This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52009DC0153
Report from the Commission to the Council and the European Parliament on the coexistence of genetically modified crops with conventional and organic farming {SEK(2009) 408}
Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw {SEC(2009) 408}
Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw {SEC(2009) 408}
/* COM/2009/0153 def. */
Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw {SEC(2009) 408} /* COM/2009/0153 def. */
[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN | Brussel, 2.4.2009 COM(2009) 153 definitief VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT inzake de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw {SEC(2009) 408} VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT inzake de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw 1. INLEIDING De coëxistentie van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) met conventionele en biologische landbouw staat rechtstreeks in verband met de individuele voorkeuren van consumenten en de economische mogelijkheden van landbouwproducenten. Voorwaarde is wel dat de wetsbepalingen inzake etikettering van GGO's in acht worden genomen. In Richtlijn 2001/18/EG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu[1], Verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders[2] en Verordening (EG) nr. 1830/2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders[3] is immers bepaald dat zowel GGO’s als levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk uit een GGO bestaan of daarmee zijn geproduceerd, met het oog op een goed gefundeerde keuze overeenkomstig moeten worden geëtiketteerd. Bijgevolg dienen producten die als genetisch gemodificeerd moeten worden geëtiketteerd, worden gescheiden van niet als zodanig etiketteringsplichtige producten. Aangezien de milieu- en de gezondheidsaspecten van de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen in de loop van de vergunningsprocedure omvattend aan bod komen, dienen de bepalingen op het gebied van coëxistentie uitsluitend betrekking te hebben op technische scheidingsmaatregelen en eventuele economische gevolgen van vermenging van genetisch gemodificeerde en niet-genetisch gemodificeerde gewassen. Krachtens artikel 26 bis van Richtlijn 2001/18/EG kunnen de lidstaten passende maatregelen op het gebied van coëxistentie nemen om de niet-doelbewuste aanwezigheid van GGO's in andere producten te voorkomen. Aanbeveling 2003/556/EG van de Commissie over richtsnoeren voor de ontwikkeling van nationale strategieën en beste praktijken ter waarborging van de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw[4] heeft tot doel de lidstaten te helpen bij de ontwikkeling van nationale wetgevings- of andere strategieën op het gebied van coëxistentie. In maart 2006 heeft de Commissie een eerste verslag goedgekeurd over de uitvoering van de nationale maatregelen betreffende de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw[5]. Op 22 mei 2006 heeft de Raad van ministers voor landbouw in zijn conclusies inzake coëxistentie de Commissie uitgenodigd: 1. zo spoedig mogelijk communautaire drempelwaarden voor de etikettering van zaden voor te leggen; 2. in nauwe samenwerking met de lidstaten en de betrokkenen, beste praktijken in kaart te brengen voor technische scheidingsmaatregelen en, op basis van deze werkzaamheden, richtsnoeren op te stellen voor gewasspecifieke maatregelen; 3. het gebruik van COEX-NET[6] te intensiveren om informatie uit te wisselen over de scheiding van gewassen en aansprakelijkheidsmaatregelen, alsook over grensoverschrijdende problemen in verband met coëxistentie, en zich te beraden op mogelijke oplossingen mochten dergelijke problemen zich voordoen; 4. samen met de lidstaten na te gaan hoe potentiële grensoverschrijdende problemen in verband met coëxistentie tot een minimum kunnen worden beperkt; 5. duurzame oplossingen, die stroken met de EU-wetgeving, te onderzoeken voor gebieden waar de landbouwstructuren en -omstandigheden zo zijn dat coëxistentie op het niveau van het landbouwbedrijf voor een bepaald gewas moeilijk te realiseren is; 6. het Europees onderzoek naar coëxistentie te versterken teneinde de huidige kennishiaten te dichten, en bestaande onderzoeksresultaten beschikbaar te stellen voor de lidstaten; 7. de verschillende nationale wettelijke aansprakelijkheidsregelingen te onderzoeken voor wat betreft de toepassing ervan in geval van economische schade door de vermenging van GGO's met niet-GGO-gewassen, ook in grensoverschrijdende situaties. In dit verband ook de specifieke schadevergoedings- en verzekeringsregelingen in de lidstaten te onderzoeken; 8. samen met de lidstaten en op transparante wijze te blijven nagaan of verdere stappen in de richting van gemeenschappelijke beginselen inzake coëxistentie moeten worden ondernomen. In het onderhavige verslag wordt een overzicht gegeven van de werkzaamheden die de Commissie in het kader van het Raadsmandaat heeft ondernomen. Tevens wordt aan de hand van door de lidstaten verstrekte informatie een stand van zaken geschetst wat de uitvoering van nationale en regionale coëxistentiemaatregelen betreft. 2. COMMUNAUTAIRE DREMPELWAARDEN VOOR DE ETIKETTERING VAN ZADEN Krachtens Richtlijn 2001/18/EG kan een vrijstelling van de etiketteringsplicht worden verleend voor partijen zaad die niet meer dan een bepaald gehalte sporen van voor teelt in de EU toegelaten genetisch gemodificeerde zaden bevatten. Momenteel wordt door de Commissie een effectbeoordeling voor de vaststelling van dergelijke drempels voor zaden uitgevoerd, die de basis zal vormen voor een wetgevingstekst van de Commissie. De Commissie zal bij het opstellen van haar voorstel tevens rekening houden met de Raadsconclusies over GGO’s van 5 december 2008, waarin wordt benadrukt dat deze drempels moeten worden vastgesteld op de laagste waarden die voor alle economische actoren haalbaar, evenredig en functioneel zijn, en dat mede hierdoor de producenten en consumenten van conventionele, biologische en genetisch gemodificeerde producten een vrije keuze moeten krijgen. 3. RICHTSNOEREN VOOR GEWASSPECIFIEKE COËXISTENTIEMAATREGELEN, GRENSOVERSCHRIJDENDE PROBLEMEN EN REGIO'S WAAR COËXISTENTIE MOEILIJK TE REALISEREN IS Het door de Commissie opgerichte Europees Coëxistentiebureau (ECoB[7]) heeft als opdracht gekregen documenten met de beste gewasspecifieke praktijken op het gebied van technische coëxistentiemaatregelen op te stellen. Voorts moet het ECoB zich beraden op manieren om eventuele grensoverschrijdende coëxistentieproblemen tot een minimum te beperken en aanbevelingen opstellen voor gebieden waar de landbouwstructuren en -omstandigheden zo zijn dat coëxistentie op het niveau van het landbouwbedrijf voor een bepaald gewas moeilijk te realiseren is. Het ECoB bestaat uit een secretariaat en gewasspecifieke technische werkgroepen, bestaande uit deskundigen van de lidstaten. De raadpleging van de belanghebbende partijen wordt met name gekanaliseerd via de betrokken, door de Commissie ingestelde adviesgroepen. De eerste technische werkgroep van het ECoB houdt zich bezig met de ontwikkeling van coëxistentiemaatregelen in de maïsproductie en moet volgens de planning tegen 2010 een document met beste praktijken voor deze sector overleggen. 4. NETWERKGROEP VOOR DE UITWISSELING EN COÖRDINATIE VAN INFORMATIE BETREFFENDE DE COËXISTENTIE VAN GENETISCH GEMODIFICEERDE, CONVENTIONELE EN BIOLOGISCHE GEWASSEN (COEX-NET) COEX-NET moet de uitwisseling van informatie over coëxistentie tussen de lidstaten en de Commissie vergemakkelijken. Deze groep is in 2006 twee keer, en in 2007 en 2008 telkens één keer samengekomen. 5. COMMUNAUTAIR ONDERZOEK NAAR COËXISTENTIE Drie onderzoeksprojecten hebben steun ontvangen uit de begroting van het zesde kaderprogramma voor onderzoek. In het in november 2008 afgelopen SIGMEA-project werd met het oog op de vaststelling van adequate coëxistentiemaatregelen onderzocht hoe genetisch gemodificeerde genen zich zowel in de zaad- als de gewasproductie in tijd en ruimte over Europa verspreiden. TRANSCONTAINER en CO-EXTRA lopen nog tot in 2009. In februari 2006 heeft het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie een verslag[8] bekendgemaakt waarin de noodzaak en de haalbaarheid van veranderingen in de landbouwmethoden vanuit de invalshoek van de coëxistentie worden geanalyseerd. 6. NATIONALE AANSPRAKELIJKHEIDS- EN COMPENSATIEREGELINGEN VOOR SCHADE DOOR DE VERMENGING VAN GGO'S MET NIET-GENETISCH GEMODIFICEERDE GEWASSEN Als gevolg van vermenging met GGO's kan de waarde van niet-genetisch gemodificeerde producten dalen en ontstaat economische schade voor de betrokken producenten. De marktopbrengst kan immers afnemen wanneer een dergelijk product krachtens de Gemeenschapswetgeving als genetisch gemodificeerd moet worden geëtiketteerd. Bovendien kan de vermenging met GGO’s specifieke gevolgen hebben voor biologische producten. In Verordening (EG) nr. 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten[9] is immers bepaald dat producten die vanwege de vermenging met GGO’s krachtens de Gemeenschapswetgeving moeten worden geëtiketteerd, niet meer met een biologisch label op de markt mogen worden gebracht. De aansprakelijkheid voor economische schade aan niet-genetisch gemodificeerde gewassen als gevolg van vermenging met GGO’s valt onder het burgerlijk recht en dus onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Uit een in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie[10] blijkt dat het rechtsbestel van alle lidstaten voorziet in een minimumbescherming tegen dergelijke schade in het kader van de normale bepalingen van het recht inzake onrechtmatige daad. De meeste lidstaten hebben de voorwaarden voor de toepassing van het recht inzake onrechtmatige daad niet gewijzigd voor het specifieke geval van vermenging met GGO’s. Niettemin verschilt het recht inzake onrechtmatige daad van lidstaat tot lidstaat, en bijgevolg ook de behandeling en de beslechting van eisen tot schadevergoeding als gevolg van vermenging met GGO’s. Zo moet in het kader van een op schuld gebaseerd systeem de schuld of de nalatigheid van de verweerder worden aangetoond, terwijl het vonnis in het kader van een strikt aansprakelijkheidssysteem niet afhankelijk is van een waardeoordeel over het gedrag van de verweerder. Een aantal lidstaten heeft stikte aansprakelijkheidsregelingen ingevoerd die specifiek van toepassing zijn op schade als gevolg van de vermenging met GGO’s. Bovendien omvatten nagenoeg alle rechtssystemen specifieke bepalingen over burengeschillen, die tevens kunnen worden toegepast op economische schade als gevolg van de vermenging met GGO’s. Tot dusverre zijn in de lidstaten nog geen rechtszaken aanhangig gemaakt die illustreren hoe de bestaande regels daadwerkelijk door de nationale rechtbanken worden toegepast. Momenteel zijn kennelijk geen verzekeringsproducten op de EU-markt beschikbaar die bescherming bieden tegen risico’s als gevolg van de vermenging met GGO’s. Hierbij moet worden aangetekend dat vier lidstaten de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen pas toestaan indien hiervoor een verzekering of andere vorm van garantieregeling tegen economische schade is afgesloten, eventueel na een ad-hocbeoordeling. Een aantal lidstaten heeft een fonds opgericht om economische schade als gevolg van de vermenging met GGO’s te vergoeden. In een aantal van die gevallen wordt aangegeven hoe het fonds wordt gefinancierd, i.e. met heffingen op de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen. Aangezien tot dusverre geen vergoeding uit deze fondsen is betaald, kan nog niet worden beoordeeld of het heffingsniveau te laag is (en bepaalde soorten schade dus niet volledig kunnen worden vergoed), dan wel te hoog (en de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen te zwaar wordt belast). De lidstaten hebben nog geen geval van economische schade als gevolg van grensoverschrijdende vermenging met GGO’s gerapporteerd. Normaliter vallen zaken betreffende jurisdictie in grensoverschrijdende gevallen onder verordening "Rome II"[11]. 7. OVERZICHT VAN NATIONALE COËXISTENTIEMAATREGELEN Vijftien lidstaten hebben tot dusverre specifieke wetgeving over coëxistentie aangenomen[12]. Drie andere lidstaten hebben ontwerpwetgeving bij de Commissie aangemeld. De Commissie gaat na of de nationale coëxistentiemaatregelen in overeenstemming zijn met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften[13]. Geen enkele lidstaat heeft gemeld de coëxistentie te willen regelen aan de hand van andere dan wetgevingsinstrumenten. Sommige lidstaten zijn echter niet van plan in de nabije toekomst een regelgevingkader op te stellen aangezien de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen op hun grondgebied als onwaarschijnlijk is ingeschat. In bepaalde lidstaten zijn de regio’s bevoegd voor de coëxistentie. Aangezien in de meeste lidstaten nog geen genetisch gemodificeerde gewassen worden geteeld, zijn de programma’s voor het monitoren van de toepassing en doeltreffendheid van de coëxistentiewetgeving nog niet uitgevoerd. In lidstaten waar dergelijke programma’s wel al in werking zijn getreden, zijn geen negatieve resultaten op het gebied van niet-naleving van bindende coëxistentie- of etiketteringsvoorschriften aan het licht gekomen. Geen enkele lidstaat heeft aangegeven dat de bestaande coëxistentievoorschriften niet volstaan om de adequate scheiding van genetisch gemodificeerde en niet-genetisch gemodificeerde gewassen te waarborgen. Evenmin werd door de lidstaten melding gemaakt van rechtszaken betreffende de vermenging van GGO's met niet-genetisch gemodificeerde gewassen. Wel werd één rechtszaak betreffende de bijenteelt gemeld. Afgezien van een aantal lidstaten die nog niet met de ontwikkeling van een coëxistentie-aanpak van start zijn gegaan, hebben alle lidstaten met de belanghebbende partijen overleg gepleegd over de ontwikkeling van maatregelen op dit gebied. 7.1. Informatie-, registratie- en opleidingsprocedures De details van de bepalingen inzake de voorlichting van openbare overheden, derde partijen en het algemene publiek op het gebied van de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen verschillen van lidstaat tot lidstaat. Sommige lidstaten eisen geval per geval een toelatingsprocedure voor de teelt van dergelijke gewassen, terwijl andere de landbouwers slechts verplichten tot de aanmelding van dit soort teelt bij de bevoegde autoriteiten. In één lidstaat wordt de individuele registratie van een dergelijke teelt door de landbouwer niet opgelegd. In de meeste lidstaten moeten de telers van genetisch gemodificeerde gewassen hun rechtstreekse buren, de marktdeelnemers met wie zij landbouwwerktuigen delen en de eigenaren van de grond waarop de teelt zal plaatsvinden, in kennis stellen. Drie lidstaten voegen daar nog een vierde groep aan toe, i.e. imkers binnen een bepaalde straal rond het veld waarop de genetisch gemodificeerde gewassen worden geteeld. Het publiek wordt doorgaans aan de hand van een openbaar register in kennis gesteld van de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen. Dit register kan uitvoerige informatie over de percelen bevatten, inclusief persoonsgegevens van de telers en de precieze ligging van de percelen, of slechts geaggregeerde gegevens, zoals de totale teeltoppervlakte op regionaal of lokaal niveau. In sommige lidstaten moeten de zaaddistributeurs rapporteren hoeveel genetisch gemodificeerd zaaigoed is verkocht en/of welke coëxistentievoorschriften van toepassing zijn. In sommige gevallen moeten marktdeelnemers die zich bezighouden met het vervoer, de opslag en de verpakking van genetisch gemodificeerde gewassen, zich laten registreren. Bepaalde lidstaten verplichten de telers van genetisch gemodificeerde gewassen tot het volgen van een opleiding of het aantonen van voldoende kennis om de scheidingsmaatregelen toe te passen. 7.2. Technische scheidingsmaatregelen In de meeste lidstaten zijn de coëxistentiemaatregelen zo opgevat dat overschrijding van de etiketteringsdrempel (0,9 % GGO’s) in levensmiddelen en diervoeders wordt vermeden. Bepaalde lidstaten hebben evenwel aangegeven dat zij streven naar zo laag mogelijke niveaus voor vermenging met GGO’s. Een aantal lidstaten houdt reeds rekening met de toekomstige vaststelling van drempels voor zaden op andere waarden dan nul. Dit beperkt de ruimte voor vermenging met andere dan zaadbronnen en vergt striktere scheidingsmaatregelen op het veld. In twaalf lidstaten zijn scheidingsmaatregelen voor ten minste één gewas vastgesteld. De ruimtelijke scheiding is doorgaans gebaseerd op de isolatieafstanden tussen velden met genetisch gemodificeerde gewassen en aangrenzende velden met niet-genetisch gemodificeerde gewassen waar seksueel compatibele gewassen worden geteeld. Soms kunnen de isolatieafstanden geheel of gedeeltelijk worden vervangen door bufferzones tussen velden met genetisch gemodificeerde gewassen en velden met seksueel compatibele niet-genetisch gemodificeerde gewassen die worden geoogst en behandeld als genetisch gemodificeerde planten. In andere lidstaten vormen de bufferzones een verplichte aanvulling op de isolatieafstanden. In twee lidstaten is het gebruik van verschillende bloeiperioden toegestaan. In een aantal lidstaten is raadpleging van de buren verplicht, soms in de vorm van een schriftelijke toestemming voor de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen wanneer hun grond wordt gebruikt voor de toepassing van de isolatieafstanden. Soorten waarvoor nationale scheidingsmaatregelen zijn vastgesteld zijn maïs, aardappelen, suikerbieten, voederbieten, tarwe en raapzaad. Zes lidstaten hanteren voor de scheiding tussen genetisch gemodificeerde velden en biologische velden strengere maatregelen dan voor de scheiding tussen genetisch gemodificeerde velden en velden waarop conventioneel wordt geteeld. In zes andere lidstaten lopen deze maatregelen dan weer gelijk. Voor velden die bestemd zijn voor de zaadproductie, zijn door sommige lidstaten aparte scheidingsmaatregelen vastgesteld. De isolatieafstand voor maïs (tussen 25 en 600 meter voor conventionele maïs en 50 en 600 meter voor biologische maïs) illustreert de verschillen in de nationale scheidingsmaatregelen. Eén lidstaat verplicht de telers van genetisch gemodificeerde gewassen tot het in acht nemen van isolatieafstanden ten opzichte van reeds geruime tijd bestaande bijenteeltlocaties. In alle lidstaten moeten de scheidingsmaatregelen worden toegepast door de telers van genetisch gemodificeerde gewassen en de marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van de oogst of de behandeling van genetisch gemodificeerde zaden. Telers met aangrenzende niet-genetisch gemodificeerde velden hoeven slechts een zekere verantwoordelijkheid op te nemen wanneer zij vrijwillig instemmen met de gezamenlijke toepassing van scheidingsmaatregelen. Wat de coëxistentie in de zaadproductie betreft, legt de ene lidstaat de verantwoordelijkheid hiervoor bij de zaadproducenten, de andere bij de telers van de genetisch gemodificeerde gewassen. Sommige lidstaten bieden de marktdeelnemers de mogelijkheid onderling af te spreken de scheidingsmaatregelen niet toe te passen tussen hun velden, terwijl in andere lidstaten scheiding in alle gevallen verplicht is. Een aantal lidstaten heeft regels vastgesteld voor de scheiding tussen verschillende landbouwactiviteiten (zaadteelt, werkzaamheden tijdens en na de oogst, vervoer, opslag), terwijl andere lidstaten enkel de scheiding tussen aangrenzende velden hebben geregeld. 7.3. Beperkingen voor de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen In een groot aantal lidstaten gelden specifieke procedures voor de teelt (of het verbod op de teelt) van genetisch gemodificeerde gewassen in gebieden die onder milieubescherming staan (zoals Natura 2000-gebieden). Deze procedures hebben geen betrekking op coëxistentie en moeten worden getoetst aan de bestaande Gemeenschapswetgeving. Hoewel in bepaalde lidstaten de mogelijkheid bestaat gebieden te definiëren waar de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen om sociaaleconomische redenen kan worden verboden, zijn dergelijke gebieden tot dusverre nog niet vastgesteld. Eventuele vaststelling van dergelijke gebieden dient aan de Commissie te worden gemeld. Gebeurt dat niet, dan is het mogelijk dat de maatregelen niet van toepassing zijn en de naleving ervan niet afdwingbaar is ten opzichte van individuen. Bepaalde regio’s hebben zich uitgeroepen tot GGO-vrij gebied. Dergelijke verklaringen dienen te worden beschouwd als politiek statement en gelden geenszins als wettelijk bindend verbod. Bepaalde lidstaten hebben de mogelijkheid ingeruimd om regio’s aan te wijzen waarin op basis van een vrijwillige beslissing van alle landbouwers uit dat gebied hetzij genetisch gemodificeerde variëteiten van een bepaald gewas, hetzij uitsluitend niet-genetisch gemodificeerde variëteiten mogen worden geteeld. Vier lidstaten hebben de teelt van genetisch gemodificeerde maïs MON810 verboden in het kader van de vrijwaringsmaatregelen die in de Gemeenschapswetgeving zijn vastgesteld voor gevallen van nieuw wetenschappelijk bewijs met betrekking tot de veiligheidsbeoordeling van GGO’s. In die lidstaten kunnen momenteel geen genetisch gemodificeerde gewassen worden geteeld aangezien MON810 voorlopig het enige genetisch gemodificeerde gewas is dat voor commerciële teelt in de EU beschikbaar is. Dergelijke maatregelen hebben geen betrekking op de coëxistentie en worden behandeld overeenkomstig de op grond van de Gemeenschapswetgeving vastgestelde procedure. 7.4. Administratieve bepalingen De meeste lidstaten met wetgeving over coëxistentie hebben voorschriften voor het handhaven en monitoren van de coëxistentiemaatregelen vastgesteld. Met de praktische toepassing van deze procedures is echter slechts van start gegaan in de lidstaten waar daadwerkelijk genetisch gemodificeerde gewassen worden geteeld. Inbreuken op de coëxistentiewetgeving zijn strafbaar in een aantal, maar niet in alle lidstaten. 7.5. Commerciële ervaring met de teelt van genetisch gemodificeerde maïs Het enige genetisch gemodificeerde gewas dat momenteel in de EU wordt geteeld, is MON810, dat resistent is tegen bepaalde schadelijke lepidoptera. Volgens door de lidstaten verstrekte gegevens werd MON810 in 2008 geteeld in zes lidstaten (CZ, DE, ES, PT, RO, SK) op een teeltareaal van ca. 100 000 hectare (1,2 % van het totale maïsareaal van de EU in dat jaar). In sommige lidstaten maakt de teelt van genetisch gemodificeerde maïs echter een groter aandeel van de maïsproductie uit (bijvoorbeeld: meer dan 20 % in ES). Volgens de lidstaten heeft hun nationale coëxistentiewetgeving doorgaans geen grote impact op de toepassing van genetisch gemodificeerde teelten door de landbouwers. Niettemin verdient deze kwestie verdere studie. De algemene trend wijst op een uitbreiding van het teeltareaal in de zeven hierboven genoemde lidstaten, waarvan er vijf verplichte coëxistentievoorschriften hebben vastgesteld. 7.6. Grensoverschrijdende coëxistentieproblemen Tot dusverre hebben slechts enkele lidstaten een samenwerkingsverband met andere lidstaten opgezet om eventuele maatregelen voor de oplossing van grensoverschrijdende coëxistentieproblemen te ontwikkelen. Er is geen documentatie beschikbaar over gevallen van grensoverschrijdende vermenging van GGO’s. 7.7. Nationaal coëxistentieonderzoek Een groot aantal lidstaten heeft melding gemaakt van nationaal onderzoek ter staving van de ontwikkeling van coëxistentiemaatregelen. In dertien lidstaten is het onderzoek op dit gebied nog gaande. 8. CONCLUSIES Sinds 2006 hebben de lidstaten forse vooruitgang geboekt met de ontwikkeling van coëxistentiewetgeving. Dit ging hand in hand met een matige uitbreiding van het teeltareaal voor genetisch gemodificeerde gewassen. Niettemin is de productie van genetisch gemodificeerde gewassen nog steeds een niche-productietak in de EU: momenteel wordt slechts één genetisch gemodificeerd product op commerciële – en dan nog zeer beperkte – schaal geteeld. Hoewel de publieke controverse over de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen in de EU nog niet is uitgewoed, zijn er geen concrete indicaties van praktische problemen met de invoering van genetisch gemodificeerde gewassen in de communautaire landbouw. Let wel: deze beoordeling is gebaseerd op de beperkte commerciële ervaring die tot nu toe is opgedaan. Slechts enkele regio’s in een paar lidstaten hebben uitvoeriger ervaring met de teelt over verschillende jaren. Er is geen melding gemaakt van economische schade die zou zijn ontstaan omdat de nationale coëxistentievoorschriften niet worden nageleefd of omdat de voorschriften niet volstaan om de genetisch gemodificeerde en de niet-genetisch gemodificeerde productie adequaat van elkaar te scheiden. De monitoringprogramma’s die door de lidstaten zijn ingevoerd, hebben geen tekortkomingen in de geldende voorschriften aan het licht gebracht. De coëxistentieaanpak verschilt, wat administratieve procedures en technische scheidingsmaatregelen betreft, van lidstaat tot lidstaat. Er is echter niet doorslaggevend aangetoond dat verschillen tussen de wetgevingskaders de landbouwers bepalend beïnvloeden in hun keuze al dan niet genetisch gemodificeerde gewassen te telen. Andere op zijn minst even belangrijke factoren in hun besluit zijn het bestaan van geschikte afzetmogelijkheden voor genetisch gemodificeerde producten, regionale verschillen op het gebied van voor- of nadelen van genetisch gemodificeerde gewassen ten opzichte van hun conventionele of biologische tegenhangers en maatschappelijke drijfveren zoals buurgeschillen en de vernietiging van velden. Het belang van deze factoren blijkt uit de heterogene ruimtelijke spreiding van de GGO-teelt binnen dezelfde lidstaat met identieke coëxistentieregelingen. De verschillen tussen de nationale maatregelen kunnen op zijn minst ten dele worden teruggevoerd op regionaal uiteenlopende landbouw-, weers- en andere omstandigheden die bepalen of vermenging van GGO's met andere gewassen waarschijnlijk is. Voor een volledige beoordeling van de doeltreffendheid van de nationale coëxistentiemaatregelen is meer ervaring vereist. Het Europees Coëxistentiebureau zal op dit vlak richtsnoeren opstellen. Hoewel verschillen in de coëxistentieaanpak van buurlidstaten theoretisch aanleiding kunnen geven tot grensoverschrijdende problemen, zijn dergelijke problemen in de praktijk uitgebleven. Bijgevolg lijkt het voorlopig niet nodig specifieke maatregelen voor grensoverschrijdende problemen op het gebied van coëxistentie te ontwikkelen. De Commissie vindt het niet raadzaam de ontwikkeling van communautaire wetsinstrumenten op te starten aangezien deze de nationale aansprakelijkheidsbepalingen inzake schade als gevolg van de vermenging met GGO’s kunnen doorkruisen. Zoals hierboven reeds is uiteengezet, komt een groot aantal verschillen in dit verband voort uit de diversiteit aan nationale aansprakelijkheids- en compensatieregelingen die tevens van toepassing zijn op andere economische activiteiten. Ondanks deze diversiteit is harmonisatie tot dusverre echter niet nodig gebleken. Bovendien zijn in het rechtsbestel van de verschillende lidstaten eigen gewoonten op het gebied van eisen tot schadevergoeding en compensatie ontstaan. Het opstellen van uniforme voorschriften voor een beperkt gebied als de vermenging van GGO’s kan ertoe leiden dat in één lidstaat verschillende regelingen op het gebied van het recht inzake onrechtmatige daad parallel worden toegepast. Gezien het gebrek aan verzekeringsinstrumenten voor dekking tegen schade als gevolg van vermenging met GGO’s worden de lidstaten aangemoedigd na te gaan hoe de ontwikkeling van dergelijke producten door de verzekeraars kan worden vergemakkelijkt. Het lopende onderzoek naar verschillende aspecten van de coëxistentie dat in een groot aantal lidstaten wordt verricht, wijst erop dat de kennisbasis over dit onderwerp moet worden uitgebreid. Op middellange termijn is meer onderzoek nodig om de scheiding van genetisch gemodificeerde en niet-genetisch gemodificeerde producten na het verlaten van het landbouwbedrijf te waarborgen. Bij de beoordeling over de volgende stappen op het gebied van coëxistentie moet rekening worden gehouden met de commerciële ervaring die in de lidstaten is opgedaan. Voorts moet een degelijke beoordeling van de doeltreffendheid en de efficiëntie van de bestaande maatregelen worden verricht, plus een effectbeoordeling van de nationale maatregelen inzake het concurrentievermogen van de landbouwers en de vrije keuze van zowel landbouwers als consumenten. Momenteel blijkt het nog niet nodig af te wijken van de op de subsidiariteit gebaseerde aanpak van de coëxistentie, noch om verdere stappen in de richting van harmonisatie te zetten. Naar mening van de Commissie dienen met betrekking tot de coëxistentie de onderstaande werkzaamheden te worden verricht: - De Commissie zal zo spoedig mogelijk de laatste hand leggen aan een economische effectbeoordeling over de vaststelling van drempelwaarden voor zaden. Op basis van die beoordeling zal zij voorstellen doen voor verdere stappen op het gebied van wetgeving. - De Commissie gaat voort met de werkzaamheden van COEX-NET ter bevordering van de uitwisseling van informatie over coëxistentie met de lidstaten, met name wat praktische ervaring, onderzoek en monitoringresultaten betreft. - Samen met de lidstaten en na overleg met de betrokken groepen van belanghebbenden zal de Commissie technische richtsnoeren over gewasspecifieke coëxistentiemaatregelen opstellen via het Europees Coëxistentiebureau. - De Commissie zal uit de begroting voor het kaderprogramma voor onderzoek steun verlenen voor verder onderzoek op basis van duidelijk omschreven behoeften die in het kader van bestaande of toekomstige initiatieven worden geïdentificeerd. - In 2012 zal de Commissie op basis van door de lidstaten verstrekte informatie verslag uitbrengen over de stand van zaken op het gebied van coëxistentie in de lidstaten. [1] PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. 1830/2003. [2] PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. [3] PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24. [4] PB L 189 van 29.7.2003, blz. 36. [5] COM(2006) 104 definitief en werkdocument van de diensten van de Commissie:http://ec.europa.eu/agriculture/co-existence/sec313_en.pdf [6] Netwerkgroep voor de uitwisseling en coördinatie van informatie betreffende de coëxistentie van genetisch gemodificeerde, conventionele en biologische gewassen. [7] http://ecob.jrc.ec.europa.eu/ [8] ftp://ftp.jrc.es/pub/EURdoc/eur22102en.pdf [9] PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1. [10] http://ec.europa.eu/agriculture/analysis/external/liability_gmo/index_en.htm [11] Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40. [12] AT, BE, CZ, DE, DK, FR, HU, LT, LU, LV, NL, PT, RO, SE, SK. [13] PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. De ontwerpmaatregelen zijn beschikbaar in een openbare databank op het volgende adres: http://ec.europa.eu/enterprise/tris/pisa/app/search/