This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52001PC0055
Proposal for a Council Decision concerning the conclusion of an agreement between the European Community and the Republic of Iceland and the Kingdom of Norway concerning the criteria and mechanisms for establishing the State responsible for examining a request for asylum lodged in a Member State or Iceland or Norway
Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend
Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend
/* COM/2001/0055 def. - CNS 2001/0031 */
PB C 154E van 29/05/2001, p. 244–250
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend /* COM/2001/0055 def. - CNS 2001/0031 */
Publicatieblad Nr. 154 E van 29/05/2001 blz. 0244 - 0250
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD inzake de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend (door de Commissie ingediend) TOELICHTING Volgens artikel 7 van de Overeenkomst van 18 mei 1999 tussen de Raad, IJsland en Noorwegen inzake de wijze waarop deze beide landen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (hierna de "Schengen-kaderovereenkomst") is het sluiten van een overeenkomst over de rechten en verplichtingen die vervat zijn in de Overeenkomst van Dublin een voorafgaande voorwaarde voor het afschaffen van grenscontroles tussen de Schengenlanden en de landen van de Noordse Paspoortunie. Die afschaffing is gepland voor 25 maart 2001. Nadat de Commissie de Raad in september 1999 een aanbeveling had gedaan, heeft de Raad in mei 2000 de Commissie gemachtigd om met Noorwegen en IJsland te onderhandelen over een overeenkomst die in grote lijnen de rechten en verplichtingen overneemt die vervat zijn in de Overeenkomst van Dublin en in de EURODAC-verordening, die de toepassing van de Overeenkomst van Dublin vergemakkelijkt. Formele en informele onderhandelingen werden aangevat op 4 juli 2000 en afgerond op 28 november. De lidstaten werden geregeld geïnformeerd en geraadpleegd in de loop van de onderhandelingen. De rechtsgrond voor de overeenkomst is artikel 63, lid 1, juncto artikel 300 EG-Verdrag. De overeenkomst heeft betrekking op de rechten en verplichtingen die vervat zijn in a) de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend, met uitzondering van de artikelen 16 tot en met 22, b) de besluiten van het krachtens artikel 18 van de Overeenkomst van Dublin opgerichte Comité, c) Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken met het oog op de daadwerkelijke toepassing van de Overeenkomst van Dublin. Aangezien de overeenkomst niet gebaseerd is op het Protocol (nr. 2) tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, kon het model van het "Gemengd Comité" ("Mixed Committee") dat in de Schengen-kaderovereenkomst wordt gehanteerd, niet zonder meer worden overgenomen en werd het vervangen door een klassiek bilateraal (of in dit geval "trilateraal") Comité, zoals dat voorkomt in alle overeenkomsten van de Gemeenschap ("Joint Committee" - in deze overeenkomst in het Nederlands toch ook "Gemengd Comité" genoemd). Het voorzitterschap van het Gemengd Comité wordt afwisselend voor een periode van zes maanden waargenomen door de Commissie en IJsland of Noorwegen. De structuur van het comité heeft als uitgangspunt dat Noorwegen en IJsland weliswaar zullen worden betrokken bij de "besluitvoorbereiding" maar niet bij de "besluitvorming". Wat de Overeenkomst van Dublin betreft (een overeenkomst van internationaal publiek recht tussen de lidstaten), kan de Gemeenschap in een overeenkomst met derde landen de procedures en verplichtingen voor de partijen bij de Overeenkomst van Dublin niet formeel wijzigen. Het was daarom ook niet mogelijk Noorwegen en IJsland te betrekken bij het krachtens artikel 18 van de Overeenkomst van Dublin opgerichte Comité. De enig mogelijke oplossing bestond erin via een aantal verklaringen overeen te komen dat - hoewel het hier om een klassieke comitéstructuur van overeenkomsten van de Gemeenschap gaat - de lidstaten er tot op zekere hoogte bij worden betrokken. Alle toekomstige besluiten van het krachtens artikel 18 van de Overeenkomst van Dublin opgerichte Comité kunnen in het Gemengd Comité worden besproken voordat zij in het Comité van artikel 18 worden vastgesteld, maar wanneer de besluiten eenmaal zijn vastgesteld, moeten zij door Noorwegen en IJsland worden toegepast. Niet-aanvaarding brengt dezelfde procedure op gang als in het kader van de Schengen-kaderovereenkomst (opschorting en uiteindelijk beëindiging). Aldus wordt een coherente toepassing van alle besluiten in verband met de Overeenkomst van Dublin verzekerd. Met betrekking tot de toekomstige "communautarisering" van de Overeenkomst van Dublin bestaat een soortgelijk mechanisme. Noorwegen en IJsland kunnen een bijdrage leveren in de fase van de besluitvoorbereiding, maar zullen het uiteindelijke besluit dat de Raad vaststelt moeten aanvaarden (anders wordt de overeenkomst opgeschort en later beëindigd). Ook nieuwe bepalingen betreffende EURODAC zullen op dezelfde wijze moeten worden aanvaard. Het doel van een coherente jurisprudentie kon worden bereikt door het "kopiëren" van de desbetreffende bepalingen in de Overeenkomst over het Schengenacquis (artikel 6). De richtlijn gegevensbescherming zal door IJsland en Noorwegen op dezelfde wijze worden toegepast als door de lidstaten (artikel 1, lid 3). De bepaling inzake de territoriale toepassing staat, aan de EU-zijde, borg voor een parallellisme met de Overeenkomst van Dublin en houdt met name rekening met de kwestie Gibraltar (artikel 13). Met de specifieke situatie van Denemarken wordt rekening gehouden in artikel 12. De bepaling betreffende de begroting (artikel 9) is grotendeels gebaseerd op een soortgelijke bepaling in de Schengen-kaderovereenkomst. De Commissie beschouwt de onderhandelingen als geslaagd en acht de ontwerp-overeenkomst aanvaardbaar voor de Gemeenschap. Om interne juridische redenen drong IJsland aan op een formele ondertekening van de overeenkomst. Daarom is dit besluit voorafgegaan door een besluit van de Raad inzake de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend. Dat besluit is vastgesteld op 19 januari. Het onderhavige besluit geeft niet alleen toestemming voor het sluiten van de overeenkomst, maar bevat tevens een aantal regelingen voor de praktische toepassing ervan. Met name wordt erin bepaald dat de Commissie de Gemeenschap zal vertegenwoordigen in het bij artikel 3 van de overeenkomst ingestelde Gemengd Comité. Aangezien het Gemengd Comité bepaalde beslissingsbevoegdheden heeft, diende voorts te worden voorzien in een afgeleide rechtsgrond, waarin een procedure wordt vastgelegd voor het vaststellen van de standpunten van de Gemeenschap in het Gemengd Comité. Daartoe bepaalt het besluit dat de vaststelling van het reglement van orde van het Gemengd Comité zal geschieden door de Commissie, in overleg met een door de Raad ingesteld bijzonder comité. Met betrekking tot andere besluiten die door het Gemengd Comité moeten worden genomen, bepaalt het besluit dat het standpunt van de Gemeenschap door de Raad wordt vastgesteld met gekwalificeerde meerderheid, op voorstel van de Commissie. Overeenkomstig artikel 300, lid 3, EG-Verdrag moet het Europees Parlement worden geraadpleegd over de sluiting van de overeenkomst. 2001/0031 (CNS) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD inzake de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 63, lid 1, juncto de tweede zin van de eerste alinea van artikel 300, lid 2, en de eerste alinea van artikel 300, lid 3, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Parlement, Overwegende hetgeen volgt: (1) De Commissie heeft namens de Europese Gemeenschap onderhandeld over een Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend (hierna: "de Overeenkomst"), (2) De Overeenkomst is namens de Europese Gemeenschap op 19 januari 2001 ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum, overeenkomstig Besluit .../...../EG van de Raad van 19 januari 2001, (3) De Overeenkomst dient thans te worden goedgekeurd, (4) Het is tevens noodzakelijk regelingen vast te stellen voor de toepassing van sommige bepalingen van de Overeenkomst, (5) Door de Overeenkomst wordt een Gemengd Comité ingesteld, dat beslissingsbevoegdheden heeft op bepaalde gebieden, en het is derhalve noodzakelijk te bepalen wie de Gemeenschap in dat Comité vertegenwoordigt, (6) Voorts dient een procedure te worden vastgesteld waarin wordt vastgelegd hoe een communautair standpunt tot stand komt, BESLUIT: Artikel 1 De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend wordt bij dezen namens de Gemeenschap goedgekeurd. De tekst van de Overeenkomst is aan dit besluit gehecht. Artikel 2 De Voorzitter van de Raad wordt bij dezen gemachtigd om de persoon aan te wijzen die ermee wordt belast, namens de Gemeenschap het in artikel 14 van de Overeenkomst genoemde akte van goedkeuring neer te leggen, waarmee de instemming van de Gemeenschap om door de Overeenkomst gebonden te zijn tot uiting wordt gebracht. Artikel 3 De Commissie zal de Gemeenschap vertegenwoordigen in het bij artikel 3 van de Overeenkomst ingestelde Gemengd Comité. Artikel 4 (1) In het Gemengd Comité zal het standpunt van de Gemeenschap met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het comité, zoals bepaald in artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst, worden vertolkt door de Commissie, na raadpleging van een door de Raad ingesteld bijzonder comité. (2) Voor alle andere besluiten van het Gemengd Comité zal het standpunt van de Gemeenschap bij gekwalificeerde meerderheid worden vastgesteld door de Raad, op voorstel van de Commissie. Artikel 5 Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Gedaan te Voor de Raad De Voorzitter OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP, DE REPUBLIEK IJSLAND EN HET KONINKRIJK NOORWEGEN BETREFFENDE DE CRITERIA EN DE MECHANISMEN VOOR DE VASTSTELLING VAN DE STAAT DIE VERANTWOORDELIJK IS VOOR DE BEHANDELING VAN EEN ASIELVERZOEK DAT IN EEN LIDSTAAT, IN IJSLAND OF IN NOORWEGEN WORDT INGEDIEND DE EUROPESE GEMEENSCHAP de REPUBLIEK IJSLAND het KONINKRIJK NOORWEGEN, hierna "de overeenkomstsluitende partijen" te noemen, OVERWEGENDE dat de lidstaten van de Europese Unie de overeenkomst van Dublin hebben gesloten betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend [1], welke op 15 juni 1990 in Dublin is ondertekend (hierna "de Overeenkomst van Dublin"); [1] PB C 254 van 19.8.1997, blz. 1. MEMOREREND dat artikel 7 van de overeenkomst van 18 mei 1999 tussen de Raad van de Europese Unie (hierna "de Raad"), de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis [2] bepaalt dat een passende regeling moet worden gesloten inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een van de lidstaten of in IJsland of Noorwegen is ingediend; [2] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36. OORDELEND dat het derhalve dienstig is in deze overeenkomst de bepalingen van de Overeenkomst van Dublin en de relevante bepalingen die reeds door het krachtens artikel 18 van die overeenkomst ingestelde comité zijn vastgesteld, op te nemen, onverminderd de betrekkingen die de Overeenkomst van Dublin tussen de overeenkomstsluitende partijen bij die overeenkomst tot stand heeft gebracht; OVERWEGENDE dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens [3] (hierna de "richtlijn gegevensbescherming") door IJsland en Noorwegen, wanneer zij voor het in deze overeenkomst beschreven doel gegevens verzamelen, moet worden toegepast, zoals zij door de lidstaten van de Europese Gemeenschap wordt toegepast; [3] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. ERKENNEND evenwel dat de in deze overeenkomst opgenomen bepalingen waar nodig moeten worden aangepast om rekening te houden met de positie van IJsland en Noorwegen als niet-lid staten; OVERTUIGD van de noodzaak om in deze overeenkomst een mechanisme op te nemen dat zorgt voor overeenstemming met de ontwikkeling van het communautaire acquis, met name in verband met de aangelegenheden waarvan sprake is in artikel 63, lid 1, onder a), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; OVERTUIGD van de noodzaak om de samenwerking met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen te organiseren op alle niveaus die verband houden met de tenuitvoerlegging, de praktische toepassing en de verdere ontwikkeling van de overeenkomst van Dublin; OORDELEND dat het, teneinde de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen bij de activi teiten op deze gebieden te betrekken en door middel van een comité de deelneming van deze landen aan de betreffende werkzaamheden mogelijk te maken, noodzakelijk is een organisatiestructuur op te zetten die buiten het institutionele kader van de Europese Unie staat; OVERWEGENDE dat de Raad op 11 december 2000 Verordening (EG) nr. 2725/2000 heeft vast gesteld betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de overeenkomst van Dublin [4], (hierna: "Eurodac-verordening") om te helpen bij de vaststelling welke overeenkomstsluitende partij verantwoordelijk dient te zijn voor de behandeling van een asielverzoek in de zin van de overeenkomst van Dublin; [4] PB L 316 van 15.12.2000, blz. 1. OORDELEND dat deze overeenkomst het voorwerp van de genoemde verordening dient uit te breiden, ten einde te komen tot een parallelle tenuitvoerlegging van de verordening in IJsland, Noorwegen en de Europese Gemeenschappen, OVERWEGENDE dat de bepalingen van Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, alsmede de besluiten die op grond van die titel zijn genomen, niet van toepassing zijn op het koninkrijk Denemarken maar dat Denemarken de gelegenheid moet krijgen om des gewenst aan deze overeenkomst deel te nemen, ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN : ARTIKEL 1 1. De in deel 1 van de bijlage bij deze overeenkomst genoemde bepalingen van de overeenkomst van Dublin en de in deel 2 van de bijlage genoemde besluiten van het krachtens artikel 18 van de overeenkomst van Dublin opgerichte comité worden, met inachtneming van lid 4, door IJsland en Noorwegen ten uitvoer gelegd en in hun onderlinge betrekkingen en in hun betrekkingen met de lidstaten toegepast. 2. De lidstaten passen, met inachtneming van lid 4, de in lid 1 genoemde regels toe ten aanzien van IJsland en Noorwegen. 3. De bepalingen van de richtlijn gegevensbescherming, die voor de lidstaten gelden met betrekking tot gegevens die worden verwerkt met het oog op de tenuit voerlegging en toepassing van de in de bijlage genoemde bepalingen, worden mutatis mutandis ten uitvoer gelegd en toegepast door IJsland en Noorwegen. 4. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden verwijzingen naar "lidstaten" in de bepalingen als bedoeld in de bijlage geacht ook IJsland en Noorwegen te omvatten. 5. Deze overeenkomst is van toepassing op de bepalingen van de Eurodac-verordening, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van Noorwegen en IJsland buiten de Europese Unie, teneinde te komen tot een parallelle tenuitvoerlegging van de genoemde verordening in IJsland, Noorwegen en de Europese Gemeenschappen. ARTIKEL 2 1. Bij het uitwerken van nieuwe wettelijke bepalingen op grond van artikel 63, lid 1, onder a), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op een van de gebieden waarvan sprake is in de bijlage bij deze overeenkomst of in artikel 1, lid 5, wint de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna "de Commissie") informeel het advies in van deskundigen uit IJsland en Noorwegen, precies zoals zij bij het uitwerken van haar voorstellen het advies van deskundigen uit de lidstaten inwint. 2. Wanneer zij voorstellen die relevant zijn voor deze overeenkomst aan de Raad en het Europees Parlement toezendt, doet de Commissie afschriften ervan toekomen aan IJsland en Noorwegen. Op verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen kan een voorafgaande gedachte wisseling plaatsvinden in het krachtens artikel 3 opgerichte Gemengd Comité. 3. In de fase voorafgaand aan de vaststelling van wettelijke bepalingen plegen de overeenkomst sluitende partijen, in een voortdurend informatie- en raadplegingsproces, op belangrijke momenten op verzoek van een hunner opnieuw overleg met elkaar in het Gemengd Comité. Na de vaststelling van de wettelijke regeling geldt de procedure zoals beschreven in artikel 4, leden 2 tot en met 7. 4. De overeenkomstsluitende partijen werken in de informatie- en overlegfase te goeder trouw samen met het uiteindelijke oogmerk de uit deze overeenkomst voortvloeiende taken van het Gemengd Comité te vergemakkelijken. 5. De vertegenwoordigers van de regeringen van IJsland en Noorwegen hebben het recht in het Gemengd Comité suggesties betreffende de in artikel 1 genoemde aangelegenheden te doen. 6. De Commissie zorgt, naar gelang de betrokken terreinen, voor een zo ruim mogelijke deelneming van deskundigen van Noorwegen en IJsland in de voorbereidende fase van ontwerp-maatregelen die vervolgens worden voorgelegd aan de commissies die de Commissie bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden. Bij de uitwerking van ontwerp-maatregelen worden deskundigen van IJsland en Noorwegen dan ook in dezelfde mate door de Commissie ingeschakeld als deskundigen van de lidstaten. 7. In de gevallen waarin het voorstel bij de Raad wordt ingediend volgens de procedure die van toe passing is op het betrokken soort comité, deelt de Commissie aan de Raad de standpunten van de deskundigen van IJsland en Noorwegen mee. ARTIKEL 3 1. Er wordt een Gemengd Comité ingesteld, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de overeen komstsluitende partijen. 2. Het Gemengd Comité stelt in onderlinge overeenstemming zijn reglement van orde vast. 3. Het Gemengd Comité komt bijeen op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van een van zijn leden. 4. Het Gemengd Comité komt bijeen op het passende niveau, naar gelang van de omstandigheden, om toezicht te houden op de praktische tenuitvoerlegging en toepassing van de in de bijlage bedoelde bepalingen, met inbegrip van nieuwe besluiten of maatregelen als bedoeld in artikel 1, welke door het bij artikel 18 van de overeenkomst van Dublin ingestelde comité zijn vastgesteld, en om van gedachten te wisselen over de uitwerking van nieuwe wettelijke bepalingen op grond van artikel 63, lid 1, onder a), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, die betrekking hebben op de in de bijlage of in artikel 1, lid 5, bedoelde materie. Elke gedachtewisseling over deze overeenkomst wordt geacht te worden gevoerd in het Gemengd Comité. 5. Het voorzitterschap van het Gemengd Comité wordt afwisselend voor een periode van zes maanden uitgeoefend door de vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap en door de vertegenwoordiger van de regering van IJsland of Noorwegen, in alfabetische volgorde. ARTIKEL 4 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 2 worden nieuwe besluiten of maatregelen betreffende aangelegenheden als bedoeld in artikel 1, welke worden goedgekeurd door het bij artikel 18 van de overeenkomst van Dublin ingestelde comité, van meet af aan toegepast door de lidstaten enerzijds en door IJsland en Noorwegen anderzijds, tenzij in die besluiten en maatregelen uitdrukkelijk anders is bepaald. 2. De aanneming van besluiten of maatregelen als bedoeld in lid 1 wordt door de Commissie onverwijld medegedeeld aan IJsland en Noorwegen. IJsland en Noorwegen beslissen onafhankelijk of zij de inhoud ervan aanvaarden en die in hun interne rechtsorde uitvoeren. Die beslissingen worden binnen dertig dagen na de aanneming van de betrokken besluiten of maatregelen ter kennis gebracht van het secretariaat-generaal van de Raad en van de Commissie. 3. Indien de inhoud van een dergelijk besluit of een dergelijke maatregel voor IJsland pas bindend kan worden nadat aan grondwettelijke verplichtingen is voldaan, deelt IJsland zulks bij de kennisgeving van zijn beslissing aan het secretariaat-generaal van de Raad en aan de Commissie mee. IJsland deelt het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie onverwijld schriftelijk mee wanneer aan alle grondwettelijke verplichtingen is voldaan; het doet die mededeling zo lang mogelijk vóór de overeenkomstig lid 1 vastgestelde datum waarop het besluit of de maatregel voor IJsland in werking moet treden. 4. Indien de inhoud van een dergelijk besluit of een dergelijke maatregel voor Noorwegen pas bindend kan worden nadat aan grondwettelijke verplichtingen is voldaan, deelt Noorwegen zulks bij de kennisgeving van zijn beslissing aan het secretariaat-generaal van de Raad en aan de Commissie mee. Noorwegen deelt het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie onverwijld, en uiterlijk zes maanden na de kennisgeving door de bevoegde instelling van de Europese Unie, schriftelijk mee wanneer aan alle grondwettelijke verplichtingen is voldaan. Vanaf de datum waarop het besluit of de maatregel voor Noorwegen in werking moet treden, tot de mededeling dat aan de grond wettelijke verplichtingen is voldaan, past Noorwegen indien mogelijk de inhoud van een dergelijk besluit of een dergelijke maatregel op voorlopige basis toe. 5. De aanvaarding door IJsland en Noorwegen van de in lid 1 bedoelde besluiten en maatregelen schept rechten en verplichtingen tussen IJsland en Noorwegen, en tussen IJsland en Noorwegen enerzijds, en de lidstaten de Europese Unie anderzijds. 6. Indien: (a) IJsland of Noorwegen kennis geeft van zijn beslissing om de inhoud van een besluit of maatregel als bedoeld in lid 1 en waarop de in deze overeenkomst bepaalde procedures zijn toe gepast, niet te aanvaarden, of (b) IJsland of Noorwegen geen kennisgeving doet binnen de in lid 2 genoemde termijn van dertig dagen, of (c) IJsland geen mededeling doet vóór de datum waarop het besluit of de maatregel voor IJsland in werking moet treden; of (d) Noorwegen geen mededeling doet binnen de in lid 4 bepaalde termijn van zes maanden, of niet voorziet in de in datzelfde punt bedoelde voorlopige toepassing voor Noorwegen vanaf de datum waarop het betrokken besluit of de betrokken maatregel voor Noorwegen in werking moet treden, wordt deze overeenkomst als opgeschort beschouwd ten aanzien van IJsland c.q. Noorwegen. 7. Het Gemengd Comité onderzoekt de kwestie die tot de opschorting heeft geleid en tracht binnen een termijn van negentig dagen de oorzaken voor de niet-aanvaarding of de niet-bekrachtiging weg te nemen. Nadat alle andere mogelijkheden om de goede werking van deze overeenkomst te handhaven zijn onderzocht, inclusief de mogelijkheid om de gelijkwaardigheid van wettelijke bepalingen vast te stellen, kan het Comité bij eenparigheid besluiten de overeenkomst weer in werking te laten treden. Indien deze overeenkomst na negentig dagen opgeschort blijft, wordt zij geacht te zijn beëindigd ten aanzien van IJsland c.q. Noorwegen. ARTIKEL 5 In afwachting van de inwerkingtreding van de in artikel 2, lid 1, bedoelde maatregelen die de in artikel 1, lid 1, bedoelde bepalingen vervangt, overeenkomstig artikel 4, leden 3 en 4, kan een overeenkomstsluitende partij, indien zij grote moeilijkheden ondervindt ten gevolge van een ingrijpende wijziging van de omstandigheden die bestonden bij het sluiten van deze overeenkomst, de zaak voorleggen aan het bij artikel 3 van deze overeenkomst ingestelde Gemengd Comité, opdat dit aan de overeenkomstsluitende partijen maatregelen kan voorstellen om een oplossing te vinden. Het Gemengd Comité beslist met eenparigheid over dergelijke maatregelen. Indien geen eenparig heid kan worden bereikt, is artikel 8 van toepassing. ARTIKEL 6 1. Ter verwezenlijking van het streven van de overeenkomstsluitende partijen om tot een zo uniform mogelijke toepassing en uitlegging van de in artikel 1 bedoelde bepalingen te komen, volgt het Gemengd Comité constant de ontwikkeling van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna "het Hof van Justitie") alsook de ontwikkeling van de juris prudentie van de bevoegde rechterlijke instanties van IJsland en Noorwegen betreffende deze bepalingen. Met het oog daarop komen de overeenkomstsluitende partijen overeen ervoor te zorgen dat die jurisprudentie wederzijds onverwijld wordt medegedeeld. 2. Onder voorbehoud van de aanneming van de nodige wijzigingen in het statuut van het Hof van Justitie, hebben IJsland en Noorwegen het recht memoriën of schriftelijke opmerkingen voor te leggen aan het Hof van Justitie in gevallen waarin een vraagstuk door een rechter van een lidstaat aan het Hof is voorgelegd met een verzoek om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van een van de in artikel 1, lid 5, en artikel 2, lid 1, bedoelde bepalingen. ARTIKEL 7 1. IJsland en Noorwegen brengen jaarlijks verslag uit aan het Gemengd Comité over de wijze waarop hun administratieve autoriteiten en hun rechters de in artikel 1 bedoelde bepalingen, in voorkomend geval zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, hebben toegepast en uitgelegd. 2. Indien het Gemengd Comité binnen twee maanden nadat het in kennis is gesteld van een wezen lijk verschil in de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de rechterlijke instanties van IJsland of Noorwegen, of van een wezenlijk verschil in de toepassing door de autoriteiten van de betrokken lidstaten en die van IJsland of Noorwegen met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde bepalingen, er niet in is geslaagd de uniforme toepassing en uitlegging te verzekeren, is de procedure van artikel 8 van toepassing. ARTIKEL 8 1. In geval van een geschil over de toepassing of uitlegging van deze overeenkomst of indien de in artikel 5 of artikel 7, lid 2, bedoelde situatie ontstaat, wordt de aangelegenheid officieel als geschil op de agenda van het Gemengd Comité geplaatst. 2. Het Gemengd Comité beschikt over negentig dagen, vanaf de datum van aanneming van de agenda waarop het geschil is geplaatst, om het geschil te regelen. 3. Indien het geschil niet binnen de in lid 2 genoemde termijn van negentig dagen door het Gemengd Comité kan worden geregeld, wordt een nieuwe termijn van negentig dagen in acht genomen om tot een definitieve regeling te komen. Indien het Gemengd Comité bij het verstrijken van die termijn geen beslissing heeft genomen, wordt deze overeenkomst aan het einde van de laatste dag van die termijn geacht te zijn beëindigd ten aanzien van IJsland c.q. Noorwegen. ARTIKEL 9 1. Voor de administratieve en operationele kosten van de centrale eenheid van Eurodac dragen IJsland en Noorwegen aan de algemene begroting van de Europese Unie jaarlijks een bedrag bij van - IJsland: 0,1 % - Noorwegen: 4,995 % van een initieel referentiebedrag van EUR 9.575.000 aan vastleggingskredieten en EUR 5.000.000 aan betalingskredieten, en met ingang van het begrotingsjaar 2002 de desbetreffende begrotings kredieten voor het betrokken begrotingsjaar. Voor wat betreft andere administratieve of operationele kosten die met de toepassing van deze overeenkomst gemoeid zijn, delen IJsland en Noorwegen in deze kosten door jaarlijks aan de algemene begroting van de Europese Unie een bedrag bij te dragen dat overeenkomt met het percentage van het bruto nationaal product van hun land ten opzichte van het bruto nationaal product van alle deelnemende staten. 2. IJsland en Noorwegen hebben het recht om documenten betreffende deze overeenkomst te ontvangen en om op vergaderingen van het Gemengd Comité simultaanvertaling te verlangen in een officiële taal van de instellingen van de Europese Gemeenschappen naar keuze. Eventuele kosten voor vertalers of tolken in of uit het IJslands of het Noors worden evenwel gedragen door IJsland c.q. Noorwegen. ARTIKEL 10 De nationale controle-instanties van IJsland en Noorwegen op het gebied van gegevensbescherming en het onafhankelijke controleorgaan dat krachtens artikel 286, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is ingesteld, werken samen voor zover dit voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk is, met name door het uitwisselen van alle dienstige informatie. Over de wijze waarop die samenwerking wordt georganiseerd zal worden beslist zodra dit orgaan is ingesteld. ARTIKEL 11 1. Deze overeenkomst laat de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en alle andere tussen de Europese Gemeenschap en IJsland en/of Noorwegen of de Raad en IJsland en/of Noorwegen gesloten overeenkomsten onverlet. 2. Deze overeenkomst laat alle toekomstige overeenkomsten die door de Europese Gemeenschap met IJsland en/of Noorwegen worden gesloten, onverlet. 3. Deze overeenkomst laat de samenwerking in het kader van de Noordse paspoortunie onverlet, in zoverre die samenwerking niet in strijd is met en geen belemmering vormt voor deze overeenkomst en de op deze overeenkomst gebaseerde besluiten en maatregelen. ARTIKEL 12 Het Koninkrijk Denemarken kan verzoeken om deelneming aan deze overeenkomst. De voorwaarde voor deze deelneming zal worden vastgesteld door de overeenkomstsluitende partijen, met de instemming van Denemarken, in een protocol bij deze overeenkomst. ARTIKEL 13 1. Onverminderd het bepaalde in de leden 2 tot en met 5 is deze overeenkomst van toepassing op het grondgebied waarvoor het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap geldt, en op IJsland en Noorwegen. 2. Deze overeenkomst is niet van toepassing op Svalbard (Spitsbergen). 3. Deze overeenkomst is op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken slechts van toepassing conform het bepaalde in artikel 12 en op de Faeröer en op Groenland slechts in geval van uitbreiding van de overeenkomst van Dublin tot die gebieden. 4. Deze overeenkomst is niet van toepassing op de Franse overzeese gebieden. 5. Deze overeenkomst treedt in Gibraltar pas in werking wanneer de Overeenkomst van Dublin of een communautaire maatregel die die overeenkomst vervangt van toepassing wordt op Gibraltar. ARTIKEL 14 1. Deze overeenkomst dient te worden bekrachtigd of goedgekeurd door de overeenkomstsluitende partijen. De akten van bekrachtiging of goedkeuring worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Raad, die als depositaris zal optreden. 2. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de mededeling door de depositaris aan de overeenkomstsluitende partijen dat de laatste akte van bekrachtiging of goedkeuring is neergelegd. ARTIKEL 15 Elke overeenkomstsluitende partij kan deze overeenkomst opzeggen door neerlegging van een schriftelijke verklaring bij de depositaris. Deze verklaring wordt zes maanden na de neerlegging van kracht. De overeenkomst houdt op te bestaan indien ofwel de Europese Gemeenschap, ofwel zowel IJsland als Noorwegen haar hebben opgezegd. Gedaan te .........., ........, in één origineel exemplaar in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse, de IJslandse en de Noorse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, welke originele exemplaren zijn gedeponeerd in het archief van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie. BIJLAGE BEPALINGEN IN VERBAND MET DE OVEREENKOMST VAN DUBLIN EN BESLUITEN VAN HET BIJ ARTIKEL 18 VAN DE OVEREENKOMST VAN DUBLIN INGESTELDE COMITÉ Deel 1: Overeenkomst van Dublin Alle bepalingen van de op 15 juni 1990 te Dublin ondertekende overeenkomst betreffende de vast stelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend, met uitzondering van de artikelen 16 tot en met 22. Deel 2: Besluiten van het bij artikel 18 van de Overeenkomst van Dublin ingestelde Comité Besluit nr. 1/97 van 9 september 1997 van het bij artikel 18 van de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 ingestelde Comité, betreffende bepalingen ter uitvoering van de Overeenkomst. Besluit nr. 1/98 van 30 juni 1998 van het bij artikel 18 van de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 ingestelde Comité, betreffende bepalingen ter uitvoering van de Overeenkomst. VERKLARING Nr. 1 Tijdens de procedure voor het vaststellen door de Europese Gemeenschap van wetgeving die de overeenkomst van Dublin vervangt, zullen de overeenkomstsluitende partijen een vergadering van het bij artikel 3, lid 1, van deze overeenkomst ingestelde Gemengd Comité beleggen telkens wanneer een vergadering van het bij artikel 18 van de overeenkomst van Dublin ingestelde comité plaatsvindt, met inbegrip van vergaderingen op het niveau van deskundigen ter voorbereiding van de werkzaamheden van het comité. VERKLARING Nr. 2 De overeenkomstsluitende partijen onderstrepen het belang van een nauwe en actieve dialoog tussen alle partijen die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Dublin en van de maatregelen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van deze overeenkomst. De Commissie zal deskundigen van de lidstaten uitnodigen op vergaderingen van het Gemengd Comité om, met volle inachtneming van artikel 3, lid 1, van deze overeenkomst, van gedachten te wisselen met IJsland en Noorwegen over alle aangelegenheden die door deze overeenkomst worden bestreken. De overeenkomstsluitende partijen nemen akte van de bereidheid van de lidstaten om op dergelijke uitnodigingen in te gaan en deel te nemen aan dergelijke gedachtewisselingen met IJsland en Noorwegen over alle aangelegenheden die door deze overeenkomst worden bestreken. VERKLARING Nr. 3 De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat in het reglement van orde van het bij artikel 3 van deze overeenkomst ingestelde Gemengd Comité zal worden opgenomen dat de voor schriften van de instellingen van de Europese Unie waarvan de documenten afkomstig zijn betreffende de maatregelen ter bescherming van vertrouwelijke informatie welke voor die instellingen gelden, eveneens van toepassing zijn op de bescherming van vertrouwelijke informatie die door het Gemengd Comité wordt gebruikt. VERKLARING Nr. 4 De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat, binnen de werkingssfeer van deze overeen komst, de principes die ten grondslag liggen aan de briefwisseling die aan de Overeenkomst van 18 mei 1999 is gehecht, eveneens van toepassing zijn op commissies die de Commissie van de Europese Gemeenschappen bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden. VERKLARING Nr. 5 De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat Besluit nr. 1/2000 van 31 oktober 2000 van het bij artikel 18 van de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 ingestelde Comité betreffende de overdracht van de verantwoordelijkheid voor gezinsleden overeenkomstig artikel 3, lid 4, van die overeenkomst overeenkomstig de procedure van artikel 4 van de overeenkomst onder de toe passing van de overeenkomst wordt gebracht.