EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0689
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL PROGRESS TOWARDS ACHIEVING THE KYOTO AND EU 2020 OBJECTIVES (required under Article 21 of Regulation (EU) No 525/2013 of the European Parliament and of the Council of 21 May 2013 on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas emissions and for reporting other information at national and Union level relevant to climate change and repealing Decision No 280/2004/EC)
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VOORUITGANG BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET KYOTO-PROTOCOL EN VAN DE EU 2020-STRATEGIE (voorgeschreven in artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG)
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VOORUITGANG BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET KYOTO-PROTOCOL EN VAN DE EU 2020-STRATEGIE (voorgeschreven in artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG)
/* COM/2014/0689 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VOORUITGANG BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET KYOTO-PROTOCOL EN VAN DE EU 2020-STRATEGIE (voorgeschreven in artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG) /* COM/2014/0689 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES
PARLEMENT EN DE RAAD VOORUITGANG BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE
DOELSTELLINGEN VAN HET KYOTO-PROTOCOL EN VAN DE EU 2020-STRATEGIE (voorgeschreven in artikel 21 van
Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei
2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van
broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal
niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en
tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG)
Inhoudsopgave 1............ Samenvatting. 4 2............ Verwezenlijking van de
Kyotodoelstelling en de Europa 2020-doelstelling. 6 2.1......... Tweede verbintenisperiode
krachtens het Protocol van Kyoto. 6 2.2......... Het
bkg-emissiereductiestreefcijfer van de EU tegen 2020. 6 2.2.1...... De vorderingen van de Unie. 6 2.2.2...... De vorderingen van de
lidstaten. 7 3............ Kyotostreefcijfers voor
de eerste verbintenisperiode (2008-2012) ruimschoots overschreden 9 3.1......... EU-28. 9 3.2......... EU-15. 10 3.3......... Prestaties op het niveau
van de lidstaten. 11 4............ Ontwikkeling van de
bkg-uitstoot in de EU.. 12 4.1......... De uitstoot van
broeikasgassen in 2012 in vergelijking met 2011. 12 4.2......... Convergentie van de
bkg-emissie-intensiteit en de emissies per inwoner 13 4.3......... De evaluatie achteraf van
de drijvende krachten achter CO2-emissiereducties. 15 4.4......... Gevolgen van de luchtvaart
op de wereldwijde klimaatverandering. 16 5............ Uitvoering van het
Europees beleid inzake klimaatverandering: stand van zaken. 17 5.1......... Verlaging van de emissie. 17 5.1.1...... Voorbereiding van het klimaat-
en energiekader voor 2030. 17 5.1.2...... De EU-regeling inzake de
handel in emissierechten (EU-ETS) 18 5.1.3...... Ander beleid en maatregelen. 18 5.2......... Aanpassing aan
klimaatverandering. 19 5.3......... Klimaatfinanciering. 20 5.3.1...... Opbrengsten uit de veiling van
emissierechten. 20 5.3.2...... Integratie van het
klimaatbeleid in de EU-begroting. 22 6............ Situatie in de
kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten van de Unie. 23 6.1......... Kandidaat-lidstaten van de
EU (Albanië, IJsland, Turkije, de voormalige Joegoslavische Republiek
Macedonië, Montenegro en Servië) 23 6.2......... Potentiële
kandidaat-lidstaten van de EU (Bosnië en Herzegovina en Kosovo*) 24 1. Samenvatting Op koers om
de Kyotodoelstellingen ruimschoots te verwezenlijken De emissies in
2012 bereikten hun laagste niveau sinds 1990. De totale uitstoot van
broeikasgassen (bkg) in de EU[1]
(exclusief de internationale luchtvaart, landgebruik en verandering in
landgebruik en bosbouw (LULUCF)) lag 19,2 % onder het niveau van 1990 en
21,6 % onder het niveau van de referentiejaren van Kyoto. Volgens
voorlopige ramingen daalde de totale uitstoot in 2013 verder met 1,8 %. Tijdens de eerste
verbintenisperiode (2008-2012) overtroffen de lidstaten van de EU-28 hun
doelstellingen met in totaal 4,2 Gt CO2‑eq. Volgens de
prognoses van de lidstaten wordt verwacht dat de totale gemiddelde uitstoot
voor de tweede verbintenisperiode (2013-2020) (exclusief LULUCF en de
internationale luchtvaart) 23 % lager ligt ten opzichte van de niveaus van
het referentiejaar. De EU ligt daarmee op schema om haar Kyotodoelstelling
voor de tweede verbintenisperiode met een potentiële overprestatie van 1,4 Gt CO2‑eq.
te verwezenlijken. De totale
potentiële cumulatieve overprestatie wordt voor de periode 2008-2020 op
ongeveer 5,6 Gt CO2‑eq. geschat. Dit cijfer is hoger
dan de totale emissies van de EU in 2012. Figuur 1: De totale
overprestatie tijdens de eerste verbintenisperiode (2008-2012) van het
Kyoto-Protocol en de verwachte overprestatie tijdens de tweede
verbintenisperiode (2013-2020), (EU-28) Bron:
Europese Commissie, EMA Verwezenlijking
van bkg-doelstelling voor Europa 2020 verloopt volgens plan De totale
broeikasgasemissies in de EU in verhouding tot het toepassingsgebied van het
klimaat- en energiepakket (exclusief LULUCF en inclusief de internationale
luchtvaartemissies) lagen reeds in 2012 18 % onder het niveau van 1990 en
de verwachting is dat ze in 2013 ongeveer 19 % onder het niveau van 1990
zullen uitkomen. Volgens de op
basis van de bestaande maatregelen door de lidstaten afgegeven prognoses,
zullen emissies in 2020 21 % lager liggen dan in 1990[2]. De Europese Unie ligt
daarmee op schema om haar broeikasgasemissiereductiestreefcijfer op
communautair niveau te halen. Dertien lidstaten
moeten echter nog aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen ten uitvoer
leggen om te voldoen aan hun nationale emissiereductiestreefcijfer voor 2020 in
de sectoren die niet onder de EU-ETS vallen. Bovendien liggen de voorlopige
schattingen van de emissiegegevens van 2013[3]
in Duitsland, Luxemburg[4]
en Polen hoger dan hun respectieve streefcijfers van 2013 in het kader van de
beschikking inzake de verdeling van de inspanningen ("ESD"). De
succesvolle ontkoppeling van economische activiteiten en de uitstoot van
broeikasgassen In de periode
1990-2012 groeide het gezamenlijke bbp van de EU met 45 %, terwijl de
totale uitstoot van broeikasgassen (exclusief LULUCF en de internationale
luchtvaartemissies) met 19 % daalde. Bijgevolg is de
broeikasgasemissie-intensiteit van de Europese Unie tussen 1990 en 2012 bijna
met de helft afgenomen. In alle lidstaten heeft ontkoppeling plaatsgevonden. Figuur 2:
Ontwikkeling van bbp (in reële termen), bkg-emissies en emissie-intensiteit
(d.w.z. verhouding broeikasgasemissies/bbp): Index (1990 = 100) Bron: EMA,
DG ECFIN (Ameco-databank), Eurostat Het structurele
beleid op het gebied van klimaat en energie heeft aanzienlijk bijgedragen aan
de sinds 2005 in de EU waargenomen emissiereductie[5]. De economische crisis
heeft voor minder dan de helft aan de in de periode 2008-2012 waargenomen
reductie bijgedragen. 2. Verwezenlijking van de
Kyotodoelstelling en de Europa 2020-doelstelling 2.1. Tweede verbintenisperiode in het
kader van het Protocol van Kyoto Voor de tweede
verbintenisperiode hebben de Europese Unie, haar 28 lidstaten en IJsland zich
ertoe verbonden gezamenlijk de gemiddelde uitstoot in de periode 2013-2020
jaarlijks met 20 % te verminderen ten opzichte van het referentiejaar. Volgens de op
bestaande maatregelen gebaseerde prognoses van de lidstaten (WEM) (exclusief
LULUCF en Kyotomechanismen) zal de totale uitstoot, met uitzondering van LULUCF
en de internationale luchtvaartemissies, in 2020 naar verwachting 22 %
lager liggen dan in 1990 en 25 % lager dan in het referentiejaar. Uit voorlopige
prognoses met betrekking tot LULUCF blijkt dat de EU als geheel zou kunnen
profiteren van een kleine netto koolstofput. Dit zal echter per lidstaat
verschillen. Bovendien kunnen er nog altijd wijzigingen optreden naarmate het
technische evaluatieproces met betrekking tot de referentieniveaus voor
bosbeheer vordert. 2.2. Het bkg-emissiereductiestreefcijfer van de EU tegen 2020 2.2.1. De vorderingen van de Unie In
het in 2009 aangenomen klimaat- en energiepakket is een
bkg-emissiereductiestreefcijfer van 20 % voor 2020 ten opzichte van 1990[6] voor de Unie opgenomen, hetgeen gelijk staat aan ‑14 % ten
opzichte van 2005. Deze inspanningen zijn verdeeld tussen de sectoren die
vallen onder de regeling voor de handel in emissierechten ("ETS"), en
de niet-ETS-sectoren in het kader van de beschikking inzake de verdeling van de
inspanningen (ESD). De ETS stelt voor de gehele EU een plafond vast, terwijl de
ESD jaarlijkse toewijzingen van emissierechten vaststelt in de niet-ETS-sector
voor elke lidstaat. Volgens
de door de lidstaten geactualiseerde en op bestaande maatregelen gebaseerde prognoses[7] met de bestaande maatregelen (inclusief de internationale luchtvaartemissies)
zullen de emissies in 2020 21 % lager zijn dan in 1990 (inclusief ETS en
niet-ETS). De EU als geheel is momenteel goed op weg om haar EU
2020-doelstelling te verwezenlijken. 2.2.2. De vorderingen van de lidstaten Dertien
lidstaten zullen echter aanvullende inspanningen moeten leveren om hun
2020-doelstellingen voor de niet-ETS-sectoren te behalen, terwijl 15 lidstaten
hun verbintenis al met de bestaande maatregelen en het bestaand beleid alléén
zullen kunnen nakomen (zie Figuur 3). Volgens
de schattingen van de uitstoot in 2013[8]
waren de niet-ETS-emissies in Duitsland, Luxemburg en Polen bovendien hoger dan
hun respectieve streefcijfers van 2013 die onder de ESD[9] op
0,7, 1,1 en 2,4 procentpunten van hun respectieve ESD-emissies in het
referentiejaar[10] zijn vastgesteld. In deze analyse is nog geen
rekening gehouden met de in de ESD geboden flexibiliteit, zoals het gebruik van
internationale projectkredieten of overdrachten tussen lidstaten van
niet-gebruikte toegewezen emissierechten. Figuur 3: Verschil tussen de te verwachten 2020-emissies en -streefcijfers in de
niet-ETS-sectoren (uitgedrukt in procenten van de emissies voor het
referentiejaar 2005) en verschil tussen de 2013-emissies en de
niet-ETS-streefcijfers in 2013. De negatieve en positieve waarden geven
respectievelijk overprestatie en onderprestatie weer. Opmerking: De weergegeven percentages komen overeen met de procentpunten van de
ESD-emissies voor het referentiejaar. Deze emissies voor het referentiejaar
zijn zodanig vastgesteld voor elke lidstaat dat ze in overeenstemming zijn met
zowel de relatieve als absolute ESD-streefcijfers voor 2020. Bron:
EMA, Europese Commissie, op basis van prognoses van de lidstaten. De Commissie
voert in het kader van het Europees semester 2014 specifieke analyses uit op
basis van de meest recente door de lidstaten uitgevoerde prognoses bij de
bestaande maatregelen. ·
Volgens de prognoses zal de bkg-uitstoot in
Luxemburg het nationale streefcijfer met 23 procentpunten ruimschoots
overschrijden. De bkg-uitstoot zou fors kunnen worden teruggedrongen door de
heffing op brandstof te verhogen en het openbaar vervoer verder te ontwikkelen.
Tegelijkertijd zou dit leiden tot meer groei en gunstige neveneffecten voor het
klimaatbeleid, zoals het terugdringen van het aantal files, waar aanzienlijke
kosten mee zijn gemoeid. ·
De bkg-uitstoot van Ierland zal naar verwachting
ook het streefcijfer ruimschoots overschrijden met 17 procentpunten door
de sterkte toename van emissies in het vervoer en in de landbouw. In het kader
van het wetsontwerp inzake koolstofarme ontwikkeling werkt Ierland momenteel
echter aan een reeks initiatieven om de uitstoot terug te dringen. ·
Volgens de prognoses zal de uitstoot ook in België het
streefcijfer met 11 procentpunten overschrijden. In de analyse wordt
benadrukt dat er een duidelijke taakverdeling tussen de autoriteiten moet
komen. Een verlaging van de vervoersemissies moet worden gecombineerd met een
vermindering van congestie op de wegen. ·
Vijf andere lidstaten (ES, AT, FI, BG, IT) zullen
naar verwachting hun streefcijfer missen met een verschil van
3 procentpunten of meer. Ook zijn enkele
specifieke aanbevelingen per land met betrekking tot bkg-emissiereductie
aangenomen. De Raad beval aan dat meerdere lidstaten hun belastingdruk zouden
verschuiven van arbeid naar gebieden waarop belastingen minder schadelijk zijn
voor groei, waaronder milieubelastingen (BE, CZ, FR, HU, IE, IT, LT, LV, ES).
EE werd aanbevolen sterkere milieuprikkels te geven als bijdrage aan een minder
hulpbronintensieve mobiliteit. De Raad beval ook BG, CZ, EE, HU, LT, LV, PL en
RO aan om inspanningen te blijven leveren om de energie-efficiëntie te
verbeteren. MT werd
aanbevolen om hernieuwbare energie verder te ontwikkelen. In 2013 heeft DE de
steunregelingen voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen hervormd. DE werd
aanbevolen om de gevolgen van deze hervorming scherp in de gaten te houden. Het
VK heeft de elektriciteitsmarkt hervormd teneinde de productiecapaciteit bij te
werken, ook in de hernieuwbare energiesector. Het VK werd aanbevolen om de
voorspelbaarheid van de planningsprocessen te verhogen en duidelijkheid te
verschaffen over de financieringsverbintenissen. 3. Kyotostreefcijfers voor de eerste verbintenisperiode (2008-2012) ruimschoots overschreden De definitieve beoordeling van de naleving van
het Protocol van Kyoto door de Europese Unie en haar lidstaten tijdens de
eerste verbintenisperiode zal volgen op de UNFCCC-beoordeling van de
inventarisatie van 2014, die de emissiegegevens tot 2012 omvat, en de
aanvullende bufferperiode ("true-up period"). De Europese Unie en
haar lidstaten kunnen gebruikmaken van de Kyotomechanismen totdat de
beoordeling van de naleving is voltooid. 3.1. EU-28 In de eerste verbintenisperiode was de totale
uitstoot in de EU-28 aanzienlijk lager dan de relevante streefcijfers: ·
gemiddeld lag de jaarlijkse uitstoot (exclusief
LULUCF) voor de periode 2008-2012 18,9 % onder het niveau van het
referentiejaar (overprestatie van 3,21 Gt CO2‑eq.
ten opzichte van de desbetreffende streefcijfers); ·
als rekening wordt gehouden met de koolstofputten
bij LULUCF, is er sprake van een aanvullende emissiereductie op van 1,3 %
(0,38 Gt CO2‑eq.); ·
Een aantal lidstaten heeft internationale kredieten
afkomstig van Kyotomechanismen aangekocht. De gecombineerde verwachte verkoop
van deze internationale kredieten is goed voor 1,6 % van de emissies voor
het referentiejaar (-0,47 Gt CO2‑eq.); ·
in de EU gevestigde bedrijven compenseerden een
deel van hun emissies met internationale kredieten in het kader van de
Kyoto-mechanismen (CER's en ERU's), wat neerkomt op nog eens 3,6 % van de
emissies voor het referentiejaar (1,03 Gt CO2‑eq.). Rekening houdend met alle bovengenoemde
componenten, wordt de totale overprestatie voor de EU-28 als geheel geraamd op
4,2 Gt CO2‑eq. tijdens de periode, hetgeen goed is
voor een gemiddelde reductie van 22,1 % in vergelijking met het niveau
voor het referentiejaar (zie Figuur 1 in de samenvatting). 3.2. EU-15 In de eerste
verbintenisperiode was de totale uitstoot in de EU-15 aanzienlijk lager dan het
desbetreffende streefcijfer (reductie van gemiddeld 8 % tijdens de periode
2008-2012 ten opzichte van het referentiejaar): ·
de gemiddelde jaarlijkse uitstoot (exclusief
LULUCF) voor de periode 2008-2012 lag 11,8 % onder het niveau van het
referentiejaar (een overprestatie van 0,8 Gt CO2‑eq.
tijdens de eerste verbintenisperiode); ·
als rekening wordt gehouden met de koolstofputten
bij LULUCF, is er sprake van een aanvullende emissiereductie van 1,4 %
(0,3 Gt CO2‑eq.); ·
met het beoogde gebruik door overheden van de
Kyotomechanismen kan een extra emissiereductie van 1,5 % worden verwacht (0,3 Gt CO2‑-eq.).
In het licht van de economische neergang kunnen de lidstaten echter hun
intenties met betrekking tot het gebruik van de Kyotomechanismen aanpassen ten
opzichte van hun laatst gerapporteerde informatie; ·
met het gebruik door ETS-exploitanten van
internationale kredieten wordt een extra daling van de emissies met 3,8 %
gerealiseerd (0,8 Gt CO2‑eq. in totaal). Bijgevolg heeft
de EU-15 haar uitstoot met 18,5 % teruggebracht in de eerste
verbintenisperiode, wat gelijk staat aan een totale daling van 2,2 Gt CO2‑eq.
De EU-15-emissiereductie is daarom meer dan tweemaal zo hoog als haar
doelstelling voor de eerste verbintenisperiode (zie Figuur 4) Figuur 4: De totale
overprestatie tijdens de eerste verbintenisperiode (2008-2012), (EU-15) Bron: EMA, Europese Commissie 3.3. Prestaties
op het niveau van de lidstaten EU-15 De vooruitgang
bij de verwezenlijking van de Kyotodoelstellingen van de respectieve lidstaten
kan worden geëvalueerd op grond van de beoordeling van de prestaties in het
kader van de niet-ETS-sectoren. Zoals aangegeven
in Figuur 5 hebben zeven
lidstaten (AT, BE, DK, ES, IT, LU, NL) gebruikgemaakt of moeten zij
gebruikmaken van internationale kredieten in het kader van de Kyotomechanismen.
Volgens de laatste rapportage van Italië zal het land vóór het einde van de
bufferperiode aanvullende internationale kredieten moeten aanschaffen. EU-11 Elf andere lidstaten[11] hebben individuele streefcijfers in het kader van de eerste
verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto. Al deze landen zullen hun
streefcijfers overtreffen door uitsluitend nationale emissiereductiemaatregelen
te nemen (dat wil zeggen zonder rekening te houden met LULUCF en het gebruik
van de Kyotomechanismen) en sommige lidstaten zullen dit streefcijfer zelfs
ruimschoots overschrijden. Veel van deze landen hebben een deel van hun
ongebruikte toegewezen eenheden (Assigned Amount Units of AAU's) reeds
verkocht. Roemenië, Tsjechië en Polen zijn de grootste verkopers van AAU's en
hebben respectievelijk 318, 125 en 120 Mt CO2‑eq.
aan derde partijen verkocht. Figuur 5: Relatieve
verschillen tussen de bkg-uitstoot in de niet-EU-ETS-sectoren voor de eerste
verbintenisperiode en de overeenkomstige Kyotostreefcijfers (LULUCF inbegrepen)
voor 2008-2012, met en zonder het beoogde gebruik van Kyotomechanismen op
overheidsniveau. Bron: EMA,
Europese Commissie 4. Ontwikkeling
van de bkg-uitstoot in de EU 4.1. De
uitstoot van broeikasgassen in 2012 in vergelijking met 2011 De totale
broeikasgasemissies in de EU laten in 2012 een verdere daling van 1,3 %
zien ten opzichte van 2011. De uitstoot vertoonde de grootste daling in de
vervoerssector en de industriële sectoren (-3,6 % voor beide sectoren). In
de sector elektriciteitsopwekking steeg de uitstoot met 0,8 % hoewel dat
het aandeel hernieuwbare energie binnen de totale elektriciteitsproductie van
21,5 % naar 23,1 % steeg in 2012. Dit komt door de toename van de
elektriciteitsproductie uit vaste brandstoffen (steenkool en bruinkool) als
gevolg van de relatief lagere prijs van steenkool in vergelijking met gas. De
jaarlijkse schommelingen in de emissies variëren van + 3,7 % in Malta
tot ‑ 8,8 % in Finland. De emissies stegen in vier lidstaten
(Malta, Duitsland (+ 1,1 %), Ierland (+ 1,4 %) en het VK (+ 3,2 %).
4.2. Convergentie van de
bkg-emissie-intensiteit en de emissies per inwoner In
alle lidstaten is de bkg-emissie-intensiteit teruggelopen met een gemiddeld
jaarlijks reductiepercentage tussen de 0,9 % en 5,1 %. Dit heeft
geleid tot een convergentie van de prestaties tussen de lidstaten (Figuur 6). Figuur 6: De bkg-emissie-intensiteit in de EU-28,
2012/1990. De percentages weerspiegelen de gemiddelde jaarlijkse reductie Bron:
Commissie, EMA Met uitzondering van
Cyprus, Malta en Portugal is de uitstoot per inwoner in alle lidstaten gedaald
en geconvergeerd sinds 1990. Figuur 7: De bkg-emissies per
inwoner in de EU, 2012/1990. De percentages weerspiegelen de gemiddelde
jaarlijkse reductie Bron:
Commissie, EMA 4.3. De evaluatie achteraf van de drijvende krachten achter CO2-emissiereducties Het Europees
Milieuagentschap heeft een analyse uitgevoerd van de drijvende krachten achter
de emissiereducties in de periode 2005-2012[12].
Deze analyse voorziet in een kwantificering van het effect van de afzonderlijke
factoren die van invloed zijn op CO2-emissies, namelijk i) de
bevolking; ii) het bbp per inwoner; iii) de primaire energie-intensiteit[13] en iv) de
koolstofintensiteit van primair energieverbruik[14]. De op een
ontledingsanalyse gebaseerde beoordeling heeft betrekking op CO2-emissies
door de verbranding van fossiele brandstoffen, die goed zijn voor ongeveer
80 % van de totale bkg-emissies. Zoals samengevat in Figuur 8 daalden de CO2-emissies uit
fossiele brandstoffen met respectievelijk 3,3 % en 9,2 % tijdens de
periodes 2005-2008 en 2008-2012. Deze daling kan worden toegeschreven aan de
drie belangrijkste factoren: 1) de "primaire
energie-intensiteit" van de economie van de EU daalde aanzienlijk, onder
andere door verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie, en droeg
daarmee bij tot een grote emissiereductie voor de twee betreffende perioden; 2) de koolstofintensiteit van primair
energieverbruik daalde als gevolg van de ontwikkeling van hernieuwbare
energiebronnen (nucleaire productie loopt sinds 2005 terug) en droeg daarmee
tevens bij tot de emissiereducties voor beide perioden; 3) Het effect van groei werd vergeleken
voor de twee betreffende perioden. Tussen 2005 en 2008 steeg het bbp, waardoor
de door andere factoren gedreven emissiereducties beperkt bleven. Omgekeerd daalde
het bbp in de periode 2008-2012, waardoor de door andere factoren dan de
economische recessie gedreven emissiereducties werden versterkt. Figuur 8: De volledige ontleding van de verandering in de
totale CO2-emissies door de verbranding van fossiele brandstoffen in
de EU voor de periode 2005-2008 en 2008-2012. Bron:
EMA Uit deze analyse
van het Europees Milieuagentschap en de in het begeleidend werkdocument van de
diensten van de Commissie beschreven en contrafeitelijke analyse van de
Commissie blijkt dat de economische crisis[15]
tot minder dan de helft van de reductie in de periode 2008-2012 heeft
bijgedragen. 4.4. Gevolgen van de luchtvaart voor
het wereldwijde klimaat De bkg-emissies van de binnenlandse luchtvaart
in de 28 lidstaten zijn sinds 2000 gedaald en kwamen in 2012 net boven de 16 Mt CO2‑eq.
uit. De bij het UNFCCC gemelde internationale emissies (uitsluitend CO2)
zijn daarentegen gestegen tot bijna 135 Mt CO2 in 2012 (in
vergelijking met de bijna 70 Mt in 1990). De totale gerapporteerde
luchtvaartemissies zijn goed voor 3,22 % van de totale in 2012 gemelde
emissies in de EU. De uitstoot van stikstofoxiden (NOx), aerosolen
en hun precursoren (roet en sulfaat), de toegenomen bewolking in de vorm van hardnekkige
lineaire condensatiestrepen en de door de luchtvaart veroorzaakte cirruswolken dragen
ook bij aan de klimaatverandering. Er zijn de afgelopen jaren inspanningen
geleverd om de effecten van andere factoren dan CO2 op de
klimaatverandering kwanititatief te ramen, ondanks het ontbreken van observatie
gegevens over de effecten zoals condensatiestrepen en door de luchtvaart
veroorzaakte cirruswolken. Zo werd bijvoorbeeld in een studie die gedeeltelijk
door het geïntegreerde project "QUANTIFY" in het kader van het zesde
kaderprogramma van de EU werd gefinancierd, gepoogd om het totale effect van de
luchtvaart in kaart te brengen[16] De conclusie van het onderzoek luidde dat de luchtvaart een aandeel
van 3,5 % heeft in de totale antropogene bijdrage in 2005 (zonder de door
de luchtvaart veroorzaakte bewolking (AIC - aviation induced cloudiness mee te
rekenen), of een aandeel van 4,9 % met inbegrip van AIC. Het tussen 2010-2014 uitgevoerde
onderzoeksproject REACT4C[17] onderzocht het potentieel van voor het klimaat geoptimaliseerde
vluchtroutes als middel om het atmosferische effect van de luchtvaart te
verminderen. Uit de resultaten van dit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat
met slechts kleine veranderingen in de vluchtroutes, de impact op het klimaat
met 25 % kan worden teruggedrongen en dat de economische kosten met minder
dan 0,5 % van de operationele kosten toenemen. 5. Uitvoering van het Europees
beleid inzake klimaatverandering: stand van zaken 5.1. Verlaging
van de emissies 5.1.1. Voorbereiding
van het klimaat- en energiekader voor 2030 In januari 2014 heeft de Commissie een
beleidskader uitgezet om het klimaat- en energiebeleid voor na 2020[18] vorm te geven. In juli 2014[19]
is dit beleidskader voltooid aan de hand van een mededeling over
energie-efficiëntie. In deze mededeling worden de volgende hoofdpunten
uiteengezet: ·
een bindend nationaal streefcijfer met het oog op
de reductie van broeikasgassen met 40 % in 2030 ten opzichte van 1990, dat
behaald dient te worden door na 2020 jaarlijks het plafond voor de
EU-ETS-emissies met 2,2 % te verlagen en door de reductie van emissies van
niet-ETS-sectoren billijk te verdelen onder de lidstaten in de vorm van
bindende nationale streefcijfers; ·
een streefcijfer op EU-niveau van ten minste
27 % hernieuwbare energie in de EU uiterlijk 2030. Deze verbintenis zal
worden nageleefd door middel van duidelijke, door de lidstaten vastgestelde
afspraken, ondersteund door aangescherpte uitvoeringsmechanismen en indicatoren
op EU-niveau; ·
een energie-efficiëntiestreefcijfer van 30 %
voor 2030; ·
en een nieuw bestuurssysteem op basis van nationale
plannen voor concurrerende, veilige en duurzame energie. In antwoord op de huidige, geopolitieke omgeving en de afhankelijkheid
van de EU van import, heeft de Commissie ook een mededeling aangenomen waarin
een nieuwe Europese strategie voor energieveiligheid[20] wordt
gepresenteerd, die onlosmakelijk verbonden is met het klimaat- en energiekader
voor 2030. De belangrijkste punten in deze mededeling zijn de diversificatie
van de externe energievoorziening, de verbetering van de
energie-infrastructuur, de voltooiing van de interne energiemarkt van de EU en
energiebesparing. De Europese Raad van oktober 2014 heeft op
basis van het voorstel van de Commissie overeenstemming bereikt over het
klimaat- en energiekader voor 2030[21]. 5.1.2. De EU-regeling inzake de
handel in emissierechten (EU-ETS) Het werk aan de uitvoeringsmaatregelen heeft
geleid tot de succesvolle start van fase 3 in het kader van de EU-ETS (periode
2013-2020). Op het gebied van de werkingssfeer heeft de EU-ETS nu, behalve op
CO2 van de meeste industriële installaties, ook betrekking op
distikstofoxide (N20) van de productie van salpeterzuur en andere
zuren en PFK's van de productie van aluminium. De EU-ETS-fase 3
voorziet niet langer in een individueel plafond voor elke lidstaat, maar in een
afzonderlijk plafond voor de EU, IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. Vanaf
2013 is ongeveer 43 % (exclusief NER 300[22])
van de emissierechten geveild en dit aandeel zal naar verwachting in de loop
der tijd verder toenemen. Sinds 2009 is een
groeiend overschot van emissierechten en internationale kredieten beschikbaar
op de koolstofmarkt, hetgeen leidde tot een daling van de koolstofprijs. Om
deze onevenwichtigheid te verhelpen, heeft de Commissie voorgesteld om de
veiling van 900 miljoen emissierechten van de eerste jaren van fase 3 van de
EU-ETS uit te stellen ("backloaden") tot het einde van de
handelsperiode. Het backloaden werd goedgekeurd door de veilingverordening op
25 februari 2014 te wijzigen. De Commissie nam
voorts op 22 januari 2014 een wetgevingsvoorstel aan tot instelling van een
marktstabiliteitsreserve aan het begin van de vierde handelsperiode in 2021. De
voorgestelde reserve zal een aanvulling vormen op de bestaande regelgeving.
Emissierechten worden in de marktstabiliteitsreserve ondergebracht – dat wil zeggen
in mindering gebracht op de omvang van toekomstige veilingen – afhankelijk van
het "totale aantal emissierechten in omloop". De toevoeging en
onttrekking van emissierechten aan de reserve zal plaatsvinden op basis van een
automatisch, volledig op regels gebaseerd proces. Wat de
luchtvaartsector betreft, hechtte de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie
in de herfst van 2013 haar goedkeuring aan een definitieve agenda tot
vaststelling van een wereldwijde overeenkomst om de luchtvaartemissies aan te
pakken. In afwachting van de mogelijke invoering van internationale
regelgeving, hebben de Raad en het Europees Parlement in maart 2014 de dekking
van de EU-ETS voor vluchten binnen de Europese Economische Ruimte voor de
periode van 2013 tot en met 2016 beperkt. 5.1.3. Ander
beleid en maatregelen De Commissie nam
een mededeling[23]
aan waarin een strategie is vastgesteld voor het geleidelijk opnemen van de
bkg-uitstoot van zeevervoer in het EU-beleid om haar totale bkg-uitstoot te
beperken. Als eerste stap in de uitvoering van deze strategie stelde de
Commissie een verordening voor om een EU-breed systeem vast te stellen voor de
bewaking, melding en verificatie van CO2-emissies afkomstig van
grote schepen vanaf 2018. De ontwerpverordening wordt nu besproken in het
Parlement en de Raad. De
tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake streefcijfers voor de CO2-emissie
van personenauto's[24]
tot en met 2021 en van lichte bedrijfsvoertuigen[25] tot en met 2020, is
afgerond. De Commissie heeft al zes eco-innovaties goedgekeurd om de CO2-uitstoot
terug te dringen. Een nieuwe
verordening[26]
inzake gefluoreerde broeikasgassen is goedgekeurd. De verordening is van
toepassing vanaf 1 januari 2015. Deze verordening zal de gefluoreerde
broeikasgasemissies in de periode van 2015 tot en met 2030 met twee derde
terugdringen wat naar schatting zal leiden tot een vermindering van in het
totaal 1,5 Gt CO2‑eq. tot 2030 en 5 Gt CO2‑eq.
tot 2050 vergeleken met een scenario waarbij geen maatregelen zouden worden
genomen. De Commissie
stelde ook een aantal wijzigingen voor aan de richtlijnen hernieuwbare energie
en brandstofkwaliteit (het "ILUC-voorstel") om de effecten van
broeikasgasemissies door de indirecte veranderingen in het landgebruik in het
kader van biobrandstofproductie te beperken. De voorgestelde tekst wordt
momenteel besproken binnen de Europese instellingen. De lidstaten zijn
op basis van in 2013 vastgestelde wetgeving[27]
begonnen met het rapporteren van hun lopende en toekomstige LULUCF-acties ter
beperking of vermindering van de emissies en ter handhaving of vergroting van
de verwijderingen in die sector. Een overzicht van
de recentelijk aangenomen rechtshandelingen is opgenomen in deel 3 van het
werkdocument van de diensten van de Commissie. 5.2. Aanpassing
aan klimaatverandering De Commissie nam
op 16 april 2013 de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering aan.
De doelstelling van deze strategie is Europa klimaatbestendiger te maken. De
nadruk wordt gelegd op het behalen van de volgende drie doelstellingen met als voornaamste
ontwikkelingen: ·
Bevordering van maatregelen door de lidstaten: De Commissie moedigt alle lidstaten aan veelomvattende
aanpassingsstrategieën vast te stellen en werkt momenteel aan een scorebord van
de aanpassingsbereidheid. In maart 2014 lanceerde de Europese Commissie het
"Convenant van burgemeesters"-initiatief waarin steden gestimuleerd
worden maatregelen te nemen teneinde in te kunnen spelen op de
klimaatverandering. Dit initiatief is erop gericht om de steun voor lokale
activiteiten te vergroten, een platform te bieden voor meer betrokkenheid en
netwerkvorming van steden en het publiek bewust te maken van de aanpassing en
de maatregelen die nodig zijn. De Commissie ondersteunt ook
aanpassingsprojecten, met name door middel van het nieuwe subprogramma
Klimaatactie van het LIFE-programma. ·
Integratie van de aanpassingsacties in het
EU-beleid: de doelstelling om ten minste 20 % van
de begroting van de Unie te besteden aan met de klimaatverandering
samenhangende doelstellingen wordt gebruikt als middel ter bevordering van de
aanpassing. ·
Bevordering van beter onderbouwde besluitvorming: met name via het klimaataanpassingsplatform (Climate-Adapt), dat het
mogelijk maakt om informatie over aanpassing in de EU te verzamelen en te
verspreiden. De Commissie legt daarnaast de laatste hand aan een strategie om
kennislacunes op het gebied van aanpassing aan te pakken en specifieke
sectorale kennislacunes te identificeren en te overbruggen. 5.3. Klimaatfinanciering 5.3.1. Opbrengsten
uit de veiling van emissierechten 5.3.1.1. Gebruik van de opbrengst uit de
veiling van emissierechten door de lidstaten Krachtens de verordening inzake het
EU-bewakingsmechanisme werden de lidstaten verzocht voor het eerst uiterlijk op
31 juli 2014 verslag uit te brengen over de bedragen en het gebruik van de
opbrengsten uit de veiling van ETS-emissierechten in 2013 (zie Figuur 9 en de bijlage, alsmede meer gedetailleerde
informatie in het werkdocument van de diensten van de Commissie). De totale
opbrengst van de Europese Unie bedroeg 3,6 miljard EUR. De EU-ETS-richtlijn bepaalt dat ten minste
50 % van de opbrengst uit de veiling of het equivalent daarvan in
financiële waarde van deze opbrengsten door de lidstaten moet worden gebruikt
voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden. Alle lidstaten hebben gemeld
dat zij 50 % of meer van deze opbrengst of het equivalent in financiële
waarde van deze opbrengst hebben besteed of van plan zijn te besteden[28] aan klimaat- en energiegerelateerde doeleinden[29]
(gemiddeld 87 %, wat ongeveer met 3 miljard euro overeenkomt),
voornamelijk om nationale investeringen in klimaat en energie te ondersteunen. De gerapporteerde bedragen vertegenwoordigen
slechts een deel van de totale klimaat- en energiegerelateerde uitgaven in de
begrotingen van de lidstaten. Figuur 9: Gerapporteerde
opbrengsten uit de veiling van EU-ETS-emissierechten (in miljoen euro) in 2013
en het aandeel van deze opbrengsten of het equivalent daarvan in financiële
waarde dat wordt gebruikt of zal worden gebruikt voor klimaat- en
energiegerelateerde doeleinden * IT, EL: Er werden geen gegevens meegedeeld over
de uitsplitsing tussen nationaal en internationaal gebruik. BE: Er werden geen
gegevens meegedeeld over het gebruik van opbrengsten uit veilingen. ** Er werden geen gegevens meegedeeld. Bron: Europese
Commissie Slechts enkele lidstaten
gaven informatie over de uitsplitsing van het gebruik van de opbrengsten per
type actie (zie het werkdocumenten van de diensten van de Commissie). Zo
besteden Frankrijk, Tsjechië en Litouwen de volledige opbrengsten uit de
veiling van emissierechten aan projecten ter verbetering van de
energie-efficiëntie van gebouwen. Bulgarije, Portugal en Spanje gebruiken het
merendeel van hun opbrengsten voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie.
Polen gebruikt de voor de klimaatverandering bestemde opbrengsten grotendeels
ter ondersteuning van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. In Duitsland
wordt de volledige opbrengst uit de veiling gebruikt voor klimaat- en
energiegerelateerde doeleinden, waarbij het grootste deel van deze opbrengst
bestemd is voor een specifiek klimaat- en energiefonds dat een breed scala aan
projecten ondersteunt. Finland sluist al zijn veilingopbrengsten door naar
activiteiten die onder de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vallen, met
inbegrip van klimaatfinanciering. Het VK gebruikt ongeveer 15% van de
veilingopbrengsten om gezinnen met een laag inkomen te helpen hun energiekosten
te betalen. 5.3.1.2. NER 300 Het NER 300-financieringsprogramma is een
mechanisme ter ondersteuning van de ontwikkeling van innovatieve technologie op
het gebied van hernieuwbare energie en demonstratieprojecten voor de afvang en
opslag van koolstofdioxide (carbon capture and storage of CCS). Het wordt
gefinancierd door de veiling van 300 miljoen emissierechten van de EU-ETS-reserve
voor nieuwkomers. Onder dit programma werden twee oproepen tot het indienen van
projectvoorstellen gepubliceerd. De tweede oproep, in juli 2014 werd gefinancierd
uit de opbrengst van de verkoop van de resterende emissierechten en de
niet-gebruikte middelen van de eerste oproep. Achttien hernieuwbare
energieprojecten en één CCS-project werden geselecteerd die in totaal 1 miljard
EUR zullen ontvangen en die voor een totaalbedrag van bijna 900 miljoen EUR
aan particuliere investeringen zullen genereren. In totaal zijn de twee
oproepen goed voor 2,1 miljard EUR voor 39 projecten (38op het
gebied van hernieuwbare energie en 1 CCS-project). 5.3.2. Integratie
van het klimaatbeleid in de EU-begroting 5.3.2.1. Meerjarig financieel kader Wat de integratie
van klimaatacties in het EU-beleid betreft, zijn alle instellingen het eens dat
minstens 20 % van de hele begroting onder het meerjarig financieel kader
(2014-2020) aan klimaat moet worden besteed. De bijdrage aan
klimaatgerelateerde uitgaven in 2014 en 2015 vertegenwoordigt bijna 13 %
van de EU-begroting voor elk jaar. Dit percentage
zal naar verwachting met ingang van de begroting voor 2016 naar boven worden
bijgesteld, wanneer de operationele programma's van de lidstaten uit hoofde van
de Europese structuur- en investeringsfondsen worden aangenomen en de nieuwe
regeling inzake rechtstreekse betalingen van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid, met inbegrip van de vergroeningsmaatregelen, volledig ten
uitvoer wordt is gelegd. 5.3.2.2. Klimaatonderzoek en innovatie Klimaatonderzoek
was een van de belangrijkste onderzoeksthema’s van het zevende
EU-kaderprogramma (2007-2013) en staat centraal in Horizon 2020, het nieuwe
EU-programma voor onderzoek en innovatie 2014-2020 met een begroting van 79 miljard EUR.
Ten minste 35 % van de Horizon 2020-begroting zal naar verwachting worden
geïnvesteerd in klimaatgerelateerde doelstellingen. Dit is een forse stijging
ten opzichte van de geraamde 900 miljoen EUR die zijn uitgegeven
onder het zevende kaderprogramma. De Horizon 2020 Societal Challenge
"Klimaatactie, milieu, efficiënt gebruik van hulpbronnen en
grondstoffen" (met een begroting van circa 3 miljard EUR) ondersteunt bijvoorbeeld
onderzoeks- en innovatieprojecten ter beperking van de effecten van de
klimaatverandering. Deze projecten zijn erop gericht om de druk op het milieu
(oceanen, atmosfeer en ecosystemen) te analyseren en te beperken en om een
beter inzicht in klimaatverandering te krijgen. Daarnaast zullen
onderzoeksactiviteiten gericht zijn op de beoordeling van effecten,
kwetsbaarheden en oplossingen voor aanpassing aan de klimaatverandering, de
ontwikkeling van strategieën voor de vermindering van het risico op rampen en
de bevordering van de overgang naar een koolstofarme maatschappij en economie. Beperking van en aanpassing aan de
klimaatverandering spelen ook een belangrijke rol bij de programmering van
onderzoek en innovatie in het kader van alle andere Societal Challenges, met
name in de sectoren vervoer, energie, bio-economie, voeding, landbouw, en de
pijler "Industrieel leiderschap". 5.3.2.3. Ondersteuning van
ontwikkelingslanden Van alle aan de OESO rapporterende donoren,
hebben de Europese Unie en haar lidstaten, met een aandeel van 51 % aan
officiële ontwikkelingshulp (ODA) voor de klimaatverandering, het meeste
bijgedragen aan ODA op het gebied van zowel klimaatmatiging als
klimaataanpassing voor de periode 2010-2012. In het kader van de snellestartfinanciering
van 30 miljard USD waartoe de ontwikkelde landen zich hebben
verbonden, zijn de EU en haar lidstaten hun belofte nagekomen door 7,34 miljard EUR
toe te wijzen aan snellestartfinanciering gedurende die periode. Na afloop van
de periode van snelle startfinanciering hebben de Europese Unie en haar
lidstaten de klimaatfinanciering ter ondersteuning van ontwikkelingslanden
voortgezet omhet doel van de ontwikkelde landen om uiterlijk 2020 gezamenlijk
100 miljard USD per jaar uit zeer uiteenlopende bronnen te mobiliseren,
te verwezenlijken. Tijdens de conferentie over klimaatverandering
in Doha kondigden de Europese Unie en een aantal lidstaten vrijwillige
bijdragen voor de klimaatfinanciering van ontwikkelingslanden aan. De totale
bijdrage zal naar verwachting meer dan 5,5 miljard EUR bedragen. Een
eerste evaluatie toont aan dat dit bedrag op koers lag om in 2013 te worden
geleverd[30]. In 2013 dienden de lidstaten hun eerste
jaarverslagen bij de Commissie in over de financiële en technologische
ondersteuning aan ontwikkelingslanden in krachtens artikel 16 van de
verordening inzake het bewakings- en meldingsmechanisme met informatie over de
jaren 2011 en 2012. De totale door de EU en haar lidstaten aan
ontwikkelingslanden beschikbaar gestelde steun voor klimaatfinanciering (2011-2012)
wordt per type instrument vermeld in de tabellen van het werkdocument van de
diensten van de Commissie. 6. Situatie
in de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten van de Unie 6.1. Kandidaat-lidstaten van de EU
(Albanië, IJsland, Turkije, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en
Servië) Albanië is geen
in bijlage I opgenomen partij. Volgens de laatste nationale mededeling uit
2009, zijn de emissies van Albanië tussen 1990 en 2000 met 70 % gedaald. IJsland is in bijlage I als partij opgenomen en haalde zijn
individuele streefcijfer voor de eerste verbintenisperiode[31]. Voor de tweede
verbintenisperiode zullen IJsland, de EU en haar lidstaten een gezamenlijke
emissiereductieverplichting aangaan (zie hoofdstuk 2.1). De bkg-emissies van Turkije (exclusief LULUCF) stegen tussen 1990 en
2010 met 133 % en tussen 2011 en 2012 met 3,7 %. Turkije is weliswaar
in bijlage I opgenomen als partij, maar er is in het kader van de eerste
of tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto geen bkg-streefcijfer
voor Turkije vastgesteld. De voormalige
Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) is geen in bijlage I opgenomen
partij. In maart 2014 verstrekte het land zijn derde nationale mededeling aan
het UNFCCC. Volgens dit document namen de totale bkg-emissies tussen 1990 en
2009 met 22 % af. Montenegro, eveneens een niet in bijlage I bij het
verdrag opgenomen partij, is de totale bkg-uitstoot (exclusief LULUCF) tussen
1990 en 2003 met ongeveer 4,9 % toegenomen. Er is geen
recente informatie beschikbaar voor Servië met betrekking tot de inventarissen
van bkg-emissies. 6.2. Potentiële kandidaat-lidstaten
van de EU (Bosnië-Herzegovina en Kosovo*) In november 2013
diende Bosnië-Herzegovina zijn tweede nationale mededeling in. Tussen 1991 en
2001 is de totale uitstoot van Bosnië-Herzegovina met 48 % gedaald. Er zijn geen gegevens beschikbaar zijn voor
Kosovo. [1] De bkg-emissies tot en met 2012 volgens de
inventarisatie van 2014. Tenzij anders is vermeld zijn alle bkg-emissiegegevens
gebaseerd op de herziene IPCC-richtsnoeren van 1996, berekend op basis van de
GWP-waarde van het tweede IPCC- beoordelingsverslag. [2] Voor de meeste lidstaten omvatten deze prognoses de
verwachte effecten van de energie-efficiëntierichtlijn nog niet en gaan ze niet
uit van een volledige tenuitvoerlegging van het klimaat- en energiepakket. [3] De ruwe emissiegegevens voor 2013 zijn door het EMA in
de ruwe EU-bkg-inventaris voor 2013 gecompileerde schattingen. [4] LU heeft onlangs zelf ramingen gepubliceerd waaruit
blijkt dat de ESD-emissies in 2013 1,61% onder het ESD-streefcijfer voor 2013
lagen. [5] Zie de analyse door het Europees Milieuagentschap,
paragraaf 4.3 hieronder [6] Het toepassingsgebied van het pakket verschilt van het
toepassingsgebied van het Protocol van Kyoto. Het omvat de internationale
luchtvaart, maar LULUCF en emissies van stikstoftrifluoride (NF3) zijn niet
inbegrepen. [7] Voor de meeste lidstaten geldt dat dit de prognoses zijn
die voor 2013 zijn ingediend. De volgende lidstaten dienden in 2014 op
vrijwillige basis geactualiseerde prognoses in: CY, IE, LT, LU, PL en RO. De
kwaliteit van de ingediende gegevens van de lidstaten werd gecontroleerd en
indien nodig werden ontbrekende gegevens aangevuld of werden gegevens aangepast
door de EMA. Voor een paar lidstaten moest het aandeel van de niet-ETS-uitstoot
worden geraamd. Voor het aanvullen van ontbrekende gegevens en het ramen van
het onderscheid tussen ETS- en niet-ETS-gegevens, werden gegevens gebruikt van
het EU-klimaatbeleid voor 2013 "met voorgenomen goedgekeurde
maatregelen" op basis van de PRIMES- en GAINS-modellen. Deze prognose is
ook gebruikt als gevoeligheidsanalyse in het eerste tweejaarlijkse verslag van
de EU [SWD(2014)1]. [8] De ruwe emissiegegevens voor 2013 zijn door het EMA in
de ruwe EU-bkg-inventaris voor 2013 gecompileerde schattingen gebaseerd op door
de lidstaten vóór 31 juli 2014 ingediende gegevens. Definitieve emissiegegevens
zullen in 2015 met behulp van de nieuwe 2006 IPCC-methode voor inventarisatie
beschikbaar zijn. [9] Gegevens berekend met de GWP-waarde van het vierde IPCC-beoordelingsverslag
[10] ESD-emissies voor het referentiejaar zijn zodanig
vastgesteld voor elke lidstaat dat ze in overeenstemming zijn met zowel de
relatieve als absolute ESD-streefcijfers voor 2020. [11] MT en CY hebben geen streefcijfer in het kader van de
eerste verbintenisperiode. [12] EMA 2014 - Why did GHG emissions decrease in the EU
between 1990 and 2012? http://www.eea.europa.eu/publications/why-are-greenhouse-gases-decreasing [13] primair energieverbruik per eenheid bbp [14] CO2 per primaire energie uit fossiele
brandstoffen [15] Vertegenwoordigd door de decompositiefactor "bbp per
hoofd" in figuur 8. [16] http://www.pa.op.dlr.de/quantify/ [17] Zevende KP-project "Reducing Emissions from Aviation by Changing Trajectories
for the benefit of Climate" (2010-2014) [18] COM(2014) 15. [19] COM(2014) 520 [20] COM(2014) 330 [21] Zie de conclusies van de Europese Raad (http://www.european-council.europa.eu/council-meetings/conclusions). [22] Zie punt 5.3.1.2. [23] COM(2013) 479 [24] Verordening (EG) nr. 443/2009 [25] Verordening (EG) nr. 510/2011 [26] Verordening (EG) nr. 517/2014 [27] Besluit nr. 529/2013/EU van het Europees Parlement en
de Raad [28] Bepaalde lidstaten zijn voornemens om ten minste 50 %
van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten te besteden aan
klimaatgerelateerde doeleinden. De opbrengsten uit 2013 zijn echter nog niet
toegewezen en zullen pas de komende jaren worden gebruikt (bijvoorbeeld FI, LV
en SK). [29] Volgens hun ingediende gegevens, zijn de opbrengsten uit
de veiling van emissierechten van AT, IE, NL en DK niet in hun nationale
begroting opgenomen en derhalve is het niet mogelijk om deze opbrengsten
rechtstreeks aan specifieke doeleinden te koppelen. De gerapporteerde gegevens
zijn voorbeelden die slechts betrekking hebben op een klein deel van de totale
klimaatgerelateerde uitgaven. [30] zie
http://ec.europa.eu/clima/policies/finance/documentation_en.htm. De lidstaten
verstrekken in september 2014 gedetailleerde informatie over het jaar 2013. [31] IJsland moet de toename van emissies beperken tot minder
dan 10 % gemiddeld gedurende de eerste verbintenisperiode. De emissies
daalden met gemiddeld 2 % in deze periode. * Deze aanduiding laat de standpunten over de status
onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de
VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de
onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo. Tabel 1: Gerapporteerde opbrengsten uit de veiling van
EU-ETS-emissierechten (in miljoen euro) in 2013 en het aandeel van deze
opbrengsten of het equivalent daarvan in financiële waarde dat gebruikt of
bestemd is voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden Land || De totale gerapporteerde opbrengsten uit de veiling van emissierechten (in miljoen euro) || Gebruikt of bestemd voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden (binnenlands en internationaal) || Aandeel gebruikt of bestemd voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden DE || 790,3 || 790,3 || 100 % UK (*) || 485,4 || 485,4 || 100 % IT || 385,9 || 192,9 || 50 % ES || 346,1 || 346,1 || 100 % PL || 244,0 || 128,7 || 50 % FR || 219,2 || 219,2 || 100 % EL || 147,6 || 147,6 || 100 % NL || 134,2 || 134,2 || 100 % RO || 122,7 || 91,2 || 74 % BE || 115,0 || geen gegevens gerapporteerd || geen gegevens gerapporteerd CZ || 80,7 || 73,2 || 91 % PT || 72,8 || 70,4 || 100 % FI (**) || 67,0 || 33,5 || 50 % SK (***) || 61,7 || 61,7 || 100 % DK || 56,0 || 28,0 || 50 % AT || 55,8 || 29,9 || 66 % BG || 52,6 || 51,3 || 97 % IE || 41,7 || 41,7 || 100 % SE || 35,7 || 17,9 || 50 % HU || 34,6 || 17,3 || 50 % LT || 20,0 || 20,0 || 100 % EE || 18,1 || 9,0 || 50 % SI || 17,7 || 8,9 || 50 % LV (***) || 10,8 || 10,8 || 100 % LU || 5,0 || 2,5 || 50 % MT || 4,5 || 2,9 || 64 % HR || 0 || 0 || CY || geen gegevens gerapporteerd || || Totaal (***) || 3635,1 (****) || 3052,1 || 87 % (*****) (*) De gegevens van het
VK omvatten de ETS-fase III-emissierechten uit de veiling in 2012. (**) Finland sluist momenteel alle opbrengsten uit de veiling
van emissierechten door naar activiteiten in het kader van officiële
ontwikkelingshulp, met inbegrip van klimaatfinanciering, die goed is voor 50 %
van deze opbrengsten. Gedurende het rapportagejaar wees Finland ongeveer 7
miljoen EUR van de opbrengsten toe, waarvan 2 miljoen EUR werd gebruikt voor
internationale doeleinden in verband met het klimaat en energie. Over het
gebruik van het resterende deel van de fondsen zal de volgende jaren verslag
worden uitgebracht. (***) omvat de
opbrengsten die Letland en Slowakije van plan zijn te gebruiken voor
klimaatgerelateerde doeleinden via een nieuw financieel instrument dat
rechtstreeks zal worden gefinancierd uit de opbrengsten van de veiling van
emissierechten. (****) zonder
Cyprus (Cyprus heeft geen gegevens gerapporteerd). (*****) zonder
België (België heeft gegevens gerapporteerd over het aandeel van de opbrengsten
dat voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden wordt gebruikt) en Cyprus. Bron: Europese Commissie