EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016PC0465

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)

COM/2016/0465 final - 2016/0222 (COD)

Brussel, 13.7.2016

COM(2016) 465 final

2016/0222(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)


TOELICHTING

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Achtergrond en motivering van het voorstel

De EU streeft ernaar een geïntegreerd, duurzaam en alomvattend migratiebeleid tot stand te brengen, dat gebaseerd is op solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden en doeltreffend kan werken zowel in crisistijd als in kalme tijden. Sinds de goedkeuring van de Europese migratieagenda 1 werkt de Europese Commissie aan de uitvoering van maatregelen voor de aanpak van problemen op de onmiddellijke en de langere termijn die met een doeltreffende en omvattende beheersing van de migratiestromen verband houden.

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is gebaseerd op regels om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming (alsmede een vingerafdrukkendatabase voor asieldoeleinden), gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, opvangvoorzieningen en de erkenning en bescherming van personen die internationale bescherming genieten. Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken steunt lidstaten bij de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Er is al aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Toch zijn er nog aanmerkelijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de voorzieningen voor de opvang van verzoekers, de erkenningspercentages en het soort bescherming dat wordt verleend aan personen die internationale bescherming genieten. Deze verschillen bevorderen secundaire bewegingen en asieltoerisme, creëren een aanzuigende werking en leiden er uiteindelijk toe dat de verantwoordelijkheid om mensen in nood bescherming te bieden, onevenwichtig over de lidstaten wordt verdeeld.

Door de grote aantallen migranten die de laatste tijd in Europa zijn aangekomen, is duidelijk geworden dat de EU moet kunnen beschikken over een doeltreffend en doelmatig asielstelsel dat kan waarborgen dat de verantwoordelijkheid op eerlijke en houdbare wijze over de lidstaten wordt verdeeld, dat overal in de EU toereikende en behoorlijke opvangvoorzieningen worden geboden, dat in de EU ingediende asielverzoeken snel en doeltreffend worden behandeld en dat de kwaliteit van de besluiten over deze verzoeken wordt gewaarborgd, zodat personen die internationale bescherming nodig hebben, ook daadwerkelijk worden beschermd. Tegelijkertijd moet de EU maatregelen nemen tegen irreguliere en gevaarlijke bewegingen en een eind maken aan het bedrijfsmodel van mensensmokkelaars. Daartoe moeten enerzijds asielverzoeken van personen die geen recht hebben op internationale bescherming snel worden behandeld en moeten deze migranten vervolgens snel worden teruggestuurd, en moeten anderzijds personen uit derde landen die bescherming nodig hebben, veilig en legaal naar de EU kunnen reizen. Dat maakt ook deel uit van een breder partnerschap met prioritaire landen van herkomst en doorreis.

De Commissie heeft op 6 april 2016 haar prioriteiten voor een structurele hervorming van het Europese asiel- en migratierecht uiteengezet in de mededeling “Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen” 2 . Zij beschrijft daarin de stappen die moeten worden gezet om het Europese asielbeleid humaner, billijker en doeltreffender te maken en het beleid inzake legale migratie beter te beheren.

Op 4 mei 2016 heeft de Commissie een eerste reeks voorstellen gepresenteerd voor de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De voorstellen hadden betrekking op drie prioriteiten die zij in haar mededeling had genoemd: een duurzaam en billijk Dublinstelsel tot stand brengen voor het vaststellen van de voor asielzoekers verantwoordelijke lidstaat 3 , het Eurodac-systeem verbeteren om secundaire bewegingen beter op te sporen en irreguliere migratie beter te bestrijden 4 en een daadwerkelijk Europees asielagentschap oprichten dat ervoor zorgt dat het Europese asielstelsel goed functioneert 5 .

Deze voorstellen zijn de eerste stappen van de herstructurering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Met het tweede pakket voltooit de Commissie de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel door middel van nog eens vier voorstellen: een voorstel tot vervanging van de richtlijn asielprocedures 6 door een verordening, waarbij de huidige uiteenlopende regelingen in alle lidstaten worden geharmoniseerd en een daadwerkelijk gemeenschappelijke procedure tot stand komt; een voorstel tot vervanging van de richtlijn asielnormen 7 door een verordening 8 , waarbij uniforme normen worden vastgesteld voor de erkenning van personen die bescherming nodig hebben en voor de rechten die worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten, alsook een voorstel tot herziening van de richtlijn opvangvoorzieningen 9 , om de opvangvoorzieningen in de EU verder te harmoniseren, de integratievooruitzichten van verzoekers te bevorderen en secundaire bewegingen terug te dringen. Om zoals aangekondigd in haar mededeling van 6 april 2016 de legale mogelijkheden om naar de EU te komen, te bevorderen, stelt de Commissie tot slot ook een gestructureerd Uniekader voor hervestiging voor. Dat kader moet zorgen voor een beter georganiseerde aanpak van internationale bescherming in de EU, door personen die internationale bescherming nodig hebben de mogelijkheid te bieden op een ordelijke en veilige manier naar de EU te komen, waardoor de prikkels om irregulier te reizen geleidelijk worden weggewerkt 10 .

Deze voorstellen zijn een essentieel onderdeel van de grondige hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en zijn nauw met elkaar verbonden. Met de tweede reeks wetgevingsvoorstellen voor de hervorming van het asielacquis liggen nu alle elementen op tafel die nodig zijn voor een solide, samenhangend en geïntegreerd gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat steunt op gemeenschappelijke, geharmoniseerde en doeltreffende regels die zorgen voor bescherming en volledig in overeenstemming zijn met het Verdrag van Genève.

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat verder wordt ontwikkeld, is doeltreffend en biedt bescherming en is zodanig opgezet dat het zorgt voor volledige convergentie van de nationale asielstelsels. Convergentie zal de prikkels voor secundaire bewegingen verminderen, het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten bevorderen en in het algemeen de goede werking van het Dublinsysteem garanderen.

De verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel zal ervoor zorgen dat asielzoekers overal in de EU op gelijke voet en op gepaste wijze worden behandeld. Het zal ervoor zorgen dat alle instrumenten voorhanden zijn om personen die daadwerkelijk internationale bescherming nodig hebben, snel als zodanig te identificeren, en om personen die geen bescherming nodig hebben, snel te doen terugkeren. Het is genereus voor de meest kwetsbaren, maar streng voor degenen die het proberen te misbruiken, en houdt steeds rekening met de grondrechten. Het gemeenschappelijke stelsel is tot slot kostenefficiënt en voldoende flexibel voor de complexe problemen waarmee de lidstaten op dit gebied worden geconfronteerd.

Doelstellingen van het voorstel

Als onderdeel van dit tweede pakket van de hervorming van het asielbeleid dient de Commissie een voorstel in voor een herschikking van Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming 11 .

De richtlijn opvangvoorzieningen heeft als doel een minimumharmonisatie van de normen voor de opvang van personen die in de EU om internationale bescherming verzoeken. De opvangvoorzieningen verschillen echter nog aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, zowel wat de organisatie van de opvang als wat de normen voor de verzoekers betreft.

De migratiecrisis heeft aangetoond dat de opvangvoorzieningen in de EU onderling meer in overeenstemming moeten worden gebracht en dat de lidstaten beter moeten zijn voorbereid op onevenredig grote aantallen migranten. Het niveau van de opvangvoorzieningen die de lidstaten bieden, loopt sterk uiteen. Sommige lidstaten ondervinden aanhoudende problemen om de opvangnormen in acht te nemen die voor een waardige behandeling van verzoekers vereist zijn, terwijl andere lidstaten meer genereuze normen hanteren. Die situatie heeft geleid tot secundaire bewegingen en heeft met name bepaalde lidstaten onder druk gezet.

In het licht van het bovenstaande heeft het voorstel de volgende doelstellingen:

(1)Verdere harmonisatie van de opvangvoorzieningen in de EU. Dit zal ervoor zorgen dat verzoekers overal in de EU waardig worden behandeld, met inachtneming van de grondrechten en de rechten van het kind, ook in lidstaten die het tot dusver niet is gelukt een waardige behandeling te garanderen; daarnaast vermindert het voor verzoekers de prikkel om zich vanwege de opvangvoorzieningen irregulier naar en binnen de EU te verplaatsen, en met name naar lidstaten waar de voorzieningen in het algemeen aan strenge normen voldoen. Dat zal tevens bijdragen tot een billijker verdeling van de verzoekers over de lidstaten. Een en ander moet met name gestalte krijgen door van de lidstaten te verlangen dat zij operationele normen en indicatoren in acht nemen die op EU-niveau zijn ontwikkeld en dat zij noodplannen beschikbaar hebben om in passende opvang van verzoekers te kunnen voorzien als zij met een onevenredig groot aantal verzoekers worden geconfronteerd.

(2)Vermindering van de prikkels voor secundaire bewegingen. Om de migratiestromen ordelijk te kunnen beheren, de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat te vergemakkelijken en secundaire bewegingen te voorkomen, is het cruciaal dat verzoekers blijven in de lidstaat die voor hen verantwoordelijk is en niet onderduiken. De herziene Dublinverordening bevat deze verplichting voor de verzoekers. De invoering van striktere beperkingen op de bewegingsvrijheid van verzoekers en duidelijke consequenties wanneer verzoekers zich daar niet aan houden, zal bijdragen tot doeltreffender toezicht op de verblijfplaats van de verzoekers. Teneinde de situatie voor de verzoekers voorspelbaarder te maken, ervoor te zorgen dat zij in aanmerking worden genomen ongeacht de lidstaat waar zij zich bevinden, en onderduiken te ontmoedigen, moeten de mogelijkheden om aan verzoekers een specifieke woonplaats toe te wijzen, een meldingsplicht op te leggen en materiële opvangvoorzieningen uitsluitend in natura te verstrekken, verder worden geharmoniseerd. Dit geldt met name in de volgende drie situaties: wanneer de verzoeker in de lidstaat van eerste irreguliere of legale binnenkomst geen verzoek om internationale bescherming heeft gedaan; wanneer de verzoeker is ondergedoken en is vertrokken uit de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden; en wanneer de verzoeker is teruggestuurd naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden, nadat hij is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken.

(3)Verbetering van de vooruitzichten van de verzoeker op zelfstandigheid en mogelijke integratie. Met uitzondering van degenen van wie het verzoek waarschijnlijk zal worden afgewezen, zou verzoekers zo snel mogelijk moeten worden toegestaan te werken en zelf in hun levensonderhoud te voorzien, ook terwijl hun verzoek nog in behandeling is. Dit draagt ertoe bij dat zij minder afhankelijk worden en verbetert de vooruitzichten op integratie van degenen aan wie uiteindelijk bescherming zal worden verleend. De wachttijd voor toegang tot de arbeidsmarkt zou derhalve moeten worden verkort van maximaal negen tot maximaal zes maanden na de indiening van het verzoek. Hierdoor wordt de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt afgestemd op de duur van het onderzoek ten gronde van het verzoek. De lidstaten worden ook aangemoedigd om verzoekers, indien hun verzoek waarschijnlijk gegrond is, niet later dan drie maanden na het indienen van het verzoek tot de arbeidsmarkt toe te laten. De toegang tot de arbeidsmarkt moet volledig in overeenstemming met de arbeidsmarktnormen zijn, wat er ook toe zou moeten bijdragen dat verstoring van de arbeidsmarkt wordt voorkomen. Verdere verkleining van de grote verschillen tussen de voorschriften van de lidstaten inzake de toegang tot de arbeidsmarkt is ook van wezenlijk belang om met werkgelegenheid samenhangend asieltoerisme en prikkels voor secundaire bewegingen te bestrijden.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Dit voorstel voor een herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen is volledig in overeenstemming met de eerste voorstellen voor de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel die op 4 mei 2016 zijn gepresenteerd. Het is ook in overeenstemming met het voorstel om de richtlijn asielprocedures en de richtlijn asielnormen te hervormen en om te vormen tot een verordening, en met het voorstel inzake een gestructureerd Uniekader voor hervestiging.

Overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor een herschikking van de Dublin III-verordening zou een verzoeker geen recht moeten hebben op alle materiële opvangvoorzieningen waarin deze richtlijn voorziet, wanneer hij zich niet in de lidstaat bevindt waar hij geacht wordt zich te bevinden. Het voorstel voor een herschikking van de Dublin III-verordening heeft derhalve gevolgen voor de toepassing van de richtlijn opvangvoorzieningen, die in die zin moet worden gewijzigd, waarin dit voorstel voorziet.

In het voorstel van de Commissie voor een herschikking van de Dublin III-verordening wordt ook bepaald dat alle verzoekers, waar zij zich ook bevinden, recht hebben op spoedeisende medische zorg. In de praktijk zijn de lidstaten doorgaans van oordeel dat de essentiële behandeling van ziekten, met inbegrip van ernstige mentale stoornissen, waarin de richtlijn opvangvoorzieningen voorziet, onder de noemer “spoedeisende medische zorg” valt. Dit voorstel is derhalve volledig in overeenstemming met het voorstel van de Commissie voor een herschikking van de Dublin III-verordening.

Op basis van het werk dat het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) al heeft verricht, zal het Asielagentschap van de Europese Unie de asiel- en opvangvoorzieningen van de lidstaten monitoren en beoordelen.

Het voorstel voor een herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen zorgt ervoor dat asielzoekers tijdens de gehele asielprocedure beschikbaar blijven, zodat een tijdige en effectieve beoordeling van hun verzoek verzekerd is, en draagt derhalve bij tot de effectieve tenuitvoerlegging van de voorgestelde verordeningen inzake asielprocedures en asielnormen.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit voorstel sluit aan bij het brede langetermijnbeleid inzake beter migratiebeheer dat de Commissie heeft uiteengezet in de Europese migratieagenda 12 , waarin de politieke beleidslijnen van voorzitter Juncker werden uitgewerkt tot een reeks samenhangende en elkaar onderling versterkende maatregelen. Deze maatregelen werden gebaseerd op vier pijlers: de prikkels voor irreguliere migratie reduceren, de buitengrenzen van de Unie beveiligen en levens redden, een sterk asielbeleid voeren en een nieuw beleid inzake legale migratie ontwikkelen.

Met dit voorstel wordt uitvoering gegeven aan het doel van de Europese migratieagenda om het asielbeleid van de Unie te versterken. Het moet worden opgevat als deel uitmakend van het bredere beleid op EU-niveau waarmee wordt gestreefd naar een solide en doeltreffend systeem voor duurzaam migratiebeheer dat billijk is voor gastgemeenschappen en EU-burgers en voor de betrokken onderdanen van derde landen, landen van herkomst en landen van doorreis.

RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel betreft een herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen en moet derhalve volgens de gewone wetgevingsprocedure worden vastgesteld met dezelfde rechtsgrondslag, namelijk artikel 78, lid 2, onder f), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Variabele geometrie

Overeenkomstig Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en aan het VWEU, kunnen het Verenigd Koninkrijk en Ierland beslissen dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en toepassing van de maatregelen tot vaststelling van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Het Verenigd Koninkrijk heeft in dit verband kennis gegeven van zijn wens om deel te nemen aan de aanneming en toepassing van Richtlijn 2003/9/EG en van zijn beslissing om niet deel te nemen aan de aanneming van Richtlijn 2013/33/EU. Ierland heeft beslist niet deel te nemen aan de aanneming van Richtlijn 2003/9/EG, noch aan de aanneming van Richtlijn 2013/33/EU. Dientengevolge zijn de bepalingen van Richtlijn 2003/9/EG van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en zijn de bepalingen van onderhavige richtlijn noch op het Verenigd Koninkrijk, noch op Ierland van toepassing.

De standpunten van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de oude richtlijnen hebben geen gevolgen voor hun mogelijke deelname aan de aanneming en toepassing van de nieuwe richtlijn. Of het Verenigd Koninkrijk en Ierland aan de nieuwe verordening deelnemen, zal worden vastgesteld in de loop van de onderhandelingen en overeenkomstig voornoemd Protocol nr. 21.

Overeenkomstig Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het VEU en aan het VWEU, zijn Richtlijn 2003/9/EG en Richtlijn 2013/33/EU niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken.

Subsidiariteit

Hoewel Richtlijn 2003/9/EG en Richtlijn 2013/33/EU voor aanmerkelijke harmonisatie hebben gezorgd, verschillen de opvangvoorzieningen nog aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat. De grote verschillen tussen de opvangvoorzieningen van de lidstaten en het ontbreken van operationele normen voor een waardige behandeling van de verzoekers leiden tot opvanggerelateerd asieltoerisme en secundaire bewegingen van verzoekers binnen de EU en veroorzaken druk voor bepaalde lidstaten in het bijzonder. Door in alle lidstaten gelijkere opvangnormen op een passend niveau tot stand te brengen, wordt bijgedragen tot een waardiger behandeling en een eerlijker verdeling van de verzoekers over de EU. Verdergaand optreden van de EU is derhalve noodzakelijk om te komen tot een harmonisatiepeil dat voldoende is om de gestelde doelen te vervullen.

Evenredigheid

De voorgestelde wijzigingen van de richtlijn opvangvoorzieningen zijn beperkt, en gericht op verwezenlijking van de doelstelling dat verzoekers overal in de EU waardig worden behandeld, dat de grondrechten en de rechten van het kind worden geëerbiedigd, dat opvang- en integratiegerelateerde prikkels voor irreguliere bewegingen van migranten naar en binnen de EU worden verminderd, terwijl tevens rekening wordt gehouden met de significante verschillen tussen de sociale en economische omstandigheden in de verschillende lidstaten.

Wijzigingen van de richtlijn opvangvoorzieningen worden slechts voorgesteld voor die gebieden waar verdere harmonisatie een significant effect zal hebben, zoals de bepalingen inzake materiële opvangnormen, maatregelen die moeten waarborgen dat verzoekers ter beschikking blijven van de bevoegde autoriteiten en niet onderduiken, alsmede de rechten en verplichtingen die relevant zijn voor een doeltreffende integratie van de verzoekers in de samenleving van de lidstaten van opvang.

Het voorstel maakt duidelijk dat wanneer een lidstaat beslist de bewegingsvrijheid van een verzoeker te beperken, hem in bewaring te nemen of van hem een bijdrage te verlangen voor het totaal of een deel van de kosten van de materiële opvangvoorzieningen, de lidstaat telkens rekening dient te houden met de specifieke situatie van de betrokkene, inclusief bijzondere opvangbehoeften, en met het evenredigheidsbeginsel.

Keuze van het instrument

Een herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen in combinatie met een uitbreiding van het mandaat van het Asielagentschap van de Europese Unie om een uniforme uitvoering van de opvangvoorziening in de praktijk te bevorderen, wordt voldoende geacht ter verwezenlijking van het doel van verdere harmonisatie van de opvangvoorzieningen van de lidstaten en de integratievooruitzichten van de verzoekers en vermindering van de opvanggerelateerde prikkels voor migranten om zich irregulier naar en binnen de EU te verplaatsen. Gezien de huidige significante verschillen tussen de sociale en economische omstandigheden van de lidstaten wordt het niet haalbaar of wenselijk geacht om de opvangvoorzieningen in de lidstaten volledig te harmoniseren.

RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN HET BIJEENBRENGEN VAN DESKUNDIGHEID

Raadplegingen van belanghebbenden

Met haar mededeling van 6 april 2016 “Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen” heeft de Commissie een brede discussie op gang gebracht. Sinds die mededeling zijn er zowel in het Europees Parlement (LIBE-commissie van 21 april 2016) als bij de Raad standpunten uitgewisseld over de in de mededeling voorgestelde initiatieven. Over de mededeling is ook uitvoerig gediscussieerd door de sociale partners, gespecialiseerde ngo’s, intergouvernementele organisaties en andere belanghebbenden.

De Commissie heeft in mei 2016 de lidstaten en andere betrokken partijen (waaronder ngo’s en internationale organisaties zoals de UNHCR) geraadpleegd over haar belangrijkste hervormingsplannen, zoals opgenomen in een discussiedocument. In juni 2016 heeft de Commissie ook een informele gedachtewisseling gehad met het Europees Parlement. Alle geraadpleegde partijen hadden de gelegenheid om schriftelijk opmerkingen te maken. De belangrijkste resultaten van deze gerichte raadpleging van belanghebbenden kunnen als volgt worden samengevat:

Verdere harmonisatie van de opvangvoorzieningen in de EU: de meeste lidstaten waren voor verdere harmonisatie van de opvangvoorzieningen in de EU. Sommige van de andere belanghebbenden, onder wie enkele vertegenwoordigers van het Europees Parlement, waren echter bevreesd dat verdere harmonisatie zou kunnen leiden tot een ongewenste verslechtering van de opvangnormen en wezen erop dat de grondrechten en de internationale verplichtingen moeten worden geëerbiedigd. Alle belanghebbenden waren het erover eens dat het de lidstaten moet worden toegestaan om verzoekers betere opvangvoorzieningen te bieden dan die waarin de richtlijn opvangvoorzieningen voorziet. Een probleem waarop met name werd gewezen, is wat de term “(mens)waardige levensstandaard” in de richtlijn opvangvoorzieningen inhoudt. De operationele normen en indicatoren voor de opvangvoorzieningen in de EU, met de ontwikkeling waarvan het EASO op initiatief van de Commissie is begonnen, werden door velen ondersteund, en ook de noodzaak van verdere monitoring, handhaving en noodplanning werd onderkend.

Vermindering van de prikkels voor secundaire bewegingen: de lidstaten oordeelden in het algemeen positief over het idee van een meer geharmoniseerde aanpak van maatregelen zoals beperkingen van de bewegingsvrijheid van verzoekers om te waarborgen dat deze ter beschikking van de autoriteiten blijven en niet onderduiken. Een aantal lidstaten was het ermee eens dat materiële opvangvoorzieningen alleen zouden moeten worden verstrekt aan verzoekers die verblijf houden in de lidstaat waar zij geacht worden zich te bevinden, terwijl de lidstaten minder eensgezind waren over de vraag of materiële opvangvoorzieningen in bepaalde omstandigheden uitsluitend in natura zouden moeten worden verstrekt. Andere belanghebbenden, onder wie enkele vertegenwoordigers van het Europees Parlement, twijfelden aan het nut van dergelijke maatregelen en waren van mening dat maatregelen die stimuleren dat verzoekers blijven, effectiever zijn om hetzelfde doel te bereiken (gezinshereniging, toegang tot de arbeidsmarkt e.d.).

Verbetering van de vooruitzichten van de verzoeker op integratie: de meeste belanghebbenden, waaronder lidstaten en vertegenwoordigers van het Europees Parlement, leek het nuttig om opnieuw te beoordelen hoe de bepaling van de richtlijn opvangvoorzieningen over de voorwaarden voor de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt functioneert als middel om de integratievooruitzichten van verzoekers te vergroten. Enkele lidstaten hadden de laatste tijd positieve ervaringen met verkorting van de wachttijd voor de toegang tot de arbeidsmarkt. Volgens sommige belanghebbenden is het van belang om de termijn voor de toelating tot de arbeidsmarkt te harmoniseren en te verkorten, maar moet het effect daarvan niet worden overschat, aangezien er ook andere belangrijke hindernissen voor effectieve toegang bestaan (bijvoorbeeld met betrekking tot de erkenning van kwalificaties, vooral voor verzoekers die niet over bewijsstukken beschikken).

EU-benchmark om de hoogte van de financiële steun aan verzoekers te bepalen: De meeste belanghebbenden waren huiverig voor het invoeren van een EU-benchmark om de hoogte van de financiële steun aan verzoekers te bepalen. Die mogelijkheid werd niettemin grondig onderzocht. De conclusie was dat het niet mogelijk is zo’n gemeenschappelijke benchmark in te voeren, met name omdat a) de meeste lidstaten materiële opvangvoorzieningen niet verstrekken door middel van uitsluitend financiële steun, maar de voorkeur geven aan verstrekking in natura of als combinatie van financiële steun en uitkeringen in natura, en b) de momenteel aan verzoekers verleende financiële steun in de meeste gevallen ver beneden alle mogelijke onderzochte benchmarks of drempelwaarden ligt (armoederisicodrempel, drempel van ernstige materiële deprivatie en minimuminkomensdrempel). Harmonisatie van het steunbedrag zou dus betekenen dat dit in veel lidstaten zou moeten worden verhoogd, soms in zeer aanzienlijke mate, met name in de lidstaten die al een vergelijkbaar hoog steunpeil kennen, en zou er in sommige gevallen toe kunnen leiden dat verzoekers gunstiger worden behandeld dan burgers van lidstaten die in armoede leven of anderszins economisch achtergesteld zijn.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Het EASO is opgedragen operationele normen en indicatoren voor de opvangvoorzieningen te ontwikkelen. Er wordt voorgesteld dat de lidstaten deze operationele normen en indicatoren in acht nemen wanneer zij de desbetreffende mechanismen opzetten, zodat passende richtsnoeren voor, toezicht op en controle van hun opvangvoorzieningen gewaarborgd zijn. Met het oog op de formulering van deze operationele normen en indicatoren heeft het EASO in het voorjaar van 2016 de opvangvoorzieningen in kaart gebracht op basis van door de lidstaten verstrekte gedetailleerde informatie over de wijze waarop zij de verstrekking van die voorzieningen hebben geregeld. Het daaruit resulterende verslag, waarvoor 26 lidstaten en geassocieerde staten input hebben gegeven 13 , is bij het uitwerken van dit voorstel gebruikt. De resultaten van het verslag kunnen als volgt worden samengevat:

Verdere harmonisatie van de opvangvoorzieningen in de EU: materiële opvangvoorzieningen worden in de lidstaten op uiteenlopende wijze gedefinieerd. In sommige lidstaten blijven deze tamelijk beperkt, terwijl andere lidstaten definities hanteren die veel verder gaan dan de richtlijn opvangvoorzieningen voorschrijft, bijvoorbeeld wat sanitaire artikelen betreft. De meeste lidstaten hanteren een combinatie van verschillende vormen van materiële opvangvoorzieningen, bijvoorbeeld zowel verstrekkingen in natura als in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen. In sommige lidstaten worden materiële opvangvoorzieningen alleen in natura verstrekt. De procedures voor de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen hangen sterk af van wat er wordt verstrekt (huisvesting, voeding, kleding enz.) of aan wie (verzoekers met bijzondere behoeften, fase van de asielprocedure).

Vermindering van de prikkels voor secundaire bewegingen: in de meeste lidstaten wordt de bewegingsvrijheid van verzoekers niet beperkt tot bepaalde gebieden, maar mogen zij zich vrij over het grondgebied verplaatsen. Een aantal lidstaten wijst hun echter wel een specifieke woonplaats toe, doorgaans met het oog op de organisatie van hun opvangstelsel. Doorgaans wordt rekening gehouden met de bevolking, de sociale en economische situatie, de capaciteit van de opvangcentra en de behoeften van individuele verzoekers. De meeste lidstaten stellen bij de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen de eis dat de verzoeker op een bepaalde plaats verblijft, doorgaans door die voorzieningen alleen in opvangcentra te verstrekken. De lidstaten hanteren ook vaak een meldingsplicht om toezicht te houden op de verblijfplaats van de verzoekers. Zo’n meldingsplicht wordt opgelegd aan zowel verzoekers in een aangewezen opvangcentrum als verzoekers die in particuliere accommodatie verblijven. De praktijk en de redenen voor beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen variëren ook aanzienlijk tussen de lidstaten. Een van de vaakst voorkomende redenen om opvangvoorzieningen te beperken is dat de verzoeker zijn verblijfplaats heeft verlaten.

Verbetering van de vooruitzichten van de verzoeker op integratie: vrijwel alle lidstaten laten verzoekers tijdens de asielprocedure toe tot de arbeidsmarkt. De wachttijd voor de toegang tot werkgelegenheid varieert echter aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat: van minder dan een maand tot negen maanden. De meeste lidstaten hanteren voor de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt geen specifieke beperkingen. Slechts enkele lidstaten verrichten een arbeidsmarkttoets.

Daarnaast heeft de Commissie, nadat in 2013 de richtlijn opvangvoorzieningen was vastgesteld, een reeks bijeenkomsten van het contactcomité georganiseerd om met de deskundigen van de lidstaten van gedachte te wisselen over de uitdagingen die zij ondervinden bij de omzetting en uitvoering van de richtlijn. Ook de conclusies van het contactcomité zijn bij het opstellen van dit voorstel van nut geweest.

Rechten

Dit voorstel is uitvoerig getoetst om ervoor te zorgen dat de bepalingen volledig stroken met de grondrechten en de algemene beginselen van het Unierecht, zoals vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met de verplichtingen die uit het internationaal recht voortvloeien.

De voorgestelde wijzigingen van de richtlijn opvangvoorzieningen benadrukken dat de lidstaten zich bij de monitoring en controle van hun opvangstelsel moeten houden aan de op EU-niveau ontwikkelde operationele normen en indicatoren voor opvangvoorzieningen. Voorts wordt verduidelijkt dat de verzoekers in alle omstandigheden recht hebben op medische zorg en op een waardige levensstandaard.

Het voorstel bepaalt dat de opvangvoorzieningen voor minderjarigen moeten worden aangepast aan hun specifieke situatie (niet-begeleide minderjarigen of minderjarigen met hun familie) en dat gepaste rekening moet worden gehouden met hun veiligheid en hun fysieke en emotionele toestand. De voorzieningen moeten worden aangeboden op een wijze die hun algemene ontwikkeling stimuleert. Voorts houdt het voorstel rekening met de verplichtingen van de lidstaten op grond van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (verdrag van Istanbul) 14 .

Het discriminatieverbod wordt versterkt door de lidstaten te verplichten om verzoekers die tot de arbeidsmarkt zijn toegelaten, dezelfde behandeling te verlenen als de eigen onderdanen wat betreft arbeidsvoorwaarden, vrijheid van vereniging en aansluiting bij een werknemersorganisatie, onderwijs en beroepsopleiding, erkenning van beroepskwalificaties en sociale zekerheid.

In het voorstel wordt benadrukt dat de lidstaten, wanneer zij de middelen waarover een verzoeker beschikt, beoordelen, wanneer zij van een verzoeker een bijdrage verlangen voor het totaal of een deel van de kosten van materiële opvangvoorzieningen, of wanneer zij een verzoeker om terugbetaling vragen, het evenredigheidsbeginsel in acht moeten nemen en rekening moeten houden met het individuele gedrag en de specifieke omstandigheden van de verzoeker en de noodzaak om diens waardigheid of persoonlijke integriteit te eerbiedigen, alsook met diens bijzondere opvangbehoeften.

Alle besluiten waarbij de bewegingsvrijheid van een verzoeker wordt beperkt, moeten objectief en onpartijdig worden genomen, gebaseerd zijn op het individuele gedrag en de specifieke omstandigheden van de betrokkene en het evenredigheidsbeginsel op passende wijze in acht nemen. De verzoeker moet onverwijld schriftelijk worden geïnformeerd, in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijs mag worden geacht te kunnen verstaan, over het feit dat zo’n besluit is genomen, over de redenen voor het besluit en over de procedures om het besluit aan te vechten.

Het blijft zo dat bewaring uit hoofde van de richtlijn opvangvoorzieningen slechts is toegestaan wanneer zulks nodig blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast. Alle garanties die de huidige richtlijn op het gebied van bewaring reeds biedt, blijven ongewijzigd. Er moet speciaal voor worden gezorgd dat de duur van de bewaring evenredig is en dat de bewaring wordt beëindigd zodra de redenen van bewaring niet meer van toepassing zijn. Het voorstel is volledig verenigbaar met artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in het licht van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind mogen kinderen in de regel niet aan bewaring worden onderworpen.

GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel leidt niet tot financiële of administratieve lasten voor de Unie. Het heeft dan ook geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

De Commissie zal over de toepassing van deze richtlijn verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad binnen drie jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vijf jaar, en alle noodzakelijke wijzigingen voorstellen. De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die zij nodig heeft voor het vervullen van haar verslagleggingsplicht.

Overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie zal het Asielagentschap de asiel- en opvangstelsels van de lidstaten ook monitoren en beoordelen.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Er wordt alleen uitleg gegeven bij de bepalingen die in dit voorstel worden gewijzigd.

1.Verdere harmonisatie van de opvangvoorzieningen in de EU

Toepassingsgebied: de richtlijn opvangvoorzieningen blijft als algemene regel van toepassing op alle onderdanen van derde landen en staatlozen die een verzoek om internationale bescherming doen op het grondgebied van een lidstaat, voor zover zij als verzoeker op het grondgebied mogen verblijven en vanaf het moment dat zij het verzoek doen.

Er wordt een uitzondering gemaakt voor gevallen waarin een verzoeker zich irregulier in een andere lidstaat bevindt dan die waar hij geacht wordt zich te bevinden. In die situatie heeft de verzoeker geen recht op materiële opvangvoorzieningen, opleiding en onderwijs voor minderjarigen of werkgelegenheid en beroepsopleiding. In het voorstel wordt verduidelijkt dat de verzoeker evenwel altijd recht behoudt op medische zorg en op een waardige levensstandaard, overeenkomstig de grondrechten, die de bestaansmiddelen en basisbehoeften van de verzoeker waarborgt wat betreft diens fysieke veiligheid, waardigheid en interpersoonlijke betrekkingen (artikel 17 bis). Om evenwel de eerbiediging van de grondrechten van kinderen te waarborgen, dienen de lidstaten minderjarigen toegang te geven tot passende educatieve activiteiten in afwachting van de overbrenging naar de verantwoordelijke lidstaat.

Het wordt in het voorstel duidelijk gemaakt dat het recht op een waardige behandeling ook geldt in gevallen waarin een lidstaat in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden bij wijze van uitzondering andere normen toepast inzake materiële opvangvoorzieningen dan die waarin de richtlijn opvangvoorzieningen voorziet. Het voorstel verplicht de lidstaten er ook toe de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie in te lichten wanneer dergelijke uitzonderlijke maatregelen worden getroffen en wanneer die maatregelen worden ingetrokken (artikel 17, lid 9).

De definitie van gezinsleden wordt uitgebreid doordat ook gezinnen die na het vertrek uit het land van herkomst, maar voorafgaand aan de aankomst op het grondgebied van de lidstaat zijn gevormd in aanmerking worden genomen (artikel 2, punt 3). Dit is in overeenstemming met de huidige realiteit op migratiegebied, doordat verzoekers vaak langere tijd buiten hun land van herkomst verblijven, bijvoorbeeld in een vluchtelingenkamp, voordat zij de EU bereiken. Verwacht wordt dat de uitbreiding van de definitie het risico vermindert dat personen die onder de uitgebreide regels vallen, zich irregulier verplaatsen en onderduiken.

Volgens het voorstel moeten de lidstaten zich bij de monitoring en controle van hun opvangstelsels houden aan de operationele normen en indicatoren voor opvangvoorzieningen waaraan het EASO momenteel werkt (artikel 27). Het Europees asielagentschap zal bij de uitvoering van zijn taken uit hoofde van dit voorstel worden bijgestaan door het netwerk van opvanginstanties van de lidstaten; dat geldt onder meer voor het ontwikkelen van modellen, praktische hulpmiddelen, indicatoren en richtsnoeren.

Volgens het voorstel moeten de lidstaten noodplannen opstellen, en die regelmatig actualiseren, met maatregelen die moeten zorgen voor een passende opvang wanneer de lidstaat met een onevenredig groot aantal verzoekers wordt geconfronteerd (artikel 28). Het voorstel verplicht de lidstaten er ook toe de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie in te lichten wanneer hun noodplan in werking wordt gesteld. De noodplannen worden gemonitord en beoordeeld volgens de procedure voor de monitoring en beoordeling van de asiel- en opvangstelsels van de lidstaten die het Asielagentschap van de Europese Unie moet uitvoeren.

In het voorstel wordt verduidelijkt wat onder personen met bijzondere opvangbehoeften wordt verstaan: personen die bijzondere waarborgen behoeven om gebruik te kunnen maken van de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen die in de richtlijn opvangvoorzieningen zijn vastgesteld, ongeacht of die personen als kwetsbaar worden beschouwd (artikel 2, punt 13). Het voorstel bevat tevens nadere bepalingen om de bijzondere opvangbehoeften van verzoekers zo snel mogelijk en gedurende de gehele opvangperiode te beoordelen, vast te stellen, te documenteren en eraan tegemoet te komen. Daarbij wordt ook bepaald dat het personeel van de desbetreffende autoriteiten voortdurend en op passende wijze moet worden bijgeschoold en dat sommige verzoekers ter nadere beoordeling moeten worden doorverwezen naar een arts of psycholoog. Het voorstel verduidelijkt dat de beoordeling kan worden opgenomen in de bestaande nationale procedures of kan worden verricht tegelijk met de beoordeling of voor een verzoeker bijzondere procedurele behoeften gelden (artikel 21).

Het voorstel bepaalt dat de termijn waarbinnen de lidstaten een voogd moeten toewijzen die een niet-begeleide minderjarige vertegenwoordigt en bijstaat, wordt bekort tot vijf werkdagen nadat het verzoek is gedaan. Ook wordt voorgesteld dat een voogd niet een zodanig aantal niet-begeleide minderjarigen mag vertegenwoordigen dat hij zijn taken niet naar behoren kan uitvoeren. De lidstaten moeten erop toezien dat voogden hun taken naar behoren uitvoeren en moeten klachten van niet-begeleide minderjarigen over hun voogd onderzoeken. De uit hoofde van de voorgestelde richtlijn asielprocedures aangestelde voogden mogen tevens de voogdijtaken uit hoofde van dit voorstel uitvoeren (artikel 23).

2.Vermindering van opvanggerelateerde prikkels voor secundaire bewegingen binnen de EU

Het voorstel bepaalt dat de lidstaten zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk bij het indienen van het verzoek, de verzoekers volgens een gemeenschappelijk model informeren over de voordelen en de plichten die verzoekers moeten vervullen in verband met de opvangvoorzieningen, met inbegrip van de omstandigheden waarin de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen kan worden beperkt (artikel 5).

Het voorstel verandert niets aan het feit dat verzoekers zich als algemene regel vrij kunnen bewegen op het grondgebied van de lidstaat of binnen een hun daartoe door die lidstaat aangewezen gebied (artikel 7, lid 1).

Om redenen van openbaar belang of openbare orde of met het oog op een snelle behandeling en een doeltreffende controle van het verzoek om internationale bescherming, met het oog op een snelle behandeling en een doeltreffende controle van de procedure om overeenkomstig de Dublinverordening de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen, of teneinde op doeltreffende wijze te voorkomen dat de verzoeker onderduikt, bepaalt de voorgestelde richtlijn dat de lidstaten, indien dat noodzakelijk is, aan verzoekers een specifieke verblijfplaats toewijzen, zoals een opvangcentrum, een particuliere woning, een appartement, een hotel of een ander voor de huisvesting van verzoekers ingericht pand. Een dergelijk besluit kan met name noodzakelijk zijn als de verzoeker niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, bijvoorbeeld: 

wanneer de verzoeker in de lidstaat van eerste irreguliere of legale binnenkomst geen verzoek om internationale bescherming heeft gedaan. Verzoekers hebben niet het recht om zelf te kiezen in welke lidstaat zij een verzoek indienen. Verzoekers moeten een verzoek om internationale bescherming doen in de lidstaat waar zij het eerst, irregulier of legaal, de EU binnenkomen. Verzoekers die niet aan deze verplichting hebben voldaan, zullen nadat overeenkomstig de Dublinverordening de verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld, minder waarschijnlijk mogen blijven in de lidstaat waar het verzoek is gedaan en die zij vermoedelijk zelf hebben uitgekozen, en zullen dus met grotere waarschijnlijkheid proberen onder te duiken;

wanneer de verzoeker is ondergedoken en is vertrokken uit de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden. Verzoekers worden geacht zich te bevinden in de lidstaat waar het verzoek is gedaan of in de lidstaat waarheen zij zijn overgebracht overeenkomstig de Dublinverordening. Indien een verzoeker is ondergedoken en zonder toestemming uit deze lidstaat is vertrokken naar een andere lidstaat, is het om de goede werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te waarborgen, cruciaal dat de verzoeker snel naar de juiste lidstaat wordt teruggebracht. Totdat de verzoeker is overgebracht, blijft het risico bestaan dat hij onderduikt; zijn verblijfplaats moet daarom goed in het oog worden gehouden;

wanneer de verzoeker is teruggestuurd naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden, nadat hij is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken. Het feit dat een verzoeker eerder is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken, is een belangrijke factor bij de beoordeling of het risico dat de verzoeker onderduikt, nog steeds bestaat. Teneinde te waarborgen dat de verzoeker niet opnieuw onderduikt en ter beschikking blijft van de bevoegde autoriteiten, moet diens verblijfplaats goed in het oog worden gehouden.

Heeft de verzoeker recht op materiële opvangvoorzieningen, dan moet voor de verstrekking van deze materiële opvangvoorzieningen de voorwaarde gelden dat de verzoeker verblijft op de toegewezen specifieke plaats (artikel 7, lid 2).

Het voorstel bepaalt ook dat de lidstaten, indien nodig, een verzoeker verplichten om zich regelmatig bij de autoriteiten te melden, wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat er een onderduikrisico bestaat (artikel 7, lid 3).

Gezien de ernstige gevolgen voor verzoekers die zijn ondergedoken of ten aanzien van wie is geoordeeld dat er een onderduikrisico bestaat, bevat de definitie van onderduiken in het voorstel zowel een opzettelijke handeling om de toepasselijke asielprocedures te omzeilen als de feitelijke omstandigheid dat de betrokkene niet ter beschikking is van de bevoegde autoriteiten, bijvoorbeeld doordat de verzoeker het gebied waar hij geacht wordt zich te bevinden, heeft verlaten (artikel 2, punt 10). Het risico op onderduiken wordt gedefinieerd als het in een individueel geval bestaan van redenen gebaseerd op objectieve, in de nationale wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een verzoeker zou kunnen onderduiken, in overeenstemming met de definitie in de Dublin III-verordening 15 (artikel 2, punt 11).

In het voorstel wordt uitdrukkelijk gesteld dat elk besluit tot beperking van de bewegingsvrijheid van de verzoeker moet berusten op de specifieke situatie van de betrokken persoon, rekening houdend met diens eventuele bijzondere opvangbehoeften en het evenredigheidsbeginsel. Ook wordt verduidelijkt dat verzoekers in kennis moeten worden gesteld van dergelijke besluiten en de gevolgen van niet-naleving daarvan (artikel 7, leden 7 en 8).

Er wordt verduidelijkt dat de lidstaten slechts een reisdocument dienen te verstrekken indien daarvoor ernstige humanitaire redenen bestaan. Daar is aan toegevoegd dat reisdocumenten tevens kunnen worden verstrekt om andere dwingende redenen, zoals bijvoorbeeld wanneer een verzoeker tot de arbeidsmarkt is toegelaten en voor zijn werkzaamheden verplicht is te reizen. Buiten deze uitzonderlijke omstandigheden mogen geen reisdocumenten worden verstrekt. De geldigheidsduur van reisdocumenten moet voorts worden beperkt tot het doel en de duur zoals die voor de reden van afgifte noodzakelijk zijn (artikel 6). Het vereiste dat de lidstaten verzoekers een identiteitsdocument verstrekken, is opgenomen in artikel 29 van het voorstel voor een verordening inzake asielprocedures.

De definitie van materiële opvangvoorzieningen wordt uitgebreid met andere artikelen dan levensmiddelen, wat in overstemming is met de voorzieningen die in veel lidstaten al worden verstrekt en waarmee het belang van dergelijke non-foodartikelen, zoals sanitaire artikelen, wordt benadrukt (artikel 2, punt 7).

Het voorstel verduidelijkt dat de verstrekking van huisvesting, voedsel, kleding en andere essentiële non-foodartikelen niet mag worden beperkt of stopgezet. Slechts de dagvergoeding mag in bepaalde omstandigheden worden verminderd of in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden worden ingetrokken. Indien huisvesting, voedsel, kleding en andere essentiële non-foodartikelen worden verstrekt in de vorm van uitkeringen, kunnen deze in bepaalde omstandigheden worden vervangen door opvangvoorzieningen in natura (artikel 19, lid 1).

Er zijn vier omstandigheden toegevoegd waarin de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen mag worden beperkt of gewijzigd. De verstrekking van materiële opvangvoorzieningen mag worden beperkt of gewijzigd indien de verzoeker: ernstig inbreuk heeft gemaakt op de regels van de opvangcentra of zich aan ernstig geweld schuldig heeft gemaakt; niet heeft voldaan aan de verplichting om in de lidstaat van eerste irreguliere of legale binnenkomst om internationale bescherming te verzoeken; is teruggezonden na onderduik en vertrek naar een andere lidstaat; of niet heeft meegewerkt aan verplichte integratiemaatregelen (artikel 19, lid 1).

Om secundaire bewegingen en onderduiken tegen te gaan, is een extra reden voor bewaring toegevoegd. Als aan een verzoeker een specifieke verblijfplaats is toegewezen maar hij niet voldoet aan de verplichting om daar te verblijven, en het risico dat de verzoeker onderduikt, blijft bestaan, mag de verzoeker in bewaring worden genomen om te waarborgen dat wordt voldaan aan de verplichting om op een specifieke plaats te verblijven (artikel 8, lid 3, onder c)). Zoals ook geldt in verband met andere redenen van bewaring uit hoofde van de richtlijn opvangvoorzieningen blijft bewaring slechts toegestaan wanneer dat nodig blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast. Alle garanties die de huidige richtlijn opvangvoorzieningen op het gebied van bewaring reeds biedt, blijven ongewijzigd. Er moet speciaal voor worden gezorgd dat de duur van de bewaring evenredig is en dat de bewaring wordt beëindigd zodra er geen redenen meer zijn om aan te nemen dat de verzoeker niet aan zijn verplichtingen zal voldoen. De verzoeker moet tevens worden gewezen op de verplichting die op hem rust en op de consequenties van niet-naleving.

3.Verbetering van de integratievooruitzichten van verzoekers in de EU – toegang tot de arbeidsmarkt

Het voorstel verkort de termijn voor de toegang tot de arbeidsmarkt van ten laatste negen maanden na de datum waarop het verzoek om internationale bescherming is ingediend tot zes maanden, indien geen administratief besluit is genomen over het verzoek overeenkomstig de voorgestelde verordening asielprocedures en de vertraging niet aan de verzoeker is te wijten (artikel 15, lid 1, eerste alinea). Hierdoor wordt de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt afgestemd op de normale duur van het onderzoek ten gronde van het verzoek overeenkomstig de voorgestelde verordening asielprocedures. Zodra een verzoeker toegang heeft tot de arbeidsmarkt moet dat uitdrukkelijk op zijn identiteitsdocument worden aangegeven (artikel 15, lid 5).

Vroegere toegang tot de arbeidsmarkt draagt bij tot de integratievooruitzichten van de verzoekers en vermindert de kosten van de opvang, met name als het al waarschijnlijk is dat de internationale bescherming zal worden verleend. Het voorstel maakt het daarom mogelijk dat de lidstaten eerder toegang verlenen. De lidstaten worden aangemoedigd om verzoekers, indien hun verzoek waarschijnlijk gegrond is, niet later dan drie maanden na het indienen van het verzoek tot de arbeidsmarkt toe te laten, ook als het verzoek om die reden met voorrang is behandeld.

Anderzijds mogen verzoekers die naar verwachting niet zullen worden erkend als begunstigde van internationale bescherming omdat hun verzoek waarschijnlijk ongegrond is, niet tot de arbeidsmarkt worden toegelaten (artikel 15, lid 1, tweede alinea). Deze categorie omvat verzoekers wier verzoek versneld ten gronde wordt behandeld omdat de verzoeker relevante feiten heeft verzwegen, duidelijk valse verklaringen, informatie of documenten heeft verstrekt, een verzoek slechts heeft gedaan om een terugkeerbesluit te vertragen of te dwarsbomen, of overeenkomstig de voorgestelde verordening asielprocedures om ernstige redenen beschouwd wordt als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde.

Het voorstel verduidelijkt dat wanneer toegang tot de arbeidsmarkt wordt verleend, die toegang effectief moet zijn. Er is geen sprake van effectieve toegang als de voorwaarden verhinderen dat iemand daadwerkelijk een baan kan zoeken. Arbeidsmarkttoetsen die voorrang geven aan eigen onderdanen, andere Unieburgers of onderdanen van derde landen die al legaal in de betrokken lidstaat verblijven, mogen de effectieve toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt niet bemoeilijken (artikel 15).

Er wordt voorgesteld dat verzoekers, zodra zij toegang hebben tot de arbeidsmarkt, recht hebben op een gemeenschappelijk geheel van rechten op basis van dezelfde behandeling als de onderdanen van de betrokken lidstaat, zoals ook voor andere in de Unie werkende onderdanen van derde landen geldt (bijvoorbeeld op grond van de richtlijn gecombineerde vergunning 16 of de richtlijn seizoenarbeiders 17 ). Er wordt specifiek bepaald dat het recht op gelijke behandeling geen verblijfsrecht verleent, indien het verzoek om internationale bescherming wordt afgewezen (artikel 15, lid 3).

De arbeidsvoorwaarden als bedoeld in dit voorstel moeten ten minste salaris, ontslag, gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidstijden en een verlofregeling omvatten, met inachtneming van de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. Het voorstel verleent verzoekers ook gelijke behandeling inzake vrijheid van vereniging en aansluiting bij een werknemersorganisatie, onderwijs en beroepsopleiding, erkenning van beroepskwalificaties en sociale zekerheid (artikel 15, lid 3).

Het voorstel maakt het mogelijk gelijke behandeling op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding te beperken tot onderwijs en opleiding die rechtstreeks verband houden met een specifieke arbeidsactiviteit. De takken van sociale zekerheid worden gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels 18 . Het voorstel maakt het voorts mogelijk de gelijke behandeling van verzoekers met betrekking tot gezinstoelagen en werkloosheidsuitkeringen te beperken. Werkloze verzoekers hebben recht op de opvangvoorzieningen waarin deze richtlijn voorziet (artikel 15, lid 3).

ê 2013/33/EU

2016/0222 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, onder f),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 19 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 20 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

ê 2013/33/EU overweging 1 (aangepast)

(1)Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten 21   Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad 22   moet op verschillende punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

ê 2013/33/EU overweging 2 (aangepast)

(2)Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel omvat  dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967  , is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken  , en bevestigt dus het beginsel van non-refoulement  . Dit beleid dient te zijn gebaseerd op solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid, inclusief de financiële gevolgen, tussen de lidstaten.

ò nieuw

(3)Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is gebaseerd op een systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming en gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, opvangvoorzieningen en procedures en rechten van personen die internationale bescherming genieten. Er zijn aanzienlijke vorderingen gemaakt met de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, maar toch zijn er nog steeds aanmerkelijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de opvangvoorzieningen die aan verzoekers worden aangeboden, de erkenningspercentages en het soort bescherming dat wordt verleend aan personen die internationale bescherming genieten. Deze verschillen bevorderen secundaire bewegingen en ondermijnen de doelstelling om te verzekeren dat alle verzoekers om internationale bescherming in de Unie gelijk worden behandeld.

ê 2013/33/EU overweging 3 (aangepast)

(3)    De Europese Raad is tijdens de buitengewone bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere overeengekomen te werken aan de instelling van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 („het Verdrag van Genève”), en zo te waarborgen dat niemand naar het land van vervolging wordt teruggestuurd, en zo het verbod tot uitzetting of terugleiding te handhaven. De eerste fase van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel werd tot stand gebracht met de vaststelling van de bij de Verdragen voorziene rechtsinstrumenten, waaronder Richtlijn 2003/9/EG.

ê 2013/33/EU overweging 4 (aangepast)

(4)    De Europese Raad van 4 november 2004 heeft het Haags programma aangenomen, waarin de doelstellingen zijn opgenomen die in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht moeten worden verwezenlijkt in de periode 2005-2010. In het Haags programma werd de Commissie verzocht om de evaluatie van de rechtsinstrumenten van de eerste fase af te sluiten en om voorstellen voor instrumenten en maatregelen van de tweede fase aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen.

ê 2013/33/EU overweging 5 (aangepast)

(5)    Op de bijeenkomst van 10-11 december 2009 heeft de Europese Raad het programma van Stockholm goedgekeurd, waarin het streven werd herhaald om uiterlijk in 2012 een gemeenschappelijke en solidaire ruimte tot stand te brengen waarin bescherming wordt geboden, op basis van een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme status voor personen aan wie internationale bescherming wordt verleend volgens hoge beschermingsnormen en eerlijke, effectieve procedures. Voorts wordt in het programma van Stockholm verklaard dat het essentieel is dat personen op een gelijkwaardig niveau behandeld worden wat betreft opvangvoorzieningen, ongeacht de lidstaat waar zij hun verzoek om internationale bescherming indienen.

ò nieuw

(4)In haar mededeling van 6 april 2016 „Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen” 23 heeft de Commissie de noodzaak benadrukt om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel verder te versterken en te harmoniseren. In de mededeling heeft zij tevens de mogelijkheden uiteengezet om het stelsel te verbeteren, met name door een duurzaam en billijk stelsel tot stand te brengen voor het bepalen van de voor verzoekers om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat, het Eurodac-systeem te verbeteren, te zorgen voor grotere convergentie van het asielstelsel van de Unie, secundaire bewegingen binnen de Unie te voorkomen en een nieuw mandaat voor het Asielagentschap van de Europese Unie vast te stellen. Hiermee wordt antwoord gegeven op de oproepen van de Europese Raad van 18–19 februari 2016 24 en 17–18 maart 2016 25 om vooruitgang te boeken wat betreft de hervorming van het bestaande Uniekader teneinde een humaan en efficiënt asielbeleid te garanderen. Voorts worden in de mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn initiatiefverslag van 12 april 2016.

(5)De opvangvoorzieningen verschillen nog aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, zowel wat de organisatie van de opvang als wat de normen voor de verzoekers betreft. De aanhoudende problemen van sommige lidstaten om de opvangnormen in acht te nemen die voor een waardige behandeling van verzoekers vereist zijn, hebben ertoe bijgedragen dat een onevenredige last rust op enkele lidstaten die in het algemeen strikte opvangnormen in acht nemen, waardoor deze onder druk staan om hun normen te verlagen. Door in alle lidstaten gelijkere opvangnormen op een passend niveau tot stand te brengen, wordt bijgedragen tot een waardiger behandeling en een eerlijker verdeling van de verzoekers over de EU.

ê 2013/33/EU overweging 6 (aangepast)

(6)De middelen van het Europees Vluchtelingenfonds  Fonds voor asiel, migratie en integratie  en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken  Asielagentschap van de Europese Unie  dienen te worden ingezet om de lidstaten voldoende ondersteuning te geven bij de toepassing van de normen die worden vastgesteld in de tweede fase van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel  bij deze richtlijn  , in het bijzonder  onder andere  die lidstaten waarvan het asielstelsel specifiek en onevenredig onder druk staat, met name als gevolg van hun ligging of de demografische situatie van die lidstaten.

ê 2013/33/EU overweging 7 (aangepast)

(7)    In het licht van de resultaten van de evaluaties van de uitvoering van de instrumenten uit de eerste fase, is dit het juiste moment om de beginselen die aan Richtlijn 2003/9/EG ten grondslag liggen, te bevestigen, teneinde betere opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken („verzoekers”) te garanderen.

ê 2013/33/EU overweging 8

ð nieuw

(7)Om in de gehele Unie de gelijke behandeling van verzoekers te garanderen, moet deze richtlijn van toepassing zijn tijdens alle fasen en op alle soorten procedures betreffende verzoeken om internationale bescherming, in alle plaatsen en voorzieningen waar verzoekers worden gehuisvest, en zolang zij als verzoekers op het grondgebied van de lidstaten mogen blijven.  Er moet worden verduidelijkt dat de materiële opvangvoorzieningen ter beschikking van de verzoekers moeten worden gesteld vanaf het moment dat de betrokkene de wens om te verzoeken om internationale bescherming heeft geuit aan medewerkers van de beslissingsautoriteit of medewerkers van andere autoriteiten die bevoegd zijn verklaard om verzoeken in ontvangst te nemen en te registreren of die de beslissingsautoriteit bijstaan bij het in ontvangst nemen van dergelijke verzoeken overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [de verordening asielprocedures]. 

ò nieuw

(8)Indien een verzoeker zich bevindt in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij uit hoofde van Verordening (EU) XXX/XXX [de Dublinverordening] geacht wordt zich te bevinden, dient die verzoeker geen recht te kunnen doen gelden op de in de artikelen 14 tot en met 17 vermelde opvangvoorzieningen.

ê 2013/33/EU overweging 10

(9)Wat betreft de behandeling van personen die tijdelijke bescherming op grond van deze richtlijn genieten onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van internationale rechtsinstrumenten waarbij zij partij zijn.

ê 2013/33/EU overwegingen 11 en 12 (aangepast)

(10)Er moeten normen  standaardvoorwaarden  worden vastgesteld voor de opvang van verzoekers die voldoende zijn om een menswaardige levensstandaard en vergelijkbare levensomstandigheden in alle lidstaten te waarborgen. De harmonisatie van de opvangvoorzieningen voor verzoekers zal ertoe bijdragen dat de secundaire stromen van verzoekers, die worden veroorzaakt door het verschil in opvangvoorzieningen, worden beperkt.

ò nieuw

(11)Om ervoor te zorgen dat verzoekers beseffen wat de consequenties van onderduiken zijn, moeten de lidstaten hen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk bij het indienen van het verzoek, op eenvormige wijze informeren over alle plichten die verzoekers moeten vervullen in verband met de opvangvoorzieningen, met inbegrip van de omstandigheden waarin de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen kan worden beperkt, alsook over de voordelen.

ê 2013/33/EU overweging 13 (aangepast)

(13)    Om de gelijke behandeling van alle personen die om internationale bescherming verzoeken, te garanderen en om de consistentie met het huidige acquis van de Unie inzake asiel te waarborgen, met name met Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming 26 , is het nodig de werkingssfeer van deze richtlijn uit te breiden tot personen die om subsidiaire bescherming verzoeken.

ò nieuw

(12)Indien de regels betreffende de aan verzoekers uit te reiken documenten in de EU geharmoniseerd zijn, is het voor verzoekers moeilijker om zich op ongeoorloofde wijze in de Unie te verplaatsen. Er moet worden verduidelijkt dat de lidstaten slechts een reisdocument dienen te verstrekken indien daarvoor ernstige humanitaire of andere dwingende redenen bestaan. De geldigheidsduur van reisdocumenten moet voorts worden beperkt tot het doel en de duur zoals die voor de reden van afgifte noodzakelijk zijn. Ernstige humanitaire redenen kunnen bijvoorbeeld in overweging worden genomen als een verzoeker naar een andere staat moet reizen met het oog op medische behandeling of bezoeken aan familieleden in bijzondere omstandigheden, zoals bezoeken aan naaste verwanten die ernstig ziek zijn of om een huwelijk of uitvaart van een naaste verwant bij te wonen. Van andere dwingende redenen kan sprake zijn wanneer verzoekers die zijn toegelaten tot de arbeidsmarkt moeten reizen met het oog op hun werkzaamheden, wanneer verzoekers moeten reizen in het kader van hun studie of wanneer minderjarigen samen met hun pleeggezin op reis gaan.

(13)Verzoekers hebben niet het recht om zelf te kiezen in welke lidstaat zij een verzoek indienen. Verzoekers moeten een verzoek om internationale bescherming doen in de lidstaat van eerste binnenkomst, of, indien zij legaal verblijven, in de lidstaat waar zij legaal verblijven of wonen. Wanneer een verzoeker niet aan deze verplichting heeft voldaan nadat overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [de Dublinverordening] de verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld, is het minder waarschijnlijk dat het die verzoeker wordt toegestaan te verblijven in de lidstaat waar het verzoek is gedaan en is het derhalve waarschijnlijker dat deze zal onderduiken. Diens verblijfplaats moet derhalve goed in het oog worden gehouden.

(14)Verzoekers worden geacht zich te bevinden in de lidstaat waar het verzoek is gedaan of in de lidstaat waarheen zij zijn overgebracht overeenkomstig de Dublinverordening. Indien een verzoeker is ondergedoken en zonder toestemming uit deze lidstaat is vertrokken naar een andere lidstaat, is het om de goede werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te waarborgen, cruciaal dat de verzoeker snel wordt teruggebracht naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden. Totdat de verzoeker is overgebracht, blijft het risico bestaan dat hij onderduikt; zijn verblijfplaats moet daarom goed in het oog worden gehouden.

(15)Het feit dat een verzoeker eerder is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken, is een belangrijke factor bij de beoordeling van het risico dat de verzoeker onderduikt. Teneinde te waarborgen dat de verzoeker niet opnieuw onderduikt en ter beschikking blijft van de bevoegde autoriteiten, moet diens verblijfplaats goed in het oog worden gehouden wanneer hij is teruggezonden naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden.

(16)Om redenen van openbaar belang of openbare orde of met het oog op een snelle behandeling en een doeltreffende controle van het verzoek om internationale bescherming, met het oog op een snelle behandeling en een doeltreffende controle van de procedure om overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [de Dublinverordening] de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen, of teneinde op doeltreffende wijze te voorkomen dat de verzoeker onderduikt, moeten de lidstaten, indien dat noodzakelijk is, aan verzoekers een specifieke verblijfplaats toewijzen, zoals een opvangcentrum, een particuliere woning, een appartement, een hotel of een ander voor de huisvesting van verzoekers ingericht pand. Het besluit daartoe kan noodzakelijk zijn om op doeltreffende wijze te voorkomen dat de verzoeker onderduikt, met name ingeval deze niet heeft voldaan aan de verplichting om: een verzoek te doen in de lidstaat van eerste irreguliere of legale binnenkomst; te blijven in de lidstaat waar hij geacht wordt te zich te bevinden; of ingeval de verzoeker is teruggestuurd naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden, nadat hij is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken. Indien de verzoeker recht heeft op materiële opvangvoorzieningen, moet voor de verstrekking van deze materiële opvangvoorzieningen de voorwaarde gelden dat de verzoeker verblijft op de toegewezen specifieke plaats.

(17)Indien er redenen zijn om aan te nemen dat het risico bestaat dat een verzoeker onderduikt, moeten de lidstaten verzoekers verplichten om zich bij de bevoegde autoriteiten te melden, zo vaak als nodig is om erop toe te zien dat de verzoeker niet onderduikt. Om verzoekers te ontmoedigen om opnieuw onder te duiken, moeten de lidstaten tevens de mogelijkheid hebben materiële opvangvoorzieningen, indien de verzoeker daarop recht heeft, slechts in natura te verstrekken.

(18)Elk besluit tot beperking van de bewegingsvrijheid van een verzoeker moet berusten op het individuele gedrag en de specifieke situatie van de betrokken persoon, rekening houdend met diens eventuele bijzondere opvangbehoeften en het evenredigheidsbeginsel. Verzoekers moeten naar behoren in kennis worden gesteld van dergelijke besluiten en de gevolgen van niet-naleving daarvan.

(19)Gezien de ernstige gevolgen voor verzoekers die zijn ondergedoken of ten aanzien van wie er geacht wordt een onderduikrisico te bestaan, moet onderduiken zodanig worden gedefinieerd dat er sprake is van zowel een opzettelijke handeling om de toepasselijke asielprocedures te omzeilen als de feitelijke omstandigheid dat de betrokkene niet ter beschikking is van de bevoegde autoriteiten, bijvoorbeeld doordat de verzoeker het gebied waar hij geacht wordt zich te bevinden, heeft verlaten.

ê 2013/33/EU overweging 15

ð nieuw

(20)De bewaring van verzoekers moet worden toegepast in overeenstemming met het onderliggende beginsel dat personen niet in bewaring mogen worden gehouden om de enkele reden dat zij internationale bescherming zoeken, met name overeenkomstig de internationale wettelijke verplichtingen van de lidstaten en overeenkomstig artikel 31 van het Verdrag van Genève. Verzoekers mogen alleen in bewaring worden genomen onder de in deze richtlijn vastgestelde, zeer duidelijk omschreven uitzonderlijke voorwaarden en alleen indien dit beantwoordt aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, zowel wat de wijze als wat het doel van de bewaring betreft. Bewaring van verzoekers uit hoofde van deze richtlijn moet schriftelijk worden bevolen door de gerechtelijke of bestuurlijke autoriteiten met vermelding van de redenen ervan, ook indien de betrokkene reeds in bewaring wordt gehouden wanneer het verzoek om internationale bescherming wordt gedaan.  Verzoekers die in bewaring worden gehouden, dienen daadwerkelijk de noodzakelijke procedurele waarborgen te kunnen genieten, zoals een beroep voor een nationale rechterlijke instantie.

ò nieuw

(21)Als aan een verzoeker een specifieke verblijfplaats is toegewezen maar hij niet voldoet aan de verplichting om daar te verblijven, mag de verzoeker enkel in bewaring worden genomen indien is aangetoond dat het risico bestaat dat de verzoeker onderduikt. In alle omstandigheden moet er speciaal voor worden gezorgd dat de duur van de bewaring evenredig is en dat de bewaring wordt beëindigd zodra de verzoeker aan zijn verplichtingen heeft voldaan of er geen redenen meer zijn om aan te nemen dat de verzoeker niet aan zijn verplichtingen zal voldoen. De verzoeker moet tevens worden gewezen op de verplichting die op hem rust en op de consequenties van niet-naleving.

ê 2013/33/EU overweging 16

(22)Wat betreft administratieve procedures in verband met de redenen van bewaring, vereist het begrip „met de nodige zorgvuldigheid” ten minste dat de lidstaten concrete en wezenlijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de tijd die nodig is om de redenen van bewaring te verifiëren zo kort mogelijk is, en dat er een daadwerkelijk vooruitzicht is dat deze verificatie binnen de kortst mogelijke tijd met resultaat kan worden uitgevoerd. De bewaring mag niet langer duren dan redelijkerwijs nodig is om de betrokken procedures te voltooien.

ê 2013/33/EU overweging 17

(23)De in deze richtlijn vermelde redenen van bewaring gelden onverminderd andere redenen van bewaring die van toepassing zijn krachtens het nationale recht en geen verband houden met het verzoek om internationale bescherming van de onderdaan van een derde land of staatloze, met inbegrip van redenen van bewaring in het kader van een strafprocedure.

ê 2013/33/EU overweging 18

ð nieuw

(24)Verzoekers in bewaring moeten worden behandeld met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en hun opvang moet zijn toegesneden op de behoeften van verzoekers in die situatie. De lidstaten moeten met name de toepassing van  artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en  artikel 37 van het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind waarborgen.

ê 2013/33/EU overweging 19

(25)Er kunnen zich gevallen voordoen waarin het in de praktijk niet mogelijk is onmiddellijk aan sommige opvangwaarborgen bij bewaring te voldoen, bijvoorbeeld als gevolg van de geografische ligging of de specifieke structuur van een bewaringsaccommodatie. Afwijkingen van deze waarborgen dienen echter altijd tijdelijk te zijn en alleen te worden toegepast in de omstandigheden die in deze richtlijn worden beschreven. Afwijkingen dienen alleen te worden toegepast in uitzonderlijke omstandigheden en dienen naar behoren te worden gemotiveerd, waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van het geval, zoals hoe zwaar de afwijking is, hoe lang zij geldt en welke gevolgen zij heeft voor de verzoeker.

ê 2013/33/EU overweging 20

(26)Teneinde de fysieke en psychische integriteit van de verzoekers beter te waarborgen, moet hun bewaring een maatregel zijn die pas in laatste instantie wordt genomen, en mag zij alleen worden opgelegd nadat alle niet-vrijheidsberovende maatregelen als alternatief voor bewaring naar behoren zijn onderzocht. Bij elke alternatieve maatregel voor bewaring moeten de fundamentele mensenrechten van verzoekers worden geëerbiedigd.

ê 2013/33/EU overweging 21

(27)Om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de procedurele waarborgen die inhouden dat er gelegenheid is contact op te nemen met organisaties of groepen van personen die rechtsbijstand verlenen, moet informatie worden verschaft over dergelijke organisaties en groepen van personen.

ê 2013/33/EU overweging 22

(28)Bij het nemen van beslissingen inzake huisvesting dienen de lidstaten terdege rekening te houden met het belang van het kind en met de bijzondere omstandigheden van iedere verzoeker die afhankelijk is van gezinsleden of andere nauwe naaste verwanten zoals ongehuwde minderjarige broers of zussen die reeds in de lidstaat zijn.

ê 2013/33/EU overweging 14

(29)De opvang van personen met bijzondere opvangbehoeften moet een basisprioriteit zijn voor de nationale autoriteiten om te garanderen dat de opvang van deze personen is toegesneden op hun bijzondere opvangbehoeften.

ê 2013/33/EU overweging 9

ð nieuw

(30)De lidstaten moeten ernaar streven om bij de toepassing van deze richtlijn de beginselen van het belang van het kind en van de eenheid van het gezin volledig in acht te nemen, overeenkomstig respectievelijk het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.  De opvangvoorzieningen voor minderjarigen moeten worden aangepast aan hun specifieke situatie, zowel voor niet-begeleide minderjarigen als minderjarigen met hun familie, en gepaste rekening moet worden gehouden met hun veiligheid en hun fysieke en emotionele toestand; de voorzieningen moeten worden aangeboden op een wijze die hun algemene ontwikkeling stimuleert. 

ò nieuw

(31)De lidstaten moeten er zorg voor dragen dat verzoekers de nodige medische zorg ontvangen, die ten minste spoedeisende behandelingen en essentiële behandeling van ziekten, inclusief ernstige psychische stoornissen, omvat. In verband met de volksgezondheid dient, ter voorkoming van ziekten en ter bescherming van de gezondheid van individuele verzoekers, de toegang van verzoekers tot gezondheidszorg tevens preventieve medische behandelingen, zoals vaccinaties, te omvatten. De lidstaten kunnen om redenen van volksgezondheid verzoekers een medisch onderzoek laten ondergaan. De resultaten van dit medisch onderzoek mogen niet van invloed zijn op de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming, die te allen tijde objectief, onpartijdig en op individuele basis overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [richtlijn asielprocedures] moet worden verricht.

(32)Het recht van een verzoeker op materiële opvangvoorzieningen uit hoofde van deze richtlijn mag in bepaalde omstandigheden worden beperkt, bijvoorbeeld wanneer een verzoeker is ondergedoken en zich vanuit de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden naar een andere lidstaat heeft begeven. De lidstaten moeten er echter op toezien dat verzoekers te allen tijde toegang hebben tot medische hulp en een waardige levensstandaard, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, in het bijzonder door te voorzien in de bestaansmiddelen en basisbehoeften van de verzoeker, zowel wat diens fysieke veiligheid en waardigheid als wat diens interpersoonlijke betrekkingen betreft, met inachtneming van de inherente kwetsbaarheid van verzoekers om internationale bescherming en hun familie of belangenbehartiger. De nodige aandacht dient tevens uit te gaan naar verzoekers met bijzondere opvangbehoeften. De specifieke behoeften van kinderen, met name wat betreft de eerbiediging van het recht van het kind op onderwijs en toegang tot gezondheidszorg, moeten in aanmerking worden genomen. Wanneer een minderjarige zich bevindt in een andere lidstaat dan die waar hij geacht wordt zich te bevinden, moet de lidstaat de minderjarige toegang verlenen tot gepaste educatieve activiteiten in afwachting van de overbrenging naar de verantwoordelijke lidstaat. De specifieke behoeften van vrouwelijke verzoekers die gendergerelateerd letsel hebben ondervonden, moeten in acht worden genomen, onder meer door erop toe te zien dat zij gedurende de verschillende fasen van de asielprocedure toegang hebben tot medische zorg, juridische bijstand en gepaste traumabegeleiding en psychosociale zorg.

(33)De reikwijdte van de definitie van gezinslid moet in overeenstemming zijn met de realiteit van de huidige ontwikkelingen op migratiegebied, die inhoudt dat verzoekers vaak pas na een langdurige reis op het grondgebied van de lidstaten aankomen. De definitie dient derhalve gezinnen te omvatten die buiten het land van herkomst, maar voor de aankomst op het grondgebied van de lidstaten zijn gevormd.

ê 2013/33/EU overweging 23

ð nieuw

(34)Om de zelfstandigheid van verzoekers te bevorderen en de grote verschillen tussen de lidstaten te beperken, is het essentieel duidelijke regels vast te stellen met betrekking tot de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt  en ervoor te zorgen dat die toegang effectief is, door geen voorwaarden op te leggen die effectief verhinderen dat een verzoeker werk zoekt. Arbeidsmarkttoetsen die voorrang geven aan eigen onderdanen, andere Unieburgers of onderdanen van derde landen die al legaal in de betrokken lidstaat verblijven, mogen de effectieve toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt niet bemoeilijken en dienen te worden uitgevoerd onverminderd het beginsel dat Unieburgers voorrang genieten, zoals is vastgelegd in de desbetreffende bepalingen van de toepasselijke toetredingsakten  .

ò nieuw

(35)De maximale termijn voor de toegang tot de arbeidsmarkt moet worden afgestemd op de duur van het onderzoek ten gronde van het verzoek. Teneinde de integratievooruitzichten en de zelfstandigheid van verzoekers te vergroten, wordt aangemoedigd dat in een vroeg stadium toegang tot de arbeidsmarkt wordt verleend indien het verzoek waarschijnlijk gegrond is, ook als het verzoek overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] met voorrang is behandeld. De lidstaten dienen derhalve te overwegen die termijn zo veel mogelijk te bekorten om ervoor te zorgen dat verzoekers, indien het waarschijnlijk is dat hun verzoek gegrond is, uiterlijk drie maanden na het indienen van het verzoek toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. De lidstaten dienen echter geen toegang te geven tot de arbeidsmarkt aan verzoekers wier verzoek om internationale bescherming waarschijnlijk ongegrond is en volgens een versnelde procedure wordt behandeld.

(36)Zodra verzoekers toegang hebben tot de arbeidsmarkt, dienen zij recht te hebben op een gemeenschappelijk geheel van rechten op basis van dezelfde behandeling als onderdanen van de betrokken lidstaat. De arbeidsvoorwaarden moeten ten minste salaris, ontslag, gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidstijden en een verlofregeling omvatten, met inachtneming van de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. Verzoekers dienen ook gelijke behandeling te genieten inzake vrijheid van vereniging en aansluiting bij een werknemersorganisatie, onderwijs en beroepsopleiding, erkenning van beroepskwalificaties en sociale zekerheid.

(37)De lidstaten moeten beroepskwalificaties die door een verzoeker in een andere lidstaat zijn verworven, erkennen op dezelfde wijze als die van burgers van de Unie en moeten rekening houden met in een derde land verworven kwalificaties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad 27 . Er dienen speciale maatregelen te worden overwogen om een degelijke oplossing te vinden voor de praktische problemen die verzoekers ondervinden bij de legalisatie van hun buitenlandse diploma, getuigschriften of andere bewijzen van officiële kwalificaties, in het bijzonder als gevolg van het ontbreken van bewijsstukken en hun onvermogen om de kosten van de erkenningsprocedures te betalen.

(38)De definitie van de takken van de sociale zekerheid die is opgenomen in Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad 28 dient van toepassing te zijn.

(39)Gezien de mogelijk tijdelijke aard van het verblijf van de verzoekers en onverminderd Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad moeten de lidstaten gezinstoelagen en werkloosheidsuitkeringen kunnen uitsluiten van de gelijke behandeling van verzoekers en de eigen onderdanen en moeten zij de gelijke behandeling op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding kunnen beperken. Ook het recht op vrijheid van vereniging en aansluiting bij een werknemersorganisatie kan worden beperkt door verzoekers uit te sluiten van deelname aan het management van bepaalde instanties en van het uitoefenen van een openbaar ambt.

(40)Het recht van de Unie houdt geen beperking in van de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels te organiseren. Bij gebreke van harmonisatie op het niveau van de Unie moet elke lidstaat de voorwaarden vaststellen waaronder socialezekerheidsuitkeringen worden toegekend, alsook het bedrag van deze uitkeringen en de periode gedurende welke zij worden verstrekt. Bij de uitoefening van die bevoegdheid moeten de lidstaten evenwel het recht van de Unie naleven.

ê 2013/33/EU overweging 24 (aangepast)

ð nieuw

(41)Om ervoor te zorgen dat de materiële  opvangvoorzieningen  steun die aan verzoekers wordt  worden  verstrekt, strookt  stroken  met de beginselen van deze richtlijn, is het noodzakelijk  de aard van die voorzieningen, die niet alleen huisvesting, voeding en kleding maar ook essentiële non-foodartikelen zoals sanitaire artikelen omvatten, nader te bepalen. Het is tevens noodzakelijk  dat de lidstaten het niveau van deze  materiële opvangvoorzieningen, die in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen worden verstrekt,  steun vaststellen op basis van relevante referentiewaarden  die voor hun onderdanen een passende levensstandaard waarborgen, zoals minimuminkomens, minimumlonen, minimumpensioenen, werkloosheidsuitkeringen en socialebijstandsuitkeringen . Dit houdt niet in dat de omvang van de steun dezelfde moet zijn als voor onderdanen. De lidstaten kunnen aan verzoekers een minder gunstige behandeling geven dan aan onderdanen, zoals omschreven in deze richtlijn.

ê 2013/33/EU overweging 25 (aangepast)

ð nieuw

(42)ð Om de mogelijkheid tot misbruik van het opvangstelsel te beperken, moeten de lidstaten in staat worden gesteld om materiële opvangvoorzieningen slechts te verstrekken voor zover verzoekers onvoldoende middelen hebben om zelf in hun onderhoud te voorzien. Wanneer de lidstaten beoordelen of de middelen waarover een verzoeker beschikt, toereikend zijn en wanneer zij van een verzoeker een bijdrage verlangen voor het totaal of een deel van de kosten van materiële opvangvoorzieningen, moeten zij het evenredigheidsbeginsel in acht nemen en rekening houden met de specifieke omstandigheden van de verzoeker en met de noodzaak om diens waardigheid of persoonlijke integriteit te eerbiedigen, alsook met diens bijzondere opvangbehoeften. Er mag van verzoekers geen bijdrage worden verlangd voor het totaal of een deel van de kosten van noodzakelijke gezondheidszorg. ï Mogelijk misbruik van het opvangstelsel moet  ook  worden tegengegaan door de omstandigheden te specificeren waarin materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers kunnen ð huisvesting, voedsel, kleding en andere essentiële non-foodartikelen, verstrekt in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen, mogen worden vervangen door in natura verstrekte opvangvoorzieningen, alsook de omstandigheden waarin de dagvergoeding kan ï worden beperkt of ingetrokken, terwijl tegelijkertijd voor en door alle verzoekers tegelijkertijd een menswaardige levensstandaard te garanderen wordt gegarandeerd.

ê 2013/33/EU overweging 26

ð nieuw

(43) De lidstaten moeten passende regels vaststellen voor het sturen, bewaken en controleren van de opvangvoorzieningen. Teneinde vergelijkbare levensomstandigheden te waarborgen, moeten de lidstaten in hun bewakings- en controlesystemen rekening houden met de operationele normen voor opvangvoorzieningen en de specifieke indicatoren die zijn ontwikkeld door [het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken / het Asielagentschap van de Europese Unie].  Er moet voor worden gezorgd dat de nationale opvangregelingen doeltreffend werken en dat de lidstaten samenwerken op het gebied van de opvang van verzoekers  , onder meer met behulp van het EU-netwerk van opvanginstanties dat is opgericht door [het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken / het Asielagentschap van de Europese Unie] .

ê 2013/33/EU overweging 27

(44)Passende coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de opvang van verzoekers moet worden aangemoedigd. D; derhalve dienen harmonieuze relaties tussen lokale gemeenschappen en opvangcentra te worden bevorderd.

ò nieuw

(45)De ervaring heeft uitgewezen dat noodplannen noodzakelijk zijn om een passende opvang van verzoekers te garanderen wanneer lidstaten met een buitenproportioneel aantal verzoekers om internationale bescherming worden geconfronteerd. Er moet regelmatig worden gecontroleerd en beoordeeld of de maatregelen waarin de noodplannen van de lidstaten voorzien, toereikend zijn.

ê 2013/33/EU overweging 28

(46)Het dient de lidstaten vrij te staan gunstiger regelingen in te voeren of te handhaven voor onderdanen van derde landen en staatlozen die internationale bescherming zoeken in een lidstaat.

ê 2013/33/EU overweging 29 (aangepast)

(47)In deze geest worden de De lidstaten worden opgeroepen de bepalingen van deze richtlijn ook toe te passen in procedures inzake verzoeken om andere vormen van bescherming dan die bepaald in Richtlijn 2011/95/EU Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen].

ê 2013/33/EU overweging 30

ð nieuw

(48)De implementatie van deze richtlijn dient regelmatig te worden geëvalueerd.  De lidstaten moeten de Commissie de informatie verstrekken die zij nodig heeft om haar verslagleggingsplicht te kunnen vervullen. 

ê 2013/33/EU overweging 31 (aangepast)

(49)Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van normen voor de opvangvoorzieningen voor verzoekers in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter op het niveau van de de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

ê 2013/33/EU overweging 32

(50)Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken 29 , hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

ê 2013/33/EU overweging 33 (aangepast)

(33)    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van het aan het VEU en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) gehechte Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaten.

ò nieuw

(51)[Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, hebben deze lidstaten te kennen gegeven dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.]

OF

(51)[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat Protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten.]

OF

(51)[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(52)Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft Ierland (bij brief van …) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.]

OF

(51)[Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft het Verenigd Koninkrijk (bij brief van …) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

(52)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.]

ê 2013/33/EU overweging 34

(52)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

ê 2013/33/EU overweging 35

(53)Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd en te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 6, 7, 18, 21, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast en dient dienovereenkomstig te worden uitgevoerd.

ê 2013/33/EU overweging 36 (aangepast)

(54)De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van  de vorige richtlijn  Richtlijn 2003/9/EG zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.

ê 2013/33/EU overweging 37 (aangepast)

(55)Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijn voor  de  omzetting in nationaal recht van  de  Rrichtlijn 2013/33/EU onverlet te laten,

ê 2013/33/EU (aangepast)

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

 ONDERWERP  DOEL, DEFINITIES EN WERKINGSSFEER

Artikel 1

Doel

Bij dDeze richtlijn heeft ten doel  worden  normen vast te stellen  vastgesteld  voor de opvang in de lidstaten van personen die om internationale bescherming verzoeken („verzoekers”).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1)a)„verzoek om internationale bescherming”: een verzoek om internationale bescherming zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h), [4, lid 2, onder a),] van Richtlijn 2011/95/EU Verordening (EU) XXX/XXX 30 [verordening asielprocedures];

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

(2)b)„verzoeker”:  een verzoeker zoals gedefinieerd in artikel [4, punt 2, onder b),] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures]  een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

(3)c)„gezinsleden”:  gezinsleden zoals gedefinieerd in artikel [2, punt (9),] van Verordening (EU) XXX/XXX 31 [verordening asielnormen];  de volgende leden van het gezin van de asielzoeker, voor zover het gezin reeds bestond in het land van herkomst, die in verband met het verzoek om internationale bescherming in dezelfde lidstaat aanwezig zijn:

de echtgenoot van de verzoeker of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van het recht dat betrekking heeft op onderdanen van derde landen;

de minderjarige kinderen van paren als bedoeld onder het eerste streepje, of van de verzoeker, mits zij niet gehuwd zijn, ongeacht of het uit hoofde van het nationale recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

de vader, moeder, of een andere volwassene die volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijk is voor de verzoeker indien de verzoeker minderjarig en ongehuwd is;

(4)d)„minderjarige”: een  minderjarige zoals gedefinieerd in artikel [2, punt (10),] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen]  onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

(5)e)„niet-begeleide minderjarige”: een  niet-begeleide  minderjarige  zoals gedefinieerd in artikel [2, punt (11),] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen]  die zonder begeleiding van een krachtens het recht of krachtens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat; onder dit begrip valt ook een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van de lidstaat is aangekomen;

ê 2013/33/EU

(6)f)„opvangvoorzieningen”: alle maatregelen die de lidstaten overeenkomstig deze richtlijn treffen ten behoeve van verzoekers;

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

(7)g)„materiële opvangvoorzieningen”: de opvangvoorzieningen met inbegrip van huisvesting, voedsel, en kleding  en andere essentiële non-foodartikelen die aan de behoeften van de verzoekers in verband met hun specifieke opvangvoorzieningen voldoen, zoals sanitaire artikelen  , die in natura of in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen worden verstrekt of een combinatie van deze drie, alsmede een dagvergoeding;

ê 2013/33/EU

(8)h)„bewaring”: het vasthouden van een verzoeker door een lidstaat op een bepaalde plaats, waar de betrokkene geen bewegingsvrijheid geniet;

(9)i)„opvangcentrum”: elke plaats die wordt gebruikt voor de collectieve huisvesting van verzoekers;

ò nieuw

(10)„onderduiken”: een handeling waarbij een verzoeker, teneinde asielprocedures te ontlopen, ofwel het grondgebied verlaat waar hij overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX 32 [Dublinverordening] geacht wordt zich te bevinden, ofwel zich niet ter beschikking houdt van de bevoegde autoriteiten of de rechter;

(11)„risico van onderduiken”: het in een individueel geval bestaan van redenen gebaseerd op objectieve, in de nationale wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een verzoeker zou kunnen onderduiken;

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

(12)j) voogd  vertegenwoordiger”: een persoon  zoals gedefinieerd in artikel [4, lid 2, onder f)] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures]  of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige in bij deze richtlijn voorziene procedures bij te staan en te vertegenwoordigen met het oog op de behartiging van het belang van het kind en, indien nodig, de verrichting van rechtshandelingen voor de minderjarige. Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger is aangewezen, duidt zij een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige de taken van vertegenwoordiger uit te voeren, overeenkomstig deze richtlijn;

(13)k)„verzoeker met bijzondere opvangbehoeften”: een  verzoeker  kwetsbare persoon in overeenstemming met artikel 21, die bijzondere waarborgen behoeft om gebruik te kunnen maken van de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld  , zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen met ernstige ziekten, personen met mentale stoornissen en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld, zoals slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking .

Artikel 3

Werkingssfeer

1.Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van derde landen en staatlozen die een verzoek om internationale bescherming op het grondgebied, inclusief aan de  buiten  grens, in de territoriale wateren  zee  of in de transitzones, van een lidstaat  de lidstaten  indienen voor zover zij als verzoeker op het grondgebied mogen verblijven, alsmede op de gezinsleden, indien zij overeenkomstig het nationale recht onder dit verzoek om internationale bescherming vallen.

2.De Deze richtlijn is niet van toepassing op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

3.Deze richtlijn is niet van toepassing wanneer de bepalingen van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen 33  toegepast worden  van toepassing is  .

4.De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn toe te passen op procedures waarin wordt beslist over verzoeken om andere vormen van bescherming dan die welke voortvloeit uit Richtlijn 2011/95/EU Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen].

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

De lidstaten kunnen gunstiger bepalingen inzake opvangvoorzieningen vaststellen of handhaven, voor verzoekers en voor andere in dezelfde lidstaat aanwezige  van hen afhankelijke  nauwe naaste verwanten van de verzoeker indien deze van hem afhankelijk zijn, of om humanitaire redenen voor zover die bepalingen verenigbaar zijn met deze richtlijn.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

HOOFDSTUK II

ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE OPVANGVOORZIENINGEN

Artikel 5

Informatie

1.De lidstaten verstrekken verzoekers binnen een redelijke termijn van ten hoogste 15 dagen na  zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk bij  de indiening van het verzoek om internationale bescherming, ten minste informatie over de geldende voordelen en over de verplichtingen die zij moeten nakomen in verband met de opvangvoorzieningen  . Zij wijzen er in de te verstrekken informatie op dat de verzoeker, overeenkomstig artikel 17 bis van deze richtlijn, geen recht heeft op de opvangvoorzieningen bedoeld in de artikelen 14 tot en met 17 van deze richtlijn, indien hij zich niet bevindt in de lidstaat waar hij overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening] geacht wordt zich te bevinden .

De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers informatie krijgen over organisaties of groepen van personen die specifieke rechtsbijstand verlenen en over organisaties die hulp kunnen bieden of informatie kunnen verstrekken over de opvangvoorzieningen, waaronder medische zorg.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie schriftelijk wordt verstrekt  volgens een door het Asielagentschap van de Europese Unie te ontwikkelen model en  in een taal die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat. In voorkomend geval  Indien nodig  kan  wordt  deze informatie tevens mondeling verstrekt worden  en aan de behoeften van minderjarigen aangepast .

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Artikel 6

 Reisdocumenten  Documenten

1.De lidstaten zorgen ervoor dat binnen drie dagen nadat een verzoek om internationale bescherming ingediend is, aan de verzoeker een op zijn naam afgegeven document wordt verstrekt waaruit zijn status van verzoeker blijkt of waarin staat dat hij of zij op het grondgebied van de lidstaat mag verblijven zolang zijn of haar verzoek hangende of in behandeling is.

Indien de houder niet vrij kan gaan en staan op het grondgebied van de lidstaat of op een deel daarvan, moet zulks ook in het document worden vermeld.

2.De lidstaten kunnen besluiten dit artikel niet toe te passen wanneer de verzoeker in bewaring wordt gehouden en gedurende de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat is ingediend aan de grens, of in het kader van een procedure waarin wordt beslist over het recht van de verzoeker om het grondgebied van een lidstaat te betreden. In specifieke gevallen kunnen lidstaten verzoekers voor de duur van de behandeling van hun verzoek om internationale bescherming andere bescheiden verstrekken die gelijkwaardig zijn aan het in lid 1 bedoelde document.

3.Het in lid 1 bedoelde document staaft niet noodzakelijkerwijs de identiteit van de verzoeker.

4.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de verzoekers het in lid 1 bedoelde document te verstrekken dat geldig moet zijn zolang zij gemachtigd zijn op het grondgebied van de betrokken lidstaat te blijven.

5.De lidstaten kunnen  verstrekken  verzoekers een reisdocument verstrekken  uitsluitend  indien om ernstige humanitaire  of andere dwingende  redenen hun aanwezigheid in een andere staat is vereist.  De geldigheidsduur van het reisdocument wordt beperkt tot het doel en de duur zoals die voor de reden van afgifte noodzakelijk zijn. 

6.De lidstaten stellen verzoekers geen onnodige of onevenredige eisen inzake documenten of administratieve verrichtingen alvorens hen de rechten toe te kennen waarop zij krachtens deze richtlijn aanspraak kunnen maken om de enkele reden dat zij om internationale bescherming verzoeken.

ê 2013/33/EU

Artikel 7

Verblijf en bewegingsvrijheid

1.Verzoekers kunnen zich vrij bewegen op het grondgebied van de ontvangende lidstaat of binnen een hun daartoe door die lidstaat aangewezen gebied. Dit aangewezen gebied mag de onvervreemdbare sfeer van het privéleven niet aantasten en dient voldoende bewegingsvrijheid te bieden om ervoor te zorgen dat alle voorzieningen die deze richtlijn biedt, toegankelijk zijn.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

2.De lidstaten kunnen  nemen indien nodig  een besluit nemen over de  een specifieke plaats  van verblijf van de  waar een  verzoeker  moet verblijven  , om  een van de volgende  redenen: van

a)het openbaar belang,  of de  openbare orde of; 

b)indien nodig voor een snelle behandeling en een doeltreffende controle van het verzoek om internationale bescherming; 

ò nieuw

c)voor de snelle behandeling en een doeltreffende controle van de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening];

d)om doeltreffend te voorkomen dat de verzoeker onderduikt, in het bijzonder:

verzoekers die niet hebben voldaan aan de verplichting om een verzoek te doen in de lidstaat van eerste binnenkomst, zoals bepaald in artikel [4, lid 1] van Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening], en zich zonder passende verantwoording naar een andere lidstaat hebben begeven en daar een verzoek hebben gedaan; of

indien verzoekers overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening] verplicht zijn om zich in een andere lidstaat te bevinden; of

indien verzoekers zijn teruggestuurd naar de lidstaat waar zij overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening] verplicht zijn zich te bevinden, nadat zij zijn ondergedoken en zich naar een andere lidstaat hebben begeven.

In dergelijke gevallen geldt voor de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen de voorwaarde dat de verzoeker daadwerkelijk op de specifieke plaats verblijft.

3.Indien er redenen zijn om aan te nemen dat het risico bestaat dat een verzoeker onderduikt, verplichten de lidstaten verzoekers, indien nodig, om zich bij de bevoegde autoriteiten te melden of daar persoonlijk te verschijnen, onmiddellijk dan wel op een vastgesteld tijdstip, zo vaak als nodig is om daadwerkelijk te voorkomen dat de verzoeker niet onderduikt.

ê 2013/33/EU (aangepast)

4.De lidstaten voorzien in de mogelijkheid van het verlenen van een tijdelijke toestemming aan verzoekers om hun in de leden 2 en 3 bedoelde verblijfplaats en/of het  hun  in lid 1 bedoelde aangewezen gebied te verlaten. Beslissingen daartoe worden individueel, objectief en onpartijdig genomen,  overeenkomstig de merites van elk afzonderlijk geval,  en negatieve beslissingen worden met redenen omkleed.

Verzoekers hebben geen toestemming nodig om afspraken met autoriteiten en rechtbanken na te komen indien hun aanwezigheid vereist is.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

5.De lidstaten verlangen van verzoekers dat zij hun  verblijfplaats of  adres  of een telefoonnummer waarop zij bereikbaar zijn,  bekendmaken bij de bevoegde autoriteiten en eventuele adreswijzigingen  van dit adres of telefoonnummer  onverwijld aan die autoriteiten doorgeven.

   

ê 2013/33/EU (aangepast)

36.De lidstaten mogen de toekenning van materiële opvangvoorzieningen bepaald in dit hoofdstuk afhankelijk stellen van het daadwerkelijk verblijf van de verzoekers op een door de lidstaten te bepalen specifieke locatie. Het besluit daartoe kan een algemeen besluit zijn, dient per individu te worden genomen en moet conform het nationale recht tot stand komen.

ò nieuw

7.De in dit artikel bedoelde besluiten berusten op het individuele gedrag en de specifieke situatie van de betrokken persoon, ook ten aanzien van verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

8.De lidstaten vermelden in elk overeenkomstig dit artikel genomen besluit de feitelijke en, indien van toepassing, de wettelijke redenen ervan. Verzoekers worden onverwijld schriftelijk in kennis gesteld, in een taal die zij verstaan of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze verstaan, van de vaststelling van een dergelijk besluit, van de procedures om het besluit te betwisten overeenkomstig artikel 25 en van de consequenties van niet-nakoming van de verplichtingen die bij het besluit worden opgelegd.

ê 2013/33/EU (aangepast)

Artikel 8

Bewaring

1.De lidstaten houden een persoon niet in bewaring om de enkele reden dat hij een verzoeker is overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming 34 .

 2013/33/EU

2.In de gevallen waarin zulks nodig blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, mogen de lidstaten een verzoeker in bewaring houden wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.

3.Een verzoeker mag alleen in bewaring worden gehouden:

a)om zijn identiteit of nationaliteit vast te stellen of na te gaan;

b)om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker;

ò nieuw

c)    om te zorgen dat de verzoeker de hem bij een individueel besluit als bedoeld in artikel 7, lid 2, opgelegde juridische verplichtingen nakomt, ingeval de verzoeker niet aan die verplichtingen heeft voldaan en het risico bestaat dat de verzoeker onderduikt.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

d)c)om in het kader van een  grens  procedure  als bedoeld in artikel [41] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures]  een beslissing te nemen over het recht van de verzoeker om het grondgebied te betreden;

ê 2013/33/EU

e)d)indien hij ter voorbereiding van de terugkeer en/of ter uitvoering van het verwijderingsproces in bewaring wordt gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven 35 , en de betrokken lidstaat op basis van objectieve criteria kan aantonen dat de betrokkene reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene het verzoek om internationale bescherming louter indient om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen;

f)e)wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen;

g)f)in overeenstemming met artikel 28 29 van Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening] nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend 36 .

ê 2013/33/EU

ð nieuw

 Alle bovengenoemde  De redenen voor bewaring worden vastgelegd in het nationale recht.

ê 2013/33/EU

4.De lidstaten zorgen ervoor dat in het nationale recht regels worden vastgesteld over alternatieven voor bewaring, zoals het zich regelmatig melden bij de overheid, het stellen van een borgsom of een verplichting om op een bepaalde plaats te blijven.

Artikel 9

Waarborgen voor verzoekers in bewaring

1.Een verzoeker wordt slechts in bewaring gehouden voor een zo kort mogelijke termijn en slechts zo lang de in artikel 8, lid 3, genoemde redenen van toepassing zijn.

Administratieve procedures die verband houden met de in artikel 8, lid 3, genoemde redenen voor bewaring, worden met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd. Vertraging in de administratieve procedure die niet aan de verzoeker kan worden toegeschreven, is geen reden om de bewaring te laten voortduren.

2.Bewaring wordt schriftelijk bevolen door rechterlijke of administratieve instanties. In het bevel tot bewaring worden de feitelijke en juridische gronden vermeld waarop het gebaseerd is.

3.Wanneer de bewaring wordt bevolen door een administratieve instantie, zorgen de lidstaten er ambtshalve of op verzoek van de verzoeker voor dat de rechtmatigheid van de bewaring door de rechter met spoed wordt getoetst. Indien de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve wordt getoetst, wordt het besluit daartoe zo spoedig mogelijk bij aanvang van de bewaring genomen. Indien de verzoeker om toetsing verzoekt, wordt het besluit tot toetsing van de rechtmatigheid zo spoedig mogelijk na de aanvang van de betrokken procedures genomen. Te dien einde stellen de lidstaten in hun nationale recht een termijn vast binnen welke de rechterlijke toetsing ambtshalve en/of de rechterlijke toetsing op verzoek van de verzoeker moet worden uitgevoerd.

Indien de toetsing ertoe leidt dat de bewaring als niet rechtmatig beoordeeld wordt, wordt de betrokken verzoeker onmiddellijk vrijgelaten.

4.Verzoekers die in bewaring worden gehouden, worden onmiddellijk schriftelijk, in een taal die zij verstaan of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze verstaan, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.

5.De bewaring wordt, op verzoek van de verzoeker en/of ambtshalve, met redelijke tussenpozen door een rechterlijke instantie opnieuw bezien, in het bijzonder wanneer het om een bewaring van langere duur gaat of wanneer zich nieuwe omstandigheden voordoen of nieuwe informatie beschikbaar komt die van invloed kunnen zijn op de rechtmatigheid van de bewaring.

6.Bij de in lid 3 bedoelde rechterlijke toetsing van het bevel tot bewaring zorgen de lidstaten ervoor dat verzoekers toegang hebben tot gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Dit omvat ten minste de voorbereiding van de vereiste proceduredocumenten en het verschijnen voor de rechterlijke instantie namens de verzoeker.

De gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden verstrekt door naar behoren gekwalificeerde personen die volgens het nationale recht als zodanig zijn erkend of toegelaten en wier belangen niet in conflict komen of kunnen komen met die van de verzoekers.

7.De lidstaten kunnen tevens bepalen dat gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging alleen worden verstrekt:

a)aan personen die niet over voldoende middelen beschikken; en/of

b)door juridisch adviseurs of andere raadslieden die in het nationale recht specifiek zijn aangewezen om verzoekers bij te staan en te vertegenwoordigen.

8.Tevens kunnen de lidstaten:

a)de verstrekking van gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging financieel of in de tijd beperken, mits deze beperkingen de toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig belemmeren;

b)bepalen dat inzake vergoedingen en andere kosten, de behandeling van verzoekers niet gunstiger mag zijn dan de behandeling die hun eigen onderdanen op het gebied van rechtsbijstand in het algemeen genieten.

9.De lidstaten kunnen om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde kosten verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker aanzienlijk is verbeterd, of indien de beslissing om deze kosten te betalen was genomen op basis van onjuiste informatie van de verzoeker.

10.De procedures voor toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden in het nationale recht vastgesteld.

Artikel 10

Voorwaarden met betrekking tot bewaring

1.Bewaring van verzoekers gebeurt in de regel in gespecialiseerde bewaringsaccommodaties. Indien een lidstaat niet beschikt over gespecialiseerde bewaringsaccommodaties en verplicht is een beroep te doen op een gevangenis, worden de verzoekers in bewaring afgescheiden van de gewone gedetineerden en zijn de voorwaarden met betrekking tot bewaring van deze richtlijn van toepassing.

Verzoekers in bewaring worden in de regel afgescheiden van andere onderdanen van derde landen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.

Indien verzoekers niet van andere onderdanen van derde landen kunnen worden afgescheiden, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de voorwaarden met betrekking tot bewaring van deze richtlijn worden toegepast.

2.Verzoekers in bewaring hebben toegang tot ruimten in de open lucht.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat vertegenwoordigers van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) contact kunnen onderhouden met verzoekers en hen kunnen bezoeken in omstandigheden waarin de privacy wordt geëerbiedigd. Deze mogelijkheid geldt ook voor organisaties die namens de UNHCR actief zijn op het grondgebied van de betrokken lidstaat op grond van een overeenkomst met die lidstaat.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat familieleden, juridisch adviseurs of raadslieden en vertegenwoordigers van relevante, door de betrokken lidstaat erkende niet-gouvernementele organisaties contact kunnen onderhouden met verzoekers en hen kunnen bezoeken in omstandigheden waarin de privacy wordt geëerbiedigd. De toegang tot de bewaringsaccommodatie mag alleen worden beperkt indien dit volgens het nationale recht objectief noodzakelijk is voor de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van de bewaringsaccommodatie, mits de toegang hierdoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers in bewaring systematisch informatie krijgen over de regels die in de accommodatie van toepassing zijn en waarin hun rechten en verplichtingen worden uiteengezet in een taal die zij verstaan of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze verstaan. De lidstaten kunnen in naar behoren gemotiveerde gevallen en voor een zo kort mogelijke, redelijke termijn van deze verplichting afwijken wanneer de verzoeker in bewaring wordt gehouden aan een grenspost of in een transitzone. Deze afwijking geldt niet in de in artikel 43 41 van Richtlijn 2013/32/EU Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] bedoelde gevallen.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Artikel 11

Bewaring van kwetsbare personen en van verzoekers met bijzondere opvangbehoeften

1.De gezondheid, met inbegrip van de geestelijke gezondheid, van verzoekers die in bewaring worden gehouden en kwetsbare personen zijn  bijzondere opvangbehoeften hebben  , is een primaire bezorgdheid zorg van de nationale autoriteiten.

Ingeval kwetsbare personen  verzoekers met bijzondere opvangbehoeften  in bewaring worden gehouden, zorgen de lidstaten ervoor dat zij regelmatig worden gecontroleerd en de bijstand krijgen die gezien hun specifieke situatie en hun gezondheid noodzakelijk is.

ê 2013/33/EU

2.Bewaring van minderjarigen is een maatregel die pas in laatste instantie wordt genomen en nadat is gebleken dat andere, minder dwingende maatregelen, niet doeltreffend kunnen worden toegepast. Deze bewaring moet zo kort mogelijk zijn en alles moet in het werk worden gesteld om de bewaring op te heffen en de minderjarige te plaatsen in een voor minderjarigen geschikte accommodatie.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Het belang van de minderjarige  het kind , als bedoeld in artikel 23 22, lid 2, moet voorop staan bij de lidstaten.

 Het recht van in  In bewaring gehouden minderjarigen  op onderwijs moet worden gewaarborgd en zij  moeten kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten, met inbegrip van spel- en recreatieveactiviteiten die passen bij hun leeftijd.

ê 2013/33/EU

3.Niet-begeleide minderjarigen worden alleen in uitzonderlijke omstandigheden in bewaring gehouden. Alles wordt in het werk gesteld om de bewaring van niet-begeleide minderjarigen zo spoedig mogelijk op te heffen.

Niet-begeleide minderjarigen worden nooit in een gevangenis in bewaring gehouden.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Zij worden zoveel als mogelijk ondergebracht in instellingen met personeel en faciliteiten die zijn  dat rekening houdt   met de rechten en  is afgestemd op de noden van personen van hun leeftijd  en faciliteiten   die zijn aangepast aan niet-begeleide minderjarigen  .

ê 2013/33/EU

Ingeval niet-begeleide minderjarigen toch in bewaring worden gehouden, zorgen de lidstaten ervoor dat zij afgescheiden van volwassenen worden gehuisvest.

4.In bewaring gehouden gezinnen moeten kunnen beschikken over een afzonderlijke leefruimte die voldoende privacy garandeert.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat in bewaring gehouden vrouwelijke verzoekers afgescheiden van de mannelijke verzoekers worden gehuisvest, tenzij het om gezinsleden gaat en alle betrokkenen ermee instemmen niet-gescheiden te worden gehuisvest.

Er kunnen ook afwijkingen van de eerste alinea gelden voor het gebruik van gemeenschappelijke ruimten voor recreatieve of sociale activiteiten, zoals eetzalen.

6.In naar behoren gemotiveerde gevallen mogen de lidstaten voor een zo kort mogelijke, redelijke termijn afwijken van de derde alinea van lid 2, lid 4, en de eerste alinea van lid 5, wanneer de verzoeker in bewaring wordt gehouden aan een grenspost of in een transitzone, tenzij het gaat om de in artikel 43 41 van Richtlijn 2013/32/EU Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] bedoelde gevallen.

Artikel 12

Gezinnen

De lidstaten nemen passende maatregelen om in de mate van het mogelijke de eenheid van het gezin zoals aanwezig op zijn grondgebied te bewaren indien deze lidstaat zorg draagt voor de huisvesting van de verzoekers. Deze maatregelen worden uitgevoerd met instemming van de verzoekers.

Artikel 13

Medisch onderzoek

De lidstaten kunnen om redenen van volksgezondheid verzoekers een medisch onderzoek laten ondergaan.

Artikel 14

Onderwijs aan minderjarigen

1.De lidstaten bieden minderjarige kinderen van verzoekers en minderjarige verzoekers toegang tot onderwijs onder vergelijkbare omstandigheden als hun eigen onderdanen zolang een eventueel tegen hen of hun ouders gerichte verwijderingsmaatregel niet daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit onderwijs kan in opvangcentra gegeven worden.

De lidstaten kunnen bepalen dat deze toegang beperkt blijft tot het openbaar onderwijs.

De lidstaten kunnen geen personen uit het voortgezet onderwijs weren alleen omdat zij meerderjarig zijn geworden.

2.Minderjarigen moeten uiterlijk na drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop door of namens de minderjarige een verzoek om internationale bescherming is ingediend, toegang krijgen tot het onderwijsstelsel.

Indien nodig worden voorbereidende lessen, met inbegrip van taallessen, aangeboden aan minderjarigen om de toegang tot en de deelname aan het in lid 1 bedoelde onderwijsstelsel te vergemakkelijken.

3.Wanneer toegang tot het onderwijsstelsel als bedoeld in lid 1 onmogelijk is in verband met de specifieke situatie van de minderjarige, biedt de betrokken lidstaat overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk andere onderwijsfaciliteiten aan.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

Artikel 15

Werkgelegenheid

1.De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers ten laatste negen  zes  maanden na de datum waarop het verzoek om internationale bescherming is ingediend, toegang hebben tot de arbeidsmarkt, indien de bevoegde instantie geen  administratieve  beslissing in eerste aanleg heeft genomen en de vertraging niet aan de verzoeker is te wijten.

ò nieuw

Indien de lidstaat het onderzoek ten gronde van een verzoek om internationale bescherming heeft versneld overeenkomstig artikel [40, lid 1,] onder [a) tot en met f),] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures], wordt geen toegang tot de arbeidsmarkt verleend.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

2.De lidstaten bepalen onder welke voorwaarden verzoekers toegang tot de arbeidsmarkt krijgen, overeenkomstig hun nationale recht, en zorgen ervoor dat verzoekers  aan wie overeenkomstig lid 1 toegang is verleend tot de arbeidsmarkt,  daadwerkelijk toegang tot die arbeidsmarkt hebben.

Om redenen van arbeidsmarktbeleid kunnen de lidstaten voorrang geven aan  verifiëren of een vacature kan worden vervuld door een onderdaan van de betrokken lidstaat of door een andere   burger  onderdanen van de Unie en onderdanen van staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en aan  of door een onderdaan  onderdanen van  een  derde landen die legaal op het grondgebied  in die lidstaat verblijft  verblijven.

ò nieuw

3.De lidstaten verlenen verzoekers dezelfde behandeling als hun eigen onderdanen wat betreft:

a)arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van salaris en ontslag, verlof en vakantie, alsmede de voorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het werk;

b)vrijheid van vereniging en aansluiting bij en lidmaatschap van een werkgevers- of werknemersorganisatie, of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van de door dergelijke organisaties verschafte voordelen, zonder dat wordt geraakt aan de nationale bepalingen inzake openbare orde en openbare veiligheid;

c)onderwijs en beroepsopleiding, met uitzondering van studie- en onderhoudstoelagen en leningen of andere toelagen en leningen in verband met onderwijs en beroepsopleiding;

d)de erkenning van diploma’s, certificaten en andere opleidingstitels in het kader van bestaande procedures voor de erkenning van buitenlandse kwalificaties, terwijl voor verzoekers die geen bewijsstukken kunnen overleggen van hun kwalificaties, voor zover mogelijk de volledige toegang wordt vergemakkelijkt tot passende regelingen voor de beoordeling, validering en erkenning van hun eerdere scholing;

e)de takken van de sociale zekerheid als omschreven in Verordening (EG) nr. 883/2004.

De lidstaten kunnen beperkingen toepassen op de gelijke behandeling van verzoekers:

i)wat gelijke behandeling uit hoofde van punt b) van dit lid betreft, door hen uit te sluiten van de deelname aan het bestuur van publiekrechtelijke organen en van de uitoefening van publiekrechtelijke functies;

ii)wat gelijke behandeling uit hoofde van punt c) van dit lid betreft, door deze behandeling te beperken tot onderwijs en beroepsopleiding die rechtstreeks verband houden met een specifieke activiteit in loondienst;

iii)wat gelijke behandeling uit hoofde van punt e) van dit lid betreft, door uitsluiting van gezinstoelagen en werkloosheidsuitkeringen, onverminderd Verordening (EU) nr. 1231/2010.

Het recht op gelijke behandeling doet geen verblijfsrecht ontstaan in gevallen waarin een besluit uit hoofde van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] het recht om te blijven beëindigt.

ê 2013/33/EU

4.3.De toegang tot de arbeidsmarkt wordt niet ongedaan gemaakt tijdens een beroepsprocedure, indien beroep tegen een negatieve beslissing in een normale procedure schorsende werking heeft, en wel tot het tijdstip van de kennisgeving van een negatieve beslissing over het beroep.

ò nieuw

5.Indien verzoekers overeenkomstig lid 1 tot de arbeidsmarkt zijn toegelaten, zorgen de lidstaten ervoor dat het in artikel [29] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] bedoelde document van de verzoeker vermeldt dat de verzoeker toestemming heeft om werkzaamheden in loondienst te verrichten.

ê 2013/33/EU

Artikel 16

Beroepsopleiding

1.Ongeacht of de verzoekers toegang tot de arbeidsmarkt hebben, kunnen de lidstaten hen toegang verlenen tot een beroepsopleiding.

2.De toegang tot een aan een arbeidsovereenkomst gekoppelde beroepsopleiding is afhankelijk van de mate waarin de verzoeker overeenkomstig artikel 15 toegang heeft tot de arbeidsmarkt.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Artikel 17 16

Algemene bepalingen betreffende de materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg

1.De lidstaten zorgen ervoor dat voor verzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn wanneer  vanaf het moment dat  zij hun verzoek om internationale bescherming indienen doen  overeenkomstig artikel [25] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures]  .

ê 2013/33/EU

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers een levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

De lidstaten zien erop toe dat die levensstandaard ook gehandhaafd blijft in het specifieke geval van kwetsbare personen  verzoekers met bijzondere opvangbehoeften  als bedoeld in artikel 21, alsmede in het geval van personen in bewaring.

3.De lidstaten kunnen de toekenning van alle of bepaalde materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verzoekers niet beschikken over de nodige middelen voor een levensstandaard die voldoende is om hun gezondheid te verzekeren, noch over de nodige bestaansmiddelen.

 

4.Overeenkomstig lid 3 kunnen dDe lidstaten  kunnen  van de verzoekers, indien zij over voldoende middelen beschikken, bijvoorbeeld wanneer zij gedurende een redelijke tijd gewerkt hebben, een bijdrage verlangen voor het totaal of een deel van de kosten van de door deze richtlijn geboden  in lid 3 bedoelde  materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg.

Indien komt vast te staan dat een verzoeker over voldoende middelen beschikte om in die basisbehoeften te voorzien toen de materiële opvangvoorzieningen werden verstrekt, mogen de lidstaten hem vragen deze voorzieningen te vergoeden.

ò nieuw

5.Wanneer de lidstaten de middelen waarover een verzoeker beschikt, beoordelen, wanneer zij van een verzoeker een bijdrage verlangen voor het totaal of een deel van de kosten van de materiële opvangvoorzieningen, of wanneer zij een verzoeker om terugbetaling vragen overeenkomstig lid 4, nemen zij het evenredigheidsbeginsel in acht. De lidstaten houden tevens rekening met de individuele omstandigheden van de verzoeker en met de noodzaak diens waardigheid en persoonlijke integriteit te eerbiedigen, ook wat diens bijzondere opvangbehoeften betreft. De lidstaten waarborgen in alle omstandigheden dat de verzoeker een levensstandaard wordt geboden die garandeert dat hij in zijn onderhoud kan voorzien en die zijn fysieke en geestelijke gezondheid beschermt.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

6.5.Wanneer de lidstaten materiële opvangvoorzieningen verstrekken in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen, wordt de hoogte daarvan vastgesteld op basis van de niveaus die door de betrokken lidstaat krachtens het recht of krachtens de praktijk zijn vastgesteld om nationale onderdanen een fatsoenlijke levensstandaard te bieden. De lidstaten kunnen verzoekers in dit opzicht minder gunstig behandelen dan eigen onderdanen, met name indien de materiële steun gedeeltelijk in natura wordt verstrekt of indien die niveaus, die gelden voor onderdanen, een hogere levensstandaard beogen dan die welke deze richtlijn voor verzoekers voorschrijft.  Met het oog op de vaststelling van het niveau van de financiële bijstand die overeenkomstig dit lid aan verzoekers wordt verleend, lichten de lidstaten de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie in over de referentieniveaus die krachtens het nationale recht of de nationale praktijk worden toegepast.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Artikel 18 17

Nadere bepalingen betreffende de materiële opvangvoorzieningen

1.Indien huisvesting in natura wordt verstrekt,  biedt deze een passende levensstandaard en  gebeurt dit in neemt deze één van de volgende vormen of een combinatie daarvan aan:

a)in ruimten die gebruikt worden om verzoekers te huisvesten gedurende de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat aan de grens of in een transitzone is ingediend gedaan;

b)in opvangcentra die een toereikend huisvestingsniveau bieden;

c)in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van verzoekers aangepaste ruimten.

ê 2013/33/EU

2.Onverminderd de in de artikelen 10 en 11 genoemde specifieke bewaringsvoorwaarden zorgen de lidstaten er met betrekking tot de in lid 1, onder a), b) en c), van dit artikel genoemde huisvestingsvormen voor dat:

a)verzoekers bescherming van hun gezinsleven genieten;

b)verzoekers de mogelijkheid hebben om te communiceren met familieleden, juridisch adviseurs of raadslieden en vertegenwoordigers van de UNHCR en andere relevante nationale, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties;

c)familieleden, juridisch adviseurs of raadslieden, vertegenwoordigers van de UNHCR en relevante door de lidstaat erkende niet-gouvernementele organisaties toegang hebben zodat zij de verzoekers kunnen bijstaan. Deze toegang kan slechts worden beperkt om redenen die verband houden met de veiligheid van de huisvesting en van de verzoekers.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

3.De lidstaten houden rekening met gender- en leeftijdspecifieke problemen en met de situatie van kwetsbare personen in verband met verzoekers  met bijzondere opvangbehoeften bij de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen  in de in lid 1, onder a) en b), bedoelde ruimten en opvangcentra.

4.De lidstaten treffen passende maatregelen om geweldpleging en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van aanranding en seksuele intimidatie, in de in lid 1, onder a) en b), bedoelde ruimten en opvangcentra te voorkomen  , wanneer huisvesting wordt geboden  .

ê 2013/33/EU

5.De lidstaten zorgen er in de regel voor dat afhankelijke volwassen verzoekers met bijzondere opvangbehoeften worden ondergebracht bij volwassen nauwe naaste verwanten die zich reeds in dezelfde lidstaat bevinden en die krachtens het recht of krachtens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hen verantwoordelijk zijn.

6.De lidstaten zien erop toe dat verzoekers alleen worden overgeplaatst tussen huisvestingsfaciliteiten wanneer dit noodzakelijk is. De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers hun juridisch adviseurs of raadslieden van de overplaatsing en hun nieuwe adres op de hoogte kunnen brengen.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

7.Het personeel  dat materiële opvangvoorzieningen verstrekt, waaronder het personeel  dat in de opvangcentra werkt, moet een passende opleiding hebben. V ; voor deze personeelsleden gelden de in het nationale recht bepaalde geheimhoudingsregels in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennis nemen.

ê 2013/33/EU

8.Via een representatieve adviesraad van bewoners kunnen de lidstaten verzoekers betrekken bij het beheer van de materiële middelen en bij de immateriële aspecten van het leven in het centrum.

9.In naar behoren gemotiveerde gevallen mogen de lidstaten bij wijze van uitzondering andere dan de in dit artikel genoemde regels inzake materiële opvangvoorzieningen vaststellen voor een zo kort mogelijke redelijke termijn, indien:

a)een beoordeling van de specifieke behoeften van de verzoekers vereist is overeenkomstig artikel 22 21;

b)de gewoonlijk beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk uitgeput is.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Deze afwijkende voorzieningen moeten in elk geval  alle omstandigheden  de basisbehoeften dekken  de toegang tot medische hulp overeenkomstig artikel 18 en een waardige levensstandaard voor alle verzoekers waarborgen  .

ò nieuw

Wanneer een lidstaat deze uitzonderlijke maatregelen treft, stelt hij de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie daarvan in kennis. Hij stelt de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie er tevens van in kennis wanneer de redenen voor de uitzonderlijke maatregelen niet langer van kracht zijn.

Artikel 17 bis

Opvangvoorzieningen in een andere lidstaat dan die waar de verzoeker geacht wordt zich te bevinden

1.Een verzoeker heeft geen recht op de in de artikelen 14 tot en met 17 vermelde opvangvoorzieningen in een andere lidstaat dan die waar hij geacht wordt zich te bevinden uit hoofde van Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening].

2.De lidstaten waarborgen een waardige levensstandaard voor alle verzoekers.

3.In afwachting van de overbrenging van een minderjarige naar de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening] bieden de lidstaten hem toegang tot geschikte educatieve activiteiten.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Artikel 19 18 

Gezondheidszorg

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat verzoekers  , ongeacht waar zij geacht worden zich te bevinden uit hoofde van Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening],  de nodige medische zorg ontvangen, die ten minste de spoedeisende behandelingen en de essentiële behandeling van ziekten  , inclusief  en ernstige mentale stoornissen  ,  omvat.

ê 2013/33/EU

2.De lidstaten verstrekken de noodzakelijke medische of andere zorg aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, inclusief, indien nodig, passende geestelijke gezondheidszorg.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

HOOFDSTUK III

 VERVANGING,  BEPERKING OF INTREKKING VAN MATERIËLE OPVANGVOORZIENINGEN

Artikel 20 19

 Vervanging,  Bbeperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen

1. Ten aanzien van verzoekers die krachtens Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening] geacht worden zich op hun grondgebied te bevinden,  kunnen dDe lidstaten kunnen  in de in lid 2 omschreven situaties  :

ò nieuw

a)de verstrekking van huisvesting, voeding, kleding en andere essentiële non-foodartikelen in de vorm van uitkeringen en tegoedbonnen vervangen door de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen in natura; of

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

b)de materiële opvangvoorzieningen  dagvergoedingen  beperken of, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, intrekken.

2. Lid 1 is van toepassing  indien een verzoeker:

a)de door de bevoegde instanties vastgestelde verblijfplaats verlaat zonder deze instanties op de hoogte te stellen of, indien toestemming vereist is, zonder toestemming  , dan wel onderduikt  ; of

b)gedurende een in het nationale recht vastgestelde redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure; dan wel

c)een volgend verzoek als omschreven in artikel [4, lid 2, onder i),] van Richtlijn 2013/32/EU Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] heeft ingediend; of

 d)financiële middelen verborgen heeft gehouden en daardoor ten onrechte van materiële opvangvoorzieningen gebruik heeft gemaakt; of

ò nieuw

e)ernstig inbreuk heeft gemaakt op de regels van het opvangcentrum of zich aan ernstig geweld schuldig heeft gemaakt; of

f)niet meewerkt aan verplichte integratiemaatregelen; of

g)niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel [4, lid 1] van Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening] en zich zonder passende verantwoording naar een andere lidstaat heeft begeven en daar een verzoek heeft gedaan; of

h)is teruggezonden nadat hij is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

In de onder a) en b) bedoelde gevallen, wanneer de verzoeker wordt opgespoord of zich vrijwillig bij de betrokken instantie meldt, wordt een met redenen omklede, op de redenen voor de verdwijning gebaseerde beslissing genomen inzake het opnieuw verstrekken van sommige of alle  vervangen,  beperkte of ingetrokken materiële opvangvoorzieningen.

2.De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen tevens beperken indien zij kunnen aantonen dat de verzoeker zonder gerechtvaardigde reden na zijn binnenkomst in die lidstaat niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.

3.De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen beperken of intrekken indien een verzoeker financiële middelen verborgen heeft gehouden en daardoor ten onrechte van materiële opvangvoorzieningen gebruik heeft gemaakt.

4.De lidstaten kunnen sancties vaststellen op ernstige inbreuken op de regels met betrekking tot de opvangcentra en op ernstige vormen van geweld.

3.5.De in de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde beslissingen tot  vervanging,  beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen of sancties worden individueel, objectief en onpartijdig genomen  , naar aanleiding van de beoordeling van elk specifiek geval,  en met redenen omkleed. De beslissingen worden genomen op grond van de specifieke situatie van de betrokkene, met name voor personen die onder artikel 21 vallen  verzoekers met bijzondere opvangbehoeften  , en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De lidstaten zien erop toe dat verzoekers te allen tijde toegang hebben tot medische hulp zorg overeenkomstig artikel 19 18 en zorgen ervoor dat alle verzoekers een waardige levensstandaard genieten.

4.6.De lidstaten zorgen ervoor dat er geen materiële opvangvoorzieningen  vervangen,  beperkt of ingetrokken worden voordat er een beslissing genomen is overeenkomstig lid 3 5.

HOOFDSTUK IV

KWETSBARE PERSONEN  VERZOEKERS MET BIJZONDERE OPVANGBEHOEFTEN 

Artikel 21 20

 Verzoekers met bijzondere opvangbehoeften  Algemeen beginsel

De lidstaten houden in hun nationale recht tot uitvoering van deze richtlijn rekening met de specifieke situatie van  verzoekers met bijzondere opvangbehoeften  kwetsbare personen zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen met ernstige ziekten, personen met mentale stoornissen en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld, zoals slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking.

Artikel 22 21

Beoordeling van de bijzondere opvangbehoeften van kwetsbare personen

1.Teneinde artikel 21 20 doeltreffend toe te passen, beoordelen de lidstaten  stelselmatig  of de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft. De lidstaten bepalen ook de aard van die behoeften.

Die beoordeling wordt aangevat binnen een redelijke termijn  zo snel mogelijk  nadat een verzoek om internationale bescherming is ingediend gedaan, en kan in bestaande nationale procedures  of in de in artikel [19] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] bedoelde beoordeling  worden geïntegreerd. De lidstaten zorgen ervoor dat ook in dergelijke bijzondere opvangbehoeften wordt voorzien overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, als die behoeften zich in een later stadium van de asielprocedure manifesteren.

ê 2013/33/EU

De lidstaten zorgen ervoor dat de steun die uit hoofde van deze richtlijn aan personen met bijzondere opvangbehoeften wordt verstrekt, tijdens de gehele asielprocedure is afgestemd op hun bijzondere opvangbehoeften, en dat hun situatie op gepaste wijze wordt gevolgd.

ò nieuw

2.Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de medewerkers van de in artikel 26 bedoelde autoriteiten:

a)zijn opgeleid en voortdurend worden bijgeschoold om de eerste tekenen te herkennen dat een verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft en om in die behoeften te voorzien wanneer deze zijn vastgesteld;

b)informatie over de bijzondere opvangbehoeften van een verzoeker in diens dossier opnemen, voorzien van een aanduiding van de onder a) bedoelde eerste tekenen alsmede aanbevelingen voor het soort steun waaraan de verzoeker behoefte kan hebben;

c)verzoekers ter nadere beoordeling van hun psychologische en fysieke toestand doorverwijzen naar een arts of psycholoog, indien er aanwijzingen zijn dat een verzoeker wellicht slachtoffer is van foltering, verkrachting of een andere ernstige vorm van psychologisch, fysiek of seksueel geweld en dat dit van invloed kan zijn op de opvangbehoeften van de verzoeker; en

d)bij de beslissing over het soort bijzondere opvang dat aan de verzoeker kan worden verstrekt, rekening houden met het resultaat van dat onderzoek.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

3.2.De in lid 1 bedoelde beoordeling hoeft niet de vorm van een administratieve procedure aan te nemen.

4.3.Alleen van kwetsbare personen als bedoeld in artikel 21 kan worden gesteld dat zij  verzoekers met  bijzondere opvangbehoeften hebben; alleen zij kunnen derhalve aanspraak maken op de specifieke steun die overeenkomstig deze richtlijn wordt verstrekt.

ê 2013/33/EU

5.4.De in lid 1 bedoelde beoordeling laat de beoordeling van de internationale beschermingsbehoeften op grond van Richtlijn 2011/95/EU Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen] onverlet.

Artikel 23 22

Minderjarigen

1.Bij de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die betrekking hebben op minderjarigen laten de lidstaten zich primair leiden door het belang van het kind. De lidstaten zorgen ervoor dat kinderen een levensstandaard hebben die past bij hun fysieke, geestelijke, spirituele, morele en sociale ontwikkeling.

2.Bij het beoordelen van het belang van het kind houden de lidstaten in het bijzonder voldoende rekening met de volgende factoren:

a)de mogelijkheden van gezinshereniging;

b)het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met bijzondere aandacht voor de achtergrond van de minderjarige;

c)veiligheids- en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel;

d)het standpunt van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat de minderjarigen in de in artikel 18 17, lid 1, onder a) en b), bedoelde ruimten en opvangcentra kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten, met inbegrip van spel- en recreatieve activiteiten die passen bij hun leeftijd, en aan activiteiten in de open lucht.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat minderjarigen die het slachtoffer zijn geweest van enige vorm van mishandeling, verwaarlozing, uitbuiting, foltering of wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of die hebben geleden onder gewapende conflicten, toegang hebben tot de rehabilitatiediensten alsmede dat passende geestelijke gezondheidszorg wordt ontwikkeld en waar nodig gekwalificeerde begeleiding wordt verstrekt.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

5.De lidstaten zorgen ervoor dat minderjarige kinderen van verzoekers of minderjarige verzoekers worden gehuisvest bij hun ouders, bij hun ongehuwde broers of zussen of bij de volwassene die krachtens het recht of krachtens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hen verantwoordelijk is,  en bij hun ongehuwde broers of zussen,  mits het in het belang van de betrokken minderjarige is.

46.Personen die met  minderjarigen, onder wie  niet-begeleide minderjarigen werken,  mogen geen aantoonbare antecedenten van strafbare feiten in verband met kinderen hebben en  moeten  doorlopend  passend onderricht  volgen  over hun  de rechten en  behoeften  van niet-begeleide minderjarigen, inclusief de toepasselijke normen voor de bescherming van kinderen  gevolgd hebben en blijven volgen; voor deze personen gelden de geheimhoudingsregels als bepaald in het nationale recht in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennisnemen.

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Artikel 24 23

Niet-begeleide minderjarigen

1.De lidstaten nemen zo spoedig mogelijk  , maar uiterlijk vijf werkdagen nadat een niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan,  maatregelen om ervoor te zorgen dat de niet-begeleide minderjarige wordt vertegenwoordigd en bijgestaan door een  voogd,  vertegenwoordiger zodat hij aanspraak kan maken op de rechten en kan voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld.  Een overeenkomstig artikel [22] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] aangewezen voogd kan deze taken uitvoeren.  De niet-begeleide minderjarige wordt er onmiddellijk van in kennis gesteld dat een  voogd  vertegenwoordiger is aangewezen.  Wanneer een organisatie als voogd is aangewezen, duidt zij een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige de taken van voogd uit te voeren, overeenkomstig deze richtlijn.  De  voogd  vertegenwoordiger gaat bij de vervulling van zijn taken uit van het belang van het kind, overeenkomstig artikel 23 22, lid 2, en beschikt daartoe over de nodige deskundigheid  en heeft geen aantoonbare antecedenten van strafbare feiten in verband met kinderen  . Teneinde het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige als bedoeld in artikel 23 22, lid 2, onder b), te waarborgen, wordt de  voogd  vertegenwoordiger alleen vervangen indien nodig. Organisaties of personen waarvan de belangen met het belang van de niet-begeleide minderjarige in conflict komen of kunnen komen, komen niet als vertegenwoordiger in aanmerking  worden niet als voogd aangewezen .

De betreffende instanties voeren regelmatig beoordelingen uit, onder meer van de vraag of er voor de vertegenwoordiging van de niet-begeleide minderjarige voldoende middelen beschikbaar zijn.

ò nieuw

De lidstaten zorgen ervoor dat een voogd niet tegelijkertijd wordt aangewezen voor een overmatig aantal niet-begeleide minderjarigen, zodanig dat hij zijn taken niet doeltreffend kan uitvoeren. De lidstaten wijzen organisaties of personen aan die tot taak hebben regelmatig erop toe te zien dat voogden hun taken op bevredigende wijze vervullen. Die organisaties of personen zijn ook bevoegd om klachten van niet-begeleide minderjarigen tegen hun voogd te toetsen.

ê 2013/33/EU

2.Niet-begeleide minderjarigen die een verzoek om internationale bescherming indienen doen, worden vanaf het moment dat zij tot het grondgebied worden toegelaten tot het moment waarop zij verplicht zijn de lidstaat waarin het verzoek om internationale bescherming is ingediend gedaan of wordt behandeld, te verlaten, ondergebracht:

a)bij volwassen bloedverwanten;

b)in een pleeggezin;

c)in opvangcentra met speciale voorzieningen voor minderjarigen;

d)in andere huisvesting die geschikt is voor minderjarigen.

De lidstaten mogen niet-begeleide minderjarigen die ten minste 16 jaar oud zijn in opvangcentra voor meerderjarige verzoekers onderbrengen, indien dit in hun belang is zoals bedoeld in artikel 23 22, lid 2.

Voor zover mogelijk worden broers en zussen bij elkaar gehuisvest, rekening houdend met het belang van de betrokken minderjarige en in het bijzonder met zijn leeftijd en maturiteit. Veranderingen in de verblijfplaats van minderjarigen worden tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.

3.Nadat een verzoek om internationale bescherming is ingediend gedaan, beginnen de lidstaten zo spoedig mogelijk met het opsporen van de gezinsleden van de niet-begeleide minderjarige, met zijn belang voor ogen, waarbij indien nodig de hulp van internationale of andere betrokken organisaties wordt ingeroepen. In gevallen waarin gevaar bestaat voor het leven of de lichamelijke integriteit van de minderjarige of zijn naaste familieleden, met name indien zij in het land van herkomst zijn achtergebleven, moet bij het verzamelen, verwerken en verspreiden van gegevens over deze personen vertrouwelijkheid worden gewaarborgd, zodat hun veiligheid niet in gevaar wordt gebracht.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

Artikel 25 24

Slachtoffers van foltering en geweld

1.De lidstaten zorgen ervoor dat personen die  gendergerelateerd geweld,  foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van geweld hebben ondergaan, voor hun daardoor veroorzaakte letsel de vereiste behandeling ontvangen, met name door hen toegang te geven tot passende medische en psychische behandeling en verzorging te verlenen.

ê 2013/33/EU

2.Personen die met slachtoffers van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van geweld werken, moeten passend onderricht over hun behoeften gevolgd hebben en blijven volgen; voor deze personen gelden de geheimhoudingsregels zoals omschreven in het nationale recht in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennisnemen.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

HOOFDSTUK V

BEROEP

Artikel 26 25

Rechtsmiddelen

1.De lidstaten zorgen ervoor dat tegen beslissingen met betrekking tot de toekenning,  vervanging,  intrekking of beperking van voorzieningen op grond van deze richtlijn of beslissingen op grond van artikel 7 die individuele gevolgen hebben voor verzoekers, beroep kan worden aangetekend volgens de in het nationale recht neergelegde procedures. Ten minste wordt in laatste instantie de mogelijkheid van beroep of toetsing, in feite of rechtens, voor een rechterlijke instantie geboden.

ê 2013/33/EU

2.De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen van beroep of toetsing voor een rechterlijke instantie op verzoek gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging beschikbaar is, voor zover deze rechtsbijstand en vertegenwoordiging noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen. Dit omvat ten minste de voorbereiding van de vereiste proceduredocumenten en het verschijnen voor de rechterlijke instantie namens de verzoeker.

De gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden verstrekt door naar behoren gekwalificeerde personen die volgens het nationale recht als zodanig zijn erkend of toegelaten en wier belangen niet in conflict komen of kunnen komen met die van de verzoekers.

3.De lidstaten kunnen tevens bepalen dat gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging alleen worden verstrekt:

a)aan personen die niet over voldoende middelen beschikken; en/of

b)door juridisch adviseurs of andere raadslieden die in het nationale recht specifiek zijn aangewezen om verzoekers bij te staan en te vertegenwoordigen.

De lidstaten kunnen bepalen dat gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet worden verstrekt indien een bevoegde autoriteit oordeelt dat het beroep of de toetsing geen tastbare kans op slagen biedt. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig worden belemmerd en dat de daadwerkelijke toegang tot de rechter van de verzoeker niet wordt gehinderd.

4.Tevens kunnen de lidstaten:

a)de verstrekking van gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging financieel en/of in de tijd beperken, mits deze beperkingen de toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig belemmeren;

b)bepalen dat, inzake vergoedingen en andere kosten, de behandeling van verzoekers niet gunstiger mag zijn dan de behandeling die hun eigen onderdanen op het gebied van rechtsbijstand in het algemeen genieten.

5.De lidstaten kunnen om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde kosten verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker aanzienlijk is verbeterd, of indien de beslissing om deze kosten te betalen was genomen op basis van onjuiste informatie van de verzoeker.

6.De procedures voor toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden in het nationale recht vastgesteld.

HOOFDSTUK VI

MAATREGELEN OM HET OPVANGSTELSELSYSTEEM DOELTREFFENDER TE MAKEN

Artikel 27 26

Bevoegde autoriteiten

Elke lidstaat deelt de Commissie mee welke autoriteiten belast zijn met de nakoming van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen. Elke wijziging van die autoriteiten wordt door de lidstaten ter kennis van de Commissie gebracht.

ê 2013/33/EU

ð nieuw

Artikel 28 27 

Systeem voor het sturen, bewaken en controleren

1.De lidstaten zorgen ervoor dat er, met inachtneming van hun grondwettelijk bestel, relevante mechanismen worden vastgesteld om te waarborgen dat  passende regels worden vastgesteld voor het sturen, bewaken en controleren van het niveau van de opvangvoorzieningen.  De lidstaten houden rekening met de [door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken / het Asielagentschap van de Europese unie ontwikkelde operationele normen en indicatoren voor de opvangvoorzieningen] en andere operationele normen, indicatoren of richtsnoeren voor opvangvoorzieningen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel [12] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening inzake het asielagentschap van de Europese Unie]. 

2.De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op 20 juli 2016 relevante informatie met gebruikmaking van het in bijlage I opgenomen formulier.  De monitoring en de beoordeling van de opvangstelsels van de lidstaten worden verricht volgens de procedure van [hoofdstuk 5] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening inzake het asielagentschap van de Europese Unie].  

ò nieuw

Artikel 28

Noodplannen

1.Elke lidstaat stelt een noodplan op met de maatregelen die hij van plan is te nemen om een passende opvang van verzoekers overeenkomstig deze richtlijn te garanderen, wanneer de lidstaat met een onevenredig aantal verzoekers om internationale bescherming wordt geconfronteerd. Onder de verzoekers om internationale bescherming worden diegenen verstaan die zich op het grondgebied van de lidstaat geacht worden te bevinden, inclusief degenen voor wie de lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [Dublinverordening], rekening houdend met het correctiemechanisme voor toewijzing dat in hoofdstuk VII van die verordening wordt beschreven.

2.Het eerste noodplan wordt opgesteld op basis van een door het Asielagentschap van de Europese Unie te ontwikkelen model en uiterlijk [zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] bij het Asielagentschap van de Europese Unie ingediend. Vervolgens wordt eenmaal per twee jaar een geactualiseerd noodplan bij het Asielagentschap van de Europese Unie ingediend. De lidstaten lichten de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie in wanneer hun noodplan in werking wordt gesteld.

3.De noodplannen, en met name de geschiktheid van de volgens de plannen te nemen maatregelen, worden aan monitoring en beoordeling onderworpen volgens de procedure van [hoofdstuk 5] van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening inzake het asielagentschap van de Europese Unie].

ê 2013/33/EU (aangepast)

ð nieuw

Artikel 29

Personeel en middelen

1.De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de autoriteiten en andere organisaties die deze richtlijn uitvoeren, de nodige basisopleiding hebben ontvangen met betrekking tot de behoeften van zowel mannelijke en als vrouwelijke verzoekers.  De lidstaten integreren daartoe het door het Asielagentschap van de Europese Unie ontwikkelde asielcurriculum in de opleiding van hun personeel, overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [verordening inzake het asielagentschap van de Europese Unie]. 

2.De lidstaten trekken de nodige middelen uit voor de uitvoering van deze richtlijn in het nationale recht.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Verslagen  Monitoring en evaluatie 

Uiterlijk op 20 juli 2017  [drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn]   , en vervolgens om de vijf jaar,  brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn en stelt zij, in voorkomend geval, de noodzakelijke wijzigingen voor.

De lidstaten zenden  op verzoek van  de Commissie uiterlijk op 20 juli 2016  [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn]  alle  de noodzakelijke  informatie toe die voor de opstelling van dit verslag dienstig is.

Na het uitbrengen van het eerste verslag dient de Commissie ten minste om de vijf jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de onderhavige richtlijn.

Artikel 31

Omzetting

1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 juli 2015  [zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn]  aan de artikelen 1 tot en met 12, de artikelen 14 tot en met 28 en artikel 30 en bijlage I,  de artikelen 1 tot en met 8, artikel 11, de artikelen 15 tot en met 25 en de artikelen 27 tot en met 30  te voldoen. Zij stellen  delen  de Commissie de tekst van die bepalingen  onmiddellijk mee  onverwijld in kennis.

Wanneer lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 32

Intrekking

Richtlijn 2003/9/EG  2013/33/EU  wordt voor de lidstaten die zijn gebonden door de onderhavige richtlijn, ingetrokken met ingang van 21 juli 2015  [de dag na de in artikel 31, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn vastgestelde datum] , onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I II, deel B, genoemde termijn voor de omzetting in nationaal recht.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II III.

Artikel 33

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgend op  na  die van haar  de  bekendmaking  ervan  in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 13 en 29 zijn van toepassing met ingang van 21 juli 2015.

Artikel 34

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

ê 2013/33/EU

BIJLAGE I

Rapportageformulier voor de informatie die de lidstaten moeten verstrekken op grond van artikel 28, lid 2

Na de in artikel 28, lid 2, genoemde datum dient de door de lidstaten over te leggen informatie opnieuw aan de Commissie te worden verstrekt indien zich een substantiële wijziging voordoet in het nationale recht of de nationale praktijk, waardoor de reeds verstrekte informatie niet langer actueel is.

1.Gelieve op basis van artikel 2, onder k), en artikel 22, de verschillende stappen te beschrijven bij de identificatie van personen met bijzondere opvangbehoeften: wanneer begint dit proces, wat zijn de gevolgen voor het voorzien in deze behoeften, met name voor niet-begeleide minderjarigen, slachtoffers van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld, en slachtoffers van mensenhandel.

2.Geef een volledige beschrijving van de aard, de naam en het formaat van de in artikel 6 bedoelde documenten.

3.Wat artikel 15 betreft, gelieve te vermelden in hoeverre er bijzondere voorwaarden gelden voor de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt en deze beperkingen nader te omschrijven.

4.Wat artikel 2, onder g), betreft, gelieve te beschrijven op welke wijze materiële opvangvoorzieningen worden aangeboden (dat wil zeggen welke materiële opvangvoorzieningen in natura, in geld, in tegoedbonnen of in een combinatie daarvan worden aangeboden) en te vermelden hoeveel de aan verzoekers verstrekte dagvergoeding bedraagt.

5.Wat artikel 17, lid 5, betreft, gelieve, indien van toepassing, te vermelden welke referentiewaarde(n) in het nationale recht of de nationale praktijk wordt of worden gehanteerd om de hoogte van de financiële bijstand aan verzoekers vast te stellen. Indien verzoekers minder gunstig worden behandeld dan nationale onderdanen, gelieve aan te geven waarom dat zo is.

ê 2013/33/EU (aangepast)

BIJLAGE III

DEEL A

Ingetrokken richtlijn

(genoemd in artikel 32)

Richtlijn 2003/9/EG van de Raad

(PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18)

DEEL B

Termijn voor omzetting in nationaal recht

(genoemd in artikel 31)

Richtlijn

Omzettingstermijn

2003/9/EG

6 februari 2005

 2013/33/EU  

Ö 20 juli 2015 Õ 

_____________

ê 2013/33/EU (aangepast)

BIJLAGE III

Concordantietabel

Richtlijn 2003/9/EG

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, inleidende zin

Artikel 2, inleidende zin

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder d), inleidende zin

Artikel 2, onder c), inleidende zin

Artikel 2, onder d), i)

Artikel 2, onder c), eerste streepje

Artikel 2, onder d), ii)

Artikel 2, onder c), tweede streepje

Artikel 2, onder c), derde streepje

Artikel 2, onder e), f) en g)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2(j)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, onder l)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, onder k)

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, leden 1 tot en met 5

Artikel 6, leden 1 tot en met 5

Artikel 6, lid 6

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, leden 4 tot en met 6

Artikel 7, leden 3 tot en met 5

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 8

Artikel 12

Artikel 9

Artikel 13

Artikel 10, lid 1

Artikel 14, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 14, lid 2, eerste alinea

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 10, lid 3

Artikel 14, lid 3

Artikel 11, lid 1

Artikel 15, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 15, lid 2

Artikel 11, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikel 11, lid 4

Artikel 12

Artikel 16

Artikel 13, leden 1 tot en met 4

Artikel 17, leden 1 tot en met 4

Artikel 13, lid 5

Artikel 17, lid 5

Artikel 14, lid 1

Artikel 18, 1

Artikel 14, lid 2, eerste alinea, inleidende zin, onder a) en b)

Artikel 18, lid 2, inleidende zin, onder a) en b)

Artikel 14, lid 7

Artikel 18, lid 2, onder c)

Artikel 18, lid 3

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 18, lid 4

Artikel 14, lid 3

Artikel 18, lid5

Artikel 14, lid 4

Artikel 18, lid 6

Artikel 14, lid 5

Artikel 18, lid 7

Artikel 14, lid 6

Artikel 18, lid 8

Artikel 14, lid 8, eerste alinea, inleidende zin, eerste streepje

Artikel 18, lid 9, eerste alinea, inleidende zin, onder a)

Artikel 14, lid 8, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 14, lid 8, eerste alinea, derde streepje

Artikel 18, lid 9, eerste alinea, onder b)

Artikel 14, lid 8, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 14, lid 8, tweede alinea

Artikel 18, lid 9, tweede alinea

Artikel 15

Artikel 19

Artikel 16, lid 1, inleidende zin

Artikel 20, lid 1, inleidende zin

Artikel 16, lid 1, onder a), eerste alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 20, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c)

Artikel 16, lid 1, onder a), tweede alinea

Artikel 20, lid 1, tweede alinea

Artikel 16, lid 1, onder b)

Artikel 16, lid 2

Artikel 20, leden 2 en 3

Artikel 16, leden 3 tot en met 5

Artikel 20, leden 4 tot en met 6

Artikel 17, lid 1

Artikel 21

Artikel 17, lid 2

Artikel 22

Artikel 18, lid 1

Artikel 23, lid 1

Artikel 23, leden 2 en 3

Artikel 18, lid 2

Artikel 23, lid 4

Artikel 23, lid 5

Artikel 19

Artikel 24

Artikel 20

Artikel 25, lid 1

Artikel 25, lid 2

Artikel 21,lid 1

Artikel 26, lid 1

Artikel 26, leden 2 tot en met 5

Artikel 21, lid 2

Artikel 26, lid 6

Artikel 22

Artikel 27

Artikel 23

Artikel 28, lid 1

Artikel 28, lid 2

Artikel 24

Artikel 29

Artikel 25

Artikel 30

Artikel 26

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 27

Artikel 33, eerste alinea

Artikel 33, tweede alinea

Artikel 28

Artikel 34

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III

é

BIJLAGE II

Concordantietabel

Richtlijn 2013/33/EU

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, inleidende zin

Artikel 2, inleidende zin

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, punt 1

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, punt 3

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, punt 7

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, punt 11

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, punt 12

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, punt 13

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, leden 1 tot en met 4

Artikel 6, lid 5

Artikel 6

Artikel 6, lid 6

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 2, eerste alinea

Artikel 7, lid 2, tweede alinea

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 6

Artikel 7, leden 4 en 5

Artikel 7, leden 4 en 5

Artikel 7, leden 7 en 8

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 8, lid 3, onder a) en b)

Artikel 8, lid 3, onder a) en b)

Artikel 8, lid 3, onder c)

Artikel 8, lid 3, onder c)

Artikel 8, lid 3, onder d)

Artikel 8, lid 3, onder d)

Artikel 8, lid 3, onder e)

Artikel 8, lid 3, onder e)

Artikel 8, lid 3, onder f)

Artikel 8, lid 3, onder f)

Artikel 8, lid 3, onder g)

Artikel 8, lid 3, tweede alinea

Artikel 8, lid 3, tweede alinea

Artikel 8, lid 4

Artikel 8, lid 4

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 1, eerste alinea

Artikel 15, lid 1, tweede alinea

Artikel 15, lid 2

Artikel 15, lid 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikel 15, lid 4

Artikel 15, lid 5

Artikel 16

Artikel 17, leden 1 tot en met 4

Artikel 16, leden 1 tot en met 4

Artikel 16, lid 5

Artikel 17, lid 5

Artikel 16, lid 6

Artikel 18, leden 1 tot en met 8

Artikel 17, leden 1 tot en met 8

Artikel 18, lid 9, eerste en tweede alinea

Artikel 17, lid 9, eerste en tweede alinea

Artikel 17, lid 9, derde alinea

Artikel 17 bis

Artikel 19

Artikel 18

Artikel 20, inleidende zin

Artikel 19, lid 1

Artikel 20, lid 1, eerste alinea, onder a) tot en met c)

Artikel 19, lid 2, eerste alinea, onder a) tot en met c)

Artikel 19, lid 2, eerste alinea, onder e) tot en met h)

Artikel 20, lid 1, tweede alinea

Artikel 19, lid 2, tweede alinea

Artikel 20, lid 2

Artikel 20, lid 3

Artikel 19, lid 2, eerste alinea, onder d)

Artikel 20, lid 4

Artikel 20, lid 5

Artikel 19, lid 3

Artikel 20, lid 6

Artikel 19, lid 4

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22, lid 1

Artikel 21, lid 1

Artikel 21, lid 2

Artikel 22, leden 2 tot en met 4

Artikel 21, leden 3 tot en met 5

Artikel 23, leden 1 tot en met 5

Artikel 22, leden 1 tot en met 5

Artikel 22, lid 6

Artikel 24, lid 1, eerste alinea

Artikel 23, lid 1, eerste alinea

Artikel 24, lid 1, tweede alinea

Artikel 23, lid 1, tweede alinea

Artikel 24, leden 2 en 3

Artikel 23, leden 2 en 3

Artikel 24, lid 4

Artikel 22, lid 6

Artikel 25

Artikel 24

Artikel 26

Artikel 25

Artikel 27

Artikel 26

Artikel 28

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 29

Artikel 30, leden 1 en 2

Artikel 30, leden 1 en 2

Artikel 30, lid 3

Artikel 31

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 32

Artikel 33, lid 1

Artikel 33

Artikel 33, lid 2

Artikel 34

Artikel 34

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage I

Bijlage III

Bijlage II

_____________

(1) COM(2015) 240 final.
(2) COM(2016) 197 final.
(3) COM(2016) 270 final.
(4) COM(2016) 272 final.
(5) COM(2016) 271 final.
(6) PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60.
(7) PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.
(8) PB C […] van […], blz. […].
(9) PB C […] van […], blz. […].
(10) PB C […] van […], blz. […].
(11) PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96.
(12) COM(2015) 240 final.
(13) België, Bulgarije, Zwitserland, Tsjechië, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden.
(14) Teneinde vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van gendergerelateerd geweld passende bescherming te bieden en in het licht van de voorstellen van de Commissie voor besluiten betreffende de ondertekening en sluiting van het verdrag van Istanbul moet bij de uitlegging en toepassing van deze richtlijn een gendergevoelige benadering worden gehanteerd.
(15) PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31.
(16) PB L 343 van 23.12.2011, blz. 1.
(17) PB L 94 van 28.3.2014, blz. 375.
(18) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 18.
(19) PB C […] van […], blz. […].
(20) PB C […] van […], blz. […].
(21) PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18.
(22) Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96).
(23) COM(2016) 197 final.
(24) EUCO 19.2.2016, SN 1/16.
(25) EUCO 12.1.2016.
(26) PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60.
(27) Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).
(28) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
(29) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(30) PB C […] van […], blz. […].
(31) PB C […] van […], blz. […].
(32) PB C […] van […], blz. […].
(33) Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 1).
(34) Zie bladzijde 60 van dit Publicatieblad.
(35) Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 343 van 23 december 2011, blz. 98).
(36) Zie bladzijde 31 van dit Publicatieblad.
Top