Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013PC0071

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties

    /* COM/2013/071 final - 2013/0045 (CNS) */

    52013PC0071

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties /* COM/2013/071 final - 2013/0045 (CNS) */


    TOELICHTING

    1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    1.1.        Achtergrond en geschiedenis

    De recente wereldwijde economische en financiële crisis heeft ernstige gevolgen gehad voor onze economieën en de overheidsfinanciën. De financiële sector heeft een belangrijke rol gespeeld in het veroorzaken van de economische crisis, terwijl de regeringen en de Europese burgers in het algemeen er het gelag voor hebben betaald. Er heerst een brede consensus in Europa en internationaal dat de financiële sector een billijker bijdrage moet leveren, gelet op de kosten om de crisis op te lossen en het feit dat de sector momenteel onderbelast is. Verschillende EU-lidstaten hebben reeds uiteenlopende maatregelen getroffen op het gebied van belastingheffing op de financiële sector.

    Op 28 september 2011 heeft de Commissie daarom een voorstel voorgelegd voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties en tot wijziging van Richtlijn 2008/7/EG[1]. Als rechtsgrond voor dit richtlijnvoorstel voerde zij artikel 113 VWEU aan, aangezien de voorgestelde bepalingen tot doel hebben de wetgevingen betreffende de belasting op financiële transacties te harmoniseren voor zover dat noodzakelijk is om de goede werking van de interne markt voor transacties met financiële instrumenten te garanderen en verstoringen van de mededinging te voorkomen. Deze rechtsgrond vereist dat de Raad met eenparigheid van stemmen een besluit neemt, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.

    De belangrijkste doelstellingen van het voorstel waren:

    – de wetgevingen betreffende indirecte belastingen op financiële transacties te harmoniseren, hetgeen nodig is om de goede werking van de interne markt voor transacties met financiële instrumenten te garanderen en verstoring van de mededinging tussen financiële instrumenten, actoren en markten in de hele Europese Unie te voorkomen, en tegelijkertijd

    – ervoor te zorgen dat financiële instellingen een billijke en belangrijke bijdrage leveren aan de kosten van de recente crisis, en gelijke fiscale voorwaarden te creëren ten opzichte van andere sectoren[2], en

    – adequate negatieve prikkels te creëren voor transacties die de efficiëntie van de financiële markten niet ten goede komen, en zo de regelgevingsmaatregelen die erop gericht zijn nieuwe crisissen te voorkomen, te complementeren.

    Gezien de bijzonder hoge mobiliteit van de meeste transacties die aan een belasting onderworpen kunnen worden, was en is het nog altijd zaak om mogelijke verstoringen als gevolg van eenzijdige belastingmaatregelen van lidstaten te vermijden. Alleen een optreden op Europees niveau kan derhalve een versnippering van de financiële markten over activiteiten en grenzen alsook over producten en actoren heen voorkomen en een gelijke behandeling van financiële instellingen in de EU en zo uiteindelijk de goede werking van de interne markt garanderen. De ontwikkeling van een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties in de EU beperkt het risico dat markten worden verstoord doordat activiteiten om fiscale redenen naar elders worden verplaatst. Een dergelijk gemeenschappelijk stelsel kan ook de fiscale neutraliteit garanderen door middel van harmonisatie met een breed toepassingsgebied, met name om ook zeer mobiele producten zoals derivaten, mobiele partijen en markten in de heffing te betrekken, en zo dubbele heffing of dubbele niet-heffing helpen tegen te gaan.

    Het voorstel voorzag daarom in een harmonisatie van de belastingen van de lidstaten op financiële transacties ten behoeve van de goede werking van de eengemaakte markt en legde de wezenlijke kenmerken vast van een gemeenschappelijk stelsel van een breed opgezette belasting op financiële transacties in de EU.

    Sinds de Commissie haar oorspronkelijke voorstel heeft ingediend, heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan die nog sterker illustreren waarom harmonisatie nodig is: Frankrijk heeft met ingang van 1 augustus 2012 een nationale belasting op bepaalde financiële transacties ingevoerd en Spanje, Italië en Portugal hebben onlangs aangekondigd dat ook zij een vergelijkbare nationale belasting zullen invoeren - alle met uiteenlopende toepassingsgebieden, tarieven en technische kenmerken.

    Het Europees Parlement heeft op 23 mei 2012[3] en het Economisch en Sociaal Comité op 29 maart 2012[4] een positief advies gegeven aan het oorspronkelijke Commissievoorstel. Ook het Comité van de Regio's heeft een positief advies gegeven op 15 februari 2012[5].

    Het voorstel en varianten daarop werden vervolgens uitgebreid besproken tijdens de bijeenkomsten van de Raad, eerst onder het Poolse voorzitterschap[6] en daarna in een hoger tempo onder het Deense voorzitterschap, maar de vereiste unanimiteit kon niet worden bereikt als gevolg van fundamentele en onoverkomelijke verschillen tussen de lidstaten.

    Op de Raadszittingen van 22 juni en 10 juli 2012 werd vastgesteld dat er fundamentele meningsverschillen over de behoefte aan de totstandbrenging van een gemeenschappelijk FTT-stelsel op EU-niveau bleven bestaan en dat het beginsel van een geharmoniseerde belasting op financiële transacties in de nabije toekomst geen unanieme steun in de Raad zou krijgen.

    Uit het voorgaande volgt dat de doelstellingen van een gemeenschappelijk FTT-stelsel, zoals besproken in de Raad op basis van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel kunnen worden verwezenlijkt.

    Op basis van een verzoek van elf lidstaten (België, Duitsland, Estland,Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Slowakije) heeft de Commissie de Raad een voorstel[7] voorgelegd om machtiging te krijgen voor het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties.

    Al deze lidstaten maakten in hun verzoek duidelijk dat het toepassingsgebied en de doelstellingen van het wetgevingsvoorstel van de Commissie tot uitvoering van de nauwere samenwerking op haar oorspronkelijke FTT-voorstel gebaseerd dienden te zijn. Zij verduidelijkten ook dat diende te worden gewaakt voor ontwijkingsconstructies, verstoringen en verschuiving naar andere jurisdicties.

    Voorliggend voorstel voor een richtlijn betreft de uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de belasting op financiële transacties, in overeenstemming met de machtiging die de Raad op 22 januari 2013 heeft verleend nadat het Europees Parlement op 12 december 2012 zijn instemming had betuigd.

    Gelet op deze nieuwe context van nauwere samenwerking is het hierboven genoemde Commissievoorstel van 2011 achterhaald en de Commissie is daarom ook voornemens het in te trekken.

    In het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie van 29 juni 2011[8], zoals gewijzigd op 9 november 2011[9], is bepaald dat een deel van de FTT-opbrengsten zal dienen als bron van eigen middelen voor de EU-begroting. Dit zou betekenen dat de op het bni gebaseerde eigen middelen van de deelnemende lidstaten in dezelfde orde van grootte zouden worden verlaagd.

    1.2. Doelstellingen van het voorstel

    De algemene doelstellingen van dit voorstel zijn dezelfde als die in het oorspronkelijke Commissie­voorstel van 2011. De recente aanhoudende wereldwijde economische en financiële crisis heeft ernstige gevolgen gehad voor de economieën en de overheidsfinanciën in de EU. De financiële sector heeft een belangrijke rol gespeeld in het veroorzaken van de economische crisis, terwijl de regeringen en de Europese burgers in het algemeen er het gelag voor hebben betaald. Ofschoon er binnen de financiële sector zeer uiteenlopende actoren actief zijn, is de sector als geheel de afgelopen twee decennia zeer winstgevend geweest, hetgeen ten dele het gevolg kan zijn van het (impliciete of expliciete) vangnet dat door de regeringen is opgehangen, in combinatie met de regelgeving voor de financiële sector en de btw-vrijstelling.

    Tegen die achtergrond is een aantal lidstaten begonnen met de invoering van extra heffingen in de financiële sector, terwijl andere lidstaten al beschikten over specifieke belastingregelingen voor financiële transacties. De huidige situatie leidt tot de volgende ongewenste effecten:

    – de fiscale behandeling op de interne markt voor financiële diensten is versnipperd – gelet op het toenemend aantal niet op elkaar afgestemde nationale belastingmaatregelen die worden ingevoerd –, met de daaruit voortvloeiende mogelijkheden van verstoringen van de mededinging tussen financiële instrumenten, actoren en markten overal in de Europese Unie alsook dubbele heffing of dubbele niet-heffing;

    – de financiële instellingen leveren geen billijke en belangrijke bijdrage aan de kosten van de recente crisis en er worden geen gelijkwaardige fiscale voorwaarden gecreëerd ten opzichte van andere sectoren;

    – het belastingbeleid draagt niet bij aan het creëren van negatieve prikkels voor transacties die de financiële markten niet efficiënter maken, maar uitsluitend de opbrengsten uit de niet-financiële sector van de economie doorsluizen naar financiële instellingen en zo leiden tot overinvestering in activiteiten die de welvaart niet vergroten, noch aan het voorkomen, in combinatie met de huidige regelgevings- en toezichtsmaatregelen, van nieuwe crisissen in de financiële dienstensector.

    De tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties in een toereikend aantal lidstaten zou resulteren in onmiddellijke concrete voordelen op alle drie de hierboven genoemde gebieden, voor wat betreft de financiële transacties die onder de nauwere samenwerking vallen. Op deze gebieden zou de positie van de deelnemende lidstaten, wat betreft verschuivingsrisico's, belastingopbrengsten, efficiëntie van de financiële markt en het voorkomen van dubbele belasting of niet-belasting, erop vooruitgaan.

    In het besluit tot machtiging van de nauwere samenwerking werd geconcludeerd dat alle in de Verdragen gestelde voorwaarden voor die samenwerking waren vervuld en dat met name de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de niet-deelnemende lidstaten werden gerespecteerd. In voorliggend voorstel wordt de vereiste invulling gegeven aan de aldus gemachtigde samenwerking, in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag.

    1.3.        Algemene aanpak en verband met het oorspronkelijke Commissievoorstel

    Dit voorstel is gebaseerd op het oorspronkelijke Commissievoorstel van 2011 in die zin dat het alle essentiële beginselen daarvan eerbiedigt. Er zijn evenwel enkele aanpassingen aangebracht om:

    – rekening te houden met het nieuwe gegeven van de nauwere samenwerking; dit betekent met name dat de "FTT-jurisdictie" beperkt is tot de deelnemende lidstaten, dat transacties die worden verricht in een deelnemende lidstaat en volgens het oorspronkelijke voorstel belast zouden worden, nog altijd belastbaar zijn, en dat niet wordt geraakt aan Richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal[10], die volgens het oorspronkelijke voorstel zou worden gewijzigd;

    – enkele van de voorgestelde bepalingen te verduidelijken en

    – het risico op ontwijking van de belasting beter af te dekken; dit wordt bewerkstelligd met regels waarbij de belasting in laatste instantie aanknoopt bij het "plaats-van-uitgiftebeginsel", als aanvulling op het "woonplaatsbeginsel" dat als hoofdbeginsel behouden blijft. Deze aanvulling sluit met name aan bij de verzoeken van de geïnteresseerde lidstaten dat diende te worden gewaakt voor ontwijkingsconstructies, verstoringen en verschuiving naar andere jurisdicties. Door het woonplaatsbeginsel aan te vullen met elementen van het plaats-van-uitgiftebeginsel wordt het immers minder interessant om activiteiten en vestigingen buiten de FTT-jurisdicties te verplaatsen, aangezien handel in financiële instrumenten die volgens laatstgenoemd beginsel in de heffing worden betrokken en in een FTT-jurisdictie zijn uitgegeven, hoe dan ook zal worden belast.

    2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

    2.1.        Externe raadpleging en deskundigheid

    Het oorspronkelijke voorstel werd opgesteld tegen de achtergrond van talrijke externe bijdragen. Deze bijdragen namen de vorm aan van feedback die ontvangen werd in de loop van een openbare raadpleging over belastingheffing op de financiële sector, gericht overleg met de lidstaten, deskundigen en belanghebbenden uit de financiële sector, en drie afzonderlijke externe studies die werden uitgevoerd in het kader van de effectbeoordeling bij het oorspronkelijke voorstel. De resultaten van het raadplegingsproces en de externe input zijn meegenomen in deze effect­beoordeling.

    Het voorliggende voorstel verschilt niet sterk van het Commissievoorstel van september 2011 en voorziet bij de nauwere samenwerking in dezelfde principiële oplossingen voor een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties (bv. wat betreft het toepassingsgebied van de belasting, het gebruik van de plaats van vestiging van de bij een transactie betrokken financiële instelling als aanknopingspunt voor de heffing, de maatstaf van heffing en de tarieven, en de persoon die gehouden is tot voldoening van de belasting aan de belastingautoriteiten); daarom heeft de Commissie geen nieuwe specifieke raadplegingen opgezet.

    De Commissie heeft echter ook kunnen teruggrijpen op het overleg met alle belanghebbende partijen in het afgelopen jaar, zoals lidstaten, het Europese en de nationale parlementen, vertegenwoordigers van de financiële sector zowel van binnen als van buiten de Europese Unie, de academische wereld, niet-gouvernementele organisaties, alsook op de resultaten van externe ad-hocstudies die zijn gepubliceerd na de presentatie van haar oorspronkelijke voorstel voor een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties voor de gehele Europese Unie.

    Vertegenwoordigers van de Commissie hebben, overal in Europa en daarbuiten, deelgenomen aan talrijke publieke evenementen waar de totstandbrenging van een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties is besproken. De Commissie heeft ook actief deelgenomen aan een dialoog met de nationale parlementen en bevoegde commissies daarvan die haar oorspronkelijke voorstel wensten te bespreken.

    2.2.        Effectbeoordeling

    De diensten van de Commissie hebben een effectbeoordeling verricht die bij haar oorspronkelijke voorstel van 28 september 2011 is gevoegd. Een verdere aanvullende technische analyse van dit voorstel is gepresenteerd op de website van de Commissie[11]. In overeenstemming met het verzoek van de lidstaten die om machtiging tot nauwere samenwerking hebben gevraagd, zijn het toepassingsgebied en de doelstellingen van het huidige voorstel gebaseerd op het oorspronkelijke Commissievoorstel. Aangezien niet aan de fundamentele bouwstenen van het oorspronkelijke voorstel is geraakt, werd het niet nodig geacht een nieuwe effectbeoordeling te verrichten voor hetzelfde onderwerp.

    De lidstaten hebben evenwel verschillende alternatieve beleidsopties tegen elkaar afgewogen binnen het kader van het oorspronkelijke Commissievoorstel. Bovendien is dit nieuwe voorstel bedoeld om uitvoering te geven aan de nauwere samenwerking, in tegenstelling tot het oorspronkelijke richtlijnvoorstel dat door alle lidstaten had moeten worden toegepast, en de lidstaten hebben specifiek belangstelling getoond om meer te weten te komen over de specifieke mechanismen die in deze context kunnen spelen en de belangrijkste effecten die zij sorteren. Daarom hebben de diensten van de Commissie een aanvullende analyse van deze beleidsopties en effecten verricht, waarin de bevindingen van de effectbeoordeling bij het oorspronkelijke voorstel van 2011 worden vervolledigd en in voorkomend geval worden herzien.

    3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    3.1.        Rechtsgrondslag

    Bij Besluit 2013/52/EU van de Raad van 22 januari 2013 houdende machtiging om een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van belasting op financiële transacties[12] zijn de in artikel 1 van dat besluit genoemde lidstaten gemachtigd om een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de FTT.

    De toepasselijke rechtsgrondslag voor de voorgestelde richtlijn is artikel 113 VWEU. Het voorstel is gericht op de harmonisatie van de wetgevingen inzake indirecte belastingen op financiële transacties. Die harmonisatie is nodig om de goede werking van de interne markt te garanderen en verstoring van de mededinging te voorkomen. De nauwere samenwerking zal ten goede komen van de financiële instellingen van de niet-deelnemende lidstaten, aangezien zij slechts te maken zullen hebben met één gemeenschappelijk FTT-stelsel dat van toepassing is in alle deelnemende lidstaten, in plaats van een reeks uiteenlopende nationale regelingen.

    3.2.        Subsidiariteit en evenredigheid

    De harmonisatie van de wetgevingen betreffende de belasting op financiële transacties, die noodzakelijk is om de goede werking van de interne markt te garanderen en verstoringen van de mededinging te voorkomen - ook al is dat beperkt tot de deelnemende lidstaten -, kan slechts worden bereikt met een optreden van de Unie, dat wil zeggen met behulp van een uniforme definitie van de belangrijkste kenmerken van een FTT. De gemeenschappelijke regels zijn nodig om ongerechtvaardigde verschuivingen van transacties en marktdeelnemers en substitutie van financiële instrumenten te voorkomen.

    Een uniforme definitie zou ook een cruciale rol kunnen spelen bij het verminderen van de bestaande versnippering van de interne markt, waaronder die voor de verschillende producten in de financiële sector die vaak als nauwe substituten gebruikt worden. Als de FTT niet geharmoniseerd wordt, leidt dat tot fiscale arbitrage en de kans dat dubbel wordt belast of heffing helemaal achterwege blijft. Dat verhindert niet alleen dat financiële transacties tegen gelijke mededingingsvoorwaarden plaatsvinden, het is ook nadelig voor de inkomsten van de lidstaten. Bovendien brengt het extra nalevingskosten met zich mee voor de financiële sector, veroorzaakt door de te grote verschillen tussen de belastingstelsels. Deze bevindingen gelden ook in een context van nauwere samenwerking, ook al houdt een dergelijke samenwerking een beperkter geografisch bereik in dan een vergelijkbare regeling die van toepassing is op alle 27 lidstaten.

    Dit voorstel is derhalve gericht op het opzetten van een gemeenschappelijke structuur van de belasting en gemeenschappelijke bepalingen inzake verschuldigdheid. Het laat de deelnemende lidstaten zo voldoende speelruimte om in de praktijk de belastingtarieven boven het minimum vast te leggen. Anderzijds wordt voorgesteld om aan de Commissie de bevoegdheid over te dragen tot vaststelling van registratie-, administratie-, rapportage- en andere verplichtingen, die moeten garanderen dat verschuldigde FTT daadwerkelijk aan de belastingautoriteiten wordt betaald. Wat betreft uniforme methoden voor de inning van de verschuldigde FTT, wordt voorgesteld de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te verlenen.

    Een gemeenschappelijk FTT-kader is daarom in overeenstemming met het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel. De doelstelling van dit voorstel kan niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan derhalve, om de goede werking van de interne markt te garanderen, beter door de Unie worden verwezenlijkt, zo nodig via nauwere samenwerking.

    De voorgestelde harmonisatie, die de vorm van een richtlijn en niet van een verordening heeft, gaat niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken, in de eerste plaats het garanderen van de goede werking van de interne markt. Zij voldoet dus aan het evenredigheidsbeginsel.

    3.3.        Nadere uitleg van het voorstel

    3.3.1.     Hoofdstuk I (Onderwerp en definities)

    In dit hoofdstuk wordt het onderwerp gedefinieerd van de voorgestelde richtlijn tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties. Voorts bevat het definities van de belangrijkste termen die in het voorstel worden gebruikt.

    3.3.2.     Hoofdstuk II (Toepassingsgebied van het gemeenschappelijk FTT-stelsel)

    In dit hoofdstuk wordt het basisraamwerk voor het voorgestelde gemeenschappelijk FTT-stelsel in het kader van de nauwere samenwerking gedefinieerd. Deze FTT is erop gericht om bruto­transacties te belasten vóór verrekening (netting).

    De belasting heeft een breed toepassingsgebied, omdat ze gericht is op transacties voor alle soorten financiële instrumenten, aangezien deze vaak onderling inwisselbaar zijn. Het toepassingsgebied behelst daarom instrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, geldmarktinstrumenten (met uitzondering van betalingsinstrumenten), rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor collectieve belegging (met inbegrip van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en alternatieve beleggingsinstellingen (abi's)[13]) en derivatencontracten. Voorts is het toepassingsgebied van de belasting niet beperkt tot de handel op georganiseerde markten, zoals gereglementeerde markten, multilaterale handelsfaciliteiten of beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, maar omvat het ook andere soorten handel zoals over-the-counter-handel. Het toepassingsgebied is evenmin beperkt tot de overdracht van eigendom, maar heeft veeleer betrekking op de verplichting die wordt aangegaan, waarbij bekeken wordt of de betrokken partij het risico dat een bepaald financieel instrument met zich meebrengt, al dan niet op zich neemt ("aankoop en verkoop").

    Ook wanneer financiële instrumenten waarvan de aankoop en de verkoop belastbaar zijn, binnen de afzonderlijke entiteiten van een groep worden overgedragen, zal er belasting verschuldigd zijn op de overdracht, zelfs als het niet om een aankoop of een verkoop gaat.

    De ruil van financiële instrumenten, retrocessie- en omgekeerde retrocessieovereenkomsten en overeenkomsten inzake verstrekte en opgenomen effectenleningen zijn uitdrukkelijk in het toepassingsgebied van de belasting opgenomen. Teneinde het ontgaan van belasting te voorkomen, wordt de ruil van financiële instrumenten geacht aanleiding te geven tot twee financiële transacties. Met retrocessie- en omgekeerde retrocessieovereenkomsten en overeenkomsten inzake verstrekte en opgenomen effectenleningen daarentegen wordt een financieel instrument ter beschikking gesteld van een bepaalde persoon gedurende een bepaalde tijd. Alle dergelijke overeenkomsten moeten daarom worden geacht aanleiding te geven tot slechts één financiële transactie.

    Teneinde belastingontwijking te voorkomen, dient voorts iedere materiële wijziging van een belastbare financiële transactie te worden aangemerkt als een nieuwe belastbare financiële transactie van dezelfde soort als de oorspronkelijke transactie. Er wordt voorgesteld een niet-limitatieve lijst toe te voegen van wat als materiële wijziging is aan te merken.

    Wanneer een derivatencontract aanleiding geeft tot een levering van financiële instrumenten, zal niet alleen het derivatencontract belastbaar zijn, maar ook de levering van deze financiële instrumenten aan belasting onderworpen worden, mits aan alle andere voorwaarden voor belasting is voldaan.

    Voor de financiële instrumenten die het voorwerp van een belastbare financiële transactie kunnen uitmaken, is in het desbetreffende EU-regelgevingskader een duidelijke, alomvattende en aanvaarde reeks definities[14] vastgesteld. Uit de gebruikte definities blijkt dat contante valutatransacties geen belastbare financiële transacties zijn, terwijl valutaderivatencontracten dat wel zijn. Derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen, vallen ook onder het toepassingsgebied, fysieke grondstoffentransacties niet.

    Gestructureerde producten, dat wil zeggen verhandelbare effecten of andere financiële instrumenten die aangeboden worden in de vorm van securitisatie, kunnen ook het voorwerp uitmaken van belastbare financiële transacties. Zulke producten zijn vergelijkbaar met alle andere financiële instrumenten en dienen daarom onder de term financieel instrument te vallen zoals die in dit voorstel gebruikt wordt. Deze producten uitsluiten van het toepassingsgebied van de FTT zou mogelijkheden tot belastingontwijking scheppen. Deze categorie van producten omvat in het bijzonder bepaalde notes, warrants en certificaten, maar ook banksecuritisaties, die het met activa zoals hypotheken of leningen samenhangende kredietrisico meestal grotendeels op de markt overdragen, en verzekeringssecuritisaties, waarbij andere vormen van risico, zoals het verzekeringstechnisch risico, overgedragen worden.

    Het toepassingsgebied van de belasting is echter in het bijzonder gericht op financiële transacties uitgevoerd door financiële instellingen die optreden als een partij bij een financiële transactie, zij het voor eigen rekening of voor de rekening van derden dan wel in naam van een partij bij de transactie. Deze benadering garandeert dat de FTT alomvattend wordt toegepast. In de praktijk is het bestaan van financiële transacties meestal duidelijk uit de respectieve vermeldingen in de administratie. De heffing van een FTT mag geen negatief effect sorteren op de herfinancierings­mogelijkheden van financiële instellingen en staten noch op het monetaire beleid in het algemeen of het beheer van de overheidsschuld. Transacties met de Europese Centrale Bank, de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit, het Europese Stabiliteitsmechanisme, de Europese Unie wanneer zij optreedt als beheerder van haar middelen, van betalingsbalansleningen en vergelijkbare activiteiten, en de centrale banken van de lidstaten moeten daarom worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn.

    De bepalingen van Richtlijn 2008/7/EG van de Raad blijven onverkort van toepassing. Artikel 5, lid 1, onder e), en artikel 5, lid 2, van die richtlijn zijn relevant voor het onder dit richtlijn­voorstel vallende gebied en verbieden iedere vorm van belasting ter zake van de in die bepalingen genoemde verrichtingen, behoudens artikel 6, lid 1, onder a), van diezelfde richtlijn. Voor zover Richtlijn 2008/7/EG derhalve de heffing van belasting op bepaalde verrichtingen, met name financiële transacties als onderdeel van herstructureringen of de uitgifte van effecten als omschreven in die richtlijn, verbiedt of kan verbieden, mogen deze transacties ook niet aan de FTT worden onderworpen. Doel hiervan is eventuele conflicten met Richtlijn 2008/7/EG te voorkomen, zonder dat de grenzen van de bij die richtlijn opgelegde verplichtingen precies hoeven te worden afgebakend. Bovendien moeten, los van de mate waarin Richtlijn 2008/7/EG de belasting op de uitgifte van aandelen en rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging verbiedt, de uitgiften door al deze instellingen om redenen van fiscale neutraliteit op dezelfde wijze worden behandeld. De aflossing van aldus uitgegeven aandelen en rechten van deelneming is evenwel geen transactie op de primaire markt en moet bijgevolg belastbaar zijn.

    Naast de hierboven beschreven uitsluiting van de primaire markten zullen ook de meeste courante financiële activiteiten die van belang zijn voor burgers en bedrijven, buiten het toepassingsgebied van de FTT blijven. Dit is het geval voor het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, hypotheekleningen, consumentenkrediet, bedrijfsleningen, betalingsdiensten enz. (ofschoon het later verhandelen daarvan via gestructureerde producten wel onder het toepassingsgebied valt). Ook valutatransacties op contante markten vallen buiten het toepassingsgebied van de FTT, hetgeen het vrije verkeer van kapitaal in stand houdt. Derivatencontracten op basis van valutatransacties vallen echter wel onder de FTT, aangezien zij als zodanig geen valutatransacties zijn.

    De definitie van financiële instellingen is breed opgezet en omvat in wezen beleggings­ondernemingen, georganiseerde markten, kredietinstellingen, verzekerings- en herverzekerings­ondernemingen, instellingen voor collectieve belegging en de beheerders daarvan, pensioenfondsen en de beheerders daarvan, houdstermaatschappijen, ondernemingen gespecialiseerd in financiële leasing en special purpose entities, en verwijst waar mogelijk naar de definities in de relevante EU-wetgeving die aangenomen werd voor regelgevingsdoeleinden. Ook andere ondernemingen, instellingen, lichamen of personen die bepaalde financiële activiteiten verrichten die een aanzienlijke jaarlijkse gemiddelde waarde van financiële transacties vertegenwoordigen, moeten als financiële instelling worden aangemerkt. In dit voorstel wordt de drempel vastgesteld op 50 % van de totale gemiddelde nettojaaromzet van de betrokken entiteit.

    Het richtlijnvoorstel bevat verdere technische details voor de berekening van de waarde van de financiële transacties en het gemiddelde van die waarden voor de entiteiten die op de enkele grond van de waarde van de financiële transacties die zij verrichten, als financiële instelling kunnen worden aangemerkt, en voorziet in bepalingen voor situaties waarin dergelijke entiteiten niet langer als financiële instelling kwalificeren.

    Centrale tegenpartijen (ctp's), centrale effectenbewaarinstellingen (cebi's), internationale centrale effectenbewaarinstellingen (icebi's), lidstaten en overheidsorganen die belast zijn met het beheer van de overheidsschuld, worden bij de uitoefening van die taak niet beschouwd als financiële instelling voor zover zij geen handelsactiviteit als zodanig verrichten. Zij zijn ook van essentieel belang voor een efficiëntere en transparantere werking van de financiële markten en voor een goed beheer van de overheidsschuld. Vanwege de centrale rol die zij vervullen, moeten evenwel bepaalde verplichtingen die moeten garanderen dat de belasting aan de belastingautoriteiten wordt betaald en dat controle op de betaling wordt verricht, van toepassing blijven.

    De territoriale toepassing van de voorgestelde FTT en de heffingsbevoegdheid van de deelnemende lidstaten worden vastgelegd op basis van de in artikel 4 bepaalde regels. Deze bepaling verwijst naar het begrip "vestiging". Zij is in wezen gebaseerd op het "woonplaatsbeginsel", aangevuld met elementen van het "plaats-van-uitgiftebeginsel", hoofdzakelijk om het verschuivingsrisico beter te bestrijden (laatstgenoemd aspect wordt in het vervolg nader toegelicht).

    Opdat een financiële transactie belastbaar zou zijn in de deelnemende lidstaten, moet een van de partijen bij de transactie op het grondgebied van een deelnemende lidstaat gevestigd zijn overeenkomstig de criteria van artikel 4. De belasting zal plaatsvinden in de deelnemende lidstaat op wiens grondgebied de financiële instelling is gevestigd, op voorwaarde dat die instelling partij is bij de transactie en zij optreedt voor eigen rekening of voor rekening van derden dan wel in naam van een partij bij de transactie.

    Wanneer de verschillende financiële instellingen – die partij zijn bij de transactie of optreden in naam van een dergelijke partij - op het grondgebied van verschillende deelnemende lidstaten gevestigd zijn, zal volgens de criteria van artikel 4 elk van deze lidstaten bevoegd zijn om belasting te heffen op de transactie naar de tarieven die hij in overeenstemming met dit voorstel heeft vastgesteld. Wanneer de betrokken inrichtingen zich bevinden op het grondgebied van een staat die geen deelnemende lidstaat is, is de transactie niet onderworpen aan de FTT in een deelnemende lidstaat, tenzij een van de partijen bij de transactie in een deelnemende lidstaat gevestigd is; in dat geval zal de financiële instelling die niet in een deelnemende lidstaat gevestigd is, ook worden geacht in die deelnemende lidstaat te zijn gevestigd en wordt de transactie daar belastbaar.

    Eén specifieke wijziging naar aanleiding van de nieuwe context van de nauwere samenwerking heeft betrekking op artikel 3, lid 1, onder a), van het oorspronkelijke voorstel. In dat voorstel zag de verwijzing naar financiële instellingen waaraan door een lidstaat vergunning was verleend, op vergunningen van de hoofdzetel alsook door de betrokken lidstaat verleende vergunningen voor transacties die worden verricht door financiële instellingen van derde landen zonder fysieke aanwezigheid op het grondgebied van die lidstaat. In de eerstgenoemde configuratie kunnen transacties, naargelang van het geval, gedekt zijn door een "paspoort" waarin de EU-wetgeving voorziet. De enige "vergunning" is dan die welke is verleend aan de hoofdzetel van de financiële instelling. In de context van de nauwere samenwerking kan zich een nieuwe configuratie voordoen, namelijk een waarbij instellingen met hoofdzetel in een niet-deelnemende lidstaat in de FTT-jurisdictie actief zijn op basis van een "paspoort" (zie bv. artikel 31 van Richtlijn 2004/39/EG). Deze situatie moet gelijkgesteld worden met de situatie van instellingen van derde landen die actief zijn op basis van een specifieke vergunning die is verleend door de bij de transactie betrokken lidstaat.

    Het woonplaatsbeginsel is ook aangevuld met elementen van het "plaats-van-uitgiftebeginsel", als ultiem middel om het stelsel beter te wapenen tegen het verschuivingsrisico. Door het woonplaatsbeginsel aan te vullen met elementen van het plaats-van-uitgiftebeginsel wordt het immers minder interessant om activiteiten en vestigingen buiten de FTT-jurisdicties te verplaatsen, aangezien handel in financiële instrumenten die volgens laatstgenoemd beginsel in de heffing worden betrokken en in een FTT-jurisdictie zijn uitgegeven, hoe dan ook zal worden belast. Dit is van toepassing wanneer geen van de partijen bij de transactie "gevestigd" is in een deelnemende lidstaat, op basis van de criteria in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, maar zij wel handelen in financiële instrumenten die zijn uitgegeven in een dergelijke lidstaat. Het gaat hier in hoofdzaak om aandelen, obligaties en gelijkwaardige effecten, geldmarkt­instrumenten, gestructureerde producten, aandelen en rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en derivaten die worden verhandeld op georganiseerde handelsplaatsen of -platforms. Bij het plaats-van-uitgiftebeginsel, dat ook ten grondslag ligt aan bepaalde bestaande nationale belastingen op de financiële sector, wordt de transactie gekoppeld aan de deelnemende lidstaat waar de uitgever zich bevindt. De personen die betrokken zijn bij een dergelijke transactie, zullen wegens dat verband worden geacht in die lidstaat te zijn gevestigd en de betrokken financiële instelling(en) zal (zullen) de FTT in die lidstaat moeten betalen.

    Voor alle hierboven genoemde aspecten is voorzien in een algemene regel, die betrekking heeft op het geval waarin degene die gehouden is tot voldoening van de belasting, aantoont dat er geen verband bestaat tussen de economische realiteit van de transactie en het grondgebied van een deelnemende lidstaat. In dat geval wordt de financiële instelling of derde persoon niet geacht in een deelnemende lidstaat te zijn gevestigd.

    Kortom, door middel van de gekozen aanknopingsfactoren in combinatie met de hierboven genoemde algemene regel wordt ervoor gezorgd dat er alleen belasting kan worden geheven wanneer er voldoende verband bestaat tussen de transactie en het grondgebied van de FTT-jurisdictie. Net als bij de bestaande EU-wetgeving op het gebied van de indirecte belastingen worden territorialiteitsbeginselen onverkort in acht genomen.

    3.3.3.     Hoofdstuk III (Verschuldigdheid, maatstaf van heffing en tarieven)

    Het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, is gedefinieerd als het tijdstip waarop de financiële transactie plaatsvindt. Wordt de transactie later geannuleerd, dan blijft de belasting alsnog verschuldigd, behalve in het geval van fouten.

    Aangezien transacties in derivaten en transacties in andere financiële instrumenten dan derivaten naar aard en kenmerken van elkaar verschillen, moeten zij aan een verschillende maatstaf van heffing worden gekoppeld.

    Voor de aankoop en de verkoop van financiële instrumenten (andere dan derivaten) wordt gewoonlijk een prijs of een andere vorm van tegenprestatie bepaald. Deze moet logischerwijs gedefinieerd worden als de maatstaf van heffing. Om verstoringen van de markt te voorkomen, zijn er evenwel bijzondere voorschriften nodig wanneer de tegenprestatie lager is dan de marktprijs of wanneer er transacties plaatsvinden tussen entiteiten van een groep die niet onder de begrippen "aankoop" en "verkoop" vallen. In die gevallen moet de maatstaf van heffing gelijk zijn aan de marktprijs die op zakelijke grondslag wordt bepaald op het tijdstip dat de FTT verschuldigd wordt. Bij dergelijke transacties tussen entiteiten van een groep gaat het vaak om overdrachten zonder tegenprestatie, terwijl overdrachten tegen tegenprestatie overeenkomen met de begrippen "aankoop" en "verkoop".

    Wat de aankoop/verkoop, overdracht, ruil en sluiting van derivatencontracten alsook materiële wijzigingen daarvan betreft, is de maatstaf van heffing van de FTT het in het derivatencontract vermelde notionele bedrag op het tijdstip dat het contract wordt aangekocht/verkocht, overgedragen, geruild, gesloten dan wel de verrichting in kwestie materieel wordt gewijzigd. Deze benadering maakt een duidelijke en gemakkelijke toepassing van de FTT op derivatencontracten mogelijk en garandeert tegelijkertijd lage nalevings- en administratiekosten. Deze benadering maakt het ook moeilijker om de belastingdruk kunstmatig te verlagen door derivatencontracten op een creatieve manier op te stellen, aangezien er geen fiscale stimulans zou zijn om bijvoorbeeld een contract te sluiten dat alleen betrekking heeft op prijs- of waardeverschillen. Bovendien wordt op die manier belasting geheven op het tijdstip van de aankoop/verkoop, overdracht, ruil, sluiting van het contract of materiële wijziging van de verrichting in kwestie, in plaats van dat er kasstromen worden belast op verschillende tijdstippen tijdens de looptijd van het contract. Het tarief dat in dit geval gebruikt moet worden, moet relatief laag zijn om een adequate belastingdruk vast te stellen.

    In de deelnemende lidstaten kunnen bijzondere bepalingen nodig zijn om fraude en ontduiking te voorkomen, en er wordt een algemene antimisbruikregel voorgesteld (zie ook deel 3.3.4). Deze regel kan bijvoorbeeld worden toegepast wanneer het notionele bedrag kunstmatig is opgesplitst: het notionele bedrag van een swap zou bijvoorbeeld gedeeld kunnen worden door een willekeurig hoge factor en alle betalingen zouden met dezelfde factor vermenigvuldigd kunnen worden. Dat zou niets veranderen aan de kasstromen van het instrument, maar het zou de belastinggrondslag op willekeurige manier verkleinen.

    Er zijn bijzondere bepalingen nodig om de maatstaf van heffing te bepalen voor transacties waarvan de maatstaf van heffing of delen daarvan uitgedrukt zijn in een andere valuta dan die van de deelnemende lidstaat die de belasting vaststelt.

    Transacties in derivaten en transacties in andere financiële instrumenten zijn verschillend van aard. Bovendien zullen de markten waarschijnlijk verschillend reageren op een belasting op financiële transacties die op deze twee categorieën wordt geheven. Daarom, en om een zo evenredig mogelijke belasting te garanderen, moet er een verschillend tarief gehanteerd worden voor de twee categorieën.

    De tarieven moeten ook rekening houden met verschillen in de methoden die gebruikt worden om de maatstaven van heffing te bepalen.

    Algemeen genomen zijn de voorgestelde minimumbelastingtarieven (waarboven speelruimte is voor nationaal beleid) op een voldoende hoog niveau vastgelegd opdat de harmonisatiedoelstelling van deze richtlijn verwezenlijkt kan worden. Tegelijkertijd liggen de voorgestelde tarieven laag genoeg om verschuivingsrisico's zoveel mogelijk te beperken.

    3.3.4.     Hoofdstuk IV (Betaling van FTT, gerelateerde verplichtingen en voorkoming van ontduiking, ontwijking en misbruik)

    In dit voorstel wordt het toepassingsgebied van de FTT omschreven aan de hand van financiële transacties waarbij een financiële instelling die op het grondgebied van de betrokken deelnemende lidstaat gevestigd is, partij is (voor eigen rekening of voor rekening van een derde) dan wel van transacties waarbij de instelling optreedt in naam van een partij. Financiële instellingen verrichten immers het overgrote deel van de transacties op de financiële markten en de FTT moet voornamelijk worden gericht op de financiële sector als zodanig en niet zozeer op de burgers. Daarom moeten deze instellingen gehouden worden tot voldoening van de belasting aan de belastingautoriteiten van de deelnemende lidstaten op het grondgebied waarvan deze financiële instellingen worden geacht te zijn gevestigd. Om evenwel een soort watervaleffect te vermijden wanneer een financiële instelling optreedt in naam van of voor rekening van een andere financiële instelling, moet alleen die andere financiële instelling de belasting betalen.

    Het voorstel wil ook zo goed mogelijk garanderen dat de FTT daadwerkelijk wordt betaald. Daarom is bepaald dat wanneer de FTT die verschuldigd is geworden voor een transactie, niet tijdig is betaald, iedere partij bij die transactie hoofdelijk aansprakelijk wordt voor de voldoening van de belasting. De deelnemende lidstaten moeten ook de mogelijkheid krijgen om andere personen hoofdelijk aansprakelijk te maken voor de voldoening van de belasting, met inbegrip van de gevallen waarin een partij bij een transactie haar hoofdzetel buiten het grondgebied van de deelnemende lidstaten heeft.

    Dit voorstel voorziet ook in termijnen voor de betaling van de FTT op de rekeningen die de deelnemende lidstaten daarvoor hebben aangewezen. De meeste financiële transacties worden elektronisch uitgevoerd. In die gevallen zou de FTT onmiddellijk voldaan moeten worden op het tijdstip dat de belasting verschuldigd wordt. In andere gevallen zou de FTT voldaan moeten worden binnen een termijn die lang genoeg is om de manuele verwerking van de betaling mogelijk te maken, maar die tegelijkertijd vermijdt dat de betrokken financiële instelling ongerechtvaardigde kasstroomvoordelen kan genieten. Een termijn van drie werkdagen vanaf het tijdstip van de verschuldigdheid kan in die zin als passend worden aangemerkt.

    De deelnemende lidstaten moeten verplicht worden om de nodige maatregelen te treffen in verband met registratie-, administratie-, rapportage- en andere verplichtingen die moeten garanderen dat de FTT correct en tijdig wordt geheven en daadwerkelijk aan de belastingautoriteiten wordt betaald. In dit verband wordt voorgesteld dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om uitvoerings­voorschriften vast te stellen. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de maatregelen geharmoniseerd zijn, wat de nalevingskosten voor de marktdeelnemers verlaagt, en dat technische aanpassingen snel kunnen worden doorgevoerd wanneer zij vereist zijn. In deze context moeten de deelnemende lidstaten gebruik maken van de reeds bestaande en aankomende EU-wetgeving inzake financiële markten, die verplichtingen bevat op het gebied van rapportage en het bijhouden van gegevens met betrekking tot financiële transacties.

    De voorgestelde richtlijn zou de lidstaten ook verplichten maatregelen te nemen om fraude en ontduiking te voorkomen.

    Ter voorkoming van het risico van misbruik, waardoor de goede werking van het gemeenschappelijk stelsel kan worden ondergraven, wordt ook voorgesteld een reeks nadere voorschriften in de richtlijn vast te leggen. Daarom bevat het voorstel een algemene antimisbruikregel, die gebaseerd is op de overeenkomstige bepaling in de aanbeveling van de Commissie van 6 december 2012 over agressieve fiscale planning[15], en een bepaling die gebaseerd is op dezelfde beginselen maar die ziet op de specifieke problemen in verband met certificaten van aandelen en soortgelijke effecten.

    Om complicaties bij de inning van de belasting als gevolg van verschillende inningsmethoden, en de daaruit voortvloeiende onnodige nalevingskosten, te vermijden, moeten de methoden die de deelnemende lidstaten gebruiken om de FTT te innen, uniform zijn voor zover dat te dien einde noodzakelijk is. Dergelijke uniforme methoden zouden ook bijdragen aan een gelijke behandeling van alle belastingplichtigen. Daarom voorziet de voorgestelde richtlijn erin dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om daartoe strekkende uitvoeringsmaatregelen vast te stellen.

    Om de fiscale uitvoering te vergemakkelijken, kunnen de deelnemende lidstaten voor de FTT-entiteiten een nationaal (publiek toegankelijk) register invoeren. In de praktijk kunnen zij daarbij gebruik maken van bestaande coderingssystemen, zoals de bedrijfsidentificatiecodes (BIC/ISO 9362) voor zowel financiële als niet-financiële instellingen, de classificatie van financiële instrumenten (CFI/ISO 10962) voor financiële instrumenten en de marktidentificatiecode (MIC/ISO 10383) voor de verschillende markten.

    De Commissie kan, naast het overleg dat zij in het relevante comité pleegt over de definitie van uniforme inningsmethoden, op gezette tijden deskundigen bijeenroepen om de werking van de aangenomen richtlijn met de deelnemende lidstaten te bespreken, met name de wijze waarop kan worden gegarandeerd dat de belasting naar behoren wordt betaald en dat controle op de betaling wordt verricht, alsook aangelegenheden in verband met het voorkomen van belastingontduiking, ‑ontwijking en ‑misbruik.

    De ontwerprichtlijn ziet niet op kwesties van administratieve samenwerking, die zijn geregeld in bestaande instrumenten met betrekking tot de vaststelling en de invordering van belastingen, met name Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG[16] (van toepassing sinds 1 januari 2013) en Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen[17] (van toepassing sinds 1 januari 2012). De hier voorgestelde richtlijn is geen aanvulling op deze instrumenten en laat het toepassingsgebied ervan onverlet. Zij blijven van toepassing op elke vorm van belastingen die door of namens een lidstaat[18] worden geheven, en dit omvat de FTT net als iedere andere aldus geheven belasting. Deze instrumenten gelden voor alle lidstaten die bijstand moeten verlenen binnen de grenzen en de voorwaarden ervan. Een ander instrument dat in deze context relevant is, is het multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO en de Raad van Europa[19].

    In combinatie met de aan de FTT ten grondslag liggende conceptuele benadering (breed toepassingsgebied, ruim afgebakend woonplaatsbeginsel, geen vrijstellingen) beperken de hierboven omschreven regels de mogelijkheden voor belastingontduiking, -ontwijking en ‑misbruik tot een minimum.

    3.3.5.     Hoofdstuk V (Slotbepalingen)

    De harmonisatiedoelstelling van dit voorstel houdt in dat de deelnemende lidstaten geen andere belastingen op financiële transacties zoals omschreven in dit voorstel mogen handhaven of invoeren dan de FTT waarop dit voorstel voor een richtlijn ziet, of de btw. Wat de btw betreft, blijft het recht om voor belastingheffing te kiezen overeenkomstig artikel 137, lid 1, onder a), van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde[20] immers van toepassing. Andere belastingen, zoals belastingen op verzekeringspremies enz., zijn uiteraard van andere aard, net als registratierechten voor financiële transacties, in zoverre zij een werkelijke terugbetaling van kosten of een tegenprestatie voor een geleverde dienst vertegenwoordigen. Het voorstel heeft dan ook geen gevolgen voor zulke belastingen en vergoedingen.

    Er wordt voorgesteld dat de deelnemende lidstaten de Commissie de tekst meedelen van de bepalingen waarmee zij de voorgestelde richtlijn in nationale wetgeving omzetten. In dit verband wordt niet voorgesteld dat toelichtende stukken ter beschikking worden gesteld, gelet op het beperkte aantal artikelen in het voorstel en de verplichtingen die dit meebrengt voor de lidstaten.

    4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Volgens voorlopige ramingen had de belasting, afhankelijk van de reactie van de markten, jaarlijks 30 tot 35 miljard euro kunnen opbrengen in alle deelnemende lidstaten samen als het oorspronkelijke voorstel voor de EU27 op de EU11 was toegepast. Wanneer evenwel rekening wordt gehouden met de netto-effecten van de aangebrachte wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel, met name het feit dat i) de uitgifte van aandelen en rechten van deelneming in icbe's en aib's niet langer wordt geacht geen transactie op de primaire markt te zijn, en ii) dat de oorspronkelijke bepalingen op grond van het woonplaatsbeginsel die ertoe strekten het verschuivingsrisico te bestrijden, werden aangescherpt met elementen van het plaats-van-uitgiftebeginsel, zou volgens voorlopige ramingen de belasting jaarlijks een bedrag van 31 miljard euro kunnen opleveren.

    In het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie van 29 juni 2011[21], zoals gewijzigd op 9 november 2011[22], is bepaald dat een deel van de FTT-opbrengsten zal dienen als bron van eigen middelen voor de EU-begroting. De op het bni gebaseerde eigen middelen van de deelnemende lidstaten zouden in dezelfde orde van grootte worden verlaagd.

    De Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 heeft de deelnemende lidstaten verzocht zich te beraden op de vraag of de FTT de basis kan vormen voor een nieuwe eigenmiddelenbron voor de Unie­begroting.

    2013/0045 (CNS)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

    Gezien Besluit 2013/52/EU van de Raad van 22 januari 2013 houdende machtiging om een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van belasting op financiële transacties[23],

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Parlement[24],

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[25],

    Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)       In 2011 heeft de Commissie nota genomen van een breed gevoerd debat over extra belastingheffing van de financiële sector. Aan dit debat ten grondslag lag de wens om de financiële sector een billijke en belangrijke bijdrage te laten leveren aan de kosten van de crisis en in de toekomst op billijke wijze in de belastingheffing te betrekken in vergelijking met andere sectoren, al te risicovolle activiteiten van financiële instellingen te ontmoedigen, regelgevingsmaatregelen die ertoe strekken nieuwe crisissen te vermijden, te complementeren en extra inkomsten te genereren voor algemene begrotingen of specifieke beleidsdoeleinden.

    (2)       Bij Besluit 2013/52/EU heeft de Raad België, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Slowakije (hierna de "deelnemende lidstaten" genoemd) machtiging verleend om een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van belasting op financiële transacties (FTT).

    (3)       Teneinde verstoringen wegens eenzijdige maatregelen van de deelnemende lidstaten te voorkomen - rekening houdende met het zeer mobiele karakter van het merendeel van de betrokken financiële transacties - en zo de goede werking van de interne markt te verbeteren, is het zaak de basiskenmerken van een FTT in de deelnemende lidstaten te harmoniseren op het niveau van de Unie. Prikkels voor fiscale arbitrage tussen de deelnemende lidstaten en allocatieverstoringen tussen de financiële markten in die staten alsook eventuele dubbele heffing of niet-heffing moeten op die manier worden vermeden.

    (4)       Teneinde de werking van de interne markt te verbeteren en met name verstoringen tussen de deelnemende lidstaten te voorkomen, moet de FTT van toepassing zijn op een uitgebreide reeks financiële instellingen en transacties, op de handel in een breed scala aan financiële instrumenten, inclusief gestructureerde producten, zowel op georganiseerde als over-the-counter-markten, en op de sluiting van alle derivatencontracten alsook op materiële wijzigingen van de verrichtingen in kwestie.

    (5)       In principe hangt elke overeengekomen overdracht van een of meer financiële instrumenten samen met een bepaalde transactie, die op haar beurt aan de FTT moet worden onderworpen vanwege die overeengekomen overdracht. Aangezien een ruil van financiële instrumenten aanleiding geeft tot twee dergelijke overdrachten, moet elke dergelijke ruil worden geacht aanleiding te geven tot twee transacties, teneinde het ontgaan van de belasting te voorkomen. Met retrocessie- en omgekeerde retrocessieovereenkomsten en overeenkomsten inzake verstrekte en opgenomen effectenleningen wordt een financieel instrument ter beschikking gesteld van een bepaalde persoon gedurende een bepaalde tijd. Alle dergelijke overeenkomsten en materiële wijzigingen daarvan moeten daarom worden geacht aanleiding te geven tot slechts één transactie.

    (6)       Teneinde geen afbreuk te doen aan de efficiënte en transparante werking van de financiële markten of aan het beheer van de overheidsschuld, dienen bepaalde entiteiten van het toepassingsgebied van de FTT te worden uitgesloten voor zover zij taken uitoefenen die niet als een handelsactiviteit op zich worden aangemerkt maar veeleer de handel vergemakkelijken of het beheer van de overheidsschuld beschermen. Entiteiten die specifiek zijn uitgesloten vanwege de centrale rol die zij vervullen bij de werking van de financiële markten of het beheer van de overheidsschuld, moeten wel worden onderworpen aan de regels die garanderen dat de belasting naar behoren wordt betaald aan de belasting­autoriteiten en dat controle op de betaling wordt verricht.

    (7)       De heffing van de FTT mag geen negatief effect sorteren op de herfinancierings­mogelijkheden van financiële instellingen en staten noch op het monetaire beleid in het algemeen. Transacties met de Europese Centrale Bank, de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit, het Europese Stabiliteitsmechanisme, de Europese Unie wanneer zij optreedt als beheerder van haar middelen, van betalingsbalansleningen en vergelijkbare activiteiten, en de centrale banken van de lidstaten mogen daarom niet worden onderworpen aan de FTT.

    (8)       Met uitzondering van de sluiting of de materiële wijziging van derivatencontracten moeten de handel op primaire markten en transacties die van belang zijn voor burgers en ondernemingen, zoals het sluiten van verzekeringscontracten, hypotheekleningen, consumentenkrediet of betalingsdiensten, uitgesloten worden van het toepassingsgebied van de FTT, teneinde het bijeenbrengen van kapitaal door ondernemingen en regeringen niet in gevaar te brengen en de huishoudens niet te treffen.

    (9)       De bepalingen van Richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal[26] blijven onverkort van toepassing. Artikel 5, lid 1, onder e), en artikel 5, lid 2, van die richtlijn zijn relevant voor het onder deze richtlijn vallende gebied en verbieden, behoudens artikel 6, lid 1, onder a), van diezelfde richtlijn, iedere vorm van belasting ter zake van de in die bepalingen genoemde transacties. Transacties ter zake waarvan Richtlijn 2008/7/EG de heffing van belastingen verbiedt of kan verbieden, mogen daarom niet aan de FTT worden onderworpen. Los van de mate waarin Richtlijn 2008/7/EG de belasting op de uitgifte van aandelen en rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging verbiedt, moeten de uitgiften door al deze instellingen om redenen van fiscale neutraliteit op dezelfde wijze worden behandeld. De aflossing van aldus uitgegeven aandelen en rechten van deelneming is evenwel geen transactie op de primaire markt en moet bijgevolg belastbaar zijn.

    (10)     De verschuldigdheid van de belasting en de maatstaf van heffing moeten worden geharmoniseerd om verstoringen in de interne markt te voorkomen.

    (11)     Het tijdstip van verschuldigdheid mag niet onnodig worden uitgesteld en dient samen te vallen met het tijdstip waarop de financiële transactie plaatsvindt.

    (12)     Om in het geval van andere financiële transacties dan die met betrekking tot derivaten­contracten de maatstaf van heffing zo gemakkelijk mogelijk te kunnen bepalen teneinde de kosten voor bedrijven en belastingdiensten te beperken, moet normaal worden verwezen naar de in de context van de transactie verleende tegenprestatie. Indien geen tegenprestatie is verleend of de verleende tegenprestatie lager is dan de marktprijs, moet naar de marktprijs worden verwezen als een reële weerspiegeling van de waarde van de transactie. Wanneer derivatencontracten worden gekocht/verkocht, overgedragen, geruild, gesloten of wanneer deze verrichtingen materieel worden gewijzigd, dient - eveneens omwille van het berekeningsgemak - het in het contract vermelde notionele bedrag te worden gebruikt.

    (13)     Met het oog op een gelijke behandeling moet één belastingtarief gelden binnen elke transactiecategorie, zijnde de handel in andere financiële instrumenten dan derivaten alsook materiële wijzigingen van de verrichtingen in kwestie enerzijds en de aankoop/verkoop, overdracht, ruil en sluiting van derivatencontracten alsook materiële wijzigingen daarvan anderzijds.

    (14)     Om de belasting op de financiële sector zelf te richten in plaats van op de burgers en omdat financiële instellingen het merendeel van de transacties op de financiële markten verrichten, moet de belasting van toepassing zijn op die instellingen, ongeacht of zij in eigen naam, in naam van derden, voor eigen rekening of voor rekening van derden handelen.

    (15)     Vanwege het zeer mobiele karakter van financiële transacties en om potentiële belasting­ontwijking te helpen tegengaan, moet de FTT worden geheven op basis van het woonplaatsbeginsel. Om het risico dat transacties worden verschoven, nog verder te beperken, moet dit beginsel – terwijl wordt vastgehouden aan de plaats van vestiging als enig aanknopingspunt omwille van het uitvoeringsgemak - worden aangevuld met elementen van het plaats-van-uitgiftebeginsel. Bij transacties in bepaalde financiële instrumenten moeten de betrokken personen daardoor worden geacht gevestigd te zijn in de deelnemende lidstaat waar het instrument is uitgegeven.

    (16)     De minimumbelastingtarieven moeten worden vastgesteld op een niveau dat hoog genoeg is om de harmonisatiedoelstelling van een gemeenschappelijke FTT te kunnen verwezenlijken. Tegelijkertijd moeten deze tarieven laag genoeg zijn om de risico's van verschuiving zoveel mogelijk te beperken.

    (17)     Er moet worden vermeden dat iedere zijde van een afzonderlijke transactie meer dan eens wordt belast. Wanneer een financiële instelling in naam of voor rekening van een andere financiële instelling handelt, moet daarom alleen die andere financiële instelling de belasting betalen.

    (18)     Om te garanderen dat de FTT correct en tijdig wordt geheven, moeten de deelnemende lidstaten de verplichting hebben de nodige maatregelen daartoe te nemen.

    (19)     Om belastingfraude en –ontduiking te voorkomen, moeten de deelnemende lidstaten de verplichting hebben passende maatregelen daartoe te nemen.

    (20)     Om ontwijking en misbruik van belasting via kunstmatige constructies te voorkomen, moet worden voorzien in een algemene antimisbruikregel. Tevens moet worden voorzien in een bijzondere regel op basis van dezelfde principes om de specifieke problemen in verband met certificaten van aandelen en soortgelijke effecten aan te pakken.

    (21)     Teneinde nadere voorschriften te kunnen vaststellen op bepaalde technische gebieden, wat betreft registratie-, administratie-, rapportage- en andere verplichtingen die moeten garanderen dat de aan de belastingautoriteiten verschuldigde FTT daadwerkelijk aan de belastingautoriteiten wordt betaald, en deze voorschriften in voorkomend geval tijdig te kunnen aanpassen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de hiervoor vereiste maatregelen. Het is bijzonder belangrijk dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze worden toegezonden aan de Raad.

    (22)     Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn wat betreft de inning van de belasting in de deelnemende lidstaten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[27].

    (23)     Aangezien de marktdeelnemers enige tijd zullen nodig hebben om zich aan de nieuwe regels aan te passen, moet worden voorzien in een passende termijn tussen de vaststelling van de voor de naleving van deze richtlijn noodzakelijke nationale regels en de toepassing van die regels.

    (24)     Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de harmonisatie op het niveau van de Unie van de essentiële kenmerken van een FTT bij de deelnemende lidstaten, niet voldoende door deze lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve ten behoeve van de verbetering van de goede werking van de eengemaakte markt beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Hoofdstuk I Onderwerp en definities

    Artikel 1 Onderwerp

    1.           Deze richtlijn geeft uitvoering aan de bij Besluit 2013/52/EU gemachtigde nauwere samenwerking door de vaststelling van bepalingen voor een geharmoniseerde belasting op financiële transacties (FTT).

    2.           De deelnemende lidstaten heffen de FTT in overeenstemming met deze richtlijn.

    Artikel 2 Definities

    1.           Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

    (1) "deelnemende lidstaat": een lidstaat die, op het tijdstip waarop FTT verschuldigd wordt krachtens deze richtlijn, deelneemt aan de nauwere samenwerking op het gebied van de FTT op grond van Besluit 2013/52/EU of op grond van een besluit dat is aangenomen in overeenstemming met artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, van het VWEU;

    (2) "financiële transactie":

    (a) de aankoop en verkoop van een financieel instrument vóór verrekening (netting) of afwikkeling;

    (b) de overdracht tussen entiteiten van een groep van het recht te beschikken over een financieel instrument als eigenaar en gelijkwaardige verrichtingen waarbij sprake is van overdracht van het met het financiële instrument gepaard gaande risico, in gevallen die niet onder a) vallen;

    (c) de sluiting van derivatencontracten vóór verrekening (netting) of afwikkeling;

    (d) een ruil van financiële instrumenten;

    (e) een retrocessieovereenkomst, een omgekeerde retrocessieovereenkomst, een overeenkomst inzake verstrekte en opgenomen effectenleningen;

    (3) "financiële instrumenten": financiële instrumenten als omschreven in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad[28], alsmede gestructureerde producten;

    (4) "derivatencontract": een financieel instrument als omschreven in bijlage I, deel C, punten 4 tot en met 10, van Richtlijn 2004/39/EG, zoals uitgevoerd bij de artikelen 38 en 39 van Verordening (EG) nr. 1287/2006[29] van de Commissie;

    (5) "retrocessieovereenkomst" en "omgekeerde retrocessieovereenkomst": een overeenkomst als omschreven in artikel 3, lid 1, onder m), van Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad[30];

    (6) "overeenkomst inzake verstrekte effectenlening" en "overeenkomst inzake opgenomen effectenlening": een overeenkomst als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2006/49/EG;

    (7) "gestructureerd product": verhandelbare effecten of andere financiële instrumenten die worden aangeboden via securitisatie in de zin van artikel 4, punt 36, van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad[31] of via gelijkwaardige transacties met overdracht van andere risico's dan het kredietrisico;

    (8) "financiële instelling":

    (a) een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG;

    (b) een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG en ieder ander georganiseerd handelsplatform;

    (c) een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG;

    (d) een verzekerings- en herverzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13 van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad[32];

    (e) een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) als omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad[33] en een beheermaatschappij als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/65/EG;

    (f) een pensioenfonds of een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening als omschreven in artikel 6, onder a), van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad[34], een beleggingsbeheerder van een dergelijk fonds of dergelijke instelling;

    (g) een alternatieve beleggingsinstelling (abi) en een beheerder van een alternatieve beleggingsinstelling (abi-beheerder) als omschreven in artikel 4 van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad[35];

    (h) een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden als omschreven in artikel 4, punt 44, van Richtlijn 2006/48/EG;

    (i) een special purpose vehicle als omschreven in artikel 13, punt 26, van Richtlijn 2009/138/EG;

    (j) alle andere ondernemingen, instellingen, lichamen of personen die een of meer van de volgende activiteiten uitoefenen, indien de gemiddelde jaarlijkse waarde van hun financiële transacties meer dan vijftig procent vertegenwoordigt van hun totale gemiddelde nettojaaromzet als bedoeld in artikel 28 van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad[36]:

    i)       activiteiten als bedoeld onder de punten 1, 2, 3 en 6 van bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG;

    ii)       handel voor eigen rekening dan wel voor rekening of in naam van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten;

    iii)      verwerving van deelnemingen in ondernemingen;

    iv)      deelneming in of uitgifte van financiële instrumenten;

    v)      dienstverlening met betrekking tot activiteiten als bedoeld onder iv);

    (9) "centrale tegenpartij" (ctp): een ctp als omschreven in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad[37];

    (10) "verrekening (netting)": verrekening als omschreven in artikel 2, onder k), van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad[38];

    (11) "een financieel instrument als bedoeld in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG en gestructureerde producten, uitgegeven op het grondgebied van een deelnemende lidstaat": een dergelijk financieel instrument, uitgegeven door een persoon die zijn statutaire zetel of, in het geval van een natuurlijke persoon, zijn vaste adres of, indien geen vast adres kan worden bepaald, zijn gebruikelijke verblijfplaats in die staat heeft;

    (12) "notioneel bedrag": het onderliggende nominale bedrag dat wordt gebruikt voor de berekening van voor een bepaald derivatencontract verrichte betalingen.

    2.           Iedere van de in lid 1, punt 2, onder a), b), c) en e), bedoelde verrichtingen wordt geacht aanleiding te geven tot één financiële transactie. Iedere ruil als bedoeld onder d) daarvan wordt geacht aanleiding te geven tot twee financiële transacties. Iedere materiële wijziging van een verrichting als bedoeld in lid 1, punt 2, onder a) tot en met e), wordt geacht een nieuwe verrichting te zijn van dezelfde soort als de oorspronkelijke verrichting. Een wijziging wordt aangemerkt als materieel met name wanneer ten minste één partij wordt vervangen, wanneer het voorwerp of de reikwijdte van de verrichting, inclusief de reikwijdte in de tijd, of de overeengekomen tegenprestatie wordt gewijzigd, of wanneer de oorspronkelijke verrichting zwaarder zou zijn belast als zij in de gewijzigde vorm was aangegaan.

    3.           Voor de toepassing van lid 1, punt 8, onder j), geldt het volgende:

    (a) de in dat punt bedoelde gemiddelde jaarlijkse waarde wordt berekend ofwel over de drie voorgaande kalenderjaren ofwel, indien de voorgaande bedrijvigheid een kortere periode bestreek, over die kortere periode;

    (b) de waarde van elke transactie als bedoeld in artikel 6 is de maatstaf van heffing als omschreven in dat artikel;

    (c) de waarde van elke transactie als bedoeld in artikel 7 bedraagt tien procent van de maatstaf van heffing als omschreven in dat artikel;

    (d) wanneer de gemiddelde jaarlijkse waarde van financiële transacties in twee opeenvolgende kalenderjaren niet hoger is dan vijftig procent van de totale gemiddelde nettojaaromzet als omschreven in artikel 28 van Richtlijn 78/660/EEG, heeft de onderneming, de instelling, het lichaam of de persoon in kwestie het recht om, na een daartoe strekkend verzoek, niet of niet langer te worden aangemerkt als een financiële instelling.

    Hoofdstuk II Toepassingsgebied van het gemeenschappelijk FTT-stelsel

    Artikel 3 Toepassingsgebied

    1.           Deze richtlijn is van toepassing op alle financiële transacties, op voorwaarde dat ten minste één partij bij de transactie op het grondgebied van een deelnemende lidstaat is gevestigd en dat een op het grondgebied van een lidstaat gevestigde financiële instelling partij is bij de transactie, welke instelling voor eigen rekening of voor rekening van een derde handelt dan wel in naam van een partij bij de transactie.

    2.           Deze richtlijn is, met uitzondering van artikel 10, leden 3 en 4, en artikel 11, leden 1 tot en met 4, niet van toepassing op de volgende entiteiten:

    (a) centrale tegenpartijen (ctp's) wanneer de functie van een ctp wordt uitgeoefend;

    (b) centrale effectenbewaarinstellingen (cebi's) en internationale centrale effectenbewaarinstellingen (icebi's) wanneer de functie van een cebi of icebi wordt uitgeoefend;

    (c) lidstaten, inclusief overheidslichamen die belast zijn met het beheer van de overheidsschuld, wanneer die functie wordt uitgeoefend.

    3.           Wanneer een entiteit niet belastingplichtig is overeenkomstig lid 2, sluit dit niet uit dat haar tegenpartij belasting verschuldigd is.

    4.           Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende transacties:

    (a) transacties op de primaire markt als bedoeld in artikel 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 1287/2006, inclusief de inschrijving op en de daaropvolgende toewijzing van financiële instrumenten in het kader van de uitgifte ervan;

    (b) transacties met de centrale banken van de lidstaten;

    (c) transacties met de Europese Centrale Bank;

    (d) transacties met de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit en het Europese Stabiliteitsmechanisme, transacties met de Europese Unie in verband met financiële bijstand die wordt verleend uit hoofde van artikel 143 VWEU en financiële bijstand die wordt verleend uit hoofde van artikel 122, lid 2, VWEU, en transacties met de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie in verband met het beheer van hun middelen;

    (e) onverminderd de punten c) en d), transacties met de Europese Unie, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de Europese Investeringsbank en met door de Europese Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie opgerichte organen waarop het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van toepassing is, binnen de grenzen en onder de voorwaarden van dat protocol, de zetelovereenkomsten of andere overeenkomsten voor de tenuitvoerlegging van dat protocol;

    (f) transacties met andere dan de onder c), d) en e), bedoelde internationale instellingen of organen, die als zodanig zijn erkend door de overheid van het land waar zij zijn gevestigd, zulks binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij de internationale verdragen tot oprichting van deze organen of door de zetelovereenkomsten;

    (g) transacties verricht als onderdeel van herstructureringen als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2008/7/EG van de Raad[39].

    Artikel 4 Vestigingsplaats

    1.           Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een financiële instelling geacht op het grondgebied van een deelnemende lidstaat te zijn gevestigd wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

    (a) de autoriteiten van die lidstaat hebben haar vergunning verleend om als zodanig te handelen, voor wat betreft transacties die onder die vergunning vallen;

    (b) haar is vergunning verleend of zij is anderszins gerechtigd om, vanuit het buitenland, als financiële instelling te handelen op het grondgebied van die lidstaat, voor wat betreft transacties die onder die vergunning of dat recht vallen;

    (c) zij heeft haar statutaire zetel in die lidstaat;

    (d) zij heeft haar vaste adres of, indien geen vast adres kan worden bepaald, haar gebruikelijke verblijfplaats in die lidstaat;

    (e) zij heeft een bijkantoor in die lidstaat, voor wat betreft transacties die worden verricht door dat bijkantoor;

    (f) zij is partij bij een financiële transactie, waarbij ze voor eigen rekening of voor rekening van een derde handelt dan wel in naam van een partij bij die transactie, met een andere financiële instelling die overeenkomstig punt a), b), c), d) of e) in die lidstaat is gevestigd of met een partij die op het grondgebied van die lidstaat is gevestigd en geen financiële instelling is;

    (g) zij is partij bij een financiële transactie, waarbij ze voor eigen rekening of voor rekening van een derde handelt dan wel in naam van een partij bij die transactie, in een gestructureerd product of een van de financiële instrumenten als bedoeld in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG, uitgegeven op het grondgebied van die lidstaat, met uitzondering van de instrumenten als bedoeld in de punten 4) tot en met 10) van dat deel die niet op een georganiseerd platform worden verhandeld.

    2.           Een persoon die geen financiële instelling is, wordt geacht in een deelnemende lidstaat te zijn gevestigd wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

    (a) zijn statutaire zetel of, in het geval van een natuurlijke persoon, zijn vaste adres of, indien geen vast adres kan worden bepaald, zijn gebruikelijke verblijfplaats bevindt zich in die staat;

    (b) hij heeft een bijkantoor in die staat, voor wat betreft financiële transacties die worden verricht door dat bijkantoor;

    (c) hij is partij bij een financiële transactie in een gestructureerd product of een van de financiële instrumenten als bedoeld in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG, uitgegeven op het grondgebied van die lidstaat, met uitzondering van de instrumenten als bedoeld in de punten 4) tot en met 10) van dat deel die niet op een georganiseerd platform worden verhandeld.

    3.           Niettegenstaande de leden 1 en 2 wordt een financiële instelling of een persoon die geen financiële instelling is, niet geacht te zijn gevestigd in de zin van die leden indien de persoon die gehouden is tot voldoening van de FTT, aantoont dat er geen verband bestaat tussen de economische realiteit van de transactie en het grondgebied van een deelnemende lidstaat.

    4.           Wanneer aan meer dan een van de voorwaarden in de in de leden 1 en 2 opgenomen lijsten wordt voldaan, is de eerst vervulde voorwaarde in de lijst in dalende volgorde relevant voor de bepaling van de deelnemende lidstaat van vestiging.

    Hoofdstuk III Verschuldigdheid, maatstaf van heffing en tarieven van de gemeenschappelijke FTT

    Artikel 5 Verschuldigdheid van FTT

    1.           De FTT wordt verschuldigd voor elke financiële transactie op het tijdstip dat die plaatsvindt.

    2.           Wordt een financiële transactie later geannuleerd of gerectificeerd, dan laat dit de verschuldigdheid van de belasting onverlet, behalve in geval van fouten.

    Artikel 6 Maatstaf van heffing van de FTT in het geval van andere financiële transacties dan die met betrekking tot derivatencontracten

    1.           Ter zake van andere dan de in artikel 2, lid 1, punt 2, onder c), en, voor wat betreft derivatencontracten, de in artikel 2, lid 1, punt 2, onder a), b) en d), bedoelde financiële transacties is de maatstaf van heffing alles wat de tegenprestatie uitmaakt die door de tegenpartij of een derde voor de overdracht is betaald of wordt verschuldigd.

    2.           Niettegenstaande lid 1 is de maatstaf van heffing in de in dat lid genoemde gevallen de marktprijs die is bepaald op het tijdstip waarop de FTT verschuldigd wordt:

    a)      wanneer de tegenprestatie lager is dan de marktprijs;

    b)      in de in artikel 2, lid 1, punt 2, onder b), bedoelde gevallen.

    3.           Voor de toepassing van lid 2 is de marktprijs gelijk aan het volledige bedrag dat zou zijn betaald als tegenprestatie voor het betrokken financiële instrument in een transactie op zakelijke grondslag.

    Artikel 7 Maatstaf van heffing in het geval van financiële transacties met betrekking tot derivatencontracten

    Ter zake van de in artikel 2, lid 1, punt 2, onder c), en, voor wat betreft derivatencontracten, de in artikel 2, lid 1, punt 2, onder a), b) en d), bedoelde financiële transacties is de maatstaf van heffing van de FTT het in het derivatencontract vermelde notionele bedrag op het tijdstip van de financiële transactie.

    Wanneer meer dan één notioneel bedrag is vastgesteld, wordt het hoogste bedrag gebruikt voor de bepaling van de maatstaf van heffing.

    Artikel 8 Gemeenschappelijke bepalingen inzake de maatstaf van heffing

    Voor de toepassing van de artikelen 6 en 7 geldt dat, wanneer de relevante waarde voor de bepaling van de maatstaf van heffing volledig dan wel gedeeltelijk is uitgedrukt in een andere valuta dan die van de belastingheffende deelnemende lidstaat, de toepasselijke wisselkoers de laatst genoteerde verkoopkoers is op het tijdstip waarop de FTT verschuldigd wordt, op de meest representatieve wisselmarkt van de betrokken deelnemende lidstaat, of een wisselkoers die met verwijzing naar die markt is bepaald overeenkomstig de door die lidstaat voorgeschreven regels.

    Artikel 9 Toepassing, structuur en hoogte van de tarieven

    1.           De deelnemende lidstaten passen de FTT-tarieven toe die gelden op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt.

    2.           De tarieven worden door elke deelnemende lidstaat vastgesteld als een percentage van de maatstaf van heffing.

    Deze tarieven zijn niet lager dan:

    (a) 0,1 % voor de in artikel 6 bedoelde financiële transacties;

    (b) 0,01 % voor de in artikel 7 bedoelde financiële transacties.

    3.           De deelnemende lidstaten passen hetzelfde tarief toe op alle financiële transacties die overeenkomstig lid 2, onder a) en b), onder dezelfde categorie vallen.

    Hoofdstuk IV Betaling van de gemeenschappelijke FTT, gerelateerde verplichtingen en voorkoming van ontduiking, ontwijking en misbruik

    Artikel 10 Tot voldoening van de FTT aan de belastingautoriteiten gehouden persoon

    1.           Voor elke financiële transactie wordt de FTT verschuldigd door elke financiële instelling die aan een of meer van de volgende voorwaarden voldoet:

    (a) zij is partij bij de transactie, waarbij zij voor eigen rekening dan wel voor rekening van een derde handelt;

    (b) zij handelt in naam van een partij bij de transactie;

    (c) de transactie is voor haar rekening verricht.

    De FTT is verschuldigd aan de belastingautoriteiten van de deelnemende lidstaat op wiens grondgebied de financiële instelling wordt geacht te zijn gevestigd.

    2.           Wanneer een financiële instelling in naam of voor rekening van een andere financiële instelling handelt, is alleen die andere financiële instelling gehouden tot voldoening van de FTT.

    3.           Wanneer de verschuldigde belasting niet binnen de in artikel 11, lid 5, gestelde termijn is voldaan, wordt iedere partij bij een transactie, met inbegrip van personen die geen financiële instelling zijn, hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van de belasting die door een financiële instelling verschuldigd is geworden wegens die transactie.

    4.           De deelnemende lidstaten kunnen bepalen dat een andere persoon dan de tot voldoening van de FTT gehouden personen als bedoeld in de leden 1, 2 en 3, hoofdelijk aansprakelijk wordt voor de voldoening van de belasting.

    Artikel 11 Bepalingen inzake termijnen voor de betaling van de FTT, verplichtingen ter verzekering van de betaling, en controle van de betaling

    1.           De deelnemende lidstaten stellen registratie-, administratie-, rapportage- en andere verplichtingen vast om te garanderen dat verschuldigde FTT daadwerkelijk aan de belastingautoriteiten wordt betaald.

    2.           De Commissie kan overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen aannemen tot vaststelling van de krachtens lid 1 door de deelnemende lidstaten te nemen maatregelen.

    3.           De deelnemende lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat elke tot voldoening van de FTT gehouden persoon een aangifte bij de belastingautoriteiten indient, met opgave van alle vereiste gegevens voor het berekenen van de FTT die gedurende een periode van één maand verschuldigd is geworden, inclusief het totale bedrag van de naar elk tarief belaste transacties.        De FTT-aangifte wordt ingediend uiterlijk op de tiende dag van de maand volgend op de maand waarin de FTT verschuldigd is geworden.

    4.           De deelnemende lidstaten zien erop toe dat de financiële instellingen de relevante gegevens over alle door hen verrichte financiële transacties gedurende ten minste vijf jaar ter beschikking houden van de belastingautoriteiten, ongeacht of deze transacties in eigen naam of in naam van een derde, voor eigen rekening of voor rekening van een derde zijn verricht. Wanneer zij die verplichting vaststellen, houden zij in voorkomend geval rekening met de verplichtingen die zij al aan financiële instellingen hebben opgelegd op grond van artikel 25, lid 2, van Richtlijn 2004/39/EG.

    5.           De deelnemende lidstaten zien erop toe dat verschuldigde FTT wordt voldaan op de door hen bepaalde rekeningen op de volgende tijdstippen:

    (a) op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt indien de transactie elektronisch wordt verricht;

    (b) binnen drie werkdagen vanaf het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt in alle andere gevallen.

    De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om te voorzien in uniforme methoden voor de inning van de verschuldigde FTT. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    6.           De deelnemende lidstaten zien erop toe dat de belastingautoriteiten controleren of de belasting correct is voldaan.

    Artikel 12 Voorkoming van fraude en ontduiking

    De deelnemende lidstaten stellen maatregelen vast om belastingfraude en ‑ontduiking te voorkomen.

    Artikel 13 Algemene antimisbruikregel

    1.           Een kunstmatige regeling of een kunstmatige reeks van regelingen die in wezen bedoeld is om belastingen te ontwijken en die een belastingvoordeel oplevert, wordt genegeerd. De deelnemende lidstaten behandelen deze regelingen voor belastingdoeleinden op basis van de economische realiteit ervan.

    2.           Voor de toepassing van lid 1 wordt onder een regeling verstaan iedere transactie, constructie, actie, handeling, overeenkomst, lening, afspraak, belofte, verbintenis of gebeurtenis. Een regeling kan meer dan één stap of deel omvatten.

    3.           Voor de toepassing van lid 1 is een regeling of een reeks regelingen kunstmatig indien zij commerciële realiteit ontbeert. Bij het bepalen of een regeling of een reeks regelingen kunstmatig is, gaan de deelnemende lidstaten met name na of er sprake is van één of meer van de volgende situaties:

    (a) de juridische kwalificatie van de individuele stappen waaruit de regeling bestaat, strookt niet met de juridische realiteit van de regeling als geheel;

    (b) de regeling of de reeks regelingen wordt uitgevoerd op een wijze die normaliter niet strookt met wat bij redelijk ondernemersgedrag kan worden verwacht;

    (c) de regeling of de reeks regelingen bevat elementen die het effect hebben dat ze elkaar neutraliseren of opheffen;

    (d) de aangegane transacties zijn circulair van aard;

    (e) de regeling of de reeks regelingen levert een aanzienlijk belastingvoordeel op, maar dit wordt niet weerspiegeld in de door de belastingplichtige genomen bedrijfsrisico's of diens kasstromen.

    4.           Voor de toepassing van lid 1 bestaat het doel van een regeling of reeks regelingen erin belasting te ontwijken wanneer zij, ongeacht de onderliggende bedoelingen van de belastingplichtige, het doel, de geest en de toepassing van de belastingbepalingen ondermijnt die anders van toepassing zouden zijn.

    5.           Voor de toepassing van lid 1 wordt een doel als wezenlijk beschouwd indien elk ander doel dat aan de regeling of reeks regelingen wordt of zou kunnen worden toegeschreven, op zijn best te verwaarlozen lijkt in het licht van alle omstandigheden van het geval.

    6.           Om te bepalen of een regeling of reeks regelingen een belastingvoordeel als genoemd in lid 1 heeft opgeleverd, vergelijken de deelnemende lidstaten het door de belastingplichtige verschuldigde belastingbedrag, rekening houdende met die regeling(en), met het bedrag dat diezelfde belastingplichtige verschuldigd zou zijn in dezelfde omstandigheden in het geval de regeling(en) niet bestond(en).

    Artikel 14 Misbruik in het geval van certificaten van aandelen en soortgelijke effecten

    1.           Onverminderd artikel 13 wordt een aandelencertificaat of soortgelijk effect, dat in wezen is uitgegeven om belasting te ontwijken op transacties in het onderliggende effect dat is uitgegeven in een deelnemende lidstaat, geacht te zijn uitgegeven in die deelnemende lidstaat, indien anderszins een belastingvoordeel zou ontstaan.

    2.           Voor de toepassing van lid 1 gelden de leden 4, 5 en 6 van artikel 13.

    3.           Bij de toepassing van lid 1 wordt rekening gehouden met de mate waarin de handel in het aandelencertificaat of soortgelijke effect de handel in het onderliggende effect heeft verdrongen. Indien dat verdringingseffect aanzienlijk is, dient de tot voldoening van de FTT gehouden persoon aan te tonen dat het aandelencertificaat of soortgelijke effect niet in wezen is uitgegeven om belasting te ontwijken op transacties in het onderliggende effect.

    Hoofdstuk V Slotbepalingen

    Artikel 15 Andere belastingen op financiële transacties

    De deelnemende lidstaten handhaven of introduceren geen andere belastingen op financiële transacties dan de FTT overeenkomstig deze richtlijn of de btw overeenkomstig Richtlijn 2006/112/EG van de Raad[40].

    Artikel 16 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.           De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.           De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de in artikel 19 genoemde datum.

    3.           De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.           Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad.

    5.           Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat hij daartegen geen bezwaar zal maken. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd.

    Artikel 17 Informatie aan het Europees Parlement

    De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde gedelegeerde handelingen, de mogelijke bezwaren die daartegen worden gemaakt of de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

    Artikel 18 Comitéprocedure

    1.           De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 19 Evaluatiebepaling

    Om de vijf jaar en voor het eerst uiterlijk op 31 december 2016 legt de Commissie de Raad een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, in voorkomend geval tezamen met een voorstel.

    In dat verslag onderzoekt de Commissie ten minste de gevolgen van de FTT voor de goede werking van de interne markt, de financiële markten en de reële economie en neemt zij de ontwikkelingen op het gebied van de belastingheffing op de financiële sector in de internationale context in aanmerking.

    Artikel 20 Omzetting

    1.           De deelnemende lidstaten dragen zorg voor vaststelling en bekendmaking uiterlijk op 30 september 2013 van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mee.

    Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2014.

    Wanneer de deelnemende lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de deelnemende lidstaten.

    2.           De deelnemende lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 21 Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 22 Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de deelnemende lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

                                                                           Voor de Raad

                                                                           De voorzitter

    BIJLAGE

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    1.1.        Benaming van het voorstel/initiatief

    Richtlijn van de Raad tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties

    1.2.        Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

    14 05 Belastingbeleid

    1.3.        Aard van het voorstel/initiatief

    Het voorstel betreft een nieuwe actie.

    1.4.        Doelstelling(en)

    1.4.1.     De met het voorstel beoogde strategische meerjarendoelstelling van de Commissie

    Financiële stabiliteit

    1.4.2.     Specifieke doelstellingen en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

    Specifieke doelstelling nr. 3 Ontwikkeling van nieuwe fiscale initiatieven en acties ter ondersteuning van EU-beleidsdoelstellingen Betrokken ABM/ABB-activiteit(en) Titel 14 Belastingen en douane-unie; ABB 05 Belastingbeleid

    1.4.3.     Verwacht(e) resulta(a)t(en)

    Versnippering van de interne markt voor financiële diensten voorkomen in het licht van het toenemende aantal ongecoördineerde nationale belastingmaatregelen die worden geïntroduceerd. Ervoor zorgen dat financiële instellingen een billijke en aanzienlijke bijdrage leveren om de kosten van de recente crisis te dekken, en dat de sector evenredig wordt belast in vergelijking met andere sectoren. Adequate negatieve prikkels creëren voor transacties die de welvaart of de efficiëntie van de financiële markten niet ten goede komen, en de regelgevingsmaatregelen die erop gericht zijn nieuwe crisissen te voorkomen, complementeren.

    1.5.        Motivering van het voorstel/initiatief

    1.5.1.     Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

    Bijdragen aan de algemene doelstelling van stabiliteit in de EU in de nasleep van de financiële crisis

    1.5.2.     Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

    Alleen een optreden op Europees niveau, zo nodig via nauwere samenwerking, kan een versnippering van de financiële markten over activiteiten en grenzen heen voorkomen en een gelijke behandeling van financiële instellingen in de EU, en uiteindelijk de goede werking van de interne markt, garanderen.

    1.5.3.     Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

    Het invoeren van een nationale FTT op brede grondslag die de drie bovenstaande doelstellingen bereikt zonder ernstige verschuivingseffecten, is nauwelijks mogelijk gebleken (voorbeeld van Zweden).

    1.5.4.     Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

    Belastingen maken deel uit van het algemene afwikkelingskader. De heffing van een belasting op financiële transacties zou de inspanningen inzake begrotings­consolidatie in de deelnemende lidstaten ondersteunen. Bovendien heeft de Commissie voorgesteld om een deel van de opbrengsten van de FTT als toekomstige eigenmiddelenbron te gebruiken – als zij worden gebruikt voor de financiering van de Uniebegroting, zouden de op het bni gebaseerde nationale bijdragen van de deelnemende lidstaten worden verlaagd.

    1.6.        Duur en financiële gevolgen

    Voorstel met een onbeperkte geldigheidsduur

    1.7.        Beheersvorm(en)

    N.v.t.

    2.           Beheersmaatregelen

    2.1.        Regels inzake het toezicht en de verslagen

    De deelnemende lidstaten moeten passende maatregelen nemen met het oog op een juiste en tijdige heffing van de FTT; dit omvat controlemaatregelen. Het wordt aan de deelnemende lidstaten overgelaten in passende maatregelen te voorzien om de betaling van de belasting te garanderen en toezicht en controle uit te oefenen op de juistheid ervan.

    2.2.        Beheers- en controlesysteem

    2.2.1.     Geconstateerd(e) risico('s)

    1. Vertragingen bij de omzetting van de richtlijn door de deelnemende lidstaten 2. Risico van ontduiking, ontwijking en misbruik 3. Risico van verschuiving

    2.2.2.     Voorgenomen controlemiddel(en)

    Artikel 11 van de richtlijn bevat specifieke bepalingen met betrekking tot de voorkoming van ontduiking, ontwijking en misbruik: gedelegeerde handelingen en administratieve samenwerking in belastingzaken. De verschuivingsrisico's worden ondervangen door de keuze van passende belastingtarieven en een brede definitie van de belastinggrondslag.

    2.3.        Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

    Vermeld de bestaande of geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

    3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    3.1.        Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonder(e)l(en) voor uitgaven

    · Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

    Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage

    Nummer [Omschrijving….] || GK/NGK ([41]) || van EVA-landen[42] || van kandidaat-lidstaten[43] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

    || [XX.YY.YY.YY] || GK/NGK || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE

    · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

    Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage

    Nummer [Omschrijving…..] || GK/NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

    || [XX.YY.YY.YY] || || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE

    3.2.        Geraamde gevolgen voor de uitgaven

    3.2.1.     Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

    in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

    Rubriek van het meerjarige financiële kader || Nummer || [Omschrijving……………………………………………………….]

    DG: <…….> || || || Jaar N[44] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || …invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

    Ÿ Beleidskredieten || || || || || || || ||

    Nummer begrotingsonderdeel || Vastleggingen || (1) || || || || || || || ||

    Betalingen || (2) || || || || || || || ||

    Nummer begrotingsonderdeel || Vastleggingen || (1a) || || || || || || || ||

    Betalingen || (2a) || || || || || || || ||

    Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[45] || || || || || || || ||

    Nummer begrotingsonderdeel || || (3) || || || || || || || ||

    TOTAAL kredieten voor DG <….> || Vastleggingen || =1+1a +3 || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t.

    Betalingen || =2+2a +3 || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t.

    Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t.

    Betalingen || (5) || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t.

    Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || ||

    TOTAAL kredieten onder RUBRIEK <….> van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || =4+ 6 || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t.

    Betalingen || =5+ 6 || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t.

    Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken:

    Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || ||

    Betalingen || (5) || || || || || || || ||

    Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || ||

    TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (Referentiebedrag ) || Vastleggingen || =4+ 6 || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t.

    Betalingen || =5+ 6 || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t.

    Rubriek van het meerjarige financiële kader || 5 || "Administratieve uitgaven"

    in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

    || || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Vanaf 2017

    DG: TAXUD ||

    Ÿ Personele middelen || 0,254 || 0,762 || 0,762 || 0,762 || 0,762

    Ÿ Andere administratieve uitgaven || 0,040 || 0,036 || 0,036 || 0,036 || 0,036

    TOTAAL DG TAXUD || || 0,294 || 0,798 || 0,798 || 0,798 || 0,798

    TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,294 || 0,798 || 0,798 || 0,798 || 0,798

    in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

    || || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Vanaf 2017

    TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 0,294 || 0,798 || 0,798 || 0,798 || 0,798

    Betalingen || 0,294 || 0,798 || 0,798 || 0,798 || 0,798

    3.2.2.     Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

    – X  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

    3.2.3.     Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

    3.2.3.1.  Samenvatting

    – X  Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

    || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Vanaf 2017

                   

    RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || ||

    Personele middelen || 0,254 || 0,762 || 0,762 || 0,762 || 0,762

    Andere administratieve uitgaven || 0,040 || 0,036 || 0,036 || 0,036 || 0,036

    Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 0,294 || 0,798 || 0,798 || 0,798 || 0,798

    Buiten RUBRIEK 5[46] van het meerjarige financiële kader || || || || ||

    Personele middelen || || || || ||

    Andere administratieve uitgaven || || || || ||

    Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t. || N.v.t.

    TOTAAL || 0,294 || 0,798 || 0,798 || 0,798 || 0,798

    3.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

    – X  Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Vanaf 2017

    Ÿ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) || || || || ||

    14 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 0.254 || 0.762 || 0.762 || 0.762 || 0.762

    14 01 01 02 (delegaties) || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

    14 01 05 01 (onderzoek door derden) || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

    10 01 05 01 (eigen onderzoek) || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

    Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[47] || || || || ||

    14 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

    14 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

    XX 01 04 yy [48] || - zetel[49] || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

    - delegaties || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

    XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden) || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

    10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

    Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || ||

    TOTAAL || 0,254 || 0,762 || 0,762 || 0,762 || 0,762

    Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

    14 is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

    De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

    Beschrijving van de uit te voeren taken:

    Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || In de huidige personeelstoewijzing van DG TAXUD is geen rekening gehouden met de kwestie van een gemeenschappelijk FTT-stelsel en een interne herschikking zal vereist zijn. De voornaamste taken van de ambtenaren in kwestie zullen zijn: de technische details betreffende de praktische werking van de belasting uitwerken om het onderhandelingsproces te bevorderen, vervolgens toezicht houden op de tenuitvoerlegging, juridische interpretaties en werkdocumenten voorbereiden, bijdragen aan de gedelegeerde handelingen betreffende bepalingen ter bestrijding van ontwijking en misbruik, inbreukprocedures voorbereiden waar nodig, enz.

    3.2.4.     Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

    – X  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader

    3.2.5.     Bijdragen van derden aan de financiering

    – Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden.

    3.3.        Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    – X  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten. Als evenwel een deel van de opbrengsten van de FTT als eigenmiddelenbron wordt gebruikt, waardoor de residuele bni-middelen afkomstig van de deelnemende lidstaten kunnen dalen, zou dit een invloed hebben op de samenstelling van de inkomsten­bronnen.

    [1]               COM(2011) 594 definitief.

    [2]               De financiële instellingen hebben rechtstreeks of onrechtstreeks in grote mate geprofiteerd van de reddingsoperaties en garantieregelingen die tussen 2008 en 2012 door de Europese belastingbetaler zijn (voor)gefinancierd. Deze maatregelen hebben, samen met de teruggang van de economische bedrijvigheid als gevolg van de groeiende onzekerheid over de stabiliteit van het economische en financiële systeem als geheel, geleid tot een verslechtering van de overheidsfinanciën overal in Europa ten belope van meer dan 20 % van het bbp. Bovendien zijn de meeste financiële en verzekeringsdiensten vrijgesteld van btw.

    [3]               P7_TA-(2012)0217.

    [4]               ECO/321 – CESE 818/2012 (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 55).

    [5]               CDR 332/2011 (PB C 113 van 18.4.2012, blz. 7).

    [6]               De FTT stond eerst op de agenda van de Raad Economische en Financiële Zaken van 8 november 2011 en vervolgens op die van drie opeenvolgende bijeenkomsten in maart, juni en juli 2012. Tussen december 2011 en juni 2012 zijn er zeven vergaderingen van de Groep belastingvraagstukken – indirecte belasting van de Raad aan dit thema gewijd.

    [7]               COM(2012) 631 final/2.

    [8]               COM(2011) 510 definitief. http://ec.europa.eu/budget/library/biblio/documents/fin_fwk1420/proposal_council_own_resources_en.pdf

    [9]               COM(2011) 739 definitief.

                    http://ec.europa.eu/budget/library/biblio/documents/fin_fwk1420/COM_2011_0739_EN.pdf

    [10]             PB L 46 van 21.2.2008, blz. 11.

    [11]             http://ec.europa.eu/taxation_customs/taxation/other_taxes/financial_sector/index_en.htm.

    [12]             PB L 22 van 25.1.2013, blz. 11

    [13]             Er wordt verwezen naar de definitie van financiële instrumenten in bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1). Deze definitie behelst rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging. Bijgevolg zijn aandelen en rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) als omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32) en alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) als omschreven in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1) financiële instrumenten.

    [14]             Namelijk Richtlijn 2004/39/EG (zie vorige voetnoot).

    [15]             PB L 338 van 12.12.2012, blz. 41.

    [16]             PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1.

    [17]             PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1.

    [18]             Met enkele uitzonderingen in het geval van Richtlijn 2011/16/EU, maar die doen hier niet ter zake.

    [19]                http://www.oecdilibrary.org/docserver/download/fulltext/2311331e.pdf?expires=1309623132&id=id&accname=ocid194935&checksum=37A9732331E7939B3EE154BB7EC53C41

    [20]             PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

    [21]             COM(2011) 510 definitief. http://ec.europa.eu/budget/library/biblio/documents/fin_fwk1420/proposal_council_own_resources_en.pdf

    [22]             COM(2011) 739 definitief.

                    http://ec.europa.eu/budget/library/biblio/documents/fin_fwk1420/COM_2011_0739_EN.pdf

    [23]               PB L 22 van 25.1.2013, blz. 11.

    [24]               PB C […] van […], blz. […]. .

    [25]               PB C […] van […], blz. […].

    [26]               PB L 46 van 21.2.2008, blz. 11.

    [27]               PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

    [28]               PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

    [29]               PB L 241 van 2.9.2006, blz. 1.

    [30]               PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

    [31]               PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

    [32]             PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

    [33]             PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

    [34]             PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10.

    [35]             PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1.

    [36]             PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

    [37]             PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

    [38]             PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.

    [39]             PB L 46 van 21.2.2008, blz. 11.

    [40]             PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

    [41]               GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste kredieten.

    [42]               EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

    [43]               Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.

    [44]               Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

    [45]               Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

    [46]               Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

    [47]               AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END= Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties).

    [48]               Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).

    [49]               Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en Europees Visserijfonds (EVF).

    Top