EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010PC0193

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten - Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 {SEC(2010) 488 definitief}

/* COM/2010/0193 def. - NLE 2010/0115 */

52010PC0193

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten - Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 {SEC(2010) 488 definitief} /* COM/2010/0193 def. - NLE 2010/0115 */


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 27.4.2010

COM(2010) 193 definitief

2010/0115 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020

{SEC(2010) 488 definitief}

TOELICHTING

Op 26 maart 2010 hechtte de Europese Raad zijn goedkeuring aan het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe groei- en werkgelegenheidstrategie. Deze Europa 2020-strategie[1] moet voor betere coördinatie van het economisch beleid zorgen en zich toespitsen op de gebieden waarop Europa's potentieel voor duurzame groei en concurrentievermogen een krachtige impuls nodig hebben. De Europese Raad besloot hiertoe centrale EU-streefcijfers vast te stellen. Deze gedeelde doelstellingen dienen als uitgangspunt voor het beleid van de lidstaten en de Unie. In het licht van deze streefcijfers [bepalen] de lidstaten hun nationale streefcijfers. De Commissie zal zich van haar kant op EU-niveau inspannen om de strategie ten uitvoer te leggen, met name door middel van de zeven "kerninitiatieven" die zij heeft aangekondigd in de mededeling over Europa 2020.

Volgens het Verdrag betreffende de werking van de EU dienen de lidstaten hun economisch beleid en de bevordering van de werkgelegenheid te beschouwen als aangelegenheden van gemeenschappelijk belang en deze in het kader van de Raad te coördineren. In twee afzonderlijke artikelen stelt het Verdrag dat de Raad globale richtsnoeren voor het economisch beleid (artikel 121) en de werkgelegenheid (artikel 148) moet opstellen. Hierbij wordt aangetekend dat de richtsnoeren voor werkgelegenheid verenigbaar moeten zijn met de globale richtsnoeren. Gelet op deze rechtsgrondslag worden de richtsnoeren voor werkgelegenheid en economisch beleid gepresenteerd als twee afzonderlijke – maar wezenlijk samenhangende – rechtsinstrumenten:

- een aanbeveling van de Raad betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie – Deel I van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020;

- een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten – Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.

Deze rechtsinstrumenten omvatten samen de geïntegreerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie.

De geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 vormen het kader voor de Europa 2020-strategie en de hervormingen op lidstaatniveau. Om te zorgen voor samenhang en duidelijkheid is gekozen voor een beperkt aantal richtsnoeren, die de conclusies van de Europese Raad weerspiegelen. De richtsnoeren zijn geïntegreerd om te waarborgen dat de nationale en EU-beleidsplannen leiden tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Door de richtsnoeren gelijktijdig te volgen, kunnen de lidstaten – met name binnen de eurozone – profiteren van de positieve spill-overeffecten van gecoördineerde structurele hervormingen.

Op grond van de richtsnoeren stellen de lidstaten nationale hervormingsprogramma's op, waarin zij beschrijven welke maatregelen zij in het kader van de nieuwe strategie zullen nemen. De inspanningen zullen vooral gericht zijn op het halen van de nationale streefcijfers. Voortbouwend op het toezicht van de Commissie en het in de Raad verrichte werk, zal de Europese Raad jaarlijks de algehele voortgang beoordelen die op het niveau van de EU en dat van de lidstaten geboekt is bij de tenuitvoerlegging van de strategie. De macro-economische en structurele ontwikkelingen, de concurrentiepositie en de algehele financiële stabiliteit zullen tegelijkertijd worden onderzocht.

De geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 zijn:

Richtsnoer 1: De kwaliteit en houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen

Richtsnoer 2: Macro-economische onevenwichtigheden verhelpen

Richtsnoer 3: Onevenwichtigheden in de eurozone beperken

Richtsnoer 4: De steun voor O&O en innovatie optimaliseren, de kennisdriehoek intensiveren en het potentieel van de digitale economie benutten

Richtsnoer 5: Zuiniger omgaan met hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgassen beperken

Richtsnoer 6: Het ondernemings– en consumentenklimaat verbeteren en de industriële basis moderniseren

Richtsnoer 7: De arbeidsmarktparticipatie opvoeren en de structurele werkloosheid terugdringen

Richtsnoer 8: Een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen die in de behoeften van de arbeidsmarkt voorziet, arbeidsvoorwaarden verbeteren en een leven lang leren bevorderen

Richtsnoer 9: De prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair onderwijs vergroten

Richtsnoer 10: Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden

2010/0115 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 148, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement[2],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[3],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[4],

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 145 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten de lidstaten en de Unie streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen teneinde de doelstellingen van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te bereiken. Rekening houdend met nationale gebruiken op het gebied van de verantwoordelijkheden van de sociale partners beschouwen de lidstaten het bevorderen van de werkgelegenheid als een aangelegenheid van gemeenschappelijke zorg en coördineren zij hun maatregelen op dit gebied binnen de Raad, overeenkomstig artikel 148 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(2) Krachtens artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie moet de Unie sociale uitsluiting en discriminatie bestrijden, en sociale rechtvaardigheid en bescherming bevorderen; bovendien kan zij initiatieven nemen om het sociaal beleid van de lidstaten te coördineren. Krachtens artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening houden met de eisen in verband met de waarborging van een adequate sociale bescherming en de bestrijding van sociale uitsluiting.

(3) Krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet de Raad werkgelegenheidsrichtsnoeren en globale richtsnoeren voor het economisch beleid vaststellen teneinde het beleid van de lidstaten aan te sturen.

(4) De Lissabonstrategie, die in 2000 is gestart, berustte op het inzicht dat de EU haar productiviteit en concurrentievermogen moest opvoeren en daarbij haar sociale cohesie moest versterken, gezien de wereldwijde concurrentie, de technologische veranderingen en de vergrijzing. De Lissabonstrategie is opnieuw gestart in 2005, na een tussentijdse evaluatie die leidde tot een sterker accent op groei en op en meer en betere banen.

(5) De Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid heeft bijgedragen tot een consensus over de algemene richting waarin het economisch een werkgelegenheidsbeleid van de EU zich moet ontwikkelen. In het kader van de strategie heeft de Raad in 2005 zowel globale richtsnoeren voor het economisch beleid als werkgelegenheidsrichtsnoeren vastgesteld[5], en deze in 2008 aangepast[6]. Deze 24 richtsnoeren lagen ten grondslag aan de nationale hervormingsprogramma's en omvatten de belangrijkste prioriteiten voor de macro-economische, micro-economische en arbeidsmarkthervormingen voor de EU als geheel. De ervaring wijst echter uit dat de prioriteiten in de richtsnoeren niet duidelijk genoeg waren en dat de dwarsverbanden hechter hadden kunnen zijn. Dit beperkte de impact van de richtsnoeren op de nationale beleidsvorming.

(6) Door de in 2008 begonnen financiële en economische crisis zijn de werkgelegenheid en het productiepotentieel sterk gedaald en zijn de overheidsfinanciën enorm verslechterd. Mede door het Europees economisch herstelplan[7] hebben de lidstaten echter het hoofd kunnen bieden aan de crisis – dankzij onder meer een gecoördineerde begrotingsstimulans, met de euro als anker voor macro-economische stabiliteit. De crisis heeft dan ook duidelijk gemaakt dat krachtiger en doelmatiger coördinatie van het economisch beleid van de Unie goede resultaten oplevert. De crisis heeft ook laten zien dat de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten onderling nauw vervlochten zijn.

(7) De Commissie heeft voorgesteld om voor de komende tien jaar een nieuwe strategie vast te stellen. Deze Europa 2020-strategie[8] moet de EU in staat stellen sterker uit de crisis tevoorschijn te komen en haar economie af te stemmen op slimme, duurzame en inclusieve groei. Uitgangspunt voor het beleid van de lidstaten en van de Unie zijn de gedeelde doelstellingen, die in de vorm van vijf centrale streefcijfers zijn vervat in de desbetreffende richtsnoeren. De lidstaten dienen alles in het werk te stellen om de nationale streefcijfers te halen en belemmeringen voor groei weg te nemen.

(8) Als onderdeel van bredere "exitstrategieën" voor de economische crisis dienen de lidstaten ambitieuze hervormingen door te voeren, om voor macro-economische stabiliteit te zorgen, de overheidsfinanciën op lange termijn op orde te kunnen houden, het concurrentievermogen op te voeren, macro-economische onevenwichtigheden te verkleinen en de arbeidsmarktprestaties te verbeteren. De afbouw van de begrotingsstimulans moet in het kader van het groei- en stabiliteitspact worden doorgevoerd en gecoördineerd.

(9) Binnen de Europa 2020-strategie dienen de lidstaten hervormingen ten uitvoer te leggen die gericht zijn op "slimme groei", ofwel groei aangedreven door kennis en innovatie. Teneinde innovatie en kennisoverdracht in de hele EU te stimuleren, dienen deze hervormingen de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, iedereen toegang tot scholing te bieden, en de onderzoeks- en bedrijfsresultaten te verbeteren. Zij dienen het ondernemerschap te bevorderen en creatieve ideeën te helpen omzetten in innovatieve producten, diensten en processen die groei, kwaliteitsbanen en zowel territoriale, economische als sociale cohesie opleveren en die Europese en mondiale maatschappelijke problemen doeltreffender oplossen. Hierbij komt het erop aan optimaal gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie.

(10) Ook dienen de hervormingsprogramma's van de lidstaten op "duurzame groei" gericht te zijn. Voor duurzame groei dient een duurzame, competitieve economie te worden opgebouwd waarin efficiënter met hulpbronnen wordt omgegaan, dienen kosten en baten billijk te worden verdeeld, en dient in de race om de ontwikkeling van nieuwe processen en (onder meer groene) technologieën te worden gebruikgemaakt van de leidende positie van Europa. De lidstaten dienen de nodige hervormingen ten uitvoer te leggen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en hulpbronnen efficiënt te gebruiken. Ook dienen zij het ondernemingsklimaat te bevorderen, groene werkgelegenheid te stimuleren en hun industriële basis te moderniseren.

(11) De lidstaten dienen met hun hervormingsprogramma's ook "inclusieve groei" na te streven. Inclusieve groei veronderstelt een hechte samenleving waarin mensen de kans krijgen om zich voor te bereiden op en om te gaan met verandering, zodat zij actief kunnen deelnemen aan het sociale en economische leven. De hervormingen van de lidstaten dienen dan ook te waarborgen dat iedereen zijn leven lang kansen en mogelijkheden krijgt, zodat armoede en sociale uitsluiting worden tegengegaan, door drempels voor arbeidsparticipatie weg te nemen voor met name vrouwen, oudere werknemers, jongeren, gehandicapten en legale migranten. Ook moeten zij verzekeren dat economische groei alle burgers en alle regio's ten goede komt. De hervormingsprogramma's van de lidstaten dienen er dan ook bovenal voor te zorgen dat de arbeidsmarkten doeltreffend functioneren, door te investeren in arbeidsmobiliteit, in de ontwikkeling van de juiste vaardigheden en in betere arbeidsvoorwaarden, en door segmentering, structurele werkloosheid en inactiviteit terug te dringen; tegelijkertijd zijn passende en houdbare sociale zekerheid en actieve integratie geboden voor de bestrijding van armoede.

(12) De EU en de lidstaten kunnen met hun structurele hervormingen daadwerkelijk groei en werkgelegenheid creëren door het mondiale concurrentievermogen van de EU te versterken, de Europese export nieuwe mogelijkheden te verschaffen en concurrerende toegang te bieden tot de belangrijkste importgoederen. Bij de hervormingen dient dan ook rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het concurrentievermogen, teneinde de Europese groei via open en eerlijke wereldmarkten te bevorderen.

(13) De Europa 2020-strategie moet worden gebaseerd op een aantal geïntegreerde beleidslijnen, die de lidstaten onverkort en gelijktijdig ten uitvoer dienen te leggen, om de positieve spill-overeffecten van gecoördineerde structurele hervormingen te bereiken.

(14) Hoewel deze richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten, dient de Europa 2020-strategie ten uitvoer te worden gelegd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, die moeten worden betrokken bij het uitwerken en uitvoeren van de nationale hervormingsprogramma's en bij de algemene berichtgeving over de strategie.

(15) In de Europa 2020-strategie hebben de 24 eerdere richtsnoeren plaatsgemaakt voor een kleiner aantal richtsnoeren, die werkgelegenheid en brede economische beleidskwesties op coherente wijze benaderen. De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, opgenomen als bijlage bij dit besluit, hangen wezenlijk samen met de richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie in de bijlage bij Aanbeveling […] van de Raad van […]. Samen vormen zij de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.

(16) Deze nieuwe geïntegreerde richtsnoeren weerspiegelen de conclusies van de Europese Raad. Aan de hand van deze richtsnoeren kunnen de lidstaten op samenhangende wijze en in overeenstemming met het groei- en stabiliteitspact hun nationale hervormingsprogramma's opstellen en hervormingen doorvoeren. Deze richtsnoeren vormen de basis voor landenspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten. Ook worden zij gebruikt voor het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat de Raad en de Commissie de Europese Raad jaarlijks toezenden.

(17) Hoewel deze richtsnoeren jaarlijks moeten worden vastgesteld, dienen zij tot 2014 grotendeels stabiel te blijven, zodat alle aandacht kan uitgaan naar de uitvoering,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hierbij worden de in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten aangenomen. Deze richtsnoeren maken deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.

Artikel 2

De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid rekening met de richtsnoeren in de bijlage en leggen dit beleid vast in nationale hervormingsprogramma’s. De lidstaten dienen hervormingsprogramma's op te stellen die in overeenstemming zijn met de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De voorzitter

Bijlage: Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

Richtsnoer 7: De arbeidsmarktparticipatie opvoeren en structurele werkloosheid terugdringen

De lidstaten dienen de door de Europese Raad goedgekeurde flexizekerheidsbeginselen te integreren in hun arbeidsmarktbeleid en toe te passen. Daarbij dienen zij volop gebruik te maken van ondersteuning van het Europees Sociaal Fonds om de arbeidsmarktparticipatie op te voeren, segmentering, inactiviteit en genderongelijkheid te bestrijden en structurele werkloosheid terug te dringen. Maatregelen voor meer flexibiliteit en zekerheid dienen zowel evenwichtig te zijn, als elkaar te versterken. De lidstaten dienen dan ook een combinatie van flexibele en betrouwbare arbeidsovereenkomsten, een actief arbeidsmarktbeleid, een effectief systeem voor levenslang leren, beleid ter bevordering van arbeidsmobiliteit, en adequate socialezekerheidsstelsels in te voeren, zodat werknemers probleemloos van baan kunnen veranderen en zowel de rechten van werklozen duidelijk worden vastgelegd als hun plicht om actief naar werk te zoeken.

De lidstaten dienen de sociale dialoog te intensiveren en arbeidsmarktsegmentering te bestrijden met maatregelen om tijdelijke, onzekere en onvolledige werkgelegenheid, alsook zwart werken tegen te gaan. Arbeidsmobiliteit dient te worden beloond. De kwaliteit van de banen en de arbeidsvoorwaarden dienen te worden bevorderd door op te treden tegen lage lonen en door ook werknemers met vaste contracten en zelfstandigen passende sociale zekerheid te bieden. De diensten voor arbeidsvoorziening dienen te worden versterkt en dienen allen bij te staan (ook jongeren en mensen die werkloos dreigen te worden); degenen die het verst van de arbeidsmarkt staan dienen individueel te worden begeleid.

Teneinde het concurrentievermogen op te voeren en de arbeidsparticipatie (van met name laaggeschoolden) te vergroten, dienen de lidstaten overeenkomstig het tweede richtsnoer voor het economisch beleid de belasting- en uitkeringsstelsels te herzien en te onderzoeken in hoeverre de overheidsdiensten de nodige steun kunnen bieden. De lidstaten dienen de arbeidsparticipatie op te voeren door maatregelen te treffen die actief ouder worden, gendergelijkheid en gelijke beloning bevorderen, en die jongeren, gehandicapten, legale migranten en andere kwetsbare groepen helpen integreren in de arbeidsmarkt. Het beleid voor evenwicht tussen werk en privéleven dient met betaalbare kinderopvang en innovatieve arbeidspatronen te zorgen voor een hogere arbeidsparticipatiegraad, met name onder jongeren, ouderen en vrouwen; het beleid dient er in het bijzonder op gericht te zijn dat hooggekwalificeerde vrouwen die werkzaam zijn op wetenschappelijk en technisch gebied actief blijven. De lidstaten dienen ook de belemmeringen waardoor nieuwkomers moeilijk toegang krijgen tot de arbeidsmarkt weg te nemen, zelfstandige activiteit en nieuwe banen te ondersteunen op gebieden als groene werkgelegenheid en de zorgsector, en sociale innovatie te bevorderen.

De centrale doelstelling van de EU, waarop de lidstaten hun nationale streefcijfers zullen afstemmen, houdt in dat de arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar tot 2020 toeneemt tot 75 %, door meer jongeren, ouderen en laagopgeleiden aan een baan te helpen en legale migranten beter te integreren.

Richtsnoer 8: Een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen die in de behoeften van de arbeidsmarkt voorziet, arbeidsvoorwaarden verbeteren en een leven lang leren bevorderen

De lidstaten dienen de productiviteit en de inzetbaarheid te bevorderen door te zorgen voor voldoende kennis en vaardigheden om nu en in de toekomst aan de vraag op de arbeidsmarkt te kunnen voldoen. Naast kwaliteitsbasisonderwijs en aantrekkelijke beroepsopleidingen dient er te worden gezorgd voor prikkels om een leven lang te leren en tweedekansonderwijs te volgen, zodat elke volwassene zich verder kan bekwamen; ook is een gericht immigratie- en integratiebeleid geboden. De lidstaten dienen systemen voor de erkenning van verworven competenties te ontwikkelen, belemmeringen voor de geografische en arbeidsmobiliteit van werknemers weg te nemen en de verwerving van transversale competenties en creativiteit te bevorderen. Hierbij dienen zij met name laagopgeleiden te ondersteunen en de inzetbaarheid van oudere werknemers te vergroten, maar ook opleiding, vaardigheden en ervaring te stimuleren van hoogopgeleide werknemers, zoals onderzoekers.

In samenwerking met de sociale partners en het bedrijfsleven dienen de lidstaten te zorgen voor meer opleidingsmogelijkheden en betere school- en beroepskeuzebegeleiding, gepaard aan stelselmatige voorlichting over het arbeidsaanbod, bevordering van het ondernemerschap en betere anticipatie op de behoeften aan vaardigheden. Investeringen in personeelsontwikkeling, bijscholing en een leven lang leren dienen te worden gestimuleerd door gezamenlijke financiële bijdragen van overheden, particulieren en werkgevers. Om jongeren – en met name degenen die geen werk hebben en evenmin onderwijs of een opleiding volgen – te steunen, dienen de lidstaten in samenwerking met de sociale partners regelingen in te voeren om pas afgestudeerden te helpen bij het vinden van een eerste baan of aanvullende onderwijs- of opleidingsmogelijkheden (bv. een stage), en dienen zij snel in actie te komen wanneer jongeren werkloos worden. Er dient regelmatig te worden nagegaan of het bijscholings- en anticipatiebeleid vruchten afwerpt, om vast te stellen welke punten voor verbetering vatbaar zijn en de onderwijs- en opleidingssystemen beter te laten aansluiten bij de behoeften op de arbeidsmarkt. De lidstaten dienen de EU-middelen volledig in te zetten om deze doelstellingen te ondersteunen.

Richtsnoer 9: De prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair onderwijs vergroten

Teneinde iedereen toegang te bieden tot onderwijs en opleiding van goede kwaliteit en de onderwijsresultaten te verbeteren, dienen de lidstaten doeltreffend te investeren in onderwijs- en opleidingsstelsels. Dit dient met name de vaardigheden van de beroepsbevolking van de EU ten goede te komen, zodat zij kan inspelen op de snel veranderende behoeften van de moderne arbeidsmarkt. De maatregelen dienen alle sectoren te bestrijken (van voorschools onderwijs en basisonderwijs tot hoger onderwijs, beroepsonderwijs en –opleiding tot en met opleidingsprogramma's voor volwassenen) en ook rekening te houden met niet-formele en informele leervormen. Er zijn hervormingen nodig om ervoor te zorgen dat iedere burger de kerncompetenties verwerft die hij nodigt heeft om succesvol te zijn in een kenniseconomie; daarbij komt het vooral aan op inzetbaarheid, bij- en nascholing en ict-vaardigheden. Er dienen maatregelen te worden getroffen om ervoor te zorgen dat leermobiliteit van jongeren en docenten de norm wordt. De lidstaten dienen te zorgen voor grotere openheid van de onderwijs- en opleidingsstelsels en voor betere afstemming op de arbeidsmarkt, met name door nationale kwalificatiekaders voor flexibele leertrajecten in te voeren en door partnerschappen tussen de onderwijswereld en de arbeidsmarkt te ontwikkelen. Het beroep van docent moet aantrekkelijker worden gemaakt. Het hoger onderwijs dient toegankelijker te worden gemaakt voor niet-traditionele leerlingen en de deelname aan tertiair of gelijkwaardig onderwijs dient toe te nemen. De lidstaten dienen alle nodige maatregelen te treffen om voortijdige schoolverlating te voorkomen, teneinde het aantal jongeren terug te dringen dat geen baan heeft en evenmin onderwijs of een opleiding volgt.

De centrale doelstelling van de EU, waarop de lidstaten hun nationale streefcijfers zullen afstemmen, houdt in dat het percentage voortijdige schoolverlaters wordt teruggebracht tot 10 % en dat het percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid, stijgt tot ten minste 40% in 2020.

Richtsnoer 10: Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden

De inspanningen van de lidstaten om armoede te bestrijding dienen volwaardige deelname aan het maatschappelijk en economisch leven te bevorderen en werkgelegenheid te stimuleren. Hierbij dient volop te worden gebruikgemaakt van het Europees Sociaal Fonds. Ook dient er te worden gestreefd naar het waarborgen van gelijke kansen, onder meer door toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten en overheidsdiensten (waaronder online-diensten, conform richtsnoer 4) en tot met name gezondheidszorg te verzekeren. De lidstaten dienen doeltreffende antidiscriminatiemaatregelen te treffen. Om sociale uitsluiting te bestrijden, mensen kansen te bieden en arbeidsparticipatie te bevorderen, dienen socialezekerheidsstelsels, mogelijkheden om een leven lang te leren en actieve integratiemaatregelen te worden verbeterd, zodat mensen gedurende verschillende fasen van hun leven kansen krijgen en worden behoed voor het gevaar van sociale uitsluiting. De socialezekerheids- en pensioenstelsels dienen te worden gemoderniseerd, zodat zij passende inkomenssteun en toegang tot de gezondheidszorg – en daarmee sociale cohesie – kunnen waarborgen en tegelijkertijd financieel houdbaar blijven. De uitkeringsstelsels dienen met name te worden gebruikt om in overgangssituaties inkomenszekerheid te bieden en armoede te bestrijden, vooral met betrekking tot groepen die het kwetsbaarst zijn voor sociale uitsluiting, zoals eenoudergezinnen, minderheden, gehandicapten, kinderen en jongeren, bejaarden, legale migranten en daklozen. Ook dienen de lidstaten ten behoeve van deze groepen de sociale economie en sociale innovatie actief te bevorderen.

De centrale doelstelling van de EU, waarop de lidstaten hun nationale streefcijfers zullen afstemmen, houdt in dat het aantal Europeanen dat onder de nationale armoedegrens leeft, met 25 % wordt verminderd, door ruim 20 miljoen mensen een uitweg uit de armoede te bieden.

[1] COM(2010) 2020 van 3.3.2010.

[2] PB C, blz.

[3] PB C, blz.

[4] PB C, blz.

[5] COM(2005) 141.

[6] COM(2007) 803.

[7] COM(2009) 615 van 19.11.2009.

[8] COM(2010) 2020 van 3.3.2010.

Top