Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008PC0016

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden {KOM(2008) 30 definitief} {SEK(2008) 52} {SEK(2008) 53} {SEK(2008) 85}

/* COM/2008/0016 def. - COD 2008/0013 */

52008PC0016




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 23.1.2008

KOM(2008) 16 definitief

2008/0013 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden

(door de Commissie ingediend) {KOM(2008) 30 definitief}{SEK(2008) 52}{SEK(2008) 53}{SEK(2008) 85}

TOELICHTING

INLEIDING

Op 1 januari 2005 trad de EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU-ETS) in werking. Het is de speerpunt en "een van de belangrijkste instrumenten"[1] van het klimaatbeleid van de EU omdat de regeling de mogelijkheid biedt om absolute emissiereducties te realiseren op economisch efficiënte wijze.

Tijdens de eerste fase van de EU-ETS (2005-2007) werd met succes een systeem voor de vrije handel in emissierechten in de EU opgezet en werd de nodige infrastructuur uitgebouwd voor bewaking, rapportage en verificatie (met inbegrip van registers) en tot nu toe werden twee nalevingscycli succesvol afgerond. De EU-ETS is uitgegroeid tot 's werelds grootste koolstofmarkt[2] en vertegenwoordigt momenteel 67% van het volume en 81% van de waarde van de mondiale koolstofmarkt. Voorts geldt de regeling als de motor van de wereldwijde credit-markt en stimuleert ze investeringen in emissiereductieprojecten, waardoor momenteel 147 landen indirect gekoppeld zijn aan de EU-ETS via projecten voor gezamenlijke uitvoering (JI) of schone ontwikkeling (CDM).

De eerste fase van de EU-ETS had evenwel een positiever milieuresultaat kunnen opleveren, had de regeling niet te lijden gehad van buitensporige toewijzingen van emissierechten in bepaalde lidstaten en sectoren. Dit was vooral te wijten aan een vertrouwen in prognoses en een gebrek aan gecontroleerde emissiegegevens. Nadat deze gegevens beschikbaar kwamen, volgde onmiddellijk een correctie van de marktprijs van emissierechten. Dit is het overtuigende bewijs dat de koolstofmarkt werkt.

De beginselen en mechanismen die in de eerste handelsperiode voor problemen hebben gezorgd, deden zich opnieuw voor bij het opstellen van de meeste nationale toewijzingsplannen (NAP's) van de lidstaten voor de tweede fase. Dankzij de opgedane ervaringen en gecontroleerde emissiegegevens kon de Commissie echter veel beter garanderen dat de NAP's ook echt tot emissiereducties leiden. De goedgekeurde besluiten inzake NAP's geven een absolute emissiereductie van 6,5% aan in vergelijking met de in 2005 geconstateerde emissies. Daarmee is dus verzekerd dat de EU-ETS, die is opgezet als een "cap-and-trade" regeling, zal zorgen voor daadwerkelijke emissiereducties. Uit de tijdens de eerste periode opgedane ervaringen en uit de beoordeling van de NAP's voor de tweede periode blijkt evenwel dat de algemene werking van de EU-ETS in een aantal opzichten kan worden verbeterd.

In deze context en overeenkomstig artikel 30 van de EU-ETS-richtlijn[3] heeft de Commissie in november 2006 in haar mededeling "De totstandbrenging van een wereldwijde koolstofmarkt - verslag overeenkomstig artikel 30 van Richtlijn 2003/87/EG"[4] de belangrijkste punten aangegeven die moeten worden geëvalueerd om de EU-ETS te stroomlijnen.

Op de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 werd de doelstelling van de EU bekrachtigd om haar broeikasgasemissies tegen 2020 met 30% te verminderen, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden. Voorts zegde de Raad op eigen initiatief toe de broeikasgasemissies in de EU met minstens 20% terug te dringen, ongeacht of er al dan niet een internationale overeenkomst wordt gesloten. Op de Raad werd ook andermaal bevestigd dat de ontwikkelde landen hun emissies op lange termijn, tegen 2050, gezamenlijk met 60% tot 80% moeten verminderen ten opzichte van 1990[5].

In deze context en teneinde de zekerheid en voorspelbaarheid van de regeling voor de handel in emissierechten te versterken, moet de richtlijn bepalingen bevatten om de regeling automatisch en voorspelbaar aan te passen aan een toekomstige internationale overeenkomst. De aanpassingen moeten de bijdrage van de EU-ETS aan de totstandbrenging van 30% emissiereducties verhogen en moeten betrekking hebben op het toewijzingsmechanisme, de aanpassing van het voor de hele EU geldende emissieplafond, het gebruik van credits voor JI/CDM-projecten en eventueel andere in het kader van de overeenkomst vastgestelde types van credits en/of mechanismen.

In zijn conclusies van 20 februari 2007 benadrukte de Raad de toezegging van de EU om Europa om te vormen tot een koolstofarme economie en een economie met een lage uitstoot van broeikasgassen. Voorts riep de Raad de Commissie op om "voorstellen aan te reiken waarmee toekomstgerichte en koolstofarme investeringen op passende wijze worden gestimuleerd"[6].

Al deze elementen werden besproken door de werkgroep "Emissiehandel" van het Europees Programma inzake klimaatverandering (EPK), die tussen maart en juni 2007 vier keer gedurende telkens twee dagen bijeenkwam. Deze bijeenkomsten leverden belangrijke informatie op voor de herziening van de EU-ETS-richtlijn[7]. De voorgestelde wijzigingen van de richtlijn zijn ingegeven door de volgende drie algemene doelstellingen:

1. de mogelijkheden van de EU-ETS ten volle benutten, zodat de EU haar verbintenissen om de broeikasgasemissies te verlagen op economisch efficiënte wijze kan nakomen;

2. de EU-ETS in het licht van de opgedane ervaringen verfijnen en verbeteren;

3. bijdragen tot de overgang van de EU-economie naar een koolstofarme economie en de juiste stimulansen bieden voor investeringen met geringe CO2-uitstoot door een duidelijk en niet-vertekend koolstofprijssignaal te geven voor de lange termijn.

WERKINGSSFEER

De werkingssfeer van de EU-ETS stroomlijnen en uitbreiden…

Een codificatie van de interpretatie van het begrip "stookinstallatie", zoals vermeld in de tweede leidraad inzake NAP's van de Commissie, zou een einde maken aan de inconsequente toepassing van de werkingssfeer van de richtlijn en zou in grote mate overeenstemmen met de benadering die de Commissie volgt bij de beoordeling van de nationale toewijzingsplannen voor de tweede fase. In combinatie met een expliciete definitie van het begrip "stookinstallatie", die betrekking heeft op alle niet-verplaatsbare verbrandingssystemen die bij exploitatie broeikasgassen uitstoten, zou een dergelijke codificatie de nodige juridische en technische duidelijkheid verschaffen voor een consequente toepassing van de richtlijn. Daaraan moet – nog steeds in bijlage I bij de richtlijn – een expliciete lijst van activiteiten worden toegevoegd, teneinde ook procesemissies, waarover mogelijk niet voldoende duidelijkheid was bij de codificatie van bovenvermelde interpretatie van het begrip "stookinstallatie", in de regeling op te nemen. Ook nieuwe sectoren en gassen die momenteel niet in de EU-ETS zijn opgenomen (zie hieronder), moeten worden vermeld in de lijst van activiteiten.

Door nieuwe sectoren en gassen in de EU-ETS op te nemen en zo de werkingssfeer van de regeling uit te breiden, zal de milieudoelmatigheid van de regeling toenemen en brengt extra mogelijkheden om de broeikasgasemissies terug te dringen binnen het bereik van de regeling. Daarbij zal het reductiepotentieel alsmaar groter worden tegen steeds lagere reductiekosten[8].

Het niveau van het reductiepotentieel of de reductiekosten mag strikt genomen geen criterium zijn om een bepaalde sector in de EU-ETS op te nemen, aangezien er reeds sectoren in zijn opgenomen waarvan het reductiepotentieel mogelijk beperkt is maar die wel een aanzienlijke uitstoot van broeikasgassen veroorzaken. Voorts moet worden benadrukt dat het nodig is om in het licht van de door de Europese Raad vastgestelde emissiereductiedoelstellingen een economische waarde toe te kennen aan de uitstoot van broeikasgassen. Die doelstellingen kunnen slechts worden verwezenlijkt indien investeringen in toekomstgerichte, koolstofarme technologieën worden gestimuleerd door de nodige economische signalen te geven op basis van een duidelijke en niet-vertekende koolstofprijs die op zoveel mogelijk industrietakken van toepassing is.

Om die redenen moeten CO2-emissies van petrochemische chemicaliën, ammoniak en aluminium in de EU-ETS worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor N2O-emissies van de productie van salpeter-, adipine- en glyoxylzuur en PFK-emissies van de productie van aluminium, die allemaal met voldoende nauwkeurigheid kunnen worden gemeten en gecontroleerd.

Door opneming van deze sectoren en gassen zal de werkingssfeer van de EU-ETS toenemen met naar schatting tot 100 MtCO2 of tot 4,6% van de voor de tweede fase toegewezen emissierechten. In combinatie met een stroomlijning van de werkingssfeer van de EU-ETS door een gecodificeerde interpretatie van het begrip "stookinstallatie", zou de algemene werkingssfeer van de EU-ETS naar schatting toenemen met 140 tot 150 MtCO2 of zal 6,6 tot 7,1% meer emissierechten worden toegewezen in vergelijking met de tweede fase[9].

De regeling voor de handel in emissierechten mag slechts worden uitgebreid tot emissies die kunnen worden bewaakt, gerapporteerd en geverifieerd met dezelfde nauwkeurigheid als de krachtens de richtlijn geldende voorschriften inzake bewaking, rapportage en verificatie. Dat is het geval voor de scheepvaart. Deze sector is niet in het voorstel opgenomen, maar dat zal mogelijk in een later stadium wel gebeuren na een algemene en doelgerichte effectbeoordeling. Hetzelfde geldt niet voor de emissies van de land- en bosbouw, ook al wordt de verbranding van biomassa in de EU-ETS als emissieneutraal beschouwd. Het Europees Parlement en de Raad ondersteunen het gebruik van de opbrengsten uit het veilen van emissierechten in de EU-ETS om de emissies te verlagen, met name door ontbossing tegen te gaan[10].

Bovendien zal de uitbreiding van de werkingssfeer verder worden vergemakkelijkt indien de Commissie de mogelijkheid krijgt om bij de goedkeuring van aanvragen voor de unilaterale opneming van andere, niet in bijlage I bij de richtlijn opgenomen activiteiten en gassen ook andere lidstaten te machtigen om dergelijke activiteiten en gassen op te nemen.

…en tegelijkertijd de totale kosten van de regeling te verminderen dankzij alternatieve maatregelen voor kleine vervuilers…

Kleine en grote vervuilers dragen in ongelijke mate bij tot de totale emissies die in de EU-ETS zijn opgenomen. Zo vertegenwoordigen de 7% grootste installaties 60% van de totale emissies, terwijl de 1400 kleinste installaties (zowat 14% van alle installaties) slechts goed zijn voor 0,14% van de totale emissies. Kleine installaties zouden dan ook op een kostenefficiëntere wijze kunnen bijdragen tot de emissiereducties. Het plafond van 20 MW nominaal thermisch ingangsvermogen zal blijven gelden voor stookinstallaties, maar moet worden gecombineerd met een emissieplafond van 10 000 tCO2/jaar (emissies van biomassa niet inbegrepen), zolang het nominaal thermisch ingangsvermogen van de installaties niet meer dan 25 MW bedraagt. Dit betekent dat stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW maar minder dan 25 MW en met een jaarlijkse uitstoot van minder dan 10 000 ton koolstofdioxide in elk van de drie jaren die zijn voorafgegaan aan het jaar van de aanvraag, kunnen worden uitgesloten van de EU-ETS, indien

1. om billijkheidsredenen en teneinde verstoringen op de interne markt tegen te gaan, maatregelen zijn genomen (bv. belastingsmaatregelen) die ervoor zorgen dat de van de regeling uitgesloten installaties in dezelfde mate bijdragen tot de algemene emissiereductiedoelstellingen;

2. de lidstaten bij de Commissie een aanvraag indienen voor de uitsluiting van installaties en de handhaving van de bovenvermelde maatregelen en bewaking, en indien de Commissie binnen een termijn van zes maanden geen bezwaar aantekent.

Het plafond van 10 000 ton koolstofdioxide levert relatief de grootste winst op wat de vermindering van de administratieve kosten betreft voor elke (potentieel) van de regeling uitgesloten ton. Op die manier zouden in het kader van de EU-ETS zowat 4,2 euro administratieve kosten voor elke uitgesloten ton kunnen worden bespaard (de administratieve kosten die aan dergelijke administratieve maatregelen verbonden zijn, zijn niet bekend). Ongeveer 4200 installaties, die samen zowat 0,70% van de totale in de EU-ETS opgenomen emissies vertegenwoordigen, zouden zo kunnen worden uitgesloten.

Door de cumulatieregel te wijzigen overeenkomstig de tweede leidraad van de Commissie, waarin wordt aanbevolen om installaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 3 MW van de werkingssfeer van de regeling uit te sluiten, zouden naar schatting 800 extra, zeer kleine en momenteel in de regeling opgenomen installaties, kunnen worden uitgesloten.

…met nieuwe mogelijkheden door het afvangen en opslaan van CO2…

Met het oog op de emissiereductiemogelijkheden die het afvangen en opslaan van CO2 op lange termijn bieden en in afwachting van de inwerkingtreding van Richtlijn XX/2008/EG inzake de geologische opslag van koolstofdioxide, moeten de installaties die broeikasgassen afvangen, vervoeren en geologisch opslaan, in de communautaire regeling worden opgenomen. Hoewel in artikel 24 het passende juridisch kader wordt geschetst voor de opneming van dergelijke installaties, moeten in afwachting van de inwerkingtreding van bovengenoemde richtlijn activiteiten met betrekking tot de afvang, het vervoer en de geologische opslag van broeikasgassen ter wille van de duidelijkheid expliciet worden vermeld in bijlage I bij de richtlijn.

Om de nodige stimulansen te geven voor de geologische opslag van emissies, hoeven voor opgeslagen emissies geen emissierechten te worden ingeleverd. Toch mogen de emissierechten voor het afvangen, vervoeren of opslaan van broeikasgassen niet gratis worden verleend.

...zonder evenwel andere maatregelen op vervoersgebied te vervangen

Hoewel de broeikasgasemissies van het wegvervoer en de scheepvaart nog steeds toenemen, moet een meer gedetailleerde analyse, met inbegrip van een totale kosten-batenanalyse, worden uitgevoerd, zodat de Commissie kan nagaan of de handel in emissierechten de beste manier is om in deze sectoren op te treden. Bijgevolg zijn emissies van het wegvervoer en de scheepvaart niet in dit voorstel opgenomen.

BEWAKING, RAPPORTAGE, VERIFICATIE

Betere bepalingen inzake bewaking en rapportage…

Uit de dusver opgedane ervaring met bewaking en rapportage blijkt dat de lidstaten er verschillende praktijken op nahouden. Teneinde de algemene werking van de bewakings- en controlesystemen in de EU te verbeteren, moet via de comitéprocedure een regeling worden uitgewerkt die de bestaande richtsnoeren vervangt.

…in combinatie met geharmoniseerde bepalingen inzake verificatie en accreditatie…

De bestaande richtlijn en de bijlagen daarbij bevatten uitsluitend bepalingen over enkele fundamentele vereisten en aspecten van het verificatieproces. Als gevolg daarvan lopen de verificatiemethoden in de lidstaten uiteen en gelden niet noodzakelijk in alle lidstaten voor iedereen dezelfde concurrentievoorwaarden, wat nochtans essentieel is om de algemene geloofwaardigheid van de verificatie te verzekeren. Een via de comitéprocedure aangenomen regeling moet gemeenschappelijke voorschriften inzake verificatie bevatten, teneinde een zekere kwaliteit van het verificatieproces te verzekeren. Via wijzigingen van de bijlagen IV en V bij de richtlijn kunnen aanvullende verbeteringen worden aangebracht.

Deze regeling moet in het belang van de interne markt ook voorzien in een communautair systeem voor de accreditatie van verificateurs.

… en bijgewerkte bepalingen inzake naleving…

Om ervoor te zorgen dat de boetes voor niet-naleving hoog genoeg blijven zodat de markt naar behoren functioneert, moet de boete voor overmatige emissies worden geïndexeerd overeenkomstig het jaarlijkse inflatiepercentage van het eurogebied. Deze bepaling moet hetzelfde afschrikkingseffect hebben als de huidige bepaling, maar zonder dat deze herhaaldelijk moet worden herzien.

… versterken het vertrouwen in de EU-ETS en de geloofwaardigheid van de regeling…

Bewaking, rapportage en verificatie spelen een essentiële rol in de werking en de algemene geloofwaardigheid van de EU-ETS, binnen en buiten de EU. De milieudoelmatigheid en integriteit en bijgevolg de algemene reputatie en acceptatie ervan hangen in grote mate af van een deugdelijk, betrouwbaar en geloofwaardig bewakings-, rapportage- en verificatiesysteem, dat een voldoende nauwkeurigheid garandeert van het respectieve emissieniveau van elke installatie die onder de regeling valt.

Tegen deze achtergrond lijken de potentieel hogere administratieve kosten die op korte termijn voor de Commissie uit de regeling voortvloeien, toch gerechtvaardigd, aangezien de administratieve kosten op langere termijn veel lager zullen liggen. Bovendien worden daarmee meer zekerheid, transparantie en betrouwbaarheid geboden met betrekking tot de daadwerkelijke emissieniveaus, waardoor het vertrouwen van de markt in de regeling zal toenemen. Op langere termijn zullen deze voordelen de naar verwachting wellicht hogere administratieve kosten op korte termijn grotendeels compenseren en zelfs de algemene kosten voor bewaking, rapportage en verificatie voor exploitanten en nationale autoriteiten verlagen, zodra de elektronische hulpmiddelen een belangrijkere rol gaan spelen.

… dankzij een eenvoudig en deugdelijk registratiesysteem

Rechten moeten zonder enige beperking overdraagbaar zijn tussen personen binnen de Gemeenschap. Om deze reden en wegens de technische, politieke en administratieve risico's die samenhangen met het huidige registratiesysteem en in het licht van de onzekerheid omtrent de toekomstige ontwikkeling van het registratiesysteem van de V.N., moeten de EU-ETS-rechten die vanaf 1 januari 2013 worden verleend, in het communautaire register worden bijgehouden. Behalve ter vereenvoudiging van het systeem is dit ook noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de EU-ETS gekoppeld kan worden aan andere regelingen voor de handel in emissierechten in derde landen en administratieve entiteiten.

VERDERE HARMONISATIE EN GROTERE VOORSPELBAARHEID

Een emissieplafond op communautair niveau garandeert dat de beoogde vermindering met 20% wordt gehaald en een lineaire vermindering zorgt voor voorspelbaarheid op lange termijn…

Een systeem op basis van nationale emissieplafonds biedt onvoldoende waarborgen dat de door de Europese Raad in maart 2007 onderschreven doelstellingen inzake emissiereducties zullen worden gehaald. Bovendien zal een dergelijk systeem er waarschijnlijk niet toe leiden dat de totale kosten van de emissieverminderingen zo laag mogelijk worden gehouden. Daarom moet in de richtlijn een emissieplafond op communautair niveau worden vastgesteld.

Dit biedt ook een perspectief op lange termijn en een grotere voorspelbaarheid, die nodig zijn voor langetermijninvesteringen in efficiënte reducties. Dit kan het best worden bereikt door middel van een handelsperiode van 8 jaar tot 2020 en een lineaire vermindering van het plafond die het reductietraject voortzet na 2020, waardoor een duidelijk signaal aan investeerders wordt gegeven.

Het niveau van het op communautair niveau vastgestelde plafond moet kosteneffectief zijn en verenigbaar met de toezegging van de EU om de emissies tegen 2020 met 20% te verlagen. De lineaire vermindering die met dit principe overeenkomt, bedraagt 1,74% per jaar, zodat men uitkomt bij een vermindering van 21% ten opzichte van de gerapporteerde emissies van 2005. Dit traject is berekend door voor het middelpunt van de periode 2008-12 uit te gaan van de gemiddelde totale jaarlijkse hoeveelheid rechten die door de lidstaten overeenkomstig de besluiten van de Commissie inzake de nationale toewijzingsplannen van de lidstaten voor de periode 2008-12 worden verleend.

… terwijl veilingen het basisprincipe zijn voor de toewijzing, afhankelijk van de noodzaak om een weglekeffect te vermijden…

Veilingen zijn het beste middel om de doeltreffendheid, de transparantie en de eenvoud van de ETS-regeling te verzekeren en ongewenste verdelingseffecten te voorkomen. Veilingen voldoen ook het best aan het beginsel 'de vervuiler betaalt' en belonen vroege maatregelen om emissies te verminderen. Om deze redenen moeten veilingen het basisprincipe voor de toewijzing zijn. De inspanningen die door de Europese economie moeten worden geleverd om de voor 2020 vastgestelde doelstellingen inzake broeikasgasreductie te bereiken, zijn echter belangrijker dan die welke momenteel tegen 2012 worden gevraagd en indien er geen vergelijkbare beperkingen gelden voor de industrie in derde landen kan dit een weglekeffect veroorzaken, d.w.z. dat activiteiten waarbij broeikasgassen worden uitgestoten van de EU worden overgeplaatst naar derde landen, waardoor de wereldwijde broeikasgasemissies toenemen.

In dit verband en aangezien de elektriciteitssector en de sector afvang en opslag van koolstofdioxide alternatieve kosten ("opportunity costs") kunnen doorberekenen, moet volledige veiling voor deze sectoren vanaf 2013 de regel zijn. Om een efficiëntere elektriciteitproductie te stimuleren, kunnen elektriciteitsproducenten echter gratis rechten krijgen voor de levering van warmte aan stadsverwarmings- of industriële installaties.

Voor installaties in andere sectoren is een geleidelijke overgang aangewezen, waarbij in eerste instantie gratis toewijzing plaatsvindt vanaf 80% van hun aandeel in de totale hoeveelheid toe te wijzen rechten en de gratis toewijzing vervolgens elk jaar met een vaste hoeveelheid wordt verminderd, zodat tegen 2020 geen gratis toewijzingen meer plaatsvinden.

Mochten andere ontwikkelde landen en andere grote uitstoters van broeikasgassen niet deelnemen aan een internationale overeenkomst om de wereldwijde temperatuursstijging tot 2°C te beperken, dan zouden bepaalde energie-intensieve sectoren en subsectoren in de Gemeenschap die te maken hebben met internationale concurrentie, het risico van een weglekeffect kunnen lopen. Dit kan de milieu-integriteit en het voordeel van de maatregelen van de Gemeenschap ondermijnen. De Europese industrie moet een duidelijke toezegging krijgen dat de Gemeenschap in dat geval passende actie zal ondernemen. De Commissie zal de situatie uiterlijk tegen juni 2011 opnieuw bekijken, alle relevante sociale partners raadplegen en in het licht van de uitkomst van de internationale onderhandelingen een rapport indienen, samen met passende voorstellen. In dit verband zal de Commissie tegen 30 juni 2010 aangeven voor welke energie-intensieve sectoren of subsectoren weglekeffecten verwacht kunnen worden. Zij zal haar analyse baseren op de beoordeling van het onvermogen om de kosten van de nodige rechten door te berekenen in de productprijzen zonder belangrijk verlies van marktaandeel aan installaties buiten de EU die geen vergelijkbare maatregelen nemen om hun emissies te verminderen. Energie-intensieve sectoren waarvoor een groot risico van een weglekeffect is vastgesteld, kunnen dan gratis tot 100% van de rechten krijgen of er kan een efficiënt systeem van kooldioxidevereffening worden opgezet om installaties in de Gemeenschap die een groot risico van een weglekeffect lopen en installaties in derde landen op gelijke voet te behandelen. Een dergelijk systeem zou aan importeurs eisen kunnen opleggen die niet minder gunstig zijn dan die welke van toepassing zijn op installaties binnen de EU, bijvoorbeeld door de inlevering van rechten te eisen. Iedere genomen maatregel moet wel in overeenstemming zijn met de principes van het UNFCCC, in het bijzonder het principe van gemeenschappelijke maar onderscheiden verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden, gelet op de bijzondere situatie van de minst ontwikkelde landen. Een en ander moet ook in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, onder meer met de WTO-overeenkomst.

In het algemeen wordt geraamd dat minstens tweederden van de totale hoeveelheid rechten in 2013 zullen worden geveild.

In de richtlijn wordt bepaald welke aandelen van de totale hoeveelheid rechten de lidstaten moeten veilen. Het voorstel bepaalt dat 90% van de totale hoeveelheid te veilen rechten wordt verdeeld volgens het relatieve aandeel van de emissies van 2005 in de EU-ETS[11]. Ter wille van de billijkheid en de solidariteit en gelet op nationale omstandigheden zou 10% van de totale hoeveelheid te veilen rechten van lidstaten met een gemiddeld inkomen per hoofd dat niet meer dan 20 procent boven het gemiddelde van de EU ligt, worden herverdeeld. De herverdeling is groter voor landen met lage inkomens per hoofd en hoge groeiverwachtingen.

De veiling van rechten moet gebeuren zonder verstoring van de concurrentie op de interne markt en van de rechtenmarkt. De richtlijn biedt dan ook een rechtsgrondslag voor een verordening met betrekking tot de opzet en de uitvoering van veilingen.

Veilingen zullen belangrijke opbrengsten opleveren. Overeenkomstig het voorzorgsprincipe als neergelegd in artikel 174, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zou een bepaald percentage van de opbrengst van de veiling van rechten moeten worden gebruikt om broeikasgasemissies te verminderen, aanpassingen aan de effecten van de klimaatverandering door te voeren, onderzoek en ontwikkeling naar emissiereductie en aanpassing te financieren, hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen teneinde te voldoen aan de verbintenis van de EU om tegen 2020 20% hernieuwbare energie te gebruiken, voor het afvangen en geologisch opslaan van broeikasgassen, om bij te dragen tot het wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie, voor maatregelen om ontbossing te voorkomen en aanpassing in de ontwikkelingslanden te vergemakkelijken, en voor het aanpakken van sociale aspecten zoals mogelijke verhogingen van de elektriciteitsprijzen voor lage en middelhoge inkomens.

In december 2006 heeft de Commissie een wetsvoorstel ingediend om het klimaateffect van de luchtvaart te verminderen door de kooldioxide-uitstoot van vliegtuigen op te nemen in de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten. Terwijl de Commissie in haar effectbeoordeling duidelijk maakte dat de luchtvaartindustrie de kosten van deelname aan het systeem in grote mate of zelfs geheel aan haar klanten zou gaan doorberekenen, nam zij geen standpunt in over het aangewezen percentage rechten dat na 2012 zou moeten worden geveild. In plaats daarvan verklaarde zij dat bij het vaststellen van het te veilen percentage in de toekomst rekening zal worden gehouden met de algemene herziening van deze richtlijn. Deze herziening is nu voltooid. De luchtvaart moet worden behandeld als andere bedrijfstakken die bij wijze van overgang gratis toewijzingen krijgen en niet als elektriciteitsproducenten, wat betekent dat vanaf 2013 in dat jaar 80% van de rechten gratis zou moeten worden toegewezen, waarna de gratis toewijzing aan de luchtvaart jaarlijks met gelijke hoeveelheden moet afnemen, tot er in 2020 geen gratis toewijzing meer is. De Gemeenschap en haar lidstaten moeten blijven streven naar een akkoord over wereldwijde maatregelen om de broeikasgasemissies van de luchtvaart te verminderen.

…iedere gratis overgangstoewijzing, ook voor nieuwkomers, moet gebaseerd zijn op regels die in heel de Gemeenschap gelden…

Om concurrentieverstoring tegen te gaan, moet de gratis overgangstoewijzing gebaseerd zijn op geharmoniseerde regels die in heel de Gemeenschap gelden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de meest broeikasgas- en energie-efficiënte technieken, vervangtechnieken, alternatieve productieprocessen, het gebruik van biomassa en het afvangen en opslaan van broeikasgassen. Dergelijke regels moeten voorkomen dat er perverse stimulansen ontstaan om de emissies te verhogen.

Installaties die gesloten zijn, mogen geen gratis rechten meer ontvangen. Het voorstel voorziet in de aanleg van een EU-brede reserve voor nieuwkomers. Toewijzingen uit deze reserve moeten voldoen aan de toewijzingsregels voor bestaande installaties.

KOPPELING MET DE REGELINGEN VOOR DE HANDEL IN EMISSIERECHTEN IN DERDE LANDEN EN AANGEWEZEN MIDDELEN OM ONTWIKKELINGSLANDEN EN LANDEN IN ECONOMISCHE OVERGANG BIJ DE REGELING TE BETREKKEN

Koppeling met andere regelingen voor de handel in emissierechten om een wereldwijde koolstofmarkt uit te bouwen…

De EU-ETS moet gekoppeld kunnen worden aan andere verplichte regelingen voor de handel in emissierechten waarbij absolute emissies in derde landen of administratieve entiteiten worden afgetopt, door middel van regelingen en overeenkomsten voor de erkenning van rechten tussen de EU-ETS en de aan de EU-ETS te koppelen regeling voor de handel in emissierechten.

Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van maart 2007 heeft de EU toegezegd haar broeikasgassenemissies met 30% te verminderen wanneer een internationale overeenkomst tot stand zou komen. De voorwaarden van een dergelijke overeenkomst zullen van invloed zijn op het gecombineerde aantal rechten dat beschikbaar is in de aan andere regelingen voor de handel in emissierechten gekoppelde EU-ETS. Daarom moeten er, waar nodig en aangewezen, bepalingen worden worden vastgesteld op grond waarvan in de noodzakelijke aanpassingen kan worden voorzien.

… die al bestaat in de vorm van projectcredits, maar er is behoefte aan harmonisatie…

Dankzij projectcredits kunnen bedrijven in de EU aan hun verplichtingen in het kader van de ETS voldoen door te investeren in projecten om emissies buiten de EU te verminderen. Dit kan een aansporing zijn voor landen om zich bij een internationale overeenkomst aan te sluiten en voor bedrijven een rendabele manier zijn om op korte termijn aan hun verplichtingen te voldoen.

Onder de voorwaarden van fase 2 mag rond 1400 miljoen ton aan credits, of een jaarlijks gemiddelde van 280 miljoen ton, in de EU-ETS worden opgenomen. Met betrekking tot de emissies van 2005 betekent het geraamde plafond voor fase 2 een vermindering met ongeveer 130 miljoen ton. Als de exploitanten alle credits zouden gebruiken, zou er maar weinig reductie binnen de EU plaatshebben en in extreme gevallen zouden de emissies in de EU-ETS zelfs kunnen toenemen, waardoor het moeilijker zou worden om de algemene reductiedoelstellingen van de EU voor 2020 te halen. Daarom zouden tijdens de 3e handelsperiode CDM-credits moeten worden toegestaan tot het restant van het niveau dat tijdens de 2e handelsperiode (2008-12) was toegestaan. Dienovereenkomstig moet de exploitanten zekerheid worden verschaft over hun mogelijkheden om deze credits na 2013 te gebruiken door de lidstaten te verplichten de exploitanten de mogelijkheid te bieden bepaalde CER's die met betrekking tot emissiereducties vóór 2012 waren verleend, te ruilen tegen rechten die vanaf 2013 geldig zijn. Dit moet vanaf 2013 ook van toepassing zijn op CER's van hoge kwaliteit die verleend zijn met betrekking tot emissiereducties afkomstig van projecten die vóór 2013 zijn gestart.

Om te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden binnen de Gemeenschap, moet het gebruik van credits voor emissiereducties door exploitanten binnen de communautaire regeling voor de handel in emissierechten worden geharmoniseerd. Na het sluiten door de Gemeenschap van een bevredigende internationale overeenkomst moet de toegang tot credits van projecten in derde landen worden verhoogd, in combinatie met een verhoging van het niveau van de emissiereducties die moeten worden bereikt via de EU-regeling voor de handel in emissierechten (d.w.z. een toename van 20% tot 30%). Zolang er geen dergelijke overeenkomst is, zou een verder gebruik van CER's deze stimulans teniet doen en het moeilijker maken om de doelstellingen van de EU inzake groter gebruik van hernieuwbare energiebronnen te bereiken.

Terwijl ERU's met betrekking tot emissiereducties vanaf 2013 vóór de inwerkingtreding van een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering niet mogelijk zijn, kunnen projecten die eerder al ERU's opleverden verder worden erkend via bilaterale of multilaterale akkoorden met derde landen. Zodra een dergelijke internationale overeenkomst inzake klimaatverandering tot stand is gekomen, zullen CDM-credits in de EU-ETS enkel worden aanvaard van derde landen die de internationale overeenkomst hebben bekrachtigd. Er moeten bepalingen worden opgenomen om 'free-riding' door bedrijven in staten die geen internationale overeenkomst hebben gesloten, te ontmoedigen behalve wanneer die bedrijven gevestigd zijn in derde landen of administratieve entiteiten die aan de EU-regeling voor de handel in emissierechten zijn gekoppeld.

Het gebruik van CER's moet verenigbaar zijn met de doelstelling van de EU om tegen 2020 20% energie uit hernieuwbare bronnen te produceren en energie-efficiency, innovatie en technologische ontwikkeling te bevorderen. Wanneer dit spoort met het bereiken van deze doelstellingen moet worden voorzien in de mogelijkheid om overeenkomsten met derde landen te sluiten teneinde in deze landen investeringen te bevorderen die kunnen zorgen voor echte extra verminderingen van broeikasgasemissies en tegelijk innovatie in Europese ondernemingen en technologische ontwikkeling in derde landen stimuleren. Dergelijke overeenkomsten kunnen door meer dan één land worden bekrachtigd.

Projecten ter vermindering van de broeikasgasemissies in de Gemeenschap moeten de mogelijkheid krijgen rechten te verlenen, op voorwaarde dat zij voldoen aan bepaalde voorwaarden om de goede werking van de EU-ETS te vrijwaren. Dergelijke voorwaarden zouden ondermeer de vaststelling inhouden van geharmoniseerde regels voor deze projecten op communautair niveau, dubbele telling van emissiereducties en iedere belemmering van de werkingssfeer van de communautaire regeling voor de handel in emissierechten onmogelijk maken, en andere beleidsmaatregelen behelzen om emissies te verminderen die niet onder de EU-ETS vallen. Ten slotte mogen deze projecten geen enorme administratieve lasten met zich meebrengen maar moeten zij daarentegen op eenvoudige, gemakkelijk te beheren regels worden gebaseerd.

INWERKINGTREDING

De verplichting om nationale toewijzingsplannen in te dienen zal door dit voorstel worden vervangen wanneer het in werking treedt. Mocht dit worden vertraagd, dan zijn de lidstaten in het kader van de huidige EU-ETS verplicht om tegen juni 2011 nationale toewijzingsplannen voor de periode 2013-17 op te stellen en in te dienen. Vanaf 2013 is het overeenkomstig de huidige richtlijn toegestaan dat alle rechten worden geveild. Gratis toewijzingen zouden dan als overheidssteun worden beschouwd, die uit hoofde van de artikelen 87 en 88 van het EEG-Verdrag moet worden gerechtvaardigd. Met het oog op een grotere zekerheid en voorspelbaarheid is de Commissie in dit stadium van mening dat nationale toewijzingsplannen alleen aanvaardbaar zijn als de totale hoeveelheid op zijn minst overeenkomstig dit voorstel zou verminderen en de voorgestelde gratis toewijzingen niet hoger liggen dan de hoeveelheid die in dit voorstel wordt bepaald of in dit kader wordt ontwikkeld.

2008/0013 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie[12],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[13],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[14],

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[15],

Overwegende hetgeen volgt:

3. Bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad[16] wordt een regeling vastgesteld voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.

4. Het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende het sluiten van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering[17], heeft als uiteindelijke doelstelling de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau waarop een gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Om deze doelstelling te halen mag de algehele stijging van het mondiale jaarlijkse gemiddelde van de oppervlaktetemperatuur niet hoger uitkomen dan 2°C boven het pre-industriële niveau. Uit het meest recente evaluatieverslag van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change)[18] blijkt dat om dit te bereiken de mondiale emissie van broeikasgassen na 2020 niet verder mag stijgen. Dit betekent dat de activiteiten van de Gemeenschap moeten worden opgevoerd, dat de ontwikkelde landen snel bij de emissiebeperking moeten worden betrokken en dat de deelname van ontwikkelingslanden aan dit proces moet worden gestimuleerd.

5. De Europese Raad[19] heeft het vaste voornemen uitgesproken om de algehele emissie van broeikasgassen door de Gemeenschap tegen 2020 met ten minste 20% ten opzichte van 1990 te verlagen en met 30% mits de andere ontwikkelde landen zich vastleggen op een vergelijkbare emissiebeperking en de economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheid en capaciteiten. Tegen 2050 moet de mondiale emissie van broeikasgassen met ten minste 50% ten opzichte van 1990 zijn gedaald. Alle bedrijfstakken van de economie moeten tot deze emissiebeperking bijdragen.

6. Als bijdrage tot de verwezenlijking van deze doelstellingen op lange termijn dient er een voorspelbare route te worden uitgestippeld voor de beperking van de emissie van installaties die onder de Gemeenschapsregeling vallen. Om de toezegging van de Gemeenschap om de emissie van broeikasgassen met ten minste 20% ten opzichte van 1990 te verlagen, op een kosteneffectieve wijze te realiseren, moeten de voor deze installaties toegekende emissierechten tegen 2020 21% lager liggen dan hun emissieniveau van 2005.

7. Om de zekerheid en voorspelbaarheid van de Gemeenschapsregeling te bevorderen dienen er bepalingen te worden vastgesteld om de bijdrage van de Gemeenschapsregeling op te voeren teneinde tot een algehele beperking van meer dan 20% te komen, met name gelet op de doelstelling van de Europese Raad voor een beperking met 30% tegen 2020, die op wetenschappelijke gronden noodzakelijk wordt geacht om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen.

8. Zodra de Gemeenschap en derde landen een internationale overeenkomst sluiten voor een adequaat mondiaal optreden na 2012, dient er aanzienlijke steun te worden gegeven aan kredieten voor emissiebeperkingen in die landen. Vooruitlopend op een dergelijke overeenkomst dient er echter meer zekerheid te worden gegeven over de continuering van het gebruik van kredieten van buiten de Gemeenschap.

9. Hoewel uit de ervaring gedurende de eerste handelsperiode blijkt welke mogelijkheden de Gemeenschapsregeling biedt en de afronding van de nationale toewijzingsplannen voor de tweede handelsperiode tegen 2012 voor significante emissiebeperkingen zal zorgen, heeft de evaluatie bevestigd dat het absoluut nodig is de regeling voor de handel in emissierechten verder te harmoniseren teneinde de baten van de handel in emissierechten beter te benutten, verstoringen op de interne markt te voorkomen en de koppeling van regelingen voor de handel in emissierechten te vergemakkelijken. Daarnaast moet er voor meer voorspelbaarheid worden gezorgd en moet de werkingssfeer van de regeling tot nieuwe bedrijfstakken en gassen worden uitgebreid teneinde zowel een krachtiger koolstofprijs-signaal te geven, dat nodig is om de nodige investeringen op gang te brengen, als nieuwe reductiemogelijkheden te bieden, die voor lagere algehele reductiekosten en een grotere efficiëntie van de regeling zullen zorgen.

10. De definitie van broeikasgassen dient in overeenstemming te worden gebracht met de definitie in het UNFCCC en er moet meer duidelijkheid worden gecreëerd over de vaststelling en actualisering van het aardopwarmingsvermogen van de verschillende broeikasgassen.

11. De Gemeenschapsregeling dient te worden uitgebreid tot andere installaties waarvoor bewaking, rapportage en verificatie van de emissie met dezelfde mate van nauwkeurigheid mogelijk is als krachtens de huidige eisen inzake bewaking, rapportage en verificatie van toepassing is.

12. Wanneer er gelijkwaardige maatregelen voor de beperking van de emissie van broeikasgassen, met name belastingheffing, zijn ingevoerd voor kleine installaties waarvan de emissie niet hoger ligt dan een drempelwaarde van 10 000 ton CO2 per jaar, dient er een procedure te zijn waarmee de lidstaten deze kleine installaties van de regeling voor de handel in emissierechten kunnen uitsluiten zolang deze maatregelen worden toegepast. Met het oog op administratieve eenvoud biedt deze drempelwaarde relatief gezien de maximale winst qua verlaging van administratieve kosten per ton die van de regeling wordt uitgesloten. Omdat er een einde komt aan de vijfjaarlijkse toewijzingsperioden en om de zekerheid en voorspelbaarheid op te voeren, dienen er bepalingen te worden vastgesteld voor de frequentie van de herziening van emissievergunningen voor broeikasgassen.

13. De hoeveelheid emissierechten voor de hele Gemeenschap, berekend vanaf halverwege de periode van 2008 tot 2012, dient op een lineaire wijze te worden verlaagd om ervoor te zorgen dat de regeling voor de handel in emissierechten in de loop der tijd een geleidelijke en voorspelbare emissiebeperking oplevert. De jaarlijkse verlaging van de emissierechten dient gelijk te zijn aan 1,74% van de emissierechten die krachtens de beschikkingen van de Commissie inzake de nationale toewijzingsplannen van de lidstaten voor de periode van 2008 tot 2012 door de lidstaten worden verleend, zodat de Gemeenschapsregeling een kosteneffectieve bijdrage levert tot de verwezenlijking van de toezegging van de Gemeenschap om de algehele emissie tegen 2020 met ten minste 20% te verlagen.

14. Deze bijdrage komt overeen met een emissiebeperking in 2020 in de Gemeenschapsregeling tot 21% onder de gerapporteerde niveaus van 2005, inclusief het effect van de uitgebreide werkingssfeer voor de periode van 2008 tot 2012 ten opzichte van de periode van 2005 tot 2007 en de emissiecijfers van 2005 voor de handelssector die zijn gebruikt voor de beoordeling van het Bulgaarse en Roemeense nationale toewijzingsplan voor de periode van 2008 tot 2012, hetgeen leidt tot een verlening van ten hoogste 1720 miljoen emissierechten in het jaar 2020. De exacte emissiehoeveelheden zullen worden berekend zodra de lidstaten de emissierechten krachtens de beschikkingen van de Commissie inzake hun nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot 2012 hebben verleend, aangezien de goedkeuring van de toewijzing aan bepaalde installaties afhankelijk is gesteld van de staving en verificatie van hun emissie. Zodra de emissierechten voor de periode van 2008 tot 2012 zijn verleend, zal de Commissie de hoeveelheid voor de hele Gemeenschap publiceren. De hoeveelheid voor de hele Gemeenschap dient te worden aangepast in verband met installaties die gedurende de periode van 2008 tot 2012 of vanaf 2013 in de Gemeenschapsregeling worden opgenomen.

15. Vanwege de extra bijdrage die de Europese economie moet leveren, is het onder andere noodzakelijk dat de herziene Gemeenschapsregeling met een optimale economische efficiëntie en op basis van volledig binnen de Gemeenschap geharmoniseerde toewijzingsvoorwaarden functioneert. Veiling dient derhalve het basisbeginsel voor toewijzing te zijn, aangezien dit het eenvoudigste systeem is en algemeen als economisch het meest efficiënt wordt beschouwd. Dit moet ook een eind maken aan onverhoopte winsten en nieuwkomers en sneller dan gemiddeld groeiende economieën in dezelfde concurrentiepositie brengen als bestaande installaties.

16. Alle lidstaten zullen fors moeten investeren om de koolstofintensiteit van hun economie tegen 2020 te verlagen en lidstaten waar het inkomen per hoofd van de bevolking nog aanzienlijk lager ligt dan het communautair gemiddelde en waarvan de economie bezig is de rijkere lidstaten in te halen, zullen hard moeten werken aan een verbetering van hun energie-efficiëntie. Aangezien het de bedoeling is om verstoring van de concurrentie binnen de Gemeenschap te elimineren en te zorgen voor een optimale economische efficiëntie bij de overgang van de EU-economie naar een koolstofarme economie, zou het onjuist zijn bedrijfstakken in de verschillende lidstaten bij de Gemeenschapsregeling verschillend te behandelen. Daarom moeten er andere mechanismen worden ontwikkeld om de lidstaten met een relatief lager inkomen per hoofd van de bevolking en hogere groeivooruitzichten in hun activiteiten te steunen. Van de totale hoeveelheid emissierechten die wordt geveild, dient 90% onder de lidstaten te worden verdeeld aan de hand van hun relatieve aandeel in de emissie in de Gemeenschapsregeling van 2005. Van deze hoeveelheid dient 10% met het oog op solidariteit en groei in de Gemeenschap ten behoeve van die lidstaten te worden verdeeld om met het oog op emissiebeperking en aanpassing aan de effecten van klimaatverandering te worden gebruikt. Bij de verdeling van deze 10% dient rekening te worden gehouden met het inkomen per hoofd van de bevolking in het jaar 2005 en de groeivooruitzichten van de lidstaten en dient het aandeel van lidstaten met een laag inkomen per hoofd van de bevolking en hoge groeivooruitzichten groter te zijn. Lidstaten met een gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking dat meer dan 20% hoger ligt dan het gemiddelde in de Gemeenschap, moeten een bijdrage tot deze verdeling leveren, behalve wanneer de directe kosten van het in SEC(2008) 85 geraamde totaalpakket meer dan 0,7% van het BBP bedragen.

17. Gezien de forse inspanningen die verbonden zijn aan de bestrijding van klimaatverandering en de aanpassing aan de onvermijdelijke effecten daarvan, zou ten minste 20% van de opbrengsten van de veiling van emissierechten moeten worden gebruikt voor de beperking van de emissie van broeikasgassen, voor de aanpassing aan de effecten van klimaatverandering, voor de financiering van onderzoek en ontwikkeling voor emissiebeperking en aanpassing, voor de ontwikkeling van duurzame energie om te voldoen aan de toezegging van de EU om tegen 2020 20% duurzame energie te gebruiken, om te voldoen aan de toezegging van de Gemeenschap om de energie-efficiëntie tegen 2020 met 20% op te voeren, voor het afvangen en de geologische opslag van broeikasgassen, om bij te dragen tot het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie[20], voor maatregelen om ontbossing te voorkomen en aanpassing in ontwikkelingslanden te vergemakkelijken, en voor de aanpak van maatschappelijke aspecten zoals een mogelijke stijging van de elektriciteitsprijzen in huishoudens met een laag en gemiddeld inkomen. Dit percentage ligt aanzienlijk lager dan de verwachte netto-inkomsten voor de overheid uit veilingen, waarbij rekening is gehouden met mogelijkerwijs lagere inkomsten uit de vennootschapsbelastingen. Daarnaast dienen de inkomsten uit de veiling van emissierechten te worden gebruikt voor de administratieve uitgaven voor het beheer van de Gemeenschapsregeling. Er dienen bepalingen te worden opgenomen voor de bewaking van het gebruik van de opbrengst van veilingen voor deze doeleinden. Deze kennisgeving ontslaat de lidstaten niet van de in artikel 88, lid 3, van het Verdrag geformuleerde verplichting om bepaalde nationale maatregelen aan te melden. De richtlijn laat het resultaat van toekomstige staatssteun-procedures die overeenkomstig de artikelen 87 en 88 van het Verdrag kunnen worden ingeleid, onverlet.

18. Dit betekent dat voor de elektriciteitssector met ingang van 2013 regel dient te zijn dat uitsluitend wordt geveild, aangezien deze de hogere kosten van CO2 kan doorberekenen, en dat voor het afvangen en de opslag van CO2 geen gratis toewijzing dient te worden gegeven, aangezien de stimulering hiervan voortvloeit uit het feit dat voor emissies die worden opgeslagen geen emissierechten behoeven te worden ingeleverd. Om concurrentievervalsing te voorkomen kunnen elektriciteitsopwekkers gratis emissierechten krijgen voor warmte die wordt geproduceerd via hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2004/8/EG, wanneer er voor de productie van dergelijke warmte door installaties in andere bedrijfstakken gratis emissierechten worden gegeven.

19. Voor andere bedrijfstakken die onder de Gemeenschapsregeling vallen, dient een overgangsregeling te worden vastgesteld waarvoor de gratis toewijzing in 2013 80% dient te bedragen van de hoeveelheid die overeenkomt met het percentage van de totale emissie van de Gemeenschap in de periode van 2005 tot 2007 die deze installaties hebben uitgestoten, berekend als percentage van de totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten van de Gemeenschap. Daarna dient de gratis toewijzing elk jaar met gelijke hoeveelheden te worden verlaagd, zodat er in 2020 geen sprake meer is van gratis toewijzing.

20. Om concurrentieverstoring binnen de Gemeenschap tot een minimum te beperken dienen de gratis overgangstoewijzingen volgens geharmoniseerde regels voor de hele Gemeenschap ("benchmarks") aan installaties te worden verstrekt. Deze regels dienen rekening te houden met de meest broeikasgas- en energie-efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocédés, het gebruik van biomassa, duurzame energie en het afvangen en de opslag van broeikasgassen. Deze regels mogen niet aanzetten tot een toename van de emissie en moeten ervoor zorgen dat een groeiend percentage van deze emissierechten wordt geveild. De toewijzingen moeten vóór de handelsperiode worden vastgesteld, zodat de markt adequaat kan functioneren. Ook mogen ze niet leiden tot een ongepaste concurrentieverstoring op de markten voor de levering van elektriciteit en warmte aan industriële installaties. Deze regels moeten gelden voor nieuwkomers die dezelfde activiteiten uitvoeren als bestaande installaties die gratis overgangstoewijzingen ontvangen. Om concurrentieverstoring binnen de interne markt te voorkomen mag er geen gratis toewijzing worden verstrekt voor de opwekking van elektriciteit door nieuwkomers. Emissierechten die in 2020 in de reserve voor nieuwkomers resteren, dienen te worden geveild.

21. De Gemeenschap zal het voortouw blijven nemen bij de onderhandelingen over een ambitieuze internationale overeenkomst waarmee de doelstelling om de mondiale temperatuurstijging tot 2°C te beperken, wordt gerealiseerd en beschouwt de in Bali[21] geboekte vorderingen op weg naar deze doelstelling als een stimulans. Mochten andere ontwikkelde landen en andere grote uitstoters van broeikasgassen niet aan deze internationale overeenkomst meedoen, dan zou dit kunnen leiden tot een stijging van de emissie van broeikasgassen in derde landen waar de industrie niet onder vergelijkbare CO2-beperkingen zou vallen ("CO2-weglekeffect") en zouden er tevens economische nadelen kunnen ontstaan voor bepaalde energie-intensieve bedrijfstakken en deeltakken in de Gemeenschap die aan internationale concurrentie onderhevig zijn. Dit kan de milieu-integriteit en de baten van maatregelen van de Gemeenschap ondermijnen. Vanwege het risico op het ontstaan van een weglekeffect zal de Gemeenschap tot maximaal 100% gratis emissierechten toewijzen aan bedrijfstakken of deeltakken die aan de desbetreffende criteria voldoen. De vaststelling van deze bedrijfstakken en deeltakken en de vereiste maatregelen zal opnieuw worden beoordeeld om ervoor te zorgen dat er waar nodig maatregelen worden genomen en overcompensatie wordt voorkomen. Voor de specifieke bedrijfstakken of deeltakken waarvan afdoende kan worden aangetoond dat het risico op het weglekeffect niet op een andere manier kan worden voorkomen en waar elektriciteit een groot deel van de productiekosten uitmaakt en op efficiënte wijze wordt opgewekt, kan bij de genomen maatregelen rekening worden gehouden met het elektriciteitsverbruik bij het productieproces, zonder dat de totale hoeveelheid emissierechten wordt gewijzigd.

22. De Commissie dient derhalve uiterlijk in juni 2011 de situatie te evalueren, alle relevante maatschappelijke partners te raadplegen en in het licht van de resultaten van de internationale onderhandelingen een verslag met eventuele voorstellen in te dienen. In deze context dient de Commissie uiterlijk op 30 juni 2010 te signaleren welke energie-intensieve bedrijfstakken of deeltakken wellicht gevoelig kunnen zijn voor het weglekeffect. Zij dient in haar analyse uit te gaan van een beoordeling in hoeverre het mogelijk is de kosten van de vereiste emissierechten in de productprijzen door te berekenen zonder een significant verlies van marktaandeel aan installaties buiten de Gemeenschap die geen vergelijkbare maatregelen nemen om de emissie te beperken. Energie-intensieve bedrijfstakken waarvan wordt vastgesteld dat het weglekeffect een significante risicofactor vormt, zouden een grotere gratis toewijzing kunnen krijgen of er zou een effectieve koolstofcompensatie-regeling kunnen worden ingevoerd teneinde installaties uit de Gemeenschap waarvoor het weglekeffect een significante risicofactor vormt en installaties uit derde landen een vergelijkbare uitgangspositie te geven. Een dergelijke regeling zou aan importeurs eisen kunnen opleggen die niet minder gunstig zijn dan de eisen die voor installaties binnen de EU gelden, bijvoorbeeld door de inlevering van emissierechten verplicht te stellen. Alle genomen maatregelen zouden in overeenstemming moeten zijn met de beginselen van het UNFCCC, met name het beginsel van gezamenlijke doch verschillende verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden, rekening houdend met de specifieke situatie van de minst ontwikkelde landen. Tevens moeten ze in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, met inbegrip van de WTO-overeenkomst.

23. Teneinde gelijke concurrentievoorwaarden binnen de Gemeenschap te waarborgen moet het gebruik van kredieten voor emissiebeperking buiten de Gemeenschap die door exploitanten binnen de Gemeenschapsregeling worden gebruikt, worden geharmoniseerd. In het Protocol van Kyoto bij het UNFCCC worden gekwantificeerde emissiestreefwaarden voor ontwikkelde landen voor de periode van 2008 tot 2012 geformuleerd en worden gecertificeerde emissiereducties (CER's) en emissiereductie-eenheden (ERU's) uit respectievelijk het Mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) en Gemeenschappelijke uitvoeringsprojecten gecreëerd, die door ontwikkelde landen kunnen worden gebruikt om gedeeltelijk aan deze streefwaarden te voldoen. Binnen het Kyoto-kader kunnen weliswaar met ingang van 2013 geen ERU's worden gecreëerd zonder dat er nieuwe gekwantificeerde emissiestreefwaarden voor de gastlanden worden vastgesteld, maar het genereren van CDM-kredieten blijft mogelijk. Er dient te worden gezorgd voor een verder gebruik van gecertificeerde emissiereducties (CER's) en emissiereductie-eenheden (ERU's), voor het moment waarop er een internationale overeenkomst over klimaatverandering is, uit landen die deze overeenkomst hebben gesloten. Zonder een dergelijke overeenkomst zou een verder gebruik van CER's en ERU's deze stimulering ondermijnen en het moeilijker maken de doelstellingen van de Gemeenschap voor een toename van het gebruik van duurzame energie te verwezenlijken. Het gebruik van CER's en ERU's dient verenigbaar te zijn met de doelstelling van de Gemeenschap dat 20% van de energie tegen 2020 afkomstig is van duurzame energiebronnen en dat energie-efficiëntie, innovatie en technologische ontwikkeling moeten worden gestimuleerd. Wanneer dit verenigbaar is met de verwezenlijking van deze doelstellingen, moet de mogelijkheid worden gecreëerd dat er overeenkomsten met derde landen worden gesloten om te zorgen voor de stimulering van emissiebeperking in deze landen die zorgt voor reële, aanvullende emissiebeperking van broeikasgassen en tevens de innovatie door binnen de Gemeenschap gevestigde bedrijven en de technologische ontwikkeling in derde landen stimuleert. Deze overeenkomsten kunnen door meer dan een land worden bekrachtigd. Zodra de Gemeenschap een bevredigende internationale overeenkomst sluit, dient de toegang tot kredieten uit projecten in derde landen tegelijk met de stijging van het emissiebeperkingsniveau dat via de Gemeenschapsregeling moet worden gehaald, te worden opgevoerd.

24. Met het oog op de voorspelbaarheid dienen de exploitanten zekerheid te krijgen over hun mogelijkheden na 2012 om CER's en ERU's te gebruiken tot het restant van het niveau dat zij in de periode van 2008 tot 2012 mochten gebruiken, uit projecttypes die in de periode van 2008 tot 2012 door alle lidstaten in de Gemeenschapsregeling werden geaccepteerd. Aangezien de overdracht door de lidstaten van CER's en ERU's waarover exploitanten beschikken, tussen verbintenisperioden uit hoofde van internationale overeenkomsten ("opsparen" van CER's en ERU's) niet vóór 2015 kan gebeuren, en alleen als de lidstaten ervoor kiezen het opsparen van deze CER's en ERU's toe te staan binnen de context van beperkte rechten om dergelijke kredieten op te sparen, dient deze zekerheid te worden gegeven door de lidstaten ertoe te verplichten exploitanten toe te staan deze CER's en ERU's die zijn verleend voor emissiebeperkingen vóór 2012, in te wisselen voor emissierechten die met ingang van 2013 geldig zijn. Aangezien de lidstaten echter niet verplicht moeten worden om CER's en ERU's te accepteren waarvan het niet zeker is dat ze deze met het oog op hun bestaande internationale verplichtingen zullen kunnen gebruiken, dient deze verplichting niet verder te gaan dan 31 december 2014. De exploitanten dienen dezelfde zekerheid te krijgen voor dergelijke CER's die afkomstig zijn van projecten die vóór 2013 zijn vastgesteld met het oog op emissiebeperking met ingang van 2013.

25. Wanneer de sluiting van een internationale overeenkomst vertraging oploopt, dient de mogelijkheid te worden gecreëerd dat kredieten uit kwalitatief hoogwaardige projecten via overeenkomsten met derde landen in de Gemeenschapsregeling worden gebruikt. Dergelijke overeenkomsten, die bilateraal of multilateraal kunnen zijn, zouden het mogelijk kunnen maken dat de erkenning van projecten die tot 2012 ERU's hebben opgeleverd maar dit niet langer binnen het Kyoto-kader kunnen doen, in de Gemeenschapsregeling gehandhaafd blijft.

26. De minst ontwikkelde landen zijn bijzonder kwetsbaar voor de effecten van klimaatverandering en zijn slechts in zeer geringe mate verantwoordelijk voor de emissie van broeikasgassen. Daarom moet er bijzondere prioriteit worden gegeven aan de behoeften van de minst ontwikkelde landen, wanneer de inkomsten uit veilingen worden gebruikt voor de bevordering van de aanpassing van ontwikkelingslanden aan de effecten van klimaatverandering. Aangezien er in deze landen maar heel weinig CDM-projecten tot stand zijn gekomen, dient er zekerheid te worden gegeven over het accepteren van kredieten uit projecten die daar na 2012 worden gestart, ook als er geen internationale overeenkomst is. Dit recht dient tot 2020 voor de minst ontwikkelde landen te gelden, mits ze tegen die tijd een mondiale overeenkomst inzake klimaatverandering of een bilaterale of multilaterale overeenkomst met de Gemeenschap hebben bekrachtigd.

27. Zodra er een internationale overeenkomst over klimaatverandering tot stand is gekomen, dienen CDM-kredieten uit derde landen alleen in de Gemeenschapsregeling te worden geaccepteerd wanneer deze landen de internationale overeenkomst hebben bekrachtigd.

28. De Gemeenschap en haar lidstaten dienen alleen toestemming te geven voor projectactiviteiten wanneer alle deelnemers aan het project hun hoofdkwartier hebben in een land dat de internationale overeenkomst inzake dergelijke projecten heeft gesloten, teneinde "meeliften" door bedrijven in landen die geen internationale overeenkomst hebben gesloten te ontmoedigen, behalve wanneer die bedrijven zijn gevestigd in derde landen of subfederale of regionale entiteiten die aan de EU-regeling voor de handel in emissierechten zijn gekoppeld.

29. De bepalingen van de Gemeenschapsregeling op het gebied van de bewaking, rapportage en verificatie van emissie dienen in het licht van de ervaring te worden verbeterd.

30. Om te verduidelijken dat alle soorten stookketels, branders, turbines, verwarmingstoestellen, ovens, verbranders, droogovens, drogers, motoren, fakkels en thermische of katalytische naverbranders onder deze richtlijn vallen, dient er een definitie van stookinstallatie te worden toegevoegd.

31. Om ervoor te zorgen dat emissierechten zonder enige beperking tussen personen binnen de Gemeenschap kunnen worden overgedragen en om ervoor te zorgen dat de Gemeenschapsregeling aan regelingen voor de handel in emissierechten in derde landen en subfederale en regionale entiteiten kan worden gekoppeld, dienen alle emissierechten met ingang van januari 2013 te worden bijgehouden in het register van de Gemeenschap dat is ingesteld bij Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004[22]. Dit dient geen afbreuk te doen aan de instandhouding van nationale registers voor emissies die niet onder de Gemeenschapsregeling vallen.

32. Met ingang van 2013 dienen het afvangen, het vervoer en de geologische opslag van broeikasgassen op geharmoniseerde wijze onder de Gemeenschapsregeling te vallen.

33. Er dient te worden voorzien in regelingen om de wederzijdse erkenning van emissierechten mogelijk te maken tussen de Gemeenschapsregeling en andere verplichte regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten met een aftopping van de absolute emissie die in een derde land of subfederale of regionale entiteit worden vastgesteld.

34. Rekening houdend met de ervaring met de Gemeenschapsregeling zou het mogelijk moeten zijn emissierechten te verlenen voor projecten die de emissie van broeikasgassen beperken, mits deze projecten worden uitgevoerd volgens geharmoniseerde regels die op communautair niveau worden vastgesteld en deze projecten niet tot gevolg hebben dat emissiebeperkingen dubbel worden geteld of een belemmering vormen voor de uitbreiding van de werkingssfeer van de Gemeenschapsregeling of de uitvoering van andere beleidsmaatregelen om emissies te beperken die niet onder de Gemeenschapsregeling vallen.

35. [Wat de benadering van toewijzing betreft, dient de luchtvaart gelijk te worden behandeld als andere bedrijfstakken die gratis overgangstoewijzingen krijgen en niet als de elektriciteitsopwekkers. Dit betekent dat 80% van de emissierechten in 2013 gratis dient te worden toegewezen en dat de gratis toewijzing aan de luchtvaart vervolgens elk jaar met gelijke hoeveelheden dient te dalen, zodat er in 2020 geen sprake meer is van gratis toewijzing. De Gemeenschap en haar lidstaten dienen te blijven werken aan een overeenkomst over mondiale maatregelen om de emissie van broeikasgassen door de luchtvaart terug te dringen en de situatie van deze bedrijfstak als onderdeel van de eerstvolgende toetsing van de Gemeenschapsregeling te evalueren.]

36. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[23]. Met name dient de Commissie de bevoegdheid te krijgen maatregelen vast te stellen voor de veiling van emissierechten, voor de toewijzing van overgangsemissierechten voor de hele Gemeenschap, voor de bewaking, rapportage en verificatie van emissies, voor de accreditatie van verificateurs en voor de invoering van geharmoniseerde regels voor projecten. Aangezien dit maatregelen van algemene strekking zijn die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen en deze richtlijn aan te vullen door de toevoeging of wijziging van nieuwe niet-essentiële onderdelen, dienen ze te worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

37. Richtlijn 2003/87/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

38. Er dient te worden gezorgd voor een snelle omzetting van de bepalingen die de herziene werking van de Gemeenschapsregeling met ingang van 2013 voorbereiden.

39. Teneinde de handelsperiode van 2008 tot 2012 op correcte wijze af te ronden dienen de bepalingen van Richtlijn 2003/87/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG, van toepassing te blijven zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid voor de Commissie om de nodige maatregelen vast te stellen voor de herziene werking van de Gemeenschapsregeling met ingang van 2013.

40. De toepassing van deze richtlijn laat de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag onverlet.

41. Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn neergelegd.

42. Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de individuele lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen beter op Gemeenschapsniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Wijziging van Richtlijn 2003/87/EG

Richtlijn 2003/87/EG wordt als volgt gewijzigd:

43. Aan artikel 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Deze richtlijn voorziet tevens in een sterkere verlaging van de emissie van broeikasgassen teneinde bij te dragen tot het reductieniveau dat op wetenschappelijke gronden nodig wordt geacht om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen."

44. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a) punt c) wordt vervangen door:

"c) "broeikasgassen": de in bijlage II genoemde gassen en andere gasvormige bestanddelen van de atmosfeer, zowel natuurlijke als antropogene, die infrarode straling absorberen en weer uitstralen;"

b) punt h) wordt vervangen door:

"h) "nieuwkomer": een installatie die een of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten uitvoert en die na indiening bij de Commissie van de in artikel 11, lid 1, bedoelde lijst een vergunning voor broeikasgasemissie heeft verkregen;"

c) De volgende punten worden toegevoegd:

"[t)] "stookinstallatie": een stationaire technische eenheid waarin brandstoffen worden geoxideerd, waarbij warmte of mechanische energie of beide worden geproduceerd, en andere rechtstreeks daarmee verband houdende activiteiten worden uitgevoerd, met inbegrip van afvalgasreiniging;

[u)] "elektriciteitsopwekker": een installatie die op of na 1 januari 2005 elektriciteit heeft geproduceerd om aan derden te worden verkocht en die alleen onder de categorie "Levering van elektriciteit of warmte" in bijlage I valt."

45. Artikel 5, onder d), wordt vervangen door:

"d) de maatregelen die zijn voorgenomen om de emissies overeenkomstig de in artikel 14 bedoelde verordening te bewaken en te rapporteren."

46. Aan artikel 6, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De bevoegde autoriteit toetst de vergunning voor broeikasgasemissie ten minste om de vijf jaar en brengt daarin de eventueel benodigde wijzigingen aan."

47. Artikel 9 wordt vervangen door:

"Artikel 9 Hoeveelheid emissierechten voor de hele Gemeenschap

De hoeveelheid emissierechten die elk jaar met ingang van 2013 voor de hele Gemeenschap wordt verleend, neemt te beginnen met het punt halverwege de periode van 2008 tot 2012 lineair af. De hoeveelheid neemt af met een lineaire factor van 1,74%, vergeleken met de gemiddelde jaarlijkse totale hoeveelheid emissierechten die door de lidstaten overeenkomstig de beschikkingen van de Commissie inzake hun nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot 2012 wordt verleend.

De Commissie publiceert uiterlijk op 30 juni 2010 de absolute hoeveelheid emissierechten voor 2013, die is gebaseerd op de totale hoeveelheden emissierechten die door de lidstaten overeenkomstig de beschikkingen van de Commissie inzake hun nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot 2012 zijn verleend.

De Commissie toetst de lineaire factor uiterlijk in 2025."

48. Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 9 a Aanpassing van de hoeveelheid emissierechten voor de hele Gemeenschap

1. Voor de installaties die gedurende de periode van 2008 tot 2012 overeenkomstig artikel 24, lid 1, in de Gemeenschapsregeling waren opgenomen, wordt de te verlenen hoeveelheid emissierechten met ingang van 1 januari 2013 aangepast in overeenstemming met de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die gedurende de periode van hun opneming voor deze installaties is verleend, aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor.

2. Voor de installaties die pas met ingang van 2013 in de Gemeenschapsregeling worden opgenomen, zorgen de lidstaten ervoor dat de exploitanten van deze installaties bij de desbetreffende bevoegde autoriteit onafhankelijk geverifieerde emissiegegevens kunnen indienen, zodat daar met het oog op de te verlenen hoeveelheid emissierechten rekening mee kan worden gehouden.

Deze gegevens worden uiterlijk op 30 april 2010 overeenkomstig de krachtens artikel 14, lid 1, vastgestelde bepalingen bij de desbetreffende bevoegde autoriteit ingediend.

Als de ingediende gegevens afdoende worden gestaafd, stelt de bevoegde autoriteit de Commissie daar uiterlijk op 30 juni 2010 van in kennis en wordt de te verlenen hoeveelheid emissierechten, aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor, dienovereenkomstig aangepast.

3. De Commissie publiceert de in de leden 1 en 2 bedoelde aangepaste hoeveelheden."

49. Artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10 Veiling van emissierechten

1. Met ingang van 2013 veilen de lidstaten alle emissierechten die niet overeenkomstig artikel 10 a gratis worden toegewezen.

2. De totale hoeveelheid emissierechten die door elke lidstaat wordt geveild, bestaat uit:

a) 90% van de totale hoeveelheid te veilen emissierechten die over de lidstaten wordt verdeeld, waarbij elk aandeel identiek is aan het aandeel van de betrokken lidstaat in de geverifieerde emissie krachtens de Gemeenschapsregeling in 2005;

b) 10% van de totale hoeveelheid te veilen emissierechten die met het oog op solidariteit en groei binnen de Gemeenschap over bepaalde lidstaten wordt verdeeld, zodat de hoeveelheid emissierechten die deze lidstaten krachtens punt a) veilen, met de in bijlage II bis vermelde percentages wordt verhoogd.

Met het oog op punt a) wordt het aandeel van de lidstaten die in 2005 niet aan de Gemeenschapsregeling hebben deelgenomen, berekend aan de hand van hun geverifieerde emissie krachtens de Gemeenschapsregeling in 2007.

Indien nodig worden de in de eerste alinea, onder b), bedoelde percentages evenredig aangepast om te zorgen dat de herverdeling 10% bedraagt.

3. Ten minste 20% van de inkomsten uit de in lid 2 bedoelde veiling van emissierechten, met inbegrip van alle inkomsten uit de in lid 2, onder b), bedoelde veilingen, zou moeten worden gebruikt voor:

a) de beperking van de emissie van broeikasgassen, onder andere door bijdragen aan het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, de aanpassing aan de effecten van klimaatverandering en de financiering van onderzoek en ontwikkeling met het oog op emissiebeperking en aanpassing, inclusief deelname aan initiatieven in het kader van het Europees Strategisch plan voor energietechnologie;

b) de ontwikkeling van duurzame energie om te voldoen aan de toezegging van de Gemeenschap om tegen 2020 20% duurzame energie te gebruiken en om te voldoen aan de toezegging van de Gemeenschap om de energie-efficiëntie tegen 2020 met 20% op te voeren;

c) het afvangen en de geologische opslag van broeikasgassen, met name degene die afkomstig zijn van kolengestookte elektriciteitscentrales;

d) maatregelen om ontbossing te voorkomen, met name in de minst ontwikkelde landen;

e) de vergemakkelijking van de aanpassing van ontwikkelingslanden aan de effecten van klimaatverandering;

f) de aanpak van maatschappelijke aspecten in huishoudens met een laag en gemiddeld inkomen, bijvoorbeeld door hun energie-efficiëntie en isolatie te verbeteren; en

g) de dekking van administratieve uitgaven voor het beheer van de Gemeenschapsregeling.

4. De lidstaten nemen informatie over het gebruik van inkomsten voor elk van deze doelen op in hun krachtens Beschikking nr. 280/2004/EG ingediende verslagen.

5. Uiterlijk op 31 december 2010 stelt de Commissie een verordening vast over de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van veilingen om te zorgen dat deze op een open, transparante en niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd. De veilingen worden zodanig opgezet dat de exploitanten, en met name eventuele kleine en middelgrote ondernemingen die onder de Gemeenschapsregeling vallen, volledige toegang krijgen en dat andere deelnemers het verloop van de veiling niet ondermijnen. Deze maatregel, die bedoeld is om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door aanvulling daarvan, wordt vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing."

50. De volgende artikelen 10 a en 10 bis worden ingevoegd:

"Artikel 10 a Overgangsregels voor de hele Gemeenschap voor een geharmoniseerde gratis toewijzing

1. De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2011 volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de hele Gemeenschap vast om de in de leden 2 tot en met 6 en 8 bedoelde emissierechten op een geharmoniseerde wijze toe te wijzen.

Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door aanvulling daarvan, worden vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen zorgen er voorzover mogelijk voor dat de toewijzing gebeurt op een wijze die broeikasgas- en energie-efficiënte technieken en emissiebeperking stimuleert door rekening te houden met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocédés, het gebruik van biomassa en het afvangen en de opslag van broeikasgassen, en niet aanzet tot een toename van de emissie. Er wordt geen gratis toewijzing gegeven voor elektriciteitsopwekking.

De Commissie toetst, zodra de Gemeenschap een internationale overeenkomst over klimaatverandering heeft gesloten die leidt tot verplichte beperkingen van de emissie van broeikasgassen die vergelijkbaar zijn met die van de Gemeenschap, deze maatregelen om ervoor te zorgen dat gratis toewijzing alleen plaatsvindt wanneer dit in het licht van die overeenkomst volledig gerechtvaardigd is.

2. Onverminderd lid 3 wordt er geen gratis toewijzing gegeven aan elektriciteitsopwekkers, installaties voor het afvangen van broeikasgassen of pijpleidingen voor het vervoer of opslagplaatsen voor broeikasgassen.

3. Aan elektriciteitsopwekkers kan een gratis toewijzing worden gegeven voor de productie van warmte via hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2004/8/EG, voor economisch aantoonbare vraag om te zorgen dat er sprake is van gelijke behandeling ten opzichte van andere warmteproducenten. In elk jaar na 2013 wordt de totale toewijzing aan deze installaties voor de productie van die warmte aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor.

4. De maximale hoeveelheid emissierechten die de basis vormt voor de berekening van toewijzingen aan installaties die in 2013 activiteiten uitvoeren en in de periode van 2008 tot 2012 een gratis toewijzing hebben ontvangen, is als percentage van de jaarlijkse totale hoeveelheid voor de hele Gemeenschap niet hoger dan het percentage van de corresponderende emissie door deze installaties in de periode van 2005 tot 2007. Waar nodig wordt een correctiefactor toegepast.

5. De maximale hoeveelheid emissierechten die de basis vormt voor de berekening van toewijzingen aan installaties die pas met ingang van 2013 in de Gemeenschapsregeling worden opgenomen, is in 2013 niet hoger dan de totale geverifieerde emissie van deze installaties in de periode van 2005 tot 2007. In elk volgend jaar wordt de totale toewijzing aan deze installaties aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor.

6. Vijf procent van de overeenkomstig de artikelen 9 en 9 bis over de periode van 2013 tot 2020 vastgestelde hoeveelheid emissierechten voor de hele Gemeenschap wordt gereserveerd voor nieuwkomers als de maximale hoeveelheid die overeenkomstig de krachtens lid 1 van dit artikel vastgestelde regels aan nieuwkomers kan worden toegewezen.

De toewijzingen worden aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor.

Voor elektriciteitsopwekking door nieuwkomers wordt geen gratis toewijzing gegeven.

7. Met inachtneming van artikel 10 bis is de hoeveelheid emissierechten die krachtens de leden 3 tot en met 6 van dit artikel [en lid 2 van artikel 3 quater] gratis wordt toegewezen, 80% van de hoeveelheid die overeenkomstig de in lid 1 bedoelde maatregelen wordt vastgesteld en wordt de gratis toewijzing vervolgens elk jaar met gelijke hoeveelheden verlaagd, zodat er in 2020 geen sprake meer is van gratis toewijzing.

8. In 2013 en in elk daaropvolgend jaar tot 2020 worden aan installaties in bedrijfstakken waar een significant risico op het weglekeffect bestaat, gratis emissierechten toegewezen tot maximaal 100% van de overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 vastgestelde hoeveelheid.

9. Uiterlijk op 30 juni 2010 en vervolgens om de drie jaar stelt de Commissie vast welke de in lid 8 bedoelde bedrijfstakken zijn.

Deze maatregel, die bedoeld is om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door aanvulling daarvan, wordt vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Bij de in de eerste alinea bedoelde vaststelling houdt de Commissie rekening met de mate waarin de betrokken bedrijfstak of deeltak de kosten van de vereiste emissierechten kan doorberekenen in de productprijzen zonder een significant verlies van marktaandeel aan minder koolstofefficiënte installaties buiten de Gemeenschap, waarbij zij rekening houdt met de volgende aspecten:

a) de mate waarin veiling tot een aanzienlijke stijging van de productiekosten zou leiden;

b) de mate waarin individuele installaties in de betrokken bedrijfstak hun emissieniveau kunnen verlagen, bijvoorbeeld op basis van de meest efficiënte technieken;

c) de marktstructuur, de relevante geografische en productmarkt en de mate waarin de bedrijfstakken aan internationale concurrentie onderhevig zijn;

d) het effect van klimaatverandering en het energiebeleid dat buiten de EU in de betrokken bedrijfstakken wordt of naar verwachting zal worden uitgevoerd.

Met het oog op de beoordeling in hoeverre de kostenstijging ten gevolge van de Gemeenschapsregeling kan worden doorberekend, kunnen onder andere ramingen van de niet-gerealiseerde omzet ten gevolge van de hogere koolstofprijs of de effecten op de rentabiliteit van de betrokken installaties worden gebruikt.

Artikel 10 bis Maatregelen om bepaalde energie-intensieve bedrijfstakken bij een eventueel CO 2 -weglekeffect te ondersteunen

Uiterlijk in juni 2011 dient de Commissie in het licht van de resultaten van de internationale onderhandelingen en de mate waarin deze leiden tot een mondiale beperking van de emissie van broeikasgassen, na raadpleging van alle betrokken maatschappelijke partners, een analytisch verslag bij het Europees Parlement en de Raad in met een beoordeling van de situatie ten aanzien van energie-intensieve bedrijfstakken of deeltakken waarvan is vastgesteld dat het weglekeffect een significante risicofactor vormt. Tegelijk hiermee worden eventueel adequate voorstellen ingediend, zoals bijvoorbeeld:

- een aanpassing van het percentage emissierechten dat krachtens artikel 10 a gratis door deze bedrijfstakken of deeltakken wordt ontvangen;

- de opneming in de Gemeenschapsregeling van importeurs van producten die worden geproduceerd door de overeenkomstig artikel 10 a vastgestelde bedrijfstakken of deeltakken.

Bij de beoordeling welke maatregelen in aanmerking komen, wordt ook rekening gehouden met bindende sectorale overeenkomsten die leiden tot een mondiale emissiebeperking die een omvang heeft die nodig is om klimaatverandering effectief aan te pakken, die te bewaken en te verifiëren zijn en waarvoor verplichte handhavingsregelingen bestaan."

51. De artikelen 11 en 11 a worden vervangen door:

"Artikel 11 Nationale uitvoeringsmaatregelen

1. Elke lidstaat publiceert en verstrekt de Commissie uiterlijk op 30 september 2011 de lijst met installaties op zijn grondgebied die onder deze richtlijn vallen en alle gratis toewijzingen aan elke installatie op zijn grondgebied, berekend overeenkomstig de in artikel 10 a, lid 1, bedoelde regels.

2. Uiterlijk op 28 februari van elk jaar verlenen de bevoegde autoriteiten de hoeveelheid emissierechten die voor dat jaar dienen te worden verdeeld, berekend overeenkomstig de artikelen 10 en 10 a.

Een installatie die uit bedrijf wordt genomen, ontvangt geen gratis emissierechten meer.

Artikel 11 a Gebruik van CER's en ERU's uit projectactiviteiten in de Gemeenschapsregeling vóór de inwerkingtreding van een toekomstige internationale overeenkomst over klimaatverandering

1. Tot de inwerkingtreding van een toekomstige internationale overeenkomst over klimaatverandering en vooruitlopend op de toepassing van artikel 28, leden 3 en 4, zijn de leden 2 tot en met 7 van dit artikel van toepassing.

2. De exploitanten kunnen de bevoegde autoriteit, mits de door de lidstaten aan hen toegestane mate van CER/ERU-gebruik voor de periode van 2008 tot 2012 niet volledig benut is, verzoeken in ruil voor CER's en ERU's die zijn verleend voor emissiebeperkingen vóór 2012 uit projecttypes die in de periode van 2008 tot 2012 door alle lidstaten in de Gemeenschapsregeling werden geaccepteerd, emissierechten aan hen te verlenen die met ingang van 2013 geldig zijn. Tot 31 december 2014 voert de bevoegde autoriteit een dergelijke ruil op verzoek uit.

3. Mits de door de lidstaten aan de exploitanten toegestane mate van CER/ERU-gebruik voor de periode van 2008 tot 2012 niet volledig benut is, staan de bevoegde autoriteiten de exploitanten toe met het oog op emissiebeperking met ingang van 2013 verleende CER's uit projecten die vóór 2013 zijn vastgesteld, in te ruilen voor emissierechten die met ingang van 2013 geldig zijn.

De eerste alinea geldt voor alle projecttypes die in de periode van 2008 tot 2012 door alle lidstaten in de Gemeenschapsregeling werden geaccepteerd.

4. Mits de door de lidstaten aan de exploitanten toegestane mate van CER/ERU-gebruik voor de periode van 2008 tot 2012 niet volledig benut is, staan de bevoegde autoriteiten de exploitanten toe met het oog op emissiebeperking met ingang van 2013 verleende CER's in te ruilen voor emissierechten uit nieuwe projecten die met ingang van 2013 in de minst ontwikkelde landen van start gaan.

De eerste alinea geldt voor CER's voor alle projecttypes die in de periode van 2008 tot 2012 door alle lidstaten in de Gemeenschapsregeling werden geaccepteerd, totdat deze landen een overeenkomst met de Gemeenschap hebben bekrachtigd, maar uiterlijk tot 2020.

5. Mits de door de lidstaten aan de exploitanten toegestane mate van CER/ERU-gebruik voor de periode van 2008 tot 2012 niet volledig benut is en wanneer de sluiting van een internationale overeenkomst over klimaatverandering vertraging oploopt, kunnen kredieten uit projecten of andere emissiebeperkende activiteiten overeenkomstig met derde landen gesloten overeenkomsten in de Gemeenschapsregeling worden gebruikt, waarbij de mate van gebruik wordt gespecificeerd. Overeenkomstig deze overeenkomsten kunnen de exploitanten kredieten uit projectactiviteiten in deze derde landen gebruiken om aan hun verplichtingen uit hoofde van de Gemeenschapsregeling te voldoen.

6. In lid 5 bedoelde overeenkomsten regelen het gebruik in de Gemeenschapsregeling van kredieten uit technologieën voor duurzame energie of energie-efficiëntie die overdracht van technologie en duurzame ontwikkeling stimuleren. Een dergelijke overeenkomst kan ook het gebruik regelen van kredieten uit projecten waarbij het gebruikte referentieniveau lager ligt dan het niveau van de gratis toewijzing krachtens de in artikel 10 a bedoelde maatregelen of lager dan het niveau dat krachtens de communautaire wetgeving wordt vereist.

7. Zodra een internationale overeenkomst over klimaatverandering tot stand is gekomen, worden alleen CER's uit derde landen die deze overeenkomst hebben bekrachtigd, in de Gemeenschapsregeling geaccepteerd."

52. In artikel 11 bis, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De Gemeenschap en haar lidstaten geven alleen toestemming voor projectactiviteiten wanneer alle deelnemers aan het project hun hoofdkwartier hebben in een land dat de internationale overeenkomst inzake dergelijke projecten heeft gesloten of in een land dat of subfederale of regionale entiteit die overeenkomstig artikel 25 aan de Gemeenschapsregeling is gekoppeld."

53. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

"1. Emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, zijn geldig voor emissies gedurende perioden van acht jaar die beginnen op 1 januari 2013."

b) lid 2 wordt geschrapt;

c) in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:"Vier maanden na het begin van elke in lid 1 bedoelde periode worden emissierechten die niet meer geldig zijn en niet overeenkomstig artikel 12, lid 3, zijn ingeleverd en geannuleerd, door de bevoegde autoriteit geannuleerd."

54. Artikel 14 wordt vervangen door:

"Artikel 14 Bewaking en rapportage van emissie

1. De Commissie stelt een verordening vast voor de bewaking en rapportage van emissie en indien van toepassing activiteitsgegevens ten gevolge van de in bijlage I vermelde activiteiten, die wordt gebaseerd op de in bijlage IV vermelde beginselen voor bewaking en rapportage en waarin het aardopwarmingsvermogen van elk broeikasgas in de vereisten voor de bewaking en rapportage van emissie voor dat gas wordt gespecificeerd.

Deze maatregel, die bedoeld is om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door aanvulling daarvan, wordt vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2. De verordening kan rekening gehouden met het meest nauwkeurige en actuele beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal, met name van de IPCC, en kan ook eisen specificeren voor de rapportage door exploitanten over de emissie bij de productie van goederen die worden geproduceerd door energie-intensieve bedrijfstakken die aan internationale concurrentie onderhevig kunnen zijn, en voor een onafhankelijke verificatie van deze informatie.

Hierbij kunnen ook eisen worden gesteld voor de rapportage over emissieniveaus ten gevolge van onder de Gemeenschapsregeling vallende elektriciteitsopwekking bij de productie van dergelijke goederen.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat elke exploitant van een installatie de emissie door die installatie gedurende elk kalenderjaar na het eind van dat jaar overeenkomstig de verordening aan de bevoegde autoriteit rapporteert."

55. Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a) de titel wordt vervangen door:

"Verificatie en accreditatie"

b) de volgende alinea's worden toegevoegd:

"De Commissie stelt een verordening vast voor de verificatie van emissieverslagen en de accreditatie van verificateurs, waarin de voorwaarden worden vastgesteld voor de accreditatie, wederzijdse erkenning en intrekking van accreditatie voor verificateurs en, indien van toepassing, voor toezicht en collegiale toetsing.

Deze maatregel, die bedoeld is om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door aanvulling daarvan, wordt vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing."

56. In artikel 16 wordt lid 4 vervangen door:

"4. De boete wegens overmatige emissie voor emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, wordt overeenkomstig het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen verhoogd."

57. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

"1. Met ingang van 1 januari 2013 verleende emissierechten worden in het register van de Gemeenschap opgenomen."

b) het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

"4. De verordening inzake een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem bevat de nodige uitvoeringsbepalingen voor het register van de Gemeenschap om transacties en andere activiteiten uit te voeren met het oog op de uitvoering van de in artikel 25, lid 1 ter, bedoelde regelingen."

58. Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1 wordt de tweede zin vervangen door:

"In dit verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de regelingen voor de toewijzing van emissierechten, het functioneren van de registers, de toepassing van de uitvoeringsmaatregelen inzake bewaking en rapportage, verificatie en accreditatie en aangelegenheden die verband houden met de naleving van deze richtlijn en aan de fiscale behandeling van emissierechten, indien van toepassing."

b) lid 3 wordt vervangen door:

"3. De Commissie organiseert een uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van ontwikkelingen in verband met vraagstukken betreffende toewijzing, het gebruik van ERU's en CER's in de Gemeenschapsregeling, het functioneren van registers, bewaking, rapportage, verificatie, accreditatie, informatietechnologie en naleving van deze richtlijn."

59. Artikel 22 wordt vervangen door:

"Artikel 22 Wijziging van de bijlagen

De Commissie kan de bijlagen van deze richtlijn, met uitzondering van bijlage I, in het licht van de in artikel 21 bedoelde verslagen en de ervaring met de toepassing van deze richtlijn wijzigen. De bijlagen IV en V kunnen worden gewijzigd teneinde de bewaking, de rapportage en de verificatie van de emissie te verbeteren.

Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing."

60. In artikel 24 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

"2. Wanneer de opneming van verdere activiteiten en gassen wordt goedgekeurd, kan de Commissie tegelijkertijd andere lidstaten machtigen om deze verdere activiteiten en gassen op te nemen.

3. De Commissie kan op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat een verordening vaststellen inzake de bewaking van en rapportage over emissies in verband met activiteiten, installaties en broeikasgassen die niet als combinatie in bijlage I worden vermeld, indien deze bewaking en rapportage met afdoende nauwkeurigheid kunnen worden uitgevoerd.

Deze maatregel, die bedoeld is om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door aanvulling daarvan, wordt vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing."

61. Het volgende artikel 24 a wordt ingevoegd:

"Artikel 24 a Geharmoniseerde regels voor projecten die de emissie verlagen

1. Naast de in artikel 24 bedoelde opneming kan de Commissie uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor de verlening van emissierechten voor door de lidstaten beheerde projecten die de emissie van broeikasgassen buiten de Gemeenschapsregeling verlagen.

Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door aanvulling daarvan, worden vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Dergelijke maatregelen leiden niet tot het dubbel tellen van emissiebeperkingen en vormen geen belemmering voor de uitvoering van andere beleidsmaatregelen voor de beperking van emissies die niet onder de Gemeenschapsregeling vallen. Bepalingen worden uitsluitend vastgesteld wanneer opneming overeenkomstig artikel 24 niet mogelijk is en bij de eerstvolgende herziening van de Gemeenschapsregeling wordt overwogen de werkingssfeer voor deze emissies over de hele Gemeenschap te harmoniseren.

2. De Commissie kan uitvoeringsmaatregelen vaststellen met gedetailleerde bepalingen voor de verlening van emissierechten aan in lid 1 bedoelde projecten op communautair niveau.

Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door aanvulling daarvan, worden vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing."

62. In artikel 25 worden de volgende leden 1 bis en 1 ter ingevoegd:

"1 a. Er kunnen overeenkomsten worden gesloten om te zorgen voor de erkenning van emissierechten tussen de Gemeenschapsregeling en verplichte regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten met een aftopping van de absolute emissie die in een ander land of in een subfederale of regionale entiteit worden vastgesteld.

1 bis. Er kunnen niet-bindende regelingen met derde landen of met subfederale of regionale entiteiten worden getroffen om te zorgen voor administratieve en technische coördinatie in verband met emissierechten in de Gemeenschapsregeling of andere regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten met een aftopping van de absolute emissie."

63. De artikelen 27 en 28 worden vervangen door:

"Artikel 27 Uitsluiting van kleine stookinstallaties onder voorbehoud van gelijkwaardige maatregelen

1. De lidstaten kunnen stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 25 MW, met een in elk van de voorgaande drie jaren bij de bevoegde autoriteiten gerapporteerde emissie van minder dan 10 000 ton CO2-equivalent, emissie uit biomassa niet meegerekend, waarvoor maatregelen gelden die voor een gelijkwaardige bijdrage tot emissiebeperking zullen zorgen, van de Gemeenschapsregeling uitsluiten als de betrokken lidstaat aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) hij meldt al deze installaties bij de Commissie aan, waarbij de gelijkwaardige maatregelen worden vermeld die van toepassing zijn;

b) hij bevestigt dat er een bewakingsregeling is om te bepalen of een installatie in enig kalenderjaar 10 000 ton of meer CO2-equivalent uitstoot, emissie uit biomassa niet meegerekend;

c) hij bevestigt dat een installatie, indien deze in enig kalenderjaar 10 000 ton of meer CO2-equivalent uitstoot, emissie uit biomassa niet meegerekend, of indien de gelijkwaardige maatregelen niet langer van toepassing zijn, weer in de regeling zal worden opgenomen;

d) hij publiceert de onder a), b) en c) bedoelde informatie, zodat het publiek opmerkingen kan maken.

2. Indien de Commissie na een periode van drie maanden, gerekend vanaf de datum van kennisgeving aan het publiek, niet binnen zes maanden bezwaar heeft aangetekend, wordt de kennisgeving geacht te zijn geaccepteerd.

Na de inlevering van emissierechten voor de periode gedurende welke de installatie in de handelsregeling voor emissierechten is opgenomen, wordt de installatie uitgesloten en verleent de lidstaat geen gratis emissierechten meer aan de installatie overeenkomstig artikel 10 a.

Artikel 28 Aanpassingen die van toepassing worden na de sluiting van een toekomstige internationale overeenkomst over klimaatverandering

1. Na de sluiting door de Gemeenschap van een internationale overeenkomst over klimaatverandering die uiterlijk in 2020 leidt tot verplichte beperkingen van de emissie van broeikasgassen die groter zijn dan de minimale niveaus waarover de Europese Raad overeenstemming heeft bereikt, zijn de leden 2, 3 en 4 van toepassing.

2. Vanaf het jaar na de sluiting van de in lid 1 bedoelde internationale overeenkomst wordt de lineaire factor zodanig verhoogd dat de hoeveelheid emissierechten in de Gemeenschap in 2020 ten opzichte van de overeenkomstig artikel 9 vastgestelde hoeveelheid afneemt met een hoeveelheid emissierechten die overeenkomt met de algehele beperking van de emissie van broeikasgassen door de Gemeenschap onder de 20% waartoe de internationale overeenkomst de Gemeenschap verplicht, vermenigvuldigd met het aandeel in de algehele beperking van de emissie van broeikasgassen in 2020 die de Gemeenschapsregeling overeenkomstig de artikelen 9 en 9 a bijdraagt.

3. De exploitanten kunnen voor maximaal de helft van de beperking die overeenkomstig lid 2 plaatsvindt, gebruik maken van CER's, ERU's of andere overeenkomstig lid 4 goedgekeurde kredieten uit derde landen die de internationale overeenkomst gesloten hebben.

4. De Commissie kan maatregelen vaststellen om het gebruik van andere projecttypes dan de in artikel 11 a, leden 2 tot en met 5, bedoelde types door exploitanten in de Gemeenschapsregeling te regelen of het gebruik door deze exploitanten van andere mechanismen die krachtens de internationale overeenkomst worden gecreëerd.

Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door aanvulling daarvan, worden vastgesteld volgens de in artikel [23, lid 3,] bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing."

64. Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I van deze richtlijn.

65. Bijlage II van deze richtlijn wordt als bijlage II a toegevoegd.

66. Bijlage III wordt geschrapt.

Artikel 2 Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2012 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van deze bepalingen en een correlatietabel tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij doen echter de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [31 december 2009] aan artikel 9 a, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG, zoals ingevoegd bij artikel 1, onder (6), van deze richtlijn, en aan artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG, zoals gewijzigd bij artikel 1, onder (9), van deze richtlijn, te voldoen.

De lidstaten passen de in de eerste alinea bedoelde bepalingen met ingang van 1 januari 2013 toe. Wanneer de lidstaten de in de eerste en tweede alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 3 Overgangsbepaling

De bepalingen van Richtlijn 2003/87/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG, blijven tot 31 december 2012 van toepassing.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 5 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, […]

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

Bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG wordt als volgt gewijzigd:

67. Punt 1 wordt vervangen door:

"1. Installaties of delen van installaties die voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen worden gebruikt, en stookinstallaties die uitsluitend biomassa gebruiken, vallen niet onder deze richtlijn."

68. In punt 2 wordt de volgende zin toegevoegd:

"Bij de berekening van de totale capaciteit van stookinstallaties worden eenheden met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 3 MW buiten beschouwing gelaten."

69. De tabel wordt als volgt gewijzigd:

a) De eerste rij activiteitscategorieën wordt vervangen door:

"

Levering van elektriciteit of warmte Stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW (met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijk of huishoudelijk afval) Andere energieactiviteiten Aardolieraffinaderijen Cokesfabrieken | Kooldioxide Kooldioxide Kooldioxide |

"

b) De tweede rij activiteitscategorieën wordt als volgt gewijzigd:

i) in de kopregel wordt " ferrometalen " vervangen door " metalen ";

ii) de volgende alinea's worden toegevoegd:

"

Productie en bewerking van ferrometalen (inclusief ferrolegeringen) waarbij stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt, met inbegrip van walserijen, herverhitters, gloeiovens, smederijen, gieterijen, coating en beitsen. Productie van aluminium (primair, en secundair wanneer stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt). Productie en bewerking van non-ferrometalen, met inbegrip van de productie van legeringen, raffinage, gieterijen enz., waarbij stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. | Kooldioxide Kooldioxide en perfluorkoolstoffen Kooldioxide |

"

c) De derde rij activiteitscategorieën wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea wordt vervangen door: "Installaties voor de vervaardiging van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag of de bereiding van kalk, inclusief het calcineren van dolomiet en magnesiet, in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag, dan wel in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag";

ii) in de derde alinea wordt de volgende tekst geschrapt:"en/of met een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een zetdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3";

iii) de volgende alinea's worden toegevoegd:

"

Installaties voor de vervaardiging van steenwol met een capaciteit van meer dan 20 ton per dag. Installaties voor het drogen of calcineren van gips of voor de productie van gipsplaten en andere gipsproducten, waarbij stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. | Kooldioxide Kooldioxide |

"

4) De volgende rijen activiteitscategorieën worden toegevoegd:

"

Chemische industrie Productie van roet waarbij organische stoffen zoals olie, teer en kraak- en destillatieresiduen worden verkoold, waarbij stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. Productie van salpeterzuur Productie van adipinezuur Productie van glyoxal en glyoxylzuur Productie van ammoniak Productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatie of vergelijkbare processen, met een productiecapaciteit van meer dan 100 ton per dag. Productie van waterstof (H2) en synthesegas door reforming of gedeeltelijke oxidatie met een productiecapaciteit van meer dan 25 ton per dag. Productie van natriumcarbonaat (Na2CO3) en natriumbicarbonaat (NaHCO3). …………………………………………………………… Afvangen, vervoer en geologische opslag van broeikasgasemissies Installaties voor het afvangen van broeikasgassen met het oog op vervoer en geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn xxxx/xx/EG[24] een vergunning is verleend. Pijpleidingen voor het vervoer van broeikasgassen met het oog op geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn xxxx/xx/EG een vergunning is verleend. Opslaglocaties voor de geologische opslag van broeikasgassen waarvoor krachtens Richtlijn xxxx/xx/EG een vergunning is verleend. | Kooldioxide Kooldioxide en distikstofoxide Kooldioxide en distikstofoxide Kooldioxide en distikstofoxide Kooldioxide Kooldioxide Kooldioxide Kooldioxide Alle in bijlage II vermelde broeikasgassen Alle in bijlage II vermelde broeikasgassen Alle in bijlage II vermelde broeikasgassen |

"

BIJLAGE II

De volgende bijlage II bis wordt aan Richtlijn 2003/87/EG toegevoegd:

" BIJLAGE II bis

Verhoging van het percentage emissierechten dat krachtens artikel 10, lid 2, onder a), door de lidstaten wordt geveild, met het oog op solidariteit en groei in de Gemeenschap, gericht op beperking van de emissie en aanpassing aan de effecten van klimaatverandering

Aandeel van de lidstaat |

België | 10% |

Bulgarije | 53% |

Tsjechië | 31% |

Estland | 42% |

Griekenland | 17% |

Spanje | 13% |

Italië | 2% |

Cyprus | 20% |

Letland | 56% |

Litouwen | 46% |

Luxemburg | 10% |

Hongarije | 28% |

Malta | 23% |

Polen | 39% |

Portugal | 16% |

Roemenië | 53% |

Slovenië | 20% |

Slowakije | 41% |

Zweden | 10% |

"

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. BENAMING VAN HET VOORSTEL

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden

2. ABM/ABB-KADER

Betrokken beleidsterrein(en) en bijbehorende activiteit(en):

Beleidsterrein: 07 – Milieu

ABB-code 0703: Tenuitvoerlegging van milieubeleid en –wetgeving van de Gemeenschap.

3. BEGROTINGSONDERDELEN

3.1. Begrotingsonderdelen (beleidsuitgaven en bijbehorende uitgaven voor technische en administratieve bijstand (vroegere BA-onderdelen)) inclusief omschrijving:

Artikel 07 03 07 - LIFE+ (Financieel Instrument voor het milieu — 2007-2013)

3.2. Duur van de actie en van de financiële gevolgen:

Voor de periode 2009-2013 zullen de benodigde kredieten worden gedekt door de middelen die al zijn uitgetrokken voor het programma LIFE+. Aangezien de herziene wetgeving pas van kracht wordt vanaf 2013 en er geen einddatum voor de actie is bepaald, zal het voorstel ook daarna nog – tenminste wat de regelmatige toetsing van de werking van de regeling betreft – gevolgen hebben voor de communautaire begroting. De grootste onzekerheidsfactor is het tijdstip waarop een internationale klimaatovereenkomst zal worden gesloten, als gevolg waarvan de regeling mogelijk zal moeten worden aangepast.

3.3. Begrotingskenmerken (voeg zo nodig rijen toe):

Begrotingsonderdeel | Soort uitgave | Nieuw | Bijdrage EVA | Bijdrage kandidaat-lidstaten | Rubriek financiële vooruitzichten |

07 03 07 | Niet-verplicht | GK | NEE | NEE | NEE | nr. 2 |

4. OVERZICHT VAN DE MIDDELEN

4.1. Financiële middelen

4.1.1. Overzicht van de vastleggingskredieten (VK) en betalingskredieten (BK)

In miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Soort uitgave | Punt nr. | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. | Totaal |

Beleidsuitgaven[25] |

Vastleggingskredieten (VK) | 8.1. | a | 0,900 | 1,850 | 0,150 | 0,150 | 0,000 | 0,000 | 3,050 |

Betalingskredieten (BK) | b | 0,270 | 1,185 | 0,815 | 0,675 | 0,105 | 0,000 | 3,050 |

Administratieve uitgaven binnen het referentiebedrag[26] |

Technische & administratieve bijstand (NGK) | 8.2.4. | c | 0,000 | 0,000 | 0,000 | 0,000 | 0,000 | 0,000 | 0,000 |

TOTAAL REFERENTIEBEDRAG |

Vastleggingskredieten | a+c | 0,900 | 1,850 | 0,150 | 0,150 | 0,000 | 0,000 | 3,050 |

Betalingskredieten | b+c | 0,270 | 1,185 | 0,815 | 0,675 | 0,105 | 0,000 | 3,050 |

Administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen[27] |

Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven (NGK) | 8.2.5. | d | 1,170 | 1,813 | 1,287 | 0,819 | 0,819 | 0,819 | 6,727 |

Andere niet in het referentiebedrag begrepen administratieve uitgaven (NGK) | 8.2.6. | e | 0,250 | 0,287 | 0,341 | 0,395 | 0,277 | 0,331 | 1,881 |

Totale indicatieve kosten van de maatregel |

TOTAAL VK inclusief personeelsuitgaven | a+c+d+e | 2,320 | 3,950 | 1,778 | 1,364 | 1,096 | 1,150 | 11,658 |

TOTAAL BK inclusief personeelsuitgaven | b+c+d+e | 1,690 | 3,285 | 2,443 | 1,889 | 1,201 | 1,150 | 11,658 |

Medefinanciering

Indien het voorstel door lidstaten of uit andere bronnen (geef aan welke) wordt medegefinancierd, geef dan een raming daarvan in de onderstaande tabel (voeg extra rijen toe indien de medefinanciering uit meer dan een bron afkomstig is):

In miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Medefinancieringsbron | Jaar n | n + 1 | n + 2 | n + 3 | n + 4 | n + 5 en later | Totaal |

…………………… | f | 0,000 | 0,000 | 0,000 | 0,000 | 0,000 | 0,000 | 0,000 |

TOTAAL VK inclusief medefinanciering | a+c+d+e+f |

4.1.2. Verenigbaarheid met de financiële programmering

X Het voorstel is verenigbaar met de bestaande financiële programmering.

( Het voorstel vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten.

( Het voorstel vergt wellicht toepassing van de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord[28] (flexibiliteitsinstrument of herziening van de financiële vooruitzichten).

4.1.3. Financiële gevolgen voor de ontvangsten

X Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

( Het voorstel heeft de volgende financiële gevolgen voor de ontvangsten:

Alle gegevens en opmerkingen over de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten moeten in een aparte bijlage worden vermeld.

In miljoen euro (tot op een decimaal)

Vóór de actie [Jaar n-1] | Situatie na de actie |

Totale personele middelen in VTE | 10 A*/AD | 15.5 A*/AD | 11 A*/AD | 7 A*/AD | 7 A*/AD | 7 A*/AD |

5. KENMERKEN EN DOELSTELLINGEN

5.1. Behoefte waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

De EU-regeling voor de handel in emissierechten is een van de belangrijkste instrumenten voor de bijdrage van de EU tot het verwezenlijken van de aanzienlijke emissiereducties die nodig zijn om een gevaarlijke verandering van het klimaat tegen te gaan.

In het licht van de tijdens de eerste handelsperiode opgedane ervaringen en na uitvoerige raadplegingen van de betrokken partijen werd duidelijk dat de regeling moet worden versterkt en uitgebreid tot andere grote industriële vervuilers, opdat ze kan uitgroeien tot een stevige bouwsteen voor een mondiale koolstofmarkt en een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. Hiertoe zijn financiële middelen nodig, zodat de Commissie de haar door de richtlijn toegewezen taken kan uitvoeren, namelijk:

- de uitwerking van verordeningen die gedetailleerde uitvoeringsbepalingen bevatten inzake bewaking en rapportage, verificatie van emissieverslagen, accreditatie van verificateurs en veilingen,

- de uitwerking van communautaire regels voor de toewijzing van emissierechten,

- de uitwerking van regels inzake projecten die broeikasgasemissies binnen of buiten de Gemeenschap reduceren,

- de eventuele uitwerking van methoden en bepalingen die geldig blijven totdat een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering wordt gesloten,

- de nodige aanpassingen aan de richtlijn zodra een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering is gesloten,

- de uitwerking van afspraken en overeenkomsten voor de wederzijdse erkenning van emissierechten tussen de communautaire regeling en met deze regeling verenigbare, verplichte regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten in andere delen van de wereld,

- opdrachten voor studies en andere technische bijstand in verband met de tenuitvoerlegging,

- voorlichtingsacties en capaciteitopbouwende activiteiten.

De verhoogde zekerheid, voorspelbaarheid en harmonisatie van de regeling zullen in de eerste plaats ten goede komen aan de exploitanten van installaties die momenteel in de regeling zijn opgenomen of waarvoor wordt voorgesteld hen in de toekomst in de regeling op te nemen. Indirect zullen ook tussenhandelaren kunnen profiteren van de verhoogde transparantie en voorspelbaarheid.

5.2. Meerwaarde van het communautaire optreden, samenhang van het voorstel met andere financiële instrumenten en mogelijke synergie

De beste manier om maatregelen te treffen inzake de reductie van broeikasgasemissies is via wetgeving en coördinatie van de acties op communautair niveau. Uit de eerste fase van de EU-ETS, die liep van 2005 tot en met 2007, bleek dat verhoogde harmonisatie, bv. inzake het toepassingsgebied van de richtlijn, de vaststelling van emissieplafonds en de regels voor de toewijzing, essentieel is om concurrentieverstoringen op de interne markt te vermijden.

Beleidsuitgaven zijn gepland binnen het deel van de begroting voor LIFE+ dat rechtstreeks centraal wordt beheerd.

5.3. Doelstellingen, verwachte resultaten en bijbehorende indicatoren van het voorstel in de context van het ABM

Op de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 werd de doelstelling van de EU bekrachtigd om haar broeikasgasemissies in het kader van een mondiale en brede overeenkomst voor de periode na 2012 tegen 2020 met 20%, en op bepaalde voorwaarden met 30%, te verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten.

Voorts werd tijdens diezelfde Europese Raad bevestigd dat de EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU-ETS) een van de belangrijkste instrumenten is en blijft waarmee de EU bijdraagt tot het bewerkstelligen van de aanzienlijke emissieverminderingen die nodig zijn om te voldoen aan de strategische doelstelling van een beperking van de stijging van de gemiddelde temperatuur in de wereld tot maximaal 2 graden Celsius boven de pre-industriële niveaus.

In deze context is het van het allergrootste belang dat de EU-ETS wordt verbeterd en uitgebreid in het licht van de ervaringen die werden opgedaan tijdens de eerste "al-doende-leren"-fase van 2005 tot en met 2007 en dat de regeling wordt voorbereid op de koppeling met verenigbare "cap-and-trade"-regelingen in andere delen van de wereld. De doelstellingen van het voorstel zijn uiteengezet in de toelichting.

Doelstelling | Indicator |

Stroomlijning en uitbreiding van het toepassingsgebied van de EU-ETS | Minder klachten van de industrie en de lidstaten met betrekking tot de verschillende invulling van het toepassingsgebied in de lidstaten en met betrekking tot buitensporige administratieve kosten voor de kleinste installaties. |

Verdere harmonisatie en grotere voorspelbaarheid van de regeling | Geen concurrentieverstoring in de interne markt als gevolg van verschillen in de tenuitvoerlegging tussen de lidstaten. Voldoende rechtszekerheid voor bedrijven, opdat zij kunnen beslissen om op middellange of lange termijn te investeren in koolstofarme technologieën. |

Strenge naleving en handhaving | Veel vertrouwen in de EU-ETS, ook op internationaal vlak. |

Koppeling met geschikte emissiehandelsregelingen in derde landen en passende middelen om ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie bij de regeling te betrekken | Hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van emissiehandelsregelingen in derde landen of administratieve entiteiten met het oog op koppeling aan de EU-ETS, zonder de milieu-integriteit van laatstgenoemde regeling in het gedrang te brengen. |

5.4. Wijze van uitvoering (indicatief)

X Gecentraliseerd beheer

X rechtstreeks door de Commissie

( gedelegeerd aan:

( uitvoerende agentschappen

( door de Gemeenschappen opgerichte organen als bedoeld in artikel 185 van het Financieel Reglement

( nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbare-dienstverleningstaak

( Gedeeld of gedecentraliseerd beheer

( met lidstaten

( met derde landen

( Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Opmerkingen:

6. TOEZICHT EN EVALUATIE

6.1. Toezicht

De lidstaten zullen verslag moeten uitbrengen over al hun acties en maatregelen ter uitvoering van de richtlijn (artikel 1, lid 7, en artikel 2 van het voorstel).

De overeenkomsten die de Commissie ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de richtlijn sluit, moeten voorzien in supervisie en financiële controle door de Commissie of een door de Commissie gemachtigd vertegenwoordiger, alsmede audits door de Rekenkamer, zo nodig ter plaatse.

6.2. Evaluatie

6.2.1. Evaluatie vooraf

Zie de effectbeoordeling die dit voorstel vergezelt. Hierin komen de economische, sociale, gezondheids- en milieueffecten van de voorgestelde maatregelen aan bod. Deze evaluatie gebeurde in 2007 en werd deels intern en deels door externe consultants uitgevoerd.

6.2.2. Naar aanleiding van een tussentijdse evaluatie of evaluatie achteraf genomen maatregelen (ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan)

In de voorgestelde maatregelen en de bijbehorende effectbeoordeling zijn de ervaringen verwerkt die zijn opgedaan met de werking van de Gemeenschapsregeling tijdens de periode 2005-2007.

6.2.3. Vorm en frequentie van toekomstige evaluaties

Het verloop van de tenuitvoerlegging van dit voorstel en de toereikendheid van de middelen zullen jaarlijks worden geëvalueerd in samenhang met het beheersplan.

7. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

Volledige toepassing van de interne controlenormen nrs. 14, 15, 16, 18, 19, 20 en 21, en de beginselen die zijn neergelegd in Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

8. MIDDELEN

8.1. Financiële kosten van de doelstellingen van het voorstel

Vastleggingskredieten, in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014+ |

Ambtenaren of tijdelijk personeel[30] (XX 01 01) | A*/AD | 9 | 14,5 | 10 | 6 | 6 | 6 |

B*, C*/AST | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |

Uit art. XX 01 02 gefinancierd personeel[31] |

Uit art. XX 01 04/05 gefinancierd ander personeel[32] |

TOTAAL | 10 | 15,5 | 11 | 7 | 7 | 7 |

8.2.2. Omschrijving van de taken die uit de actie voortvloeien

- Verordeningen uitwerken inzake veilingen; bewaking en rapportage; verificatie en accreditatie

- Communautaire regels voor de toewijzing van emissierechten en een communautair elektronisch register uitwerken

- Nagaan in hoeverre er behoefte is aan een specifiek mechanisme voor bepaalde energie-intensieve installaties, dat van toepassing zou blijven totdat een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering wordt gesloten

- De regeling, voor zover nodig, aanpassen aan de bepalingen van een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering

- Toezien op de tenuitvoerlegging in de lidstaten

- Capaciteitopbouwende activiteiten en voorlichtingsacties

8.2.3. Herkomst van het (statutaire) personeel

( Posten die momenteel zijn toegewezen aan het beheer van het te vervangen of te verlengen programma

( Posten die al zijn toegewezen in het kader van de JBS/VOB-procedure voor jaar n

X Posten waarom in het kader van de volgende JBS/VOB-procedure zal worden gevraagd

( Bestaande posten binnen de beherende dienst die worden heringedeeld (interne herindeling)

( Posten die voor jaar n nodig zijn maar die in het kader van de JBS/VOB-procedure voor dat jaar nog niet zijn toegewezen

8.2.4. Andere administratieve uitgaven binnen het referentiebedrag ( XX 01 04/05 – Uitgaven voor administratief beheer )

In miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel (nummer en omschrijving) | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. | TOTAAL |

Andere technische en administratieve bijstand |

- intern |

- extern |

Totaal Technische en administratieve bijstand |

8.2.5. Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen

In miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Soort personeel (XX 01 01) | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 en later |

Ambtenaren en tijdelijk personeel (XX 01 01) | 1,170 | 1,813 | 1,287 | 0,819 | 0,819 | 0,819 |

Uit art. XX 01 02 gefinancierd personeel (hulpfunctionarissen, gedetacheerde nationale deskundigen, personeel op contractbasis enz.) (vermeld begrotingsonderdeel) |

Totaal Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen | 1,170 | 1,813 | 1,287 | 0,819 | 0,819 | 0,819 |

Berekening – Ambtenaren en tijdelijke functionarissen |

Het standaardsalaris voor 1A*/AD-ambtenaar, zoals opgenomen in punt 8.2.1, is 117 000 EUR |

Berekening – Uit artikel XX 01 02 gefinancierd personeel |

n.v.t. |

8.2.6. Andere administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen In miljoen euro (tot op 3 decimalen) |

2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. | TOTAAL |

XX 01 02 11 01 – Dienstreizen | 0,010 | 0,010 | 0,010 | 0,030 |

XX 01 02 11 02 – Conferenties en vergaderingen |

XX 01 02 11 03 – Comités[34] | 0,027 | 0,081 | 0,135 | 0,027 | 0,081 | 0,351 |

XX 01 02 11 04 – Studies en adviezen |

XX 01 02 11 05 – Informatiesystemen |

2 Totaal Andere beheersuitgaven (XX 01 02 11) | 0,000 | 0,037 | 0,091 | 0,145 | 0,027 | 0,081 | 0,381 |

3 Andere uitgaven van administratieve aard (XX.010301 (Uitrusting van het gegevenscentrum, diensten en bedrijfskosten van het gegevenscentrum)) | 0,250 | 0,250 | 0,250 | 0,250 | 0,250 | 0,250 | 1,500 |

Totaal Administratieve uitgaven, andere dan personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven, die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen | 0,250 | 0,287 | 0,341 | 0,395 | 0,277 | 0,331 | 1,881 |

Berekening - Andere administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen |

In 2010-2012 zijn voor het personeel van de Commissie jaarlijks tien dienstreizen voorzien, van 1 000 EUR per reis, om in de lidstaten de nieuwe wetgeving toe te lichten en de tenuitvoerlegging ervan te vergemakkelijken. Er zijn bijeenkomsten van het Comité klimaatverandering gepland (27 000 EUR per bijeenkomst) voor de aanneming van drie nieuwe verordeningen van de Commissie, de wijziging van een bestaande verordening van de Commissie en de vaststelling van communautaire regels voor de toewijzing van emissierechten. Zodra een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering is gesloten, zullen bepaalde onderdelen van de EU-ETS wellicht moeten worden gewijzigd via de comitologieprocedure. Dezelfde procedure zal wellicht ook moeten worden gebruikt m.b.t. afspraken of overeenkomsten inzake de koppeling van de EU-ETS met regelingen in derde landen. De bijeenkomsten van het Comité klimaatverandering voor de aanneming van de verordeningen van de Commissie en de vaststelling van communautaire regels voor de toewijzing van emissierechten zullen moeten plaatsvinden in de periode 2010-2012. Het tijdstip van de andere bijeenkomsten zal door de internationale ontwikkelingen worden bepaald. De hier vermelde kosten (250 000 EUR per jaar) hebben betrekking op de hosting van het CITL/communautair register door de Commissie en op de aankoop en het onderhoud van IT- en communicatie-instrumenten die nodig zijn om het systeem volledig operationeel te maken. Het door de Commissie overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 87/2003/EG bij te houden CITL, een onafhankelijk transactielogboek waarin de verlening, de overdracht en de annulering van emissierechten worden vastgelegd, is van cruciaal belang voor de werking van de EU-regeling voor de handel in emissierechten. Krachtens artikel 68 van Verordening (EG) nr. 2216/2004, die bepalingen bevat inzake het registersysteem, moet de Commissie ervoor zorgen dat het CITL en het CR (een apart register dat de Commissie krachtens het Protocol van Kyoto moet bijhouden) 24 uur per dag en 7 dagen per week operationeel zijn en dat onderbrekingen in het functioneren van deze systemen tot een minimum worden beperkt. De kosten in samenhang met de ontwikkeling en het onderhoud van het systeem vallen onder begrotingsonderdeel 07 03 07 (LIFE +) – zie punt 8.1 |

De behoeften inzake administratieve en personele middelen worden gefinancierd uit de toewijzing die het beherende directoraat-generaal, rekening houdend met de budgettaire beperkingen, in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure ontvangt.

[1] Regeling voor de handel in emissierechten – Conclusies van de Raad van 26 juni 2007, beschikbaar op http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/07/st11/st11429.nl07.pdf

[2] The World Bank, State and Trends of the Carbon Market, May 2007 .

[3] Richtlijn 2003/87/EG

[4] COM(2006) 676 van 13 november 2006

[5] ibid.

[6] EU-doelstellingen voor de verdere ontwikkeling van de internationale klimaatregeling voor de periode na 2012, Conclusies van de Raad van 20 februari 2007, beschikbaar ophttp://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/07/st06/st06621.nl07.pdf

[7] De verslagen over de besproken onderwerpen en de resultaten van de besprekingen zijn beschikbaar op: http://ec.europa.eu/environment/climat/emission/review_en.htm

[8] Er wordt aangegeven dat de nalevingskosten mogelijk met 30 à 40% kunnen worden verminderd door de opneming van nieuwe sectoren en gassen, op voorwaarde dat aan bepaalde voorwaarden inzake adequate bewaking, goede rapportage en verificatie is voldaan. Zie in dit verband het eindverslag van de eerste bijeenkomst van de EPK-werkgroep "Emissiehandel" inzake de evaluatie van de EU-ETS wat de werkingssfeer van de richtlijn betreft, dat beschikbaar is ophttp://ec.europa.eu/environment/climat/emission/review_en.htm.

[9] Deze cijfers zijn ramingen die nog kunnen worden bijgesteld.

[10] Advies in eerste lezing van het Europees Parlement en politiek akkoord van de Raad over het voorstel van de Commissie om de luchtvaart op te nemen in de EU-ETS.

[11] Wanneer de volledige emissiecijfers voor 2006 beschikbaar zijn, zou de Commissie eventueel bereid zijn de gemiddelde emissies van 2005 en 2006 in de EU-ETS als basis voor deze verdeling te gebruiken.

[12] PB C van , blz. .

[13] PB C van , blz. .

[14] PB C van , blz. .

[15] PB C van , blz. .

[16] PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 18).

[17] PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11.

[18] Vierde evaluatieverslag van het Intergovernmental Panel on Climate Change, op 17 november 2007 in Valencia (Spanje) vastgesteld en beschikbaar op www.ipcc.ch.

[19] Conclusies van de vergadering van de Europese Raad van 8-9 maart 2007 in Brussel.

[20] COM(2006) 583 definitief van 6 oktober 2006.

[21] Dertiende conferentie van de partijen bij het UNFCCC en derde vergadering van de partijen bij het Protocol van Kyoto, gehouden in Bali (Indonesië), 3-14 december 2007.

[22] PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1.

[23] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

[24] Richtlijn xxxx/xx/EG betreffende de geologische opslag van kooldioxide.

[25] Uitgaven die niet onder hoofdstuk xx 01 van titel xx vallen.

[26] Uitgaven in het kader van artikel xx 01 04 van titel xx.

[27] Uitgaven in het kader van hoofdstuk xx 01, met uitzondering van de artikelen xx 01 04 en xx 01 05.

[28] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[29] Voeg zo nodig extra kolommen toe (wanneer de duur van de actie langer is dan 6 jaar).

[30] Waarvan de kosten NIET door het referentiebedrag worden gedekt.

[31] Waarvan de kosten NIET door het referentiebedrag worden gedekt.

[32] Waarvan de kosten door het referentiebedrag worden gedekt.

[33] Zie het specifieke financieel memorandum voor de betrokken uitvoerende agentschappen.

[34] Vermeld het soort comité en de groep waartoe het behoort.

Top