EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012PC0458

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn

/* COM/2012/0458 final - 2012/0223 (NLE) */

52012PC0458

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn /* COM/2012/0458 final - 2012/0223 (NLE) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

· Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet het GVB zorgen voor een vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totaal toegestane vangsten (TAC's – total allowable catches), quota en beperkingen van de visserijinspanning.

Het doel van dit voorstel is het vaststellen van de voor 2013 geldende vangstmogelijkheden van de lidstaten wat betreft de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Met het oog op de vereenvoudiging en de verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC's en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

· Algemene context

In de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2013 (COM(2012) 278 definitief) wordt de achtergrond van het voorstel geschetst.

De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES – International Council for the Exploration of the Sea) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) hebben respectievelijk in mei 2012 en in juni 2012 wetenschappelijk advies inzake bestanden in de Oostzee gegeven voor 2013.

Het voorstel bevat twee delen die van belang zijn om de visserij in de Oostzee in 2013 door middel van vangstmogelijkheden te beheren: één inzake het vaststellen van TAC's en quota, en een tweede inzake het opleggen van beperkingen van de visserijinspanning door de activiteit van vissersvaartuigen (aantal zeedagen) te begrenzen.

· Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

De vangstmogelijkheden en de verdeling daarvan over de lidstaten worden jaarlijks vastgesteld. Het meest recent is dit gebeurd bij Verordening (EU) nr. 1256/2011 van de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling, voor 2012, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1124/2010.

Eveneens relevant voor het beheer van de visserij in de Oostzee is Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98.

Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 bevat de controle- en toezichtsmaatregelen voor het herstel van de betrokken kabeljauwbestanden. Bovendien bevat die verordening regels voor de vaststelling van de TAC's voor de westelijke en de oostelijke kabeljauwbestanden en de bij de visserij op die bestanden in acht te nemen beperkingen van de visserijinspanning.

· Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

· Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen

De geraadpleegde wetenschappelijke organisaties zijn de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

De Unie verzoekt de ICES en het WTECV elk jaar om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies bestrijkt alle bestanden in de Oostzee waarvoor TAC's worden voorgesteld.

· Raadpleging van belanghebbende partijen

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vangstmogelijkheden is de regionale adviesraad voor de Oostzee (BSRAC – Baltic Sea Regional Advisory Council), in juni 2012 geraadpleegd tijdens de vergadering van zijn werkgroep voor de demersale/pelagische visserij. De wetenschappelijke basis voor het voorstel is aangeleverd door de ICES en het WTECV. In die vergadering zijn de regels voor de vaststelling van TAC's en quota voor 2013 op basis van de mededeling voorgesteld. De daar ingenomen voorlopige standpunten over alle behandelde visbestanden zijn in overweging genomen en waar mogelijk in het voorstel verwerkt voor zover deze niet indruisten tegen het bestaande beleid of konden leiden tot een verslechtering van de toestand van kwetsbare bestanden.

De BSRAC steunt zowel de poging van de Commissie om TAC's vast te stellen die nauwer aansluiten bij het wetenschappelijke advies, als de toepassing van het meerjarenplan voor kabeljauw wat de vaststelling van de TAC's betreft.

· Effectbeoordeling

De TAC’s voor kabeljauw in de westelijke en de oostelijke Oostzee zijn overeenkomstig het meerjarenplan verlaagd met gemiddeld 6 %. Overeenkomstig het voorstel zouden drie van de vijf pelagische TAC's worden verhoogd en de resterende twee verlaagd. Als gevolg van de voorgestelde maatregelen zouden de vangstmogelijkheden, uitgedrukt in vangsthoeveelheden, voor EU‑vissersvaartuigen in de Oostzee voor alle soorten behalve zalm en schol licht stijgen, met ca. 2 %.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar past ook in de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk tot een duurzaam niveau te reduceren. De gekozen benadering zal daarom, op de middellange tot lange termijn, resulteren in een stabiele visserijinspanning en hogere quota. Naar verwachting zal de aanpak op lange termijn minder gevolgen hebben voor het milieu omdat de visserijinspanning, het aantal vissersvaartuigen van de vangstsector en/of de gemiddelde visserijinspanning per vaartuig worden beperkt, terwijl de aangelande hoeveelheden onveranderd zullen blijven of zelfs zullen stijgen. De duurzaamheid van de visserijactiviteiten zal op lange termijn toenemen.

3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

· Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)

Om de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van een biologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangst- en visserijinspanningsbeperkingen gelden voor de EU-visserij.

· Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

· Subsidiariteitsbeginsel

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

· Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen aan te nemen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Bij de betrokken verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken over de regio's of de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.

· Keuze van instrumenten

Voorgesteld(e) instrument(en): verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU, en overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5.           AANVULLENDE INFORMATIE

· Vereenvoudiging

Het voorstel zorgt voor een verdere vereenvoudiging van de administratieve procedures voor (EU- of nationale) overheidsinstanties aangezien het bepalingen bevat die vergelijkbaar zijn met de verordening inzake de vangstmogelijkheden in de Oostzee van 2012.

· Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling

Dit voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor het jaar 2013 en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

· Gedetailleerde toelichting

In dit voorstel worden voor de lidstaten die in de Oostzee actief zijn, de voor 2013 geldende vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld.

De voorgestelde hoeveelheden zijn gebaseerd op actueel wetenschappelijk advies, overleg met de BSRAC en het kader voor de vaststelling van de TAC's en quota dat is aangegeven in de mededeling van de Commissie inzake de raadpleging over de vangstmogelijkheden. In voorkomend geval zijn de theoretische hoeveelheden van met de Russische Federatie gedeelde bestanden afgetrokken van de voorgestelde TAC's.

Gezien het voornemen van de Commissie om overeenkomstig het EU-beleid en de door de EU aangegane internationale verbintenissen een duurzaam gebruik van de visserijrijkdommen te garanderen en tegelijkertijd de vangstmogelijkheden stabiel te houden, worden de TAC's van jaar tot jaar zo min mogelijk gewijzigd voor zover dat mogelijk is in het licht van de toestand van de betrokken bestanden.

De aan de lidstaten toegewezen TAC's en quota staan in bijlage I en de beperkingen van de visserijinspanning in bijlage II bij de verordening.

De voorgestelde TAC's en inspanningsbeperkingen voor kabeljauwbestanden zijn in overeenstemming met de vereisten van het meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren. Het centrale element in dit plan is een geleidelijke verlaging van de visserijsterfte tot een op lange termijn duurzaam niveau dat zorgt voor het herstel van de bestanden en voor een grote en stabiele opbrengst. Aangezien de visserijsterfte van de kabeljauwbestanden al is afgenomen tot de in het meerjarenplan aangegeven niveaus, bestaat er geen verdere noodzaak om de visserijinspanning, d.w.z. het aantal zeedagen, terug te dringen, noch om die inspanning te verhogen.

Aangezien alle pelagische bestanden in de Oostzee, met name de haring‑ en sprotbestanden in de westelijke en centrale wateren, de Golf van Riga en de Botnische Golf, in 2013 op MSY‑niveau moeten worden bevist, zijn de voorgestelde TAC's voor deze bestanden in overeenstemming met de visserijsterfte op MSY‑niveau.

De TAC voor de zalm‑ en scholbestanden kan pas worden vastgesteld wanneer overeenkomstig het mandaat het betrokken wetenschappelijke advies wordt geleverd. In afwachting van verdere contacten met de ICES zullen de hoeveelheden voor deze bestanden pas in een latere fase in het voorstel worden opgenomen.

2012/0223 (NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)       Overeenkomstig artikel 43, lid 3, van het Verdrag, stelt de Raad op voorstel van de Commissie de maatregelen vast voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

(2)       Krachtens Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijke visserijbeleid[1] moeten, met inachtneming van het beschikbare wetenschappelijke, technische en economische advies en met name van het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en met inachtneming van eventueel advies van regionale adviesraden, maatregelen worden vastgesteld inzake de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten.

(3)       De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen per visserijtak of groep visserijtakken, inclusief, in voorkomend geval, bepaalde voorwaarden die er functioneel verband mee houden. De vangstmogelijkheden moeten, met inachtneming van de in Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zo over de lidstaten worden verdeeld dat elke lidstaat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk bestand of elke visserijtak geniet.

(4)       De totaal toegestane vangsten (TAC’s) dienen op basis van het beschikbare wetenschappelijke advies te worden vastgesteld, met dien verstande dat de biologische en sociaaleconomische aspecten hierbij in acht worden genomen, dat een gelijke behandeling van de visserijsectoren wordt gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht, met name tijdens de vergaderingen met het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur en met de betrokken regionale adviesraden.

(5)       Voor bestanden waarvoor specifieke meerjarenplannen gelden, dienen de vangstmogelijkheden overeenkomstig de in die plannen vervatte voorschriften te worden vastgesteld. Bijgevolg moeten de vangstbeperkingen en de beperkingen van de visserijinspanning voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren[2], hierna "het kabeljauwplan voor de Oostzee" genoemd.

(6)       Uit het meest recente wetenschappelijke advies blijkt dat ruimte bestaat om de visserijinspanning voor kabeljauwbestanden in de Oostzee flexibel te gaan beheren, zonder dat daarbij de doelstellingen van het kabeljauwplan voor de Oostzee in het gedrang komen en de visserijsterfte zal toenemen. Deze flexibiliteit zou het mogelijk maken om de visserijinspanning efficiënter te beheren wanneer de quota niet gelijk over de vloot van een lidstaat zijn verdeeld, en om snel te reageren wanneer quota worden geruild. Daarom moet een lidstaat de mogelijkheid krijgen om aan vaartuigen die zijn vlag voeren, extra buitengaats doorgebrachte dagen toe te kennen indien een gelijk aantal buitengaats doorgebrachte dagen wordt afgenomen van andere vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren.

(7)       De in de onderhavige verordening vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen[3], en met name de artikelen 33 en 34 over, respectievelijk, de registratie van de vangsten en de visserijinspanning en de melding van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden. Derhalve moeten de codes worden gespecificeerd die de lidstaten dienen te gebruiken wanneer zij gegevens aan de Commissie toezenden betreffende de aangelande hoeveelheden van bestanden die onder deze verordening vallen.

(8)       Op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota[4] moet worden bepaald voor welke bestanden de verschillende, in die verordening bedoelde maatregelen worden toegepast.

(9)       Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers van de EU veilig te stellen, dienen de hier bedoelde visserijtakken op 1 januari 2013 met hun activiteiten van start te kunnen gaan. Vanwege de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Voorwerp

Bij deze verordening wordt vastgesteld welke vangstmogelijkheden in 2013 in de Oostzee van toepassing zijn op bepaalde visbestanden en groepen visbestanden.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op in de Oostzee vissende EU‑vaartuigen.

Artikel 3 Definities

Met het oog op de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) "de ICES‑zones" (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea): de geografische zones die zijn afgebakend in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont[5];

b) "de Oostzee" : ICES-deelsectoren 22-32;

c) "EU‑vaartuig": vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

d) "totaal toegestane vangst (TAC)": de hoeveelheid die per bestand per jaar mag worden gevangen;

e) "quotum" : een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;

f) "buitengaats doorgebrachte dag": elke ononderbroken periode van 24 uur of een gedeelte van die periode, waarin het vaartuig zich niet in de haven bevindt.

Hoofdstuk II Vangstmogelijkheden

Artikel 4 TAC's en toewijzingen

De TAC's, de quota en, in voorkomend geval, de functioneel daarmee verbonden voorwaarden worden vastgesteld in bijlage I.

Artikel 5 Bijzondere bepalingen over toewijzingen

1.           De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig de onderhavige verordening aan de lidstaten toegewezen onverminderd:

a) het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

b) een nieuwe verdeling op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

c) het aanlanden van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96;

d) het inhouden van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96;

e) verminderingen of kortingen op grond van de artikelen 37, 105, 106 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

2.           Tenzij anders vermeld in bijlage I bij de onderhavige verordening, is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een TAC bij wijze van voorzorgsmaatregel is vastgesteld, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld.

Artikel 6 Voorwaarden voor het aanlanden van vangsten en bijvangsten

Vis van bestanden waarvoor vangstbeperkingen zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of worden aangeland mits deze is gevangen door vaartuigen van lidstaten die over een quotum beschikken en mits dat quotum nog niet is opgebruikt.

Artikel 7 Beperkingen van de visserijinspanning

1.           De beperkingen van de visserijinspanning worden vastgesteld in bijlage II.

2.           De in lid 1 bedoelde beperkingen gelden ook voor de ICES‑deelsectoren 27 en 28.2, tenzij de Commissie overeenkomstig artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1098/2007 heeft besloten deze deelsectoren uit te sluiten van de beperkingen als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, en artikel 13 van die verordening.

3.           De in lid 1 bedoelde beperkingen gelden niet voor ICES-deelsector 28.1, tenzij de Commissie overeenkomstig artikel 29, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1098/2007 heeft besloten dat de beperkingen als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van toepassing zijn op die deelsector.

Hoofdstuk III Slotbepalingen

Artikel 8 Toezending van gegevens

Wanneer de lidstaten overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de aangelande hoeveelheden gevangen vis aan de Commissie toezenden, gebruiken zij daarvoor de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde bestandscodes.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

                                                                       Voor de Raad

                                                                       De voorzitter

BIJLAGE I NAAR SOORT EN GEBIED UITGESPLITSTE TAC’S VOOR EU‑VAARTUIGEN IN GEBIEDEN WAAR TAC’S GELDEN

Onderstaande tabellen bevatten de TAC’s en quota (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) per bestand, en, in voorkomend geval, de voorwaarden die daar functioneel mee verbonden zijn.

Tenzij anders bepaald, zijn de verwijzingen naar visserijzones verwijzingen naar ICES-zones.

Per gebied staan de visbestanden vermeld in alfabetische volgorde op de Latijnse naam van de vissoort.

Met het oog op de toepassing van deze verordening staat in de volgende tabel naast de Latijnse naam de gewone naam vermeld:

Wetenschappelijke naam || Drielettercode || Gewone naam

Clupea harengus || HER || Haring

Gadus morhua || COD || Kabeljauw

Pleuronectes platessa || PLE || Schol

Salmo salar || SAL || Atlantische zalm

Sprattus sprattus || SPR || Sprot

Soort: || Haring || || Zone: || Deelsectoren 30-31 || ||

|| Clupea harengus || || HER/3D30.; HER/3D31.

Finland || 81 248 || ||

Zweden || 17 852 || ||

|| || ||

Unie || 99 100 || ||

|| || ||

TAC || 99 100 || || Analytische TAC Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Soort: || Haring || || Zone: || Deelsectoren 22-24

|| Clupea harengus || || HER/3B23.; HER/3C22.; HER/3D24. ||

Denemarken || 3 617 || ||

Duitsland || 14 234 ||

Finland || 2 || ||

Polen || 3 357 ||

Zweden || 4 590 || ||

|| ||

Unie || 25 800 || ||

|| ||

TAC || 25 800 || || Analytische TAC Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

|| ||

|| || ||

Soort: || Haring || || Zone: || EU‑wateren van deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

|| Clupea harengus || || HER/3D25.; HER/3D26.; HER/3D27.; HER/3D28.2; HER/3D29.; HER/3D32.

Denemarken || 1 873 || ||

Duitsland ||  497 || ||

Estland || 9 567 || ||

Finland || 18 674 || ||

Letland || 2 361 || ||

Litouwen || 2 486 || ||

Polen || 21 216 || ||

Zweden || 28 481 || ||

|| || ||

Unie || 85 155 || ||

|| || ||

TAC || Niet relevant || Analytische TAC

Soort: || Haring || || Zone: || Deelsector 28.1

|| Clupea harengus || || HER/03D.RG || || ||

Estland || 12 764 || ||

Letland || 14 876 || ||

|| || ||

Unie || 27 640 || ||

|| || ||

TAC || 27 640 || || Analytische TAC

|| || ||

Soort || Kabeljauw || Zone: || EU‑wateren van de deelsectoren 25-32

|| Gadus morhua || || COD/3D25.; COD/3D26.; COD/3D27.; COD/3D28.; COD/3D29.; COD/3D30.; COD/3D31.; COD/3D32.

Denemarken || 14 143 || ||

Duitsland || 5 626 || ||

Estland || 1 378 || ||

Finland || 1 082 || ||

Letland || 5 259 || ||

Litouwen || 3 464 || ||

Polen || 16 285 || ||

Zweden || 14 328 ||   ||

|| || ||

Unie || 61 565 || ||

|| || ||

TAC || Niet relevant || Analytische TAC

|| || ||

Soort: || Kabeljauw || || Zone: || Deelsectoren 22-24 ||

|| Gadus morhua || || COD/3B23.; COD/3C22.; COD/3D24.

Denemarken || 9 080 || ||

Duitsland || 4 439 || ||

Estland ||  201 || ||

Finland ||  178 || ||

Letland ||  751 || ||

Litouwen ||  487 || ||

Polen || 2 429 || ||

Zweden || 3 235 || ||

|| || ||

Unie || 20 800 || ||

|| || ||

TAC || 20 800 || || Analytische TAC Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

|| || ||

Soort: || Schol || || Zone: || EU‑wateren van de deelsectoren 22-32 ||

|| Pleuronectes platessa || || PLE/3B23.; PLE/3C22.; PLE/3D24.; PLE/3D25.; PLE/3D26.; PLE/3D27.; PLE/3D28.; PLE/3D29.; PLE/3D30.; PLE/3D31.; PLE/3D32.

Denemarken || 2 443 || ||

Duitsland || 271 || ||

Polen || 511 || ||

Zweden || 184 || ||

|| || ||

Unie || 3 409 || ||

|| || ||

TAC || 3 409 || || Voorzorgs-TAC

Soort: || Atlantische zalm || Zone: || EU‑wateren van de deelsectoren 22-31

|| Salmo salar || || SAL/3B23.; SAL/3C22.; SAL/3D24.; SAL/3D25.; SAL/3D26.; SAL/3D27.; SAL/3D28.; SAL/3D29.; SAL/3D30.; SAL/3D31.

Denemarken || 22 538 || (1) ||

Duitsland || 2 508 || (1) ||

Estland || 2 291 || (1) ||

Finland || 28 103 || (1) ||

Letland || 14 335 || (1) ||

Litouwen || 1 685 || (1) ||

Polen || 6 837 || (1) ||

Zweden || 30 465 || (1) ||

|| || ||

Unie || 108 762 || (1) ||

|| || ||

TAC || Niet relevant || Analytische TAC Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing. Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

__________ || || ||

(1)           Aantal stuks

Soort: || Atlantische zalm || Zone: || EU‑wateren van deelsector 32

|| Salmo salar || || SAL/3D32. || || ||

Estland || 1 581 || (1) ||

Finland || 13 838 || (1) ||

|| || ||

Unie || 15 419 || (1) ||

|| || ||

TAC || Niet relevant || Voorzorgs-TAC

__________ || || ||

(1)           Aantal stuks

Soort: || Sprot || || Zone: || EU‑wateren van de deelsectoren 22-32 ||

|| Sprattus sprattus || || SPR/3B23.; SPR/3C22.; SPR/3D24.; SPR/3D25.; SPR/3D26.; SPR/3D27.; SPR/3D28.; SPR/3D29.; SPR/3D30.; SPR/3D31.; SPR/3D32.

Denemarken || 24 659 || (1) ||

Duitsland || 15 622 || (1) ||

Estland || 28 634 || (1) ||

Finland || 12 908 || (1) ||

Letland || 34 583 || (1) ||

Litouwen || 12 510 || (1) ||

Polen || 73 392 || (1) ||

Zweden || 47 670 || (1) ||

|| || ||

Unie || 249 978 || ||

|| || ||

TAC || Niet relevant || || Analytische TAC

__________ (1)           Ten minste 92 % van de van het quotum afgeboekte aangelande hoeveelheid moet uit sprot bestaan. Bijvangsten van haring moeten in mindering worden gebracht op de resterende 8 % van het quotum (HER/*3BCDC).

BIJLAGE II BEPERKINGEN VAN DE VISSERIJINSPANNING

1.           De lidstaten verlenen onder hun vlag varen vaartuigen die vissen met trawlnetten, Deense zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, met geankerde beugen, beuglijnen met uitzondering van vrije beuglijnen, met handlijnen of de peur, het recht op:

a) 163 buitengaats doorgebrachte dagen in de ICES‑deelsectoren 22-24, behalve in de periode van 1 tot en met 30 april wanneer artikel 8, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van toepassing is, en

b) 160 buitengaats doorgebrachte dagen in de ICES‑deelsectoren 25-28, behalve in de periode van 1 juli tot en met 31 augustus wanneer artikel 8, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van toepassing is.

2.           Het maximale aantal buitengaats doorgebrachte dagen per jaar gedurende welke een vaartuig zich in de twee in punt 1, onder a) en b), omschreven gebieden mag bevinden en daar met het in punt 1 bedoelde vistuig mag vissen, mag niet meer bedragen dan het maximale aantal buitengaats doorgebrachte dagen dat voor een van de twee gebieden is toegekend.

3.           In afwijking van de punten 1 en 2 kan een lidstaat, wanneer dat voor een efficiënt beheer van de vangstmogelijkheden noodzakelijk is, extra buitengaats doorgebrachte dagen aan onder zijn vlag varende vaartuigen toekennen mits een gelijk aantal buitengaats doorgebrachte dagen wordt afgenomen van andere onder zijn vlag varende vaartuigen waarvoor in hetzelfde gebied een inspanningsbeperking geldt, en mits de in kW uitgedrukte capaciteit van de vaartuigen die dagen afgeven, op zijn minst zo groot is als die van de vaartuigen die dagen ontvangen. Het aantal vaartuigen dat dagen ontvangt, mag maximaal 10 % uitmaken van het totale aantal vaartuigen van de betrokken lidstaat als bedoeld in lid 1.

[1]               PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

[2]               PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1.

[3]               PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

[4]               PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.

[5]               PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1.

Top