wat betreft hun lopende activiteiten als voor het geval zij moeten worden afgewikkeld. Anderzijds wordt zo ervoor gezorgd dat zij voluit hun rol kunnen spelen bij het faciliteren van beleggingsstromen binnen de EU, hetgeen spoort met de doelstellingen van de KMU om spaargelden en beleggingen te mobiliseren om groei en banen te stimuleren.

Het enige punt waarop van EBA-aanbevelingen wordt afgeweken is de identificatie van systeemrelevante beleggingsondernemingen. In plaats van dit uit te stellen totdat er, zoals EBA aanbeveelt, duidelijkheid wordt gegeven via criteria ontwikkeld in technische regels voor de uitvoering van de voorstellen, werd het passender geacht om een en ander in de voorstellen zelf uiteen te zetten, om zo voor kredietinstellingen en systeemrelevante beleggingsondernemingen een gelijk speelveld tot stand te brengen op het gebied van regelgeving. Op dit punt gaan de voorstellen verder dan het advies van EBA in haar standpunt over de herziening van beleggingsondernemingen. Daarmee zijn de voorstellen echter de vertolking van het standpunt van EBA over kwesties met betrekking tot het besluit van het Verenigd Koninkrijk om de EU te verlaten 20 .

   Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Zoals aangegeven in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat hierbij gaat, is de verwachting dat een vereenvoudiging van de prudentiële voorschriften voor de overgrote meerderheid van beleggingsondernemingen hun regel- en compliancedruk aanzienlijk zal verlichten. Diverse overbodige regel- en rapportagevereisten konden worden geschrapt, waardoor kapitaal dat voor toezichtdoeleinden wordt aangehouden, productiever kan worden ingezet. Doordat de voorstellen kapitaalvereisten en andere prudentiële vereisten (onder meer over beloning en governance) vaststellen die evenredig zijn aan beleggingsondernemingen, bevrijden zij deze ondernemingen voor het eerst van aanzienlijke kosten die deze moesten maken omdat in het bestaande regime de vereisten sterk op banken zijn afgestemd. Hiermee zou er een eind komen aan de complexe taak om zakelijke gegevens te matchen en te verzoenen met een slecht aangepast reguleringsraamwerk en rapportageregime.

Vooral beleggingsondernemingen die kleine en middelgrote ondernemingen zijn 21 , zullen hier waarschijnlijk hun voordeel mee doen. Een evenrediger en geschikter prudentieel raamwerk voor hen zou hen moeten helpen om de voorwaarden om zaken te doen, te verbeteren en de drempels zouden moeten verminderen. Door bijvoorbeeld het belastende rapportageraamwerk te stroomlijnen zouden de regel- en compliancekosten voor deze kleine en middelgrote ondernemingen moeten dalen, ook voor innovatieve ondernemingen die digitaal willen groeien. Ook zouden de voorstellen, doordat zij kleine en niet onderling verbonden beleggingsondernemingen vrijstellen van de huidige governance- en beloningsregels onder het bestaande VKV/RKV IV-regime, de regel- en compliancekosten voor deze ondernemingen moeten doen dalen. Gerekend moet worden met een aantal eenmalige kosten voor de overgang naar het nieuwe regime omdat ondernemingen hun risicobeheersystemen moeten aanpassen, complianceafdelingen moeten actualiseren en contracten moeten herzien met advocatenkantoren en andere dienstverrichters op wie zij momenteel een beroep doen om hen bij de compliance te helpen. Toch zouden de besparingen inzake compliancekosten de algemene KMU-doelstellingen moeten ondersteunen doordat ze beleggingsondernemingen helpen hun rol te spelen bij het mobiliseren van spaargelden van beleggers richting productieve doeleinden.

In termen van compliancekosten zouden ondernemingen, afhankelijk van het soort onderneming en de grootte, tienduizenden tot honderdduizenden euro's moeten gaan besparen. Hoe deze verminderingen in compliancekosten zich verhouden tot de aanpassingen in kapitaalvereisten voor verschillende soorten ondernemingen, is in dit stadium niet bekend, maar dat zou wel in beeld moeten komen bij toekomstige monitoring en evaluaties van het raamwerk.

   Grondrechten

Dit voorstel versterkt de uitoefening van het recht van verschillende beleggingsondernemingen om hun activiteiten te verrichten zonder te worden gehinderd door regels die in eerste instantie zijn ontworpen voor andere soorten economische spelers. De wetgevingsmaatregelen in de voorstellen die beloningsregels formuleren voor beleggingsondernemingen, nemen de beginselen in acht die zijn erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de vrijheid van ondernemerschap en het recht op collectieve onderhandelingen en op collectieve acties.

4.    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

5.    OVERIGE ELEMENTEN

   Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De met de voorstellen beoogde wijzigingen dienen te worden geëvalueerd om te bepalen in hoeverre de volgende doelstellingen zijn behaald:

·een eenvoudiger indeling van beleggingsondernemingen die hun verschillende risicoprofielen in beeld brengt;

·een stel prudentiële voorschriften, met name met betrekking tot vereisten inzake kapitaal, liquiditeit, beloning en governance, die passend zijn, evenredig en gevoelig voor de specifieke risico's waaraan beleggingsondernemingen zijn blootgesteld en die ervoor zorgen dat kapitaal wordt toegewezen waar dat nodig is;

·een raamwerk dat direct en duidelijk merkbaar beantwoordt aan de risico's die inherent zijn aan de aard en het scala activiteiten die beleggingsondernemingen ondernemen, en zodoende de toegang tot deze activiteiten ondersteunt, en

·een gestroomlijnde gereedschapskist voor het toezicht die een volledig en nauwgezet toezicht op de zakelijke praktijken en de daaraan verbonden risico's mogelijk maakt.

Met het oog daarop kan in het kader van een toekomstige doorlichting de volgende informatie worden verzameld, die kan dienen als indicatoren om de effecten van de voorgestelde veranderingen te beoordelen: i) compliancekosten in termen van personeelsleden, juridisch advies en toezichtrapportage; ii) de hoogte van kapitaalvereisten; iii) andere nieuwe kosten bijvoorbeeld als gevolg van liquiditeitsregels; iv) verloop van het aantal ondernemingen tussen de verschillende categorieën; v) verschuivingen in het gebruik van pijler-2-kapitaalopslagen door bevoegde autoriteiten; vi) gevallen en effecten van falende beleggingsondernemingen onder het nieuwe regime, en vii) ontwikkeling van de omvang van beleggingsondernemingen in termen van volumes activa en cliëntenorders.

   Artikelsgewijze toelichting

Onderwerp en toepassingsgebied

Het voorstel zet voor alle beleggingsondernemingen die niet systeemrelevant zijn, de vereisten uiteen in termen van eigen vermogen, hoogte van minimumkapitaal, concentratierisico, liquiditeit, rapportage en openbaarmaking in het kader van deze verordening.

Toepassingsniveau

Alle beleggingsondernemingen die onder de verordening vallen, moeten de bepalingen ervan op individuele basis toepassen. Voor kleine en niet onderling verbonden ondernemingen binnen bankgroepen met geconsolideerde toepassing en toezicht onder VKV/RKV IV is in een afwijking voorzien. Een specifiek groepskapitaalvereiste geldt voor groepen die alleen uit beleggingsondernemingen bestaan, waarbij de moederonderneming voor voldoende kapitaal moet zorgen om haar deelnemingen in de dochterondernemingen van de beleggingsonderneming te stutten.

Eigen vermogen

De kapitaalinstrumenten die voor beleggingsondernemingen als eigen vermogen kwalificeren met het oog op het voldoen aan het kapitaalvereiste in het kader van deze verordening, bestaan uit dezelfde bestanddelen als onder VKV/RKV IV. Met het oog daarop dient tier 1-kernkapitaal (CET1) ten minste 56 % van het toetsingsvermogen te vormen, terwijl aanvullend-tier 1-kapitaal (AT1) tot 44 % als toetsingsvermogen kan kwalificeren en tier-2-kapitaal tot 25 %.

Kapitaalvereisten

Alle beleggingsondernemingen moeten steeds een permanent minimumkapitaal aanhouden voor een bedrag dat gelijk is aan het aanvangskapitaal dat vereist is om hun vergunning te krijgen. Kleine en niet onderling verbonden beleggingsondernemingen passen voor hun kapitaalvereiste ofwel dit vereiste toe, ofwel, indien dat bedrag hoger is, een vereiste gebaseerd op een kwart van hun vaste kosten tijdens het voorgaande jaar, berekend in overeenstemming met Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/488 van de Commissie 22 . Deze ondernemingen worden omschreven als beleggingsondernemingen zonder vergunning om cliëntenactiva te bewaren of te beheren, en gelden van cliënten te houden of namens hen voor eigen rekening te handelen, of die voor minder dan 1,2 miljard EUR activa onder beheer hebben onder zowel discretionair vermogensbeheer als niet-discretionaire (advies)regelingen, die per dag cliëntenorders voor minder dan 100 miljoen EUR verwerken in cash transacties of voor minder dan 1 miljard EUR in derivaten, en die een balanstotaal hebben van minder dan 100 miljoen EUR en waarvan de totale jaarlijkse bruto-inkomsten uit hun beleggingsdiensten minder dan 30 miljoen EUR bedragen. Beleggingsondernemingen die boven deze drempels uitkomen, moeten als kapitaalvereiste het hoogste van de volgende waarden hanteren: het permanente minimumkapitaalvereiste, het vereiste van hun vaste kosten, of hun kapitaalvereiste op basis van de som van het K-factor-vereiste.

K-factoren

K-factoren brengen de risico's in beeld voor cliënten (RtC) en, voor ondernemingen die handelen voor eigen rekening en cliëntenorders in hun eigen naam uitvoeren, risico's voor de markt (RtM) en risico's voor de onderneming (RtF). RtC omvat de volgende K-factoren: activa onder beheer (K-AUM), gehouden gelden van cliënten (K-CMH), activa onder bewaring en beheer (K-ASA) en verwerkte orders van cliënten (K-COH). RtM omvat een K-factor voor nettopositierisico (K-NPR) op basis van de marktrisicovereisten van VKV (titel IV van deel drie) of anders, met de toestemming van de bevoegde autoriteit, op basis van bij clearingleden gestorte marges ten behoeve van door deze laatsten gegarandeerde transacties (K-CMG).

De drempel voor een beleggingsonderneming om gebruik te kunnen maken van de vereenvoudigde standaardbenadering voor marktrisico, wordt aangepast zodat deze alleen ziet op een absoluut bedrag aan totale activa van 300 miljoen EUR. RtF omvat K-factoren voor wanbetaling van tegenpartijen bij een transactie (K-TCD), voor concentratierisico wanneer bepaalde drempels worden overschreden (K-CON — zie verder) en voor dagelijkse transactiestromen (K-DTF).

K-CMH, K-ASA, K-COH en K-DTF worden berekend als het voortschrijdend gemiddelde over de voorafgaande drie maanden, terwijl dat voor K-AUM op basis van het voorgaande jaar gebeurt. Om het kapitaalvereiste te bepalen, worden deze K-factoren vermenigvuldigd met de overeenkomstige coëfficiënten die in deze verordening zijn vastgesteld. De kapitaalvereisten voor K-NPR zijn afgeleid van de VKV, terwijl bij de kapitaalvereisten voor K-CON en K‑TCD wordt gebruikgemaakt van een vereenvoudigde toepassing van de overeenkomstige VKV-vereisten voor, onderscheidenlijk, de behandeling van grote blootstellingen in de handelsportefeuille en van tegenpartijkredietrisico.

Concentratierisico

Beleggingsondernemingen moeten hun concentratierisico monitoren en beheersen, ook ten aanzien van hun cliënten. Alleen ondernemingen die niet als kleine en niet onderling verbonden ondernemingen worden beschouwd, dienen aan bevoegde autoriteiten te rapporteren over hun concentratierisico's, bijvoorbeeld in de vorm van wanbetaling van hun tegenpartijen, wanneer zij gelden van cliënten, effecten en hun eigen contanten houden, en over concentratierisico in hun inkomsten. Bij ondernemingen die voor eigen rekening handelen of cliëntenorders in hun eigen naam uitvoeren, mag de blootstelling aan één tegenpartij of aan verbonden tegenpartijen niet meer dan 25 % van hun toetsingsvermogen bedragen. Wel gelden specifieke afwijkingen voor blootstellingen aan kredietinstellingen of andere beleggingsondernemingen. Die limieten mogen alleen worden overschreden indien aan bijkomende K-CON-kapitaalvereisten is voldaan. Voor beleggingsondernemingen die gespecialiseerd zijn in grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan die mogelijkerwijs sterk geconcentreerde blootstellingen hebben aan de niet-financiële groepen waarvan zij deel uitmaken, mogen deze limieten voor concentratierisico worden overschreden zonder extra kapitaal zolang dit dient voor groepsbrede liquiditeits- of risicobeheerdoeleinden.

Liquiditeit

Beleggingsondernemingen moeten beschikken over interne procedures om hun liquiditeitsbehoeften te monitoren en te beheren. Zij moeten ten minste één derde van hun vastekostenbehoeften in liquide activa aanhouden. Deze activa moeten bestaan uit activa van hoge kwaliteit (High Quality Liquid Assets - HQLA) van de lijst in de gedelegeerde verordening betreffende de liquiditeitsdekkingsratio 23 , aan te vullen met de onbezwaarde eigen geldmiddelen van de onderneming (die geen gelden van cliënten mogen omvatten) en, in het geval van kleine en niet onderling verbonden ondernemingen (waarvoor de K-factoren niet gelden), handelsdebiteuren en binnen 30 dagen te ontvangen provisies of vergoedingen, zij het onder specifieke voorwaarden. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen beleggingsondernemingen de verplichte drempel onderschrijden door hun liquide activa te gelde te maken om hun liquiditeitsbehoeften te dekken, op voorwaarde dat zij hun bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis stellen.

Toezichtrapportage en openbaarmaking

Beleggingsondernemingen moeten aan hun bevoegde autoriteiten rapporteren over hun naleving van het prudentiële raamwerk, volgens de gedetailleerde eisen die nader zullen worden uitgewerkt in Niveau 2-uitvoeringsmaatregelen. Ondernemingen die onder de K-factoren vallen, hebben gedetailleerdere rapportageverplichtingen dan die waarvoor het kapitaalvereiste geldt in termen van hetzij permanent minimumkapitaal hetzij vaste kosten. Die ondernemingen moeten hun kapitaalniveau, hun kapitaalvereisten, hun beloningsbeleid en -praktijken en hun goveranceregelingen openbaar maken, terwijl voor kleine en niet onderling verbonden ondernemingen geen openbaarmakingsvereisten gelden.

Overgangsbepalingen

Om voor beleggingsondernemingen een soepele overgang naar het nieuwe regime te bevorderen, dienen kapitaalvereisten als volgt te worden ingefaseerd. Voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening, zou het beleggingsondernemingen waarvoor het kapitaalvereiste onder het nieuwe regime dubbel zo hoog zou zijn als het bestaande kapitaalvereiste dat onder het huidige raamwerk van toepassing is, worden toegestaan om hun kapitaalvereiste te beperken tot tweemaal hun desbetreffende kapitaalvereiste onder VKV/RKV IV. Voorts zouden in deze periode nieuwe beleggingsondernemingen waarvoor nimmer kapitaalvereisten onder VKV/RKV IV hebben gegolden, een limiet kunnen toepassen van tweemaal hun vastekostenvereiste, terwijl beleggingsondernemingen waarvoor onder VKV/RKV IV alleen een vereiste inzake aanvangskapitaal gold, hun kapitaalvereiste zouden kunnen beperken tot tweemaal dit vereiste, om zo deze stijgingen te mitigeren. Ten slotte zouden voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening of, als die eerder komt, tot de datum van toepassing van de wijzigingen aan VKV/RKV IV wat betreft kapitaalvereisten voor marktrisico overeenkomstig artikel 1, punt 84, van het voorstel van de Commissie voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013, beleggingsondernemingen die onder de overeenkomstige bepalingen van deze verordening vallen, hun kapitaalvereiste voor de handelsportefeuille moeten blijven berekenen in overeenstemming met VKV.

Systeemrelevante beleggingsondernemingen

Met dit voorstel wordt de definitie van "kredietinstellingen" in artikel 4, lid 1, punt 1, VKV gewijzigd. Zo krijgen grote beleggingsondernemingen die de in de punten 3 en 6 van deel A van bijlage I bij MiFID bedoelde activiteiten uitoefenen en activa van meer dan 30 miljard EUR hebben, de status van kredietinstellingen. Daardoor zullen grote, systeemrelevante beleggingsondernemingen nog steeds VKV/RKV IV toepassen en zullen zij volledig onder de prudentiële en toezichtvereisten vallen die voor kredietinstellingen gelden. Daarbij gaat het onder meer om de bepalingen inzake individueel en geconsolideerd toezicht op de moederonderneming door de bevoegde autoriteiten. Dit zal onder meer betekenen dat activiteiten van grote beleggingsondernemingen in lidstaten die deelnemen aan de bankenunie, onderworpen zijn aan het directe toezicht van de ECB in het kader van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (GTM). Deze benadering zou ook aansluiten bij de ontwikkelingen op toezichtgebied in andere rechtsgebieden (bijv. de Verenigde Staten, Zwitserland, Japan), waar sinds de financiële crisis de wijze waarop systeemrelevante beleggingsondernemingen door de regelgeving en het toezicht worden behandeld, in toenemende mate wordt afgestemd op de behandeling van kredietinstellingen.

2017/0359 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 1093/2010

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank 24 ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 25 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Robuuste prudentiële eisen maken integrerend deel uit van de reguleringsomgeving waarbinnen financiële instellingen binnen de Unie diensten kunnen verrichten. Beleggingsondernemingen vallen, samen met kredietinstellingen, voor hun prudentiële behandeling en toezicht onder Richtlijn 2013/36/EU 26 en Verordening (EU) nr. 575/2013 27 , terwijl vereisten op het gebied van vergunningverlening en van organisatie en bedrijfsvoering zijn uiteengezet in Richtlijn 2004/39/EG 28 .

(2)Bij de prudentiële regimes zoals die momenteel op grond van Verordening (EU) nr.575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU bestaan, gaat het steeds grotendeels om het overnemen van internationale reguleringsnormen zoals die voor grote bankengroepen zijn vastgesteld door het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) en wordt daarbij slechts gedeeltelijk ingegaan op de specifieke risico's die verbonden zijn aan de verschillende activiteiten van beleggingsondernemingen. Daarom dient er voor de specifieke kwetsbare punten en risico's die inherent zijn aan beleggingsondernemingen, een specifiek antwoord te komen in de vorm van passende en evenredige prudentiële regelingen op Unieniveau.

(3)De risico's die beleggingsondernemingen zelf lopen en inhouden voor hun cliënten en de ruimere markten waarop zij actief zijn, zijn afhankelijk van de aard en de omvang van hun activiteiten, zoals de vraag of beleggingsondernemingen handelen als agent voor hun cliënten en zelf geen partij zijn bij de daaruit resulterende transacties, dan wel of zij bij de betrokken transacties handelen als principaal.

(4)Deugdelijke prudentiële vereisten dienen ervoor te zorgen dat beleggingsondernemingen ordelijk en in het beste belang van hun cliënten worden beheerd. In die vereisten dient mee te wegen welke mogelijkheden beleggingsondernemingen en hun cliënten hebben om buitensporige risico's aan te gaan, en in welke mate beleggingsondernemingen risico's nemen en inhouden. Ook dienen die prudentiële vereisten in te zetten op het voorkomen van buitensporige regeldruk voor beleggingsondernemingen.

(5)Vele vereisten die voortvloeien uit Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU zijn ontworpen om de meest gangbare risico's aan te pakken waarmee kredietinstellingen doorgaans te maken hebben. Bijgevolg zijn de bestaande vereisten grotendeels opgezet om de kredietverleningsmogelijkheden van kredietinstellingen doorheen conjunctuurcycli veilig te stellen en om depositohouders en belastingbetalers te beschermen tegen eventuele faillissementen. Zij zijn echter niet afgestemd zodanig op de verschillende risicoprofielen van beleggingsondernemingen. Beleggingsondernemingen hebben geen grote portefeuilles particuliere leningen en bedrijfsleningen, noch trekken zij deposito's aan. De kans dat hun faillissement negatief kan uitwerken op de algemene financiële stabiliteit, is kleiner dan bij kredietinstellingen. De risico's die beleggingsondernemingen lopen en inhouden, verschillen dus aanzienlijk van de risico's die kredietinstellingen lopen en inhouden, en dat verschil dient duidelijk tot uiting te komen in het prudentiële raamwerk van de Unie.

(6)De prudentiële vereisten van Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 waaraan beleggingsondernemingen moeten voldoen, zijn gebaseerd op de vereisten voor kredietinstellingen. Voor beleggingsondernemingen waarvan de vergunning beperkt is tot specifieke beleggingsdiensten die binnen het bestaande prudentiële raamwerk niet in beeld komen, gelden talrijke vrijstellingen van die vereisten. Hiermee wordt erkend dat die ondernemingen in die hoedanigheid niet hetzelfde soort risico's lopen als kredietinstellingen. Voor beleggingsondernemingen die activiteiten uitoefenen die wel in beeld komen in het bestaande raamwerk en waarbij het gaat om de handel in financiële instrumenten, zij het op beperkte basis, gelden de overeenkomstige vereisten van het raamwerk in termen van kapitaal, maar zij kunnen wel vrijstellingen krijgen op andere gebieden zoals liquiditeit, grote blootstellingen en hefbomen. Voor beleggingsondernemingen met een vergunning zonder dit soort beperkingen is het volledige raamwerk van toepassing, net zoals voor kredietinstellingen.

(7)Het verhandelen van financiële instrumenten, of dat nu gebeurt met het oog op risicobeheer, voor hedgingdoeleinden en liquiditeitsbeheer, of om richtingsposities in te nemen voor de waarde van de instrumenten op termijn, is een activiteit die zowel kredietinstellingen als beleggingsondernemingen met een vergunning om voor eigen rekening te handelen, kunnen uitoefenen en die al wordt geregeld door het prudentiële raamwerk van Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013. Om te vermijden dat er op dit punt een ongelijk speelveld tussen kredietinstellingen en beleggingsondernemingen tot stand komt dat kan leiden tot reguleringsarbitrage, dienen de uit deze regels voortvloeiende kapitaalvereisten ter dekking van dit risico verder van toepassing te blijven voor deze beleggingsondernemingen. De blootstellingen van deze beleggingsondernemingen aan hun tegenpartijen bij specifieke transacties en de overeenkomstige kapitaalvereisten vallen ook onder de regels en dienen dus in vereenvoudigde vorm verder van toepassing te blijven. Ten slotte zijn van het bestaande raamwerk ook de regels inzake grote blootstellingen relevant wanneer de handelsblootstellingen van die beleggingsondernemingen aan specifieke tegenpartijen bijzonder groot zijn en zodoende voor een beleggingsonderneming een overmatig geconcentreerde risicobron doen ontstaan bij wanbetaling van de tegenpartij. Ook die bepalingen dienen dus in vereenvoudigde vorm verder van toepassing te blijven op beleggingsondernemingen.

(8)Verschillen in de toepassing van het bestaande raamwerk tussen lidstaten zijn een bedreiging voor het gelijke speelveld voor beleggingsondernemingen in de Unie. Die verschillen vloeien voort uit de algemene complexiteit van de toepassing van het raamwerk op verschillende beleggingsondernemingen afhankelijk van de diensten die zij verrichten, waarbij bepaalde nationale autoriteiten die toepassing in hun nationale wetgeving of in de praktijk aanpassen of stroomlijnen. Aangezien het bestaande prudentiële raamwerk niet ingaat op alle risico's die sommige soorten beleggingsondernemingen lopen en inhouden, zijn in sommige lidstaten hoge kapitaalopslagen toegepast voor bepaalde beleggingsondernemingen. Eenvormige voorschriften voor het aanpakken van die risico's dienen te worden vastgesteld om een geharmoniseerd prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen in de hele Unie te verzekeren.

(9)Een specifiek prudentieel regime is dan ook vereist voor beleggingsondernemingen die, gelet op hun omvang en hun onderlinge verbondenheid met andere financiële en economische spelers, niet systeemrelevant zijn. Systeemrelevante beleggingsondernemingen zouden daarentegen onder het bestaande prudentiële raamwerk van Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 blijven vallen. Die beleggingsondernemingen zijn een subgroep van beleggingsondernemingen waarop het door Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 gevormde raamwerk thans van toepassing is, en genieten geen bijzondere vrijstelling van de belangrijkste eisen ervan. De grootste en onderling sterkst verbonden beleggingsondernemingen hebben bedrijfsmodellen en risicoprofielen die vergelijkbaar zijn met die van belangrijke kredietinstellingen: zij verrichten "bankachtige" diensten en gaan op grote schaal risico's aan. Daarom is het passend dat die beleggingsondernemingen onderworpen blijven aan de bepalingen van Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013. Voorts zijn systeemrelevante beleggingsondernemingen groot genoeg en hebben zij bedrijfsmodellen en risicoprofielen die een bedreiging vormen voor de stabiele en ordelijke werking van financiële markten, waardoor zij vergelijkbaar zijn met grote kredietinstellingen.

(10)Het specifieke prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen die, door hun omvang en onderlinge verbondenheid met andere financiële en economische spelers, niet als systeemrelevant gelden, dient te zijn afgestemd op de specifieke zakelijke praktijken van verschillende soorten beleggingsondernemingen. Met name voor beleggingsondernemingen waarbij de kans het grootst is dat zij risico's doen ontstaan voor cliënten, markten of het ordelijke functioneren van de beleggingsondernemingen zelf, dienen duidelijke en doeltreffende prudentiële vereisten te gelden die op die specifieke risico's zijn toegesneden. Die prudentiële vereisten dienen te worden gekalibreerd zodat ze evenredig zijn aan het soort beleggingsonderneming, het beste belang van de cliënten van dergelijke beleggingsondernemingen en het bevorderen van de goede en ordelijke werking van de markten waarop dergelijke beleggingsondernemingen actief zijn. Zij dienen risico's in welbepaalde sectoren te verminderen en ervoor helpen te zorgen dat, indien een beleggingsonderneming faalt, zij gecontroleerd kan worden afgewikkeld met minimale verstoring van de stabiliteit op de financiële markten.

(11)Het prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen die, door hun omvang en onderlinge verbondenheid met andere financiële en economische spelers, niet als systeemrelevant gelden, dient voor iedere beleggingsonderneming op individuele basis te gelden. Aangezien evenwel de risico's die kleine en niet onderling verbonden beleggingsondernemingen lopen, grotendeels beperkt zijn, dienen zij de mogelijkheid te krijgen om gebruik te maken van een vrijstelling van de specifieke prudentiële vereisten wanneer zij onderdeel zijn van een bankgroep met hoofdkantoor in en onderworpen aan geconsolideerd toezicht in het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU in dezelfde lidstaat, omdat in dergelijke gevallen de geconsolideerde toepassing op de groep van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU die risico's afdoende moet afdekken. Als afspiegeling van de behandeling die groepen beleggingsondernemingen momenteel kunnen krijgen in het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU, dient van de moederondernemingen in die groepen te worden geëist dat zij over voldoende kapitaal beschikken om de boekwaarde van hun deelnemingen in de dochterondernemingen te stutten. Voorts zouden die groepen beleggingsondernemingen, om rekening te houden met gevallen waarin zij een hogere mate van risico of onderlinge verbondenheid in zich dragen, kunnen worden onderworpen aan kapitaalvereisten op basis van de geconsolideerde situatie van de groep.

(12)Teneinde beleggingsondernemingen de kans te bieden om hun bestaande eigen vermogen te blijven gebruiken om te voldoen aan hun kapitaalvereisten in het kader van het prudentiële raamwerk dat specifiek voor beleggingsondernemingen geldt, dient de definitie en de samenstelling van het eigen vermogen te worden afgestemd op Verordening (EU) nr. 575/2013. Dit betekent onder meer volledige aftrek op het eigen vermogen van posten op de balans overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals uitgestelde belastingvorderingen en het bezit van kapitaalinstrumenten van andere entiteiten uit de financiële sector. Wel dienen beleggingsondernemingen niet-aanzienlijk bezit van kapitaalinstrumenten van entiteiten uit de financiële sector te kunnen vrijstellen van aftrek indien deze worden aangehouden voor handelsdoeleinden om market-making voor deze instrumenten te ondersteunen. Om de samenstelling van het eigen vermogen af te stemmen op Verordening (EU) nr. 575/2013, dienen beleggingsondernemingen aan het kapitaalvereiste te voldoen met ten minste 56 % tier 1-kernkapitaalbestanddelen, terwijl voor aanvullend-tier 1-bestanddelen en voor tier 2-bestanddelen een percentage tot, respectievelijk, 44 % en 25 % van het toetsingsvermogen zou kunnen gelden.

(13)Om ervoor te zorgen dat beleggingsondernemingen steeds actief zijn op basis van het voor hun vergunning vereiste kapitaalniveau, dienen alle beleggingsondernemingen steeds te voldoen aan een permanent minimumkapitaalvereiste dat gelijk is aan het aanvangskapitaal dat vereist is om een vergunning te kunnen krijgen om de betrokken beleggingsdiensten in overeenstemming met Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] te kunnen verrichten.

(14)Met het oog op een eenvoudige toepassing van het minimumkapitaalvereiste voor kleine en niet onderling verbonden beleggingsondernemingen, dienen deze ondernemingen een kapitaal aan te houden dat, naargelang wat het hoogste is, gelijk is aan hun permanente minimumkapitaalvereiste of aan een kwart van hun vaste kosten gemeten op basis van hun activiteiten in het voorgaande jaar in overeenstemming met Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/488 van de Commissie 29 .

(15)Om rekening te houden met de hogere risico's van beleggingsondernemingen die geen kleine en niet onderling verbonden beleggingsondernemingen zijn, dient het minimumkapitaalvereiste voor deze beleggingsondernemingen gelijk te zijn aan, naargelang wat het hoogste is, hun permanente minimumvereiste, een kwart van hun vaste kosten voor het voorgaande jaar, of de som van hetgeen voor hen vereist is volgens het stel op beleggingsondernemingen toegesneden risicofactoren ("K‑factoren") waarmee het kapitaal wordt bepaald in verhouding tot de risico's in specifieke zakelijke activiteiten van beleggingsondernemingen.

(16)Beleggingsondernemingen dienen voor de toepassing van de specifieke prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen als klein en niet onderling verbonden te worden beschouwd wanneer zij geen beleggingsdiensten uitvoeren die een hoog risico inhouden voor cliënten, markten of henzelf en wanneer door hun omvang de kans kleiner is dat zij verreikende negatieve effecten zullen veroorzaken voor cliënten en markten ingeval zich aan hun activiteiten inherente risico's voordoen of ingeval zij falen. Bijgevolg dienen kleine en niet onderling verbonden beleggingsondernemingen te worden omschreven als beleggingsondernemingen die niet voor eigen rekening handelen of geen risico's lopen door het verhandelen van financiële instrumenten, geen controle hebben over activa of gelden van hun cliënten, die voor minder dan 1,2 miljard EUR activa onder beheer hebben onder zowel discretionair vermogensbeheer als niet-discretionaire (advies)regelingen, die per dag cliëntenorders verwerken voor minder dan 100 miljoen EUR in cash transacties of minder dan 1 miljard EUR in derivaten, en die een balanstotaal hebben van minder dan 100 miljoen EUR en waarvan de totale jaarlijkse bruto-inkomsten uit beleggingsdiensten minder dan 30 miljoen EUR bedragen.

(17)Om reguleringsarbitrage tegen te gaan en het voor beleggingsondernemingen minder aantrekkelijk te maken om hun activiteiten zodanig te structureren dat zij vermijden de drempels te overschrijden waarboven zij niet langer als kleine en niet onderling verbonden ondernemingen kwalificeren, dienen de drempels voor activa onder beheer, verwerkte cliëntenorders, balansomvang en totale bruto-inkomsten op gecombineerde basis te worden toegepast voor alle beleggingsondernemingen die onderdeel zijn van dezelfde groep. De andere criteria, met name de vraag of een beleggingsonderneming gelden van cliënten houdt, cliëntenactiva beheert of bewaart, financiële instrumenten verhandelt en markt- of tegenpartijrisico loopt, zijn binair en laten geen ruimte voor dit soort herstructurering en dienen daarom op individuele basis te worden beoordeeld. Om de evoluerende bedrijfsmodellen in beeld te krijgen en de risico's die deze op doorlopende basis inhouden, dienen deze criteria en drempels op end-of-day-basis te worden beoordeeld, behalve waar het gaat om het houden van gelden van cliënten, die dienen te worden beoordeeld op intra-day-basis, en balansomvang en totale bruto-inkomsten, die dienen te worden beoordeeld op basis van de positie van de beleggingsonderneming aan het eind van het laatste boekjaar.

(18)Een beleggingsonderneming die de reguleringsdrempel overschrijdt of niet aan de overige criteria voldoet, mag niet als klein en niet onderling verbonden worden beschouwd en voor haar dienen de voor andere beleggingsondernemingen geldende vereisten van toepassing te zijn, met inachtneming van de specifieke overgangsbepalingen die in deze verordening zijn vastgesteld. Dit zou beleggingsondernemingen moeten prikkelen om hun bedrijfsactiviteiten zo te plannen dat zij duidelijk kwalificeren als kleine en niet onderling verbonden ondernemingen. Wil een beleggingsonderneming die niet voldoet aan de vereisten om als kleine en niet onderling verbonden beleggingsonderneming te kwalificeren, op dit soort behandeling aanspraak kunnen maken, dient te worden voorzien in een monitoringfase op voorwaarde dat die onderneming voor ten minste zes opeenvolgende maanden aan de criteria voldoet en onder de betrokken drempels blijft.

(19)Alle beleggingsondernemingen dienen hun kapitaalvereiste te berekenen aan de hand van een stel K-factoren die Risk-To-Customer ('RtC'), Risk-to-Market ('RtM') en Risk-to-Firm ('RtF') in beeld brengen. Bij de RtC K-factoren gaat het om cliëntenactiva onder beheer en doorlopend advies (K-AUM), activa onder bewaring en beheer (K‑ASA), gehouden gelden van cliënten (K-CMH), en verwerkte orders van cliënten (K-COH).

(20)De RtM K-factor brengt het nettopositierisico (K-NPR) in beeld volgens de marktrisicobepalingen van de Verordening kapitaalvereisten (VKV) of, met de toestemming van de bevoegde autoriteiten in het geval van specifieke soorten beleggingsondernemingen die voor eigen rekening handelen via clearingleden, op basis van bij een clearinglid van de beleggingsonderneming gestorte marges (K-CMG).

(21)Bij de RtF K-factoren gaat het om het in beeld krijgen van de blootstelling van een beleggingsonderneming aan de wanbetaling van hun tegenpartijen bij een transactie (K‑TCD) volgens vereenvoudigde bepalingen voor tegenpartijrisico op basis van VKV, concentratierisico bij grote blootstellingen van een beleggingsonderneming aan specifieke tegenpartijen op basis van VKV-bepalingen voor grote blootstellingsrisico's in de handelsportefeuille (K-CON) en operationele risico's voortvloeiend uit de dagelijkse transactiestroom van een beleggingsonderneming (K-DTF).

(22)Het totale kapitaalvereiste volgens de K-factoren is de som van de vereisten van de K‑factoren voor RtC, RtM en RtF. K-AUM, K-ASA, K-CMH, K-COH en K-DTF betreffen het volume van de activiteit waarop elke K-factor ziet. De volumes voor K‑CMH, K-ASA, K-COH en K-DTF worden berekend als het voortschrijdend gemiddelde over de voorafgaande drie maanden, terwijl dat voor K-AUM op basis van het voorgaande jaar gebeurt. Om het kapitaalvereiste te bepalen, worden de volumes vermenigvuldigd met de overeenkomstige coëfficiënten die in deze verordening zijn vastgesteld. De kapitaalvereisten voor K-NPR zijn afgeleid van VKV, terwijl bij de kapitaalvereisten voor K-CON en K-TCD wordt gebruikgemaakt van een vereenvoudigde toepassing van de overeenkomstige VKV-vereisten voor, onderscheidenlijk, de behandeling van grote blootstellingen in de handelsportefeuille en van tegenpartijkredietrisico. Het bedrag van een K-factor is nul indien een onderneming de betrokken activiteit niet uitoefent.

(23)De RtC K-factoren zijn benaderende maatstaven die de bedrijfsactiviteiten van beleggingsondernemingen bestrijken waardoor in het geval van problemen mogelijk schade kan ontstaan voor cliënten. K-AUM brengt het risico in beeld van schade aan cliënten als gevolg van foutief discretionair beheer van cliëntenportefeuilles of slechte uitvoering en biedt zekerheid en voordelen voor cliënten in termen van continuïteit van dienstverlening voor lopend vermogensbeheer en advies. K-ASA brengt het risico in beeld van het bewaren en beheren van cliëntenactiva en zorgt ervoor dat beleggingsondernemingen kapitaal aanhouden in verhouding tot die saldi, ongeacht of die op haar eigen balans staan dan wel op afzonderlijke rekeningen. K-CMH brengt het risico in beeld van mogelijke schade wanneer een beleggingsonderneming gelden van haar cliënten houdt, ongeacht of die op haar eigen balans staan dan wel op afzonderlijke rekeningen. K-COH brengt het potentiële risico in beeld voor cliënten van een onderneming die haar orders uitvoert (namens de cliënt, en niet in eigen naam), bijvoorbeeld in het kader van execution-only-diensten aan cliënten of wanneer een onderneming onderdeel is van een keten voor cliëntenorders.

(24)De RtM K-factor voor beleggingsondernemingen die voor eigen rekening handelen, is gebaseerd op de regels voor marktrisico voor posities in financiële instrumenten, in valuta en in grondstoffen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 575/2013 (als gewijzigd) 30 . Zo kunnen beleggingsondernemingen ervoor kiezen om de standaardbenadering op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 (vereenvoudigde standaardbenadering op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 (als gewijzigd)) te hanteren indien hun activa minder dan 300 miljoen EUR bedragen, dan wel de herziene standaardbenadering op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 (als gewijzigd), maar hebben zij ook de optie om interne modellen te gebruiken. In de beide laatste gevallen kan het daaruit resulterende kapitaalvereiste worden verlaagd tot 65 %, door de mogelijkheid waarin Verordening (EU) nr. 575/2013 (als gewijzigd) voorziet om dit op tijdelijke basis toe te passen voor drie jaar, permanent te maken, om zo rekening te houden met de totale geringere prudentiële relevantie van beleggingsondernemingen. Een andere mogelijkheid is dat het kapitaalvereiste van handelende ondernemingen waarvan de activiteiten centraal worden gecleard, na goedkeuring door de bevoegde autoriteit, gelijk dient te zijn aan de bij hun clearinglid gestorte marges.

(25)Voor beleggingsondernemingen die voor eigen rekening handelen, zijn de RtF K‑factoren voor K-TCD en K-CON een vereenvoudigde toepassing van VKV‑regels betreffende, onderscheidenlijk, tegenpartijkredietrisico en risico van grote blootstellingen. K-TCD brengt het risico in beeld dat voor een beleggingsonderneming uitgaat van tegenpartijen die bij over-the-counter (OTC) derivaten, retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties hun verplichtingen niet nakomen, door de waarde van de blootstellingen, op basis van vervangingskosten en een opslag voor potentiële toekomstige blootstelling, te vermenigvuldigen met risicofactoren die op Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn gebaseerd, rekening houdende met de mitigerende effecten van effectieve verrekening en de uitwisseling van zekerheden. K-CON brengt het concentratierisico in beeld met betrekking tot individuele of sterk verwerven tegenpartijen uit de particuliere sector waaraan ondernemingen blootstellingen van meer dan 25 % van hun toetsingsvermogen hebben, of specifieke alternatieve drempels met betrekking tot kredietinstellingen of andere beleggingsondernemingen, door in lijn met Verordening (EU) nr. 575/2013 een kapitaalopslag op te leggen voor blootstellingen die deze limieten overschrijden. Ten slotte brengt K-DTF de operationele risico's voor een beleggingsonderneming in beeld van grote volumes transacties voor binnen één dag voor eigen rekening of voor cliënten in hun eigen naam aangegane transacties die het gevolg kunnen zijn van ongeschikte of falende interne processen, personeelsleden of systemen of van externe gebeurtenissen, op basis van de notionele waarde van dagelijkse transacties.

(26)Alle beleggingsondernemingen dienen hun concentratierisico te monitoren en te beheersen, ook ten aanzien van hun cliënten. Evenwel dienen alleen beleggingsondernemingen waarvoor op grond van de K-factoren een minimumkapitaalvereiste geldt, aan bevoegde autoriteiten verslag te doen van hun concentratierisico's. Voor beleggingsondernemingen die gespecialiseerd zijn in grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan die mogelijkerwijs sterk geconcentreerde blootstellingen hebben aan de niet-financiële groepen waarvan zij deel uitmaken, mogen de limieten voor concentratierisico worden overschreden zonder extra kapitaal onder K-CON zolang dit dient voor groepsbrede liquiditeits- of risicobeheerdoeleinden.

(27)Alle beleggingsondernemingen dienen over interne procedures te beschikken om hun liquiditeitsvereisten te monitoren en te beheren. Die procedures dienen ervoor te helpen zorgen dat zij op termijn ordelijk kunnen functioneren, zonder dat hiervoor speciaal voor tijden van stress liquiditeit moet worden opzijgezet. Met het oog daarop dienen alle beleggingsondernemingen te allen tijde een minimum van één derde van hun vastekostenvereiste in liquide activa aan te houden. Die liquide activa dienen van hoge kwaliteit te zijn en te zijn afgestemd op activa genoemd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie betreffende de liquiditeitsdekkingsratio (LCR) 31 , samen met de reductiefactoren welke op grond van die gedelegeerde verordening voor die activa gelden. Om rekening te houden met het verschil in liquiditeitsprofiel tussen beleggingsondernemingen en kredietinstellingen, dient de lijst van geschikte liquide activa te worden aangevuld met de onbezwaarde eigen geldmiddelen van de onderneming (die geen gelden van cliënten mogen omvatten). Kleine en niet onderling verbonden ondernemingen zouden ook vorderingen op handelsdebiteuren en binnen 30 dagen te ontvangen provisies of vergoedingen kunnen opnemen in hun liquide activa, op voorwaarde dat deze niet meer bedragen dan één derde van het minimumliquiditeitsvereiste, niet meetellen in aanvullende liquiditeitsvereisten die door de bevoegde autoriteit worden opgelegd, en daarop een reductiefactor van 50 % wordt toegepast. In uitzonderlijke omstandigheden dient het beleggingsondernemingen te zijn toegestaan om de verplichte drempel te onderschrijden door hun liquide activa te gelde te maken om hun liquiditeitsvereisten te dekken, op voorwaarde dat zij hun bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis stellen. Voor alle financiële garanties aan cliënten die kunnen leiden tot hogere liquiditeitsbehoeften indien deze garanties worden uitgewonnen, dient het bedrag aan beschikbare liquide activa te worden verlaagd met ten minste 1,6 % van het totale bedrag van die garanties.

(28)In samenhang met het nieuwe prudentiële raamwerk dient een evenredig overeenkomstig raamwerk voor toezichtrapportage te worden uitgewerkt en dit dient zorgvuldig te worden toegesneden op de activiteiten van beleggingsondernemingen en de vereisten van het prudentiële raamwerk. Rapportagevereisten voor beleggingsondernemingen dienen te zien op de hoogte en de samenstelling van hun eigen vermogen, hun kapitaalvereisten, de berekeningsgrondslag voor hun kapitaalvereisten, hun activiteitenprofiel en hun omvang met betrekking tot de parameters om beleggingsondernemingen als kleine en niet onderling verbonden onderneming te beschouwen, hun liquiditeitsbehoeften en de mate waarin zij zich houden aan de bepalingen inzake concentratierisico. EBA dient te worden belast met het uitwerken van ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere invulling van de gedetailleerde templates en regelingen voor rapportage voor toezichtdoeleinden, en die normen dienen evenredig te zijn aan de omvang en de complexiteit van verschillende beleggingsondernemingen en dienen met name rekening te houden met de vraag of beleggingsondernemingen als klein en niet onderling verbonden worden beschouwd.

(29)Om hun beleggers en de ruimere markten transparantie te bieden, dienen beleggingsondernemingen die niet als kleine en niet onderling verbonden ondernemingen worden beschouwd, hun kapitaalniveau, hun kapitaalvereisten, hun governanceregelingen en hun beloningsbeleid en -praktijken openbaar te maken. De transparantie inzake de beloning van grootverdieners dient het algemeen belang dat zo wordt bijgedragen aan gezonde en stabiele financiële markten, gezien de belangrijke rol die grootverdieners spelen bij het aansturen van de activiteiten en de prestaties op lange termijn van de beleggingsondernemingen. Om redenen van vertrouwelijkheid dient de openbaarmaking van de beloning van grootverdieners op geaggregeerde basis te gebeuren. Voor kleine en niet onderling verbonden ondernemingen hoeven de openbaarmakingseisen niet te gelden, behalve wanneer zij aanvullend‑tier 1‑instrumenten uitgeven om de beleggers in die instrumenten transparantie te bieden.

(30)Om voor beleggingsondernemingen een soepele overgang van de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU naar de vereisten op grond van deze verordening en van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] mogelijk te maken, dient te worden voorzien in overgangsmaatregelen. Met name dienen, voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening beleggingsondernemingen waarvoor de kapitaalvereisten op grond van deze verordening meer dan zouden verdubbelen ten opzichte van hun kapitaalvereiste op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU, de effecten van potentiële stijgingen te kunnen mitigeren door het kapitaalvereiste te beperken tot tweemaal hun desbetreffende kapitaalvereiste op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU.

Om nieuwe beleggingsondernemingen met vergelijkbare profielen als bestaande ondernemingen niet te benadelen, dienen beleggingsondernemingen waarvoor nimmer kapitaalvereisten op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU hebben gegolden, voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening hun vastekostenvereiste op grond van deze verordening te kunnen beperken tot tweemaal hun vastekostenvereiste.

Evenzo dienen beleggingsondernemingen waarvoor alleen een vereiste voor aanvangskapitaal gold op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU en waarvoor kapitaalvereisten op grond van deze verordening meer dan zouden verdubbelen ten opzichte van hun kapitaalvereiste op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU, voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening hun vereisten inzake aanvangskapitaal op grond van deze verordening te kunnen beperken tot tweemaal hun vereiste inzake aanvangskapitaal op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU.

Deze overgangsmaatregelen dienen, in voorkomend geval, ook beschikbaar te zijn voor beleggingsondernemingen bedoeld in artikel 498 van Verordening (EU) nr. 575/2013 op grond waarvan die ondernemingen worden vrijgesteld van eigenvermogensvereisten op grond van die verordening, aangezien de vereisten inzake aanvangskapitaal ten aanzien van die beleggingsondernemingen afhangen van de beleggingsdiensten of -activiteiten die zij verrichten. Voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening dienen hun kapitaalvereisten op grond van de overgangsbepalingen van deze verordening te worden berekend in het licht van die toepasselijke niveaus. 

Voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening of, als die eerder komt, tot de datum van toepassing van de wijzigingen aan Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU wat betreft kapitaalvereisten voor marktrisico overeenkomstig artikel 1, punt 84, van het voorstel van de Commissie voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013, dienen beleggingsondernemingen die onder de overeenkomstige bepalingen van deze verordening vallen, hun kapitaalvereiste voor de handelsportefeuille te blijven berekenen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 575/2013.

(31)De grootste beleggingsondernemingen die cruciale wholesalemarkt- en zakenbankdiensten verrichten (waarbij zij voor eigen rekening handelen in financiële instrumenten of financiële instrumenten overnemen of financiële instrumenten plaatsen met plaatsingsgarantie) hebben bedrijfsmodellen en risicoprofielen die vergelijkbaar zijn met die van aanzienlijke kredietinstellingen. Hun activiteiten stellen de ondernemingen bloot aan kredietrisico, vooral in de vorm van tegenpartijkredietrisico, alsmede marktrisico voor posities die zij voor eigen rekening innemen, al dan niet in verband met cliënten. Als dusdanig vormen zij, gezien hun omvang en hun systeemrelevant belang, een risico voor de financiële stabiliteit.

(32)Die grote ondernemingen vormen een bijkomende uitdaging voor het daadwerkelijke prudentiële toezicht daarop door nationale bevoegde autoriteiten. Ook al bieden de grootste beleggingsondernemingen op grote schaal grensoverschrijdende diensten voor zakenbankieren aan, toch zijn zij als beleggingsonderneming onderworpen aan prudentieel toezicht door autoriteiten aangewezen volgens Richtlijn 2004/39/EU, die niet noodzakelijkerwijs dezelfde bevoegde autoriteiten zijn als die welke volgens Richtlijn 2013/36/EU zijn aangewezen, hetgeen kan resulteren in een ongelijk speelveld bij de toepassing van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 / Richtlijn 2013/36/EU binnen de Unie. Een en ander verhindert toezichthouders een breed prudentieel overzicht te krijgen, hetgeen nochtans van essentieel belang is om daadwerkelijk de risico's aan te pakken die verbonden zijn aan grote grensoverschrijdende ondernemingen. Daardoor kan het prudentieel toezicht aan slagkracht inboeten en kan het ook de mededinging binnen de Unie verstoren. De grootste beleggingsondernemingen dienen daarom de status van kredietinstelling te krijgen om zo synergie-effecten tot stand te brengen door binnen een peergroep toezicht uit te oefenen op grensoverschrijdende wholesalemarktactiviteiten, hetgeen bijdraagt tot een gelijk speelveld en coherent groepsbreed toezicht mogelijk maakt.

(33)Daarom dienen die ondernemingen, doordat zij kredietinstellingen worden, op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU onderworpen te blijven aan toezicht van voor kredietinstellingen bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB in het kader van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme. Een en ander moet ervoor zorgen dat het prudentieel toezicht op kredietinstellingen coherent en effectief verloopt en dat het single rulebook voor financiële diensten op dezelfde wijze wordt toegepast op alle kredietinstellingen in het licht van hun systemische relevantie. Om reguleringsarbitrage te voorkomen en het risico op omzeiling te verminderen, dienen bevoegde autoriteiten ernaar te streven om situaties te vermijden waarbij potentieel systeemrelevante groepen hun activiteiten zodanig structureren dat de drempels van artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), niet worden overschreden en dat de verplichting wordt omzeild om overeenkomstig artikel 8 bis van Richtlijn 2013/36/EU een vergunning als kredietinstelling aan te vragen.

(34)Bovendien is het toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis bedoeld om onder meer te zorgen voor de stabiliteit van het financiële bestel en dient dit, wil het effectief zijn, te worden toegepast op alle groepen, met inbegrip van de groepen waarvan de moederondernemingen geen kredietinstellingen of beleggingsondernemingen zijn. Derhalve dienen alle kredietinstellingen, met inbegrip van die welke voordien de status van beleggingsonderneming hadden, onderworpen te zijn aan de regels inzake individueeel en geconsolideerd toezicht op de moederonderneming door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig afdeling I van hoofdstuk 3 van titel VII van Richtlijn 2013/36/EU.

(35)Met Verordening (EU) nr. 600/2014 is een op Unieniveau geharmoniseerd regime ingevoerd om ondernemingen uit derde landen die beleggingsdiensten of -activiteiten aanbieden aan in aanmerking komende tegenpartijen en professionele cliënten die in de Unie zijn gevestigd. Voorwaarden voor toegang tot de interne markt zijn dat de Commissie een gelijkwaardigheidsbesluit vaststelt en dat ESMA de onderneming uit een derde land registreert. Het is belangrijk dat de gelijkwaardigheid wordt beoordeeld op grond van het desbetreffende toepasselijke Unierecht en dat doeltreffende instrumenten beschikbaar zijn om de voorwaarden waarop gelijkwaardigheid wordt toegekend, te monitoren. Om die redenen dient van in derde landen geregistreerde ondernemingen te worden geëist dat zij jaarlijks aan ESMA verslag doen over de reikwijdte en de omvang van de diensten en activiteiten die zij in de Unie verrichten. Ook dient de samenwerking tussen toezichthouders met betrekking tot monitoring, handhaving en de inachtneming van de gelijkwaardigheidsvoorwaarden te worden verbeterd.

(36)Met het oog op de bescherming van beleggers, maar ook van de integriteit en de stabiliteit van financiële markten in de Unie, dient de Commissie, bij het vaststellen van een gelijkwaardigheidsbesluit, rekening te houden met de potentiële risico's die uitgaan van de diensten en de activiteiten die ondernemingen uit dat derde land na dat besluit in de Unie zouden kunnen verrichten. Hun systemische relevantie dient te worden onderzocht op basis van criteria zoals de te verwachten reikwijdte en omvang van het dienstenaanbod en activiteiten uitgevoerd door ondernemingen uit het betrokken derde land. Met hetzelfde doel voor ogen kan de Commissie het passend achten om rekening te houden met de vraag of het derde land al dan niet is geïdentificeerd als een volgens het desbetreffende Uniebeleid niet-coöperatief rechtsgebied voor fiscale doeleinden of als een derde land met een hoog risico in de zin van artikel 9, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849 32 .

(37)Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het opzetten van een effectief en evenredig prudentieel raamwerk dat ervoor zorgt dat beleggingsondernemingen met een vergunning om binnen de Unie te opereren, op een gezonde financiële basis actief zijn en ordelijk worden beheerd onder meer, in voorkomend geval, in het beste belang van hun cliënten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(38)De Europese Bankautoriteit (EBA) heeft, in samenwerking met de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), een verslag uitgebracht dat is gebaseerd op een grondige achtergrondanalyse, gegevensverzameling en raadpleging voor een prudentieel raamwerk op maat van alle niet-systeemrelevante beleggingsondernemingen, dat als basis dient voor het herziene prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen.

(39)Met het oog op de geharmoniseerde toepassing van deze verordening dient EBA te worden belast met het opstellen van technische normen tot nadere invulling van de berekening van vaste kosten, de berekening voor het bepalen van kapitaalvereisten gelijk aan de bij clearingleden gestorte initiële marge, en de templates voor de in het kader van deze verordening verplichte openbaarmakingen en rapportage voor toezichtdoeleinden.

(40)Met het oog op de eenvormige toepassing van deze verordening en om rekening te houden met ontwikkelingen op financiële markten, dient de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te worden overgedragen aan de Commissie ten aanzien van de nadere invulling van de definities in deze verordening en de technische aanpassing aan de niet-essentiële elementen van de kapitaalvereisten in deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen worden verricht overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen stelselmatig toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen bezighouden.

(41)Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te verzekeren, en met name ten aanzien van de vaststelling van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen van EBA ten aanzien van openbaarmakings- en rapportagetemplates, dienen uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie te worden overgedragen.

(42)Met het oog op rechtszekerheid en om dupliceringen of overlappingen te vermijden tussen het bestaande prudentiële raamwerk dat voor zowel kredietinstellingen als beleggingsondernemingen geldt, en deze verordening, worden Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU gewijzigd om beleggingsondernemingen uit het toepassingsgebied van die handelingen te lichten. Evenwel dienen voor beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een bankgroep, de voor de bankgroep relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU te blijven gelden, zoals de bepalingen inzake de intermediaire EU-moederonderneming als bedoeld in [artikel 21 ter] van Richtlijn 2013/36/EU en de regels inzake prudentiële consolidatie zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 van titel 2 van deel één van Verordening (EU) nr. 575/2013,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL EEN
ALGEMENE BEPALINGEN

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

In deze verordening worden eenvormige prudentiële vereisten vastgesteld die gelden voor beleggingsondernemingen die uit hoofde van Richtlijn 2014/65/EU een vergunning hebben gekregen en onder toezicht staan, en waarop toezicht wordt uitgeoefend voor de inachtneming van prudentiële vereisten uit hoofde van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO], met betrekking tot de volgende gebieden:

(a)kapitaalvereisten met betrekking tot kwantificeerbare, eenvormige en gestandaardiseerde elementen van Risk-to-Firm, Risk-to-Customers en Risk-to-Market;

(b)vereisten ter beperking van concentratierisico;

(c)liquiditeitsvereisten met betrekking tot kwantificeerbare, eenvormige en gestandaardiseerde elementen van liquiditeitsrisico;

(d)rapportagevereisten met betrekking tot de punten a), b) en c);

(e)openbaarmakingsvereisten.

Artikel 2

Toezichtbevoegdheden

Teneinde de naleving van deze verordening te waarborgen, beschikken de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden als beschreven in en volgen zij de procedures bepaald in Richtlijn (EU) ----/-- [RBO].

Artikel 3
Toepassing van strengere vereisten door beleggingsondernemingen

Deze verordening staat er niet aan in de weg dat beleggingsondernemingen hogere bedragen aan eigen vermogen en bestanddelen daarvan aanhouden dan, of maatregelen toepassen die strenger zijn dan die welke bij deze verordening worden voorgeschreven.

Artikel 4
Definities

1.Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)"onderneming die nevendiensten verricht": een onderneming die nevendiensten verricht in de zin van artikel 4, lid 1, punt 18, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(2)"cliënt": een cliënt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 9, van Richtlijn 2014/65/EU;

(3)"grondstoffenhandelaren": grondstoffenhandelaren in de zin van artikel 4, lid 1, punt 145, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(4)"grondstoffenderivaten": grondstoffenderivaten in de zin van artikel 2, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) nr. 600/2014;

(5)"bevoegde autoriteit": een bevoegde autoriteit in de zin van artikel 3, lid 5, van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO];

(6)"kredietinstelling": een kredietinstelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(7)"dagelijkse transactiestroom": de waarde van transacties in de handelsportefeuille wanneer de onderneming voor eigen rekening handelt, hetzij voor haarzelf hetzij namens een cliënt;

(8)"handelen voor eigen rekening": handelen voor eigen rekening in de zin van artikel 4, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/65/EU;

(9)"derivaten": derivaten in de zin van artikel 2, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) nr. 600/2014;

(10)"geconsolideerde K-factor-situatie": de situatie die voortvloeit uit het toepassen van de vereisten van deze verordening overeenkomstig K-factoren op een beleggingsonderneming alsof deze beleggingsonderneming samen met één of meer andere entiteiten binnen dezelfde groep, één enkele beleggingsonderneming vormt;

(11)"uitvoering van orders voor rekening van cliënten": uitvoering van orders voor rekening van cliënten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/65/EU;

(12)"blootstelling":

(a)ten behoeve van concentratierisicolimieten: activa of posten buiten de balanstelling in de handelsportefeuille en niet uitdrukkelijk vrijgesteld op grond van artikel 40;

(b)ten behoeve van de rapportage over concentratierisico: activa of posten buiten de balanstelling;

(13)"financiële instelling": een onderneming niet zijnde een kredietinstelling of beleggingsonderneming waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het uitoefenen van één of meer van de in de punten 2 tot en met 12 en in punt 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU genoemde werkzaamheden, met inbegrip van een financiële holding, een gemengde financiële holding, een beleggingsholding, een betalingsinstelling in de zin van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, en een vermogensbeheerder, maar met uitsluiting van verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings in de zin van artikel 212, lid 1, onder g), van Richtlijn 2009/138/EG;

(14)"financieel instrument": een financieel instrument in de zin van artikel 4, lid 1, punt 50, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(15)"financiële holding": een financiële holding in de zin van artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(16)"entiteit uit de financiële sector": een entiteit uit de financiële sector in de zin van artikel 4, lid 1, punt 27, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(17)"aanvangskapitaal": aanvangskapitaal in de zin van artikel 3, lid 17, van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO];

(18)"groep van verbonden cliënten": een groep van verbonden cliënten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 39, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(19)"beleggingsadvies": beleggingsadvies in de zin van artikel 4, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/65/EU;

(20)"beleggingsonderneming": een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU;

(21)"beleggingsholding": een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk beleggingsondernemingen of financiële instellingen zijn, van welke dochterondernemingen er ten minste één een beleggingsonderneming is, en die geen financiële holding is in de zin van artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(22)"beleggingsdiensten en -activiteiten": beleggingsdiensten en -activiteiten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU;

(23)"groep beleggingsondernemingen": een groep ondernemingen die geen kredietinstelling omvat, waarbij de moederonderneming een beleggingsonderneming, een beleggingsholding of een gemengde financiële holding is en die andere financiële instellingen en verbonden agenten kan omvatten die eigendom zijn van de beleggingsonderneming. De groep beleggingsondernemingen kan bestaan uit een moederonderneming en haar dochterondernemingen, of uit ondernemingen die aan de voorwaarden van artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU voldoen;

(24)"K-factoren": kapitaalvereisten als beschreven in titel II van deel drie voor risico's die een beleggingsonderneming vormt voor cliënten, markten en haarzelf;

(25)"K-AUM" of "K-factor met betrekking tot activa onder beheer (AUM)": het kapitaalvereiste met betrekking tot de waarde van activa die een beleggingsonderneming beheert voor haar cliënten in het kader van zowel discretionair vermogensbeheer als niet-discretionaire regelingen die beleggingsadvies vormen, met inbegrip van activa waarvan het beheer aan een andere onderneming is gedelegeerd en met uitsluiting van activa waarvan een andere onderneming het beheer aan de beleggingsonderneming heeft gedelegeerd;

(26)"K-CMH" of "K-factor met betrekking tot gelden van cliënten (CMH)": het kapitaalvereiste met betrekking tot het bedrag aan gelden van cliënten dat een beleggingsonderneming houdt of onder controle heeft, ongeacht wettelijke regelingen met betrekking tot scheiding van activa en ongeacht de voor de door beleggingsonderneming gehouden gelden van cliënten geldende nationale verslaggevingsregeling;

(27)"K-ASA" of "K-factor met betrekking tot activa onder bewaring en beheer (ASA)": het kapitaalvereiste met betrekking tot de waarde van activa die een beleggingsonderneming bewaart en beheert voor haar cliënten, met inbegrip van activa waarvan het beheer aan een andere onderneming is gedelegeerd en activa waarvan een andere onderneming het beheer aan de beleggingsonderneming heeft gedelegeerd, ongeacht of activa op de eigen balans van de beleggingsonderneming staan dan wel op afzonderlijke rekeningen staan;

(28)"K-COH" of "K-factor met betrekking tot verwerkte orders van cliënten (COH)": het kapitaalvereiste met betrekking tot de waarde van orders die een beleggingsonderneming verwerkt voor cliënten, door het ontvangen en doorgeven van orders van cliënten en door het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten;

(29)"K-CON" of "K-factor met betrekking tot concentratierisico (CON)": het kapitaalvereiste met betrekking tot de blootstellingen in de handelsportefeuille van een beleggingsonderneming aan een cliënt of aan een groep van verbonden cliënten waarvan de waarde de limieten in artikel 36, lid 1, overschrijdt;

(30)"K-CMG" of "K-factor met betrekking tot garanties van clearingleden (CMG)": het kapitaalvereiste gelijk aan het bedrag van bij een clearinglid gestorte initiële marges, wanneer de uitvoering en afwikkeling van transacties van een voor eigen rekening handelende beleggingsonderneming plaatsvinden onder de verantwoordelijkheid van een general clearing member;

(31)"K-DTF" of "K-factor met betrekking tot de dagelijkse transactiestroom (DTF)": het kapitaalvereiste met betrekking tot de dagelijkse waarde van transacties die een beleggingsonderneming aangaat door voor eigen rekening te handelen of door het in eigen naam uitvoeren van orders voor rekening van cliënten;

(32)"K-NPR" of "K-factor met betrekking tot nettopositierisico (NPR)": het kapitaalvereiste met betrekking tot de waarde van transacties opgenomen in de handelsportefeuille van een beleggingsonderneming;

(33)"K-TCD" of "K-factor met betrekking tot het wanbetalingsrisico van tegenpartijen bij een transactie (TCD)": het kapitaalvereiste met betrekking tot de blootstellingen in de handelsportefeuille van een beleggingsonderneming in instrumenten en transacties bedoeld in artikel 25 die aanleiding geven tot het risico op wanbetaling van tegenpartijen bij een transactie;

(34)"transacties met afwikkeling op lange termijn": transacties met afwikkeling op lange termijn in de zin van artikel 272, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(35)"margeleningstransactie": margeleningstransacties in de zin van artikel 272, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(36)"leidinggevend orgaan": een leidinggevend orgaan in de zin van artikel 4, lid 1, punt 36, van Richtlijn 2014/65/EU;

(37)"moederonderneming": een moederonderneming in de zin van artikel 2, punt 9, en artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

(38)"deelneming": een deelneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 35, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(39)"winst": winst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 121, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(40)"gekwalificeerde centrale tegenpartij" of "QCCP": een gekwalificeerde centrale tegenpartij in de zin van artikel 4, lid 1, punt 88, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(41)"vermogensbeheer": vermogensbeheer in de zin van artikel 4, lid 1, punt 8, van Richtlijn 2014/65/EU;

(42)"toetsingsvermogen": het in artikel 11 gespecificeerde kapitaalvereiste;

(43)"retrocessietransactie": een retrocessietransactie in de zin van artikel 4, lid 1, punt 83, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(44)"dochteronderneming": een dochteronderneming in de zin van artikel 2, punt 10, en artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU, met inbegrip van dochterondernemingen van een dochteronderneming van een moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

(45)"verbonden agent": een verbonden agent in de zin van artikel 4, lid 1, punt 29, van Richtlijn 2014/65/EU;

(46)"totale bruto-inkomsten": de jaarlijkse bedrijfsopbrengsten van een beleggingsonderneming, met betrekking tot de beleggingsdiensten en -activiteiten die de onderneming gemachtigd is te verrichten, met inbegrip van de opbrengsten afkomstig uit rentebaten, uit aandelen en andere vast-/variabelrentende waardepapieren, winst en verlies die de beleggingsonderneming maakt op haar handelsactiva, tegen reële waarde gehouden activa, of afdekkingsactiviteiten, maar met uitsluiting van alle opbrengsten die geen verband houden met de uitgevoerde beleggingsdiensten en -activiteiten;

(47)"transactieblootstelling": een transactieblootstelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 91, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(48)"handelsportefeuille": een handelsportefeuille in de zin van artikel 4, lid 1, punt 86, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(49)"Uniemoederbeleggingsonderneming": een beleggingsonderneming in een lidstaat die zelf geen dochteronderneming is van een andere beleggingsonderneming waaraan in een van de lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte beleggingsholding of gemengde financiële holding;

(50)"Uniemoederbeleggingsholding": een beleggingsholding in een lidstaat die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming waaraan in een van de lidstaten vergunning is verleend, of van een andere beleggingsholding in een van de lidstaten;

(51)"gemengde financiële Uniemoederholding": een moederonderneming van een groep beleggingsondernemingen die een gemengde financiële holding is in de zin van artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG.

2.De Commissie wordt gemachtigd overeenkomstig artikel 54 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter verduidelijking van:

(a)de in lid 1 gegeven definities, om een eenvormige toepassing van deze verordening te waarborgen;

(b)de in lid 1 gegeven definities, om bij de toepassing van deze verordening rekening te houden met ontwikkelingen op de financiële markten.

TITEL II

TOEPASSINGSNIVEAU VAN DE VEREISTEN

HOOFDSTUK 1

Toepassing van vereisten op individuele basis

Artikel 5
Algemeen beginsel

Een beleggingsonderneming voldoet op individuele basis aan de in de delen twee tot en met zeven bepaalde vereisten.

Artikel 6
Vrijstellingen

1.De bevoegde autoriteiten kunnen een beleggingsonderneming vrijstelling verlenen van de toepassing van artikel 5 ten aanzien van de delen twee, drie, vier, zes en zeven, wanneer elk van de volgende elementen van toepassing is:

(a)de beleggingsonderneming is een dochteronderneming en is betrokken in het toezicht op geconsolideerde basis op een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 2 van titel II van deel één van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(b)zowel de beleggingsonderneming als haar moederonderneming vallen onder de vergunningvereisten en het toezicht van dezelfde lidstaat;

(c)de voor het toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 bevoegde autoriteiten stemmen in met deze vrijstelling;

(d)het eigen vermogen is adequaat verdeeld tussen de moederonderneming en de beleggingsonderneming en aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)de beleggingsonderneming voldoet aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1;

ii)er is geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van kapitaal of terugbetaling van vreemd vermogen door de moederonderneming kan verhinderen;

iii)na voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit verklaart de moederonderneming dat zij garant staat voor de door de beleggingsonderneming aangegane verplichtingen ofwel dat de risico's ten aanzien van de beleggingsonderneming verwaarloosbaar zijn;

iv)de beleggingsonderneming wordt in de risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures van de moederonderneming betrokken, en

v)de moederonderneming bezit meer dan 50 % van de stemrechten die verbonden zijn aan aandelen in het kapitaal van de beleggingsonderneming of heeft het recht om een meerderheid van de leden van het leidinggevende orgaan van de beleggingsonderneming aan te stellen of te ontslaan.

2.De bevoegde autoriteiten kunnen beleggingsondernemingen vrijstelling verlenen van de toepassing van artikel 5 ten aanzien van deel vijf wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de beleggingsonderneming is betrokken in het toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 van titel II van deel één van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(b)de groep heeft gecentraliseerde liquiditeitsbeheersfuncties opgezet, en

(c)de voor het toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 bevoegde autoriteiten stemmen in met deze vrijstelling.

HOOFDSTUK 2

Toepassing van vereisten inzake inachtneming van het groepskapitaalcriterium en vrijstellingen

Artikel 7
Het groepskapitaalcriterium

1.Een Uniemoederbeleggingsonderneming, een Uniemoederbeleggingsholding, een gemengde financiële Uniemoederholding houdt eigen vermogen dat ten minste voldoende is om de som van de volgende elementen te dekken:

(a)de som van de volledige boekwaarde van alle in artikel 36, lid 1, punten h) en i), artikel 56, punten c) en d), en artikel 66, punten c) en d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde deelnemingen in, achtergestelde vorderingen op en instrumenten van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, ondernemingen die nevendiensten verrichten, en verbonden agenten binnen de groep beleggingsondernemingen, en

(b)het totaal van alle voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, ondernemingen die nevendiensten verrichten, en verbonden agenten.

2.De bevoegde autoriteiten kunnen een Uniemoederbeleggingsonderneming of een gemengde financiële Uniemoederholding toestaan een lager bedrag aan eigen vermogen aan te houden dan het overeenkomstig lid 1 berekende bedrag, mits dat bedrag niet lager is dan de som van de eigenvermogensvereisten die op individuele basis gelden voor beleggingsondernemingen, financiële instellingen, ondernemingen die nevendiensten verrichten, en verbonden agenten binnen de groep, en het totale bedrag aan alle voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van deze entiteiten.

Voor de toepassing van lid 1 geldt, wanneer geen prudentiële wetgeving van de Unie of de lidstaten van toepassing is op de in lid 1 genoemde entiteiten, een notioneel eigenvermogensvereiste.

3.Een Uniemoederbeleggingsonderneming, een Uniemoederbeleggingsholding, een gemengde financiële Uniemoederholding beschikt over systemen om de bronnen van eigen en vreemd vermogen van alle tot de groep behorende beleggingsondernemingen, beleggingsholdings, gemengde financiële holdings, financiële instellingen, ondernemingen die nevendiensten verrichten, en verbonden agenten binnen de groep beleggingsondernemingen te monitoren en te beheersen.

Artikel 8
K-factor-consolidatie

De bevoegde autoriteiten van een Uniemoederbeleggingsonderneming of de overeenkomstig artikel 42, lid 2, van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] bepaalde bevoegde autoriteiten kunnen van een Uniemoederbeleggingsonderneming, een Uniemoederbeleggingsholding, een gemengde financiële Uniemoederholding eisen dat deze de vereisten van artikel 15 in acht neemt op basis van de geconsolideerde K-factor-situatie wanneer een van de twee onderstaande voorwaarden van toepassing is: 

(a)er zijn aanzienlijke wezenlijke risico's voor cliënten of voor de markt, afkomstig van de groep als geheel, die niet volledig in beeld komen door de kapitaalvereisten die op individuele basis gelden voor de beleggingsondernemingen binnen de groep; of

(a)voor groepen beleggingsondernemingen met een sterke onderlinge verbondenheid in termen van risicobeheer kan de toepassing van vereisten op de beleggingsonderneming op individuele basis leiden tot een duplicering van de vereisten voor die ondernemingen.

DEEL TWEE
EIGEN VERMOGEN 

Artikel 9
Eigenvermogensvereisten

1.Het eigen vermogen van een beleggingsonderneming bestaat uit de som van haar tier 1kapitaal en haar tier 2-kapitaal waarbij:

(a)ten minste 56 % van de som bestaat uit tier 1-kernkapitaal overeenkomstig hoofdstuk 2 van titel 1 van deel twee van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(b)maximaal 44 % van de som bestaat uit aanvullend-tier 1-kapitaal overeenkomstig hoofdstuk 3 van titel 1 van deel twee van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(c)maximaal 25 % van de som bestaat uit tier 2-kapitaal overeenkomstig hoofdstuk 4 van titel 1 van deel twee van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.In afwijking van lid 1 is het volgende niet van toepassing bij het bepalen van het eigen vermogen:

(a)de in artikel 48 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vrijstellingsdrempels;

(b)de in de artikelen 46, 60 en 70 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde aftrekkingen;

(c)de in artikel 54, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde triggergebeurtenis. In plaats daarvan wordt de triggergebeurtenis door de beleggingsonderneming gespecificeerd in termen van het in lid 1 bedoelde aanvullend-tier 1-instrument;

(d)het in artikel 54, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde totaalbedrag. Het af te schrijven of om te zetten bedrag is de volledige hoofdsom van het in lid 1 bedoelde aanvullend-tier 1-instrument.

3.    Een beleggingsonderneming past de bepalingen van hoofdstuk 6 van titel 1 van deel twee van Verordening (EU) nr. 575/2013 toe bij het overeenkomstig deze verordening bepalen van de eigenvermogensvereisten.

Artikel 10
Deelnemingen buiten de financiële sector

1.Voor de toepassing van dit deel brengt een beleggingsonderneming bedragen die de in de punten a) en b) vermelde limieten overschrijden, in mindering op het bepalen van de in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde tier 1-kernkapitaalbestanddelen:

(a)een deelneming waarvan het bedrag meer dan 15 % bedraagt van het toetsingsvermogen van de beleggingsonderneming, in een onderneming niet zijnde een entiteit uit de financiële sector;

(b)het totale bedrag aan deelnemingen van een beleggingsonderneming in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector dat meer dan 60 % van haar toetsingsvermogen bedraagt.

2.De bevoegde autoriteiten kunnen een beleggingsonderneming verbieden in lid 1 bedoelde deelnemingen te houden ten belope van een bedrag dat hoger is dan de in dat lid bepaalde percentages van het toetsingsvermogen. De bevoegde autoriteiten maken hun besluit waarbij zij van die bevoegdheid gebruikmaken, onverwijld bekend.

3.Aandelen in ondernemingen niet zijnde entiteiten uit de financiële sector worden niet meegenomen bij de in lid 1 bepaalde berekening wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)die aandelen worden tijdelijk gehouden tijdens een financiële bijstandsoperatie als bedoeld in artikel 79 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(b)het bezit van die aandelen is een overnemingspositie die gedurende vijf werkdagen of minder wordt ingenomen;

(c)die aandelen worden door de beleggingsonderneming gehouden in eigen naam en namens anderen.

4.Aandelen die niet het karakter van financiële vaste activa als bedoeld in artikel 35, lid 2, van Richtlijn 86/635/EEG hebben, worden niet meegenomen in de in lid 1 bepaalde berekening.

DEEL DRIE
KAPITAALVEREISTEN

TITEL I
ALGEMENE VEREISTEN
 

Artikel 11
Kapitaalvereiste

1.Een beleggingsonderneming beschikt te allen tijde over kapitaal waarvan het bedrag het hoogste van de volgende elementen is:

(a)haar vereisten op basis van vaste kosten berekend overeenkomstig artikel 13;

(b)haar permanente minimumvereiste overeenkomstig artikel 14;

(c)haar K-factor-vereiste berekend overeenkomstig artikel 15.

2.Een beleggingsonderneming die aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, voldoet, beschikt te allen tijde slechts over kapitaal ten belope van het hoogste van de in de lid 1, onder a) en b), bepaalde bedragen.

3.Wanneer bevoegde autoriteiten van mening zijn dat er een wezenlijke verandering heeft plaatsgevonden in de bedrijfsactiviteiten van een beleggingsonderneming, kunnen zij van de beleggingsonderneming verlangen dat deze aan een ander, in dit artikel bedoeld kapitaalvereiste onderworpen wordt, in overeenstemming met titel IV van hoofdstuk 2 van afdeling IV van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO].

Artikel 12
Kleine en niet onderling verbonden beleggingsondernemingen

1.Een beleggingsonderneming wordt voor de toepassing van deze verordening geacht een kleine en niet onderling verbonden beleggingsonderneming te zijn wanneer deze voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

(a)AUM (of activa onder beheer) berekend in overeenstemming met artikel 17 bedraagt minder dan 1,2 miljard EUR;

(b)COH (of verwerkte orders van cliënten) berekend in overeenstemming met artikel 20 bedraagt minder dan een van beide waarden:

i) 100 miljoen EUR/dag voor cash transacties, of

ii) 1 miljard EUR/dag voor derivaten;

(c)ASA (of activa onder bewaring en beheer) berekend in overeenstemming met artikel 19 is nul;

(d)CMH (of gelden van cliënten) berekend in overeenstemming met artikel 18 is nul;

(e)DTF (dagelijkse transactiestroom) berekend in overeenstemming met artikel 32 is nul;

(f)NPR (nettopositierisico) of CMG (garantie clearinglid) berekend in overeenstemming met de artikelen 22 en 23 is nul;

(g)TCD (wanbetaling van tegenpartijen bij een transactie) berekend in overeenstemming met artikel 26 is nul;

(h)het balanstotaal van de beleggingsonderneming bedraagt minder dan 100 miljoen EUR;

(i)de totale jaarlijkse bruto-inkomsten uit beleggingsdiensten en -activiteiten van de beleggingsonderneming bedragen minder dan 30 miljoen EUR.

Voor de toepassing van de punten a), b), c), e), f) en g) gelden end-of-day-niveaus.

Voor de toepassing van punt d) gelden intra-day-niveaus.

Voor de toepassing van de punten h) en i) gelden de niveaus zoals die aan het eind van het laatste boekjaar gelden.

2.De in lid 1, onder a), b), h) en i), bepaalde voorwaarden gelden op gecombineerde basis voor alle beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een groep.

De in de punten c), d), e), f) en g) bepaalde voorwaarden gelden voor iedere beleggingsonderneming op individuele basis.

Wanneer een beleggingsonderneming niet langer aan de voorwaarden van lid 1 voldoet, wordt zij met onmiddellijke ingang niet meer beschouwd als een kleine en niet onderling verbonden beleggingsonderneming.

3.Wanneer een beleggingsonderneming niet langer aan de voorwaarden van lid 1, onder a) of b), voldoet, maar wel aan de voorwaarden van lid 1, onder c) tot en met i), blijft voldoen, wordt zij niet meer beschouwd als een kleine en niet onderling verbonden beleggingsonderneming na een periode van drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de drempel is overschreden.

4.Wanneer een beleggingsonderneming die niet aan alle voorwaarden van lid 1 voldeed, nadien aan die voorwaarden voldoet, wordt zij, na goedkeuring van de bevoegde autoriteit, beschouwd als een kleine en niet onderling verbonden beleggingsonderneming na een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop aan die voorwaarden is voldaan.

5.    Om rekening te houden met ontwikkelingen op financiële markten, wordt de Commissie gemachtigd in overeenstemming met artikel 54 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de voorwaarden aan te passen waaronder beleggingsondernemingen in overeenstemming met dit artikel als kleine en niet onderling verbonden beleggingsonderneming kwalificeren.

Artikel 13
Vastekostenvereiste

1.Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, onder a), bedraagt het vastekostenvereiste ten minste één kwart van de vaste kosten van het voorgaande jaar.

2.Wanneer de bevoegde autoriteit van mening is dat er een wezenlijke verandering heeft plaatsgevonden in de bedrijfsactiviteiten van een beleggingsonderneming, kan de bevoegde autoriteit het in lid 1 bedoelde kapitaalbedrag aanpassen.

3.Na goedkeuring van de bevoegde autoriteiten heeft een beleggingsonderneming, wanneer zij geen vaste kosten uit het voorgaande jaar heeft, een kapitaal dat ten minste één kwart bedraagt van de vaste kosten waarmee in haar ondernemingsplan werd gerekend voor het jaar volgend op het jaar van aanvang van haar activiteiten.

4.EBA werkt, in overleg met ESMA, en rekening houdende met Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/488 van de Commissie, ontwerpen van technische reguleringsnormen uit tot nadere invulling van de berekening van het in lid 1 bedoelde vereiste.

EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [nine month from the date of entry into force of this Regulation] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 14
Permanente minimumvereiste

Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, onder b), beloopt het permanente minimumvereiste ten minste de in artikel 8 van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] vastgestelde niveaus voor het aanvangskapitaal.

TITEL II 
K-FACTOR KAPITAALVEREISTE
 

HOOFDSTUK 1
Algemene beginselen
 

Artikel 15
K-factorvereiste en toepasselijke coëfficiënten

1.Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, onder c), bedraagt het K-factorvereiste de som van de volgende elementen:

(a)Risk-to-Customer (RtC) K-factoren berekend in overeenstemming met hoofdstuk 2;

(b)Risk-to-Market (RtM) K-factoren berekend in overeenstemming met hoofdstuk 3;

(c)Risk-to-Firm (RtF) K-factoren berekend in overeenstemming met hoofdstuk 4.

2.De volgende coëfficiënten zijn van toepassing op de overeenkomstige K-factoren:

Tabel 1

K-FACTOREN

COËFFICIËNTEN

Activa onder beheer onder zowel discretionair vermogensbeheer als niet-discretionaire (advies)regelingen

K-AUM

0,02 %

Gelden van cliënten

K-CMH

0,45 %

Activa onder bewaring en beheer

K-ASA

0,04 %

Verwerking orders van cliënten

K-COH cash transacties

0,1 %

K-COH derivaten

0,01 %

Dagelijkse transactiestroom

K-DTF cash transacties

0,1 %

K-DTF derivaten

0,01 %

3.Een beleggingsonderneming monitort de waarde van haar K-factoren voor trends waardoor zij voor de volgende verslagperiode voor een wezenlijk ander kapitaalvereiste kan komen te staan, en zij stelt haar bevoegde autoriteit in kennis van dat wezenlijk andere kapitaalvereiste.

4.Wanneer bevoegde autoriteiten van mening zijn dat er een wezenlijke verandering heeft plaatsgevonden in de bedrijfsactiviteiten van een beleggingsonderneming die van invloed is op het bedrag van een relevante K-factor, kunnen zij het overeenkomstige bedrag aanpassen in overeenstemming met artikel 36, lid 2, onder a), van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO].

5.Met het oog op de eenvormige toepassing van deze verordening en om rekening te houden met ontwikkelingen op financiële markten, wordt de Commissie gemachtigd om in overeenstemming met artikel 54 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot:

(a)nadere invulling van de methode om de K-factoren in titel II van deel drie te meten;

(b)aanpassing van de in lid 2 van dit artikel genoemde coëfficiënten.

HOOFDSTUK 2
RtC K-factoren
 

Artikel 16
RtC K-factorvereiste

Het RtC K-factorvereiste wordt bepaald aan de hand van de volgende formule:

K-AUM + K-CMH + K-ASA + K-COH

waarbij

(a)K-AUM gelijk is aan AUM gemeten in overeenstemming met artikel 17, vermenigvuldigd met de overeenkomstige coëfficiënt in artikel 15, lid 2;

(b)K-CMH gelijk is aan CMH gemeten in overeenstemming met artikel 18, vermenigvuldigd met de overeenkomstige coëfficiënt in artikel 15, lid 2;

(c)K-ASA gelijk is aan ASA gemeten in overeenstemming met artikel 19, vermenigvuldigd met de overeenkomstige coëfficiënt in artikel 15, lid 2;

(d)K-COH gelijk is aan COH gemeten in overeenstemming met artikel 20, vermenigvuldigd met de overeenkomstige coëfficiënt in artikel 15, lid 2.

Artikel 17
AUM-maatstaf ten behoeve van de berekening van K-AUM

1.Ten behoeve van de berekening van K-AUM is AUM het voortschrijdend gemiddelde van de waarde van de totale maandelijkse activa onder beheer, gemeten op de laatste werkdag van elke van de voorafgaande vijftien kalendermaanden, ongerekend de drie meest recente maandwaarden.

AUM is het gemiddelde of het gewone rekenkundige gemiddelde van de twaalf overige maandelijkse metingen.

K-AUM wordt berekend binnen de eerste veertien dagen van elke kalendermaand.

2.Wanneer de beleggingsonderneming de activa onder beheer formeel heeft gedelegeerd aan een andere financiële entiteit, worden die gedelegeerde activa opgenomen in het totale in overeenstemming met lid 1 gemeten AUM-bedrag.

Wanneer een andere financiële entiteit de activa onder beheer formeel heeft gedelegeerd aan de beleggingsonderneming, worden die gedelegeerde activa niet opgenomen in het totale bedrag aan in overeenstemming met lid 1 gemeten activa onder beheer.

3.Wanneer een beleggingsonderneming minder dan vijftien maanden activa heeft beheerd, mag zij zakelijke AUM-prognoses gebruiken om K-AUM te berekenen, mits zij aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

(a)historische gegevens worden gebruikt zodra deze beschikbaar komen;

(b)de in overeenstemming met artikel 7 van Richtlijn 2014/65/EU ingediende zakelijke prognoses van de beleggingsonderneming zijn door de bevoegde autoriteit positief beoordeeld.

Artikel 18
CMH-maatstaf ten behoeve van de berekening van K-CMH

1.Ten behoeve van de berekening van K-CMH is CMH het voortschrijdend gemiddelde van de waarde van de totale dagelijkse gelden van cliënten, gemeten aan het eind van elke werkdag voor de drie voorafgaande kalendermaanden.

CMH is het gemiddelde of het gewone rekenkundige gemiddelde van de dagelijkse metingen tijdens de drie kalendermaanden.

K-CMH wordt berekend aan het eind van de werkdag na de in de eerste alinea bedoelde meting.

2.Wanneer een beleggingsonderneming minder dan drie maanden gelden van cliënten heeft gehouden, mag zij zakelijke prognoses gebruiken om K-CMH te berekenen, mits zij aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

(a)historische gegevens worden gebruikt zodra deze beschikbaar komen;

(b)de in overeenstemming met artikel 7 van Richtlijn 2014/65/EU ingediende zakelijke prognoses van de beleggingsonderneming zijn door de bevoegde autoriteit positief beoordeeld.

Artikel 19
ASA-maatstaf ten behoeve van de berekening van K-ASA

1.Ten behoeve van de berekening van K-ASA is ASA het voortschrijdend gemiddelde van de waarde van de totale dagelijkse activa onder bewaring en beheer, gemeten aan het eind van elke werkdag voor de zes voorafgaande kalendermaanden, ongerekend de drie meest recente kalendermaanden.

ASA is het gemiddelde of het gewone rekenkundige gemiddelde van de dagelijkse metingen voor de drie overige kalendermaanden.

K-ASA wordt berekend binnen de eerste veertien dagen van elke kalendermaand.

2.Wanneer een beleggingsonderneming minder dan drie maanden in bedrijf is, mag zij zakelijke prognoses gebruiken om K-ASA te berekenen, mits zij aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

(a)historische gegevens worden gebruikt zodra deze beschikbaar komen;

(b)de in overeenstemming met artikel 7 van Richtlijn 2014/65/EU ingediende zakelijke prognoses van de beleggingsonderneming zijn door de bevoegde autoriteit positief beoordeeld.

Artikel 20
COH-maatstaf ten behoeve van de berekening van K-COH

1.Ten behoeve van de berekening van K-COH is COH het voortschrijdend gemiddelde van de waarde van de totale dagelijks verwerkte orders van cliënten, gemeten aan het eind van elke werkdag voor de zes voorafgaande kalendermaanden, ongerekend de drie meest recente kalendermaanden.

COH is het gemiddelde of het gewone rekenkundige gemiddelde van de dagelijkse metingen voor de drie overige kalendermaanden.

K-COH wordt berekend binnen de eerste veertien dagen van elk kwartaal.

2.COH wordt berekend als de som van de absolute waarde van aankopen en de absolute waarde van verkopen voor zowel cash transacties als derivaten in overeenstemming met het volgende:

(a)voor cash transacties: de waarde is het bedrag betaald of ontvangen voor elke transactie;

(b)voor derivaten: de waarde van de transactie is het notionele bedrag van de overeenkomst.

COH omvat transacties uitgevoerd door beleggingsondernemingen die namens beleggingsfondsen vermogensbeheerdiensten aanbieden.

COH omvat geen transacties uitgevoerd door de beleggingsonderneming in eigen naam, hetzij voor haarzelf hetzij namens een cliënt;

3.Wanneer een beleggingsonderneming minder dan drie maanden in bedrijf is, mag zij zakelijke prognoses gebruiken om K-COH te berekenen, mits zij aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

(a)historische gegevens worden gebruikt zodra deze beschikbaar komen;

(b)de in overeenstemming met artikel 7 van Richtlijn 2014/65/EU ingediende zakelijke prognoses van de beleggingsonderneming zijn door de bevoegde autoriteit positief beoordeeld.

HOOFDSTUK 3
RtM K-factoren
 

Artikel 21
RtM K-factorvereiste

Het RtM K-factorvereiste voor de posities in de handelsportefeuille van een beleggingsonderneming die handelt voor eigen rekening, hetzij voor haarzelf hetzij namens een cliënt, is K-NPR berekend in overeenstemming met artikel 22 of K-CMG berekend in overeenstemming met artikel 23, naargelang wat het hoogste is.

Artikel 22
Berekening K-NPR

1. Ten behoeve van K-NPR wordt het kapitaalvereiste voor de posities in de handelsportefeuille van een beleggingsonderneming die handelt voor eigen rekening, hetzij voor haarzelf hetzij namens een cliënt, berekend aan de hand van een van de volgende benaderingen:

(a)de [vereenvoudigde standaard]benadering als beschreven in de hoofdstukken 2, 3 en 4 van titel IV van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013 wanneer de handelsportefeuille van de beleggingsonderneming maximaal 300 miljoen EUR bedraagt;

(b)de standaardbenadering als beschreven in [hoofdstuk 1 bis van titel IV van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013, in overeenstemming met artikel 1, punt 84, van het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012].    

(c)de internemodellenbenadering als beschreven in [hoofdstuk 1 ter van titel IV van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013, in overeenstemming met artikel 1, punt 84, van het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012].

K-NPR berekend volgens de in de punten b) en c) genoemde benaderingen worden vermenigvuldigd met een factor 65 %.

2.    Voor de toepassing van lid 1, onder a), tweede zin, berekent een beleggingsonderneming de omvang van de activiteiten binnen en buiten de balanstelling in overeenstemming met [artikel 325 bis, leden 2 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013].

Artikel 23
Berekening K-CMG

1.    In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit een beleggingsonderneming toestaan om K-CMG te berekenen voor posities die centraal worden gecleard, mits de volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a)de beleggingsonderneming is geen deel van een groep die een kredietinstelling omvat;

(b)de uitvoering en afwikkeling van de transacties van de beleggingsonderneming die centraal worden gecleard, vinden plaats onder de verantwoordelijkheid van een clearinglid en worden ofwel door dat clearinglid gegarandeerd of anders afgewikkeld op basis van levering-tegen-betaling;

(c)de berekening van de door de beleggingsonderneming aan het clearinglid gestorte initiële marge is gebaseerd op een intern model van het clearinglid dat voldoet aan de vereisten van artikel 41 van Verordening (EU) nr. 648/2012;

(d)het clearinglid is een kredietinstelling.

K-CMG is het hoogste totaalbedrag aan initiële marge dat de voorafgaande drie maanden door de beleggingsonderneming aan het clearinglid is gestort.

2.    EBA werkt, in overleg met ESMA, ontwerpen van technische reguleringsnormen uit tot nadere invulling van de berekening van de in lid 1, onder c), genoemde initiële marge.        

EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [nine months from the date of entry into force of this Regulation] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde herziene technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.



HOOFDSTUK 4 
RtF K-factoren

Artikel 24
RtF K-factorvereiste

1.Het RtF K-factorvereiste wordt bepaald aan de hand van de volgende formule:

K-TCD +K-DTF + K-CON

waarbij

K-TCD gelijk is aan het bedrag berekend in overeenstemming met artikel 26;

K-DTF gelijk is aan DTF gemeten in overeenstemming met artikel 32, vermenigvuldigd met de in artikel 15, lid 2, bepaalde overeenkomstige coëfficiënt, en

K-CON gelijk is aan het bedrag berekend in overeenstemming met artikel 38.

K-TCD en K-CON zijn gebaseerd op de transacties opgenomen in de handelsportefeuille van een beleggingsonderneming die handelt voor eigen rekening, hetzij voor haarzelf hetzij namens een cliënt.

K-DTF is gebaseerd op de transacties opgenomen in de handelsportefeuille van een beleggingsonderneming die handelt voor eigen rekening, hetzij voor haarzelf hetzij namens een cliënt, en de transacties die een beleggingsonderneming aangaat via de uitvoering van orders namens cliënten in eigen naam.

Afdeling I

Wanbetaling van tegenpartijen bij een transactie

Artikel 25
Toepassingsgebied

1.De volgende transacties zijn aan deze afdeling onderworpen :

(a)derivateninstrumenten genoemd in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van de volgende instrumenten:

i)    OTC-derivaten verhandeld met centrale overheden en centrale banken van lidstaten;

ii)    OTC-derivaten gecleard via een gekwalificeerde centrale tegenpartij (QCCP);

iii)    OTC-derivaten gecleard via een clearinglid, wanneer transacties onderworpen zijn aan een clearingverplichting overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012, of aan een gelijkwaardige verplichting om die overeenkomst in een derde land te clearen, of wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

aa. de posities en activa van de beleggingsonderneming met betrekking tot die transacties worden, zowel op het niveau van het clearinglid als op het niveau van de QCCP, onderscheiden en gescheiden van de posities en activa van zowel het clearinglid als de andere cliënten van dat clearinglid en, als gevolg van dat onderscheid en die scheiding, vallen die posities en activa volgens het nationale recht buiten het faillissement in geval van wanbetaling door of insolventie van het clearinglid of één of meer van zijn andere cliënten;

bb. de wetten, voorschriften en contractuele regelingen die van toepassing zijn op of bindend zijn voor het clearinglid faciliteren de overboeking van de posities van de cliënt met betrekking tot die overeenkomsten en transacties en van de daarbij behorende zekerheden naar een ander clearinglid binnen de toepasselijke margerisicoperiode in geval van wanbetaling of insolventie van het oorspronkelijke clearinglid;

cc. de beleggingsonderneming heeft een onafhankelijk, met redenen omkleed schriftelijk juridisch advies verkregen waarin wordt geconcludeerd dat, in geval van aanvechting voor de rechter, de beleggingsonderneming geen verlies zou lijden wegens de insolventie van haar clearinglid of van een van de cliënten van haar clearinglid;

iv)    beursverhandelde derivaten;

v)    derivaten aangehouden voor het afdekken van een positie van de onderneming voortvloeiend uit een activiteit buiten de handelsportefeuille;

(b)transacties met afwikkeling op lange termijn;

(c)retrocessietransacties;

(d)transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen;

(e)margeleningstransacties.

2.In afwijking van deze afdeling mag een beleggingsonderneming haar kapitaalvereiste voor de in lid 1 genoemde transacties berekenen door een van de methoden beschreven in [afdelingen 3, 4 of 5 van titel II van deel 3 van Verordening (EU) nr. 575/2013] toe te passen en stelt zij de bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 26
Berekening K-TCD

Ten behoeve van K-TCD wordt het kapitaalvereiste bepaald aan de hand van de volgende formule:

Kapitaalvereiste = Blootstellingswaarde * RF

waarbij RF de overeenkomstig tabel 2 bepaalde risicofactor per soort tegenpartij is.

Tabel 2

Soort tegenpartij

Risicofactor

Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

1,6 %

Andere tegenpartijen

8 %

Artikel 27
Berekening van de blootstellingswaarde

De berekening van de blootstellingswaarde vindt plaats aan de hand van de volgende formule:

Blootstellingswaarde = Max (0; RC + PFE - C)

waarbij:

RC = vervangingswaarde als bepaald in artikel 28;

PFE = potentiële toekomstige blootstelling als bepaald in artikel 29, en

C = zekerheid als bepaald in artikel 30.

De vervangingswaarde (RC) en zekerheid (C) gelden voor alle in artikel 25 genoemde transacties.

De potentiële toekomstige blootstelling (PFE) geldt alleen voor derivatencontracten en transacties met afwikkeling op lange termijn.

Artikel 28
Vervangingswaarde (RC)

De in artikel 27 genoemde vervangingswaarde wordt als volgt bepaald:

(a)voor derivatencontracten wordt RC bepaald als de actuele marktwaarde (CMV);

(b)voor transacties met afwikkeling op lange termijn wordt RC bepaald als het afwikkelingsbedrag;

(c)voor retrocessietransacties en transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen wordt RC bepaald als het geleende of ontvangen nettobedrag.

Artikel 29
Potentiële toekomstige blootstelling

1.De in artikel 28 genoemde potentiële toekomstige blootstelling (PFE) wordt voor elk derivaat en voor elke transactie met afwikkeling op lange termijn berekend als het product van:

(a)de effectieve notionele (EN) waarde van de transactie bepaald in overeenstemming met de leden 2 tot en met 6 van dit artikel;

(b)de factor voor toezichtdoeleinden (SF) bepaald in overeenstemming met lid 7 van dit artikel, en

(c)de looptijdfactor (MF) bepaald in overeenstemming met lid 8 van dit artikel.

2.De effectieve notionele (EN) waarde is het product van de notionele waarde berekend in overeenstemming met lid 3 van dit artikel, de looptijd ervan voor rente- en kredietderivatencontracten berekend in overeenstemming met lid 4 van dit artikel, en de delta ervan voor optiecontracten berekend in overeenstemming met lid 6 van dit artikel.

3.De notionele waarde wordt, tenzij duidelijk bepaald en vastgelegd tot aan de vervaldag, als volgt bepaald:

(a)voor valutaderivaten wordt de notionele waarde bepaald als de notionele waarde van het vreemde-valutagedeelte van het contract, omgerekend in de nationale valuta. Indien beide gedeelten van een valutaderivaat zijn uitgedrukt in andere valuta's dan de nationale valuta, wordt de notionele waarde van elk gedeelte omgerekend in de notionele valuta en wordt het gedeelte met de hoogste waarde in de nationale valuta de notionele waarde;

(b)voor aandelen- en grondstoffenderivaten en emissierechten en derivaten daarvan wordt de notionele waarde bepaald als het product van de actuele (toekomstige) prijs van één eenheid van het aandelenkapitaal of en het aantal eenheden waarnaar de transactie verwijst;

(c)voor transacties met meervoudige betalingen die state-contingent zijn zoals digitale opties of target redemption forwards, berekent een beleggingsonderneming de notionele waarde van iedere state en gebruikt zij de daaruit resulterende berekening;

(d)wanneer de notionele waarde een formule van marktwaarden is, voert de beleggingsonderneming de actuele marktwaarden in om de notionele waarde van de transactie te bepalen;

(e)voor variabele notionele swaps zoals amortizing en accreting swaps gebruiken beleggingsondernemingen de gemiddelde notionele waarde over de resterende looptijd van de swap als de notionele waarde van de transactie;

(f)leveraged swaps worden omgerekend naar de notionele waarde van de gelijkwaardige unleveraged swaps zodat, wanneer alle rentetarieven in een swap met een factor worden vermenigvuldigd, de aangegeven notionele waarde is vermenigvuldigd met de factor op de rentetarieven om de notionele waarde te bepalen;

(g)voor een derivatencontract met meervoudige uitwisselingen van de hoofdsom wordt het aantal uitwisselingen van hoofdsom in het derivatencontract vermenigvuldigd om de notionele waarde te bepalen.

4.De notionele waarde van rente- en kredietderivaten voor de periode tot de vervaldag (in jaar) van deze contracten wordt aangepast afhankelijk van de in de volgende formule bepaalde duration:

Duration = (1 – exp (-0,05 * tijd tot vervaldag)) / 0,05.

5.De vervaldatum van een contract is de laatste dag waarop het contract nog kan worden uitgevoerd.

Indien het derivaat verwijst naar de waarde van een ander rente- of kredietinstrument wordt de tijdsperiode bepaald op basis van het onderliggende instrument.

Voor opties is de vervaldatum de laatste contractuele uitoefeningsdatum zoals vastgelegd in het contract.

Voor een derivatencontract dat zodanig is gestructureerd dat op vastgestelde data uitstaande blootstellingen worden afgewikkeld en dat de voorwaarden worden herzien zodat de reële waarde van het contract gelijk is aan nul, is de resterende looptijd gelijk aan de tijd tot aan de volgende herzieningsdatum.

6.De delta van opties en swaptions mag door de beleggingsonderneming zelf worden berekend, op basis van een passend model. Dit model geeft een raming van de procentuele verandering in de waarde van de optie met betrekking tot geringe veranderingen in de marktwaarde van het onderliggende. Voor transacties niet zijnde opties en swaptions bedraagt de delta 1 voor longposities en -1 voor shortposities.

7.De factor voor toezichtdoeleinden (SF) wordt voor elke activaklasse bepaald aan de hand van de volgende tabel.

Tabel 3

Activaklasse

Factor voor toezichtdoeleinden

Rentetarief

0,5 %

Wisselkoers

4 %

Krediet

1 %

Single-nameaandelen

32 %

Aandelenindex

20 %

Grondstoffen en emissierechten

18 %

8.De looptijdfactor (MF) voor elke transactie wordt bepaald aan de hand van de volgende formule:

               MF = (min (M;1 jaar) / 1 jaar)^0,5

Voor transacties zonder margedekking is de looptijd (M) korter dan ofwel één jaar, dan wel de resterende looptijd van het derivatencontract, als bepaald in lid 5, tweede alinea, maar bedraagt hij ten minste tien werkdagen.

Voor transacties met margedekking is de looptijd (M) de margerisicoperiode. De minimale margerisicoperiode bedraagt ten minste tien werkdagen voor niet centraal geclearde derivatentransacties onderworpen aan dagelijkse margeovereenkomsten, en vijf werkdagen voor centraal geclearde derivatentransacties onderworpen aan dagelijkse margeovereenkomsten.

Artikel 30
Zekerheden

1.Op alle door een beleggingsonderneming gestorte en ontvangen niet-contante zekerheden, zowel bij bilaterale als bij geclearde transacties als bedoeld in artikel 23, worden reductiefactoren toegepast volgens de onderstaande tabel.

Tabel 4

Activaklasse

Reductiefactor retrocessietransacties

Reductiefactor overige transacties

Schuldtitels uitgegeven door centrale overheden of centrale banken

≤ 1 jaar

0,707 %

1 %

> 1 jaar ≤ 5 jaar

2,121 %

3 %

> 5 jaar

4,243 %

6 %

Schuldtitels uitgegeven door andere entiteiten

≤ 1 jaar

1,414 %

2 %

> 1 jaar ≤ 5 jaar

4,243 %

6 %

> 5 jaar

8,485 %

12 %

Securitisatieposities

≤ 1 jaar

2,828 %

4 %

> 1 jaar ≤ 5 jaar

8,485 %

12 %

> 5 jaar

16,970 %

24 %

Beursgenoteerde aandelen en converteerbare obligaties

14,143 %

20 %

Goud

10,607 %

15 %

Contanten

0 %

0 %

Voor de toepassing van tabel 4 omvatten securitisatieposities geen hersecuritisatieposities.

2.In overeenstemming met tabel 4 wordt de waarde van door de beleggingsonderneming aan haar tegenpartij gestorte niet-contante zekerheden verhoogd en de waarde van de door de beleggingsonderneming van haar tegenpartij ontvangen niet-contante zekerheden verlaagd.

3.Wanneer er een valutamismatch is tussen de transactie en de ontvangen of gestorte zekerheden, wordt een verdere valutamismatchreductiefactor van 8 % toegepast.

Artikel 31
Verrekening

Voor de toepassing van deze afdeling mag een beleggingsonderneming in een verrekeningsovereenkomst opgenomen perfect matchende contracten behandelen als gold het één contract met een notionele hoofdsom gelijk aan de netto-opbrengsten, mag zij andere transacties met schuldvernieuwing waarbij alle verplichtingen tussen de beleggingsonderneming en haar tegenpartij automatisch worden samengevoegd zodat de schuldvernieuwing de vroegere brutoverplichtingen juridisch door één nettobedrag vervangt, en andere transacties verrekenen wanneer de beleggingsonderneming ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)een verrekeningsovereenkomst met de tegenpartij of een andere overeenkomst waaruit één juridische verplichting ontstaat die alle in die overeenkomst opgenomen transacties bestrijkt, zodat de beleggingsonderneming slechts gerechtigd is tot ontvangst of verplicht is tot betaling van het nettobedrag van de positieve en negatieve tegen marktwaarde gewaardeerde waarden van de afzonderlijke betrokken transacties ingeval een tegenpartij haar verplichtingen niet nakomt als gevolg van een van de volgende situaties:

i)wanbetaling;

ii)faillissement;

iii)liquidatie;

iv)vergelijkbare omstandigheden;

(b)de verrekeningsovereenkomst bevat geen beding op grond waarvan, bij wanbetaling van een tegenpartij, een niet in gebreke blijvende tegenpartij slechts beperkte betalingen of in het geheel geen betalingen aan de boedel van de in gebreke blijvende partij hoeft te verrichten, zelfs wanneer de in gebreke blijvende partij een nettocrediteur is;

(c)de beleggingsonderneming heeft een onafhankelijk, met redenen omkleed schriftelijk juridisch advies verkregen waarin wordt geconcludeerd dat, in geval van aanvechting van de verrekeningsovereenkomst voor de rechter, de vorderingen en verplichtingen gelijkwaardig zouden zijn met die bedoeld in punt a) binnen het volgende rechtskader:

het recht van het rechtsgebied waar de tegenpartij haar statutaire zetel heeft;

indien een buitenlands bijkantoor van een tegenpartij betrokken is, het recht van het rechtsgebied waar het bijkantoor is gevestigd;

het recht dat van toepassing is op de afzonderlijke in de verrekeningsovereenkomst opgenomen transacties, of

het recht dat van toepassing is op de eventuele contracten of overeenkomsten die noodzakelijk zijn om verrekening uit te voeren.

Afdeling II
Dagelijkse transactiestroom

Artikel 32
DTF-maatstaf ten behoeve van de berekening van K-DTF

1.Ten behoeve van de berekening van K-DTF is DTF het voortschrijdend gemiddelde van de waarde van de totale dagelijkse transactiestroom, gemeten aan het eind van elke werkdag voor de zes voorafgaande kalendermaanden, ongerekend de drie meest recente kalendermaanden.

DTF is het gemiddelde of het gewone rekenkundige gemiddelde van de dagelijkse metingen voor de drie overige kalendermaanden.

K-DTF wordt berekend binnen de eerste veertien dagen van elk kwartaal.

2.DTF wordt berekend als de som van de absolute waarde van aankopen en de absolute waarde van verkopen voor zowel cash transacties als derivaten in overeenstemming met het volgende:

(a)voor cash transacties: de waarde is het bedrag betaald of ontvangen voor elke transactie;

(b)voor derivaten: de waarde van de transactie is het notionele bedrag van de overeenkomst.

3.DTF omvat geen transacties uitgevoerd door een beleggingsonderneming die namens beleggingsfondsen vermogensbeheerdiensten aanbiedt.

DTF omvat transacties uitgevoerd door een beleggingsonderneming in eigen naam, hetzij voor haarzelf of namens een cliënt.

4.Wanneer een beleggingsonderneming minder dan drie maanden in bedrijf is, mag zij zakelijke prognoses gebruiken om K-DTF te berekenen, mits zij aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

(a)historische gegevens worden gebruikt zodra deze beschikbaar komen;

(b)de in overeenstemming met artikel 7 van Richtlijn 2014/65/EU ingediende zakelijke prognoses van de beleggingsonderneming zijn door de bevoegde autoriteit positief beoordeeld.

DEEL VIER
CONCENTRATIERISICO 

Artikel 33
Monitoringverplichting

1.Een beleggingsonderneming monitort en beheerst in overeenstemming met dit deel haar concentratierisico aan de hand van deugdelijke administratieve en boekhoudkundige procedures en robuuste interne controlemechanismen.

2.Voor de toepassing van dit deel wordt onder de termen "kredietinstelling" en "beleggingsonderneming" begrepen particuliere of openbare ondernemingen, daaronder begrepen hun bijkantoren, die, indien zij in de Unie waren gevestigd, aan de definitie van "kredietinstelling" of "beleggingsonderneming" uit deze verordening zouden voldoen en waaraan een vergunning is verleend in een derde land waar toezicht- en reguleringsvereisten worden toegepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast.

Artikel 34
Rapportagevereisten

Een beleggingsonderneming die niet aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, voldoet, rapporteert ten minste jaarlijks de volgende risiconiveaus aan de bevoegde autoriteiten:

(a)niveau van concentratierisico verbonden aan de wanbetaling van tegenpartijen voor handelsportefeuilleblootstellingen, zowel op het niveau van individuele tegenpartijen als op geaggregeerde basis;

(b)niveau van concentratierisico ten aanzien van de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere entiteiten waar gelden van cliënten worden gehouden;

(c)niveau van concentratierisico ten aanzien van de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere entiteiten waar effecten van cliënten zijn gedeponeerd;

(d)niveau van concentratierisico ten aanzien van de kredietinstellingen waar de eigen kasmiddelen van de onderneming zijn gestort, en

(e)niveau van concentratierisico als gevolg van opbrengsten.

Artikel 35
Berekening van de blootstellingswaarde

1.Een beleggingsonderneming die niet aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, voldoet, berekent, voor de toepassing van dit deel, de volgende blootstellingen:

(a)blootstellingen met betrekking tot individuele cliënten die zich voordoen in de handelsportefeuille door optelling van die blootstelling bij de nettoblootstellingen in alle door die individuele cliënt uitgegeven financiële instrumenten.

De nettoblootstelling wordt berekend door aftrek van de op grond van een formele overeenkomst bij derden geplaatste of door derden herovergenomen overnemingsposities, verminderd met de volgende factoren:

Tabel 5

Werkdag 0:

100 %

Werkdag 1:

90 %

Werkdagen 2 en 3:

75 %

Werkdag 4:

50 %

Werkdag 5:

25 %

Na werkdag 5:

0 %

Een beleggingsonderneming zet systemen op voor het monitoren en beheersen van haar overnemingsblootstellingen in de periode tussen het aangaan van de oorspronkelijke verbintenis en de volgende werkdag, rekening houdende met de aard van de risico's waaraan zij op de bewuste markten blootstaat;

(b)blootstellingen met betrekking tot groepen van verbonden cliënten, door het optellen van alle blootstellingen met betrekking tot de individuele cliënten binnen de groep, die als één blootstelling worden behandeld.

2.Bij het berekenen van de blootstelling aan een cliënt of een groep van verbonden cliënten zet een beleggingsonderneming alle redelijke stappen om de onderliggende activa in de betrokken transacties en de tegenpartij van de onderliggende blootstellingen te identificeren.

Artikel 36
Limieten voor concentratierisico's

1.Een beleggingsonderneming die handelt voor eigen rekening, hetzij voor haarzelf hetzij namens een cliënt, gaat met betrekking tot een individuele cliënt of een groep van verbonden cliënten geen blootstelling aan waarvan de waarde meer dan 25 % van haar toetsingsvermogen bedraagt, tenzij zij voldoet aan de in artikel 37 uiteengezette kennisgevingsverplichting en het in artikel 38 uiteengezette K-CON-kapitaalvereiste.

Wanneer die individuele cliënt een kredietinstelling of een beleggingsonderneming is of wanneer een groep van verbonden cliënten één of meer kredietinstellingen of beleggingsondernemingen omvat, bedraagt die waarde niet meer dan 25 % van het in overeenstemming met artikel 11 berekende toetsingsvermogen van de beleggingsonderneming of - als dit meer is - 150 miljoen EUR, met dien verstande dat de som van de blootstellingswaarden met betrekking tot alle verbonden cliënten die geen kredietinstellingen of beleggingsondernemingen zijn, niet meer bedraagt dan 25 % van het toetsingsvermogen van de beleggingsonderneming.

Wanneer het bedrag van 150 miljoen EUR hoger is dan 25 % van het toetsingsvermogen van de beleggingsonderneming, bedraagt de waarde van de blootstelling niet meer dan 100 % van het toetsingsvermogen van de beleggingsonderneming.

2.De in lid 1 genoemde limieten mogen worden overschreden wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de beleggingsonderneming voldoet aan het K-CON kapitaalvereiste voor de overschrijding van de in lid 1 bepaalde limiet, berekend overeenkomstig artikel 38;

(b)wanneer niet meer dan tien dagen zijn verstreken sedert de overschrijding zich heeft voorgedaan, bedraagt de blootstelling in de handelsportefeuille met betrekking tot de betrokken individuele cliënt of groep van verbonden cliënten niet meer dan 500 % van het toetsingsvermogen van de beleggingsonderneming;

(c)overschrijdingen die langer dan tien dagen duurden, bedragen in totaal niet meer dan 600 % van het toetsingsvermogen van de beleggingsonderneming.

Artikel 37
Kennisgevingsverplichting
 

1.Wanneer de in artikel 36, lid 1, genoemde limieten worden overschreden, geeft een beleggingsonderneming de bevoegde autoriteiten onverwijld kennis van de hoogte van de overschrijding, de naam van de betrokken individuele cliënt en, naargelang het geval, de naam van de betrokken groep van verbonden cliënten.

2.De bevoegde autoriteiten kunnen de beleggingsonderneming een beperkte termijn toestaan om de limiet alsnog na te leven.

Wanneer het in artikel 36, lid 1, genoemde bedrag van 150 miljoen EUR van toepassing is, kunnen de bevoegde autoriteiten toestaan dat de limiet van 100 % van het toetsingsvermogen van de beleggingsonderneming wordt overschreden.

Artikel 38
Berekening K-CON

1.Ten behoeve van de berekening van K-CON is de in artikel 36, lid 2, bedoelde overschrijding de blootstelling met betrekking tot de individuele cliënt of groep van verbonden cliënten die zich in de handelsportefeuille voordoet.

2.Wanneer de overschrijding niet langer heeft geduurd dan tien dagen, bedraagt het KCON-kapitaalvereiste 200 % van de in lid 1 bedoelde vereisten.

3.Na de periode van tien dagen berekend vanaf de datum waarop de overschrijding heeft plaatsgevonden, wordt de overschrijding toegewezen aan kolom 1 van tabel 6.

4.Het K-CON-kapitaalvereiste is het product van de overschrijding vermenigvuldigd met de overeenkomstige factor in kolom 2 van tabel 6.

Tabel 6

Kolom 1:

Overschrijding boven de limieten

(op basis van een percentage van het toetsingsvermogen)

Kolom 2:

Factoren

Tot 40 %

200 %

Van 40 % tot 60 %

300 %

Van 60 % tot 80 %

400 %

Van 80 % tot 100 %

500 %

Van 100 % tot 250 %

600 %

Meer dan 250 %

900 %

5.Met het oog op de eenvormige toepassing van deze verordening en om rekening te houden met ontwikkelingen op financiële markten, wordt de Commissie gemachtigd om in overeenstemming met artikel 54 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere invulling van de methode om de K-factor in dit artikel te meten.

Artikel 39
Procedures om te beletten dat beleggingsondernemingen het K-CON-kapitaalvereiste omzeilen

1.Beleggingsondernemingen mogen de blootstellingen die de in artikel 36, lid 1, bedoelde limiet overschrijden, niet tijdelijk overdragen aan een andere onderneming, al dan niet behorend tot dezelfde groep, of kunstmatige transacties verrichten met het doel de blootstelling in de loop van de in artikel 38 genoemde periode van tien dagen te beëindigen en een nieuwe blootstelling te creëren.

2.Beleggingsondernemingen houden systemen in stand die waarborgen dat in lid 1 bedoelde overdrachten onverwijld aan de bevoegde autoriteiten worden gerapporteerd.

Artikel 40
Uitsluitingen

1.De volgende blootstellingen zijn uitgesloten van de in artikel 38, lid 1, beschreven vereisten:

(a)niet in de handelsportefeuille opgenomen blootstellingen;

(b)blootstellingen die volledig in mindering worden gebracht op het eigen vermogen van een beleggingsonderneming;

(c)bepaalde blootstellingen ontstaan tijdens de normale afwikkeling van betaaldiensten, valutatransacties, effectentransacties en het verrichten van geldovermakingsdiensten;

(d)actiefposten bestaande uit vorderingen op centrale overheden:

i)        blootstellingen aan centrale overheden, centrale banken, publiekrechtelijke lichamen, internationale organisaties of multilaterale ontwikkelingsbanken en blootstellingen gegarandeerd door of met betrekking tot die personen;

ii)    blootstellingen aan centrale overheden of centrale banken (niet zijnde die genoemd in punt i)) die luiden in en, in voorkomend geval, gefinancierd zijn in de nationale valuta van de kredietnemer;

iii)    blootstellingen aan of gegarandeerd door regionale en lokale overheden van staten uit de Europese Economische Ruimte (EER);

(e)blootstellingen aan centrale tegenpartijen en bijdragen in het wanbetalingsfonds aan centrale tegenpartijen.

2.De bevoegde autoriteiten kunnen voor de volgende blootstellingen geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de toepassing van artikel 38, lid 1:

(a)gedekte obligaties;

(b)blootstellingen aan of gegarandeerd door regionale en lokale overheden van EER-Staten;

(c)liquiditeitsvereisten die in overheidspapier worden aangehouden, mits, volgens het oordeel van de bevoegde autoriteit, deze als investeringswaardig zijn aan te merken;

(d)blootstellingen aan erkende beurzen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 72, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 41
Vrijstelling voor grondstoffenhandelaren en emissierechtenhandelaren

1.De bepalingen van dit deel gelden niet voor grondstoffenhandelaren en emissierechtenhandelaren wanneer bij intragroepstransacties aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de andere tegenpartij is een niet-financiële tegenpartij;

(b)beide tegenpartijen zijn in dezelfde consolidatie opgenomen;

(c)beide tegenpartijen zijn onderworpen aan adequate gecentraliseerde risicobeoordelings-, risicometings- en risicobeheersingsprocedures;

(d)de transactie kan worden beoordeeld als een vermindering van de risico's die rechtstreeks verband houden met de commerciële activiteit of de treasuryfinancieringsactiviteit van de niet-financiële tegenpartij of van die groep.

2.Voor de toepassing van dit artikel worden tegenpartijen geacht te zijn opgenomen in dezelfde consolidatie onder een van de volgende voorwaarden:

(a)de tegenpartijen zijn opgenomen in een consolidatie in overeenstemming met artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

(b)de tegenpartijen zijn opgenomen in een consolidatie in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1606/2002;

(c)met betrekking tot een groep waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor in een derde land heeft, zijn de tegenpartijen opgenomen in een consolidatie overeenkomstig algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving van een derde land die, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1569/2007, als gelijkwaardig aan de IFRS zijn aangemerkt of van standaarden voor jaarrekeningen van een derde land waarvan het gebruik op grond van artikel 4 van die verordening is toegestaan.

3.Een beleggingsonderneming stelt de bevoegde autoriteit in kennis voordat zij van de in artikel 1 bedoelde vrijstelling gebruikmaakt.

De bevoegde autoriteit staat de toepassing van de vrijstelling alleen toe indien aan alle voorwaarden van lid 1 is voldaan.



DEEL VIJF
LIQUIDITEIT

Artikel 42
Liquiditeitsvereiste

1.Een beleggingsonderneming houdt een bedrag aan liquide activa aan dat ten minste gelijk is aan één derde van de overeenkomstig artikel 13, lid 1, berekende vastekostenvereisten.

Voor de toepassing van de eerste alinea zijn liquide activa een van de volgende elementen:

(a)de in de artikelen 10 tot en met 13 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie genoemde activa;

(b)onbezwaarde geldmiddelen.

2.Voor de toepassing van lid 1 mag een beleggingsonderneming die aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, voldoet, in haar liquide activa ook vorderingen op handelsdebiteuren en binnen 30 dagen te ontvangen provisies of vergoedingen opnemen wanneer die vorderingen aan de volgende voorwaarden voldoen:

(a)zij maken tot één derde uit van de minimale liquiditeitsvereisten als bedoeld in lid 1;

(b)zij worden niet meegenomen in aanvullende liquiditeitsvereisten die de bevoegde autoriteit, in overeenstemming met artikel 36, lid 2, onder k), van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO], voor ondernemingsspecifieke risico's eist;

(c)daarop wordt een reductiefactor van 50 % toegepast.

Artikel 43
Tijdelijke verlaging van het liquiditeitsvereiste

1.Een beleggingsonderneming kan, in uitzonderlijke omstandigheden, het bedrag dat zij aan liquide activa aanhoudt, verlagen. Wanneer dit soort verlaging plaatsvindt, stelt de beleggingsonderneming de bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis.

2.Inachtneming van het in artikel 42, lid 1, bepaalde liquiditeitsvereiste wordt hersteld binnen 30 dagen na de oorspronkelijke verlaging.

Artikel 44
Garanties aan cliënten

Een beleggingsonderneming verhoogt haar liquide activa met 1,6 % van het totale bedrag van de aan cliënten afgegeven garanties.



DEEL ZES
OPENBAARMAKING DOOR BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Artikel 45
Toepassingsgebied

1.Een beleggingsonderneming die niet aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, voldoet, maakt de in dit deel genoemde informatie openbaar op dezelfde dag als die waarop zij haar jaarlijkse financiële overzichten bekendmaakt.

2.Een beleggingsonderneming die aan de vereisten van artikel 12, lid 1, voldoet en aanvullend-tier 1-instrumenten uitgeeft, maakt de in de artikelen 46, 48, 49 en 50 genoemde informatie openbaar op dezelfde dag als die waarop zij haar jaarlijkse financiële overzichten bekendmaakt.

3.Een beleggingsonderneming maakt de in de artikelen 47 en 51 genoemde informatie openbaar wanneer zij voldoet aan de vereisten van artikel 23 van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO].

De beleggingsonderneming die aan de vereisten van artikel 23 van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] voldoet, maakt de informatie bekend vanaf het boekjaar volgend op het boekjaar waarin de in artikel 23, lid 1, van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] bedoelde beoordeling heeft plaatsgevonden.

4.Een beleggingsonderneming mag het passende medium en de passende locatie bepalen om daadwerkelijk aan de in de leden 1 en 2 bedoelde openbaarmakingsvereisten te voldoen. Alle openbaarmakingen vinden, voor zover mogelijk, in één medium of op één locatie plaats. Indien dezelfde of gelijksoortige informatie openbaar wordt gemaakt in twee of meer media, wordt in elk medium een referentie naar de gelijkluidende informatie in de andere media opgenomen.

Artikel 46
Doelstellingen en beleidslijnen inzake risicobeheer

Een beleggingsonderneming maakt voor elke afzonderlijke risicocategorie in de delen drie, vier en vijf in overeenstemming met artikel 45 haar doelstellingen en beleid inzake risicobeheer openbaar, met inbegrip van de strategieën en processen om die risico's te beheren en een door het leidinggevende orgaan goedgekeurde risicoverklaring waarin het algemene risicoprofiel van de beleggingsonderneming in het licht van haar bedrijfsstrategie kort wordt uiteengezet.

Artikel 47
Governance

Een beleggingsonderneming maakt de volgende informatie met betrekking tot interne governanceregelingen bekend in overeenstemming met artikel 45:

(a)het aantal bestuursmandaten dat wordt gehouden door leden van het leidinggevende orgaan;

(b)het beleid inzake diversiteit wat de selectie van leden van het leidinggevende orgaan betreft, de in dat beleid vastgestelde doelstellingen en relevante streefdoelen, en de mate waarin die doelstellingen en streefdoelen zijn verwezenlijkt;

(c)de vraag of de beleggingsonderneming een aparte risicocommissie heeft ingesteld en het aantal malen dat deze commissie jaarlijks is bijeengekomen.

Artikel 48
Eigen vermogen

1.Een beleggingsonderneming maakt de volgende informatie met betrekking tot haar eigen vermogen bekend in overeenstemming met artikel 45:

(a)een volledig afstemmingsoverzicht van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen, aanvullend-tier 1-bestanddelen en tier 2-bestanddelen, en filters en aftrekken die worden toegepast op het eigen vermogen van de beleggingsonderneming en de balans in de gecontroleerde financiële overzichten van de beleggingsonderneming;

(b)een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten die door de beleggingsonderneming zijn uitgegeven;

(c)de volledige voorwaarden van alle tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten;

(d)een afzonderlijke openbaarmaking van de aard en de bedragen van de prudentiële filters en aftrekken, alsmede van bestanddelen die niet in aftrek zijn gebracht met betrekking tot het eigen vermogen;

(e)een beschrijving van alle beperkingen die zijn toegepast op de berekening van het eigen vermogen overeenkomstig deze verordening en de instrumenten, prudentiële filters en aftrekken waarop die beperkingen van toepassing zijn.

2.EBA werkt, in overleg met ESMA, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uit tot nadere vaststelling van templates voor openbaarmaking uit hoofde van lid 1, onder a), b), d) en e).

EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [nine months from the date of entry into force of this Regulation] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 49
Kapitaalvereisten

Een beleggingsonderneming maakt de volgende informatie betreffende haar naleving van de vereisten van artikel 11, lid 1, en artikel 22 van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] openbaar in overeenstemming met artikel 45:

(a)een samenvatting van de benadering die de beleggingsonderneming hanteert om te beoordelen of haar intern kapitaal toereikend is om huidige en toekomstige activiteiten te ondersteunen;

(b)op verzoek van de bevoegde autoriteit, het resultaat van het interne beoordelingsproces van de kapitaaltoereikendheid van de beleggingsonderneming, met inbegrip van de samenstelling van de aanvullende eigenvermogensvereisten op basis van het toezichtproces als bedoeld in artikel 36, lid 2, onder a), van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO];

(c)de afzonderlijk berekende kapitaalvereisten, in overeenstemming met elke in artikel 15 genoemde K-factor die op de beleggingsonderneming van toepassing is, en in geaggregeerde vorm, op basis van de som van de toepasselijke K-factoren;

(d)het in overeenstemming met artikel 13 vastgestelde vastekostenvereiste.

Artikel 50
Openbaarmaking van rendement op activa

Een beleggingsonderneming maakt in haar jaarverslag haar rendement op activa dat is berekend als haar nettowinst gedeeld door haar balanstotaal, openbaar in overeenstemming met artikel 45.

Artikel 51
Beloningsbeleid en beloningspraktijk

Beleggingsondernemingen maken met betrekking tot hun beloningsbeleid en beloningspraktijken ten aanzien van de categorieën personeelsleden van wie de beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de beleggingsonderneming wezenlijk beïnvloeden, de volgende informatie openbaar in overeenstemming met artikel 45:

(a)de belangrijkste kenmerken van het beloningssysteem, met inbegrip van de hoogte van de variabele beloning en de criteria voor de toekenning ervan, het beleid inzake uitbetaling in instrumenten, het uitstelbeleid en de criteria voor definitieve verwerving;

(b)de overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] vastgestelde verhoudingen tussen vaste en variabele beloning;

(c)geaggregeerde kwantitatieve informatie over de beloning, uitgesplitst naar directie en medewerkers wier werkzaamheden het risicoprofiel van de beleggingsonderneming wezenlijk beïnvloeden, met opgave van de volgende gegevens:

i) de beloningsbedragen toegekend in het boekjaar, uitgesplitst in vaste beloning (met een beschrijving van de vaste componenten) en variabele beloning, en het aantal begunstigden;

ii) de bedragen en vormen toegekend als variabele beloning, uitgesplitst naar contant geld, aandelen, aan aandelen verbonden instrumenten en overige, afzonderlijk voor het meteen betaalde en het met uitstel betaalde gedeelte;

iii) de bedragen van de uitgestelde beloning toegekend voor eerdere prestatieperiodes, opgesplitst naar het in het boekjaar verworven bedrag en het in daaropvolgende jaren verworven bedrag;

iv) het bedrag van de in het boekjaar verworven uitgestelde beloning, verminderd vanwege aanpassingen aan de prestatie;

v) de gegarandeerde variabele beloning toegekend gedurende het boekjaar, en het aantal begunstigden hiervan;

vi) de betalingen bij ontslag toegekend in voorgaande perioden die zijn uitbetaald in de loop van het boekjaar;

vii) de bedragen van de betalingen bij ontslag toegekend gedurende het boekjaar, uitgesplitst naar meteen betaald en uitgesteld, het aantal begunstigden van die betalingen en de hoogste betaling die aan één enkele persoon is toegekend;

(d)het aantal personen van wie de beloning per boekjaar 1 miljoen EUR of meer bedraagt, voor een beloning tussen 1 miljoen EUR en 5 miljoen EUR uitgesplitst naar beloningsschalen van 500 000 EUR, en voor een beloning van 5 miljoen EUR en meer uitgesplitst naar beloningsschalen van 1 miljoen EUR;

(e)op verzoek van de bevoegde autoriteit, de totale beloning van elk lid van het leidinggevend orgaan of de directie;

(f)informatie over de vraag of de beleggingsonderneming een afwijking geniet als bepaald in artikel 30, lid 4, van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO].

Voor de toepassing van punt f) geven beleggingsondernemingen die dit soort afwijking genieten, aan of die afwijking is toegestaan op grond van punt a) of punt b) van artikel 30, lid 4, van Richtlijn (EU) ----/-- [RBO], of op grond van beide punten. Zij vermelden ook voor welke beloningsbeginselen zij de afwijking of afwijkingen toepassen, het aantal personeelsleden dat de afwijking of afwijkingen geniet en hun totale beloning, uitgesplitst naar vaste en variabele beloning.

Dit artikel laat de bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 onverlet.

DEEL ZEVEN
RAPPORTAGE DOOR BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Artikel 52
Rapportagevereisten

1.Een beleggingsonderneming dient bij de bevoegde autoriteiten jaarlijks een verslag in dat alle volgende informatie bevat:

(a)omvang en samenstelling van het eigen vermogen;

(b)kapitaalvereisten;

(c)berekeningen van de kapitaalvereisten;

(d)de omvang van de activiteiten met betrekking tot de voorwaarden van artikel 12, lid 1, met inbegrip van het balanstotaal en de uitsplitsing van de inkomsten naar beleggingsdienst en toepasselijke K-factor;

(e)concentratierisico;

(f)liquiditeitsvereisten.

2.In afwijking van lid 1 hoeft een beleggingsonderneming die aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, voldoet, de in de punten e) en f), genoemde informatie niet te rapporteren.

3.EBA werkt, in overleg met ESMA, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uit tot nadere bepaling van de bij de in lid 1 bedoelde rapportage te hanteren formats, rapportagedata, definities en IT-oplossingen, die rekening houden met het verschil in granulariteit van informatie ingediend door een beleggingsonderneming die aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, voldoet.

EBA werkt de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen binnen [nine months from the date of entry into force of this Regulation] uit.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 53
Rapportagevereisten voor beleggingsondernemingen die in artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde activiteiten uitoefenen

1.Beleggingsondernemingen die niet aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, voldoen en die een van de in artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde activiteiten uitoefenen, gaan de omvang van hun totale activa op maandbasis na en rapporteren die informatie op kwartaalbasis aan de bevoegde autoriteit en EBA.

2.Wanneer een in lid 1 bedoelde beleggingsonderneming onderdeel is van een groep waarin één of meer andere ondernemingen een beleggingsonderneming is die een van de in artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde activiteiten uitoefent, gaan die beleggingsondernemingen de omvang van hun totale activa op maandbasis na en stellen zij elkaar daarvan in kennis. Die beleggingsondernemingen rapporteren vervolgens op kwartaalbasis hun gecombineerde totale activa aan de betrokken bevoegde autoriteiten en EBA.

3.Wanneer het gemiddelde van totale activa op maandbasis van de in de leden 1 en 2 bedoelde beleggingsondernemingen een van de drempels van artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bereikt, berekend over een periode van twaalf opeenvolgende maanden, stelt EBA die beleggingsondernemingen en de voor vergunningverlening bevoegde autoriteiten in overeenstemming met artikel [8 bis] van Richtlijn 2013/36/EU daarvan in kennis.

4.EBA werkt, in overleg met ESMA, ontwerpen van technische reguleringsnormen uit tot nadere invulling van de verplichting tot het verstrekken van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie aan de betrokken bevoegde autoriteiten om daadwerkelijke monitoring mogelijk te maken van de in artikel [8 bis], lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2013/36/EU bepaalde drempels.

EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op [op 1 januari 2019] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

DEEL ACHT
GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 54
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend op de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De bevoegdheid om de in artikel 4, lid 2, artikel 12, lid 5, artikel 15, lid 5, en artikel 38, lid 5, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van [date of entry into force of this Regulation] voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 4, lid 2, en artikel 15, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 15, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van [twee maanden] na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met [twee maanden] verlengd.

Artikel 55
Uitvoeringshandelingen

De nadere uitwerking van de templates voor openbaarmaking als voorgeschreven in artikel 48, lid 2, en van de bij rapportage te hanteren rapportagedata, definities en IT-oplossingen als bepaald in artikel 52, lid 2, wordt vastgesteld als uitvoeringshandeling volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 56
Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2004/10/EG van de Commissie 33 ingestelde Europees Comité voor het bankwezen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 34 .

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

DEEL NEGEN
OVERGANGSBEPALINGEN, VERSLAGEN, EVALUATIES EN WIJZIGINGEN

TITEL I
OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 57
Overgangsbepalingen

1.De artikelen 42, 43 en 44 en de artikelen 45 tot en met 51 zijn op grondstoffenhandelaren en emissierechtenhandelaren van toepassing vanaf [five years from the date of application of this Regulation].

2.Tot vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening of, indien deze vroeger komt, de datum van toepassing van de in artikel 22, lid 1, onder b) en c), genoemde bepalingen overeenkomstig [de hoofdstukken 1 bis en 1 ter van titel IV van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013, in overeenstemming met artikel 1, punt 84, van het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012] past een beleggingsonderneming de vereisten van titel IV van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013 toe.

3.In afwijking van artikel 11 mogen beleggingsondernemingen hun kapitaalvereisten voor een periode van vijf jaar [from the date of application of this Regulation] als volgt beperken:

(a)tweemaal het betrokken kapitaalvereiste overeenkomstig hoofdstuk 1 van titel I van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013 indien de onderneming onder de toepassing van die verordening was blijven vallen;

(b)tweemaal het toepasselijke vastekostenvereiste als bepaald in artikel 13 van deze verordening wanneer een beleggingsonderneming niet bestond op of vóór [date of application of this Regulation];

(c)tweemaal het toepasselijke aanvangskapitaalvereiste als bepaald in titel IV van Richtlijn 2013/36/EU op [date of application of this Regulation] wanneer een onderneming tot dat tijdstip alleen aan een aanvangskapitaalvereiste was onderworpen.

Artikel 58
Afwijking voor in artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde ondernemingen

Beleggingsondernemingen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en nog geen vergunning als kredietinstelling hebben gekregen in overeenstemming met artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU, blijven onderworpen aan Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU.

TITEL II
VERSLAGEN EN EVALUATIES

Artikel 59
Evaluatieclausule

1.Uiterlijk [3 years from the date of entry into force of this Regulation] evalueert de Commissie de toepassing van de volgende punten:

(a)de voorwaarden voor beleggingsondernemingen om in overeenstemming met artikel 12 als kleine en niet onderling verbonden ondernemingen te kwalificeren;

(b)de methoden om de K-factoren in titel II van deel drie en in artikel 38 te meten;

(c)de coëfficiënten in artikel 15, lid 2;

(d)het bepaalde in de artikelen 42, 43 en 44;

(e)de bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk 4 van titel II van deel drie;

(f)de toepassing van deel drie op grondstoffenhandelaren en emissierechtenhandelaren.

2.Uiterlijk [3 years from the date of entry into force of this Regulation] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad het in lid 1 bedoelde verslag in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

TITEL III
WIJZIGINGEN

Artikel 60
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013

Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1.In de titel worden de woorden "en beleggingsondernemingen" geschrapt.

2.Artikel 4, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

(a)punt (1) wordt vervangen door:

"(1) "kredietinstelling": een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan uit een van de volgende activiteiten:

(a)het bij het publiek aantrekken van deposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening;

(b)het uitvoeren van in de punten 3 en 6 van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU bedoelde activiteiten, waarbij een van de volgende voorwaarden van toepassing is, maar de onderneming geen grondstoffenhandelaar en handelaar in emissierechten, geen instelling voor collectieve belegging of geen verzekeringsonderneming is:    

i) de totale waarde van de activa van de onderneming bedraagt meer dan 30 miljard EUR, of

ii) de totale waarde van de activa van de onderneming bedraagt minder dan 30 miljard EUR, en de onderneming is onderdeel van een groep waarin de gecombineerde totale waarde van de activa van alle ondernemingen binnen de groep die de in de punten 3 en 6 van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU bedoelde activiteiten uitoefenen en die totale activa van minder dan 30 miljard EUR hebben, meer dan 30 miljard EUR bedraagt, of

iii) de totale waarde van de activa van de onderneming bedraagt minder dan 30 miljard EUR, en de onderneming is onderdeel van een groep waarin de gecombineerde totale waarde van de activa van alle ondernemingen binnen de groep die de in de punten 3 en 6 van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU bedoelde activiteiten uitoefenen, meer dan 30 miljard EUR bedraagt, wanneer de geconsolideerde toezichthouder in overleg met het college van toezichthouders daartoe beslist om potentiële risico's van omzeiling en potentiële risico's voor de financiële stabiliteit van de Unie aan te pakken;";

(b)punt (2) wordt vervangen door:

"(2) "beleggingsonderneming": een persoon in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU, waaraan op grond van die richtlijn een vergunning is verleend, met uitsluiting van een kredietinstelling;";

(c)punt (3) wordt vervangen door:

(3)"instelling": een kredietinstelling waaraan op grond van artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU een vergunning is verleend, of een onderneming bedoeld in artikel 8 bis, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU;";

(d)punt (4) wordt geschrapt;

(e)punt (26) wordt vervangen door:

"(26) "financiële instelling": een onderneming niet zijnde een instelling waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het uitoefenen van één of meer van de in de punten 2 tot en met 12 en punt 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU genoemde werkzaamheden, met inbegrip van een beleggingsonderneming, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een betalingsinstelling in de zin van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt en een vermogensbeheerder, maar met uitsluiting van verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings in de zin van artikel 212, lid 1, onder g), van Richtlijn 2009/138/EU;";

(f)punt (51) wordt vervangen door:

"(51) "aanvangskapitaal": de hoeveelheid en de soorten eigen vermogen die in artikel 12 van Richtlijn 2013/36/EU zijn vastgesteld;";

(g)punt (145) wordt toegevoegd:

"(145) "grondstoffenhandelaren en emissierechtenhandelaren": ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit uitsluitend bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten met betrekking tot grondstoffenderivaten of op grondstoffen betrekking hebbende derivatencontracten als bedoeld in de punten 5, 6, 7, 9 en 10 van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU, op emissierechten betrekking hebbende derivatencontracten als bedoeld in punt 4 van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU, of emissierechten als bedoeld in punt 11 van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU;".

3.Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 4 wordt vervangen door:

"4. Kredietinstellingen voldoen op individuele basis aan de in de delen zes en zeven bepaalde vereisten.";

(b)lid 5 wordt geschrapt.

4.In deel één, titel II, hoofdstuk 2 - Prudentiële consolidatie, wordt een nieuw artikel 10 bis ingevoegd:

"Voor de toepassing van dit hoofdstuk omvatten financiële moederholdings in een lidstaat en Uniefinanciëlemoederholdings beleggingsondernemingen wanneer die beleggingsondernemingen moederondernemingen van een instelling zijn.".

5.In artikel 11 wordt lid 3 vervangen door:

"3. EU-moederinstellingen, instellingen die onder zeggenschap staan van een EU-financiëlemoederholding en instellingen die onder zeggenschap staan van een gemengde financiële EU-moederholding voldoen aan de in deel zes bepaalde verplichtingen op basis van de geconsolideerde situatie van die moederinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding, indien de groep uit één of meer kredietinstellingen of beleggingsondernemingen bestaat waaraan een vergunning is verleend voor het verrichten van de in de punten 3 en 6 van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG vermelde beleggingsdiensten en -activiteiten.".

6.Artikel 15 wordt geschrapt.

7.Artikel 16 wordt geschrapt.

8.Artikel 17 wordt geschrapt.

9.In artikel 81 wordt in lid 1 punt a) vervangen door:

"a) de dochteronderneming is een van de volgende entiteiten:

i)een instelling;

ii)een onderneming die krachtens het toepasselijke nationale recht aan de vereisten van deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU is onderworpen;

iii)een beleggingsonderneming;".

10.In artikel 82 wordt punt a) vervangen door:

"a) de dochteronderneming is een van de volgende entiteiten:

i)een instelling;

ii)een onderneming die krachtens het toepasselijke nationale recht aan de vereisten van deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU is onderworpen;

iii)een beleggingsonderneming;".

11.Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 3 wordt geschrapt.

(b)de leden 4, 5 en 6 worden vervangen door:

"4. Wanneer de zeggenschap over een instelling die tot de in lid 2 bedoelde categorie behoort, wordt overgenomen door een andere natuurlijke persoon of een rechtspersoon dan die welke voordien de zeggenschap over deze instelling uitoefende, is het bedrag van het eigen vermogen van die instelling ten minste gelijk aan het vereiste aanvangskapitaal.

5. Bij een fusie tussen twee of meer tot de in lid 2 bedoelde categorie behorende instellingen mag het bedrag van het eigen vermogen van de uit fusie ontstane instelling niet minder bedragen dan het totaal van de eigen vermogens van de gefuseerde instellingen op de datum van de fusie, zolang het vereiste aanvangskapitaal niet is bereikt.

6. Wanneer de bevoegde autoriteiten het nodig achten dat wordt voldaan aan het in lid 1 vastgestelde vereiste om de solvabiliteit van de instelling te garanderen, zijn de bepalingen van de leden 2, 3 en 4 niet van toepassing.".

12.Afdeling 2 van hoofdstuk I van titel I van deel drie wordt geschrapt op [5 years from the date of application of Regulation (EU) No ____/____IFR].

13.In artikel 197 wordt in lid 1 punt c) vervangen door:

"c) schuldtitels uitgegeven door instellingen en beleggingsondernemingen waarvan de effecten een kredietbeoordeling hebben van een EKBI welke door EBA is ondergebracht in kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger conform de in hoofdstuk 2 vervatte voorschriften voor het toekennen van risicogewichten aan blootstellingen met betrekking tot instellingen;".

14.In artikel 202 wordt de inleidende zin vervangen door:

"Een instelling kan instellingen, beleggingsondernemingen, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en exportkredietverzekeringsmaatschappijen gebruiken als toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie die voor de in artikel 153, lid 3, beschreven behandeling in aanmerking komen wanneer zij alle volgende voorwaarden vervullen:".

15.Artikel 388 wordt geschrapt.

16.In artikel 456 worden in lid 1 de punten f) en g) geschrapt.

17.In artikel 493 wordt lid 2 geschrapt.

18.Artikel 498 wordt geschrapt.

19.In artikel 508 worden de leden 2 en 3 geschrapt.

Artikel 61

Wijziging van Verordening (EU) nr. 600/2014

Verordening (EU) nr. 600/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 2 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

"d) de onderneming heeft de nodige regelingen en procedures opgezet om de in lid 6 bis beschreven informatie te rapporteren.";

(b)het volgende lid 6 bis wordt ingevoegd:

"6 bis. Ondernemingen uit derde landen die in overeenstemming met dit artikel diensten aanbieden of activiteiten verrichten, brengen ESMA op jaarbasis op de hoogte van het volgende:

a)de schaal en de omvang van de door de ondernemingen binnen de Unie verrichte diensten en activiteiten;

b)de omzet en de totale waarde van activa beantwoordend aan de in punt a) bedoelde diensten en activiteiten;

c)de vraag of regelingen zijn getroffen om beleggers te beschermen, en een nadere beschrijving daarvan;

d)het risicobeheersbeleid en de risicobeheersregelingen die de onderneming toepast bij het verrichten van de in punt a) bedoelde diensten en activiteiten.";

(c)lid 7 wordt vervangen door:

"7. ESMA stelt, in overleg met EBA, ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin nader wordt aangegeven welke informatie de aanvragende onderneming uit een derde land moet verstrekken in het in lid 4 bedoelde verzoek tot registratie en de in lid 6 bis genoemde te rapporteren informatie.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [date to be inserted] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.";

(d)het volgende lid 8 wordt toegevoegd:

"8. ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van het format waarin het in artikel 4 bedoelde verzoek tot registratie dient te worden ingediend en waarin de in lid 6 bis genoemde informatie dient te worden gerapporteerd.

ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [date to be inserted] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.".

2.    Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd: 

(a)in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:

"De Commissie kan, in overeenstemming met de in artikel 51, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, een besluit vaststellen met betrekking tot een derde land waarin wordt bevestigd dat de wettelijke regelingen en toezichtregelingen van dat derde land het volgende waarborgen:

(a)de ondernemingen die in dat derde land een vergunning hebben, houden zich aan wettelijk bindende prudentiële en bedrijfsvoeringsvoorschriften waarvan het effect gelijkwaardig is aan dat van de vereisten die zijn vastgelegd in deze verordening, in Richtlijn 2013/36/EU, in Verordening (EU) nr. 575/2013, in Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] en in Verordening (EU)----/---[VBO], en in Richtlijn 2014/65/EU, alsmede in de uitvoeringsmaatregelen die op grond van die verordeningen en richtlijnen zijn vastgesteld;

(b)de ondernemingen die in dat derde land een vergunning hebben, zijn onderworpen aan toezicht en handhaving die inachtneming garanderen van wettelijk bindende prudentiële en bedrijfsvoeringsvoorschriften, en

(c)door het wettelijke kader van dat derde land wordt voorzien in een doeltreffend gelijkwaardig systeem voor erkenning van beleggingsondernemingen waaraan krachtens rechtsstelsels van derde landen een vergunning is verleend.

Wanneer de door ondernemingen uit derde landen in de Unie verrichte diensten en uitgeoefende activiteiten na de vaststelling van het in de eerste alinea bedoelde besluit waarschijnlijk systeemrelevant zijn voor de Unie, kunnen de in de eerste alinea bedoelde wettelijk bindende prudentiële en bedrijfsvoeringsvoorschriften alleen na een gedetailleerde en granulaire beoordeling geacht worden een effect te hebben dat gelijkwaardig is aan dat van de vereisten die zijn vastgelegd in de in die alinea bedoelde handelingen. Met het oog daarop maakt de Commissie ook een beoordeling van en houdt zij rekening met de toezichtconvergentie tussen het betrokken derde land en de Unie.

Wanneer de Commissie het in de eerste alinea bedoelde besluit vaststelt, houdt zij rekening met de vraag of het derde land al dan niet is geïdentificeerd als een volgens het desbetreffende Uniebeleid niet-coöperatief rechtsgebied voor fiscale doeleinden of als een derde land met een hoog risico in de zin van artikel 9, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849.";

(a)in lid 2 wordt punt c) vervangen door:

"c) de procedures met betrekking tot de coördinatie van toezichtactiviteiten, met inbegrip van onderzoeken en inspecties ter plaatse.";

(b)het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

"5. ESMA monitort de ontwikkelingen op het gebied van regulering en toezicht, de handhavingspraktijken en andere relevante marktontwikkelingen in derde landen waarvoor de Commissie overeenkomstig lid 1 gelijkwaardigheidsbesluiten heeft vastgesteld, om na te gaan of de voorwaarden op basis waarvan die besluiten zijn genomen, nog steeds vervuld zijn. De ESMA dient jaarlijks bij de Commissie een vertrouwelijk verslag over haar bevindingen in.".

Artikel 62
Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1.    In artikel 4, lid 2, wordt het volgende punt v) toegevoegd:

"v) wat Verordening (EU) ----/---- [VBO] en Richtlijn (EU) ----/-- [RBO] betreft, bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 3, lid 5, van Richtlijn ----/--/EU [RBO].".

DEEL TIEN
SLOTBEPALINGEN

Artikel 63
Inwerkingtreding en datum van toepassing

1.Deze verordening treedt in werking op de [...] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.Deze verordening is van toepassing vanaf [18 months after the date of entry into force].

3.    Wat prudentiële vereisten van beleggingsondernemingen betreft, gelden verwijzingen in andere Uniehandelingen naar Verordening (EU) nr. 575/2013 als verwijzingen naar deze verordening.

 

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Zie de mededeling over de tussentijdse evaluatie van het actieplan kapitaalmarktenunie, COM(2017) 292 final van 8.6.2017, en de mededeling over de verscherping van het geïntegreerd toezicht ter versterking van de kapitaalmarktenunie en de financiële integratie in een veranderende omgeving, COM(2017) 542 final van 20.9.2017.
(2)    EBA, Report on investment firms, response to Commission's call for advice of December 2014 (EBA/Op/2015/20), tabel 12: Population of investment firms, by category, by country, blz. 96. https://www.eba.europa.eu/documents/10180/983359/EBA-Op-2015-20+Report+on+investment+firms.pdf
(3)    COM(2017) 292 final.
(4)    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(5)    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(6)    Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
(7)    Richtlijn 2014/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349) en Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).
(8)    In lijn met de tweede reeks adviezen van EBA van oktober 2016 (Opinion of the European Banking Authority on the First Part of the Call for Advice on Investment Firms, https://www.eba.europa.eu/documents/10180/1639033/Opinion+of+the+European+Banking+Authority+on+the+First+Part+of+the+Call+for+Advice+on+Investment+Firms+%28EBA-Op-2016-16%29.pdf) heeft de Commissie in november 2016 voorgesteld dat beleggingsondernemingen die, in overeenstemming met artikel 131 RKV, als mondiaal systeemrelevante of andere systeemrelevante instellingen zijn geïdentificeerd (G-SII's, O-SII's), nog steeds onderworpen zouden blijven aan de herziene VKV. In maart 2017 waren er acht beleggingsondernemingen in deze groep, alle gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Ook heeft de Commissie voorgesteld dat andere beleggingsondernemingen misschien niet door deze veranderingen zouden worden geraakt. Zie: Commission proposals to revise the Capital Requirements Regulation and Directive of 23 November 2016, https://ec.europa.eu/info/law/banking-prudential-requirements-directive-2013-36-eu/upcoming_en
(9)    COM(2017) 542 final.
(10)    Met MiFID II wordt die lijst uitgebreid met de beleggingsdienst "exploitatie van een georganiseerde handelsfaciliteit".
(11)    EBA, Report on investment firms, response to Commission's call for advice of December 2014 (EBA/Op/2015/20), http://www.eba.europa.eu/documents/10180/983359/EBA-Op-2015-20+Report+on+investment+firms.pdf
(12)    Designing a new prudential regime for investment firms (EBA/DP/2016/02), https://www.eba.europa.eu/documents/10180/1647446/Discussion+Paper+on+a+new+prudential+regime+for+Investment+Firms+%28EBA-DP-2016-02 %29.pdf/cf75b87e-2db3-47a3-b1f3-8a30fa6962da https://www.eba.europa.eu/documents/10180/1647446/Discussion+Paper+on+a+new+prudential+regime+for+Investment+Firms+%28EBA-DP-2016-02 %29.pdf/cf75b87e-2db3-47a3-b1f3-8a30fa6962da
(13)    Opinion of the European Banking Authority in response to the European Commission’s Call for Advice on Investment Firms (EBA/Op/2017/11), http://www.eba.europa.eu/documents/10180/1976637/EBA+Advice+on+New+Prudential+Framework+on+Investment+Firms+%28EBA-Op-2017-11 %29.pdf
(14)    Commission proposals to revise the Capital Requirements Regulation and Directive of 23 November 2016, https://ec.europa.eu/info/law/banking-prudential-requirements-directive-2013-36-eu/upcoming_en
(15)    Zie de mededeling over de tussentijdse evaluatie van het actieplan kapitaalmarktenunie, COM(2017) 292 final van 8.6.2017,  https://ec.europa.eu/info/publications/mid-term-review-capital-markets-union-action-plan_en
(16)    COM(2017) 592 final.
(17)    EBA, Report on investment firms, response to Commission's call for advice of December 2014 (EBA/Op/2015/20), https://www.eba.europa.eu/documents/10180/983359/EBA-Op-2015-20+Report+on+investment+firms.pdf
(18)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/initiatives/ares-2017-1546878_en
(19)    Zie bijv. diverse reacties ingediend bij de Call for Evidence van de Commissie van 2015 http://ec.europa.eu/finance/consultations/2015/financial-regulatory-framework-review/index_en.htm
(20)    Opinion of the European Banking Authority on issues related to the departure of the United Kingdom from the European Union (EBA/Op/2017/12) of 12 October 2017, http://www.eba.europa.eu/documents/10180/1756362/EBA+Opinion+on+Brexit+Issues+%28EBA-Op-2017-12 %29.pdf
(21)    In de zin van de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36), d.w.z. ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
(22)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/488 van de Commissie van 4 september 2014 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 betreffende eigenvermogensvereisten voor ondernemingen op basis van vaste kosten (PB L 78 van 24.3.2015, blz. 1)
(23)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).
(24)    PB C […] van […], blz. […].
(25)    PB C […] van […], blz. […].
(26)    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(27)    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(28)    Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
(29)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/488 van de Commissie van 4 september 2014 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 betreffende eigenvermogensvereisten voor ondernemingen op basis van vaste kosten (PB L 78 van 24.3.2015, blz. 1)
(30)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012.
(31)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).
(32)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(33)    Besluit 2004/10/EG van de Commissie van 5 november 2003 tot instelling van het Europees Comité voor het bankwezen (PB L 3 van 7.1.2004, blz. 36).
(34)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Top