This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 51999PC0348
Proposal for a Council Regulation (EC) on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters
Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
/* COM/99/0348 def. - CNS 99/0154 */
PB C 376E van 28/12/1999, p. 1–17
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Adopted by | 32001R0044 |
Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken /* COM/99/0348 def. - CNS 99/0154 */
Publicatieblad Nr. C 376 E van 28/12/1999 blz. 0001 - 0017
Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken TOELICHTING Inhoud 1. ALGEMEEN 1.1 Achtergrond 1.2 Herziening van het Verdrag van Brussel en het Verdrag van Lugano 2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD 2.1 Doel 2.2 Rechtsgrondslag 3. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL 4. ONDERZOEK VAN DE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL 4.1 Algemene doelstelling 4.2 Continuïteit 4.3 Aanpassing 4.4 Vergelijkend overzicht 4.5 Artikelsgewijs commentaar 1. ALGEMEEN 1.1. Achtergrond Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie stelt de Unie zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is en rechtzoekenden hun rechten kunnen laten gelden met dezelfde waarborgen als voor de rechtbanken van hun eigen land. Om een dergelijke ruimte geleidelijk tot stand te brengen neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt. De versterking van de justitiële samenwerking in civiele zaken, die zich volgens velen te langzaam heeft ontwikkeld, vertegenwoordigt een essentieel stadium in de totstandbrenging van een Europese justitiële ruimte die concrete voordelen biedt voor iedere burger van de Europese Unie [1]. [1] Actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd, punt 16, PB C 19 van 23.1.1999. Met het oog op de goede werking van de interne markt is het nodig duidelijke regels inzake de rechterlijke bevoegdheid op te stellen en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te versnellen en te verbeteren. Rechtszekerheid op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid en snelle exequaturprocedures zijn van essentieel belang nu de contacten tussen personen en ondernemingen van verschillende lidstaten, en ook daaruit voortvloeiende geschillen, steeds meer toenemen. 1.2. Herziening van het Verdrag van Brussel en het Verdrag van Lugano Op 27 september 1968 hebben de zes lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap op basis van artikel 290, lid 4, (ex 220) van het EEG-Verdrag een verdrag gesloten betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, het zogenoemde "Verdrag van Brussel". In 1971 werd een protocol ondertekend betreffende de uitlegging van dit verdrag door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het verdrag en het protocol, die deel uitmaken van het communautair acquis, zijn steeds uitgebreid tot de nieuwe lidstaten [2]. Daarnaast heeft het Verdrag van Brussel model gestaan voor een vergelijkbaar verdrag tussen de lidstaten en de staten van de Europese Vrijhandelsassociatie, het Verdrag van Lugano, dat op 16 september 1988 [3] werd ondertekend. [2] De geconsolideerde versie van het verdrag en het protocol na de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden is gepubliceerd in PB C 27 van 26.1.1998. [3] PB L 319 van 25.11.1988. Tijdens de bijeenkomst van 4 en 5 december 1997 heeft de Raad een ad hoc groep, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en van de EVA-staten die partij zijn bij het Verdrag van Lugano (IJsland, Noorwegen, Zwitserland), opdracht gegeven te beginnen met de gelijktijdige herziening van het Verdrag van Brussel en het Verdrag van Lugano. In dit verband heeft de Commissie op basis van artikel K.3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een voorstel geformuleerd voor een verdrag ter vervanging van het Verdrag van Brussel [4]. Dit voorstel is ingediend bij het Europees Parlement, dat nog geen advies heeft uitgebracht, en bij de Raad. [4] PB C 33 van 31.1.1998. De werkzaamheden zijn echter in nauw overleg met de Commissie voortgezet, op basis van artikel 293 (ex-220), vierde streepje, van het EG-Verdrag, tot aan de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op 1 mei 1999. Op 28 mei heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over de resultaten van de werkzaamheden van de ad hoc groep. 2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD 2.1. Doel Dit voorstel voor een verordening beoogt de internationaalprivaatrechtelijke regels van de lidstaten op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid gelijk te trekken en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te verbeteren en te versnellen. Door dit voorstel wordt de inhoud van het Verdrag van Brussel van 1968 en het daarbij behorende protocol vervangen en bijgewerkt, onder meer om rekening te houden met nieuwe verkoopmethoden die in 1968 nog niet bestonden. In het voorstel worden de resultaten van de onderhandelingen die tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in het kader van de ad hoc groep van de Raad zijn gevoerd met het oog op de herziening van dit verdrag, grotendeels overgenomen. Hierin is derhalve de kern van het akkoord dat in de Raad was bereikt over het vereiste evenwicht tussen de belangen van partijen die bij een geschil zouden kunnen worden betrokken, overgenomen. Duidelijk is dat de oplossing die is gekozen om dit evenwicht te bereiken, gevolgen zou kunnen hebben voor diegenen die deze nieuwe verkoopmethoden actief beoefenen (zie speciaal de toelichting op artikel 15). Het feit dat de resultaten van de herzieningswerkzaamheden worden opgenomen in een communautair instrument zal bovendien tot gevolg hebben dat de nieuwe regels overal vanaf dezelfde vaste datum en op korte termijn ten uitvoer zullen worden gelegd. Het Verdrag van Brussel van na de toetredingsonderhandelingen met Oostenrijk, Finland en Zweden, is nog niet in alle landen in werking getreden, omdat slechts een minderheid van de lidstaten het tot nu toe heeft geratificeerd. Het Verdrag van Lugano, waarbij niet-lidstaten van de Europese Gemeenschap partij zijn, kan echter niet worden omgezet in een communautair instrument. 2.2. Rechtsgrondslag De problematiek waarop het Verdrag van Brussel betrekking heeft, valt sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam onder artikel 65 van het EG-Verdrag. Artikel 61, onder c), van dat verdrag vormt de rechtsgrondslag voor dit voorstel. Er is om verschillende redenen voor deze vorm (een verordening) gekozen. Er kan geen bewegingsruimte voor de lidstaten worden overgelaten bij het vaststellen van de bevoegdheidsregels, die burgers en bedrijven rechtszekerheid moeten bieden, of ten aanzien van de erkennings- en tenuitvoerleggingsprocedure, die helder en in alle lidstaten gelijk moet zijn. Anderzijds is doorzichtigheid op dit gebied van het allergrootste belang omdat daardoor onmiddellijk voor de gehele Europese Gemeenschap duidelijk is welke regels van toepassing zijn, zonder dat hoeft te worden uitgezocht op welke manier de inhoud van het communautair instrument is omgezet in het nationale recht van een lidstaat, dat voor de eiser in veel gevallen een vreemd recht zal zijn. Bovendien kan bij een verordening het Hof van Justitie toezien op een uniforme toepassing van de bepalingen in alle lidstaten. De verordening moet worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 67 van het EG-Verdrag, waarin is bepaald dat de Raad gedurende een overgangsperiode van vijf jaar op voorstel van de Commissie of op initiatief van een lidstaat en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen maatregelen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vaststelt. De nieuwe Titel IV van het EG-Verdrag, waaronder de materie valt waarop dit voorstel voor een verordening betrekking heeft, is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, behalve wanneer deze landen overeenkomstig het bepaalde in het aan het Verdrag gehechte protocol te kennen geven dat zij wensen deel te nemen. Deze landen hebben tijdens de "Raad Justitie en binnenlandse zaken" van 12 maart 1999 hun wens kenbaar gemaakt om ten volle te worden betrokken bij de werkzaamheden van de Gemeenschap op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. Zij moeten te zijner tijd de in artikel 3 van het Protocol bedoelde procedure inleiden. Titel IV van het EG-Verdrag is overeenkomstig het protocol betreffende de positie van Denemarken evenmin op dit land van toepassing. Denemarken kan evenwel te allen tijde te kennen geven dat het niet langer een beroep wenst te doen op dit protocol. Denemarken heeft tot nu toe echter niet te kennen gegeven de in artikel 7 van het protocol bedoelde procedure te willen inleiden. Bij het formuleren van dit voorstel is dan ook rekening gehouden met de huidige situatie. Indien de verordening in een of meer van deze lidstaten van kracht wordt, moeten de nodige wijzigingen worden aangebracht. 3. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL Wat zijn de doelstellingen van de beoogde maatregel en hoe verhouden zij zich tot de op de Gemeenschap rustende verplichtingen? Het voorstel heeft ten doel het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken binnen de interne markt te verbeteren en te versnellen. Dit voorstel past in het kader van de verwezenlijking van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is en rechtzoekenden hun rechten kunnen laten gelden met dezelfde waarborgen als in hun eigen land. Om een dergelijke ruimte geleidelijk tot stand te brengen neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt. Voldoet de beoogde maatregel aan het subsidiariteitsbeginsel? De doelstellingen ervan kunnen niet door de lidstaten afzonderlijk of gezamenlijk worden bereikt en moeten dus wegens de grensoverschrijdende gevolgen op communautair niveau worden verwezenlijkt. Staat de wijze van optreden van de Gemeenschap in verhouding tot de beoogde doelstellingen? De voorgestelde maatregel beperkt zich tot het minimum dat vereist is om de doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hetgeen voor dit doel nodig is. 4. ONDERZOEK VAN DE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL 4.1. Algemene doelstelling Evenals het verdrag waarvoor zij in de plaats zou moeten komen, en waarvan de structuur en de grondbeginselen zijn overgenomen, heeft de verordening ten doel: - moderne en geharmoniseerde regels in te voeren inzake de rechterlijke bevoegdheid op het gebied van burgerlijke en handelszaken, en - de formaliteiten te vereenvoudigen, zodat beslissingen door middel van een eenvoudige en uniforme procedure snel worden erkend en ten uitvoer gelegd. 4.2. Continuïteit De voorgestelde verordening ligt in de lijn van het Verdrag van Brussel en van de onderhandelingsresultaten van de ad hoc groep "Herziening van het Verdrag van Brussel en het Verdrag van Lugano", die grotendeels zijn overgenomen. De belangrijkste vernieuwingen die voortvloeien uit de werkzaamheden van de groep liggen op de volgende terreinen: 1. Regels inzake de rechterlijke bevoegdheid: - Voor natuurlijke personen is het begrip "woonplaats" gehandhaafd, maar voor de zetel van rechtspersonen is nu een afzonderlijke definitie opgesteld en wordt niet langer verwezen naar de internationaal- privaatrechtelijke regels van de staat waar het betrokken gerecht is gevestigd. Dat blijft echter wel het geval voor de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van rechtspersonen en voor de beslissingen van hun organen; - De in artikel 5, lid 1, bedoelde bijzondere bevoegdheid voor verbintenissen uit overeenkomst, is herschreven. De plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is of moet worden uitgevoerd, is voor twee gevallen afzonderlijk omschreven: voor de verkoop van goederen en voor de levering van diensten. Daardoor hoeft niet meer te worden verwezen naar de internationaal privaatrechtelijke regels van de staat van het gerecht waaraan de zaak is voorgelegd; - De materiële werkingssfeer van de bepalingen inzake consumenten is uitgebreid, teneinde de bescherming van deze consumenten te verbeteren, met name in verband met de elektronische handel; - Om het aanhangigheidsmechanisme doeltreffender te maken (artikel 27) is in de verordening een definitie opgenomen van de datum waarop een zaak "aanhangig" is (artikel 30). 2. Procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging: - De procedure is aangepast om de exequaturtermijn in het voordeel van de eiser te verkorten en dus de beslissingen sneller ten uitvoer te leggen. Met name de eerste fase van het exequatur in de aangezochte lidstaat zal praktisch automatisch verlopen, waarbij ambtshalve geen enkele grond voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging kan worden aangevoerd. Door middel van een uniform certificaat met een aantal essentiële gegevens kan deze procedure sneller en eenvoudiger verlopen. De bescherming van de verweerder wordt gehandhaafd: deze kan in beroep gaan tegen de gegeven beslissing. 4.3. Aanpassingen Behalve de inhoudelijke wijzigingen die in punt 4.5. worden uiteengezet, zijn er evidente verschillen die verband houden met de vorm van de instrumenten, waardoor de verordening op bepaalde punten afwijkt van het verdrag: - het protocol van 1971 betreffende de uitlegging van het verdrag door het Hof van Justitie wordt overbodig, omdat artikel 293 en volgende van het EG-Verdrag nu van toepassing zijn op deze problematiek, onder voorbehoud van de specifieke bepalingen van artikel 68. Opgemerkt zij, dat indien de zaak wordt voorgelegd aan een nationale rechter voordat de verordening in werking is getreden, dit gebeurt op grond van het Verdrag van Brussel, en het protocol dus van toepassing blijft; - rekening houdend met de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken, zijn de specifieke bepalingen van artikel 3, artikel 5 punt 6, artikel 17, derde alinea, artikel 30, tweede alinea, artikel 31, tweede alinea, artikel 32, artikel 37, artikel 38, tweede alinea, artikel 40, artikel 41, artikel 44, tweede alinea, artikel 53, tweede alinea, artikel 54 tweede alinea, artikel 54 bis en artikel 55 van het Verdrag van Brussel geschrapt; - de bepalingen van de artikelen 60 tot 68 van het verdrag hebben betrekking op de vorm en passen niet in een communautair instrument. Wat de inwerkingtreding van de verordening betreft zijn de artikelen 249 en 254 van het Verdrag volledig van toepassing. Daarnaast neemt de Commissie overeenkomstig artikel 211 van het verdrag de verantwoordelijkheid op zich eventueel wijzigingen van de verordening voor te stellen; - artikel 59 van het verdrag, dat ruimte bood voor het sluiten van bilaterale overeenkomsten om een tot een onderdaan van een derde land gerichte, op afwijkende bevoegdheidsregels gegronde beslissing niet te erkennen, past niet in een communautair instrument. Dergelijke overeenkomsten gaan tegen de regels inzake communautaire erkenning in, en de bevoegdheid om ze te sluiten berust na de goedkeuring van de verordening uitsluitend bij de Gemeenschap, zonder dat dit uitdrukkelijk hoeft te worden vermeld. Daarom zijn artikel 28, eerste alinea in fine en artikel 59 van het verdrag niet overgenomen in het voorstel voor een verordening. Het is daarentegen van belang dat de lidstaten reeds gesloten overeenkomsten met derde landen kunnen handhaven; - rekening houdend met het feit dat deze verordening voor bepaalde lidstaten wel verbindend is maar voor andere niet, moet de toepassing van de bevoegdheidsregels van de verordening respectievelijk die van het Verdrag van Brussel worden geregeld, alsmede de erkenning en tenuitvoerlegging krachtens de verordening van beslissingen die zijn gegeven op grond van het Verdrag van Brussel; - het aan het verdrag gehechte protocol is geschrapt. De bepalingen van sommige artikelen zijn elders in de verordening opgenomen, hetzij omdat ze op alle lidstaten van toepassing zijn, hetzij omdat ze bedoeld zijn om rekening te houden met procedurevoorschriften van bepaalde lidstaten. Daarentegen zijn bepaalde afwijkingen die krachtens het protocol waren toegekend aan bepaalde lidstaten, niet verwerkt in de verordening (artikel I en artikel V ter). Zo nodig zullen de betrokken lidstaten zelf moeten aantonen waarom deze bepalingen in de verordening zouden moeten worden opgenomen. 4.4. Vergelijkend overzicht Verdrag van Brussel [5] // Voorstel voor een verordening [5] PB C 27 van 26.1.1998 Preambule // Geschrapt // Overweging 1 (doelstelling) // Overweging 2 (harmonisatie) // Overweging 3 (gebied) // Overweging 4 (subsidiariteit en evenredigheid) // Overweging 5 (continuïteit) // Overweging 6 (werkingssfeer) // Overweging 7 (materiële werkingssfeer) // Overweging 8 (geografische werkingssfeer) // Overweging 9 (coördinatie van de instrumenten voor justitiële samenwerking in de Unie) // Overweging 10 (bevoegdheid: uitgangspunt) // Overweging 11 (afwijkende bevoegdheid) // Overweging 12 (bijzondere bescherming) // Overweging 13 (nieuwe technologieën) // Overweging 14 (vrije wilsbeschikking) // Overweging 15 (wijzigingen in de verordening) // Overweging 16 (parallelle procedures) // Overweging 17 (erkenning) // Overweging 18 (tenuitvoerlegging) // Overweging 19 (beroep) // Overweging 20 (overgangsbepalingen) // Overweging 21 (situatie van Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken) // Overweging 22 (coördinatie tussen verordening en verdrag) // Overweging 23 (andere communautaire instrumenten) // Overweging 24 (internationale verplichtingen) Artikel 1 // Artikel 1 Artikel 2 // Artikel 2 Artikel 3 // Artikel 3 Artikel 4 // Artikel 4 Artikel 5 // Artikel 5 Artikel 6 // Artikel 6 Artikel 6 bis // Artikel 7 Artikel 7 // Artikel 8 Artikel 8 // Artikel 9 Artikel 9 // Artikel 10 Artikel 10 // Artikel 11 Artikel 11 // Artikel 12 Artikel 12 // Artikel 13 Artikel 12 bis // Artikel 14 Artikel 13 // Artikel 15 Artikel 14 // Artikel 16 Artikel 15 // Artikel 17 // Artikelen 18 tot 21: nieuwe afdeling Artikel 16 // Artikel 22 Artikel 17 // Artikel 23 Artikel 18 // Artikel 24 Artikel 19 // Artikel 25 Artikel 20 // Artikel 26 Artikel 21 // Artikel 27 Artikel 22 // Artikel 28 Artikel 23 // Artikel 29 // Artikel 30 toegevoegd Artikel 24 // Artikel 31 Artikel 25 // Artikel 32 Artikel 26 // Artikel 33 Artikel 27 // Artikel 41 Artikel 28 // Artikel 42 Artikel 29 // Artikel 41 Artikel 30 // Artikel 43 Artikel 31 // Artikel 34 Artikel 32 // Artikel 35 Artikel 33 // Artikel 36 Artikel 34 // Artikel 37 (herschreven) Artikel 35 // Artikel 38 Artikel 36 (geschrapt) // Artikel 37 (geschrapt) // // Artikel 39 // Artikel 40 Artikel 38 // Geschrapt Artikel 39 // Artikel 44 Artikel 40 (geschrapt) // Artikel 41 (geschrapt) // Artikel 42 // Artikel 45 Artikel 43 // Artikel 46 Artikel 44 // Artikel 47 Artikel 45 // Artikel 49 // Artikel 52 - nieuw Artikel 46 // Artikel 50 Artikel 47 (gewijzigd) // Artikel 50 Artikel 48 // Artikel 52 Artikel 49 // Artikel 53 Artikel 50 // Artikel 54 Artikel 51 // Artikel 55 Artikel 52 // Artikel 56 Artikel 53 // Artikel 57 Artikel 54 // Artikel 58 Artikel 54 bis // Geschrapt Artikel 57, lid 3 // Artikel 59 // Artikel 60 Artikel 55 // Artikel 61 Artikel 56 // Artikel 62 Artikel 57 // Artikel 63 // Artikel 64 Artikel 58 // Geschrapt Artikel 59 // Geschrapt Artikel 60 // Geschrapt Artikel 61 // Geschrapt Artikel 62 // Artikel 67 Artikel 63 // Geschrapt Artikel 64 // Geschrapt Artikel 65 // Geschrapt Artikel 66 // Geschrapt Artikel 67 (wijzigingen) // Artikel 65 (herziening) // Artikel 66 (wijziging van de lijsten van de hogere voorzieningen) Artikel 68 // Geschrapt 4.5. Artikelsgewijs commentaar Omdat het Verdrag van Brussel dat momenteel van kracht is en het voorstel voor een verordening grote overeenkomsten vertonen, heeft de toelichting per artikel van de verordening alleen betrekking op de wijzigingen ten opzichte van het verdrag. Daarnaast zijn in sommige taalversies van het voorstel voor een verordening kleine correcties aangebracht ten opzichte van de officiële taalversie van het verdrag van Brussel. Deze kleine correcties zijn bedoeld om de tekst in alle talen volkomen gelijkluidend te maken. Een groot aantal artikelen van het Verdrag van Brussel is zonder wijziging overgenomen in de verordening. Voor deze artikelen wordt derhalve verwezen naar de rapporten met toelichting die zijn gepubliceerd bij de achtereenvolgende toetredingen. [6] [6] PB C 59 van 6.3.1979 en PB C 189 van 28.7.1990. Hoofdstuk I - Werkingssfeer Artikel 1 Dit hoofdstuk, dat slechts een artikel telt, is niet gewijzigd. De werkingssfeer blijft dezelfde als die van het Verdrag van Brussel, waarbij wordt opgemerkt dat de Commissie reeds een voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken heeft goedgekeurd [7] en dat door Duitsland en Finland bij de Raad een voorstel voor een verordening is ingediend betreffende faillissementsprocedures en soortgelijke procedures [8]. [7] COM (99)220. [8] PB C 221 van 3.8.1999. Hoofdstuk II - Bevoegdheid Afdeling 1 - Algemene bepalingen Artikel 2 Dit artikel bepaalt dat de woonplaats van de verweerder als algemeen bevoegdheidscriterium geldt. In dit artikel zijn twee nieuwe alinea's opgenomen. De derde alinea heeft ten doel de tekst doorzichtiger te maken en bevat daarom een verwijzing naar artikel 57 voor de definitie van de woonplaats van rechtspersonen. In de vierde alinea wordt het begrip "lidstaat" gedefinieerd als lidstaat waarvoor de verordening verbindend is. De verordening geldt immers niet voor Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Deze lidstaten kunnen echter niet worden gelijkgesteld met derde landen, noch wat de toepasselijke bevoegdheidsregels betreft, noch ten aanzien van de erkenning van in deze lidstaten gegeven beslissingen. Artikel 3 De nationale bevoegdheidsregels die in de lidstaten kunnen worden ingeroepen ten aanzien van verweerders zonder woonplaats in een van de lidstaten worden vermeld in bijlage 1 van de verordening. Deze bijlage kan zo nodig worden gewijzigd en zal worden bekendgemaakt in het Publicatieblad. De lijst van bevoegdheidsregels is licht gewijzigd om rekening te houden met een wijziging in de nationale wetgeving van Italië. Artikel 4 Bij de regel inzake de persoonlijke werkingssfeer worden twee verschillende situaties onderscheiden: het geval waarin de verweerder zijn woonplaats heeft in een derde land en het geval waarin de verweerder zijn woonplaats heeft in een lidstaat waarvoor de verordening niet bindend is. Wanneer de verweerder zijn woonplaats heeft in een derde land, zijn de nationale regels van toepassing. Deze regel geldt echter niet indien een gerecht van een lidstaat over een exclusieve bevoegdheid beschikt (artikel 22). De regel geldt evenmin indien de verweerder, ondanks het feit dat hij zijn woonplaats heeft in een derde land, een clausule heeft ondertekend waarin een gerecht van een lidstaat bevoegd wordt verklaard. Krachtens artikel 23 is het voldoende dat een van de partijen bij het geschil (niet noodzakelijkerwijs de eiser) zijn woonplaats heeft in een lidstaat. Wanneer de verweerder zijn woonplaats heeft in een lidstaat waarvoor deze verordening niet bindend is, zijn vanzelfsprekend de bevoegdheidsregels van het Verdrag van Brussel van toepassing. Afdeling 2 - Bijzondere bevoegdheid Artikel 5 De regel uit het Verdrag van Brussel ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst is gehandhaafd (a). Teneinde evenwel de bezwaren te ondervangen die rijzen wanneer het internationaal privaatrecht wordt gevolgd van de staat welks gerecht is ingeschakeld [9], wordt in punt 2, "de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is of wordt uitgevoerd" voor twee gevallen duidelijk omschreven. [9] HvJEG, 6 oktober 1976, zaak 12/79, Tessili [1976], Jurispr. blz. 1473. Voor de verkoop van goederen, de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. Voor het verrichten van diensten, de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verricht werden of verricht hadden moeten worden. Deze pragmatische omschrijving van de plaats van uitvoering op basis van een zuiver feitelijk criterium geldt voor alle verbintenissen waarover een geschil bestaat, ook wanneer het gaat om de betaling van de geldelijke tegenwaarde van een contract. Zij is ook van toepassing wanneer de eis verscheidene verbintenissen betreft. Van deze regel mag worden afgeweken via een uitdrukkelijk akkoord over de plaats van nakoming. Wanneer op grond van deze omschrijving een gerecht wordt aangewezen in een staat die geen lidstaat van de Europese Gemeenschap is wordt van de regel onder b) afgeweken en wordt de regel onder a) gevolgd. Bevoegd is dan het gerecht dat krachtens het internationaal privaatrecht van de aangezochte staat is aangewezen, als het gerecht van de plaats van nakoming van de betrokken specifieke verbintenis. Artikel 5, punt 3, heeft niet alleen betrekking op gevallen waarin het schadebrengende feit zich al heeft voorgedaan, maar ook op gevallen waarin zich een schadebrengend feit kan voordoen. Daarmee maakt de voorgestelde tekst een einde aan de bestaande onduidelijkheid over de uitlegging van artikel 5, punt 3, van het verdrag. Het is voor partijen nu duidelijk tot welke bevoegde rechter zij zich kunnen wenden in het kader van preventieve maatregelen. Omdat het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol is geschrapt, zijn de bepalingen van artikel II van dit protocol inzake vervolging wegens onopzettelijk gepleegde strafbare feiten voor de gerechten van een lidstaat waarvan de betrokkene geen onderdaan is, opgenomen in dit artikel. Artikel 6 In punt 1 van dit artikel wordt het oproepen van verschillende verweerders tegelijk voor hetzelfde gerecht gekoppeld aan de voorwaarde dat de vorderingen zo nauw met elkaar verband houden dat het risico van onverenigbare beslissingen moet worden vermeden. Daarmee wordt uitdrukkelijk de door het Hof van Justitie vastgestelde regel voor de uitlegging van dit artikel overgenomen. [10] [10] HvJEG, 27 sept. 1998, zaak 189/87 KALFELIS/BANKHAUS SCHRÖDER [1988], Jurispr. blz. 5565. Punt 2 bevat een nieuwe alinea, waarin de bepaling is opgenomen die eerder was neergelegd in artikel V van het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol, en die betrekking heeft op Oostenrijk en Duitsland, waar de vordering tot vrijwaring en de vordering tot voeging of tussenkomst onbekend zijn, en alleen de litis denuntiatio bekend is. Afdeling 3 - Bevoegdheid in verzekeringszaken De bevoegdheid waarover deze afdeling handelt komt in de plaats van die waarvan sprake is in de afdelingen 1 en 2. Artikel 8 Dit artikel is niet gewijzigd. Het moet echter zo worden uitgelegd dat het bij herverzekering niet van toepassing is in de betrekkingen tussen verzekeraars of tussen verzekeraars en herverzekeraars. Er is geen bijzondere noodzaak om de zwakke partij te beschermen. Daarentegen heeft dit artikel wel de vorderingen op het oog die in voorkomend geval door verzekeringnemers tegen een herverzekeraar worden ingesteld. Artikel 9 Oorspronkelijk kon de verzekeraar volgens dit artikel worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeringsnemer die optreedt als eiser (eerste alinea, punt 2)), maar nu is het ook mogelijk de verzekeraar op te roepen voor het gerecht van de woonplaats van de verzekerde die optreedt als eiser of voor dat van de woonplaats van de begunstigde die optreedt als eiser. Het beschermen van de zwakke partij is de reden dat bij wijze van uitzondering kan worden afgeweken van het beginsel dat een geschil wordt voorgelegd aan het gerecht van de woonplaats van de verweerder, en dat in plaats daarvan de woonplaats van de eiser als criterium wordt gehanteerd. Deze bescherming geldt ook als de verzekerde of de begunstigde, die eveneens in een zwakke positie verkeren ten opzichte van de verzekeraar, als eiser optreedt. Artikel 11 Evenals in artikel 6 is artikel V van het protocol dat geldt voor Oostenrijk en Duitsland, waar de vordering tot vrijwaring en de vordering tot voeging of tussenkomst onbekend zijn, in dit artikel verwerkt. Artikelen 13 en 14 De in punt 5 van artikel 13 geboden mogelijkheid om af te wijken van de bepalingen inzake de bevoegde rechter op het gebied van verzekeringen, wordt uitgebreid tot alle grote risicos's die vallen of zullen vallen onder artikel 5, onder d) van Richtlijn 73/239/EEG van de Raad betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan, zoals gewijzigd bij Richtlijnen 88/357/EEG en 90/618/EEG van de Raad, en geldt tevens voor de bijkomende risico's. Elke latere wijziging van Richtlijn 73/239/EEG zal haar weerslag hebben op de grote risico's die onder artikel 14 vallen. Afdeling 4 - Bevoegdheid inzake door consumenten gesloten overeenkomsten De bevoegdheid waarover deze afdeling handelt komt in de plaats van die waarvan sprake is in de afdelingen 1 en 2. Artikel 15 Artikel 15 bevestigt het standpunt van de Raad dat bescherming van de consument, de zwakke partij bij de overeenkomst, geboden is. De overeenkomsten die van oudsher onder dit artikel vallen, zoals de koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken en leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van dergelijke zaken, geven de consument onvoorwaardelijk het recht zich als eiser tot het gerecht van zijn woonplaats te wenden en de strekking van artikel 13 van het Verdrag van Brussel wordt op dit punt niet gewijzigd. In het voorstel wordt via een wijziging van artikel 15, eerste alinea, punt 3), dit recht uitgebreid tot alle andere door consumenten gesloten overeenkomsten mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Uit de gebruikte algemene formulering blijkt dat alle onder de punten 1), 2) en 3) bedoelde overeenkomsten, ongeacht of zij betrekking hebben op goederen of diensten, onder de werkingssfeer van artikel 15 vallen, voor zover het overeenkomsten met consumenten betreft. "Time-share"-overeenkomsten [11] vallen daardoor onder artikel 15, en niet onder artikel 22, punt 1, onder a), zoals overeenkomsten betreffende de verkoop van gebouwen. [11] Zie Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (PB L 280 van 29.10.1994). De criteria van artikel 13, punt 3, van het Verdrag van Brussel zijn opnieuw geformuleerd om rekening te houden met de ontwikkeling van de verkooptechnieken. De omstandigheid dat de in het oude artikel 13 genoemde voorwaarde, nl. dat de consument in zijn staat de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht, vervalt, houdt in dat artikel 15, eerste alinea, punt 3), eveneens van toepassing is op overeenkomsten die gesloten zijn in een andere lidstaat dan die waar de consument zijn woonplaats heeft. Hiervoor wordt een berucht manco in de oude tekst van artikel 13 ondervangen, nl. dat de consument zich niet op deze beschermende bepaling kan beroepen wanneer hij door de wederpartij ertoe was aangespoord om voor de sluiting van de overeenkomst de lidstaat van zijn woonplaats te verlaten. Anderzijds kan de consument de bevoegdheid volgens artikel 16 aanvoeren wanneer de overeenkomst gesloten wordt met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de staat waar de consument zijn woonplaats heeft of dergelijke activiteiten richt op die staat, voor zover de overeenkomst in geding binnen het kader van die activiteiten valt. Dit begrip "activiteiten in de staat waar de consument zijn woonplaats heeft of gericht op die staat" is bedoeld om duidelijk te stellen dat het in punt 3) bepaalde van toepassing is op de consumentenovereenkomst die is gesloten via een interactieve Internetsite die toegankelijk is in de staat waar de consument zijn woonplaats heeft. Het enkele feit dat de consument heeft kennis genomen van een dienst of van de mogelijkheid om goederen te kopen via een passieve Internetsite die toegankelijk is in de staat waar hij zijn woonplaats heeft, is niet voldoende voor een beroep op de beschermende bepaling. De via een elektronische weg gesloten overeenkomst wordt zo op één lijn gesteld met andere, op afstand gesloten overeenkomsten (via telefoon, fax, enz.), zodat de consument een geschil kan voorleggen aan de volgens artikel 16 bevoegde rechter. Het vervallen van de voorwaarde in het oude artikel 13, punt 3, onder b), nl. dat de consument in de staat waar hij zijn woonplaats heeft de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht is eveneens van belang voor overeenkomsten die via een interactieve Internetsite zijn gesloten. Ten aanzien van dergelijke overeenkomsten bestaat de mogelijkheid dat de plaats waar de consument die handelingen verricht, niet of moeilijk kan worden vastgesteld, en dat deze handelingen in ieder geval niet van belang zijn om een band te leggen tussen de overeenkomst en de staat waar de consument zijn woonplaats heeft. Uitgangspunt van het nieuwe artikel 15 is dat de medecontractant de band legt door zijn activiteiten te richten op de staat van de consument. Ten slotte bevat de derde alinea van artikel 15 eveneens een wijziging. De uitzondering voor vervoerovereenkomsten geldt niet voor overeenkomsten waarbij een combinatie van reis en verblijf tegen een vaste prijs wordt aangeboden ("pakketreizen"). [12] [12] Zie Richtlijn 90/314/EG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158 van 23.6.1990). De Commissie heeft er eveneens akte van genomen dat de tekst van artikel 15 een zekere opschudding heeft teweeggebracht bij de industrie die de elektronische handel wil uitbreiden. Deze bezorgdheid betreft voornamelijk het punt dat bedrijven die actief zijn in de elektronische verkoop, hetzij de mogelijkheid van geschillen in alle lidstaten moeten aanvaarden, hetzij moeten aangeven dat hun producten of hun diensten niet bestemd zijn voor in bepaalde lidstaten woonachtige consumenten. Deze bezorgdheid betreft de problemen die kunnen ontstaan door de uitdrukking in artikel 15, eerste alinea, punt 3): "...dergelijke activiteiten ... op ... richt ", welke uitdrukking in de Internet-wereld moeilijk te begrijpen is. Om de juridische gevolgen en de behoeften van de elektronische handel beter te kunnen vaststellen, met name inzake vragen op het punt van de bevoegde rechter en de keuze van het toepasselijk recht die ontstaan door de economische en grensoverschrijdende ontwikkeling van de elektronische handel, zal de Commissie in het najaar van 1999 een hoorzitting beleggen over dit onderwerp, waaraan regelgevende en wetgevende instanties, consumenten, het bedrijfsleven en andere betrokken zullen deelnemen. De Commissie is van plan overeenkomstig artikel 65 betreffende de toepassing van artikel 15 niet later dan twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening rapport uit te brengen. Artikel 16 Om de consument beter te beschermen, wordt hem de mogelijkheid geboden in geval van een geschil te kiezen tussen de gerechten van de lidstaat waar de wederpartij zijn woonplaats heeft en het gerecht van zijn eigen woonplaats (en niet de gerechten van de lidstaat waarin zijn woonplaats is gelegen). Deze afwijking van de regel dat de verordening alleen betrekking heeft op de internationale bevoegdheid en niet op de interne bevoegdheid in de lidstaten, is gerechtvaardigd omdat het de consument de mogelijkheid biedt de wederpartij zo dicht mogelijk bij huis te vervolgen. Afdeling 5 - Bevoegdheid inzake arbeidsovereenkomsten De bevoegdheid waarover deze afdeling handelt komt in de plaats van die waarvan sprake is in de afdelingen 1 en 2. De bepalingen betreffende de rechterlijke bevoegdheid inzake arbeidsovereenkomsten zijn niet zozeer inhoudelijk gewijzigd, maar samengebracht in een afzonderlijke afdeling, naar het voorbeeld van de bepalingen inzake verzekeringsovereenkomsten en overeenkomsten met consumenten. De bevoegdheidsregels van de artikelen 19 en 20 gelden onverminderd de bevoegdheidsregel van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten. [13] [13] PB L 18 van 21.1.1997. Artikel 18 Artikel 18, tweede alinea, heeft betrekking op de gevallen waarin een werkgever zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, maar daar wel een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging exploiteert. Deze werkgever wordt dan verondersteld zijn woonplaats in een lidstaat te hebben. Deze bepaling versterkt de bescherming van de werknemer, die als zwakke partij bij de overeenkomst wordt beschouwd. Dezelfde beschermende bepaling bestond al voor de verzekeringnemer - en is nu uitgebreid tot de verzekerde of de begunstigde (artikel 9, tweede alinea) - en voor de consument (artikel 15, tweede alinea), die ook worden beschouwd als zwakke partijen die extra moeten worden beschermd. Afdeling 6 - Exclusieve bevoegdheid Artikel 22 De voorwaarden waaronder kan worden afgeweken van de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waarin het onroerend goed gelegen is (punt 1), zijn versoepeld. Om de verweerder te kunnen oproepen voor een gerecht van zijn woonplaats, is het voortaan voldoende dat de huurder een natuurlijke persoon is, ongeacht of de eigenaar een natuurlijke of een rechtspersoon is, en dat de eigenaar en de huurder hun woonplaats in dezelfde lidstaat hebben. Deze oplossing is een middenweg tussen de oplossing die in het verdrag van Brussel is gekozen en die van het Verdrag van Lugano. Anderzijds wordt, in tegenstelling tot de in artikel 57 bedoelde regel, de plaats waar de "zetel" is gevestigd, het enige aanknopingscriterium op het gebied van de geldigheid, nietigheid of ontbinding van vennootschappen en rechtspersonen en de geldigheid van de besluiten van hun organen, vastgesteld volgens de regels van het internationaal privaatrecht van de lidstaat waar het gerecht dat kennis neemt van de vordering, is gevestigd. De wijziging in punt 4 tenslotte is het gevolg van het feit dat er andere duidelijke instrumenten bestaan voor de deponering of registratie van octrooien, merken, tekeningen en modellen en andere soortgelijke rechten. De in punt 4 bedoelde exclusieve bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van registratie of deponering is uitgebreid tot Europese octrooien. Door deze wijziging wordt in de Verordening artikel V quinquies van het protocol weer opgenomen, rekening houdend met het feit dat het Verdrag van Luxemburg van 15 december 1975 niet in werking is getreden. Afdeling 7 - Door partijen aangewezen bevoegde rechter Artikel 23 Dit artikel is op twee punten gewijzigd. In de eerste plaats (eerste alinea) wordt bevestigd dat de bevoegdheid die krachtens een clausule tot aanwijzing van een bevoegde rechter wordt toegekend, een exclusieve bevoegdheid is [14], tenzij partijen overeenkomen dat het niet om een exclusieve bevoegdheid gaat. Met deze versoepeling wordt de vrije wilsbeschikking van partijen gerespecteerd. [14] HvJEG, MEETH v. GLACETAL, 9 november 1978, zaak 23/78, Jurispr. blz. 2133. Anderzijds wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van nieuwe communicatietechnieken (zie de derde alinea). De voorwaarde dat er een "schriftelijke" overeenkomst moet zijn of een mondelinge overeenkomst die "schriftelijk" wordt bevestigd, mag geen afbreuk doen aan de geldigheid van een clausule tot aanwijzing van een bevoegde rechter die anders dan schriftelijk is gesloten maar waarvan de inhoud toegankelijk is via een beeldscherm. Daarmee worden uiteraard voornamelijk bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter in langs elektronische weg gesloten overeenkomsten bedoeld. Deze wijziging sluit ook aan bij de doelstellingen die de Commissie heeft geformuleerd in haar voorstel voor een richtlijn over de juridische aspecten van elektronische handel. [15] [15] PB C 30 van 5.2.1990, COM(1998) 586. Artikel 24 In sommige taalversies is dit artikel gewijzigd om duidelijk te maken dat de verweerder die voor de rechter verschijnt de bevoegdheid van die rechter ten laatste kan betwisten wanneer hij wat in het nationale recht wordt beschouwd als een eerste verweer ten gronde aanvoert. Anders gezegd: het aanvoeren van een verweer ten gronde doet geen afbreuk aan de betwisting van de bevoegdheid als deze betwisting ten laatste gelijktijdig met dit verweer ten gronde plaatsvindt. [16] [16] HvJEG, ELEFANTEN v/SCUH, 24 juni 1981, zaak 150/80, Jurispr. blz. 1671. Afdeling 8 - Toetsing van de bevoegdheid en de ontvankelijkheid Artikel 26 Bij dit artikel gaat het om een technische wijziging. Deze is bedoeld om rekening te houden met het voorstel voor een richtlijn over de toezending van stukken, dat bij de Raad is ingediend. [17] Nadat het voorstel is goedgekeurd en de richtlijn in alle lidstaten is omgezet, komen de nationale maatregelen tot omzetting van de richtlijn in de plaats van de bepalingen van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken, dat momenteel in bijna alle lidstaten van de Europese Gemeenschap van kracht is. [17] COM(1999) 219. Afdeling 9 - Aanhangigheid en samenhang Er zijn geen wijzigingen aangebracht in de mechanismen betreffende de aanhangigheid en de samenhang als zodanig, die uitgaan van de prioriteit van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht. Er wordt wel een vaste omschrijving gegeven van de datum waarop een zaak "aanhangig" is in de zin van deze afdeling, en daarnaast is een fout in het Verdrag van Brussel in de regel betreffende de samenhang hersteld. Artikel 28 Met de wijzigingen in de tweede alinea wordt een afwijking hersteld die is voortgekomen uit de onderhandelingen over het Verdrag van Brussel van 1968. Het gerecht waaraan een samenhangende vordering is voorgelegd kan immers ook zijn uitspraak aanhouden zonder dat de zaken in eerste aanleg aanhangig zijn. Indien het gerecht waaraan de zaak het laatst is voorgelegd overweegt zich onbevoegd te verklaren ten gunste van de instantie waaraan de zaak het eerst is voorgelegd, moeten de zaken echter wel in eerste aanleg aanhangig zijn, om te voorkomen dat partijen de mogelijkheid van rechtspraak in twee instanties wordt ontnomen. Tevens moet de instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd zijn om kennis te nemen van beide vorderingen en moet de voeging van samenhangende zaken wettelijk toegestaan zijn. Artikel 30 Dit artikel voorziet in een leemte [18] in het Verdrag van Brussel en geeft een definitie van de datum waarop een zaak "aanhangig" is in de zin van de artikelen 27 en 28. Een zaak als "aanhangig" beschouwen vanaf het moment dat de vordering bij het gerecht is ingediend, heeft als voordeel dat het een eenvoudig criterium is. Maar dit criterium is bijzonder onrechtvaardig voor de partij die een procedure begint in een lidstaat waar dit indienen pas gebeurt nadat het stuk dat het geding inleidt, aan de verweerder is betekend. Een zaak als "aanhangig" beschouwen vanaf het moment dat de vordering is betekend of medegedeeld aan de verweerder heeft eveneens het voordeel dat het een eenvoudig criterium is. Maar deze oplossing is nadelig voor de partij die een procedure begint in een lidstaat waar een zaak wordt aangebracht na de betekening of de kennisgeving. Een andere oplossing die rechtszekerheid biedt is een zaak pas als aanhangig te beschouwen nadat de twee fasen van de procedure die bestaan uit enerzijds de betekening of de kennisgeving en anderzijds de inschrijving van de zaak bij het bevoegde gerecht, zijn doorlopen. Het nadeel van deze oplossing is echter dat pas laat kan worden vastgesteld dat een zaak aanhangig is. [18] HvJEG, zaak 129/83, Zelger v. Salinitri, 7 juni 1984, Jurispr. blz. 2397. In artikel 30 wordt een middenweg voorgesteld, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende procedures en die enerzijds waarborgt dat de eisende partijen met gelijke wapens strijden en anderzijds bescherming biedt tegen proceduremisbruik. De datum waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd is afhankelijk van de procedurevoorschriften: - in de lidstaten waar de vordering moet worden ingediend vóór de betekening of kennisgeving van het stuk dat het geding inleidt aan de verweerder, is een zaak aanhangig vanaf de datum waarop deze vordering wordt ingediend, mits de eiser alles doet wat nodig is met het oog op de betekening of de kennisgeving van de vordering aan de verweerder. Wat er moet worden gedaan hangt af van het rechtsstelsel: het is mogelijk dat alle materiële gegevens die het gerecht nodig heeft om te kunnen overgaan tot betekening of kennisgeving bij dat gerecht moeten worden ingediend, of dat het stuk dat al is geregistreerd bij het gerecht moet worden ingediend bij de voor betekening en kennisgeving bevoegde autoriteit; - in de lidstaten waar de betekening of de kennisgeving voorafgaat aan de indiening van de vordering bij het gerecht, is een zaak aanhangig vanaf de datum waarop het stuk wordt ingediend bij de tot betekening of kennisgeving bevoegde autoriteit (en niet vanaf de datum van de betekening of de kennisgeving zelf), mits de eiser het stuk bij het gerecht indient zodra dat volgens het toepasselijke recht dient te gebeuren. Afdeling 10 - Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht Artikel 31 Artikel 31, het enige artikel van deze afdeling, is niet gewijzigd. Evenals de overige bepalingen van de verordening, moet dit artikel worden gelezen in het licht van de prejudiciële uitspraken van het Hof van Justitie op grond van het protocol bij het Verdrag van Brussel. [19] [19] Zie met name VAN UDEN v/ DECO LINE [1998], Jurispr. blz. I-7091, 17.11.1998, zaak C391/95 en H.H. MIETZ v/Interhip Yachting Sneek BV, 27.4.1999, zaak C99/96. Hoofdstuk 3 - Erkenning en tenuitvoerlegging In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen geregeld. In het enige artikel van de eerste afdeling wordt de erkenning van rechtswege als uitgangspunt gesteld en wordt voor de formele erkenning verwezen naar de te volgen exequaturprocedure. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden voor niet-erkenning aan te voeren in het geval van een erkenning bij wege van tussenvordering. In afdeling 2 wordt de procedure beschreven voor het uitvoerbaar verklaren van een beslissing. Artikel 32 In dit artikel word een definitie gegeven van de beslissingen die kunnen worden erkend of ten uitvoer gelegd. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke procedurevoorschriften in Zweden en zijn de bepalingen van artikel II van het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol in dit artikel verwerkt. Afdeling 1 - Erkenning Artikel 33 In dit artikel wordt de erkenning van rechtswege van beslissingen in de Europese Gemeenschap als uitgangspunt gesteld. Deze erkenning van rechtswege is gebaseerd op het wederzijds vertrouwen tussen de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten en heeft tot gevolg dat dezelfde procedure niet in een andere lidstaat opnieuw kan worden begonnen. Het is echter mogelijk dat de partij waartegen de beslissing is gericht, betwist dat deze beslissing kan worden erkend. De verordening bepaalt dat in die gevallen de in de afdeling over de tenuitvoerlegging bedoelde procedure (afdeling 2) moet worden gevolgd. Daarnaast is het mogelijk dat de kwestie van de erkenning van een beslissing bij wege van tussenvordering in een andere procedure wordt aangekaart. In deze gevallen kan de erkenning van de beslissing worden aangevochten op grond van één van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde redenen voor niet-erkenning. Afdeling 2 - Tenuitvoerlegging In deze afdeling wordt de procedure beschreven die moet worden gevolgd voor formele erkenning uit hoofde van artikel 33, tweede alinea, of voor de uitvoerbaarverklaring met het oog op de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong van de beslissing. Deze procedure heeft vanzelfsprekend ten doel een executoriale beslissing uitvoerbaar te maken in de lidstaat van oorsprong en heeft geen invloed op de procedures met het oog op de tenuitvoerlegging zelf van deze beslissing in de aangezochte lidstaat. Deze procedure moet een snelle beslissing mogelijk maken. Daarom is de in het Verdrag van Brussel vastgelegde procedure aanzienlijk gewijzigd. In de eerste plaats kan het gerecht dat of de autoriteit die bevoegd is om een beslissing in de aangezochte lidstaat uitvoerbaar te verklaren onder geen enkele voorwaarde op eigen initiatief nagaan of er sprake is van een van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden om een beslissing niet ten uitvoer te leggen. Deze gronden kunnen alleen worden onderzocht in het kader van een verzoek daartoe van de partij waartegen de tenuitvoerlegging is gericht. Het betrokken gerecht of de bevoegde autoriteit moet alleen een formele controle verrichten van de documenten die bij en krachtens de verordening worden ingediend ter ondersteuning van het verzoekschrift. Daarnaast is het aantal gronden voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging sterk verminderd. Artikel 35 Dit artikel regelt de bevoegdheid voor het in ontvangst nemen van het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid van de beslissing. De lijst van autoriteiten of gerechten die in de lidstaten bevoegd zijn dit verzoekschrift te behandelen is opgenomen in bijlage 2. Het gaat daarbij om administratieve of gerechtelijke autoriteiten. De tweede alinea, waarin de territoriale bevoegdheid met het oog op de exequaturprocedure wordt geregeld, is versoepeld. De territoriale bevoegdheid wordt voortaan bepaald door de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt verzocht of door de plaats van tenuitvoerlegging. Artikel 36 De derde alinea van lid 3 stelt de verzoeker vrij van de verplichting zijn woonplaats te kiezen binnen het rechtsgebied van de autoriteit die kennis neemt van het verzoek indien deze autoriteit een administratieve autoriteit is. Dat geldt ook wanneer een procesgemachtigde wordt aangewezen. Artikel 37 Om de exequaturprocedure aanzienlijk te verkorten, zijn in dit artikel dwingende bepalingen opgenomen ten aanzien van de gerechten of autoriteiten die uit hoofde van artikel 35 zijn aangewezen om het verzoek in ontvangst te nemen. Deze gerechten of autoriteiten moeten de beslissing onmiddellijk nadat de in artikel 50 bedoelde formaliteiten zijn afgerond, uitvoerbaar verklaren. Daarbij kan de rechter niet ambtshalve op eigen initiatief nagaan of er sprake is van een van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden voor niet-erkenning of niet-uitvoering. Het bestaan van deze gronden kan zo nodig later worden onderzocht, indien de partij waartegen de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, daartoe krachtens de artikelen 39 en 40 een verzoek indient. Met andere woorden: een exequaturverzoek kan niet worden beschouwd als een gewone zaak. De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze verzoeken met voorrang worden behandeld, zodat de procedure niet nog meer belastend wordt voor de eiser. Het is eveneens van groot belang dat de procedure eenzijdig blijft; de verweerder mag niet worden ingelicht over het verzoek en niet worden opgeroepen voor discussies die helemaal niet nodig zijn. Artikelen 39 en 40 De beroepsmogelijkheden voor beide partijen zijn samengebracht in deze twee artikelen, maar niet wezenlijk gewijzigd. In tegenstelling tot de eerste fase van de procedure, die geheel eenzijdig is en waarbij in geen geval de partijen kunnen worden gehoord, worden deze beroepen op tegenspraak behandeld. Artikel 41 In dit artikel worden de gronden vastgesteld waarop het bevoegde gerecht een verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing kan weigeren of intrekken. Teneinde het vrije verkeer van beslissingen te verbeteren zijn deze gronden in beperkende zin herzien. In de eerste plaats wordt door de toevoeging van het adjectief "klaarblijkelijk" bij punt 1 benadrukt dat de openbare orde slechts bij wijze van uitzondering kan worden aangevoerd. In de tweede plaats is de grond die door de schuldenaar het vaakst wordt aangevoerd om tenuitvoerlegging te voorkomen, herzien om proceduremisbruik te voorkomen. De tenuitvoerlegging kan niet worden voorkomen als de verweerder die niet verschijnt, in de lidstaat van oorsprong tijdig is opgeroepen, en wel zo dat hij zijn verdediging heeft kunnen organiseren. Een simpele formele fout bij de betekening of de kennisgeving kan dus niet tot gevolg hebben dat de erkenning of de tenuitvoerlegging wordt verworpen indien deze fout de verweerder niet heeft belet zijn verdediging te organiseren. Bovendien kan het de schuldenaar die de mogelijkheid heeft gehad beroep in te dienen in de lidstaat van oorsprong op grond van een procedurefout, maar die dit niet heeft gedaan, niet worden toegestaan deze procedurefout aan te voeren als grond voor weigering of herroeping van de verklaring van uitvoerbaarheid in de aangezochte lidstaat. In de derde plaats is het niet-naleven van een regel van het internationaal privaatrecht van de aangezochte lidstaat op het gebied van de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen geschrapt als grond, omdat deze regels in de verschillende lidstaten steeds meer op elkaar worden afgestemd. Ten slotte is een leemte in het verdrag van Brussel opgevuld, doordat het bestaan van onverenigbare beslissingen als grond is uitgebreid tot beslissingen die in een andere lidstaat zijn gegeven. Vanzelfsprekend kan de bevoegde rechter in geen geval de juistheid van de beslissing onderzoeken. Artikel 42 In dit artikel wordt beschreven welke bevoegdheidsregels kunnen worden gecontroleerd door het gerecht waarbij op basis van de artikelen 39 en 40 een beroep is ingediend. Daarbij gaat het om bevoegdheidsregels op het gebied van verzekeringen en consumentenzaken, alsmede om exclusieve bevoegdheden. Arbeidsovereenkomsten vallen daar dus niet onder, omdat controle van de bevoegdheid op dit gebied slechts ten nadele kan zijn van de eiser, dat wil zeggen, in bijna alle gevallen, de werknemer. Artikel 43 Om de nodige flexibiliteit te bewerkstelligen en om mogelijk onomkeerbare gevolgen voor de tenuitvoerlegging te voorkomen, kan het gerecht waarbij een beroep wordt ingediend zijn uitspraak aanhouden indien tegen de oorspronkelijke beslissing, ook al is die uitvoerbaar, in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel is aangewend. Het kan ook een beslissing uitvoerbaar verklaren en de tenuitvoerlegging koppelen aan de voorwaarde dat een zekerheid wordt gesteld. Deze regel moet overigens kunnen worden toegepast ongeacht het niveau van het beroep. Artikel 44 In dit artikel worden de regels bepaald inzake de voorlopige maatregelen, met inbegrip van bewarende maatregelen, die in de aangezochte lidstaat moeten worden getroffen wanneer een buitenlandse beslissing krachtens de verordening moet worden erkend. In de eerste plaats houdt de verklaring van uitvoerbaarheid in dat het is toegestaan bewarende maatregelen te nemen ten aanzien van de goederen van de verweerder tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd. Daarnaast kan, indien er een beslissing ten gronde is, om in het recht van de aangezochte lidstaat voorziene voorlopige maatregelen worden gevraagd, met inbegrip van bewarende maatregelen, voordat deze beslissing ten gronde door het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat uitvoerbaar is verklaard. In zekere zin vormt de eerste alinea van artikel 44 de voortzetting van artikel 31. In de meeste lidstaten houdt het bestaan van een buitenlandse beslissing in dat er een vordering bestaat die het nemen van dergelijke bewarende maatregelen rechtvaardigt. In alle gevallen houdt de verklaring van uitvoerbaarheid in dat het nemen van bewarende maatregelen is toegestaan en dat geen andere procedure voor het toestaan van deze maatregelen hoeft te worden gevoerd. Artikel 49 Deze regel heeft ten doel de kosten van de procedure voor het uitvoerbaar laten verklaren van een beslissing te beperken. Zij was ook opgenomen in het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol. Afdeling 3 - Gemeenschappelijke bepalingen Artikelen 50 en 51 Om de procedurele formaliteiten voor de verzoeker minder zwaar te maken, hoeven bij het bevoegde gerecht dat of de bevoegde autoriteit die het verzoek behandelt alleen een expeditie van de betrokken beslissing en een door een bevoegd gerecht of een bevoegde autoriteit van de lidstaat van origine afgegeven certificaat te worden ingediend. Dit certificaat, waarvan een model is opgenomen in bijlage 4 bij de verordening, verschaft het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat voldoende gegevens om de beslissing uitvoerbaar te kunnen verklaren. Hoofdstuk IV - Authentieke akten en gerechtelijke schikkingen Artikelen 54 en 55 De nieuwe procedure voor erkenning of tenuitvoerlegging die in hoofdstuk III wordt beschreven is mutatis mutandis ook van toepassing op authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat. De enige grond voor niet-erkenning en niet-uitvoering, die ook in dit geval pas bij een eventueel beroep kan worden onderzocht, is het klaarblijkelijk strijdig zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat. Voortaan worden schikkingen die in de loop van een procedure zijn getroffen voor een gerecht, gelijkgesteld met authentieke akten. Dit geldt ook voor overeenkomsten in zake onderhoudsverplichtingen die zijn gesloten voor administratieve autoriteiten of in sommige, vooral Scandinavische lidstaten, door deze autoriteiten zijn erkend. Deze regel was al opgenomen in artikel V bis van het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol. Overigens moeten authentieke akten, gerechtelijke schikkingen en overeenkomsten inzake onderhoudsverplichtingen vergezeld gaan van het certificaat dat is opgenomen in bijlage 5 van de verordening. Op dit certificaat staan de benodigde gegevens vermeld die van essentieel belang zijn voor het bevoegde gerecht dat of de bevoegde autoriteit die het exequaturverzoek behandelt. Hoofdstuk V - Algemene bepalingen Artikel 57 De wijze waarop de woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen wordt vastgesteld, is veranderd. Het definiëren van autonome begrippen verdient de voorkeur. Een lidstaat hoeft dus niet meer zijn internationaalprivaatrechtelijke regels te hanteren om te bepalen in welke plaats de zetel van een vennootschap of een rechtspersoon is gevestigd. Daardoor kunnen negatieve of positieve bevoegdheidsconflicten worden voorkomen. Voor het bepalen van de woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen kunnen dus drie criteria worden gehanteerd: de statutaire zetel, de hoofdvestiging (of werkelijke zetel) en het hoofdbestuur. Dit zijn de drie criteria die worden genoemd in artikel 58 van het EG-Verdrag, dat betrekking heeft op het recht van vestiging van vennootschappen binnen de Gemeenschap. Hoofdstuk VI - Overgangsbepalingen Artikel 58 In het enige artikel van dit hoofdstuk, waarin de erkenning of tenuitvoerlegging van beslissingen die zijn gegeven tijdens de overgangsperiode wordt geregeld, is een regel opgenomen die ook al in het Verdrag van Brussel was opgenomen. De regel is echter aangepast om een soepele overgang tussen de twee verschillende instrumenten, het verdrag van Brussel en de verordening, mogelijk te maken. Zo worden de beslissingen die in een lidstaat weliswaar na de inwerkingtreding van deze verordening zijn gegeven maar die voortvloeien uit een procedure die is ingeleid vóór deze inwerkingtreding, overeenkomstig de verordening erkend en ten uitvoer gelegd indien zij zijn gegeven door een uit hoofde van het verdrag van Brussel bevoegd gerecht. Hoofdstuk VII - Verhouding tot andere instrumenten Dit hoofdstuk is anders ingedeeld. Daarin wordt een beschrijving en een definitie gegeven van de regels die gelden voor de verhouding tussen de verordening en respectievelijk het afgeleide gemeenschapsrecht, het Verdrag van Brussel, dat van kracht blijft omdat deze verordening voor een aantal lidstaten niet verbindend is, en andere algemene en specifieke verdragen. Artikel 59 Dit artikel behelst een regel die ook al in het Verdrag van Brussel was opgenomen. De huidige en toekomstige regels inzake jurisdictiegeschillen die in sectorale communautaire instrumenten zijn vervat, blijven gelden. Artikel 60 De basisregel is dat de verordening in de plaats treedt van het Verdrag van Brussel in de betrekkingen tussen de lidstaten, behalve in het geval van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken. Dit betekent dat, omdat ook in de verordening de woonplaats van de verweerder in een van de lidstaten waarvoor de verordening bindend is, als criterium wordt gehanteerd, een verweerder die zijn woonplaats heeft in een van deze lidstaten voor een krachtens deze verordening bevoegd gerecht moet worden gedaagd. Indien de verweerder zijn woonplaats heeft in een van de lidstaten die niet zijn gebonden door deze verordening of indien krachtens de artikelen 16 en 17 van het Verdrag van Brussel het gerecht van die lidstaat bevoegd is, blijven de bevoegdheidsregels van het Verdrag van Brussel van kracht. Deze regel is de tegenhanger van de regel van artikel 4, eerste alinea, volgens welke voor verweerders die hun woonplaats hebben in een derde land de nationale bevoegdheidsregels kunnen worden toegepast. In de verordening geldt derhalve voor verweerders die hun woonplaats hebben in een derde land een andere regel dan voor verweerders die hun woonplaats hebben in een lidstaat die niet is gebonden door deze verordening. Zo zijn ook de aanhangigheidsregels van het Verdrag van Brussel toepasselijk wanneer de beroepen worden ingesteld in een lidstaat die niet gebonden is door deze verordening en in een lidstaat die dat wel is. In elk geval worden beslissingen die worden gegeven in een van de lidstaten, ongeacht of die lidstaat wel of niet door de verordening is gebonden, in de lidstaten die wel door de verordening zijn gebonden overeenkomstig deze verordening erkend en ten uitvoer gelegd. Deze regel is een aanvulling op die van artikel 4, derde alinea, van hoofdstuk 1 over de bevoegdheid. Vanzelfsprekend worden ook de in een lidstaat gegeven beslissingen tegen een verweerder die zijn woonplaats heeft in een derde land overeenkomstig de verordening erkend en ten uitvoer gelegd. Artikelen 62 en 63 Met het oog op de doorzichtigheid wordt in de verordening een opsomming gegeven van de specifieke verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die van toepassing blijven. Deze lijst zal worden aangevuld op basis van de gegevens van de betrokken lidstaten. Opgemerkt zij dat, in tegenstelling tot het Verdrag van Brussel (artikel 57), de lidstaten na de inwerkingtreding van deze verordening niet langer de vrijheid hebben toe te treden tot bestaande of toekomstige verdragen waarbij de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen voor specifieke onderwerpen wordt geregeld. Overeenkomstig de praktijk van het Verdrag van Brussel worden de beslissingen die in een lidstaat worden gegeven uit hoofde van een van deze specifieke verdragen, in een andere lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de erkennings- en tenuitvoerleggingsregels van het betrokken verdrag of overeenkomstig deze verordening. Artikel 64 Dit artikel is nieuw. Het is bedoeld om rekening te houden met de afschaffing van artikel 59 van het Verdrag van Brussel, dat de lidstaten de mogelijkheid bood om met een derde land een overeenkomst te sluiten waarin werd afgeweken van de regels van het verdrag inzake de erkenning en tenuitvoerlegging. Dergelijke overeenkomsten zijn voortaan niet meer mogelijk en artikel 59 van het Verdrag van Brussel is dan ook niet overgenomen in de verordening. Er moet echter wel rekening worden gehouden met eventueel reeds krachtens artikel 59 tussen een lidstaat en een derde land gesloten overeenkomsten. Reeds ondertekende overeenkomsten kunnen daarom ook in het kader van deze verordening worden toegepast. Hoofdstuk VIII - Slotbepalingen Artikel 65 Dit is een nieuw artikel. De Commissie heeft krachtens artikel 211 van het EG-verdrag tot taak toe te zien op de toepassing van de verordening. Na verloop van vijf jaar zal de Commissie op basis van een verslag over de toepassing van de verordening eventueel wijzigingen voorstellen. Artikel 66 Dit artikel, dat ook nieuw is, bepaalt dat de lidstaten eventuele wijzigingen in de lijst van bevoegde gerechten en hogere voorzieningen moeten mededelen aan de Commissie, die ervoor zal zorgen dat deze wijzigingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 67 Deze bepaling is ook nieuw en bepaalt de datum van inwerkingtreding van de verordening, overeenkomstig artikel 254 van het EG-Verdrag. Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c, Gezien het voorstel van de Commissie, [20] [20] PB C van , blz. Gezien het advies van het Europees Parlement, [21] [21] PB C van , blz. Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité, [22] [22] PB C van , blz. Overwegende hetgeen volgt: (1) De Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte stelt de Gemeenschap onder meer de maatregelen vast op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn. (2) De verschillen in de nationale regels inzake rechterlijke bevoegdheid en erkenning van rechterlijke beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een spoediger en gemakkelijker erkenning van beslissingen en van de tenuitvoerlegging daarvan zijn onontbeerlijk. (3) Deze aangelegenheden behoren tot het terrein van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken in de zin van artikel 65 van het Verdrag. (4) Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, kunnen deze doelstellingen niet goed door de lidstaten worden verwezenlijkt en moet dit derhalve op communautair niveau geschieden. Deze verordening beperkt zich tot het minimum dat vereist is om die doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hetgeen voor dat doel nodig is. (5) De lidstaten hebben op 27 september 1968 in het raam van artikel 293, vierde streepje van het EG-Verdrag, het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [23], hierna "het Verdrag van Brussel" genoemd, ondertekend. Laatstgenoemd verdrag, dat deel uitmaakt van het communautair "acquis", is uitgebreid tot alle nieuwe lidstaten en werd aan een herziening onderworpen waarop de Raad zich met de herziene tekst akkoord heeft verklaard. De continuïteit van de resultaten die in het raam van deze herziening zijn behaald, dient te worden gewaarborgd. [23] Zie de geconsolideerde versie van dat Verdrag in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 1. (6) Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken is het nodig en passend de regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen door een bindend en rechtstreeks toepasselijk communautair instrument te regelen. (7) Het is van belang dat de belangrijkste aspecten op het gebied van burgerlijke en handelszaken onder de materiële werkingssfeer van deze verordening worden gebracht waarbij de uitzonderingen zo beperkt mogelijk moeten worden gehouden. (8) De door de verordening bestreken geschillen moeten een aanknopingspunt hebben met het grondgebied van de lidstaten waarvoor de verordening bindend is. De gemeenschappelijke regels zijn derhalve in beginsel van toepassing wanneer de verweerder zijn woonplaats in een van die lidstaten heeft. (9) De verweerders die hun woonplaats in een derde land hebben, kunnen de regels inzake jurisdictiegeschillen toepassing krijgen die op het grondgebied van de Staat waar het gerecht waaraan de zaak is voorgelegd, is gevestigd, worden toegepast, en voor verweerders die hun woonplaats hebben in een lidstaat die niet door deze verordening is gebonden blijft het Verdrag van Brussel gelden. Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen moeten de op basis van deze regels gegeven beslissingen op het grondgebied van de Gemeenschap overeenkomstig deze verordening worden erkend en ten uitvoer gelegd. VERVOLG VAN DE TEKST ONDER NUMMER: 599PC0348.1 (10) De bevoegdheidsregels moeten een hoge mate van voorspelbaarheid bezitten en de woonplaats van de verweerder moet voor de bevoegdheid als beginsel gelden, welke bevoegdheid altijd dient te bestaan, behalve in een aantal duidelijk omschreven gevallen waarin op grond van het voorwerp van het geschil of van de vrije wilsbeschikking van de partijen een ander aanknopingspunt gerechtvaardigd is. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden omschreven teneinde de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen. (11) Naast het gerecht van de woonplaats van de verweerder moeten er wegens de nauwe band tussen het rechtsgebied van het gerecht en het geschil of om een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken ook andere bevoegde gerechten kunnen worden geboden. (12) In het geval van verzekerings-, arbeids- en consumentenovereenkomsten dient de zwakste partij te worden beschermd en dient van de algemene regel te worden afgeweken om de zwakke partij de mogelijkheid te bieden zich in geëigende gevallen tot het gerecht van zijn woonplaats te wenden. (13) Met de steeds toenemende ontwikkeling van nieuwe communicatietechnologieën, met name op consumptiegebied, dient rekening te worden gehouden. In het bijzonder moet de verkoop van goederen of diensten langs elektronische weg die in een lidstaat toegankelijk is, als een op deze lidstaat gerichte activiteit worden beschouwd. De consument die zijn woonplaats in die lidstaat heeft, moet, wanneer hij vanuit zijn woonplaats langs elektronische weg in een consumentenovereenkomst toestemt, de bescherming kunnen genieten die hem krachtens deze verordening wordt geboden. (14) De vrije wilsbeschikking van de partijen bij een andere overeenkomst dan een arbeids-, verzekerings- of consumentenovereenkomst, ten aanzien van de keuze van het bevoegde gerecht moet worden geëerbiedigd. Daarentegen moeten bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter in overeenkomsten waarbij de partijen niet even sterk zijn, worden ingeperkt. (15) Aan de beginselregels waarin deze verordening voorziet, dienen de nodige versoepelingen te worden aangebracht om rekening te houden met de specifieke procedureregels van bepaalde lidstaten; daartoe dienen sommige bepalingen van het aan het Verdrag van Brussel gehechte Protocol in de verordening te worden opgenomen. (16) Harmonieuze rechtsbedeling op gemeenschapsniveau noopt ertoe te voorkomen dat in twee, krachtens de verordening bevoegde lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet in een duidelijke en automatische regeling worden voorzien om problemen op het gebied van aanhangigheid (litispendentie) en samenhang (connexiteit) op te lossen. Wegens de tussen de lidstaten bestaande verschillen ten aanzien van de datum waarop een zaak als "aanhangig" wordt beschouwd, is het dienstig deze datum autonoom te bepalen. (17) Op grond van het wederzijds vertrouwen in de justitie binnen de Gemeenschap is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog enigerlei procedure moet worden gevolgd. (18) Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen is het gerechtvaardigd de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel te doen. De verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing dient daartoe vrijwel automatisch te worden afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten, zonder dat ambtshalve een van de in deze verordening genoemde gronden voor niet-uitvoering kunnen worden aangevoerd. (19) De eerbiediging van de rechten van de verdediging noopt evenwel ertoe dat de verweerder de mogelijkheid moet hebben tegen de gegeven beslissing in beroep te gaan indien hij van oordeel is dat een van de gronden voor niet-erkenning van toepassing is, waarbij zijn beroep op tegenspraak moet worden behandeld. Voor de eiser moet, indien de verklaring van uitvoerbaarheid wordt geweigerd, evenzeer de mogelijkheid van beroep openstaan. (20) De continuïteit tussen het Verdrag van Brussel en deze verordening dient te worden gewaarborgd weshalve in overgangsbepalingen dient te worden voorzien. Deze continuïteit moet eveneens voor de uitlegging van de bepalingen van het Verdrag van Brussel door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gelden en het Protocol van 1971 [24] moet van toepassing blijven op de reeds op de datum van inwerkingtreding van de verordening aanhangige procedures. [24] Zie de geconsolideerde versie ervan in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 1 en blz. 28. (21) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland en van dat betreffende de positie van Denemarken [25], nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze verordening. Bijgevolg is deze verordening voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken niet bindend en ten aanzien van deze landen niet van toepassing. [25] PB C 340 van 10.11.1997, blz. 99 en blz. 101. (22) Nu het Verdrag van Brussel van kracht blijft voor de betrekkingen tussen de lidstaten die door deze verordening gebonden zijn en die welke dat niet zijn moeten duidelijke regels worden vastgesteld betreffende de verhouding tussen deze verordening en genoemd verdrag. (23) Zorg voor de samenhang noopt eveneens ertoe erin te voorzien dat deze verordening de in communautaire instrumenten vervatte regels inzake de bevoegdheid en erkenning van beslissingen onverlet laat. (24) De eerbiediging van de internationale verplichtingen van de lidstaten rechtvaardigt dat deze verordening de verdragen en internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten partij zijn en die bijzondere onderwerpen bestrijken, onverlet laat. (25) De Commissie dient uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening de toepassing ervan te onderzoeken en, in voorkomend geval, de nodige wijzigingen voor te stellen, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Hoofdstuk I - Toepassingsgebied Artikel 1 Deze verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht waarvoor deze zaken zich afspelen. Zij heeft inzonderheid geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken. Zij is niet van toepassing op: 1) de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen; 2) het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures; 3) de sociale zekerheid; 4) de arbitrage. Hoofdstuk II - Bevoegdheid Afdeling 1 - Algemene bepalingen Artikel 2 Onverminderd de bepalingen van deze verordening worden zij die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Voor degenen die niet de nationaliteit bezitten van de lidstaat waar zij hun woonplaats hebben, gelden de regels van rechterlijke bevoegdheid die op de eigen onderdanen van die lidstaat van toepassing zijn. De woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 57. Tenzij anders bepaald, wordt onder "lidstaat" verstaan een lidstaat waarvoor deze verordening bindend is. Artikel 3 Degenen die op het grondgebied van een lidstaat hun woonplaats hebben, kunnen niet voor de rechter van een andere lidstaat worden opgeroepen dan krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 gegeven regels. Tegen hen kunnen in het bijzonder niet de in bijlage I opgenomen nationale bevoegdheidsregels worden ingeroepen. Artikel 4 Indien de verweerder zijn woonplaats heeft in een derde land, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd de toepassing van het bepaalde in de artikelen 22 en 23. Tegen deze verweerder kan ieder, ongeacht zijn nationaliteit, die op het grondgebied van een lidstaat zijn woonplaats heeft, aldaar op dezelfde voet als de eigen onderdanen van die lidstaat de bevoegdheidsregels inroepen die er van kracht zijn, met name de regels bedoeld in bijlage I. Indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die niet is gebonden door deze verordening, wordt de bevoegdheid geregeld door het Verdrag van Brussel in de in die lidstaat van kracht zijnde versie ervan. Afdeling 2 - Bijzondere bevoegdheid Artikel 5 De verweerder die woonplaats heeft in een lidstaat, kan in een andere lidstaat worden opgeroepen: 1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd; b) tenzij anders overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt: - voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden; - voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden; c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is. 2. ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats waar de tot onderhoud gerechtigde zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien het een bijkomende eis is die verbonden is met een vordering betreffende de staat van personen, voor het gerecht dat volgens zijn eigen wet bevoegd is daarvan kennis te nemen, behalve in het geval dat deze bevoegdheid uitsluitend berust op de nationaliteit van een der partijen; 3. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen; 4. ten aanzien van een op een strafbaar feit gegronde rechtsvordering tot schadevergoeding of tot teruggave: voor het gerecht waarbij de strafvervolging is ingesteld, zulks voorzover volgens de interne wetgeving dit gerecht van de burgerlijke vordering kennis kan nemen. Degenen die hun woonplaats in een lidstaat hebben en wegens een onopzettelijk gepleegd strafbaar feit vervolgd worden voor de gerechten in strafzaken van een andere lidstaat, waarvan zij geen onderdaan zijn, zijn, onverminderd aldaar geldende gunstigere bepalingen, bevoegd zich te doen verdedigen door daartoe bevoegde personen, zelfs indien zij niet persoonlijk verschijnen. Het gerecht waarbij de zaak aanhangig is, kan echter de persoonlijke verschijning bevelen; indien deze niet heeft plaatsgevonden, behoeft de beslissing, op de burgerlijke rechtsvordering gewezen zonder dat de betrokkene de gelegenheid heeft gehad zich te doen verdedigen, in de overige lidstaten niet te worden erkend, noch ten uitvoer te worden gelegd; 5. ten aanzien van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging: voor het gerecht van de plaats waar zij gelegen zijn; 6. ten aanzien van een geschil betreffende de betaling van de beloning wegens de hulp en berging die aan een lading of vracht ten goede is gekomen: voor het gerecht in het rechtsgebied waarvan op deze lading of de daarop betrekking hebbende vracht: a) beslag is gelegd tot zekerheid van deze betaling, b) daartoe beslag had moeten worden gelegd, maar borgtocht of andere zekerheid is gesteld; De eerste alinea is slechts van toepassing indien wordt beweerd dat de verweerder een recht heeft op de lading of de vracht, of dat hij daarop een zodanig recht had op het tijdstip van deze hulp of berging. Artikel 6 De verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan ook worden opgeroepen: 1) indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een van hen, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven; 2) bij een vordering tot vrijwaring of bij een vordering tot voeging of tussenkomst: voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is, tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die deze verordening hem toekent; De in de eerste alinea bedoelde rechterlijke bevoegdheid kan niet worden ingeroepen in Duitsland en Oostenrijk. Ieder die zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat, kan worden opgeroepen voor de gerechten van: - Duitsland, met toepassing van de artikelen 68, 72, 73 en 74 van de "Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) betreffende de "litis denuntiatio"; - Oostenrijk overeenkomstig artikel 21 van de "Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) betreffende de "litis denuntiatio". 3) ten aanzien van een tegeneis die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke eis is gegrond: voor het gerecht waar deze laatste aanhangig is; 4) ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst, indien de vordering vergezeld kan gaan van een zakelijke vordering betreffende een onroerend goed tegen dezelfde verweerder: voor de gerechten van de lidstaat waarin het onroerend goed gelegen is. Artikel 7 Wanneer een gerecht van een lidstaat uit hoofde van deze verordening bevoegd is kennis te nemen van vorderingen terzake van aansprakelijkheid voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van een schip, neemt dit gerecht, of elk ander gerecht dat volgens het interne recht van deze lidstaat in zijn plaats treedt, tevens kennis van de vorderingen tot beperking van deze aansprakelijkheid. Afdeling 3 - Bevoegdheid in verzekeringszaken Artikel 8 De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd het bepaalde in artikel 4 en in artikel 5, punt 5. Artikel 9 De verzekeraar die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen: 1) voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of 2) in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft: voor het gerecht van de woonplaats van de eiser, of 3) indien het een medeverzekeraar betreft: voor het gerecht van een lidstaat waar de vordering tegen de eerste verzekeraar is ingesteld. Wanneer de verzekeraar geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht zijn woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat. Artikel 10 De verzekeraar kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering betreft of een verzekering welke betrekking heeft op onroerende goederen. Hetzelfde geldt voor het geval dat de verzekering betrekking heeft op zowel onroerende als roerende goederen welke door eenzelfde polis zijn gedekt en door hetzelfde onheil zijn getroffen. Artikel 11 Terzake van aansprakelijkheidsverzekering kan de verzekeraar worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is, indien de voor dit gerecht geldende wetgeving het toelaat. De artikelen 8, 9 en 10 zijn van toepassing op de vordering welke door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is. Indien de wettelijke bepalingen betreffende deze rechtstreekse vordering het in het geding roepen van de verzekeringnemer of de verzekerde regelen, is het uit hoofde van de tweede alinea geadiëerde gerecht ook te hunnen opzichte bevoegd. De in dit artikel bedoelde rechterlijke bevoegdheid kan niet worden ingeroepen in Duitsland en Oostenrijk. Ieder die zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat, kan worden opgeroepen voor de gerechten van: - Duitsland met toepassing van de artikelen 68, 72, 73 en 74 van de "Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) betreffende de "litis denuntiatio"; - Oostenrijk overeenkomstig artikel 21 van de "Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) betreffende de "litis denuntiatio". Artikel 12 Onverminderd het bepaalde in artikel 11, derde alinea, kan de vordering van de verzekeraar slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, ongeacht of deze laatste verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde is. De bepalingen van deze afdeling laten het recht om een tegeneis in te stellen bij het gerecht voor hetwelk met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke eis is gebracht, onverlet. Artikel 13 Van de bepalingen van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten: 1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of 2. die aan de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of 3. waarbij een verzekeringnemer en een verzekeraar, die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, zelfs als het schadebrengende feit zich in het buitenland heeft voorgedaan, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij de wetgeving van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt, of 4. gesloten door een verzekeringnemer die zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, behoudens in geval van verplichte verzekering dan wel in geval van verzekering van een in een lidstaat gelegen onroerend goed, of 5. die betrekking hebben op een verzekeringsovereenkomst, voorzover daarmee een of meer van de risico's bedoeld in artikel 14 worden gedekt. Artikel 14 De in artikel 13, punt 5, bedoelde risico's zijn de "grote risico's" in de zin van artikel 5, punt d), van Richtlijn 73/239/EEG van de Raad [26], en elk bijkomend risico bij één van die risico's. [26] PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Afdeling 4 - Bevoegdheid inzake door consumenten gesloten overeenkomsten Artikel 15 Terzake van overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd het bepaalde in artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer 1) het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken; 2) het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van koopovereenkomsten van zodanige zaken; 3) in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met enigerlei middelen op die lidstaat, of op meerdere landen met inbegrip van die lidstaat richt en de overeenkomst onder die activiteiten valt. Wanneer de wederpartij van de consument geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht zijn woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat. Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden. Artikel 16 De vordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht voor hetzij de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij haar woonplaats heeft, hetzij het gerecht van de plaats waar de consument zijn woonplaats heeft. De vordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst, kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft. De eerste en de tweede alinea van dit artikel laten het recht om een tegeneis in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke eis is gebracht, onverlet. Artikel 17 Van de bepalingen van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten: 1. gesloten na het ontstaan van het geschil, 2. die aan de consument de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, 3. waarbij een consument en zijn wederpartij, die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij de wetgeving van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt. Afdeling 5 - Bevoegdheid inzake individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst Artikel 18 Ten aanzien van individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd het bepaalde in artikel 4 en artikel 5, punt 5. Wanneer een werknemer een individuele arbeidsovereenkomst aangaat met een werkgever die geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, agentschap of andere vestiging heeft, wordt de werkgever voor geschillen betreffende de exploitatie daarvan, geacht zijn woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat. Artikel 19 De werkgever die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan worden opgeroepen: 1) voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of 2) in een andere lidstaat: a) voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk zijn arbeid heeft verricht, of b) wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk zijn arbeid verricht of verricht heeft, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen. Artikel 20 De vordering van de werkgever kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer zijn woonplaats heeft. De bepalingen van deze afdeling laten het recht om een tegeneis in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke eis is gebracht, onverlet. Artikel 21 Van de bepalingen van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten gesloten na het ontstaan van het geschil, of die aan de werknemer de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken. Afdeling 6 - Exclusieve bevoegdheid Artikel 22 Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd: 1) ten aanzien van zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is. Ten aanzien evenwel van huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen voor tijdelijk particulier gebruik voor ten hoogste zes opeenvolgende maanden: eveneens de gerechten van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft, mits de huurder of pachter een natuurlijke persoon is en de eigenaar en de huurder of pachter hun woonplaats in dezelfde lidstaat hebben; 2) ten aanzien van de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen met plaats van vestiging op het grondgebied van een lidstaat, dan wel van de besluiten van hun organen: de gerechten van die lidstaat. Om deze plaats van vestiging vast te stellen, past het gerecht de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht toe. 3) ten aanzien van de geldigheid van inschrijvingen in openbare registers: de gerechten van de lidstaat waar deze registers worden gehouden; 4) ten aanzien van de inschrijving of de geldigheid van octrooien, merken, tekeningen en modellen, en andere soortgelijke rechten welke aanleiding geven tot depot of registratie: de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het depot of de registratie is verzocht, heeft plaatsgehad of geacht wordt te hebben plaatsgehad in de zin van een communautair instrument of van een internationale overeenkomst. Onverminderd de bevoegdheid van het Europees octrooibureau krachtens het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, ondertekend te München op 5 oktober 1973 zijn ongeacht de woonplaats de gerechten van elke lidstaat bij uitsluiting bevoegd ten aanzien van de inschrijving of de geldigheid van een voor die lidstaat verleend Europees octrooi. 5. ten aanzien van de tenuitvoerlegging van beslissingen: de gerechten van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging. Afdeling 7 - Door partijen aangewezen bevoegde rechter Artikel 23 Wanneer de partijen, van wie er ten minste één zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat exclusief bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter dient te worden gesloten: a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst; b) hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden; c) hetzij in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen. Als "schriftelijk" wordt aangemerkt, elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt. Wanneer een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter wordt gesloten door partijen die geen van allen hun woonplaats op het grondgebied van een lidstaat hebben, kunnen de gerechten van de andere lidstaten van het geschil geen kennis nemen, zolang het aangewezen gerecht of de aangewezen gerechten zich niet onbevoegd hebben verklaard. Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter hebben geen rechtsgevolg indien zij strijdig zijn met de bepalingen van de artikelen 13 en 17 of indien het gerecht dat zonder deze overeenkomst bevoegd zou zijn, krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd is. Artikel 24 Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is de rechter van een lidstaat voor wie de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd is. Afdeling 8 - Toetsing van de bevoegdheid en de ontvankelijkheid Artikel 25 De rechter van een lidstaat bij wie ten principale een geschil aanhangig is gemaakt waarvoor krachtens artikel 22 een gerecht van een andere lidstaat bij uitsluiting bevoegd is, verklaart zich ambtshalve onbevoegd. Artikel 26 Wanneer de verweerder die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart de rechter zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op de bepalingen van deze verordening. De rechter is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan. De nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn .../EG van de Raad [27] [inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken] worden toegepast in plaats van de tweede alinea indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig deze maatregelen moest geschieden. [27] PB L Tot de inwerkingtreding van de nationale omzettingsbepalingen van de in de derde alinea bedoelde richtlijn is het bepaalde in het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken van toepassing, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig het bepaalde in dat verdrag moest geschieden. Afdeling 9 - Aanhangigheid en samenhang Artikel 27 Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd. Artikel 28 Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden. Wanneer deze samenhangende vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, bevoegd is van beide vorderingen kennis te nemen en zijn wetgeving de voeging ervan toestaat. "Samenhangend" in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven. Artikel 29 Wanneer ten aanzien van de vorderingen meer dan één gerecht bij uitsluiting bevoegd is, worden partijen verwezen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt. Artikel 30 Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht: 1) op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of 2) indien het stuk voordat het bij het gerecht wordt ingediend, moet worden betekend of indien daarvan eerst een kennisgeving moet worden gedaan op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving, het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen. Afdeling 10 - Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht Artikel 31 In de wetgeving van een lidstaat voorziene voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de rechterlijke autoriteiten van die lidstaat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen. Hoofdstuk III - Erkenning en tenuitvoerlegging Artikel 32 Onder "beslissing" in de zin van deze verordening wordt verstaan, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag der proceskosten. In Zweden wordt in het kader van de summiere procedures betreffende de "betalningsföreläggande" (aanmaningen tot betaling) en de "handräckning" (bijstandszaken) onder de termen "rechter" "rechtbank" en "gerecht" ook de Zweedse gerechtsdeurwaarderinstantie ("kronofogdemyndighet") verstaan. Afdeling 1 - Erkenning Artikel 33 De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de overige lidstaten erkend zonder dat daartoe enige procedure dient te worden gevolgd. Indien tegen de erkenning van een beslissing bezwaar wordt gemaakt, kan iedere partij die er belang bij heeft ten principale te zien vastgesteld, dat de beslissing erkend dient te worden, gebruik maken van de procedure, geregeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk. Wordt ten overstaan van een gerecht van een lidstaat de erkenning bij wege van tussenvordering gevraagd, dan is dit gerecht bevoegd om uitspraak te doen over het bestaan van een van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden voor niet-erkenning. Afdeling 2 - Tenuitvoerlegging Artikel 34 De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard. Artikel 35 Het verzoek wordt gericht tot het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit die wordt vermeld op de lijst die is opgenomen in bijlage II. De relatieve bevoegdheid wordt bepaald door de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd of door de plaats van tenuitvoerlegging. Artikel 36 De vereisten waaraan het verzoek moet voldoen, worden vastgesteld door de wet van de aangezochte lidstaat. De verzoeker moet, binnen het rechtsgebied van het bevoegde gerecht dat, respectievelijk binnen het ambtsgebied van de bevoegde autoriteit die van het verzoek kennis neemt, woonplaats kiezen. Kent echter de wetgeving van de aangezochte lidstaat geen woonplaatskeuze, dan wijst de verzoeker een procesgemachtigde aan. De tweede alinea is niet van toepassing indien de bevoegde autoriteit een administratieve autoriteit is. Bij het verzoek worden de in artikel 50 genoemde documenten gevoegd. Artikel 37 De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de in artikel 50 bedoelde formaliteiten vervuld zijn, zonder toetsing van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden voor niet-uitvoering. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord. Artikel 38 De beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in de wetgeving van de aangezochte lidstaat. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of medegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd of haar wordt daarvan kennis gegeven en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of haar daarvan nog niet is kennis gegeven. Artikel 39 Elke partij kan een rechtsmiddel aanwenden tegen de beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid. Het rechtsmiddel wordt voor het in bijlage III genoemde gerecht gebracht. Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet verschijnt voor het gerecht dat over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, zijn de bepalingen van artikel 26 van toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, geen woonplaats heeft op het grondgebied van een van de lidstaten. Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden aangewend binnen één maand na de betekening of kennisgeving daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, beloopt de termijn binnen welke het rechtsmiddel moet worden aangewend, twee maanden en vangt aan op de dag dat de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend of waarvan aan haar kennis is gegeven. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd. Artikel 40 Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage IV genoemde middelen worden aangewend. Artikel 41 Het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel zoals bedoeld in artikel 39 of in artikel 40, doet op korte termijn uitspraak. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt geweigerd of ingetrokken indien: 1) de verklaring van uitvoerbaarheid kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat; 2) het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of is medegedeeld, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe wel in staat was; 3) de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing; 4) de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat. In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in lidstaat van oorsprong gegeven beslissing. Artikel 42 De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel zoals bedoeld in artikel 39 of in artikel 40, geweigerd of ingetrokken indien de bepalingen van de afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II zijn geschonden. Bij de toetsing van de in de eerste alinea genoemde bevoegdheidsregels niet zijn geschonden, is het gerecht dat oordeelt over het rechtsmiddel gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van oorsprong zijn bevoegdheid heeft aangenomen. Onverminderd het bepaalde in de eerste alinea, mag de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van oorsprong niet worden getoetst; de bevoegdheidsregels worden door de openbare orde als bedoeld in artikel 41, punt 1, onverlet gelaten. Artikel 43 Het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in artikel 39 of in artikel 40, kan op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aanhouden indien tegen de in den vreemde gegeven beslissing in de lidstaat van oorsprong een gewoon rechtsmiddel is aangewend of indien de termijn daarvoor nog niet is verstreken; in dit laatste geval kan het gerecht een termijn stellen binnen welke het rechtsmiddel moet worden aangewend. Dit gerecht kan het verlof tot tenuitvoerlegging ook geven op voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld; de zekerheid wordt door het gerecht omschreven. Artikel 44 Indien een beslissing uitvoerbaar moet worden verklaard in overeenstemming met deze verordening, kan de verzoeker voorlopige of bewarende maatregelen inroepen waarin de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorziet, zonder dat daartoe een verklaring van uitvoerbaarheid, bedoeld in artikel 37, vereist is. De verklaring van uitvoerbaarheid houdt tevens het verlof in bewarende maatregelen te treffen. Gedurende de termijn om overeenkomstig artikel 39, vijfde alinea, een rechtsmiddel aan te wenden tegen de verklaring van uitvoerbaarheid en tot het tijdstip dat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd. Artikel 45 Wanneer in de in de lidstaat van oorsprong gegeven beslissing uitspraak is gedaan over verscheidene onderdelen van de beslissing, en de verklaring van uitvoerbaarheid niet kan worden verleend voor het geheel, verleent het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit deze voor één of meer onderdelen daarvan. De verzoeker kan vorderen de verklaring van uitvoerbaarheid slechts tot bepaalde onderdelen van de beslissing te beperken. Artikel 46 In den vreemde gegeven beslissingen die een veroordeling tot een dwangsom inhouden, kunnen in de aangezochte lidstaat slechts ten uitvoer worden gelegd indien het bedrag ervan door de gerechten van de lidstaat van oorsprong definitief is bepaald. Artikel 47 De verzoeker die in de Staat waar de beslissing is gegeven, in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedure, vermeld in deze afdeling, in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling voorzien in het recht van de aangezochte lidstaat. Artikel 48 Aan de partij die in een lidstaat tenuitvoerlegging vraagt van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan geen enkele zekerheid of depot, onder welke benaming ook, worden opgelegd wegens de hoedanigheid van vreemdeling dan wel wegens het ontbreken van een woonplaats of gewone verblijfplaats in de aangezochte lidstaat. Artikel 49 Terzake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid wordt in de aangezochte lidstaat geen belasting, recht of heffing, evenredig aan het geldelijke belang der zaak, geheven. Afdeling 3 - Gemeenschappelijke bepalingen Artikel 50 De partij die de erkenning van een beslissing inroept of om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet een expeditie van de beslissing overleggen, die voldoet aan de voorwaarden nodig voor haar echtheid. De partij die om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet bovendien het in artikel 51 bedoelde certificaat overleggen, onverminderd het bepaalde in artikel 52. Artikel 51 Het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de beslissing is gegeven, levert ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het formulier waarvan het model in bijlage V is opgenomen. Artikel 52 Wordt het in artikel 51 bedoelde certificaat niet overgelegd, dan kan het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht of die autoriteit zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen. Indien het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit zulks verlangt, wordt van de documenten een vertaling overgelegd; de vertaling wordt gewaarmerkt door degene die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is. Artikel 53 Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist met betrekking tot de in artikel 50 genoemde documenten, noch, in voorkomend geval, de procesvolmacht. Hoofdstuk IV - Authentieke akten en gerechtelijke schikkingen Artikel 54 Authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, worden op verzoek, overeenkomstig de in de artikelen 34 tot en met 49 bedoelde procedure, in een andere lidstaat uitvoerbaar verklaard. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in artikel 39 en in artikel 40, slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat. De overgelegde akte moet voldoen aan de voorwaarden, nodig voor haar echtheid in de lidstaat van oorsprong. De bepalingen van afdeling 3 van hoofdstuk III zijn, voorzover nodig, van toepassing. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar een authentieke akte is verleden, levert ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het formulier, waarvan het model in bijlage VI is opgenomen. Artikel 55 Gerechtelijke schikkingen die in de loop van een geding tot stand zijn gekomen en die uitvoerbaar zijn in de lidstaat van oorsprong, zijn op dezelfde voet als authentieke akten uitvoerbaar in de aangezochte lidstaat. Het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een gerechtelijke schikking voor de rechter tot stand is gekomen, levert ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het formulier waarvan het model in bijlage V is opgenomen. Als authentieke akten in de zin van artikel 54, eerste alinea, worden eveneens beschouwd de overeenkomsten inzake onderhoudsverplichtingen die voor een administratieve autoriteiten zijn gesloten of door deze zijn bekrachtigd. Hoofdstuk V - Algemene bepalingen Artikel 56 Om vast te stellen of een partij woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat, bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is, past de rechter zijn interne wet toe. Indien een partij geen woonplaats heeft in de lidstaat, bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is, past de rechter ter vaststelling of zij een woonplaats heeft in een andere lidstaat, de wet van die andere lidstaat toe. Artikel 57 Voor de toepassing van deze verordening hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats in de lidstaat waar zich hun statutaire zetel, of hun hoofdbestuur, of hun hoofdvestiging bevindt. Hoofdstuk VI - Overgangsbepalingen Artikel 58 De bepalingen van deze verordening zijn slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden na de inwerkingtreding ervan. Niettemin worden beslissingen die na de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn gegeven naar aanleiding van vóór deze datum ingestelde vorderingen, erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met hetzij de regels van hoofdstuk II, hetzij de regels van het Verdrag van Brussel, of met de regels van een verdrag dat tussen de Staat van oorsprong en de aangezochte Staat van kracht was toen de vordering werd ingesteld. Hoofdstuk VII - Verhouding tot andere instrumenten Artikel 59 Deze verordening laat de toepassing van de bepalingen die voor specifieke onderwerpen de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen en die zijn of zullen worden opgenomen in de besluiten van de instellingen van de Gemeenschappen of in de nationale wetgevingen die overeenkomstig deze besluiten worden geharmoniseerd, onverlet. Artikel 60 Deze verordening komt tussen de lidstaten in de plaats van de bepalingen van het Verdrag van Brussel. Het Verdrag van Brussel is echter in elk geval van toepassing : 1) indien de verweerder woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die niet is gebonden door deze verordening, of indien de gerechten van die lidstaat krachtens de artikelen 16 en 17 van het Verdrag van Brussel bevoegd zijn, 2) ten aanzien van aanhangigheid en samenhang overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van het Verdrag van Brussel, indien de zaken zijn aangebracht in een lidstaat die niet is gebonden door deze verordening en in een lidstaat die wel daardoor is gebonden. Beslissingen die in een al dan niet door deze verordening gebonden lidstaat worden gegeven door een gerecht dat zich op grond van het Verdrag van Brussel bevoegd verklaart, worden overeenkomstig hoofdstuk III van deze verordening in de door deze verordening gebonden lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd. Artikel 61 Onverminderd de bepalingen van artikel 58, tweede alinea, en van de artikelen 62 en 63 vervangt deze verordening tussen de lidstaten de volgende, tussen twee of meer van deze lidstaten gesloten verdragen en overeenkomsten, te weten: - de Overeenkomst tussen België en Frankrijk betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Parijs op 8 juli 1899, - het Verdrag tussen Nederland en België betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Brussel op 28 maart 1925, - het Verdrag tussen Frankrijk en Italië betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 3 juni 1930, - het Verdrag tussen Duitsland en Italië betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 9 maart 1936, - de Overeenkomst tussen België en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten betreffende onderhoudsverplichtingen, gesloten te Wenen op 25 oktober 1957, - de Overeenkomst tussen het Duitsland en België betreffende de erkenning en de wederzijdse tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, scheidsrechterlijke uitspraken en authentieke akten in burgerlijke zaken of handelszaken, gesloten te Bonn op 30 juni 1958, - het Verdrag tussen het Nederland en Italië betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 17 april 1959, - het Verdrag tussen Duitsland en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen op 6 juni 1959, - de Overeenkomst tussen België en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, scheidsrechterlijke uitspraken en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen op 16 juni 1959, - het Verdrag tussen Griekenland en Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Athene op 4 november 1961, - de Overeenkomst tussen het België en Italië betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere uitvoerbare titels in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 6 april 1962, - het Verdrag tussen Nederland en Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke en handelszaken, gesloten te 's-Gravenhage op 30 augustus 1962, - de Overeenkomst tussen Nederland en Oostenrijk over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Den Haag op 6 februari 1963, - de Overeenkomst tussen Frankrijk en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en strafzaken, gesloten te Wenen op 15 juli 1966, - het Verdrag tussen Spanje en Frankrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en scheidsrechterlijke uitspraken in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Parijs op 28 mei 1969, - de Overeenkomst tussen Luxemburg en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Luxemburg op 29 juli 1971, - de Overeenkomst tussen Italië en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, van gerechtelijke schikkingen en notariële akten, gesloten te Rome op 16 november 1971, - het Verdrag tussen Spanje en Italië betreffende de rechtsbijstand en erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken ondertekend te Madrid op 22 mei 1973, - het Verdrag tussen Finland, IJsland, Noorwegen, Zweden en Denemarken betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende vorderingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Kopenhagen op 11 oktober 1977, - de Overeenkomst tussen Oostenrijk en Zweden betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken, gesloten te Stockholm op 16 september 1982, - het Verdrag tussen Spanje en Duitsland betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, rechterlijke schikkingen en executoriale authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Bonn op 14 november 1983, - de Overeenkomst tussen Oostenrijk en Spanje betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en uitvoerbare authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen, op 17 februari 1984, - de Overeenkomst tussen Finland en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken, gesloten te Wenen op 17 november 1986, - het Verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg betreffende de rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Brussel op 24 november 1961, voorzover dit verdrag van kracht is. Artikel 62 Het in artikel 61 vermelde verdrag en de in dat artikel vermelde overeenkomsten blijven van kracht ten aanzien van onderwerpen waarop deze verordening niet van toepassing is. Zij blijven van kracht met betrekking tot vóór de inwerkingtreding van deze verordening gegeven beslissingen en verleden akten. Artikel 63 Deze verordening laat onverlet de verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen. Daarbij gaat het om de volgende verdragen: - Verdrag van München inzake de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag, gesloten te München op 5 oktober 1973), - Verdrag van Warschau - Teneinde de eenvormige uitlegging van de eerste alinea te waarborgen wordt die alinea als volgt toegepast: 1) deze verordening staat er niet aan in de weg dat een gerecht van een lidstaat die partij is bij een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, overeenkomstig dat verdrag of overeenkomst kennis neemt van een zaak, ook indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die geen partij is bij dat verdrag, respectievelijk bij die overeenkomst. Het gerecht past in ieder geval artikel 26 van deze verordening toe; b) beslissingen die een gerecht van een lidstaat heeft gegeven uit hoofde van rechterlijke bevoegdheid die ontleend wordt aan een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, worden in de andere lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd. Indien een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, waarbij zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat partij is, voorwaarden vaststelt voor de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen, vinden die voorwaarden toepassing. In elk geval kunnen de bepalingen van deze verordening betreffende de procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, worden toegepast. Artikel 64 Deze verordening laat onverlet de overeenkomsten waarbij de lidstaten zich krachtens artikel 59 van het Verdrag van Brussel vóór de inwerkingtreding van deze verordening hebben verbonden om een beslissing, met name die welke in een andere Staat die partij is bij dat verdrag, gegeven zijn tegen een verweerder die zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft in een derde land, niet te erkennen indien in een door artikel 4 van genoemd verdrag bedoeld geval de beslissing slechts gegrond kon worden op een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, tweede alinea, van dat verdrag. Hoofdstuk VIII - Slotbepalingen Artikel 65 Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Dit verslag gaat eventueel vergezeld van voorstellen tot wijziging van de verordening. Artikel 66 De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van hun wettelijke bepalingen die verandering brengen hetzij in de in bijlage I vermelde artikelen in hun wetgeving, hetzij in de bevoegde gerechten of de bevoegde autoriteiten die worden genoemd in de bijlagen II en III. De Commissie wijzigt dienovereenkomstig de desbetreffende bijlagen. Artikel 67 Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor de Raad de Voorzitter BIJLAGE I De in artikel 3, tweede alinea, en artikel 4, tweede alinea, bedoelde nationale bevoegdheidsregels, zijn: - in België: artikel 15 van het Burgerlijk Wetboek ("Code civil") en artikel 638 van het Gerechtelijk Wetboek ("Code judiciaire"); - in Duitsland: artikel 23 van de "Zivilprozeßordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering); - in Griekenland: artikel 40 van het "Êþäéêáò ðïëéôéêÞò äéêïíïìßáò" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering); - in Frankrijk: de artikelen 14 en 15 van de "Code civil" (Burgerlijk Wetboek); - in Italië: de artikelen 3 en 4 van Wet 218 van 31 mei 1995; - in Luxemburg: de artikelen 14 en 15 van de "Code civil" (Burgerlijk Wetboek); - in Oostenrijk: artikel 99 van de "Jurisdiktionsnorm" (Wet op de rechterlijke bevoegdheid); - in Nederland: artikel 126, lid 3, en artikel 127 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering; - in Portugal: artikel 65, lid 1, onder c), en lid 2, en artikel 65 A, onder c), van het "Código do Processo Civil" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) en artikel 11 van het "Código do Processo de Trabalho" (Wetboek van rechtsvordering in Arbeidszaken); - in Finland: "oikeudenkäymiskaari"/"rättegångsbalken", (Wetboek van rechtsvordering) hoofdstuk 10, artikel 1, lid 1, tweede, derde en vierde zin; - in Zweden: hoofdstuk 10, artikel 3, eerste alinea, eerste zin, van het "rättegångsbalken" (Wetboek van rechtsvordering). BIJLAGE II De bevoegde gerechten of bevoegde autoriteiten waarbij de in artikel 35 bedoelde verzoeken moeten worden ingediend, zijn: - ; - ; - . BIJLAGE III De bevoegde gerechten voor welke de in artikel 39 bedoelde rechtsmiddelen moeten worden gebracht, zijn: - ; - ; - . BIJLAGE IV De rechtsmiddelen die op grond van artikel 40 kunnen worden aangewend, zijn: - in België, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland: beroep in cassatie, - in Duitsland: de "Rechtsbeschwerde", - in Oostenrijk: de "Revisonsrekurs", - In Portugal: beroep inzake een rechtsvraag, - in Finland: een beroep bij het "korkein oikeus/högsta domstolen", - in Zweden: beroep bij het "Högsta domstolen". BIJLAGE V Certificaat zoals bedoeld in de artikelen 51 en 55 van Verordening (EG) nr. van de Raad (Nederlands, neérlandais, Dutch, Niederländisch....) 1. Land van oorsprong: 2. Gerecht dat of autoriteit die het certificaat aflevert: 2.1. Naam : 2.2. Adres: 2.3. Tel./fax/e-mail: 3. Gerecht dat de beslissing heeft gegeven/voor hetwelk de schikking tot stand is gekomen: 3.1. Soort gerecht: 3.2. Plaats van het gerecht: 4. Beslissing/gerechtelijke beschikking: 4.1. Datum: 4.2. Referentienummer: 4.3. Partijen bij de akte: 4.3.1. Naam (namen) van de eiser(s): 4.3.2. Naam (namen) van de verweerder(s): 4.3.3. In voorkomend geval, naam (namen) van de andere partij(en): 4.4. De beslissing is bij verstek gewezen: 4.5.1. Datum waarop het stuk dat het geding heeft ingeleid, is betekend of is medegedeeld: 4.5. Dictum, gehecht aan dit certificaat: 5. Naam van de partijen die rechtsbijstand hebben genoten: De beslissing/gerechtelijke schikking is uitvoerbaar in de lidstaat van oorsprong (artikelen 24 en 55 van de verordening) tegen: Naam: Gedaan te .........................., datum.................... Ondertekening en/of stempel............................... BIJLAGE VI Certificaat zoals bedoeld in artikel 54 van de Verordening (EG) nr. van de Raad (Nederlands, neérlandais, Dutch, Niederländisch....) 1. Land van oorsprong: 2. Gerecht dat of autoriteit die het certificaat aflevert: 2.1. Naam: 2.2. Adres: 2.3. Tel./fax/e-mail: 3. Autoriteit die aan de akte authenticiteit heeft verleend: 3.1. Autoriteit waarvoor de authentieke akte is verleden (indien van toepassing) 3.1.1. Benaming en hoedanigheid van de autoriteit: 3.1.2. Plaats van de autoriteit: 3.2. Autoriteit die de authentieke akte heeft geregistreerd (indien van toepassing) 3.2.1. Soort autoriteit: 3.2.2. Plaats van de autoriteit: 4. Authentieke akte: 4.1. Beschrijving van de akte: 4.2. Datum 4.2.1. waarop de akte is verleden: 4.2.2. indien verschillend: waarop de akte is geregistreerd: 4.3. Referentienummer: 4.4. Partijen bij de akte: 4.4.1. Naam van de schuldeiser: 4.4.2. Naam van de schuldenaar: 5. Tekst van de uitvoerbare verbintenis, gehecht aan dit certificaat: De authentieke akte is uitvoerbaar tegen de schuldenaar in de lidstaat van oorsprong (artikel 54 van de verordening) Naam: Gedaan te .........................., datum.................... Ondertekening en/of stempel ...............................