EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1781

Verordening (EU) 2024/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 en Verordening (EU) 2023/1542, en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG (Voor de EER relevante tekst)

PE/106/2023/REV/1

PB L, 2024/1781, 28.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1781/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1781/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1781

28.6.2024

VERORDENING (EU) 2024/1781 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 juni 2024

betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 en Verordening (EU) 2023/1542, en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Green Deal, zoals vervat in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, is de Europese strategie voor duurzame groei en heeft tot doel de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, concurrerende, klimaatneutrale en circulaire economie en een gifvrij milieu. Hierin wordt het ambitieuze doel gesteld om ervoor te zorgen dat de Unie tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent is. In de Europese Green Deal worden de voordelen van investeringen in de concurrerende duurzaamheid van de Unie door de totstandbrenging van een eerlijker, groener en digitaler Europa erkend. Producten moeten een centrale rol spelen in deze groene transitie. In de Europese Green Deal wordt de urgente noodzaak om over te schakelen naar een circulair economisch model benadrukt en wordt onderstreept dat daarbij nog grote vooruitgang moet worden geboekt, waarmee wordt bevestigd dat de huidige productieprocessen en consumptiepatronen nog te lineair zijn en te zeer leunen op de aanvoer van nieuw materiaal dat gewonnen, verhandeld en tot producten verwerkt wordt die uiteindelijk als afval of emissies eindigen. Bovendien wordt energie-efficiëntie hierin genoemd als prioriteit voor het koolstofvrij maken van de energiesector en voor het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050.

(2)

Om de overgang naar een circulair economisch model te versnellen, heeft de Commissie in haar mededeling van 11 maart 2020 over een nieuw actieplan voor een circulaire economie voor een schoner en concurrerender Europa (Circular Economy Action Plan — “CEAP”) een toekomstgerichte agenda opgesteld, met als doel het regelgevingskader geschikt te maken voor een duurzame toekomst. In het CEAP wordt onderstreept dat “de circulaire economie voor de burgers zal zorgen voor hoogwaardige, functionele en veilige producten, die efficiënt en betaalbaar zijn, langer meegaan en zijn ontworpen voor hergebruik, reparatie en hoogwaardige recycling”. Zoals uiteengezet in het CEAP, is er op dit moment geen alomvattende reeks vereisten om ervoor te zorgen dat alle producten die in de Unie in de handel worden gebracht steeds duurzamer worden en de circulariteitstest doorstaan. Voornamelijk in het productontwerp wordt duurzaamheid in de gehele levenscyclus nog niet bevorderd. Bijgevolg worden producten vaak vervangen, waarbij veel energie en middelen worden ingezet om nieuwe producten te produceren en te distribueren en oude te verwijderen. Het is voor marktdeelnemers en burgers nog te moeilijk om met betrekking tot producten duurzame keuzes te maken, aangezien relevante informatie hierover en betaalbare opties om dat te doen ontbreken. Hierdoor worden kansen gemist voor duurzaamheid en activiteiten waarbij de waarde blijft behouden, is er beperkte vraag naar secundaire materialen en wordt de invoering van circulaire bedrijfsmodellen belemmerd.

(3)

Er kan in de Unie geen circulaire economie worden opgezet zonder een volledig operationele interne markt voor duurzame producten. Gemeenschappelijke vereisten inzake ecologisch ontwerp op het niveau van de Unie zouden de ontwikkeling, het gebruik en de opschaling van nieuwe circulaire bedrijfsmodellen in de hele interne markt mogelijk maken. Dergelijke maatregelen zouden ook de lasten voor bedrijven verlichten en zouden de industrie en consumenten toegang geven tot betrouwbare en duidelijke gegevens, waardoor er duurzamere keuzes kunnen worden gemaakt.

(4)

De mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 over een nieuwe industriestrategie voor Europa bevat de overkoepelende ambitie van de Unie om een dubbele transitie naar klimaatneutraliteit en digitaal leiderschap te stimuleren. Net als in de Europese Green Deal wordt in deze strategie ook verwezen naar de leidende rol die de Europese industrie daarin moet spelen door haar koolstofvoetafdruk en materiaalvoetafdruk te verkleinen en circulariteit in te bouwen in de hele economie. Bovendien wordt hierin benadrukt dat wij moeten afstappen van traditionele modellen en dat wij de manier waarop wij producten ontwerpen, maken, gebruiken en weggooien radicaal moeten veranderen, en dat de aanvoer van grondstoffen gewaarborgd moet zijn. Recycling en het gebruik van secundaire grondstoffen zal de afhankelijkheid van de Unie helpen verminderen. In de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 over de actualisering van “de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” worden de belangrijkste boodschappen uit de strategie van 2020 versterkt en ligt de nadruk op lessen uit de COVID-19-crisis, met inbegrip van de noodzaak om veerkracht te vergroten.

(5)

Bij gebrek aan Unierecht zijn er al verschillende nationale initiatieven ontstaan om de ecologische duurzaamheid van producten te verbeteren, van informatievereisten betreffende de duur van de compatibiliteit van software met elektronische apparaten tot verslagleggingsverplichtingen over de verwerking van onverkochte, duurzame goederen. Dit is een indicatie dat verdere nationale inspanningen om de doelstellingen van deze verordening te behalen er waarschijnlijk zouden toe leiden dat de interne markt nog meer versnippert. Om bij te dragen tot het functioneren van de interne markt en tegelijkertijd een hoog milieubeschermingsniveau te garanderen, is daarom een ambitieus regelgevingskader nodig om geleidelijk vereisten inzake ecologisch ontwerp voor producten in te voeren. Deze verordening zal voorzien in een dergelijk kader, door de aanpak voor ecologisch ontwerp die oorspronkelijk uit Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) komt, van toepassing te maken op een zo breed mogelijk gamma aan producten.

(6)

Deze verordening dient ter ondersteuning van productie- en consumptiepatronen die aansluiten bij de algehele duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie, met inbegrip van doelstellingen inzake klimaat, milieu, energie, het gebruik van hulpbronnen en biodiversiteit, waarbij de grenzen van de planeet in acht worden genomen, door het vaststellen van een wetgevingskader dat ertoe bijdraagt dat producten geschikt worden gemaakt voor een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie en de hoeveelheid afval wordt verminderd, en dat ervoor zorgt dat de prestaties van koplopers op het gebied van duurzaamheid geleidelijk de norm worden. In de verordening moeten nieuwe vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld voor de verbetering van de duurzaamheid, betrouwbaarheid, repareerbaarheid, verbeterbaarheid, herbruikbaarheid, en recycleerbaarheid van producten, het verbeteren van de mogelijkheden voor het opknappen en onderhoud van producten, het aanpakken van de aanwezigheid van gevaarlijke chemische stoffen in producten, het verhogen van de energie- en hulpbronnenefficiëntie van producten, onder meer met betrekking tot de mogelijkheid van nuttige toepassing van strategische en kritieke grondstoffen, het verkleinen van de verwachte hoeveelheid afval en het verhogen van het gehalte aan gerecycled materiaal in producten, zonder afbreuk te doen aan de prestaties en veiligheid daarvan, waarbij herproductie en hoogwaardige recycling mogelijk worden gemaakt en de koolstofafdruk en milieuvoetafdrukken worden verminderd.

(7)

Vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten ook betrekking hebben op praktijken die verband houden met vroegtijdige veroudering. Dergelijke praktijken hebben een algemeen negatieve invloed op het milieu in de vorm van meer afval en een groter gebruik van energie en materialen. Vereisten inzake ecologisch ontwerp kunnen deze invloed verminderen en tegelijkertijd bijdragen tot duurzame consumptie.

(8)

In zijn resolutie van 25 november 2020“Naar een duurzamer eengemaakte markt voor het bedrijfsleven en consumenten” (4) toonde het Europees Parlement zich voorstander van het bevorderen van duurzame producten die gemakkelijker te repareren, te hergebruiken en te recyclen zijn. In zijn resolutie van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie (5) benadrukte het Europees Parlement dat duurzame, circulaire, veilige en niet-giftige producten en materialen de norm in plaats van de uitzondering moeten worden op de markt van de Unie en als de standaardoptie moeten worden gezien die aantrekkelijk, betaalbaar en toegankelijk is voor alle consumenten. Het Europees Parlement drong ook aan op bindende streefdoelen op Unieniveau om de materiaal- en consumptievoetafdrukken van de Unie significant te verminderen. Het Europees Parlement was van mening dat de overgang naar een circulaire economie oplossingen kan bieden voor het aanpakken van de huidige milieu-uitdagingen en de economische crisis die is veroorzaakt door de COVID-19-pandemie. In zijn conclusies “Naar een circulair en groen herstel” van 11 december 2020 was de Raad ook ingenomen met de intentie van de Commissie om wetgevingsvoorstellen in te dienen als onderdeel van een alomvattend en geïntegreerd kader voor duurzaam productbeleid dat klimaatneutraliteit, energie- en hulpbronnenefficiëntie alsook een gifvrije circulaire economie bevordert, de volksgezondheid en biodiversiteit beschermt en ervoor zorgt dat consumenten en overheidsinkopers sterker staan en zich beschermd weten.

(9)

Met deze verordening zal worden bijgedragen aan het behalen van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie. In overeenstemming met de doelstellingen uit de Overeenkomst van Parijs, op 12 december 2015 aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (6) (“de Overeenkomst van Parijs”), en goedgekeurd door de Unie op 5 oktober 2016 (7), is in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (8) een bindende klimaatdoelstelling op Unieniveau voor de nettoreductieverplichting van broeikasgasemissies van ten minste 55 % in 2030 vastgesteld en wordt de doelstelling om in de hele economie in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken in wetgeving vastgelegd. In 2021 heeft de Commissie het “Fit for 55”-pakket vastgesteld om het Uniebeleid inzake klimaat en energie geschikt te maken voor het verwezenlijken van die doelstellingen. Hiervoor moeten de inspanningen op het gebied van energie-efficiëntie, in overeenstemming met het beginsel voorrang voor energie-efficiëntie dat is vastgelegd in Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad (9), significant worden opgevoerd om ongeveer 36 % in termen van eindenergieverbruik te behalen in 2030. De in deze verordening vastgestelde productvereisten zullen een significante rol spelen bij het behalen van dat doel door de energievoetafdruk van producten substantieel te laten dalen. Met die energie-efficiëntievereisten moeten consumenten ook minder kwetsbaar worden voor stijgingen van de energieprijzen. Zoals is erkend in de Overeenkomst van Parijs zal de verbetering van de duurzaamheid van consumptie en productie ook een grote rol spelen bij de aanpak van klimaatverandering.

(10)

Deze verordening zal ook bijdragen aan het behalen van de bredere milieudoelstellingen van de Unie. Met het achtste milieuactieprogramma, vastgesteld bij Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad (10), wordt de doelstelling van de Unie om binnen de grenzen van onze planeet te blijven, opgenomen in een rechtskader en worden faciliterende voorwaarden vastgesteld voor de verwezenlijking van prioritaire doelstellingen, met inbegrip van de overgang naar een gifvrije circulaire economie. Volgens de Europese Green Deal moet de Unie bovendien de vervuiling van lucht, water, bodem en consumptiegoederen beter monitoren, rapporteren, voorkomen en verhelpen. Dit betekent dat chemische stoffen, materialen en producten veilig en duurzaam moeten zijn door het ontwerp en tijdens hun levenscyclus, wat leidt tot gifvrije materiaalcycli, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021 over een Europees actieplan: “Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” en de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020 over een “Strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu” waarin wordt opgeroepen tot het omarmen van de ambitie om de vervuiling bij productie en consumptie tot nul terug te brengen. Bovendien wordt zowel in de Europese Green Deal als in het actieplan voor de circulaire economie erkend dat de kritische massa van de interne markt de Unie in staat stelt mondiale normen met betrekking tot de duurzaamheid van producten en productontwerp te beïnvloeden. Deze verordening zal daarom een belangrijke rol spelen bij het behalen van verschillende streefdoelen uit de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling uit de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, zowel binnen als buiten de Unie, met name de specifieke streefdoelen uit hoofde van duurzameontwikkelingsdoel 12 (“Verantwoorde consumptie en productie”).

(11)

Richtlijn 2009/125/EG voorzag in een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten. Samen met Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad (11) is door deze verordening de vraag naar primaire energie voor producten in de Unie significant afgenomen en naar verwachting zal er steeds meer worden bespaard. Onder de uitvoeringsmaatregelen die uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG zijn vastgesteld, zijn ook vereisten betreffende circulariteitsaspecten, zoals duurzaamheid, repareerbaarheid en recycleerbaarheid. Tegelijkertijd is het toepassingsgebied van instrumenten zoals de EU-milieukeur, die is ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad (12), of de criteria voor groene overheidsopdrachten van de EU die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 16 juli 2008“Overheidsopdrachten voor een beter milieu” groter, maar deze hebben minder impact omdat ze vrijwillig zijn.

(12)

Met Richtlijn 2009/125/EG zijn de energie-efficiëntie en enkele circulariteitsaspecten van energiegerelateerde producten over het algemeen met succes gestimuleerd, en met de hierin gehanteerde benadering inzake ecologisch ontwerp kan geleidelijk de duurzaamheid van alle producten worden aangepakt. Om de verbintenissen uit de Europese Green Deal te behalen, moet deze benadering worden uitgebreid naar andere productgroepen, waarbij de belangrijkste aspecten systematisch worden aangepakt om de ecologische duurzaamheid van producten met bindende vereisten te verbeteren. Door ervoor te zorgen dat uitsluitend producten die aan deze vereisten voldoen in de Unie in de handel worden gebracht, zal met deze verordening niet alleen het vrije verkeer van die producten worden verbeterd door nationale verschillen te voorkomen, maar zullen ook de negatieve milieueffecten gedurende de levenscyclus van producten waarvoor dergelijke vereisten gelden, worden verlaagd.

(13)

Om een doeltreffend en toekomstbestendig geharmoniseerd regelgevingskader te scheppen, is het noodzakelijk om ervoor te zorgen dat er voor alle fysieke goederen die in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, inclusief onderdelen zoals banden en tussenproducten, vereisten inzake ecologisch ontwerp kunnen worden vastgesteld. Digitale inhoud die integraal deel uitmaakt van een fysiek product zal ook binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Dit moet de Commissie in staat stellen een zo breed mogelijk gamma aan producten in aanmerking te nemen bij het prioriteren van de vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp en zo de doeltreffendheid ervan te optimaliseren. Waar nodig moeten bij het vaststellen van de vereisten inzake ecologisch ontwerp specifieke vrijstellingen worden bepaald, met name wanneer vereisten inzake ecologisch ontwerp niet noodzakelijk zijn om bij te dragen tot de ecologische duurzaamheid van specifieke producten, of bijvoorbeeld voor producten met een bijzonder gebruik, producten met een bijzonder doel dat niet kan worden verwezenlijkt als aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp wordt voldaan, of producten die in zeer kleine hoeveelheden worden geproduceerd, of rekening houdend met de specificiteit en de omvang van de markt van het product. Bovendien mag deze verordening niet van toepassing zijn op producten waarvoor al duidelijk is dat de vereisten inzake ecologisch ontwerp niet geschikt zijn of waarvoor dergelijke vereisten in andere kaders zijn vastgesteld. Dit moet het geval zijn voor levensmiddelen en diervoeders zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (13), voor geneesmiddelen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (14), voor diergeneesmiddelen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad (15), voor levende planten, dieren en micro-organismen, voor producten van menselijke oorsprong, voor producten van planten en dieren, rechtstreeks verband houdend met toekomstige vermeerdering ervan, en voor voertuigen zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16), in artikel 2, lid 1, Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17) en in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad (18), met betrekking tot de productaspecten waarvoor vereisten zijn vastgesteld uit hoofde van sectorspecifieke wetgevingshandelingen van de Unie die op deze voertuigen van toepassing zijn. Voor die voertuigen gelden verschillende productspecifieke vereisten en verschillende geharmoniseerde typegoedkeuringssystemen uit hoofde van rechtshandelingen van de Unie, zoals Richtlijnen 2000/53/EG (19) en 2005/64/EG (20) van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2018/858. Aanvullende geharmoniseerde vereisten voor voertuigen moeten beperkt blijven tot aspecten die momenteel niet aan bod komen, zoals milieuvereisten voor banden. Elektrische fietsen en elektrische scooters moeten echter van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten.

(14)

Op grond van Richtlijn (EU) 2024/1275 van het Europees Parlement en de Raad (21) moeten de lidstaten minimumeisen voor de energieprestatie vaststellen voor tot de bouwschil behorende onderdelen van een gebouw en systeemeisen in verband met de algehele energieprestatie, het adequaat installeren, dimensioneren, afstellen en controleren van de technische bouwsystemen in nieuwe of bestaande gebouwen. In overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening kunnen deze minimumeisen voor de energieprestatie in bepaalde omstandigheden de installatie beperken van energiegerelateerde producten die aan deze verordening en de gedelegeerde handelingen voldoen, mits dergelijke vereisten geen onrechtvaardige marktbelemmering vormen.

(15)

Om de ecologische duurzaamheid van producten te verbeteren en het vrije verkeer van producten binnen de interne markt te waarborgen, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen, zodat zij deze verordening kan aanvullen met vereisten inzake ecologisch ontwerp. Die vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten in de regel gelden voor specifieke productgroepen, zoals huishoudelijke wasmachines en wasdroogcombinaties. Om vereisten inzake ecologisch ontwerp zo doeltreffend mogelijk te maken en de ecologische duurzaamheid van producten efficiënt te verbeteren, moet het ook mogelijk zijn een of meerdere horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp voor een breder gamma aan productgroepen, zoals elektronische apparatuur of textiel, vast te stellen. Er moeten horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld wanneer de ecologische duurzaamheid van productgroepen dankzij hun technische overeenkomsten op basis van dezelfde vereisten kan worden verbeterd. Het is belangrijk dat er horizontale vereisten worden ontwikkeld, met name op het gebied van duurzaamheid en repareerbaarheid.

(16)

Vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten, waar passend, prestatievereisten of informatievereisten omvatten, of beide. Die vereisten moeten worden gebruikt voor het verbeteren van de productaspecten die relevant zijn voor ecologische duurzaamheid, zoals duurzaamheid, herbruikbaarheid, repareerbaarheid, energie-efficiëntie, recycleerbaarheid en de koolstofafdrukken en milieuvoetafdrukken. Vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten transparant, objectief en evenredig zijn, en overeenstemmen met de internationale handelsregels.

(17)

De sector voor tweedehandsproducten speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van duurzame productie en consumptie en bij de ontwikkeling van nieuwe circulaire bedrijfsmodellen en draagt bij aan het verlengen van de levensduur van een product en het voorkomen dat het afval wordt. Tweedehandsproducten, met name producten die worden opgeknapt of gerepareerd en die afkomstig zijn uit de Unie, zijn geen nieuwe producten en kunnen op de interne markt circuleren zonder dat zij hoeven te voldoen aan gedelegeerde handelingen met vereisten inzake ecologisch ontwerp die in werking zijn getreden nadat deze producten in de handel zijn gebracht. Hergeproduceerde producten worden echter als nieuwe producten beschouwd en zullen onderworpen zijn aan vereisten inzake ecologisch ontwerp indien zij binnen het toepassingsgebied van een gedelegeerde handeling vallen.

(18)

Om de werking van de interne markt te waarborgen mogen lidstaten wanneer de Commissie voor een bepaalde productgroep een gedelegeerde handeling met vereisten inzake ecologisch ontwerp heeft vastgesteld geen nationale prestatievereisten meer vaststellen op basis van productparameters die onder dergelijke in die gedelegeerde handeling vastgestelde prestatievereisten vallen, en mogen zij geen nationale informatievereisten meer vaststellen op basis van productparameters die onder dergelijke in die gedelegeerde handeling vastgestelde informatievereisten vallen. Om de ecologische duurzaamheid van producten te verbeteren en het vrije verkeer ervan te waarborgen binnen de interne markt, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen vast te stellen dat voor een bepaalde productparameter geen vereisten inzake ecologisch ontwerp in de vorm van prestatievereisten of informatievereisten nodig zijn indien een vereiste met betrekking tot die specifieke productparameter een negatief effect zou hebben op de vereisten inzake ecologisch ontwerp die voor de productgroep in aanmerking worden genomen.

(19)

Bij het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp moet de Commissie rekening houden met de aard en het doel van de desbetreffende producten en de kenmerken van de relevante markten. Defensiematerieel moet bijvoorbeeld onder specifieke en soms zware omstandigheden kunnen worden ingezet, en daarmee moet rekening worden gehouden bij het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp. Bepaalde informatie over defensiematerieel mag niet openbaar worden gemaakt en moet worden beschermd. Bijgevolg mogen er geen vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld voor producten die uitsluitend zijn bestemd voor defensie of de nationale veiligheid. Het is belangrijk dat bij de vereisten inzake ecologisch ontwerp voor ander militair of gevoelig materiaal rekening worden gehouden met de beveiligingsbehoeften en de kenmerken van de defensiemarkt, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (22). Op vergelijkbare wijze is de ruimtevaartindustrie van strategisch belang voor Europa en voor zijn technologische onafhankelijkheid. Aangezien ruimtevaarttechnologie onder extreme omstandigheden wordt gebruikt, moeten voor vereisten inzake ecologisch ontwerp van ruimtevaartproducten duurzaamheidsoverwegingen worden afgewogen tegen veerkracht en de verwachte prestaties. Bovendien moet de Commissie voor medische hulpmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad (23) en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2), van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad (24) rekening houden met de noodzaak om de gezondheid en veiligheid van patiënten en gebruikers niet negatief te beïnvloeden. Voorts moet de Commissie er bij de beoordeling van de kenmerken van de markt en de voorbereiding van vereisten inzake ecologisch ontwerp naar streven rekening te houden met nationale kenmerken, zoals de verschillende klimaatomstandigheden in de lidstaten en de praktijken en technologieën die in de lidstaten met bewezen gunstige milieueffecten worden gebruikt.

(20)

Om regeldruk te voorkomen, is het zaak consistentie te waarborgen tussen deze verordening en de vereisten die zijn vastgesteld in of op grond van ander Unierecht, met name inzake producten, chemicaliën, verpakkingen en afval. Indien er uit hoofde van ander Unierecht bevoegdheden voor het vaststellen van vereisten met dezelfde of vergelijkbare gevolgen als de vereisten uit hoofde van deze verordening bestaan, vormt dit echter geen beperking van de bevoegdheden uit hoofde van deze verordening, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

(21)

Bij het opstellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp moet de Commissie rekening houden met een aantal elementen, namelijk prioriteiten van de Unie, relevant Unie- en nationaal recht, relevante internationale overeenkomsten en zelfreguleringsmaatregelen en relevante normen. De Commissie moet ook rekening houden met de prioriteiten inzake klimaat, milieu, energie-efficiëntie, hulpbronnenefficiëntie en veiligheid, met inbegrip van een gifvrije circulaire economie, en andere daarmee samenhangende prioriteiten en streefdoelen van de Unie. Het is belangrijk aandacht te besteden aan de doelstellingen van het achtste milieuactieprogramma dat is vastgesteld in Besluit (EU) 2022/591, waaronder de doelstelling dat mensen uiterlijk in 2050 goed leven, binnen de grenzen van onze planeet en in een welzijnseconomie, aan het beginsel “geen schade berokkenen” en de afvalhiërarchie zoals gedefinieerd in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (25), alsook aan de toezeggingen van de Unie om de biodiversiteit te beschermen en te herstellen, zoals ook verwoord in de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 inzake een “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” en het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, dat is vastgesteld door de vijftiende vergadering van de Conferentie der Partijen (COP-15) bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit.

(22)

Voor gedelegeerde handelingen tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp moet, net als het geval was voor uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG, een specifieke effectbeoordeling worden uitgevoerd en worden overlegd met belanghebbenden, en deze moeten in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie worden opgesteld en een beoordeling van de internationale dimensie en de impact op derde landen omvatten. De Commissie moet haar effectbeoordeling baseren op de beste beschikbare gegevens en naar behoren rekening houden met alle aspecten van de levenscyclus van het product. Bij de voorbereiding van vereisten inzake ecologisch ontwerp moet de Commissie een wetenschappelijke aanpak hanteren en ook relevante technische informatie in aanmerking nemen die als basis dient voor of is afgeleid van met name Verordening (EG) nr. 66/2010, Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (26), technische screeningscriteria die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (27) en de EU-criteria voor groene overheidsopdrachten.

(23)

Om rekening te houden met de diversiteit van producten, moet de Commissie de methoden voor het beoordelen van de vaststelling van de vereisten inzake ecologisch ontwerp selecteren en deze indien nodig verder ontwikkelen. Dergelijke methoden moeten worden gebaseerd op de aard van het product, de relevantste aspecten ervan en de impact ervan gedurende de levenscyclus. Hierbij moet de Commissie haar ervaring bij het beoordelen van de vaststelling van vereisten uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG en de aanhoudende inspanningen om op wetenschap gebaseerde beoordelingsinstrumenten te ontwikkelen en verbeteren in aanmerking nemen, waaronder de actualisering van de methode voor ecologisch ontwerp van energiegerelateerde producten en de milieuvoetafdrukmethode voor producten van Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie (28), onder meer met betrekking tot de tijdelijke opslag van koolstof en de ontwikkeling van normen door internationale en Europese normalisatie-instellingen, onder meer over de materiaalefficiëntie van energiegerelateerde producten. De Commissie moet de circulariteitsaspecten (zoals duurzaamheid, repareerbaarheid, inclusief een scoresysteem voor repareerbaarheid, recycleerbaarheid, herbruikbaarheid, en de vaststelling van chemische stoffen die hergebruik en recycling in de weg staan) op basis van die instrumenten en indien nodig met gebruik van gerichte studies verder versterken bij de beoordeling van producten overeenkomstig een levenscyclusbenadering met het oog op de voorbereiding van vereisten inzake ecologisch ontwerp, en waar nodig nieuwe methoden of instrumenten ontwikkelen. Bij de berekening van informatie met betrekking tot ecologische levenscyclusindicatoren, zoals de koolstofvoetafdruk, moet rekening worden gehouden met internationaal vastgestelde methoden die al in het Unierecht ten uitvoer zijn gelegd. Het is ook belangrijk om rekening te houden met wetenschappelijke methoden die worden aanbevolen door internationale en Europese normalisatie-instellingen. Meer bepaald moet bij het maken van modellen van de energie die wordt gebruikt in productieprocessen bijzondere aandacht worden besteed aan de modellering van de energiemix, waarbij ook rekening moet worden gehouden met factoren zoals stroomafnameovereenkomsten, garanties van oorsprong en eigen elektriciteitsproductie. Er kunnen ook nieuwe werkwijzen nodig zijn voor de voorbereiding van verplichte criteria van overheidsopdrachten en voor het verbieden van de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen.

(24)

Prestatievereisten moeten betrekking hebben op een geselecteerde productparameter die relevant is voor het productaspect waarvoor is vastgesteld dat de ecologische duurzaamheid kan worden verbeterd. Voorbeelden van dergelijke vereisten kunnen minimale of maximale prestatieniveaus zijn in verband met de productparameter, niet-kwantitatieve vereisten voor het verbeteren van de prestaties in verband met de productparameter of vereisten in verband met de functionele werking van een product om te waarborgen dat de geselecteerde prestatievereisten geen negatieve invloed hebben op het vermogen van het product om de functie waarvoor het is ontworpen en in de handel is gebracht uit te voeren. Deze minimum- of maximumniveaus kunnen bijvoorbeeld de vorm aannemen van een beperking van het energieverbruik tijdens de gebruiksfase of van de hoeveelheid van een bepaald materiaal dat in het product wordt verwerkt, een vereiste minimale hoeveelheid gerecyclede inhoud, of een beperking van een specifieke milieueffectcategorie of van een aggregatie van alle relevante milieueffecten. Een voorbeeld van een niet-kwantitatieve vereiste is het verbod op een specifieke technische oplossing die nadelig is voor de repareerbaarheid van het product. Prestatievereisten worden gebruikt om te garanderen dat de slechtst presterende producten van de markt worden gehaald en geleidelijk wordt overgestapt naar de best presterende producten wanneer dat nodig is om bij te dragen aan de doelstellingen uit deze verordening op het gebied van ecologische duurzaamheid. Prestatievereisten kunnen ook betrekking hebben op het gebruik van hulpbronnen, met inbegrip van vereisten met betrekking tot het gebruik van hernieuwbare hulpbronnen of materialen met een biogebaseerde inhoud in het product, en op het vrijkomen van nano- en microplastics. Wanneer de Commissie een combinatie van vereisten overweegt, moet zij deze in hun geheel beoordelen en vaststellen welke combinatie van vereisten de grootste ecologische duurzaamheidsvoordelen oplevert.

(25)

Om de consistentie te waarborgen, moeten prestatievereisten een aanvulling vormen op de uitvoering van het Unierecht inzake afval. Terwijl Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (29) voorziet in vereisten voor het in de handel brengen van verpakking als eindproduct, kan deze verordening die richtlijn aanvullen met op producten gebaseerde vereisten die gericht zijn op de verpakking van specifieke producten wanneer deze in de handel worden gebracht. Indien nodig moeten dergelijke aanvullende vereisten voornamelijk bijdragen aan het beperken van de hoeveelheid verpakking die wordt gebruikt, wat vervolgens weer bijdraagt aan het voorkomen van afvalproductie in de Unie.

(26)

Chemische veiligheid is een erkend onderdeel van de duurzaamheid van producten. Deze is gebaseerd op de intrinsieke gevaren van chemische stoffen voor de gezondheid of het milieu in combinatie met specifieke of algemene blootstelling en wordt behandeld in het Unierecht inzake chemische stoffen, zoals de Verordeningen (EG) nr. 1935/2004 (30), (EG) nr. 1907/2006 (31), (EG) nr. 1272/2008 (32), (EG) nr. 1223/2009 (33), (EU) 2017/745, (EU) 2019/1021 (34) en Richtlijn 2009/48/EG (35) van het Europees Parlement en de Raad. Deze verordening mag het niet mogelijk maken om stoffen voornamelijk te beperken op basis van chemische veiligheid, zoals dit in ander Unierecht wordt gedaan. Het Unierecht inzake chemische stoffen voorziet al in beperkingen voor stoffen of mengsels die verband houden met de veiligheid of risico’s, indien nodig. De vaststelling van prestatievereisten moet echter ook, waar nodig, significante risico’s voor de menselijke gezondheid of voor het milieu beperken. Informatievereisten betreffende de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen zullen ook bijdragen tot een vermindering van de blootstelling aan chemische stoffen, naast de risicobeheersmaatregelen waarin ander Unierecht voorziet. Op dezelfde wijze mag deze verordening het niet mogelijk maken om stoffen te beperken om redenen in verband met voedselveiligheid. Het Unierecht inzake chemische stoffen en voeding voorziet echter niet in de aanpak van duurzaamheidseffecten die geen verband houden met chemische of voedselveiligheid door middel van de beperking van bepaalde stoffen. Om die beperking weg te nemen, moet het in de verordening onder bepaalde omstandigheden zijn toegestaan om beperkingen op te leggen aan stoffen die aanwezig zijn in producten of worden gebruikt tijdens het productieproces en die een negatieve invloed hebben op de duurzaamheid van producten. Deze verordening moet, indien nodig, een aanvulling zijn, maar mag niet leiden tot de duplicatie of vervanging van beperkingen van stoffen uit Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (36), die als doel heeft de volksgezondheid en het milieu te beschermen, met inbegrip van de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

(27)

De Commissie moet bij het vaststellen van prestatievereisten vereisten kunnen invoeren om te voorkomen dat bepaalde stoffen in producten terechtkomen. De identificatie van dergelijke stoffen moet deel uitmaken van de beoordeling die de Commissie uitvoert voorafgaand aan de vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor een specifieke productgroep, en de Commissie moet bij die beoordeling bijvoorbeeld rekening houden met de vraag of een stof het hergebruik of de recycling van een product ingewikkelder maakt of de kenmerken van het gerecyclede materiaal, zoals de kleur of geur ervan, negatief beïnvloedt. Wanneer van een stof reeds bekend is dat zij de circulariteit van een productgroep belemmert, kan dit erop wijzen dat de stof ook de circulariteit van andere productgroepen belemmert. De identificatie en mogelijke beperking van een stof moet ook leiden tot een informatievereiste.

(28)

Om de ecologische duurzaamheid van producten te verbeteren, moeten informatievereisten betrekking hebben op een geselecteerde productparameter die relevant is voor een productaspect, zoals de milieu- en koolstofvoetafdruk en de duurzaamheid van het product. Hierin moet van de fabrikanten worden gevraagd informatie over de prestaties van het product in verband met een geselecteerde productparameter of andere informatie die van invloed kan zijn op de wijze waarop andere partijen het product behandelen openbaar te maken om de prestaties in verband met een dergelijke parameter te verbeteren. Dergelijke informatievereisten kunnen in voorkomend geval worden vastgesteld ter aanvulling of in plaats van prestatievereisten over dezelfde productparameter. Het is belangrijk dat de Commissie haar besluit om alleen informatievereisten in plaats van prestatievereisten vast te stellen naar behoren motiveert. Indien een gedelegeerde handeling informatievereisten bevat, moet worden vermeld hoe de vereiste informatie openbaar en gemakkelijk toegankelijk wordt gemaakt, zoals de opname op een gratis toegankelijke website, in een digitaal productpaspoort of op een productetiket. Essentiële informatie over de gezondheid, veiligheid en rechten van eindgebruikers moet altijd fysiek aan consumenten worden verstrekt en toegankelijk zijn via een gegevensdrager op het product. Informatievereisten zijn nodig om de gedragsverandering te bewerkstelligen die noodzakelijk is om te garanderen dat de doelstellingen uit de verordening op het gebied van ecologische duurzaamheid worden behaald. Informatie die relevant is voor maken van een geïnformeerde aankoopbeslissing moet vóór de aankoop van het product aan de consument worden verstrekt. Doordat informatievereisten kopers en overheden een gepast hulpmiddel bieden om producten op basis van hun ecologische duurzaamheid te vergelijken, zullen zij consumenten en overheden naar verwachting aanzetten tot duurzamere keuzes. Informatievereisten moeten ook bijdragen tot betere inzamelingspercentages door de lidstaten voor relevante productgroepen, met name voor die groepen waarvoor een significant potentieel voor hergebruik en opknappen bestaat, zoals mobiele telefoons waarvoor het inzamelingspercentage in de lidstaten niet meer dan 5 % bedraagt, bijvoorbeeld door informatie over terugnamesystemen te vergemakkelijken door middel van financiële stimulansen en statiegeldregelingen, garanties voor de gegevensbescherming, databanken van inzamelpunten, en gepersonaliseerde informatie, via een digitaal productpaspoort, over het einde van de levensduur over de waarde van het product en over beste praktijken inzake correcte verwijdering.

(29)

Indien gedelegeerde handelingen informatievereisten bevatten, kunnen hierin ook prestatieklassen in verband met een of meerdere relevante productparameters worden bepaald om producten eenvoudiger te kunnen vergelijken. Met prestatieklassen moet onderscheid tussen producten kunnen worden gemaakt op basis van hun relatieve duurzaamheid, en deze kunnen zowel door consumenten als door overheden worden gebruikt. Deze zijn dus bedoeld om de markt in de richting van duurzamere producten te sturen.

(30)

Informatievereisten betreffende repareerbaarheid en duurzaamheid zijn van essentieel belang om consumenten in staat te stellen duurzaam te consumeren. Deze verordening moet het mogelijk maken om repareerbaarheids- of duurzaamheidsscores vast te stellen voor producten waarvoor dergelijke scores passend wordt geacht met het oog op de verstrekking van milieuvoordelen en duidelijkere informatie voor de consument. Om de consument in staat te stellen producten doeltreffend te beoordelen en te vergelijken, is het belangrijk dat het formaat, de inhoud en de weergave van dergelijke repareerbaarheids- en duurzaamheidsscores gemakkelijk te begrijpen taal en pictogrammen omvatten en dat de repareerbaarheidsscore gebaseerd is op een geharmoniseerde methodologie die voor het product of de productgroep is gespecificeerd, waarbij parameters zoals de beschikbaarheid en de prijs van reserveonderdelen, het gemak van demontage en de beschikbaarheid van instrumenten tot één score worden samengevoegd.

(31)

Informatie over de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen in producten is essentieel voor het identificeren en bevorderen van duurzame producten. De chemische samenstelling van producten is grotendeels bepalend voor hun functies en effecten en voor de mogelijkheid om deze te hergebruiken of nuttig toe te passen als zij afval worden. Volgens de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020“Strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu” moet de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen in producten tot een minimum worden beperkt en moet er worden gezorgd voor de beschikbaarheid van informatie over de inhoud aan chemische stoffen en veilig gebruik door informatievereisten in te voeren en de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen tijdens de levenscyclus van materialen en producten te volgen. Op grond van Verordening (EG) nr. 1272/2008 en ander bestaand recht inzake chemische stoffen zoals Verordening (EG) nr. 1223/2009 wordt communicatie over gevaren voor de gezondheid of het milieu van bepaalde zorgwekkende stoffen als zodanig of in een mengsel al gewaarborgd. Gebruikers van stoffen en mengsels moeten ook van relevante informatie worden verstrekt. Bovendien moeten gebruikers van producten die geen stoffen of mengsels zijn en mensen die het afval van dergelijke producten beheren ook relevante informatie ontvangen, waaronder informatie die hoofdzakelijk te maken heeft met de gevaren van chemische stoffen voor de gezondheid of het milieu. Daarom moet deze verordening voorzien in de vaststelling van vereisten in verband met het traceren en communiceren van informatie over duurzaamheid, waaronder de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen in producten gedurende hun levenscyclus, ook voor de decontaminatie en de nuttige toepassing ervan als zij afval worden. Een dergelijk kader moet erop gericht zijn geleidelijk de zorgwekkende stoffen in alle producten te bestrijken die worden genoemd in door de Commissie vast te stellen werkplannen. Dergelijke vereisten betreffende het traceren van zorgwekkende stoffen moeten standaard worden opgenomen wanneer uit hoofde van deze verordening een informatievereiste moet worden vastgesteld, behalve wanneer een dergelijke informatievereiste deel uitmaakt van horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp. Om rekening te houden met de criteria waaraan vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten voldoen, en met name om onevenredige administratieve lasten voor marktdeelnemers te vermijden, moet de Commissie, naargelang het geval voor de betrokken productgroep, drempels kunnen vaststellen voor de concentratie van stoffen in het product of de relevante onderdelen die aanleiding geven tot het traceringsvereiste, gedifferentieerde toepassingstermijnen kunnen vaststellen en, in naar behoren gemotiveerde gevallen, afwijkingen van het traceringsvereiste kunnen verlenen. Bij het vaststellen van de details van de vereiste informatie en de drempels moet de Commissie rekening houden met bestaande informatievereisten en drempels uit hoofde van het Unierecht, met name uit hoofde van Verordeningen (EG) nr. 1907/2006 en (EG) nr. 1272/2008, en andere sectorale productwetgeving. Wanneer de aanwezigheid van een stof in een product niet kan worden vastgesteld met de technologieën die op dit moment beschikbaar zijn, kan een afwijking op basis van technische haalbaarheid van toepassing zijn.

(32)

Het beschikbaar stellen van een digitaal productpaspoort moet een van de informatievereisten uit deze verordening zijn. Het digitale productpaspoort is een belangrijk instrument om informatie beschikbaar te stellen aan actoren in de hele waardeketen en de beschikbaarheid van een digitaal productpaspoort zal de traceerbaarheid van een product in de gehele waardeketen naar verwachting significant verbeteren. Het digitale productpaspoort zal naar verwachting klanten helpen geïnformeerde keuzes te maken door de toegang tot relevante informatie te verbeteren, marktdeelnemers, namelijk fabrikanten, gemachtigde vertegenwoordigers, importeurs, distributeurs, handelaren en fulfilmentdienstverleners, en andere actoren in de waardeketen, zoals klanten, professionele reparateurs, onafhankelijke marktdeelnemers, opknapbedrijven, herproducenten, recyclingcentra, markttoezicht- en douaneautoriteiten, maatschappelijke organisaties, onderzoekers, vakbonden en de Commissie, of organisaties die namens hen handelen, om toegang te hebben tot relevante gegevens of deze op te nemen of bij te werken en bevoegde nationale autoriteiten in staat te stellen om hun taken uit te voeren, zonder de bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie in gevaar te brengen. Daartoe is het belangrijk dat het digitale productpaspoort gebruikersvriendelijk is en dat de daarin opgenomen gegevens nauwkeurig, volledig en actueel is. Niet-digitale manieren om informatie over te dragen, zoals in de producthandleiding of op een etiket, moeten het digitale productpaspoort indien nodig aanvullen. Bovendien moet het productpaspoort kunnen worden gebruikt voor informatieverstrekking over de desbetreffende productgroep op grond van ander Unierecht.

(33)

Om rekening te houden met de aard en de markt van het product, moet de informatie die wordt opgenomen in het digitale productpaspoort per geval nauwkeurig worden bestudeerd bij het opstellen van productspecifieke regels. Teneinde de toegang tot de daaruit volgende gegevens te optimaliseren en tegelijkertijd de intellectuele-eigendomsrechten te beschermen, moet het digitale productpaspoort zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat gedifferentieerde toegang tot de gegevens in het digitale productpaspoort mogelijk is, afhankelijk van het soort gegevens en het type belanghebbende. Om te voorkomen dat bedrijven en het publiek kosten maken die niet in verhouding staan tot de voordelen in ruimere zin, moet het digitale productpaspoort bovendien horen bij een specifiek item, een specifieke partij of een specifiek productmodel, afhankelijk van bijvoorbeeld de complexiteit van de waardeketen en de omvang, de aard of de effecten van de desbetreffende producten. Bij de effectbeoordelingen die worden uitgevoerd bij de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten de kosten en baten worden geanalyseerd van het vaststellen van informatievereisten door middel van een digitaal productpaspoort voor elk model, elke partij of elk item. De term “model” verwijst gewoonlijk naar een versie van een product verstaan waarvan alle eenheden dezelfde technische kenmerken die relevant zijn voor de vereisten inzake ecologisch ontwerp en dezelfde modelidentificatiecode delen; de term “partij” verwijst gewoonlijk naar een bepaald aantal exemplaren van een specifiek model dat in één specifieke fabriek of in één keer wordt geproduceerd; de term “item” verwijst gewoonlijk naar één exemplaar van een model. In de effectbeoordeling moet, voor zover het digitale productpaspoort gebaseerd is op normen die niet gratis zijn, ook worden nagegaan of een dergelijk vertrouwen passend is en hoe onevenredige kosten voor micro, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) kunnen worden vermeden.

(34)

Aangezien ander Unierecht voorziet in informatievereisten voor producten en systemen opzet om informatie beschikbaar te stellen aan marktdeelnemers en klanten, moet de Commissie overwegen de informatievereisten uit hoofde van deze verordening te koppelen aan die andere vereisten, zoals de verplichting om veiligheidsinformatiebladen voor stoffen en mengsels te verstrekken in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1907/2006. Waar mogelijk moet de Commissie het digitale productpaspoort ook koppelen aan bestaande databanken en instrumenten van de Unie, zoals het Europees productregister voor energie-etikettering (European Product Registry for Energy Labelling — Eprel) of de databank voor informatie over zorgwekkende stoffen in voorwerpen, als zodanig of in complexe objecten (producten) (“SCIP”).

(35)

Om onnodige vertraging bij het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp die geen betrekking hebben op het digitale productpaspoort te voorkomen of om te waarborgen dat digitaal productpaspoorten doeltreffend kunnen worden ingevoerd, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om productgroepen vrij te stellen van de vereisten voor digitaal productpaspoorten indien er geen technische specificaties beschikbaar zijn over de essentiële vereisten voor het technisch ontwerp en de werking van het digitale productpaspoort. Op dezelfde wijze moet de Commissie, om onnodige administratieve lasten voor marktdeelnemers te voorkomen, de mogelijkheid hebben productgroepen vrij te stellen van de vereisten voor digitaal productpaspoorten indien ander Unierecht reeds een systeem omvat voor de digitale verstrekking van productinformatie waarmee actoren in de waardeketen toegang tot relevante productinformatie hebben en bevoegde nationale autoriteiten de productconformiteit gemakkelijker kunnen verifiëren. Die vrijstellingen moeten periodiek worden herzien met inachtneming van de groeiende beschikbaarheid van technische specificaties.

(36)

De unieke identificatie van producten is essentieel om de traceerbaarheid in de hele toeleveringsketen mogelijk te maken. Daarom moet het digitale productpaspoort worden gekoppeld aan een unieke productidentificatiecode. Bovendien moet het digitale productpaspoort waar nodig worden gekoppeld aan een unieke marktdeelnemeridentificatiecode en een unieke faciliteitenidentificatiecode aan de hand waarvan de bij dat product betrokken actoren en productiefaciliteiten kunnen worden getraceerd. Om de interoperabiliteit te waarborgen, moeten de gegevensdrager, de unieke marktdeelnemeridentificatiecode en voor de unieke faciliteitenidentificatiecode die zorgen voor traceerbaarheid overeenkomstig internationaal erkende normen worden afgegeven. De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen, zodat zij deze verordening kan wijzigen door normen te vervangen of toe te voegen volgens welke de gegevensdrager, de unieke marktdeelnemeridentificatiecode en voor de unieke faciliteitenidentificatiecode gezien de technische of wetenschappelijke vooruitgang openbaar kunnen worden gemaakt. Dat moet waarborgen dat de gegevens uit het digitale productpaspoort door alle marktdeelnemers kan worden geregistreerd en overgedragen en dat unieke identificatiecodes compatibel zijn met externe onderdelen zoals scanapparatuur. De gegevens moeten bovendien via een open interoperabel gegevensuitwisselingsnetwerk zonder afhankelijkheid van één verkoper kunnen worden doorgegeven.

(37)

De toegang tot digitale informatie over het product en de levenscyclus ervan, of in voorkomend geval het paspoort ervan, moet eenvoudig kunnen worden verkregen door het scannen van een gegevensdrager, zoals een watermerk of een Quick Response-code (QR-code). Waar mogelijk moet de gegevensdrager zich op het product zelf bevinden, zodat de gegevens gedurende zijn gehele levenscyclus toegankelijk blijft. Er moeten echter afwijkingen mogelijk zijn, afhankelijk van de aard, de omvang of het gebruik van de desbetreffende producten.

(38)

Om de toegang tot het digitale productpaspoort te waarborgen voor de periode die is bepaald in gedelegeerde handelingen, ook na een insolventie, liquidatie of beëindiging van de activiteit in de Unie, moet de marktdeelnemer die het product in de handel brengt een back-upkopie van het digitale productpaspoort ter beschikking stellen via een aanbieder van digitale-productpaspoortdiensten die een onafhankelijke derde is.

(39)

Om het productpaspoort doeltreffend uit te rollen, moeten het technisch ontwerp, de gegevensvereisten en de werking van het digitale productpaspoort voldoen aan een reeks essentiële technische vereisten die een basis vormen voor de consistente uitrol van het digitale productpaspoort in verschillende sectoren. Om te waarborgen dat die essentiële vereisten doeltreffend worden uitgevoerd, moeten er technische specificaties worden vastgesteld in de vorm van geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend zijn gemaakt of, als alternatief, door de Commissie met behulp van uitvoeringshandelingen vastgestelde gemeenschappelijke specificaties. Met het technisch ontwerp moet worden gewaarborgd dat de gegevens veilig en in overeenstemming met de privacyregels in het productpaspoort staan. Het digitaal productpaspoort moet in een open dialoog met internationale partners worden ontwikkeld, zodat in de technische specificaties rekening kan worden gehouden met hun standpunten, zij kunnen helpen om handelsbelemmeringen voor groenere producten met een langere levenscyclus en circulariteit weg te nemen, kosten voor duurzame investeringen, marketing en naleving kunnen verlagen en innovatie kunnen ondersteunen. Teneinde hun doeltreffende uitvoering mogelijk te maken is het belangrijk dat technische specificaties en vereisten inzake traceerbaarheid in de hele waardeketen zoveel mogelijk worden ontwikkeld op basis van consensus en van de betrokkenheid, steun en effectieve samenwerking van diverse actoren, waaronder normalisatie-instellingen, industriebonden, start-ups, consumentenorganisaties, deskundigen, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en internationale partners, zoals ontwikkelingseconomieën.

(40)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren duidelijk te omschrijven, zoals van instanties van afgifte en dienstverleners, die betrokken zullen zijn bij het creëren, authenticeren, verwerken en opslaan van gegevens in en eventueel de intrekking van belangrijke elementen van het digitale productpaspoort, zoals unieke identificatiecodes en gegevensdragers. De Commissie kan in dat verband een effectbeoordeling uitvoeren om na te gaan of het passend is om een certificeringsregeling voor aanbieders van digitale-productpaspoortdiensten te ontwikkelen.

(41)

Om te waarborgen dat het digitale productpaspoort flexibel, slagvaardig en marktgestuurd is en zich net zo ontwikkelt als bedrijfsmodellen, markten en innovaties, moet het worden gebaseerd op een gedecentraliseerd datasysteem en worden opgezet en beheerd door marktdeelnemers. Voor handhavings- en monitoringsdoeleinden is het echter nodig dat bevoegde nationale autoriteiten en de Commissie direct toegang hebben tot een register van alle unieke identificatiecodes die zijn gekoppeld aan producten die in de handel zijn gebracht of in gebruik zijn genomen. Daartoe moet de Commissie een digitaal productpaspoortregister opzetten en beheren waarin dergelijke gegevens wordt opgeslagen (het “register”). Indien dit nodig is om de handhaving verder te vergemakkelijken, moet de Commissie waar passend aangegeven welke andere gegevens uit het digitale productpaspoort eventueel in het register moet worden opgeslagen.

(42)

De Commissie moet een gebruikersvriendelijk en openbaar toegankelijk webportaal opzetten en onderhouden waar belanghebbenden zoals klanten, marktdeelnemers en andere relevante actoren toegang hebben tot gegevens in de digitale productpaspoorten en de mogelijkheid om die gegevens op te zoeken en te vergelijken in overeenstemming met hun respectieve toegangsrechten die zijn gespecificeerd in de gedelegeerde handelingen tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp. Het webportaal moet links bevatten naar gegevens die de marktdeelnemer al in zijn gedecentraliseerde digitale productpaspoort heeft opgeslagen.

(43)

Indien op grond van deze verordening persoonsgegevens worden verwerkt, moeten de toepasselijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen. De verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde nationale autoriteiten binnen de lidstaten moet overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (37) verlopen, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de beginselen inzake gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen. De eventuele verwerking van persoonsgegevens door de Commissie, vooral de gegevens die worden opgeslagen in het register, moet overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (38) verlopen. Persoonsgegevens van klanten mogen niet in het digitale productpaspoort worden opgeslagen.

(44)

Om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, is doeltreffende handhaving met betrekking tot in eigen land geproduceerde of ingevoerde producten die in de Unie in de handel zijn gebracht essentieel. Zodra de Commissie het register heeft opgezet, moeten douaneautoriteiten daar derhalve rechtstreeks toegang toe hebben via de EU-éénloketomgeving voor de douane die is ingesteld bij Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad (39). Douaneautoriteiten moeten op zijn minst verifiëren dat de unieke registratiecode van een product die aan hen verstrekt of beschikbaar gesteld moet worden en de relevante warencode overeenkomen met de in het register opgeslagen gegevens. Zo kunnen de douaneautoriteiten verifiëren dat er een digitaal productpaspoort bestaat voor ingevoerde producten. In voorkomend geval moet de Commissie in haar uitvoeringshandeling betreffende het register de nodige verplichtingen voor marktdeelnemers vaststellen om de in het register opgeslagen gegevens actueel te houden.

(45)

De gegevens in het digitale productpaspoort zijn bedoeld om douaneautoriteiten in staat te stellen om het risicobeheer te verbeteren en te vergemakkelijken en te zorgen voor gerichtere grenscontroles. Derhalve moeten douaneautoriteiten de in het digitale productpaspoort en het bijbehorende register opgenomen gegevens kunnen inwinnen en gebruiken voor het uitvoeren van hun taken overeenkomstig het Unierecht, onder meer voor risicobeheer overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (40).

(46)

Om consumenten aan te zetten tot duurzame keuzes moeten etiketten, indien dit is vereist bij de gedelegeerde handelingen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, duidelijke en gemakkelijk te begrijpen informatie bevatten waarmee producten doeltreffend kunnen worden vergeleken, zoals prestatieklassen. Vooral voor consumenten kunnen fysieke etiketten een extra informatiebron zijn op de plaats van verkoop. Zij moeten hier snel op kunnen kijken om onderscheid tussen producten te maken op basis van hun prestaties in verband met een of meerdere productparameters. Bovendien moet via deze etiketten waar nodig toegang tot extra informatie kunnen worden verkregen, door middel van specifieke kenmerken zoals webadressen, dynamische QR-codes, koppelingen naar online etiketten of andere consumentgerichte middelen. De Commissie moet de effectiefste manier om dergelijke etiketten weer te geven, ook voor onlineverkoop op afstand, vermelden in de desbetreffende gedelegeerde handeling, met inachtneming van de gevolgen voor klanten en marktdeelnemers en de kenmerken van de desbetreffende producten. De Commissie moet ook kunnen vereisen dat het etiket op de verpakking van het product wordt afgedrukt.

(47)

Verordening (EU) 2017/1369, die voorziet in een kader voor energie-etikettering, is samen met deze verordening van toepassing op energiegerelateerde producten. Energie-etiketten zijn een succesvol instrument voor wat betreft het verstrekken van passende informatie over energiegerelateerde producten aan consumenten. De prestatieklassen die in deze verordening zijn vastgesteld, moeten waar nodig als aanvullende informatie worden opgenomen op het energie-etiket zoals bepaald in artikel 16 van Verordening (EU) 2017/1369. Indien relevante informatie over de prestaties van een product met betrekking tot een productparameter niet als aanvullende informatie kan worden opgenomen op het energie-etiket voor het energiegerelateerd product, moet de Commissie zo nodig kunnen vereisen dat er in plaats van het energie-etiket een etiket overeenkomstig de onderhavige verordening wordt ingesteld waarop de relevante, op het energie-etiket vervatte informatie kan worden opgenomen.

(48)

Consumenten moeten worden beschermd tegen misleidende informatie die in de weg zouden kunnen staan aan hun keuzes voor duurzamere producten. Om die reden moet het worden verboden producten in de handel te brengen of in gebruik te nemen die voorzien zijn van of vergezeld gaan van etiketten die klanten waarschijnlijk zullen misleiden of in verwarring zullen brengen doordat ze de etiketten uit deze verordening nabootsen, of die vergezeld gaan van enige andere informatie die klanten waarschijnlijk zal misleiden of in verwarring zal brengen met betrekking tot de in deze verordening bedoelde etiketten. De EU-milieukeur en andere nationaal of regionaal erkende EN ISO 14024-milieukeuren van type I worden niet geacht misleidend of verwarrend te zijn, mits de in het kader van die etikettenregelingen ontwikkelde criteria ten minste even streng zijn als de vereisten inzake ecologisch ontwerp.

(49)

Om de doelstellingen uit de Europese Green Deal zo efficiënt mogelijk te behalen en de producten met de meeste impact als eerst aan te pakken, moet de Commissie de producten die uit hoofde van deze verordening moeten worden gereguleerd en de hiervoor geldende vereisten prioriteren. Op basis van het proces dat is gevolgd voor de prioritering uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG moet de Commissie een werkplan opstellen dat ten minste drie jaar bestrijkt en een lijst productgroepen bevat waarvoor zij van plan is gedelegeerde handelingen vast te stellen, evenals de productaspecten waarvoor zij horizontaal toepasselijke gedelegeerde handelingen wil vaststellen. De Commissie moet haar prioritering baseren op een reeks criteria die voornamelijk betrekking hebben op de mogelijke bijdrage van de gedelegeerde handelingen aan de verwezenlijking van de klimaat-, milieu- en energiedoelstellingen van de Unie en hun potentieel voor de verbetering van de geselecteerde productaspecten zonder dat dat tot onevenredige kosten voor het publiek en marktdeelnemers leidt. Lidstaten en belanghebbenden moeten bovendien worden geraadpleegd in een door de Commissie op te richten forum inzake ecologisch ontwerp. Vanwege de complementariteit tussen deze verordening en Verordening (EU) 2017/1369 voor energiegerelateerde producten moeten de tijdschema’s voor het werkplan uit hoofde van deze verordening en het in artikel 15 van Verordening (EU) 2017/1369 bepaalde werkplan op elkaar worden afgestemd. Wanneer de Commissie prioriteit geeft aan tussenproducten, moet zij ook rekening houden met de gevolgen voor de eindproducten die van deze tussenproducten zijn gemaakt. Gezien hun belang voor het behalen van de energiedoelstellingen van de Unie moeten de werkplannen voldoende acties in verband met energiegerelateerde producten bevatten. Voertuigen zoals bedoeld Verordening (EU) nr. 167/2013, in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 168/2013 en in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858, zijn reeds onderworpen aan uitgebreide bepalingen, met inbegrip van specifieke milieuvereisten, en mogen daarom geen prioriteit krijgen bij de vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp. Voor het eerste werkplan moet de Commissie prioriteit geven aan ijzer, staal, aluminium, textiel, met name kleding en schoeisel, meubilair, met inbegrip van matrassen, banden, reinigingsmiddelen, verf, smeermiddelen, chemische stoffen, ICT-producten en andere elektronische en energiegerelateerde producten, waarvoor voor het eerst vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten worden vastgesteld of waarvoor bestaande op grond van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde maatregelen in het kader van deze verordening moeten worden herzien. De Commissie moet een passende motivering geven voor het geval zij besluit die lijst te wijzigen.

(50)

De cementindustrie is, als een van de meest energie-, materiaal- en koolstofintensieve sectoren, momenteel verantwoordelijk voor ongeveer 7 % van de mondiale CO2-emissies en 4 % van de CO2-emissies in de Unie, waardoor deze sector van cruciaal belang is om zo snel mogelijk te kunnen voldoen aan de Overeenkomst van Parijs en de klimaatdoelstellingen van de Unie. Bouwproducten, met inbegrip van cement, moeten weliswaar onder een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten (de “bouwproductenverordening”), maar blijven ook onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Om te vermijden dat productvereisten ontbreken die dringend nodig zijn om onze klimaat- en milieudoelstellingen te halen en bij gebrek aan passende prestatie- en informatievereisten voor dergelijke producten uit hoofde van de bouwproductenverordening moet de Commissie ten vroegste op 31 december 2028 en uiterlijk op 1 januari 2030 gedelegeerde handelingen vaststellen waarbij vereisten inzake ecologisch ontwerp voor cement worden vastgesteld.

(51)

In deze verordening moeten wat betreft bouwproducten uitsluitend vereisten voor eindproducten worden vastgesteld indien de verplichtingen van de bouwproductenverordening en de uitvoering ervan waarschijnlijk niet toereikend zijn om de doelstellingen van deze verordening op het gebied van ecologische duurzaamheid te behalen. Bij het opstellen van werkplannen moet de Commissie er bovendien rekening mee houden dat de bouwproductenverordening in navolging van de huidige praktijk voorrang verleent aan duurzaamheidseisen die uit hoofde van deze verordening zijn vastgesteld voor energiegerelateerde producten die ook bouwproducten zijn. Dit moet bijvoorbeeld het geval zijn voor verwarmingstoestellen, boilers, warmtepompen, toestellen voor water- en ruimteverwarming, ventilatoren, koel- en ventilatiesystemen en fotovoltaïsche producten, met uitzondering van in gebouwen geïntegreerde fotovoltaïsche panelen. De bouwproductenverordening kan indien nodig op complementaire wijze gelden voor die producten, voornamelijk wat betreft veiligheidsaspecten, waarbij ook rekening wordt gehouden met ander Unierecht inzake producten zoals gastoestellen, op laagspanning werkende apparatuur en machines.

(52)

Om ervoor te zorgen dat alle belanghebbende partijen naar behoren worden geraadpleegd, moet de Commissie een forum inzake ecologisch ontwerp oprichten, bestaande uit deskundigen die zijn aangewezen door de lidstaten en andere belanghebbende partijen, zoals vertegenwoordigers van de industrie, waaronder kmo’s en de ambachtelijke industrie, sociale ondernemingen, vakbonden, handelaars, detailhandelaars, importeurs, consumenten- en milieuorganisaties, actoren die betrokken zijn bij activiteiten op het gebied van de circulaire economie, Europese normalisatie-instellingen en onderzoekers. Binnen het forum inzake ecologisch ontwerp moet de Commissie een deskundigengroep van de lidstaten instellen, die moet bijdragen aan de voorbereiding van nieuwe vereisten inzake ecologisch ontwerp, aan de beoordeling van zelfreguleringsmaatregelen, aan de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de lidstaten over maatregelen om de naleving van deze verordening te verbeteren, zoals voorlichtings- en informatiecampagnes of steunverlening aan kmo’s, alsook aan de vaststelling van prioriteiten.

(53)

Teneinde zelfregulering aan te moedigen als geldig alternatief voor een regelgevingsaanpak, moet de industrie in deze verordening, voortbouwend op Richtlijn 2009/125/EG, de mogelijkheid worden geboden zelfreguleringsmaatregelen in te dienen voor producten die niet zijn opgenomen in het werkplan. Zelfreguleringsmaatregelen moeten worden afgestemd op de doelstellingen van deze verordening. De Commissie moet de door de industrie voorgestelde zelfreguleringsmaatregelen, samen met de door de ondertekenaars verstrekte informatie en bewijsmaterialen, onder meer beoordelen in het licht van de internationale handelsverplichtingen van de Unie en de noodzaak om consistentie met het Unierecht te waarborgen. Het is ook passend dat de Commissie, bijvoorbeeld met het oog op relevante markt- of technologische ontwikkelingen binnen de betrokken productgroep, om een herziene versie van de zelfreguleringsmaatregelen kan verzoeken wanneer zij dit nodig acht. Zodra een zelfreguleringsmaatregel is opgenomen in een uitvoeringshandeling met een lijst van zelfreguleringsmaatregelen die aan de vereisten van deze verordening voldoen, hebben marktdeelnemers een gewettigd vertrouwen dat de Commissie eerst de inhoud van een dergelijke maatregel zal bestuderen, alvorens een gedelegeerde handeling tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor de specifieke productgroep in kwestie voor te stellen. Niettemin moet de Commissie in staat zijn voor de productaspecten die in die zelfreguleringsmaatregel niet aan de orde komen vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen die ook gelden voor sommige of alle producten die onder een erkende zelfreguleringsmaatregel vallen. Indien de Commissie van mening is dat een zelfreguleringsmaatregel niet langer aan de criteria uit deze verordening voldoet, verwijdert zij deze uit die uitvoeringshandeling. Bijgevolg moet het mogelijk zijn vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor de productgroepen die eerder aan bod kwamen in die zelfreguleringsmaatregel.

(54)

Kmo’s zouden enorm kunnen profiteren van een stijgende vraag naar duurzame producten, maar zouden ook te maken kunnen krijgen met kosten en problemen vanwege bepaalde vereisten. De Commissie moet bij het opstellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp rekening houden met de gevolgen daarvan voor kmo’s, met name voor micro-ondernemingen die actief zijn in de betrokken productsector. De lidstaten en de Commissie moeten binnen het gebied waarvoor zij verantwoordelijk zijn relevante informatie, waaronder richtsnoeren, verstrekken, gerichte en gespecialiseerde opleiding aanbieden en specifieke hulp en ondersteuning, waaronder financiële ondersteuning, bieden aan kmo’s die producten maken waarvoor vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld. Die verrichtingen zijn met name van belang voor productgroepen waar de aanwezigheid van kmo’s relevant is. De Commissie moet, in voorkomend geval, de berekening van de milieuvoetafdruk van producten ondersteunen door te voorzien in digitale instrumenten, zoals instrumenten voor de berekening van levenscyclusbeoordelingen, en de uitvoering van het digitale-productpaspoort ondersteunen. Het is belangrijk dat de Commissie financiële steun verleent aan vertegenwoordigers van kmo’s, met name die van micro-ondernemingen, om hen in staat te stellen effectief deel te nemen aan het forum inzake ecologisch ontwerp en dat de Commissie aan kmo’s gemakkelijk toegankelijke informatie verschaft over beschikbare financiële ondersteuning en programma’s. De verrichtingen van de lidstaten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de geldende staatssteunregels. Bij het ontwikkelen en uitvoeren van die verrichtingen kunnen de lidstaten gebruikmaken van de steun die wordt geboden door programma’s van de Unie en initiatieven voor kmo’s.

(55)

De vernietiging van onverkochte consumptiegoederen, zoals textiel en schoeisel, door marktdeelnemers is een wijdverspreid milieuprobleem in de hele Unie aan het worden, voornamelijk door toedoen van de snelle groei van de onlineverkoop. Dit brengt een verlies van waardevolle economische hulpbronnen met zich mee, aangezien de goederen worden geproduceerd en vervoerd en vervolgens worden vernietigd zonder voor het beoogde doel te zijn gebruikt. Voor de milieubescherming is het dan ook noodzakelijk dat deze verordening voorziet in een kader om de vernietiging van onverkochte producten die hoofdzakelijk zijn bestemd voor consumenten te voorkomen, met inbegrip van niet te koop aangeboden producten of producten die door consumenten zijn teruggezonden op grond van hun herroepingsrecht zoals vastgelegd in Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad (41) of gedurende een langere door de handelaar toegekende herroepingstermijn. Het begrip vernietiging zoals omschreven in deze verordening moet betrekking hebben op de laatste drie activiteiten in de afvalhiërarchie, te weten recycling, andere nuttige toepassing en verwijdering. Voorbereiding voor hergebruik, waaronder opknappen en herproductie, mogen niet als vernietiging worden beschouwd. Het voorkomen van vernietiging verkleint het milieu-impact van die producten, doordat er minder afvalstoffen worden geproduceerd en overproductie wordt ontmoedigd. Marktdeelnemers moeten de maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat onverkochte consumptiegoederen moeten worden vernietigd. Gezien het feit dat verschillende lidstaten nationale wetgeving over de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen hebben ingevoerd, waardoor de marktverstoringen zijn opgetreden, zijn hierover bovendien geharmoniseerde regels nodig, zodat dezelfde regels en stimuleringsmaatregelen gelden voor distributeurs, detailhandelaars en andere marktdeelnemers in alle lidstaten.

(56)

Om de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen te ontmoedigen en meer gegevens over deze praktijk te genereren, moet in deze verordening een transparantieverplichting worden ingevoerd voor marktdeelnemers, met uitzondering van micro- en kleine ondernemingen, op basis waarvan zij informatie over het aantal en het gewicht van onverkochte consumptiegoederen dat per jaar wordt verwijderd ten minste openbaar moeten maken op een gemakkelijk toegankelijke pagina van hun website. In voorkomend geval moeten zij ook de mogelijkheid hebben om die informatie op te nemen in hun bestuursverslagen op grond van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (42). De verplichting moet zes jaar na de inwerkingtreding van deze verordening op middelgrote ondernemingen van toepassing worden. De marktdeelnemer moet het producttype of de productcategorie, de redenen voor het zich ontdoen van de producten en voor de levering ervan voor latere afvalverwerkingsverrichtingen vermelden, evenals genomen en geplande maatregelen om de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen te voorkomen.

(57)

De onnodig hoge productievolumes en de korte gebruiksfase van textiel, waarvan kleding het grootste deel van de consumptie in de Unie uitmaakt, hebben significante milieueffecten, zoals beschreven in de Commissiemededeling van 30 maart 2022 over een EU-strategie voor duurzaam en circulair textiel. Nieuw geproduceerd maar onverkocht textiel, en met name kleding, behoort tot de producten die naar verluidt worden vernietigd. Kleding moet een hogere waardering krijgen en langer worden gedragen en meer verzorgd dan het geval is in de huidige snelle modecultuur. Vanuit het gezichtspunt van een circulaire economie is een dergelijke verkwisting van waardevolle hulpbronnen duidelijk in strijd met de door deze verordening nagestreefde doelstellingen. Het is dan ook gerechtvaardigd om de vernietiging van onverkochte consumentenkleding en kledingaccessoires en schoeisel te verbieden.

(58)

Teneinde rekening te houden met de milieueffecten van de vernietiging van andere soorten onverkochte consumptiegoederen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening door nieuwe producten toe te voegen aan de lijst van consumptiegoederen waarvan vernietiging door marktdeelnemers verboden is. Gezien het brede gamma aan producten dat mogelijk wordt vernietigd zonder ooit te worden verkocht of gebruikt, is het noodzakelijk dat de Commissie beoordeelt in welke mate de vernietiging van dergelijke producten in de praktijk plaatsvindt, met inachtneming van de informatie die marktdeelnemers eventueel openbaar hebben gemaakt. Om te waarborgen dat deze verplichting evenredig is, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door specifieke afwijkingen vast te stellen voor gevallen waarin het vernietigen van onverkochte consumptiegoederen toegestaan kan zijn, bijvoorbeeld met het oog op gezondheid en veiligheid. Voor het monitoren van de doeltreffendheid van een dergelijk verbod en het ontmoedigen van omzeiling, moeten marktdeelnemers de aantallen en het gewicht aan onverkochte consumptiegoederen waarvan men zich heeft ontdaan, de redenen voor het zich ontdoen van die producten en de toepasselijke afwijkingen openbaar maken. Om onnodige administratieve lasten voor micro- en kleine ondernemingen te voorkomen, moeten zij worden vrijgesteld van het verbod op vernietiging van de in deze verordening vastgestelde specifieke producten. Dat verbod moet zes jaar na de inwerkingtreding van deze verordening op middelgrote ondernemingen van toepassing worden. Als er echter redelijk bewijs is dat micro- en kleine ondernemingen worden gebruikt om dat verbod te omzeilen, moet de Commissie in gedelegeerde handelingen voor bepaalde producten kunnen vereisen dat het verbod op vernietiging van onverkochte consumptiegoederen of de bekendmakingsverplichting ook voor die ondernemingen geldt.

(59)

De lidstaten mag niet worden belet nationale maatregelen in te voeren of te handhaven met betrekking tot de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen voor niet onder het verbod van deze verordening vallende producten, mits die maatregelen in overeenstemming zijn met het Unierecht.

(60)

Op basis van de door marktdeelnemers bekendgemaakte informatie en ander beschikbaar bewijsmateriaal moet de Commissie op haar website geconsolideerde informatie over de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen publiceren en in het werkplan aangeven voor welke producten het verbod op vernietiging in overweging moet worden genomen. Elektrische en elektronische apparatuur moet in aanmerking komen voor opname in het eerste werkplan.

(61)

Marktdeelnemers moeten verantwoordelijk zijn voor de overeenstemming van producten met de vereisten inzake ecologisch ontwerp in verband met hun respectieve rol in het toeleveringsketen, teneinde het vrije verkeer van die producten op de interne markt te waarborgen en ze duurzamer te maken. Marktdeelnemers die een rol vervullen in de toeleverings- en distributieketen moeten passende maatregelen treffen om te waarborgen dat zij uitsluitend producten in de handel brengen die stroken met deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen.

(62)

Aangezien fabrikanten op de hoogte zijn van de details van het ontwerp- en productieproces, moeten zij verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure door of namens henzelf.

(63)

Om de werking van de interne markt te waarborgen, moet worden gegarandeerd dat producten uit derde landen die de Uniemarkt binnenkomen aan deze verordening en aan de uit hoofde daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen voldoen, ongeacht of deze worden ingevoerd als producten, onderdelen of tussenproducten. Er moet in het bijzonder worden verzekerd dat fabrikanten de juiste conformiteitsbeoordelingsprocedures hebben uitgevoerd voor deze producten. Van importeurs moet dan ook worden verlangd dat zij ervoor zorgen dat de producten die zij in de handel brengen aan die vereisten voldoen en dat de CE-markering en de door de fabrikanten opgestelde documenten ter inspectie beschikbaar zijn voor de bevoegde nationale autoriteiten. Van importeurs moet ook worden verlangd dat zij indien nodig ervoor zorgen dat er een digitaal productpaspoort beschikbaar is voor die producten.

(64)

Wanneer importeurs een product in de handel brengen, moeten zij hierop hun naam, geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde merk alsook het postadres vermelden, alsook een manier waarop op elektronische wijze contact met hen kan worden opgenomen. Er moet worden voorzien in afwijkingen wanneer dit door de omvang van het product niet mogelijk is of wanneer de importeur de verpakking zou moeten openen om de naam en het adres op het product te vermelden of indien het product te klein is om dergelijke informatie aan te brengen.

(65)

Aangezien distributeurs producten op de markt aanbieden nadat de fabrikant of importeur die producten in de handel heeft gebracht, moeten zij de nodige zorgvuldigheid betrachten in verband met de toepasselijke vereisten inzake ecologisch ontwerp. Distributeurs moeten ook ervoor zorgen dat de wijze waarop zij met producten omgaan geen negatieve invloed heeft op de conformiteit van die producten met deze verordening of de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen.

(66)

Aangezien distributeurs en importeurs dicht bij de markt staan en belangrijk zijn voor het waarborgen van de productconformiteit, moeten zij worden betrokken bij de markttoezichttaken van de bevoegde nationale autoriteiten en moeten zij bereid zijn actief medewerking te verlenen door die autoriteiten alle nodige informatie over het desbetreffende product te verstrekken.

(67)

Aangezien handelaars producten voor verkoop, huur of huurkoop aanbieden aan of uitstallen voor klanten of installateurs, moeten zij garanderen dat klanten, met inbegrip van potentiële klanten, effectieve toegang hebben tot de uit hoofde van deze verordening vereiste informatie, ook in geval van verkoop op afstand. Deze verordening moet handelaars verplichten te waarborgen dat het digitale productpaspoort toegankelijk is voor hun klanten, met inbegrip van potentiële klanten, en dat de etiketten duidelijk zichtbaar zijn, in overeenstemming met de geldende vereisten. Handelaars moeten elke keer dat het product voor verkoop, huur of huurkoop wordt aangeboden aan die verplichting voldoen.

(68)

Om de keuze voor duurzamere producten te vergemakkelijken, moeten vereiste etiketten duidelijk zichtbaar en herkenbaar worden getoond. Deze moeten herkenbaar zijn als de etiketten die bij het desbetreffende product horen, zonder dat klanten, inclusief potentiële klanten, de merknaam en het modelnummer op het etiket hoeven te lezen. Etiketten moeten de aandacht trekken van de klanten die de getoonde producten uitzoeken. Om te waarborgen dat de etiketten toegankelijk zijn voor klanten die een aankoop overwegen, moeten zowel de handelaar als de verantwoordelijke marktdeelnemer die etiketten tonen wanneer zij reclame voor het product maken, ook in geval van (online)verkoop op afstand.

(69)

Importeurs of distributeurs die een product dat onder een op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling valt onder hun eigen naam of merk in de handel brengen of een dergelijk product, voordat het in gebruik is genomen, zodanig wijzigen dat de overeenstemming met deze verordening of met de desbetreffende gedelegeerde handeling in het gedrang kan komen, moeten als de fabrikant worden beschouwd en moeten de verplichtingen van de fabrikant overnemen.

(70)

Onlinemarktplaatsaanbieders zijn cruciaal voor de toeleveringsketen, daar zij marktdeelnemers in staat stellen veel klanten te bereiken. Gezien hun belangrijke rol als intermediairs tussen marktdeelnemers en klanten bij de verkoop van producten, zouden onlinemarktplaatsaanbieders verantwoordelijkheid moeten nemen voor het aanpakken van de verkoop van producten die niet aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp voldoen en zouden zij moeten samenwerken met de markttoezichtautoriteiten. Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (43) voorziet in het algemene kader voor elektronische handel en bepaalde verplichtingen voor onlineplatformen. Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad (44) reguleert de verantwoordelijkheid en de verantwoordingsplicht van online-aanbieders van tussenhandelsdiensten met betrekking tot illegale inhoud, met inbegrip van producten die niet aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp voldoen. Voortbouwend op dat algemene kader moeten er specifieke vereisten voor het aanpakken van de onlineverkoop van non-conforme producten worden ingevoerd.

(71)

Het is essentieel dat onlinemarktplaatsaanbieders nauw samenwerken met de markttoezichtautoriteiten. Artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (45) bevat de verplichting voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij om samen te werken met markttoezichtautoriteiten in verband met onder die verordening vallende producten, met inbegrip van producten waarvoor uit hoofde van deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld. Daartoe moeten de algemene verplichtingen van hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2022/2065 van toepassing zijn, met name de in artikel 31 van Verordening (EU) 2022/2065 vastgestelde verplichting inzake op conformiteit gericht ontwerp voor aanbieders van onlinemarktplaatsen. Voor de toepassing van artikel 31, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2065 moeten aanbieders van onlinemarktplaatsen onder meer gebruikmaken van de informatie die beschikbaar is in de openbare gebruikersinterface van het in Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem. Onlinemarktplaatsaanbieders moeten ook samenwerken met markttoezichtautoriteiten om illegale inhoud in verband met non-conforme producten aan te pakken. Acties in het kader van die samenwerking moeten het opzetten van een regelmatige en gestructureerde uitwisseling van informatie over door onlinemarktplaatsaanbieders genomen maatregelen omvatten, met inbegrip van het verwijderen van productaanbiedingen. Onlinemarktplaatsaanbieders moeten ook toegang verlenen tot hun interfaces om markttoezichtautoriteiten te helpen bij het identificeren van online verkochte non-conforme producten. Bovendien is het mogelijk dat markttoezichtautoriteiten ook gegevens van de onlinemarktplaatsen moeten scrapen.

(72)

Op grond van artikel 14 van Verordening (EU) 2019/1020 hebben markttoezichtautoriteiten de bevoegdheid om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, de verwijdering van inhoud in verband met non-conforme producten van een online-interface te eisen. De bevoegdheden die in die verordening aan markttoezichtautoriteiten moeten worden toevertrouwd, zijn ook van toepassing in de context van deze verordening. Voor doeltreffend markttoezicht in het kader van deze verordening en om te voorkomen dat er non-conforme producten aanwezig zijn op de markt van de Unie, moeten die bevoegdheden echter in alle noodzakelijke en evenredige gevallen gelden, ook voor producten die een minder ernstig risico inhouden. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met artikel 9 van Verordening (EU) 2022/2065.

(73)

Indien de traceerbaarheid van een product in de gehele toeleveringsketen wordt gewaarborgd, vergemakkelijkt dit de taak van de markttoezichtautoriteiten om marktdeelnemers te traceren die non-conforme producten in de handel hebben gebracht of op de markt hebben aangeboden. Marktdeelnemers moeten daarom worden verplicht de informatie over hun transacties gedurende een bepaalde periode te bewaren.

(74)

Om de controle van de conformiteit van in de handel gebrachte producten te versnellen en te vergemakkelijken, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen, zodat zij deze verordening kan aanvullen door marktdeelnemers te verplichten waar nodig specifieke delen van de technische documentatie digitaal beschikbaar stellen aan zowel de bevoegde nationale autoriteiten als aan de Commissie. Dit zou bevoegde nationale autoriteiten in staat stellen om zonder verzoek toegang tot dergelijke informatie te verkrijgen, terwijl zij de bescherming van handelsgeheimen en intellectuele-eigendomsrechten blijven garanderen. Enkele mogelijke manieren om dergelijke informatie digitaal beschikbaar te stellen, zijn in de regel een digitaal productpaspoort of de opname in het conformiteitsgedeelte van de productendatabank waarnaar wordt verwezen in Verordening (EU) 2017/1369 of op een website van de marktdeelnemer. Een dergelijke verplichting mag niet afdoen aan het recht van de bevoegde nationale autoriteiten om op verzoek toegang te krijgen tot andere delen van de technische documentatie.

(75)

Om de marktpenetratie van relevante producten beter te kunnen inschatten, om betere informatie te verlenen aan onderzoeken die worden gebruikt voor het opstellen of actualiseren van vereisten inzake ecologisch ontwerp en werkplannen, en om het marktaandeel van specifieke productgroepen vast te stellen en zo de formulering of herziening van vereisten inzake ecologisch ontwerp te versnellen, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen, zodat zij deze verordening kan aanvullen door de verzameling van adequate en betrouwbare gegevens over de verkoop van producten verplicht te stellen en toe te staan dat dergelijke gegevens door of namens de Commissie rechtstreeks worden verzameld van fabrikanten of detailhandelaars. Bij het vaststellen van regels inzake monitoring en verslaglegging, moet de Commissie rekening houden met de noodzaak om de beschikbare gegevens over marktpenetratie te maximaliseren en om de administratieve lasten voor marktdeelnemers, met name voor kmo’s, tot een minimum te beperken.

(76)

Voor het verbeteren van de toekomstige vereisten inzake ecologisch ontwerp en het vertrouwen van eindgebruikers met betrekking tot het vaststellen en corrigeren van de energie in de gebruiksfase en andere prestatieparameters onder testomstandigheden en tijdens de echte werking, moet de Commissie toegang hebben tot niet-persoonsgebonden gegevens over het daadwerkelijke energieverbruik van producten in gebruik en indien van toepassing tot andere prestatieparameters. Daarvoor moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen, zodat zij deze verordening kan aanvullen door voor die individuele producten en wegvoertuigen te verplichten om hun energieverbruik tijdens het gebruik en andere relevante prestatieparameter te bepalen en de gerelateerde gegevens aan de eindgebruiker te tonen. Voor met het internet verbonden producten moet de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen aan de Commissie worden toegekend, zodat zij deze verordening kan aanvullen door marktdeelnemers te verplichten niet-persoonsgebonden gegevens tijdens de gebruiksfase op afstand te verzamelen en verslag over die gegevens aan de Commissie uit te brengen, daar dit essentieel is om te bepalen hoe de producten presteren en het publiek te informeren. Voor producten waarvan de prestaties tijdens de gebruiksfase ook significant afhankelijk zijn van klimatologische of geografische omstandigheden, moet ook algemene klimatologische of geografische informatie worden verzameld en gemeld, op een wijze die het niet mogelijk maakt de specifieke locatie van individuele apparaten te bepalen. Eindgebruikers moeten uitdrukkelijk instemmen met het verzamelen van informatie waarvan zij vinden dat deze gedeeld mag worden. Het verzamelen van informatie over het gedrag van apparaten in een context waarin een persoon redelijkerwijs kan verwachten dat er geen observatie of opname plaatsvindt of die het mogelijk zou kunnen maken personen te identificeren of hun gedrag af te leiden, mag niet worden toegestaan.

(77)

Ter vergemakkelijking van het verifiëren van de naleving van de vereisten inzake ecologisch ontwerp, waaronder van de conformiteitsbeoordeling en het markttoezicht, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om, indien dat naar behoren is gemotiveerd, van actoren in de toeleveringsketen te verlangen dat zij kosteloos informatie verstrekken over wat zij leveren, zoals de hoeveelheid en soort of de chemische samenstelling van gebruikte materialen of het toegepaste productieproces, dan wel informatie over de voorwaarden voor de verlening van hun diensten. Ook moet fabrikanten de mogelijkheid kunnen worden geboden toegang te hebben tot de documenten die dergelijke informatie bevatten of tot de eigenlijke faciliteiten van de actoren in de toeleveringsketen, zodat zij rechtstreeks toegang tot de benodigde informatie kunnen verkrijgen indien de actoren in de toeleveringsketen de verlangde informatie niet binnen een redelijke termijn verstrekken. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om aangemelde instanties en nationale autoriteiten in staat te stellen de accuraatheid van de informatie met betrekking tot de activiteiten van de actoren in de toeleveringsketen te verifiëren.

(78)

Teneinde te zorgen voor de doeltreffende en geharmoniseerde toepassing van vereisten inzake ecologisch ontwerp die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, onder meer over aspecten zoals energieverbruik of -efficiëntie, duurzaamheid en betrouwbaarheid, en gerecyclede inhoud, moet de naleving van die vereisten worden gemeten met gebruik van betrouwbare, accurate en reproduceerbare methoden waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende, geavanceerde methoden. Gedelegeerde handelingen tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor producten moeten over het algemeen de specificaties voor tests, metingen of berekeningen bevatten die nodig zijn om de naleving vast te stellen of te controleren. Bovendien moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen, zodat zij deze verordening kan aanvullen door het gebruik van digitale instrumenten waarbij toepasselijke berekeningsvoorschriften in aanmerking zijn genomen verplicht te stellen om de geharmoniseerde toepassing ervan te waarborgen.

(79)

Om te garanderen dat de vereisten inzake ecologisch ontwerp hun beoogde effect hebben, moeten in deze verordening alomvattende en overkoepelende bepalingen vastgelegd worden die van toepassing zijn op alle producten die onder vereisten inzake ecologisch ontwerp vallen en het omzeilen van dergelijke vereisten wordt verboden. Derhalve moet elke praktijk die leidt tot een ongerechtvaardigde verandering van de prestatie van het product tijdens conformiteitsproeven of kort nadat het product in gebruik is genomen, wat resulteert in een verklaarde prestatie die niet overeenkomt met de daadwerkelijke prestatie van het product in de gebruiksfase, worden verboden.

80)

Indien van toepassing moet het mogelijk zijn dat gedelegeerde handelingen tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp verwijzen naar het gebruik van normen om de naleving vast te stellen of te controleren. Om te waarborgen dat er geen belemmeringen voor de handel op de interne markt zijn, moeten dergelijke normen op Unieniveau worden geharmoniseerd. Zodra een verwijzing naar dergelijke normen is vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (46) en is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, moeten producten die in overeenstemming zijn met dergelijke normen worden geacht overeen te stemmen met de op grond van deze verordening vastgestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp voor zover deze onder de desbetreffende geharmoniseerde normen vallen. Op dezelfde wijze moeten test-, meet- en berekeningsmethoden die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen, worden geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten voor test-, meet- of berekeningsmethoden die zijn vastgesteld in de relevante gedelegeerde handelingen met vereisten inzake ecologisch ontwerp, voor zover die onder de desbetreffende geharmoniseerde normen vallen.

(81)

Het huidige normalisatiekader van de Unie, dat gebaseerd is op de beginselen van de nieuwe aanpak die uiteengezet zijn in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie (47) en op Verordening (EU) nr. 1025/2012, vormt het standaardkader voor het opstellen van normen die voorzien in een vermoeden van conformiteit met de relevante vereisten van deze verordening. Indien er geen relevante verwijzingen naar geharmoniseerde normen zijn, moet de Commissie uitvoeringshandelingen kunnen vaststellen ter vastlegging van gemeenschappelijke specificaties als een uitzonderlijke terugvaloplossing om naleving door fabrikanten van de vereisten inzake ecologisch ontwerp te vergemakkelijken, bijvoorbeeld als het normalisatieproces stilligt omdat belanghebbenden niet tot een consensus komen of er vertragingen optreden bij het opstellen van de geharmoniseerde norm en de voorgeschreven uiterste termijn niet kan worden gerespecteerd. Dergelijke vertragingen kunnen bijvoorbeeld optreden als de vereiste kwaliteit niet wordt gerealiseerd. Bovendien moet deze oplossing kunnen worden ingezet indien de Commissie de referenties van de betrokken geharmoniseerde normen heeft beperkt of ingetrokken in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1025/2012. Indien de gemeenschappelijke specificaties worden nageleefd, geldt er eveneens een vermoeden van conformiteit. Om de efficiëntie te waarborgen moet de Commissie relevante belanghebbenden betrekken bij de vaststelling van de gemeenschappelijke specificaties voor de vereisten inzake ecologisch ontwerp die zijn vastgesteld op grond van deze verordening.

(82)

Om marktdeelnemers in staat te stellen aan te tonen dat op de markt aangeboden producten voldoen aan de op grond van deze verordening vastgestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp en de bevoegde autoriteiten in staat te stellen dit te controleren, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen, zodat zij deze verordening kan aanvullen door conformiteitsbeoordelingsprocedures vast te stellen die passen bij en evenredig zijn met de aard van het desbetreffende product en de gereguleerde productparameters. Om consistentie met ander Unierecht te waarborgen, moeten de conformiteitsbeoordelingsprocedures worden gekozen uit de procedures in de module voor interne productiecontrole uit deze verordening en de modules uit Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (48), uiteenlopend van de minst tot de meest stringente procedure. Om er verder voor te zorgen dat de toepasselijke module past bij en evenredig is met de aard van het desbetreffende product en de gereguleerde productparameters, moet de Commissie de gekozen module indien nodig dienovereenkomstig aanpassen.

(83)

Fabrikanten moeten een EU-conformiteitsverklaring opstellen om informatie over de overeenstemming van producten met deze verordening te verschaffen. Fabrikanten kunnen ook op grond van ander Unierecht verplicht zijn een EU-conformiteitsverklaring op te stellen. Om effectieve toegang tot informatie voor markttoezichtdoeleinden te waarborgen, moet ten aanzien van het gehele Unierecht één enkele EU-conformiteitsverklaring worden opgesteld. Ter vermindering van de administratieve lasten voor marktdeelnemers zou die EU-conformiteitsverklaring moeten kunnen bestaan uit een dossier van relevante afzonderlijke EU-conformiteitsverklaringen.

(84)

Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (49) bevat regels voor de accreditatie van conformiteitsbeoordelingsinstanties en stelt algemene beginselen voor het gebruik van de CE-markering en de relatie daarvan tot andere markeringen vast. Die verordening moet van toepassing zijn op de producten waarop deze verordening betrekking heeft, opdat producten die onder het vrije verkeer van goederen binnen de Unie vallen, voldoen aan vereisten die een hoog niveau van bescherming waarborgen van maatschappelijke belangen zoals volksgezondheid, veiligheid en het milieu. Indien er voor een product vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld, moet de CE-markering aangegeven dat dat product conform deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp is, voor zover deze betrekking hebben op het product. Gezien deze verordening voorziet in de vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor een breed gamma aan producten, moeten de gedelegeerde handelingen tot vaststelling van die vereisten regels bevatten over de conformiteitsmarkering in verband met vereisten inzake ecologisch ontwerp en zo consistentie met vereisten uit het Unierecht dat van toepassing is op de bestreken producten te waarborgen, verwarring met andere markeringen te voorkomen en de administratieve last voor marktdeelnemers tot een minimum te beperken.

(85)

Sommige conformiteitsbeoordelingsmodules van Besluit nr. 768/2008/EG vereisen de tussenkomst van conformiteitsbeoordelingsinstanties. De lidstaten moeten deze instanties aanmelden bij de Commissie om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening.

(86)

Om bij de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling een samenhangend kwaliteitsniveau te kunnen waarborgen, moeten vereisten worden vastgesteld voor de aanmeldende autoriteiten die betrokken zijn bij de beoordeling, aanmelding en monitoring van aangemelde instanties. De lidstaten moeten er in het bijzonder op toezien dat de aanmeldende autoriteit objectief en onpartijdig is ten aanzien van haar activiteiten. Bovendien moeten aanmeldende autoriteiten verplicht zijn de informatie die zij verkrijgen vertrouwelijk te behandelen, en toch in staat zijn om informatie over aangemelde instanties uit te wisselen met nationale autoriteiten, de aanmeldende autoriteiten van andere lidstaten en de Commissie om te zorgen voor consistentie in de conformiteitsbeoordeling. Om de bekwaamheid en onafhankelijkheid van aanvragende instanties effectief vast te stellen en te monitoren, moeten aanmeldende autoriteiten alleen de specifieke juridische entiteit die om aanmelding verzoekt beoordelen en de kwalificaties van moeder- of zusterondernemingen buiten beschouwing laten. Om dezelfde reden moeten aanmeldende autoriteiten aanvragende instanties ten aanzien van alle relevante vereisten en conformiteitsbeoordelingstaken beoordelen, op basis van geharmoniseerde normen voor de vereisten en taken die onder die normen vallen.

(87)

Gezien hun centrale rol bij het waarborgen van de betrouwbaarheid van conformiteitsbeoordelingen in verband met vereisten inzake ecologisch ontwerp, is het essentieel dat aanmeldende autoriteiten over voldoende bekwame personeelsleden en toereikende financiering beschikken om hun taken naar behoren uit te voeren.

(88)

Het is van essentieel belang dat alle aangemelde instanties hun werk op hetzelfde niveau en onder voorwaarden van gelijkwaardige mededinging en autonomie uitoefenen. Daarom moeten er vereisten worden vastgesteld voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die de status van aangemelde instantie willen verkrijgen om conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit te voeren. Die vereisten moeten van toepassing blijven om ervoor te zorgen dat de bekwaamheid van de aangemelde instantie behouden blijft. Om haar autonomie te behouden, zijn de aangemelde instantie en het personeel dat zij in dienst heeft verplicht onafhankelijk te blijven van marktdeelnemers in de waardeketen van de producten waarvoor zij is aangemeld en van andere ondernemingen, met inbegrip van ondernemersorganisaties en moeder-, zuster- en dochterondernemingen en onderaannemers.

(89)

Indien een conformiteitsbeoordelingsinstantie aantoont dat zij voldoet aan de in geharmoniseerde normen vastgelegde criteria, moet zij worden geacht te voldoen aan de overeenkomstige vereisten van deze verordening.

(90)

Conformiteitsbeoordelingsinstanties besteden veelal een deel van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit of maken gebruik van een dochteronderneming. Om te waarborgen dat producten die in de Unie in de handel worden gebracht, voldoen aan vereisten inzake ecologisch ontwerp, moeten onderaannemers en dochterondernemingen bij de uitvoering van conformiteitsbeoordelingstaken op grond van deze verordening aan dezelfde vereisten voldoen als aangemelde instanties. Om ervoor te zorgen dat dat het geval is moeten de desbetreffende aangemelde instanties procedures instellen voor de voortdurende monitoring van de bevoegdheid, activiteiten en prestaties van hun onderaannemers of dochterondernemingen, bijvoorbeeld door middel van een kwalificatiematrix.

(91)

Om aanmeldende autoriteiten in staat te stellen de bekwaamheid en onafhankelijkheid van aanvragende instanties effectief vast te stellen en te monitoren, moeten de aangemelde instanties autonoom zijn en blijven. Daarom moeten bepaalde activiteiten en besluitvormingsprocessen, zowel met betrekking tot de conformiteitsbeoordeling van producten als andere interne activiteiten van de aangemelde instantie, uitsluitend door de aangemelde instantie zelf worden uitgevoerd.

(92)

Om het proces van het vaststellen en monitoren van de bekwaamheid en onafhankelijkheid van aanvragende instanties te vergemakkelijken, moeten aanvragende instanties een beschrijving verstrekken van hoe hun personeel en de status en taken van dat personeel in overeenstemming zijn met de conformiteitsbeoordelingstaken waarvoor die instanties aangemeld willen worden, zoals in de vorm van een kwalificatiematrix, waardoor de aanmeldende autoriteit de toereikendheid van het personeel en de voortgezette autonomie van de aangemelde instanties doeltreffender kan beoordelen. Aangemelde instanties moeten zorgen dat het personeel dat verschillende conformiteitsbeoordelingstaken verricht, rouleert.

(93)

Aangezien de diensten van aangemelde instanties in een lidstaat betrekking kunnen hebben op producten die op de gehele markt van de Unie worden aangeboden, moeten de andere lidstaten en de Commissie in staat worden gesteld bezwaar te maken tegen een aangemelde instantie.

(94)

Voor het vergemakkelijken en versnellen van de conformiteitsbeoordelingsprocedure en om de gelijke behandeling van marktdeelnemers te waarborgen, is het cruciaal dat de aangemelde instanties de conformiteitsbeoordelingsprocedures consistent toepassen zonder een onnodige last voor marktdeelnemers te creëren.

(95)

Voordat een definitief besluit over het verstrekken van een conformiteitsverklaring voor een product wordt genomen, moet de marktdeelnemer die dat product in de handel wil brengen slechts eenmalig de kans krijgen de relevante documentatie aan te vullen. Deze beperking is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat aangemelde instanties fabrikanten niet kunnen helpen bij het doorvoeren van veranderingen tot conformiteit is verwezenlijkt, omdat dit zou betekenen dat de geleverde dienst op een adviesdienst lijkt en in de praktijk het openbare belang van de taken van aangemelde instanties zou kunnen vervagen. Waar nodig moeten aangemelde instanties in staat zijn certificaten of goedkeuringsbesluiten te beperken, op te schorten of in te trekken.

(96)

Om gevallen van non-conformiteit van aangemelde instanties, fabrikanten of producten eenvoudiger vast te stellen en op te lossen, moeten aangemelde instanties relevante informatie waarover zij beschikken proactief doorsturen naar aanmeldende autoriteiten of markttoezichtautoriteiten.

(97)

Het is van essentieel belang dat aangemelde instanties en markttoezichtautoriteiten, waaronder die van andere lidstaten, efficiënt informatie uitwisselen. Daarom moeten aanmeldende autoriteiten en aangemelde instanties ervoor zorgen dat er wordt gereageerd op verzoeken om informatie van markttoezichtautoriteiten.

(98)

De Commissie moet passende coördinatie en samenwerking tussen aangemelde instanties mogelijk maken. Voor de geharmoniseerde toepassing van vereisten inzake ecologisch ontwerp, moeten aangemelde instanties mogelijke verschillen bespreken en coördineren. Daarbij moeten zij rekening houden met desbetreffende richtsnoeren en aanbevelingen van de bevoegde technische comités van de Europese normalisatie-instellingen.

(99)

Om consumenten te stimuleren duurzamere keuzes te maken, voornamelijk wanneer de duurzaamste producten niet betaalbaar genoeg zijn, zou kunnen worden voorzien in regelingen zoals ecocheques en milieubelastingen. Indien lidstaten ervoor kiezen gebruik te maken van stimulansen voor het belonen van producten met de beste prestaties, moeten zij dit doen door die stimulansen te richten op de hoogste twee prestatieklassen die door de op grond van deze verordening aangenomen gedelegeerde handelingen zijn vastgesteld, niet noodzakelijkerwijs cumulatief, in het geval dat prestatieklassen worden vastgesteld met betrekking tot meer dan één parameter. Voor energiegerelateerde producten die vallen onder Verordening (EU) 2017/1369 of voor banden die vallen onder de etiketteringsvereisten met betrekking tot brandstofefficiëntie en andere parameters uit hoofde van Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad (50), moeten de criteria van die twee instrumenten van toepassing zijn in plaats van die van deze verordening. Lidstaten mogen echter niet verbieden een product in de handel te brengen op basis van zijn prestatieklasse. De invoering van stimulansen van lidstaten mag geen afbreuk doen aan de toepassing van de staatssteunregels van de Unie.

(100)

Overheidsopdrachten zijn goed voor 14 % van het bbp van de Unie. Om bij te dragen aan de doelstelling voor het verwezenlijken van klimaatneutraliteit, het verbeteren van de energie- en hulpbronnenefficiëntie en de overgang naar een circulaire economie die de volksgezondheid en biodiversiteit beschermt, door ervoor te zorgen dat er voldoende vraag is naar ecologisch duurzamere producten, moeten aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten waar nodig hun aanbestedingen afstemmen op specifieke vereisten inzake groene overheidsopdrachten. In tegenstelling tot een vrijwillige benadering wordt er met verplichte vereisten inzake groene overheidsopdrachten gezorgd voor een optimaal hefboomeffect van overheidsuitgaven om de vraag naar beter presterende producten te stimuleren. Het is van belang dat de lidstaten bijstand bieden aan nationale aanbestedende diensten om personeel dat belast is met groene overheidsopdrachten bij- en om te scholen. Die vereisten inzake groene overheidsopdrachten moeten minimumvereisten zijn, wat betekent dat aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten aanvullende en strengere vereisten moeten kunnen vaststellen. Die vereisten moeten transparant, objectief en niet-discriminerend zijn. De aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten moeten de aanbestedingsprocedure uitvoeren in overeenstemming met de Richtlijnen 2014/24/EU (51) en 2014/25/EU (52) van het Europees Parlement en de Raad en de toepasselijke sectorale wetgeving, alsook met de internationale verbintenissen van de Unie, met inbegrip van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten en andere internationale overeenkomsten waaraan de Unie gebonden is. Die vereisten doen geen afbreuk aan de mogelijkheid voor aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten om een beroep te doen op afwijkingen of vrijstellingen inzake overheidsopdrachten die zijn vastgesteld in het Unierecht, met name in de Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU. De vereisten die voor specifieke productgroepen zijn vastgesteld, moeten niet alleen worden nageleefd indien deze producten rechtstreeks worden aangeschaft in overheidsopdrachten voor leveringen, maar ook in overheidsopdrachten voor werken en diensten indien deze producten worden gebruikt voor activiteiten die het voorwerp van die opdrachten vormen. Die vereisten moeten worden vastgesteld met betrekking tot de productaspecten die aan bod komen in de gedelegeerde handeling die de desbetreffende producten reguleert. Als onderdeel van die vereisten kan de Commissie verplichte technische minimumspecificaties vaststellen die vereisen dat producten voldoen aan de hoogst mogelijke prestatieniveaus zoals bepaald in de desbetreffende gedelegeerde handelingen, waaronder, indien beschikbaar, de twee hoogste prestatieklassen of scores. Als gevolg daarvan zouden aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten bijvoorbeeld verplicht zijn om te eisen dat de producten van de inschrijvers voldoen aan specifieke vereisten met betrekking tot de koolstofvoetafdruk. In overeenstemming met het kader voor overheidsopdrachten moeten die verplichte technische minimumspecificaties voorkomen dat de mededinging kunstmatig wordt beperkt en een specifieke marktdeelnemer wordt bevoordeeld. De Commissie kan ook verplichte minimumcriteria voor de gunning van opdrachten vaststellen, waaronder een specifiek gewicht, tussen 15 % en 30 %, van die criteria, om ervoor te zorgen dat zij een significante rol kunnen spelen bij de keuze van de meest milieuvriendelijke producten. Als gevolg daarvan zouden aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten bijvoorbeeld verplicht zijn aan het gehalte aan gerecycled materiaal in de desbetreffende producten een minimaal gewicht tussen 20 % en 30 % toe te kennen. Bijgevolg zouden aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten in de specifieke gunningsprocedure de mogelijkheid hebben om een gewicht van meer dan 30 %, maar niet minder dan 20 %, aan gerecycled materiaal toe te kennen. Gunningscriteria moeten de voorkeur krijgen boven technische specificaties wanneer er onzekerheden bestaan over de beschikbaarheid of de kosten van de best presterende producten op de Uniemarkt. De Commissie kan ook voorwaarden en doelstellingen vaststellen voor de uitvoering van de opdrachten op grond waarvan aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten bijvoorbeeld ten minste 50 % van hun jaarlijkse aankopen van bepaalde producten moeten toewijzen aan producten die voor meer dan 70 % uit recycleerbaar materiaal bestaan. Bijgevolg kunnen de lidstaten nog steeds ambitieuzere doelstellingen vaststellen voor de aankoop van die producten. Bij het opstellen van uitvoeringshandelingen, en met name bij het beoordelen van de economische haalbaarheid voor aanbestedende diensten, moet de Commissie rekening houden met de beste milieuvriendelijke producten en oplossingen die op de markt beschikbaar zijn, het effect van de vereisten op de mededinging en het feit dat verschillende aanbestedende diensten in verschillende lidstaten verschillende begrotingscapaciteiten kunnen hebben of met andere beperkingen te maken kunnen hebben, zoals met betrekking tot klimatologische omstandigheden of de netwerkinfrastructuur.

(101)

De lidstaten mag niet worden belet om nationale maatregelen inzake groene overheidsopdrachten in te voeren of te handhaven met betrekking tot productgroepen waarvoor uit hoofde van deze verordening nog geen vereisten inzake overheidsopdrachten zijn vastgesteld, noch om striktere nationale vereisten in te voeren met betrekking tot producten die onder het toepassingsgebied vallen van uitvoeringshandelingen tot vaststelling van vereisten inzake groene overheidsopdrachten, mits dergelijke maatregelen en vereisten in overeenstemming zijn met het Unierecht.

(102)

De doeltreffende handhaving van vereisten inzake ecologisch ontwerp is essentieel om gelijkwaardige mededinging op de Uniemarkt te garanderen en om ervoor te zorgen dat de verwachte voordelen en bijdrage aan het behalen van de klimaat-, energie- en circulariteitsdoelstellingen van de Unie door deze verordening worden verwezenlijkt. Daarom moet Verordening (EU) 2019/1020, die voorziet in een horizontaal kader voor markttoezicht en controle van producten die de Uniemarkt binnenkomen, van toepassing zijn op producten waarvoor op grond van deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld, voor zover deze verordening niet voorziet in specifieke bepalingen met hetzelfde doel, dezelfde aard of hetzelfde effect. Om de problematische mate van non-conformiteit van producten die onder uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde uitvoeringsmaatregelen vallen te verlagen, op doeltreffender wijze te voorkomen dat toekomstige vereisten inzake ecologisch ontwerp niet worden nageleefd, en rekening te houden met het bredere toepassingsgebied en de verhoogde ambitie van deze verordening in vergelijking met Richtlijn 2009/125/EG, moet deze verordening bovendien specifieke aanvullende regels bevatten ter aanvulling van het kader dat is gecreëerd in Verordening (EU) 2019/1020. Die regels moeten gericht zijn op de verdere planning, coördinatie en ondersteuning van de inspanningen van lidstaten en moeten de Commissie aanvullende instrumenten bieden om te helpen waarborgen dat markttoezichtautoriteiten voldoende actie ondernemen om te voorkomen dat vereisten inzake ecologisch ontwerp niet worden nageleefd.

(103)

Naast markttoezichtautoriteiten spelen ook douaneautoriteiten een belangrijke rol bij de handhaving van deze verordening met betrekking tot ingevoerde goederen en hiervoor kunnen zij zich baseren op Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (53).

(104)

Om te waarborgen dat er op passende schaal controles in verband met vereisten inzake ecologisch ontwerp worden uitgevoerd, moeten de lidstaten in hun in artikel 13 van Verordening (EU) 2019/1020 vastgestelde nationale strategie voor markttoezicht een specifiek onderdeel opstellen met de producten of vereisten die zij uit hoofde van deze verordening als prioriteiten voor markttoezicht hebben geïdentificeerd en de geplande activiteiten om de non-conformiteit van relevante producten of met relevante vereisten inzake ecologisch ontwerp te beperken of te beëindigen.

(105)

Prioriteiten voor markttoezicht uit hoofde van deze verordening moeten worden geïdentificeerd op basis van objectieve criteria, zoals de waargenomen mate van niet-naleving of de milieueffecten van niet-naleving. De geplande activiteiten voor het aanpakken van die prioriteiten moeten op hun beurt evenredig zijn met de feiten die de aanleiding voor de prioritering ervan vormen.

(106)

De Commissie moet op basis van gegevens uit het in Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem voor markttoezicht een verslag opstellen met informatie over de aard van en het aantal controles dat gedurende de vier voorafgaande kalenderjaren is uitgevoerd, over de geconstateerde mate van niet-naleving en over de aard en zwaarte van de boetes die voor deze kalenderjaren zijn opgelegd met betrekking tot niet-naleving van vereisten inzake ecologisch ontwerp. In het verslag moeten de activiteiten van de lidstaten worden vergeleken met de geplande activiteiten, indicatieve benchmarks en een lijst met prioriteiten voor markttoezichtautoriteiten. Wanneer de Commissie overweegt uitvoeringshandelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1020, moet zij rekening houden met de resultaten van de verslagen die zij heeft opgesteld op grond van deze verordening op basis van de informatie die markttoezichtautoriteiten in het in Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem hebben ingevoerd, en moet zij in voorkomend geval de producten of productgroepen aanpakken die onder de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen vallen met betrekking waartoe er voortdurend specifieke risico’s of ernstige inbreuken zijn vastgesteld, teneinde een hoog niveau van naleving van deze verordening te waarborgen.

(107)

Om de coördinatie van markttoezichtautoriteiten nog verder te verbeteren, moet de groep voor administratieve samenwerking (“de ADCO”) die is opgezet op grond van Verordening (EU) 2019/1020 voor het vaststellen van de producten of vereisten die uit hoofde van deze verordening als prioriteiten voor markttoezicht worden geïdentificeerd en de geplande activiteiten om de niet-naleving van deze verordening te beperken of te beëindigen, regelmatig bijeenkomen en gemeenschappelijke prioriteiten voor markttoezicht waarmee rekening moet worden gehouden in de nationale strategieën voor markttoezicht van de lidstaten, prioriteiten voor steun van de Unie en op grond van deze verordening vastgestelde vereisten die verschillend worden toegepast of geïnterpreteerd met derhalve marktverstoring tot gevolg, identificeren.

(108)

Voor het ondersteunen van de inspanningen van lidstaten om ervoor te zorgen dat er voldoende actie wordt ondernomen om niet-naleving van vereisten inzake ecologisch ontwerp te voorkomen, moet de Commissie waar nodig gebruikmaken van de steunmaatregelen uit Verordening (EU) 2019/1020. De Commissie moet projecten betreffende gemeenschappelijk markttoezicht en testprojecten op gebieden van algemeen belang, gemeenschappelijke investeringen in capaciteit voor markttoezicht en gemeenschappelijke trainingsprogramma’s voor het personeel van markttoezichtautoriteiten, douaneautoriteiten, aanmeldende autoriteiten en aangemelde instanties organiseren en waar nodig financieren. Bovendien moet de Commissie indien nodig richtsnoeren opstellen voor de wijze waarop op grond van deze verordening vastgestelde vereisten moeten worden toegepast en gehandhaafd om de geharmoniseerde toepassing ervan te waarborgen.

(109)

Producten mogen uitsluitend in de handel worden gebracht indien zij geen risico inhouden. Om producten beter af te stemmen op de specifieke aard van vereisten inzake ecologisch ontwerp en te waarborgen dat markttoezichtactiviteiten zijn gericht op de niet-naleving van dergelijke vereisten, moet een risicohoudend product voor de toepassing van deze verordening worden gedefinieerd als een product dat negatieve gevolgen kan hebben voor het milieu of andere maatschappelijke belangen die door dat vereiste worden beschermd, door niet-naleving van een vereiste inzake ecologisch ontwerp of omdat een verantwoordelijke marktdeelnemer niet aan een vereiste inzake ecologisch ontwerp voldoet. Die specifiekere definitie moet worden gehanteerd bij de toepassing van de artikelen 19 en 20 van Verordening (EU) 2019/1020.

(110)

Er moet een procedure bestaan om belanghebbenden te informeren over voorgenomen maatregelen tegen risicohoudende producten. Deze procedure moet ook markttoezichtautoriteiten in de lidstaten in staat stellen samen met de betrokken marktdeelnemers in een vroeg stadium tegen dergelijke producten op te treden. Daartoe moet de thans in Richtlijn 2009/125/EG opgenomen vrijwaringsclausule worden bijgewerkt en afgestemd op de vrijwaringsprocedures uit andere harmonisatiewetgeving van de Unie en uit Besluit nr. 768/2008/EG.

(111)

De markttoezichtautoriteiten moeten het recht hebben te vereisen dat marktdeelnemers corrigerende maatregelen treffen op basis van bevindingen dat een product niet voldoet aan vereisten inzake ecologisch ontwerp of dat de marktdeelnemer inbreuk heeft gemaakt op de regels voor het in de handel brengen of op de markt aanbieden van producten of op andere voor hem bestemde regels.

(112)

Bij het vaststellen van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU, is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden, onder meer op deskundigenniveau, tot passende raadpleging overgaat in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (54). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(113)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor: a) het vaststellen van procedures voor de afgifte en verificatie van de digitale credentials voor toegang tot de in het digitale productpaspoort opgeslagen gegevens door marktdeelnemers en andere relevante actoren op basis van hun respectieve rechten; b) het bepalen van uitvoeringsregelingen voor de verbinding van het register en het EU-douane-éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten, met inbegrip van het mededelen van de unieke identificatiecode voor registratie; c) het instellen van gemeenschappelijke vereisten voor de opmaak van etiketten; d) het vaststellen en bijwerken van een lijst van zelfreguleringsmaatregelen die zijn vastgesteld als geldige alternatieven voor een op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling; e) het bepalen van de details en het formaat voor de bekendmaking van onverkochte consumptiegoederen die zijn verwijderd; f) het vastleggen, wijzigen of intrekken van gemeenschappelijke specificaties met betrekking tot vereisten inzake ecologisch ontwerp, de essentiële vereisten voor digitale-productpaspoorten of de vereisten voor test-, meet- of berekeningsmethoden; g) het vaststellen van minimumvereisten voor de gunning van overheidsopdrachten voor de aankoop van producten die onder de vereisten inzake ecologisch ontwerp vallen, of voor werken of diensten indien die producten worden gebruikt voor activiteiten die het voorwerp van die opdrachten vormen, en h) het besluiten op grond van de vrijwaringsprocedure van de Unie of een nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (55).

(114)

Om het vertrouwen in in de handel gebrachte producten te verbeteren, met name wat betreft de overeenstemming van producten met de vereisten inzake ecologisch ontwerp, moet het publiek zeker weten dat er sancties worden opgelegd aan marktdeelnemers die non-conforme producten in de handel brengen. De lidstaten moeten daarom regels vaststellen voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en erop toezien dat die regels worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en ten minste boetes en tijdelijke uitsluiting van aanbestedingsprocedures omvatten. Onverminderd de procedurele autonomie van de lidstaten en de discretionaire bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten en rechters om in individuele gevallen passende sancties op te leggen, moeten gemeenschappelijke, niet-uitputtende criteria worden vastgesteld voor het bepalen van de soorten en de hoogte van de sancties die bij inbreuken op deze verordening moeten worden opgelegd, teneinde een consistentere toepassing van sancties te vergemakkelijken. Die criteria moeten onder meer betrekking hebben op de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, de financiële situatie van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon, zoals die bijvoorbeeld blijkt uit de totale omzet of het jaarinkomen, en de economische voordelen die uit de inbreuk voortvloeien en door de inbreuk zijn gegenereerd, voor zover die voordelen kunnen worden bepaald.

(115)

De Commissie moet een evaluatie van deze verordening uitvoeren. Op grond van punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven, moet die evaluatie worden uitgevoerd op basis van de vijf criteria van doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde, en vormt die evaluatie de basis voor effectbeoordelingen van opties voor verdere maatregelen. De Commissie moet een verslag over de uitvoering van deze verordening en de gevolgen ervan voor de ecologische duurzaamheid van producten en de werking van de interne markt indienen bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Indien nodig moet het verslag vergezeld gaan van een voorstel tot wijziging van deze verordening.

(116)

Het is passend dat de Commissie de potentiële voordelen van het vaststellen van vereisten ook met betrekking tot de sociale aspecten van producten beoordeelt. In het kader van die beoordeling moet de Commissie nagaan in hoeverre die vereisten een aanvulling kunnen vormen op het Unierecht, waarbij zij negatieve effecten op de mensenrechten en de sociale rechten die voortvloeien uit de activiteiten van ondernemingen en uit producten aanpakt. De Commissie moet daarom binnen vier jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening een evaluatie uitvoeren van de potentiële voordelen van de opname van vereisten inzake sociale duurzaamheid in het toepassingsgebied van deze verordening. De Commissie moet bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag over deze evaluatie indienen. In voorkomend geval moet het verslag vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening.

(117)

Om de particuliere handhaving van deze verordening te vergemakkelijken, moeten consumenten die schade hebben geleden doordat een product niet aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp voldoet, het recht hebben om vergoeding van die schade te vorderen van de fabrikant van het product of, indien de fabrikant niet in de Unie is gevestigd, van de importeur of de gemachtigde vertegenwoordiger van de fabrikant, of, indien geen van die marktdeelnemers in de Unie is gevestigd, van de fulfilmentdienstverlener. Een dergelijk recht op schadevergoeding moet andere remedies die consumenten uit hoofde van het Unierecht ter beschikking staan overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad (56), zoals remedies tegen de verkoper in geval van een gebrek aan conformiteit van de verkochte goederen, onverlet laten. Voorts moet het voor de lidstaten mogelijk blijven om rechten voor consumenten op andere remedies overeenkomstig het nationale recht te handhaven of in te voeren, zoals reparatie of vervanging van producten die inbreuk maken op de vereisten inzake ecologisch ontwerp.

(118)

Consumenten moeten het recht hebben door middel van representatieve vorderingen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad (57) hun rechten af te dwingen met betrekking tot de verplichtingen die uit hoofde van deze verordening aan fabrikanten en, in voorkomend geval, importeurs, gemachtigde vertegenwoordigers en fulfilmentdienstverleners zijn opgelegd. Daartoe moet in deze verordening worden bepaald dat Richtlijn (EU) 2020/1828 van toepassing is op representatieve vorderingen met betrekking tot inbreuken op deze verordening door fabrikanten en, in voorkomend geval, door importeurs, gemachtigde vertegenwoordigers en fulfilmentdienstverleners die uit hoofde van artikel 3, punt 2, van die richtlijn als handelaar worden beschouwd en die de collectieve belangen van consumenten schaden of zouden kunnen schaden. Bijlage I bij die richtlijn moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat die wijziging wordt weergegeven in hun overeenkomstig die richtlijn vastgestelde omzettingsmaatregelen, hoewel de vaststelling van nationale omzettingsmaatregelen in dat verband geen voorwaarde is voor de toepasselijkheid van die richtlijn op die representatieve vorderingen. Die richtlijn moet vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zijn op representatieve vorderingen die worden ingesteld wegens door fabrikanten en, in voorkomend geval, door importeurs, gemachtigde vertegenwoordigers en fulfilmentdienstverleners begane inbreuken op bepalingen van deze verordening die de collectieve belangen van consumenten schaden of zouden kunnen schaden.

(119)

Vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten op een zo breed mogelijk gamma aan producten van toepassing zijn, en niet uitsluitend op energiegerelateerde producten, en de definitie ervan moet zo worden verbreed dat deze betrekking heeft op alle aspecten van circulariteit. Bovendien moet deze verordening worden afgestemd op het nieuwe wetgevingskader uit Verordening (EG) nr. 765/2008 en Besluit nr. 768/2008/EG en moeten de bepalingen in verband met markttoezicht worden verbeterd. Richtlijn 2009/125/EG moet daarom worden vervangen. Om vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening rechtszekerheid voor alle marktdeelnemers te waarborgen en gelijke concurrentievoorwaarden voor bedrijven die op de interne markt actief zijn te garanderen, moeten de bepalingen over transparantieverplichtingen in verband met het verwijderen van onverkochte consumptiegoederen, omzeiling en markttoezicht eenvormig van toepassing zijn op alle marktdeelnemers in de Unie. Richtlijn 2009/125/EG moet daarom worden vervangen door een verordening.

(120)

In het werkplan inzake ecologisch ontwerp en energie-etikettering 2022-2024, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 4 mei 2022, zijn de politieke prioriteiten voor de werkzaamheden op het gebied van energiegerelateerde producten vastgesteld. Wanneer de bepalingen van deze verordening van kracht worden, zullen de voorbereidende werkzaamheden ter beoordeling van de haalbaarheid van vereisten inzake ecologisch ontwerp op grond van Richtlijn 2009/125/EG zich in een vergevorderd stadium bevinden voor fotovoltaïsche panelen, ruimte- en combinatieverwarmingstoestellen, waterverwarmingstoestellen, toestellen voor lokale ruimteverwarming die vaste brandstoffen gebruiken, airconditioners, waaronder lucht-luchtwarmtepompen en ventilatoren, verwarmingsketels voor vaste brandstoffen, luchtverwarmings- en koelproducten, ventilatie-eenheden, stofzuigers, kooktoestellen, waterpompen, industriële ventilatoren, circulatiepompen, externe stroomvoorzieningen, computers, servers en gegevensopslagproducten, vermogenstransformatoren, professionele koelapparatuur en grafische apparatuur. Dankzij die voorbereidende werkzaamheden zijn talrijke gebieden vastgesteld waarop energie en materiaal kunnen worden bespaard, en hebben uitgebreide raadplegingen van burgers en belanghebbenden plaatsgevonden. Het heropstarten van die voorbereidende werkzaamheden uit hoofde van deze verordening zou de vaststelling van vereisten betreffende energie- en materiaalbesparingen voor die producten aanzienlijk vertragen. Om ervoor te zorgen dat de voorbereidende werkzaamheden niet verloren gaan, moet derhalve worden voorzien in overgangsbepalingen die het mogelijk maken de uitvoeringsmaatregelen voor die producten op grond van Richtlijn 2009/125/EG uiterlijk op 31 december 2026 vast te stellen. Om de goede werking van de uit hoofde van artikel 15 van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde uitvoeringsmaatregelen te waarborgen, moeten bovendien uiterlijk op 31 december 2030 de nodige wijzigingen worden vastgesteld om technische kwesties aan te pakken, indien relevant in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van die richtlijn.

(121)

Om rechtszekerheid en continuïteit te garanderen voor producten die in de handel zijn gebracht of in gebruik zijn genomen in overeenstemming met uitvoeringsmaatregelen die op grond van Richtlijn 2009/125/EG zijn vastgesteld, in de versie die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening van toepassing is, blijven die maatregelen na die datum van kracht totdat deze bij een op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling worden ingetrokken. Om dezelfde redenen moet een aantal bepalingen uit Richtlijn 2009/125/EG van kracht blijven bij de toepassing van die uitvoeringsmaatregelen. Dit geldt voornamelijk voor bepalingen uit Richtlijn 2009/125/EG waarbij middelen voor het vervoer van personen of goederen worden uitgesloten van het toepassingsgebied, definities worden vastgesteld die relevant zijn voor uitvoeringsmaatregelen, verantwoordelijkheden van marktdeelnemers in verband met in de handel gebrachte producten worden vastgesteld, de bijzonderheden van de relevante conformiteitsbeoordelingsprocedures en de EG-conformiteitsverklaring worden gespecificeerd, een vermoeden van conformiteit voor producten met de EU-milieukeur wordt vastgesteld en de nodige handelingen in verband met geharmoniseerde normen mogelijk worden gemaakt. Gezien het belang van het waarborgen van het vrije verkeer van goederen, het uitbannen van praktijken die de prestaties van producten op illegale wijze veranderen om een gunstiger resultaat te verkrijgen en het garanderen van de goede handhaving van vereisten inzake ecologisch ontwerp, moeten relevante bepalingen uit deze verordening van toepassing zijn op energiegerelateerde producten die op grond van uitvoeringshandelingen op grond van Richtlijn 2009/125/EG in de handel worden gebracht.

(122)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de verbetering van de ecologische duurzaamheid van producten en de waarborging van het vrije verkeer van producten waarvoor vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld op de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan uitsluitend door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van die doelstellingen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening voorziet in een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp waaraan producten moeten voldoen om in de handel te worden gebracht of in gebruik te worden genomen, met als doel de ecologische duurzaamheid van producten te verbeteren teneinde van duurzame producten de norm te maken en de totale koolstofvoetafdruk en milieuvoetafdruk van producten gedurende hun levenscyclus te verkleinen en het vrije verkeer van duurzame producten binnen de interne markt te waarborgen.

Deze verordening voorziet ook in een digitaal productpaspoort, in de vaststelling van verplichte vereisten inzake groene overheidsopdrachten en in een kader om te voorkomen dat onverkochte consumptiegoederen worden vernietigd.

2.   Deze verordening is van toepassing op alle fysieke goederen die in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, met inbegrip van onderdelen en tussenproducten. Zij is echter niet van toepassing op:

a)

levensmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002;

b)

diervoeders zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

c)

geneesmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/83/EG;

d)

diergeneesmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van Verordening (EU) 2019/6;

e)

levende planten, dieren en micro-organismen;

f)

producten van menselijke oorsprong;

g)

producten van planten en dieren die rechtstreeks verband houden met toekomstige vermeerdering ervan;

h)

voertuigen zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 167/2013, in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 168/2013 en in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858, met betrekking tot de productaspecten waarvoor vereisten zijn vastgesteld uit hoofde van sectorspecifieke wetgevingshandelingen van de Unie die op die voertuigen van toepassing zijn.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“product”: alle fysieke goederen die in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen;

2)

“onderdeel”: product dat bedoeld is om in een ander product te worden ingebouwd;

3)

“intermediair product”: product dat verdere vervaardiging of verwerking behoeft, zoals menging, coating of assemblage, om het geschikt te maken voor eindgebruikers;

4)

“energiegerelateerd product”: elk product dat tijdens het gebruik een effect heeft op het energieverbruik;

5)

“productgroep”: reeks producten die soortgelijke doeleinden hebben en vergelijkbaar zijn in termen van gebruik, of functionele eigenschappen en die vergelijkbaar zijn in termen van perceptie van de consument;

6)

“ecologisch ontwerp”: de integratie van overwegingen inzake ecologische duurzaamheid in de kenmerken van een product en de processen die in de hele waardeketen van het product plaatsvinden;

7)

“vereiste inzake ecologisch ontwerp”: prestatie- of informatievereiste dat bedoeld is om een product, met inbegrip van processen die in de hele waardeketen van het product plaatsvinden, ecologisch duurzamer te maken;

8)

“prestatievereiste”: een al dan niet kwantitatieve vereiste voor of in verband met een product om voor een in bijlage I vermelde productparameter een bepaald prestatieniveau te bereiken;

9)

“informatievereiste”: een verplichting om een product vergezeld te laten gaan van de in artikel 7, lid 2, gespecificeerde informatie;

10)

“toeleveringsketen”: alle upstreamactiviteiten en -processen in de waardeketen van het product, totdat het product de klant bereikt;

11)

“waardeketen”: alle activiteiten en processen die deel uitmaken van de levenscyclus van een product alsook de eventuele herproductie ervan;

12)

“levenscyclus”: de opeenvolgende en onderling met elkaar verbonden stadia gedurende de levensduur van een product, te weten de verwerving van grondstoffen of de opwekking daarvan uit natuurlijke hulpbronnen, de voorbehandeling, de productie, de opslag, de distributie, de installatie, het gebruik, het onderhoud, de reparatie, het verbeteren, het opknappen, het hergebruik, en het einde van de levensduur;

13)

“einde van de levensduur”: stadium van de levenscyclus dat begint als een product wordt verwijderd en eindigt als de afvalstoffen van het product aan de natuur worden teruggegeven of in de levenscyclus van een ander product terechtkomen;

14)

“milieueffect”: elke negatieve of positieve verandering in het milieu die geheel of gedeeltelijk het gevolg is van een product tijdens de levenscyclus ervan;

15)

“prestatieklasse”: een reeks van prestatieniveaus in verband met een of meer in bijlage I vermelde productparameters, die is vastgesteld op basis op een gemeenschappelijke methodologie voor het product of de productgroep, dat zodanig is geordend om productdifferentiatie mogelijk te maken;

16)

“herproductie”: handelingen waarmee een nieuw product wordt vervaardigd van voorwerpen die afval, producten of onderdelen zijn en waarmee ten minste één wijziging is aangebracht die van substantiële invloed is op de veiligheid, de prestatie, het doel of de soort van het product;

17)

“verbeteren”: handelingen die worden uitgevoerd ter verbetering van de functionaliteit, prestatie, capaciteit, veiligheid of esthetiek van een product;

18)

“opknappen”: handelingen die worden uitgevoerd om een product of een product waarvan men zich heeft ontdaan, voor te bereiden, te reinigen, te testen, een onderhoudsbeurt te geven en indien nodig te herstellen, om de prestaties of functionaliteit daarvan te herstellen binnen het beoogde gebruik en het prestatiebereik zoals die oorspronkelijk tijdens de ontwerpfase werden bedacht en zoals die van toepassing waren op het moment van het in de handel brengen van het product;

19)

“onderhoud”: een of meer handelingen die worden uitgevoerd om een product in een staat te houden waarin het geschikt is voor het beoogde gebruik ervan;

20)

“reparatie”: een of meer handelingen waarbij een gebrekkig product of afval wordt teruggebracht in een staat waarin het geschikt is voor het beoogde gebruik ervan;

21)

“vroegtijdige veroudering”: een productontwerpkenmerk of daaropvolgende handeling of nalatigheid die ertoe leidt dat het product niet-functioneel wordt of minder goed presteert zonder dat dergelijke veranderingen in functionaliteit of prestaties het gevolg zijn van normale slijtage;

22)

“duurzaamheid”: het vermogen van een product om onder gespecificeerde gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorwaarden in de loop der tijd te blijven functioneren en te presteren;

23)

“betrouwbaarheid”: de waarschijnlijkheid dat een product onder bepaalde omstandigheden gedurende een bepaalde tijd naar behoren functioneert zonder dat zich een gebeurtenis voordoet die als gevolg heeft dat een primaire of secundaire functie van het product niet langer kan worden uitgevoerd;

24)

“milieuvoetafdruk”: een kwantificering van de milieueffecten van een product gedurende zijn levenscyclus, in verband met één milieueffectcategorie of een geaggregeerde reeks effectcategorieën, op basis van de milieuvoetafdrukmethode die is vastgesteld bij Aanbeveling (EU) 2021/2279 of andere wetenschappelijke, door internationale organisaties ontwikkelde en in samenwerking met verschillende industriesectoren uitgebreid geteste methoden die door de Commissie overgenomen of geïmplementeerd zijn in ander Unierecht;

25)

“koolstofvoetafdruk”: totaal aan broeikasgasemissies en broeikasgasverwijderingen in een productsysteem, uitgedrukt in CO2-equivalent en gebaseerd op een levenscyclusbeoordeling, waarbij alleen gebruik wordt gemaakt van de effectcategorie “klimaatverandering”;

26)

“materiaalvoetafdruk”: de totale hoeveelheid grondstoffen die wordt gewonnen om aan de vraag naar eindverbruik te voldoen;

27)

“zorgwekkende stof”: een stof die:

a)

voldoet aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 59, lid 1, van die verordening;

b)

in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld in een van de volgende gevarencategorieën:

i)

kankerverwekkendheid van de categorieën 1 en 2;

ii)

mutageniteit in geslachtscellen van de categorieën 1 en 2;

iii)

giftigheid voor de voortplanting van de categorieën 1 en 2;

iv)

hormoonontregeling met gevolgen voor de menselijke gezondheid van de categorieën 1 en 2;

v)

hormoonontregeling met gevolgen voor het milieu van de categorieën 1 en 2;

vi)

persistente, mobiele en giftige of zeer persistente, zeer mobiele eigenschappen;

vii)

persistente, bioaccumulerende en giftige of zeer persistente, zeer bioaccumulerende eigenschappen;

viii)

sensibilisatie van de luchtwegen van categorie 1;

ix)

sensibilisatie van de huid van categorie 1;

x)

gevaar voor het aquatisch milieu — categorieën chronisch 1 tot en met 4;

xi)

gevaarlijk voor de ozonlaag;

xii)

specifieke doelorgaangiftigheid — herhaalde blootstelling van de categorieën 1 en 2;

xiii)

specifieke doelorgaangiftigheid — eenmalige blootstelling van de categorieën 1 en 2;

c)

wordt gereguleerd uit hoofde van Verordening (EU) 2019/1021, of

d)

een negatieve invloed heeft op het hergebruik en de recycling van materialen in het product waarin de stof aanwezig is;

28)

“digitaal productpaspoort”: een gegevensreeks die bij een product hoort, de informatie bevat die is gespecificeerd in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling, en overeenkomstig hoofdstuk III elektronisch toegankelijk is via een gegevensdrager;

29)

“gegevensdrager”: een streepjescode, een tweedimensionaal symbool of een ander medium voor het automatisch identificeren en lezen van gegevens dat met een apparaat kan worden afgelezen;

30)

“unieke productidentificatiecode”: een unieke reeks tekens voor de identificatie van een product waarmee tevens een weblink naar het digitale productpaspoort kan worden gemaakt;

31)

“unieke marktdeelnemeridentificatiecode”: een unieke reeks tekens voor de identificatie van een actor die betrokken is bij de waardeketen van een product;

32)

“aanbieder van digitale-productpaspoortdiensten”: een natuurlijke of rechtspersoon die een onafhankelijke derde is en toestemming heeft van de marktdeelnemer die het product in de handel brengt of in gebruik neemt en die de digitale-productpaspoortgegevens voor dat product verwerkt met het oog op het beschikbaar stellen van die gegevens aan marktdeelnemers en andere relevante actoren met een recht van toegang tot die gegevens uit hoofde van deze verordening of andere Uniewetgeving;

33)

“unieke faciliteitenidentificatiecode”: unieke reeks tekens voor de identificatie van locaties of gebouwen die betrokken zijn bij de waardeketen van een product of worden gebruikt door actoren die betrokken zijn bij de waardeketen van een product;

34)

“vernietiging”: het opzettelijk beschadigen of het zich ontdoen van een product als afval, met uitzondering van het zich ontdoen met als enige doel het afleveren van het product waarvan men zich heeft ontdaan ter voorbereiding voor hergebruik, met inbegrip van opknappen of herproductie;

35)

“klant”: een natuurlijke of rechtspersoon die voor eigen gebruik een product aankoopt, huurt of ontvangt, al dan niet optredend ten behoeve van de eigen handel, bedrijf, ambacht of beroep;

36)

“consumptiegoed”: een product dat geen onderdeel of tussenproduct is en dat hoofdzakelijk bestemd is voor consumenten;

37)

“onverkocht consumptiegoed”: consumptiegoed dat niet is verkocht, met inbegrip van overschotvoorraad, overtollige voorraad en dode voorraad, en producten die door een consument zijn teruggezonden op grond van zijn herroepingsrecht overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2011/83/EU of, waar van toepassing, gedurende een langere door de handelaar toegekende herroepingstermijn;

38)

“zelfreguleringsmaatregel”: een vrijwillige overeenkomst of een gedragscode die marktdeelnemers op eigen initiatief hebben gesloten en die zij moeten handhaven;

39)

“op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, leveren van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;

40)

“in de handel brengen”: een product voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden;

41)

“ingebruikneming”: het eerste gebruik in de Unie van een product voor het beoogde doel ervan;

42)

“fabrikant”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een product vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen en het onder zijn naam of merk verhandelt;

43)

“gemachtigde vertegenwoordiger”: een in de Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die schriftelijk door een fabrikant is gemachtigd om namens de fabrikant specifieke taken te vervullen in verband met de verplichtingen van de fabrikant uit hoofde van deze verordening;

44)

“importeur”: een in de Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die een product uit een derde land in de Unie in de handel brengt;

45)

“distributeur”: een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon in de toeleveringsketen dan de fabrikant of de importeur, die een product op de markt aanbiedt;

46)

“marktdeelnemer”: de fabrikant, de gemachtigde vertegenwoordiger, de importeur, de distributeur, de handelaar en de fulfilmentdienstverlener;

47)

“onafhankelijke marktdeelnemer”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die onafhankelijk is van de fabrikant en die direct of indirect betrokken is bij het opknappen, de reparatie, het onderhoud of de herbestemming van een product, met inbegrip van afvalverwerkers, opknapbedrijven, reparateurs, fabrikanten of distributeurs van reparatieapparatuur, gereedschap of reserveonderdelen, alsook uitgevers van technische informatie, marktdeelnemers die keurings- en testdiensten aanbieden, en marktdeelnemers die opleidingen aanbieden voor installateurs, fabrikanten en reparateurs van apparatuur;

48)

“professionele reparateur”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroepsmatige reparatie- en onderhoudsdiensten voor een product verleent, ongeacht of die persoon binnen het distributiesysteem van de fabrikant werkt of onafhankelijk;

49)

“technische specificatie”: een document dat voorschrijft aan welke technische vereisten een product, een proces of een dienst moet voldoen;

50)

“CE-markering”: een markering waarmee de fabrikant aangeeft dat het betrokken product in overeenstemming is met alle toepasselijke vereisten van de harmonisatiewetgeving van de Unie die in het aanbrengen ervan voorziet;

51)

“conformiteitsbeoordeling”: het proces waarmee wordt aangetoond of voldaan is aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp die zijn vastgesteld in de relevante op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen;

52)

“conformiteitsbeoordelingsinstantie”: de instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, zoals ijken, testen, certificeren en inspecteren;

53)

“aangemelde instantie”: een conformiteitsbeoordelingsinstantie die overeenkomstig hoofdstuk IX is aangemeld;

54)

“aanbieder van een onlinemarktplaats”: een aanbieder van een tussenhandelsdienst die gebruikmaakt van een online-interface waarmee klanten in staat worden gesteld om op afstand overeenkomsten te sluiten met marktdeelnemers voor de verkoop van producten die onder de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vallen;

55)

“handelaar”: een distributeur die in het kader van een commerciële activiteit, onder meer via verkoop op afstand, producten aan eindgebruikers voor verkoop, huur of huurkoop aanbiedt, of voor hen uitstalt, waaronder elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van een commerciële activiteit een product in gebruik neemt;

56)

“verkoop op afstand”: het online of via een andere methode voor verkoop op afstand aanbieden van producten voor verkoop, huur of huurkoop, waarbij de potentiële klant geen fysieke toegang tot het product heeft;

57)

“risicohoudend product”: product dat, door niet te voldoen aan een ander vereiste inzake ecologisch ontwerp dan de in artikel 71, lid 1, vermelde vereisten die is vastgesteld in of op grond van deze verordening, negatieve gevolgen kan hebben voor het milieu of andere maatschappelijke belangen die met dat vereiste worden beschermd;

58)

“product dat een ernstig risico inhoudt”: risicohoudend product waarvoor de markttoezichtautoriteiten gezien de mate van de desbetreffende niet-naleving of de daarmee samenhangende schade op basis van een beoordeling worden geacht snel te moeten ingrijpen, ook indien de gevolgen van de niet-naleving zich niet onmiddellijk voordoen.

De definities van “kleine en middelgrote ondernemingen”, “kleine ondernemingen” en “micro-ondernemingen” van artikel 2, leden 1, 2 en 3, van bijlage I bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (58) zijn van toepassing.

De definities van “stof” en “mengsel”, van artikel 3, punten 1) en 2), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn van toepassing.

De definities van “accreditatie” en “nationale accreditatie-instantie” van artikel 2, punten 10 en 11, van Verordening (EG) nr. 765/2008 zijn van toepassing.

De definities van “afvalstof”, “gevaarlijke afvalstof”, “hergebruik”, “nuttige toepassing”, “voorbereiding voor hergebruik” en “recycling” van artikel 3, punten 1, 2, 13, 15, 16 en 17, van Richtlijn 2008/98/EG zijn van toepassing.

De definitie van “geharmoniseerde norm” van artikel 2, punt 1), c), van Verordening (EU) nr. 1025/2012 is van toepassing.

De definities van “aanbestedende diensten” van artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU en van “aanbestedende instanties” van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU zijn van toepassing. “Overheidsopdrachten”: onder Richtlijn 2014/24/EU en Richtlijn 2014/25/EU vallende opdrachten.

De definitie van “verwerking” van artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) 2018/1807 van het Europees Parlement en de Raad (59) is van toepassing.

De definitie van “consument” van artikel 2, punt 2, van Richtlijn (EU) 2019/771 is van toepassing.

De definities van “markttoezicht”, “markttoezichtautoriteit”, “fulfilmentdienstverlener”, “online interface”, “corrigerende maatregel”, “eindgebruiker”, “terugroepen”, “uit de handel nemen”, “douaneautoriteiten” en “in het vrije verkeer brengen” van artikel 3, punten 3), 4), 11), 15), 16), 21), 22), 23), 24) en 25), van Verordening (EU) 2019/1020 zijn van toepassing.

Artikel 3

Vrij verkeer

1.   Producten worden uitsluitend in de handel gebracht of in gebruik genomen indien zij voldoen aan de op die producten van toepassing zijnde vereisten inzake ecologisch ontwerp, zoals uiteengezet in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   De lidstaten mogen het in de handel brengen of in gebruik nemen van producten die voldoen aan de prestatievereisten van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen niet verbieden, beperken of belemmeren vanwege de niet-naleving van nationale prestatievereisten in verband met productparameters zoals bedoeld in bijlage I, die worden bestreken door de prestatievereisten die in dergelijke gedelegeerde handelingen zijn opgenomen.

De lidstaten mogen het in de handel brengen of in gebruik nemen van producten die voldoen aan de informatievereisten van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen niet verbieden, beperken of belemmeren vanwege de niet-naleving van nationale informatievereisten in verband met de in bijlage I vermelde productparameters, die worden bestreken door de informatievereisten die in dergelijke gedelegeerde handelingen zijn opgenomen.

3.   Niettegenstaande lid 2 van dit artikel worden de lidstaten er niet van weerhouden om overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn (EU) 2024/1275 minimumvereisten voor de energieprestatie en overeenkomstig artikel 13 van die richtlijn systeemvereisten vast te stellen.

4.   De lidstaten mogen het in de handel brengen of in gebruik nemen van producten niet verbieden, beperken of belemmeren waarvoor een op grond van artikel 4, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling bepaalt dat er geen prestatievereisten, geen informatievereisten noch prestatie- of informatievereisten vastgesteld hoeven te worden voor een of meer specifieke productparameters zoals bedoeld in bijlage I, op grond van de niet-naleving van met die parameters verband houdende nationale vereisten.

5.   De lidstaten verhinderen niet dat op beurzen, exposities en vergelijkbare evenementen producten tentoon worden gesteld die niet voldoen aan op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, mits zichtbaar en duidelijk is aangegeven dat dergelijke producten niet voldoen aan de vereisten in die gedelegeerde handelingen en niet te koop zijn voordat zij hiermee in overeenstemming zijn gebracht.

HOOFDSTUK II

VEREISTEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP

Artikel 4

Bevoegdheden om gedelegeerde handelingen vast te stellen

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 72 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen. Die gedelegeerde handelingen moeten minstens de in artikel 8 vermelde elementen omvatten. Dergelijke vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 en hoofdstuk III.

2.   De in lid 1 bedoelde bevoegdheid omvat de mogelijkheid om te bepalen dat er voor in bijlage I bedoelde productparameters geen prestatievereisten, geen informatievereisten noch prestatie- of informatievereisten vastgesteld hoeven te worden indien een vereiste met betrekking tot die specifieke productparameters negatieve gevolgen zouden hebben voor de vereisten inzake ecologisch ontwerp die voor de betrokken productgroep in aanmerking worden genomen.

3.   De in lid 1 bedoelde bevoegdheid voorziet niet in de mogelijkheid om een gedelegeerde handeling vast te stellen waarbij wordt bepaald dat er geen vereisten inzake ecologisch ontwerp nodig zijn voor een productgroep.

4.   In de op grond van dit lid 1 vastgestelde gedelegeerde handelingen biedt de Commissie de marktdeelnemers voldoende tijd om te voldoen aan de in die gedelegeerde handelingen vastgestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp, waarbij met name rekening wordt gehouden met de behoeften van kmo’s, met name micro-ondernemingen. De datum van toepassing van een gedelegeerde handeling is niet eerder dan 18 maanden na de inwerkingtreding ervan, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen voor de gehele handeling of voor sommige specifieke vereisten, of behalve in gevallen van gedeeltelijke intrekking of wijziging van gedelegeerde handelingen, waarin een vroegere datum van toepassing kan worden vastgesteld.

5.   In de in lid 1 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen vult de Commissie deze verordening aan door overeenkomstig artikel 43 van deze verordening aan te geven of module A van bijlage IV bij deze verordening dan wel een van de modules B tot en met H1 in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedures zijn, met de aanpassingen die gezien het product of de desbetreffende vereisten inzake ecologisch ontwerp noodzakelijk zijn.

Indien op grond van ander Unierecht voor hetzelfde product verschillende conformiteitsbeoordelingsmodulen in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG moeten worden gebruikt, wordt gebruikgemaakt van de module die is voorzien in de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen voor het betrokken vereiste inzake ecologisch ontwerp.

Wanneer deze verordening, in voorkomend geval, van toepassing is op een productgroep op een wijze die een aanvulling vormt op een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten (“de bouwproductenverordening”), specificeert de op grond van lid 1 vastgestelde gedelegeerde handeling de conformiteitsbeoordelingsprocedure, met inbegrip van, in voorkomend geval, systemen waarin wordt voorzien op grond van een maatregel uit hoofde van de bouwproductenverordening, rekening houdend met de kenmerken van de productgroep, de relevante vereisten inzake ecologisch ontwerp en de kosten voor marktdeelnemers.

6.   De op grond van lid 1 vastgestelde gedelegeerde handelingen kunnen waar nodig, afhankelijk van de specifieke eigenschappen van de productgroep, een of meer van de volgende aanvullende vereisten bevatten:

a)

indien noodzakelijk voor doeltreffend markttoezicht:

i)

fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs bewaren de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring gedurende een periode anders dan de tien jaar zoals bedoeld in artikel 27, lid 3, artikel 28, lid 2, punt a), of artikel 29, lid 7, naargelang het geval, nadat het betrokken product in de handel is gebracht of in gebruik is genomen, rekening houdend met de aard van het product of de betrokken vereisten inzake ecologisch ontwerp;

ii)

marktdeelnemers verstrekken de markttoezichtautoriteiten op verzoek de in artikel 36, lid 2, tweede alinea, omschreven informatie gedurende een periode anders dan de daar genoemde tien jaar nadat het betrokken product is geleverd;

iii)

fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs maken delen van de technische documentatie met betrekking tot het betrokken product, zonder dat het nodig is een verzoek in te dienen, digitaal beschikbaar te stellen aan de Commissie of markttoezichtautoriteiten, overeenkomstig artikel 36, lid 3;

iv)

actoren in de toeleveringsketen voldoen aan de in artikel 38 vermelde verplichtingen;

b)

fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs te verplichten om de Commissie informatie te verstrekken over de hoeveelheid van een onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen vallend product dat in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen, overeenkomstig artikel 37, lid 1;

c)

indien noodzakelijk om een energiezuinig gebruik van producten te waarborgen of om toekomstige vereisten inzake ecologisch ontwerp te ontwikkelen:

i)

producten kunnen tijdens het gebruik ervan hun energieverbruik of prestaties met betrekking tot andere relevante productparameters zoals bedoeld in bijlage I meten, overeenkomstig artikel 37, lid 2;

ii)

fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs verzamelen de in punt i) bedoelde niet-persoonlijke gegevens tijdens het gebruik en melden ze aan de Commissie overeenkomstig artikel 37, lid 4;

iii)

digitale instrumenten worden gebruikt voor het berekenen van de prestaties van een product met betrekking tot een in bijlage I bedoelde productparameter, overeenkomstig artikel 39, lid 2;

d)

om transparantie over de conformiteit met de vereisten inzake ecologisch ontwerp te waarborgen, regels inzake markeringen die conformiteit met de vereisten inzake ecologisch ontwerp aangeven, voor producten waarvoor niet de verplichting geldt om de CE-markering aan te brengen voordat zij in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, overeenkomstig artikel 47.

7.   De eerste gedelegeerde handeling die wordt vastgesteld uit hoofde van dit artikel wordt niet van kracht voor 19 juli 2025.

Artikel 5

Vereisten inzake ecologisch ontwerp

1.   Om de milieueffecten aan te pakken, en op basis van de in bijlage I bedoelde productparameters, zijn de vereisten inzake ecologisch ontwerp in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen zodanig dat de volgende productaspecten (“productaspecten”) worden verbeterd indien die productaspecten relevant zijn voor de betrokken productgroep:

a)

duurzaamheid;

b)

betrouwbaarheid;

c)

herbruikbaarheid;

d)

verbeterbaarheid;

e)

repareerbaarheid;

f)

de onderhouds- en opknapmogelijkheid;

g)

de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen;

h)

energieverbruik en energie-efficiëntie;

i)

watergebruik en waterefficiëntie;

j)

hulpbronnenverbruik en hulpbronnenefficiëntie;

k)

gerecyclede inhoud;

l)

de herproductiemogelijkheid;

m)

de recycleerbaarheid;

n)

de mogelijkheid voor de nuttige terugwinning van materialen;

o)

milieueffecten, waaronder koolstofvoetafdruk en milieuvoetafdrukken;

p)

verwachte afvalproductie.

2.   Vereisten inzake ecologisch ontwerp zorgen er in voorkomend geval op basis van de in bijlage I genoemde productparameters voor dat producten niet voortijdig verouderd raken, onder meer door ontwerpkeuzes van fabrikanten, het gebruik van onderdelen die significant minder robuust zijn dan andere onderdelen, de bemoeilijkte demontage van belangrijke onderdelen, niet-beschikbare reparatie-informatie of reserveonderdelen, software die niet langer werkt zodra een besturingssysteem is geüpdatet of software-updates die niet worden verstrekt.

3.   De Commissie selecteert of ontwikkelt de instrumenten of werkwijzen die noodzakelijk zijn om vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen.

4.   Vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld voor een specifieke productgroep. Zij kunnen worden gedifferentieerd voor elk specifiek product dat tot die specifieke productgroep behoort.

5.   Producten die uitsluitend zijn bestemd voor defensie of nationale veiligheid worden uitgesloten van productgroepen.

6.   De Commissie kan ook vereisten inzake ecologisch ontwerp vaststellen voor productgroepen of productaspecten die niet in het in artikel 18 bedoelde werkplan zijn opgenomen.

7.   Indien twee of meer productgroepen een of meer overeenkomsten vertonen waardoor een productaspect op basis van gemeenschappelijke informatievereisten of prestatievereisten effectief kan worden verbeterd, kunnen er voor die productgroepen horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld (“horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp”). Wanneer de Commissie overweegt om horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen, houdt zij ook rekening met de positieve effecten van die vereisten voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening, met name de mogelijkheid om een breed scala aan productgroepen in dezelfde gedelegeerde handeling te bestrijken. De Commissie kan de horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp aanvullen door de vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor een specifieke productgroep.

8.   Een vereiste inzake ecologisch ontwerp kan betrekking hebben op producten die vallen binnen het toepassingsgebied van een zelfreguleringsmaatregel die is opgenomen in de lijst in de op grond van artikel 21, lid 3, vastgestelde uitvoeringshandeling, indien de zelfreguleringsmaatregel geen betrekking heeft op de onder dat vereiste inzake ecologisch ontwerp vallende productaspecten.

9.   Ter verbetering van de specifieke productaspecten omvatten de vereisten inzake ecologisch ontwerp waar nodig een of beide van de volgende elementen:

a)

de in artikel 6 vastgestelde prestatievereisten;

b)

de in artikel 7 vastgestelde informatievereisten.

10.   Bij het opstellen van de vereisten inzake ecologisch ontwerp zorgt de Commissie voor consistentie met ander Unierecht en:

a)

houdt zij rekening met:

i)

de prioriteiten van de Unie op het gebied van klimaat, milieu, energie-efficiëntie, hulpbronnenefficiëntie en veiligheid, waaronder een gifvrije circulaire economie, en andere daaraan gerelateerde prioriteiten en streefdoelen van de Unie;

ii)

het relevante Unierecht, en de mate waarin de relevante productaspecten daarin aan de orde komen;

iii)

relevante internationale overeenkomsten;

iv)

zelfreguleringsmaatregelen;

v)

het relevante nationale milieurecht;

vi)

relevante Europese en internationale normen;

b)

voert de Commissie een effectbeoordeling uit op basis van de beste beschikbare gegevens en analysen en indien van toepassing op basis van de resultaten van aanvullende studies en onderzoeken in het kader van financieringsprogramma’s van de Unie. Het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp betreffende bepaalde productaspecten mag niet onnodig worden vertraagd door onzekerheid omtrent de mogelijkheid om vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen om andere productaspecten van het product te verbeteren. Bij de effectbeoordelingen:

i)

wordt de gebruikte methode vermeld;

ii)

zorgt de Commissie ervoor dat alle productaspecten worden geanalyseerd en dat de grondigheid van de analyse van de productaspecten in verhouding staat tot het belang ervan voor het betrokken product;

iii)

ziet de Commissie erop toe dat de wisselwerkingen tussen de verschillende productaspecten worden geanalyseerd;

iv)

zet de Commissie de verwachte veranderingen uiteen op het gebied van milieueffecten, waaronder waar mogelijk gekwantificeerd als een koolstofvoetafdruk en een milieuvoetafdruk;

v)

analyseert de Commissie, indien van toepassing, de beschikbaarheid van grondstoffen voor de sector van opknapbedrijven;

vi)

analyseert de Commissie alle relevante effecten op de menselijke gezondheid;

vii)

beoordeelt de Commissie het minimumprestatieniveau van een product of productgroep dat nodig is om in de toekomst de in punt a), i), vermelde prioriteiten van de Unie te verwezenlijken;

c)

houdt de Commissie rekening met relevante technische informatie die als uitgangspunt wordt gebruikt voor of is afgeleid van Unierecht of instrumenten van de Unie, waaronder Verordening (EG) nr. 66/2010, Richtlijn 2010/75/EU, technische screeningcriteria die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) 2020/852 en de EU-criteria voor groene overheidsopdrachten;

d)

houdt de Commissie rekening met de bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie;

e)

houdt de Commissie rekening met de standpunten van het in artikel 19 bedoelde forum inzake ecologisch ontwerp en de in artikel 20 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten.

11.   De vereisten inzake ecologisch ontwerp voldoen aan de volgende criteria:

a)

er is vanuit het oogpunt van de gebruiker geen significant nadelig effect op de werking van het product;

b)

er zijn geen negatieve gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van personen;

c)

er zijn geen significante negatieve gevolgen voor consumenten wat betreft de betaalbaarheid van relevante producten, waarbij ook rekening wordt gehouden met de toegang tot tweedehands producten en de duurzaamheid en levenscycluskosten van producten;

d)

er zijn geen onevenredige negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen van marktdeelnemers en andere actoren in de waardeketen, waaronder kmo’s, met name micro-ondernemingen;

e)

er wordt geen eigendomstechnologie opgelegd aan fabrikanten of andere actoren in de waardeketen;

f)

er zijn geen onevenredige administratieve lasten voor fabrikanten of andere actoren in de waardeketen, waaronder kmo’s, met name micro-ondernemingen.

12.   De vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn verifieerbaar. De Commissie wijst passende middelen aan om specifieke vereisten inzake ecologisch ontwerp te controleren, onder meer rechtstreekse controles van het product of op basis van de technische documentatie.

13.   De Commissie maakt de relevante studies en analysen, waaronder de in lid 10, punt b), bedoelde effectbeoordelingen, die zijn gebruikt om vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen openbaar.

14.   Voor elke productgroep waarvoor vereisten inzake ecologisch ontwerp gelden, bepaalt de Commissie waar nodig welke stoffen onder de definitie in artikel 2, punt 27), d), vallen, ten minste rekening houdend met het feit of:

a)

de stoffen, op basis van standaardtechnologie, het hergebruik of het recyclingproces ingewikkelder, duurder, milieuonvriendelijker of energie- of hulpbronnenintensiever maken;

b)

de stoffen afbreuk doen aan de technische eigenschappen of functies, het nut of de waarde van het gerecyclede materiaal dat van het product afstamt of van de met dat gerecyclede materiaal vervaardigde producten;

c)

de stoffen nadelige gevolgen hebben voor de esthetische of olfactorische eigenschappen van het gerecyclede materiaal.

Artikel 6

Prestatievereisten

1.   Producten moeten voldoen aan de met de productaspecten verband houdende prestatievereisten zoals neergelegd in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   De prestatievereisten worden gebaseerd op de in bijlage I vermelde relevante productparameters en bevatten waar nodig een of beide van de volgende elementen:

a)

minimum- of maximumniveaus in verband met een specifieke productparameter of een combinatie daarvan;

b)

niet-kwantitatieve vereisten voor het verbeteren van de prestaties in verband met een of meer van dergelijke productparameters.

3.   Prestatievereisten op basis van de productparameter zoals bedoeld in bijlage I, punt f), mogen de aanwezigheid van stoffen in producten niet beperken op gronden die hoofdzakelijk verband houden met chemische veiligheid.

Niettemin beperkt de vaststelling van prestatievereisten ook, waar nodig, significante risico’s voor de gezondheid van de mens of voor het milieu.

4.   Bij het vaststellen van prestatievereisten volgt de Commissie de procedure van bijlage II.

Artikel 7

Informatievereisten

1.   Producten moeten voldoen aan de met de productaspecten verband houdende informatievereisten zoals neergelegd in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   Voor de informatievereisten geldt dat zij:

a)

ten minste vereisten met betrekking tot het in hoofdstuk III vastgestelde digitale productpaspoort en vereisten met betrekking tot de in lid 5 vastgestelde zorgwekkende stoffen omvatten;

b)

in voorkomend geval ook vereisen dat producten vergezeld gaan van:

i)

informatie over de prestaties van het product met betrekking tot een of meer van de in bijlage I bedoelde productparameters, waaronder een repareerbaarheidscore, een duurzaamheidscore, een koolstofvoetafdruk of een milieuvoetafdruk;

ii)

informatie voor klanten en andere actoren over de wijze waarop het product moet worden geïnstalleerd, gebruikt, onderhouden en gerepareerd om het milieueffect ervan tot een minimum te beperken en optimale duurzaamheid te waarborgen, over de wijze waarop besturingssystemen van derden moeten worden geïnstalleerd, indien relevant, alsook inzake inzameling voor opknappen of herproduceren, en over de wijze waarop het product aan het einde van de levensduur moet worden geretourneerd of behandeld;

iii)

informatie voor afvalbehandelingscentra over demontage, hergebruik, opknappen, recycling of verwijdering aan het einde van de levensduur;

iv)

overige informatie die van invloed kan zijn op duurzame productkeuzes voor klanten en de wijze waarop het product door andere partijen dan de fabrikant wordt behandeld, teneinde passend gebruik, waardebehoud en correcte verwerking aan het einde van de levensduur te vergemakkelijken;

c)

duidelijk en gemakkelijk te begrijpen zijn en toegesneden zijn op de specifieke kenmerken van de betrokken productgroepen en de beoogde ontvangers van de informatie.

Voor een specifieke productparameter kan een informatievereiste worden vastgesteld, ongeacht of voor die specifieke productparameter een prestatievereiste is vastgesteld.

Indien een gedelegeerde handeling horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp bevat, is punt a), van dit lid niet van toepassing.

3.   Informatievereisten die zijn gebaseerd op de in bijlage I, punt f), vermelde productparameters hebben geen betrekking op de etikettering van stoffen of mengsels om redenen die voornamelijk verband houden met de gevaren ervan voor de gezondheid of het milieu.

4.   De Commissie bepaalt bij het vaststellen van de in lid 2, punt b), i), bedoelde informatievereisten, in voorkomend geval, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de productgroep, prestatieklassen.

De Commissie kan de prestatieklassen baseren op afzonderlijke parameters of op geaggregeerde scores. Dergelijke prestatieklassen kunnen worden uitgedrukt in absolute termen of in elke andere vorm die de potentiële klanten in staat stelt de producten met de beste prestaties te kiezen.

Die prestatieklassen stemmen overeen met significante verbeteringen in de prestatieniveaus.

Wanneer prestatieklassen zijn gebaseerd op parameters waarvoor prestatievereisten zijn vastgesteld, komt de laagste klasse overeen met de minimumprestatie die vereist is op het moment dat de prestatieklassen van toepassing worden.

5.   Tenzij anders bepaald in lid 6, punt b), maken de informatievereisten het mogelijk gedurende de levenscyclus van de betrokken producten de zorgwekkende stoffen te traceren, tenzij dergelijke tracering reeds mogelijk is op grond van de informatievereisten die zijn vastgelegd in een andere op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling met betrekking tot de betrokken producten, en omvatten zij ten minste de volgende gegevens:

a)

de naam of de nummercode van de zorgwekkende stoffen die in het product voorkomen als volgt:

i)

naam in de nomenclatuur van de International Union of Pure and Applied Chemistry (IUPAC), of een andere internationale naam wanneer de IUPAC-benaming niet beschikbaar is;

ii)

andere namen, waaronder gebruikelijke naam, handelsnaam, afkorting;

iii)

nummer van de Europese Gemeenschap (EG), zoals vermeld in de Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs), de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs) of de lijst No Longer Polymer (NLP), of het door het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) toegekende nummer, indien beschikbaar en geschikt;

iv)

naam en nummer van de Chemical Abstracts Service (CAS), indien beschikbaar;

b)

de locatie van de zorgwekkende stoffen in het product;

c)

de concentratie, de maximumconcentratie of het concentratiebereik van de zorgwekkende stoffen, op het niveau van het product, de relevante onderdelen ervan of de reserveonderdelen;

d)

relevante instructies voor het veilige gebruik van het product;

e)

informatie die relevant is voor demontage, voorbereiding voor hergebruik, hergebruik, recycling en het milieuhygiënisch verantwoord beheer van het product aan het einde van de levensduur.

De Commissie kan, indien passend voor de betrokken productgroep, drempels vaststellen voor de toepassing van het informatievereiste met betrekking tot zorgwekkende stoffen.

6.   Wanneer de Commissie informatievereisten vaststelt in een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling, in voorkomend geval:

a)

stelt zij de data van toepassing van dergelijke in lid 5, eerste alinea, bedoelde informatievereisten, waarbij indien nodig een onderscheid tussen zorgwekkende stoffen wordt gemaakt;

b)

verleent zij terdege gemotiveerde vrijstellingen voor zorgwekkende stoffen of informatie-elementen van dergelijke in lid 5, eerste alinea, bedoelde informatievereisten, op basis van de technische haalbaarheid of het belang van het traceren van zorgwekkende stoffen, de beschikbaarheid van analytische methoden om deze te detecteren en te kwantificeren, de noodzaak om vertrouwelijke bedrijfsinformatie te beschermen, en in andere naar behoren gerechtvaardigde gevallen; zorgwekkende stoffen in de zin van artikel 2, lid 27, punt a), worden niet vrijgesteld indien zij in de producten of de relevante onderdelen of reserveonderdelen ervan voorkomen in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtspercent, en

c)

zorgt zij voor samenhang met bestaande informatievereisten uit hoofde van het Unierecht en beperkt zij de administratieve lasten tot een minimum, onder meer door middel van passende technische oplossingen.

7.   In de informatievereisten wordt aangegeven op welke wijze de vereiste informatie beschikbaar moet worden gesteld. Indien een digitaal productpaspoort beschikbaar is, wordt de vereiste informatie daarin verstrekt en wordt die informatie, indien nodig ook in een of meer van de volgende vormen verstrekt:

a)

op het product zelf;

b)

op de verpakking van het product;

c)

op een in artikel 16 bedoeld etiket;

d)

in een handleiding of andere documentatie bij het product;

e)

op een gratis toegankelijke website of toepassing.

Informatie die het mogelijk maakt zorgwekkende stoffen te traceren op grond van lid 5 wordt ofwel op het product gegeven, of is toegankelijk via een gegevensdrager op het product.

8.   De op grond van informatievereisten te verstrekken informatie wordt verstrekt in een taal die klanten gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de lidstaat op de markt waarvan het product zal worden aangeboden of waarop het in gebruik zal worden genomen.

Artikel 8

Inhoud van de gedelegeerde handelingen

De op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen preciseren ten minste de volgende elementen:

a)

de definitie van de bestreken productgroep(en), waaronder de lijst van goederencodes zoals uiteengezet in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (60) en productomschrijvingen;

b)

de vereisten inzake ecologisch ontwerp van de bestreken productgroepen;

c)

indien van toepassing, de in bijlage I bedoelde productparameters waarvoor de Commissie verklaart dat er geen vereisten inzake ecologisch ontwerp noodzakelijk zijn, op grond van artikel 4;

d)

de op grond van artikel 39, lid 1, te gebruiken test-, meet- of berekeningsnormen of -methoden;

e)

indien van toepassing, de vereisten voor het gebruik van digitale instrumenten op grond van artikel 39, lid 2;

f)

indien van toepassing, de overgangsmethoden, de geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, of de gemeenschappelijke specificaties die moeten worden gebruikt;

g)

het formaat, de wijze en de volgorde waarin de voor de controle op de naleving benodigde informatie beschikbaar moet worden gesteld;

h)

de conformiteitsbeoordelingsmodule die op grond van artikel 4, lid 5, moet worden gebruikt; indien de toe te passen module verschilt van de in bijlage IV beschreven module: de factoren die tot de keuze van die module hebben geleid;

i)

de vereisten betreffende de door fabrikanten te verstrekken informatie, waaronder de elementen van de technische documentatie die nodig zijn om te kunnen verifiëren of het product in overeenstemming is met de vereisten inzake ecologisch ontwerp;

j)

indien van toepassing, eventuele aanvullende informatievereisten uit hoofde van de artikelen 36 en 37;

k)

de duur van de overgangsperiode waarin de lidstaten moeten toestaan dat producten in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen die voldoen aan de nationale maatregelen die op de datum van inwerkingtreding van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling op hun grondgebied van kracht zijn;

l)

de datum voor de herziening van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de volgende aspecten:

i)

de kenmerken van de productgroep en de markt daarvoor,

ii)

de noodzaak om de vereisten aan te passen om producten duurzamer te maken,

iii)

de beleidsdoelstellingen van de Unie,

iv)

technische vooruitgang, en

v)

de beschikbaarheid van methoden.

HOOFDSTUK III

DIGITAAL PRODUCTPASPOORT

Artikel 9

Digitaal productpaspoort

1.   De informatievereisten bepalen dat producten alleen in de handel mogen worden gebracht of in gebruik mogen worden genomen als er een digitaal productpaspoort beschikbaar is overeenkomstig de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen en overeenkomstig de artikelen 10 en 11. De in het digitale productpaspoort opgenomen gegevens zijn nauwkeurig, volledig en actueel.

2.   De met het digitale productpaspoort verband houdende vereisten die worden vastgesteld in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen preciseren, voor zover passend voor de bestreken productgroepen, het volgende:

a)

de op grond van bijlage III in het digitale productpaspoort op te nemen gegevens;

b)

een of meer te gebruiken gegevensdragers;

c)

de opmaak waarin de gegevensdrager moet worden gepresenteerd en de positionering ervan;

d)

of het digitale productpaspoort moet worden opgesteld op het niveau van het model, de partij of het artikel, en de definitie van dergelijke niveaus;

e)

de wijze waarop het digitale productpaspoort toegankelijk moet worden gemaakt voor klanten voordat zij zijn gebonden aan een verkoop-, huur- of huurkoopovereenkomst, ook in het geval van verkoop op afstand;

f)

de actoren die toegang moeten hebben tot gegevens in het digitale productpaspoort en tot welke gegevens zij toegang moeten hebben;

g)

de actoren die een digitaal productpaspoort moeten aanmaken of de gegevens in een digitaal productpaspoort moeten bijwerken en welke gegevens zij erin mogen opnemen of bijwerken;

h)

de gedetailleerde regelingen voor het opnemen of bijwerken van gegevens;

i)

de periode gedurende welke het digitale productpaspoort beschikbaar blijft en die ten minste overeenkomt met de verwachte levensduur van een specifiek product.

3.   Met de in lid 2 bedoelde vereisten:

a)

wordt ervoor gezorgd dat actoren in de waardeketen gemakkelijk toegang hebben tot de productinformatie die voor hen van belang is en dat zij die informatie begrijpen;

b)

wordt de beoordeling van de productconformiteit door de bevoegde nationale autoriteiten vergemakkelijkt, en

c)

wordt de traceerbaarheid van producten in de waardeketen verbeterd.

4.   Bij het vaststellen van de met het digitale productpaspoort verband houdende vereisten kan de Commissie productgroepen vrijstellen van het vereiste om een digitaal productpaspoort te hebben indien:

a)

er geen technische specificaties van het digitale productpaspoort beschikbaar zijn met betrekking tot de essentiële vereisten van de artikelen 10 en 11, of

b)

ander Unierecht een systeem bevat voor de digitale verstrekking van informatie met betrekking tot een productgroep waarmee volgens de Commissie de in lid 3, punten a) en b), bedoelde doelstellingen worden verwezenlijkt.

Artikel 10

Vereisten voor het digitale productpaspoort

1.   Een digitaal productpaspoort voldoet aan de volgende essentiële vereisten:

a)

het is via een gegevensdrager verbonden aan een permanente unieke productidentificatiecode;

b)

de gegevensdrager is fysiek aanwezig op het product, de verpakking ervan of op de documentatie bij het product, zoals vermeld in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling;

c)

de gegevensdrager en de unieke productidentificatiecode voldoen aan een of meer van de in bijlage III, tweede alinea, bedoelde normen of aan gelijkwaardige Europese of internationale normen totdat de referenties van geharmoniseerde normen in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt zijn;

d)

alle in het digitale productpaspoort opgenomen gegevens is gebaseerd op open normen die in een interoperabel formaat zijn ontwikkeld en is, waar passend, machinaal leesbaar, gestructureerd, doorzoekbaar en overdraagbaar via een open interoperabel gegevensuitwisselingsnetwerk zonder afhankelijkheid van één aanbieder, in overeenstemming met de essentiële vereisten van dit artikel en artikel 11;

e)

persoonsgegevens met betrekking tot klanten worden niet in het digitale productpaspoort opgeslagen zonder hun uitdrukkelijke toestemming in overeenstemming met artikel 6 van Verordening (EU) 2016/679;

f)

de in het digitale productpaspoort opgenomen gegevens verwijst naar het productmodel, de partij of het artikel zoals vermeld in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling;

g)

de toegang tot de in het digitale productpaspoort opgenomen gegevens wordt overeenkomstig de in dit artikel en in artikel 11 vastgestelde essentiële vereisten en de specifieke toegangsrechten gereguleerd op het niveau van de productgroep zoals gespecificeerd in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling.

De Commissie is overeenkomstig artikel 72 bevoegd om in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage III, eerste alinea, punt c), en tweede alinea te wijzigen door de normen te vervangen of andere Europese of internationale normen toe te voegen waarmee de gegevensdragers, de unieke marktdeelnemeridentificatiecodes en de unieke faciliteitenidentificatiecodes in overeenstemming moeten zijn om aan de in dit artikel uiteengezette voorwaarden te voldoen.

2.   Indien ander Unierecht vereist of toestaat dat er specifieke gegevens in het digitale productpaspoort worden opgenomen, kunnen die gegevens in het digitale productpaspoort worden opgenomen op grond van de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling.

3.   De marktdeelnemer die het product in de handel brengt:

a)

verstrekt handelaars en onlinemarktplaatsaanbieders een digitale kopie van de gegevensdrager of de unieke productidentificatiecode, naargelang het geval, om hen in staat te stellen de gegevensdrager of de unieke productidentificatiecode ter beschikking van potentiële klanten te stellen indien zij geen fysieke toegang hebben tot het product;

b)

verstrekt de in punt a) bedoelde digitale kopie of een link naar een webpagina kosteloos en onverwijld, maar in elk geval binnen vijf werkdagen na ontvangst van een verzoek daartoe.

4.   Wanneer de marktdeelnemer het product in de handel brengt, stelt hij via een aanbieder van digitale-productpaspoortdiensten een reservekopie van het digitale productpaspoort ter beschikking.

Artikel 11

Technische ontwerp en werking van het digitale productpaspoort

Het technische ontwerp en de werking van het digitale productpaspoort voldoen aan de volgende essentiële vereisten:

a)

het digitale productpaspoort is volledig interoperabel met andere digitale productpaspoorten die vereist zijn uit hoofde van op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen met betrekking tot de technische, semantische en organisatorische aspecten van eind-tot-eindcommunicatie en gegevensoverdracht;

b)

klanten, fabrikanten, importeurs, distributeurs, handelaars, professionele reparateurs, onafhankelijke marktdeelnemers, opknapbedrijven, herproducenten, recyclers, markttoezicht- en douaneautoriteiten, maatschappelijke organisaties, vakbonden en andere relevante actoren hebben kosteloze en gemakkelijke toegang tot het digitale productpaspoort op basis van hun respectieve toegangsrechten zoals vastgesteld in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling;

c)

het digitale productpaspoort wordt bewaard door de marktdeelnemer die verantwoordelijk is voor het aanmaken ervan of door aanbieders van digitale-productpaspoortdiensten;

d)

wanneer een nieuw digitaal productpaspoort wordt aangemaakt voor een product dat reeds over een digitaal productpaspoort beschikt, wordt het nieuwe digitaal productpaspoort gekoppeld aan het oorspronkelijke digitale productpaspoort of de oorspronkelijke digitale productpaspoorten;

e)

het digitale productpaspoort blijft beschikbaar voor de periode zoals vermeld in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling, ook na een insolventie, een liquidatie of een beëindiging van de activiteit in de Unie van de marktdeelnemer die verantwoordelijk is voor de aanmaak van het digitale productpaspoort;

f)

de rechten om gegevens in het digitale productpaspoort in te voeren, te wijzigen of te actualiseren worden beperkt op basis van de toegangsrechten die in op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen worden bepaald;

g)

de authenticatie, betrouwbaarheid en integriteit van de gegevens worden gewaarborgd;

h)

digitale productpaspoorten worden ontworpen en gebruikt om een hoog niveau van beveiliging en privacy te waarborgen en fraude te voorkomen.

Indien het digitale productpaspoort op grond van de eerste alinea, punt c), is opgeslagen of anderszins wordt verwerkt door aanbieders van digitale-productpaspoortdiensten, mogen die aanbieders van digitale-productpaspoortdiensten die gegevens, volledig dan wel deels, niet verkopen, hergebruiken of verwerken voor andere doeleinden dan hetgeen noodzakelijk is voor het verlenen van de desbetreffende bewaar- of verwerkingsdiensten, tenzij hierover expliciet overeenstemming is bereikt met de marktdeelnemer die het product in de handel brengt of in gebruik neemt.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 72 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde dit artikel aan te vullen door de vereisten vast te stellen waaraan aanbieders van digitale-productpaspoortdiensten moeten voldoen om als dergelijke aanbieders te kunnen optreden, en, in voorkomend geval, een certificeringsregeling om de naleving van dergelijke vereisten te controleren, en door de vereisten vast te stellen waaraan die dienstverleners moeten voldoen wanneer zij digitale-productpaspoortdiensten aanbieden.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met procedures voor de afgifte en controle van de digitale kwalificaties van marktdeelnemers en andere relevante actoren die toegangsrechten tot de in het digitale productpaspoort opgenomen gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 73, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 12

Unieke identificatiecode

1.   De in bijlage III, eerste alinea, punten g) en h), bedoelde unieke marktdeelnemeridentificatiecodes en de in bijlage III, eerste alinea, punt i), bedoelde unieke faciliteitenidentificatiecodes voldoen aan de in bijlage III, eerste alinea, punt c), en tweede alinea, bedoelde normen of aan gelijkwaardige Europese of internationale normen totdat de verwijzingen naar geharmoniseerde normen zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Indien nog geen unieke marktdeelnemeridentificatiecode zoals bedoeld in bijlage III, eerste alinea, punt h), beschikbaar is, vraagt de marktdeelnemer die het digitale productpaspoort aanmaakt of bijwerkt een unieke marktdeelnemeridentificatiecode aan namens de betrokken actor en verstrekt hij die actor alle gegevens van de unieke marktdeelnemeridentificatiecode zodra die is afgegeven.

Voordat de marktdeelnemer die het digitale productpaspoort aanmaakt of bijwerkt de in de eerste alinea vermelde aanvraag indient, vraagt hij die betrokken actor om bevestiging dat er geen unieke marktdeelnemeridentificatiecode bestaat.

3.   Indien nog geen unieke faciliteitenidentificatiecode zoals bedoeld in bijlage III, eerste alinea, punt i), beschikbaar is, vraagt de marktdeelnemer die het digitale productpaspoort aanmaakt of bijwerkt een unieke faciliteitenidentificatiecode aan namens de actor die verantwoordelijk is voor de betrokken locatie of het betrokken gebouw en verstrekt hij die actor alle gegevens van de unieke faciliteitenidentificatiecode, zodra die is afgegeven.

Voordat de marktdeelnemer die het digitale productpaspoort aanmaakt of bijwerkt de in de eerste alinea vermelde aanvraag indient, vraagt hij de relevante actor om bevestiging dat er geen unieke faciliteitenidentificatiecode bestaat.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 72 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door regels en procedures vast te stellen met betrekking tot het beheer van de levenscyclus van unieke identificatiecodes en gegevensdragers. Die gedelegeerde handelingen hebben met name tot doel:

a)

regels vast te stellen voor organisaties die een instantie van afgifte willen worden voor unieke identificatiecodes en gegevensdragers, en

b)

regels vast te stellen voor marktdeelnemers die hun eigen unieke identificatiecodes en gegevensdragers willen creëren zonder een beroep te doen op een instantie van afgifte voor unieke identificatiecodes en gegevensdragers.

5.   De op grond van lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen bepalen de volgende elementen:

a)

criteria om een instantie van afgifte te worden voor unieke identificatiecodes en gegevensdragers;

b)

de taken van een instantie van afgifte voor unieke identificatiecodes en gegevensdragers;

c)

de regels om ervoor te zorgen dat unieke identificatiecodes en gegevensdragers wereldwijd betrouwbaar, verifieerbaar en uniek zijn;

d)

de regels voor het creëren, onderhouden, bijwerken en intrekken van unieke identificatiecodes en gegevensdragers;

e)

de regels met betrekking tot gegevensbeheer.

6.   Bij de vaststelling van de in lid 4 bedoelde regels en procedures:

a)

streeft de Commissie ernaar de interoperabiliteit tussen de verschillende benaderingen te waarborgen;

b)

houdt de Commissie rekening met de relevante bestaande technische oplossingen en normen;

c)

zorgt de Commissie ervoor dat de vastgestelde regels en procedures zoveel mogelijk technologisch neutraal blijven.

Artikel 13

Register van digitale productpaspoorten

1.   Uiterlijk op 19 juli 2026 ontwikkelt en beheert de Commissie een digitaal register (het “register”) waarin ten minste de unieke identificatiecodes op veilige wijze worden bijgehouden.

Voor producten waarvoor het de bedoeling is de douaneprocedure “vrijgave voor het vrije verkeer” te volgen, wordt in het register de goederencode opgeslagen.

In het register worden de in artikel 77, lid 3, van Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad (61) bedoelde unieke identificatiecodes voor batterijen opgeslagen.

De Commissie beheert het register en ziet erop toe dat de gegevens die wordt bewaard in het register veilig en overeenkomstig het Unierecht, waaronder de toepasselijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, worden verwerkt.

2.   De Commissie specificeert in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen welke eventuele andere gegevens niet alleen in het digitale productpaspoort worden opgenomen, maar ook worden bewaard in het register, waarbij rekening wordt gehouden met ten minste de volgende criteria:

a)

de noodzaak om het mogelijk te maken de authenticiteit van het digitale productpaspoort te verifiëren;

b)

het belang van de informatie voor het verbeteren van de doeltreffendheid en doelmatigheid van markttoezichtcontroles en douanecontroles;

c)

de noodzaak om onevenredige administratieve lasten voor marktdeelnemers en douaneautoriteiten te vermijden.

3.   De Commissie wordt met betrekking tot haar verantwoordelijkheid om het register in te stellen en te beheren en tot de verwerking van persoonsgegevens die uit die activiteit kunnen voortvloeien gezien als verwerkingsverantwoordelijke zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EU) 2018/1725.

4.   De marktdeelnemer die het product in de handel brengt of in gebruik neemt, uploadt de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens in het register.

5.   Bij het uploaden van de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens in het register door de marktdeelnemer deelt het register aan die marktdeelnemer automatisch een unieke identificatiecode voor registratie mee die verband houdt met de unieke identificatiecodes die overeenkomstig lid 4 voor een specifiek product in het register zijn geüpload. Die mededeling door het register wordt niet beschouwd als bewijs van naleving van deze verordening of ander Unierecht.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast ter bepaling van de uitvoeringsregelingen van het register, met inbegrip van het meedelen van de in de eerste alinea bedoelde unieke identificatiecode voor registratie.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 73, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   De Commissie, de bevoegde nationale autoriteiten en de douaneautoriteiten hebben toegang tot het register om hun taken op grond van het Unierecht uit te voeren.

Artikel 14

Webportaal voor gegevens in het digitale productpaspoort

De Commissie creëert en beheert een openbaar toegankelijk webportaal dat belanghebbenden in staat stelt gegevens in digitale productpaspoorten op te zoeken en te vergelijken. Het webportaal wordt aldus ontworpen dat het waarborgt dat belanghebbenden de gegevens kunnen opzoeken en vergelijken op een manier die aansluit bij hun respectieve toegangsrechten die zijn gepreciseerd in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 15

Douanecontroles met betrekking tot het digitale productpaspoort

1.   Eenieder die voornemens is een product dat valt onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling onder te brengen bij de douaneregeling “vrijgave voor het vrije verkeer”, verstrekt de in artikel 13, lid 5, bedoelde unieke identificatiecode voor registratie van dat product of stelt die ter beschikking van de douaneautoriteiten.

De eerste alinea van dit lid is van toepassing vanaf het moment dat het register operationeel is.

2.   De douaneautoriteiten mogen een product pas vrijgeven voor het vrije verkeer nadat zij ten minste hebben geverifieerd dat de in artikel 13, lid 5, bedoelde unieke identificatiecode voor registratie en de aan hen verstrekte of ter beschikking gestelde goederencode overeenstemmen met de in het register opgeslagen gegevens.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde verificatie vindt elektronisch en automatisch plaats via de in lid 3 bedoelde verbinding. Die verificatie is van toepassing vanaf het moment dat de verbinding operationeel is.

De vrijgave van een product voor het vrije verkeer geldt niet als bewijs voor naleving van deze verordening of ander Unierecht.

3.   De Commissie verbindt het register met het EU-douane-éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten (EU CSW-CERTEX), waarmee het aldus mogelijk wordt gemaakt om automatisch informatie uit te wisselen met de nationale douanesystemen via de bij Verordening (EU) 2022/2399 ingestelde EU-éénloketomgeving voor de douane.

Die verbinding is operationeel binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 13, lid 5, bedoelde uitvoeringshandeling.

4.   De douaneautoriteiten en de Commissie kunnen de in het digitale productpaspoort en het register opgenomen gegevens inwinnen en gebruiken voor het uitvoeren van hun taken op grond van het Unierecht, onder meer risicobeheer, douanecontroles en vrijgave voor het vrije verkeer overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013.

5.   Dit artikel laat Verordening (EU) nr. 952/2013 en hoofdstuk VII van Verordening (EU) 2019/1020 en ander Unierecht onverlet.

HOOFDSTUK IV

ETIKETTEN

Artikel 16

Etiketten

1.   Indien de informatievereisten bepalen dat informatie moet worden opgenomen in een etiket op grond van artikel 7, lid 7, punt c), bepalen de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen:

a)

de inhoud van het etiket;

b)

de opmaak van het etiket, om de zichtbaarheid en leesbaarheid te waarborgen;

c)

de wijze waarop het etiket aan klanten moet worden getoond, ook in geval van verkoop op afstand, rekening houdend met de in artikel 32 vastgestelde vereisten en de gevolgen voor de betrokken marktdeelnemers;

d)

in voorkomend geval, elektronische middelen voor het genereren van etiketten.

2.   Indien een informatievereiste inhoudt dat op een etiket de prestatieklasse van een product moet worden vermeld, is de in lid 1, punt b), genoemde opmaak van het etiket duidelijk en gemakkelijk te begrijpen, en maakt de opmaak van het etiket het voor klanten mogelijk om productprestaties gemakkelijk te vergelijken met betrekking tot de desbetreffende productparameter, en om voor producten met betere prestaties te kiezen.

3.   In voorkomend geval kan de Commissie, na het risico op verwarring bij klanten, de administratieve lasten voor marktdeelnemers en de beste manier om over de bewuste informatie te communiceren te hebben beoordeeld, voor energiegerelateerde producten waarvoor op grond van Verordening (EU) 2017/1369 energie-etiketten vereist zijn, waarbij informatie over een relevante productparameter, zoals de in artikel 7, lid 4, van deze verordening bedoelde prestatieklassen, niet kan worden opgenomen op het energie-etiket en op voorwaarde dat dergelijke informatie wordt beschouwd als meer relevant en alomvattend dan de informatie op het energie-etiket, vereisen dat er in plaats van het energie-etiket op grond van Verordening (EU) 2017/1369 een etiket wordt ingesteld in overeenstemming met deze verordening.

4.   Bij het vaststellen van de in lid 1 bedoelde informatievereisten vereist de Commissie, in voorkomend geval, dat het etiket wordt voorzien van gegevensdragers of andere middelen die klanten toegang verschaffen tot aanvullende informatie over het product, met inbegrip van middelen die toegang bieden tot het digitale productpaspoort.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot instelling van gemeenschappelijke vereisten voor de opmaak van de etiketten die zijn vereist op grond van artikel 7, lid 7, punt c).

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 73, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 17

Nagebootste etiketten

Producten die voorzien zijn van of vergezeld gaan van etiketten die klanten of potentiële klanten waarschijnlijk zullen misleiden of in verwarring zullen brengen doordat ze de in artikel 16 bedoelde etiketten nabootsen, of producten die vergezeld gaan van enige andere informatie die klanten of potentiële klanten waarschijnlijk zullen misleiden of in verwarring zullen brengen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde etiketten worden niet in de handel gebracht of in gebruik genomen.

HOOFDSTUK V

PRIORITERING, PLANNING EN RAADPLEGING

Artikel 18

Prioritering en planning

1.   Bij het prioriteren van producten die onder vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten vallen, analyseert de Commissie de mogelijke bijdrage van die producten aan de verwezenlijking van de klimaat-, milieu- en energie-efficiëntiedoelstellingen van de Unie, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende criteria:

a)

het potentieel voor het verbeteren van de productaspecten zonder onevenredige kosten te genereren, waarbij met name rekening wordt gehouden met:

i)

het feit dat Unierecht ontbreekt of ontoereikend is en de doelstelling niet passend wordt aangepakt door de marktkrachten of de zelfreguleringsmaatregelen, en

ii)

de verschillen in de prestaties van op de markt beschikbare producten met een gelijkwaardige functionaliteit met betrekking tot de productaspecten;

b)

de omvang van de verkoop van en de handel in die producten binnen de Unie;

c)

de verdeling over de gehele waardeketen van de klimaat- en milieueffecten, het energieverbruik, gebruik van hulpbronnen en de afvalproductie met betrekking tot die producten;

d)

de noodzaak om op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen regelmatig te herzien en aan te passen in het licht van technologische en marktontwikkelingen.

De Commissie streeft er ook naar de potentiële bijdrage van die producten aan de werking van de interne markt en aan de economische veerkracht van de Unie te beoordelen.

2.   Bij het prioriteren van aspecten die door horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten worden bestreken, houdt de Commissie rekening met de voordelen van het bestrijken van een brede reeks producten en productgroepen in dezelfde gedelegeerde handeling in verband met het behalen van de doelstellingen van deze verordening.

3.   De Commissie stelt een werkplan op en maakt dat plan, samen met alle relevante voorbereidende documenten, openbaar (“werkplan”). Het werkplan bevat een lijst van productgroepen waaraan prioriteit wordt gegeven voor de vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp en het geraamde tijdschema voor de vaststelling van die vereisten. Die lijst bevat productaspecten en productgroepen die als prioriteiten moeten worden beschouwd voor de vaststelling van horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp, alsook de eventuele onverkochte consumptiegoederen waarvoor de invoering van een verbod op vernietiging door marktdeelnemers moet worden overwogen op basis van de op grond van artikel 26 verstrekte geconsolideerde informatie en enig ander beschikbaar bewijsmateriaal.

De Commissie overweegt met name de opname van elektrische en elektronische apparatuur wanneer zij eerst goederen vaststelt waarvoor zij overweegt een verbod op vernietiging door marktdeelnemers in te voeren.

Het werkplan heeft betrekking op een periode van ten minste drie jaar en wordt regelmatig bijgewerkt.

Bij het vaststellen of bijwerken van het werkplan houdt de Commissie rekening met de in de leden 1 en 2 van dit artikel uiteengezette criteria.

4.   De Commissie legt een ontwerpwerkplan voor aan het Europees Parlement alvorens het werkplan vast te stellen.

5.   In het eerste werkplan, dat uiterlijk op 19 april 2025 wordt vastgesteld, geeft de Commissie prioriteit aan de volgende productgroepen:

a)

ijzer en staal;

b)

aluminium;

c)

textiel, met name kleding en schoeisel;

d)

meubelen, met inbegrip van matrassen;

e)

banden;

f)

detergenten;

g)

verven;

h)

smeermiddelen;

i)

chemische stoffen;

j)

energiegerelateerde producten waarvoor voor het eerst vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten worden vastgesteld of waarvoor bestaande op grond van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde maatregelen uit hoofde van deze verordening moeten worden herzien, en

k)

producten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie en andere elektronica.

Indien een van de in de eerste alinea bedoelde productgroepen niet in het eerste werkprogramma wordt opgenomen of indien er een andere productgroep in wordt opgenomen, motiveert de Commissie haar beslissing in dat werkprogramma.

6.   Indien er geen passende prestatie- en informatievereisten betreffende de milieuvoetafdruk en koolstofvoetafdruk voor cement zijn vastgesteld uit hoofde van de bouwproductenverordening stelt de Commissie ten vroegste op 31 december 2028 en uiterlijk op 1 januari 2030 op grond van artikel 4 een gedelegeerde handeling vast waarbij vereisten inzake ecologisch ontwerp voor cement worden vastgesteld.

7.   De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad jaarlijks over de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het werkplan.

Artikel 19

Forum inzake ecologisch ontwerp

De Commissie richt een forum inzake ecologisch ontwerp op als deskundigengroep met een evenwichtige en effectieve deelname van door de lidstaten aangewezen deskundigen en van alle partijen die een belang hebben bij het product of de productgroep in kwestie.

Het forum inzake ecologisch ontwerp draagt met name bij aan:

a)

het voorbereiden van vereisten inzake ecologisch ontwerp;

b)

het opstellen van werkplannen;

c)

het beoordelen van de doeltreffendheid van de ingestelde markttoezichtmechanismen;

d)

het beoordelen van zelfreguleringsmaatregelen, en

e)

het beoordelen van het verbod op de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen in aanvulling op die welke in bijlage VII staan vermeld.

Artikel 20

Deskundigengroep van de lidstaten

De Commissie richt een deskundigengroep van de lidstaten op als subgroep van het forum inzake ecologisch ontwerp, bestaande uit door de lidstaten aangewezen deskundigen.

Die deskundigen dragen met name bij aan:

a)

het voorbereiden van vereisten inzake ecologisch ontwerp;

b)

het beoordelen van zelfreguleringsmaatregelen;

c)

het uitwisselen van informatie en beste praktijken over maatregelen om de naleving van deze verordening te verbeteren;

d)

het vaststellen van prioriteiten overeenkomstig artikel 26.

Artikel 21

Zelfreguleringsmaatregelen

1.   Marktdeelnemers kunnen bij de Commissie een zelfreguleringsmaatregel tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor producten indienen die niet vallen onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling of die niet in het werkplan zijn opgenomen. Die marktdeelnemers verstrekken bewijsmateriaal dat aan de in lid 3 van dit artikel bedoelde criteria is voldaan.

2.   De op grond van lid 1 ingediende zelfreguleringsmaatregel bevat de volgende informatie:

a)

een lijst van de marktdeelnemers die ondertekenaars bij de zelfreguleringsmaatregel zijn;

b)

de vereisten inzake ecologisch ontwerp die van toepassing zijn op onder de zelfreguleringsmaatregel vallende producten;

c)

een gedetailleerd, transparant en objectief toezichtplan, met duidelijk omlijnde verantwoordelijkheden voor bedrijfstak- en onafhankelijke inspecteurs, waarin de in bijlage VI, punt 6, vastgestelde criteria zijn opgenomen;

d)

regels over de informatie die ondertekenaars moeten melden en over tests en inspecties;

e)

regels over de gevolgen van de niet-naleving door een ondertekenaar met bepalingen die inhouden dat, indien de ondertekenaar niet binnen drie maanden voldoende corrigerende maatregelen heeft genomen, hij van de lijst van ondertekenaars van die zelfreguleringsmaatregel wordt geschrapt, en

f)

een toelichting over de wijze waarop de op grond van lid 1 ingediende zelfreguleringsmaatregel de ecologische duurzaamheid van producten in overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening sneller verbetert of tegen lagere kosten dan een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling; die toelichting wordt ondersteund met bewijsmateriaal, dat bestaat uit een gestructureerde technische, economische en milieuanalyse die de vereisten inzake ecologisch ontwerp en de doelstellingen van de zelfreguleringsmaatregel rechtvaardigt en aan de hand waarvan de effecten van die vereisten inzake ecologisch ontwerp worden beoordeeld.

De ondertekenaars van de zelfreguleringsmaatregel houden de in dit lid bedoelde informatie actueel en beschikbaar op een openbaar en vrij toegankelijke website.

De ondertekenaars van de zelfreguleringsmaatregel stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle wijzigingen van de zelfreguleringsmaatregel, met name van wijzigingen die hen betreffen.

3.   De Commissie beoordeelt de ingediende zelfreguleringsmaatregel en wint, in voorkomend geval, wetenschappelijk advies in bij gedecentraliseerde agentschappen in de Unie. In de beoordeling gaat de Commissie na of aan de volgende criteria is voldaan:

a)

de zelfreguleringsmaatregel wordt ingediend door ten minste twee marktdeelnemers;

b)

het marktaandeel uitgedrukt in hoeveelheden van de ondertekenaars bij de zelfreguleringsmaatregel met betrekking tot de onder die maatregel vallende producten bedraagt ten minste 80 % van de in de handel gebrachte of in gebruik genomen eenheden;

c)

de zelfreguleringsmaatregel draagt bij tot de verbetering van de ecologische duurzaamheid van producten in overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening en waarborgt het vrije verkeer van producten in de interne markt sneller of tegen lagere kosten dan een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling en omvat productvereisten die nodig zijn om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken;

d)

de zelfreguleringsmaatregel voldoet aan de criteria van bijlage VI;

e)

de zelfreguleringsmaatregel is in overeenstemming met het Unierecht en de internationale handelsverplichtingen van de Unie.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast met een lijst van zelfreguleringsmaatregelen die aan de criteria van dit artikel voldoen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 73, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

4.   De Commissie kan de ondertekenaars van een zelfreguleringsmaatregel die is opgenomen in een op grond van lid 3, tweede alinea, vastgestelde uitvoeringshandeling op elk moment verzoeken binnen een passende termijn een herziene en geactualiseerde versie van die maatregel in te dienen in het licht van relevante markt- of technologische ontwikkelingen betreffende de betrokken productgroep. Indien de Commissie redenen heeft om aan te nemen dat niet langer aan de criteria van dit artikel wordt voldaan, dienen de ondertekenaars binnen drie maanden na het verzoek van de Commissie een herziene en geactualiseerde versie van die maatregel in.

5.   Wanneer een zelfreguleringsmaatregel eenmaal in een op grond van lid 3, tweede alinea, vastgestelde uitvoeringshandeling is opgenomen, brengen de ondertekenaars bij die maatregel volgens een in die uitvoeringshandeling vastgesteld interval regelmatig verslag uit aan de Commissie over de vooruitgang die is geboekt met de verwezenlijking van de doelstellingen van de zelfreguleringsmaatregelen en om aan te tonen dat nog wordt voldaan aan de in lid 3 vastgestelde criteria.

De in bijlage VI, punt 6, bedoelde onafhankelijke inspecteur stelt de Commissie in kennis van de gebrekkige naleving door een ondertekenaar.

Voortgangsverslagen, met inbegrip van nalevingsverslagen opgesteld door de onafhankelijke inspecteur, en kennisgevingen inzake de gebrekkige naleving en bijbehorende corrigerende maatregelen worden door de ondertekenaars op een openbaar toegankelijke website ter beschikking gesteld.

6.   Indien de Commissie van oordeel is dat een zelfreguleringsmaatregel, die in een op grond van lid 3, tweede alinea, vastgestelde uitvoeringshandeling is opgenomen, niet langer aan de criteria van dit artikel voldoet of de ondertekenaars van de betrokken zelfreguleringsmaatregel zich niet aan de in lid 4 bedoelde termijn hebben gehouden, verwijdert zij die maatregel van de in lid 3 bedoelde lijst door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 73, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Wanneer een zelfreguleringsmaatregel van de in lid 3 van dit artikel bedoelde lijst is geschrapt, kan de Commissie in een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vereisten inzake ecologisch ontwerp vaststellen die van toepassing zijn op het product waarop die zelfreguleringsmaatregel betrekking heeft.

Artikel 22

Kleine en middelgrote bedrijven

1.   In het kader van programma’s ten behoeve van kmo’s, met name micro-ondernemingen, ziet de Commissie erop toe dat er initiatieven zijn die die ondernemingen helpen met het integreren van ecologische duurzaamheid, waaronder energie-efficiëntie, in hun waardeketen.

2.   Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 4 vergezelt de Commissie, in voorkomend geval, die gedelegeerde handelingen van digitale instrumenten en richtsnoeren betreffende specifieke kenmerken van kmo’s, met name micro-ondernemingen, die actief zijn in de betrokken productsector of productgroepsector, teneinde de naleving van deze richtlijn door die ondernemingen te vergemakkelijken. Bij het opstellen van deze richtsnoeren raadpleegt de Commissie organisaties die kmo’s vertegenwoordigen.

3.   De lidstaten nemen passende maatregelen om kmo’s, met name micro-ondernemingen, te helpen de in op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen gestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp na te leven. De lidstaten raadplegen organisaties die kmo’s vertegenwoordigen over het soort maatregelen dat kmo’s nuttig achten.

Die maatregelen omvatten ten minste de waarborg dat er éénloketsystemen of vergelijkbare mechanismen zijn om bewustzijn over vereisten inzake ecologisch ontwerp te vergroten en om netwerkmogelijkheden voor kmo’s, met name micro-ondernemingen, te creëren zodat zij zich aan vereisten inzake ecologisch ontwerp kunnen aanpassen.

Onverminderd de toepasselijke staatssteunregels kunnen dergelijke maatregelen bovendien het volgende omvatten:

a)

financiële steun, onder meer door belastingvoordelen te bieden en in fysieke en digitale infrastructuur te investeren;

b)

toegang tot financiering;

c)

gespecialiseerde opleiding van management en personeel;

d)

organisatorische en technische bijstand.

HOOFDSTUK VI

VERNIETIGING VAN ONVERKOCHTE CONSUMPTIEGOEDEREN

Artikel 23

Algemeen beginsel van voorkoming van vernietiging

Marktdeelnemers nemen de nodige maatregelen die redelijkerwijs verwacht kunnen worden om te voorkomen dat onverkochte consumptiegoederen moeten worden vernietigd.

Artikel 24

Bekendmaking van informatie over onverkochte consumptiegoederen

1.   Marktdeelnemers die zich rechtstreeks ontdoen van onverkochte consumptiegoederen of die anderen zich van onverkochte consumptiegoederen laten ontdoen, maken de volgende informatie bekend:

a)

het aantal en het gewicht van onverkochte consumptiegoederen waarvan zij zich jaarlijks hebben ontdaan, uitgesplitst naar producttype of -categorie;

b)

de redenen voor het zich ontdoen van producten en, indien van toepassing, de desbetreffende afwijking uit hoofde van artikel 25, lid 5;

c)

het aandeel van rechtstreeks dan wel via een derde geleverde producten waarvan zij zich hebben ontdaan, voor elk van de volgende activiteiten: voorbereiding op hergebruik met inbegrip van opknappen en herproductie, recycling, andere nuttige toepassing met inbegrip van energieterugwinning, en storting overeenkomstig de afvalhiërarchie zoals gedefinieerd in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG;

d)

genomen maatregelen en voorgenomen maatregelen om de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen te voorkomen.

Marktdeelnemers maken de in de eerste alinea bedoelde informatie op duidelijke en zichtbare wijze ten minste bekend op een gemakkelijk toegankelijke pagina van hun website. Marktdeelnemers die op grond van artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU verplicht zijn de duurzaamheidsrapportage in hun bestuursverslag te publiceren, kunnen die informatie ook opnemen in die duurzaamheidsrapportage.

Marktdeelnemers maken de in de eerste alinea bedoelde informatie jaarlijks bekend en nemen in die informatie de onverkochte consumptiegoederen op waarvan men zich tijdens het voorgaande boekjaar heeft ontdaan. Zij maken de informatie voor elk jaar openbaar. Die eerste bekendmaking heeft betrekking op onverkochte consumptiegoederen waarvan men zich heeft ontdaan tijdens het eerste volledige boekjaar waarin deze verordening van kracht is.

Dit lid is niet van toepassing op micro- en kleine ondernemingen.

Dit lid is van toepassing op middelgrote ondernemingen vanaf 19 juli 2030.

2.   Behalve wanneer de informatie op grond van een andere rechtshandeling beschikbaar is voor de bevoegde nationale autoriteit, verstrekken de marktdeelnemers op verzoek van de Commissie of een bevoegde nationale autoriteit alle informatie en documentatie die nodig is om de levering en ontvangst van de op grond van lid 1, punt c), van dit artikel bekendgemaakte producten waarvan men zich heeft ontdaan aan te tonen, en, in voorkomend geval, de informatie die nodig is om de toepasselijkheid van een afwijking uit hoofde van artikel 25, lid 5 aan te tonen. Dergelijke informatie en documentatie worden binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek op papier of elektronisch verstrekt.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de details en het formaat voor de bekendmaking van de in lid 1 bedoelde informatie worden bepaald, met inbegrip van de afbakening van producttypen of -categorieën en de wijze waarop dergelijke informatie moet worden geverifieerd.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 73, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De eerste van dergelijke uitvoeringshandelingen wordt vastgesteld uiterlijk op 19 juli 2025.

Artikel 25

Vernietiging van onverkochte consumptiegoederen

1.   Met ingang van 19 juli 2026 is de vernietiging van in bijlage VII vermelde onverkochte consumptiegoederen voor de in bijlage VII verboden.

Dit lid is niet van toepassing op micro- en kleine ondernemingen.

Dit lid is van toepassing op middelgrote ondernemingen vanaf 19 juli 2030.

2.   Marktdeelnemers waarop het in lid 1 bedoelde verbod niet van toepassing is, vernietigen geen onverkochte consumptiegoederen die aan hen worden geleverd om dat verbod te omzeilen.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 72 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VII om:

a)

nieuwe producten toe te voegen teneinde rekening te houden met de milieueffecten van de vernietiging ervan;

b)

de vermeldingen binnen productgroepen in voorkomend geval aan te passen aan wijzigingen van hun respectieve GN-codes of omschrijvingen in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87.

4.   Bij het voorbereiden van een op grond van lid 3, punt a), vast te stellen gedelegeerde handeling:

a)

beoordeelt de Commissie hoe vaak bepaalde onverkochte consumptiegoederen worden vernietigd en wat de milieueffecten daarvan zijn;

b)

houdt de Commissie rekening met de informatie die op grond van artikel 24, lid 1, door marktdeelnemers wordt bekendgemaakt;

c)

voert de Commissie een effectbeoordeling uit op basis van de beste beschikbare gegevens en analyses, en indien nodig van aanvullende studies.

Die gedelegeerde handeling specificeert de datum van toepassing en, in voorkomend geval, eventuele gefaseerde of overgangsmaatregelen of -perioden.

5.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 72 gedelegeerde handelingen vast om deze verordening aan te vullen door afwijkingen vast te stellen van het verbod op vernietiging van de in bijlage VII vermelde onverkochte consumptiegoederen, indien dit passend is om één van de volgende redenen:

a)

gezondheids-, hygiëne- en veiligheidsredenen;

b)

beschadiging van producten als gevolg van de behandeling ervan of die pas wordt waargenomen nadat producten worden geretourneerd en niet op een kosteneffectieve manier kan worden gerepareerd;

c)

ongeschiktheid van producten voor het doel waarvoor zij zijn bestemd, in voorkomend geval, rekening houdend met het Unierecht en het nationale recht en met technische normen;

d)

niet-aanvaarding van voor donatie aangeboden producten;

e)

ongeschiktheid van producten voor de voorbereiding voor hergebruik of herproductie;

f)

onverkoopbaarheid van producten die wegens een inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van namaakproducten;

g)

vernietiging is de optie met de minste negatieve milieueffecten.

Die gedelegeerde handelingen kunnen in voorkomend geval ook bepalen dat het in lid 1 van dit artikel bedoelde verbod op de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen of de in artikel 24 bepaalde bekendmakingsplicht van toepassing is op micro- en kleine ondernemingen indien er voldoende bewijs is dat dergelijke ondernemingen kunnen worden gebruikt om dat verbod of die verplichting te omzeilen.

De in de eerste alinea bedoelde eerste gedelegeerde handeling wordt vastgesteld uiterlijk op 19 juli 2025.

Artikel 26

Geconsolideerde informatie over de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen

Uiterlijk op 19 juli 2027 en elke 36 maanden daarna publiceert de Commissie op haar website geconsolideerde informatie over de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen, met onder meer de volgende elementen:

a)

de prevalentie van de vernietiging van specifieke groepen onverkochte consumentenproducten per jaar, op basis van de door marktdeelnemers op grond van artikel 24, lid 1, verstrekte informatie;

b)

de relatieve milieueffecten van de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen per productgroep.

HOOFDSTUK VII

VERPLICHTINGEN VAN MARKTDEELNEMERS

Artikel 27

Verplichtingen van fabrikanten

1.   Bij het in de handel brengen of in gebruik nemen van producten waarop een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling van toepassing is, waarborgen fabrikanten dat:

a)

die producten zijn ontworpen en gefabriceerd overeenkomstig de prestatievereisten die zijn uiteengezet in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen;

b)

die producten vergezeld gaan van de uit hoofde artikel 7 en de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vereiste informatie, en

c)

er een digitaal productpaspoort beschikbaar is overeenkomstig artikel 9 en de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, met inbegrip van een reservekopie van de meest geactualiseerde versie van het digitale productpaspoort die overeenkomstig artikel 10, lid 4, wordt bewaard door een aanbieder van digitale-productpaspoortdiensten.

2.   Voordat fabrikanten een product in de handel brengen of in gebruik nemen dat onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling valt, voeren zij de in de die gedelegeerde handeling omschreven conformiteitsbeoordeling uit, of laten zij dit namens hen uitvoeren, en stellen zij de vereiste technische documentatie op.

Wanneer uit die beoordeling blijkt dat een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product aan de toepasselijke vereisten voldoet, stellen fabrikanten een EU-conformiteitsverklaring op overeenkomstig artikel 44 en wordt op dat product de CE-markering aangebracht overeenkomstig artikel 46. Indien de Commissie op grond van artikel 4, lid 6, punt d), echter alternatieve regels heeft vastgesteld, brengt de fabrikant in overeenstemming met die regels een conformiteitsmarkering aan.

3.   Fabrikanten bewaren de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring gedurende tien jaar nadat een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product in de handel is gebracht of in gebruik is genomen, tenzij in die gedelegeerde handeling een andere termijn is bepaald.

4.   Fabrikanten zorgen ervoor dat zij beschikken over procedures om te waarborgen dat onder op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallende producten die deel uitmaken van een serieproductie de toepasselijke vereisten blijven naleven. Veranderingen in het productieproces, het ontwerp of de eigenschappen van een product, alsook veranderingen in de geharmoniseerde normen, gemeenschappelijke specificaties of andere technische specificaties waarnaar in de conformiteitsverklaring van het product wordt verwezen of die worden toegepast om de conformiteit ervan te verifiëren, worden door fabrikanten naar behoren in aanmerking genomen en, indien fabrikanten tot de bevinding komen dat de productconformiteit door dergelijke veranderingen wordt aangetast, voeren zij een herbeoordeling uit volgens de toepasselijke conformiteitsbeoordeling zoals bedoeld in lid 2, of laten zij die herbeoordeling namens hen uitvoeren.

5.   Fabrikanten zorgen ervoor dat op hun onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallende producten een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel is aangebracht, of wanneer dit door de omvang of aard van het product niet mogelijk is, dat de vereiste informatie op de verpakking of in een bij het product gevoegd document is vermeld.

6.   Voor onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallende producten vermelden fabrikanten hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd merk, het postadres waar, en de elektronische wijze waarop contact met hen kan worden opgenomen:

a)

in het openbare gedeelte van het digitale productpaspoort, indien van toepassing, en

b)

op het product of, wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking of in een bij het product gevoegd document.

Het adres vermeldt één enkel punt waar contact met de fabrikant kan worden opgenomen. De contactgegevens zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar.

7.   Fabrikanten zien erop toe dat een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product vergezeld gaat van instructies in digitaal formaat betreffende het product (“digitale instructies”), in een taal die gemakkelijk te begrijpen is zoals bepaald door de betrokken lidstaat. Digitale instructies zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar en bevatten ten minste de in artikel 7, lid 2, punt b), ii), vermelde informatie zoals gespecificeerd in die gedelegeerde handeling.

Fabrikanten verstrekken echter op papier, in beknopte vorm, veiligheidsinformatie en de instructies die relevant zijn voor de gezondheid en veiligheid van klanten en andere relevante actoren.

Wanneer de fabrikant de digitale instructies verstrekt, neemt hij deze op in het digitale productpaspoort en maakt hij deze toegankelijk via de bijbehorende gegevensdrager of, indien het digitale productpaspoort niet beschikbaar is, vermeldt hij op het product of, wanneer dat niet mogelijk is, op de verpakking of in een begeleidend document hoe toegang kan worden verkregen tot de digitale instructies.

De fabrikant presenteert de digitale instructies in een formaat dat het mogelijk maakt ze te downloaden en op te slaan op een elektronisch apparaat, zodat de gebruiker ze te allen tijde kan raadplegen, en maakt ze online toegankelijk gedurende de verwachte levensduur van het product, maar in ieder geval gedurende ten minste tien jaar na het in de handel brengen of in gebruik nemen van het product.

Indien de klant daarom verzoekt op het moment van de aankoop of tot zes maanden na de aankoop verstrekt de fabrikant de digitale instructies binnen één maand na ontvangst van het verzoek gratis op papier.

In de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen kan worden gespecificeerd dat bepaalde informatie die deel uitmaakt van de digitale instructies, eveneens op papier moet worden verstrekt.

8.   Fabrikanten die vinden of reden hebben om aan te nemen dat een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product dat zij in de handel hebben gebracht of in gebruik hebben genomen niet overeenstemt met de vereisten in die gedelegeerde handeling, nemen onverwijld de nodige corrigerende maatregelen om dat product, in voorkomend geval, in overeenstemming te brengen of het onmiddellijk uit de handel te nemen of terug te roepen.

Fabrikanten stellen in de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden of in gebruik hebben genomen onmiddellijk de markttoezichtautoriteiten in kennis van de vermeende niet-naleving en van de eventueel genomen corrigerende maatregelen.

9.   Fabrikanten maken communicatiekanalen, zoals een telefoonnummer, een elektronisch adres of een specifiek onderdeel van hun website, beschikbaar voor het publiek en houden hierbij rekening met de toegankelijkheidsbehoeften van personen met een handicap, teneinde klanten in staat te stellen een klacht in te dienen of hun bezorgdheid te uiten in verband met de mogelijke non-conformiteit van producten.

Fabrikanten houden zo lang als nodig is voor de doeleinden van deze verordening, maar niet langer dan vijf jaar nadat zij zijn ingediend een register bij van klachten en bezorgdheden, en geven markttoezichtautoriteiten op hun verzoek inzage in dit register.

10.   Voor onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallende producten verstrekken fabrikanten op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van die producten aan te tonen, met inbegrip van de technische documentatie, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Die informatie en documentatie worden zo snel mogelijk en in elk geval binnen 15 dagen na ontvangst van een verzoek van die autoriteit op papier of elektronisch verstrekt.

Fabrikanten werken samen met de bevoegde nationale autoriteit met betrekking tot alle corrigerende maatregelen die worden genomen ter verhelping van gevallen van niet-naleving van de vereisten zoals bedoeld in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling.

Artikel 28

Gemachtigde vertegenwoordigers

1.   Een fabrikant kan bij schriftelijk mandaat een gemachtigde vertegenwoordiger aanstellen.

De verplichtingen uit hoofde van artikel 27, lid 1, en de opstelling van technische documentatie maken geen deel uit van het mandaat van de gemachtigde vertegenwoordiger.

2.   Een gemachtigde vertegenwoordiger voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. Het mandaat laat de gemachtigde vertegenwoordiger toe ten minste de volgende taken te verrichten:

a)

de EU-conformiteitsverklaring en de technische documentatie ter beschikking van de nationale markttoezichtautoriteiten houden gedurende tien jaar nadat een product waarop een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling van toepassing is in de handel is gebracht of in gebruik is genomen, tenzij in die gedelegeerde handeling een andere termijn is bepaald;

b)

op verzoek van de bevoegde nationale autoriteiten medewerking verlenen aan eventuele maatregelen die zijn getroffen met betrekking tot gevallen van niet-naleving van het onder het mandaat van de gemachtigde vertegenwoordiger vallende product;

c)

op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit aan deze autoriteit zo snel mogelijk, en in ieder geval binnen 15 dagen na de ontvangst van een dergelijk verzoek alle benodigde informatie en documentatie verstrekken om de conformiteit van het product aan te tonen, in een taal die die autoriteit gemakkelijk kan begrijpen, en

d)

het mandaat beëindigen indien de fabrikant handelt in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening.

Artikel 29

Verplichtingen van importeurs

1.   Importeurs brengen met betrekking tot onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallende producten, alleen producten in de handel die voldoen aan de vereisten van de toepasselijke gedelegeerde handelingen.

2.   Voordat importeurs producten waarop een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling van toepassing is in de handel brengen of in gebruik nemen, zien zij erop toe dat:

a)

de fabrikant de juiste conformiteitsbeoordelingsprocedure heeft uitgevoerd en de technische documentatie heeft opgesteld;

b)

het product vergezeld gaat van de in uit hoofde van artikel 7 en de uit hoofde van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingenvereiste informatie, en

c)

er een digitaal productpaspoort beschikbaar is overeenkomstig artikel 9 en de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, met inbegrip van een reservekopie van de meest actuele versie van het digitale productpaspoort die overeenkomstig artikel 10, lid 4, wordt bewaard door een aanbieder van digitale-productpaspoortdiensten.

De importeur ziet er voorts op toe dat een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product, indien van toepassing en overeenkomstig de in artikel 46 bedoelde voorschriften en voorwaarden, is voorzien van de in artikel 45 bedoelde vereiste CE-markering, of van de alternatieve conformiteitsmarkering zoals neergelegd in een op grond van artikel 4, lid 6, punt d), vastgestelde gedelegeerde handeling, en dat het vergezeld gaat van de vereiste documenten, en ziet erop toe dat de fabrikant zich aan de vereisten van artikel 27, leden 5 en 6, heeft gehouden.

Indien importeurs vinden of reden hebben om aan te nemen dat een product niet aan de vereisten van de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen voldoet, brengen zij het product niet in de handel, noch nemen zij het in gebruik, totdat het in overeenstemming is gebracht.

3.   Voor onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallende producten vermelden importeurs hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerde merk, het postadres waar, en de elektronische wijze waarop contact met hen kan worden opgenomen:

a)

in het openbare gedeelte van het digitale productpaspoort, indien van toepassing, en

b)

op het product of, wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking of in een bij het product gevoegd document.

De contactgegevens zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar.

4.   Importeurs zien erop toe dat een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product vergezeld gaat van digitale instructies, in een taal die gemakkelijk te begrijpen is, zoals bepaald door de betrokken lidstaat. Dergelijke instructies zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar en bevatten ten minste de in artikel 7, lid 2, punt b), ii), vermelde informatie zoals gespecificeerd in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen. De in artikel 27, lid 7, vierde en vijfde alinea, vastgelegde verplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing.

5.   De importeur zorgt gedurende de periode dat het product onder zijn verantwoordelijkheid valt, voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de overeenstemming met de voorschriften van de op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handeling niet in het gedrang komt.

6.   Importeurs die vinden of reden hebben om aan te nemen dat een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product dat zij in de handel hebben gebracht niet overeenstemt met de vereisten in die gedelegeerde handeling, nemen onverwijld de corrigerende maatregelen die nodig zijn om dat product, in voorkomend geval, in overeenstemming te brengen of het onmiddellijk uit de handel te nemen of terug te roepen.

Importeurs stellen in de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden onmiddellijk de markttoezichtautoriteiten in kennis van de vermeende niet-naleving en van de eventueel genomen corrigerende maatregelen.

7.   Importeurs houden gedurende tien jaar nadat een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product in de handel is gebracht of in gebruik is genomen, tenzij in die gedelegeerde handeling een andere termijn is bepaald, een kopie van de EU-conformiteitsverklaring ter beschikking van de markttoezichtautoriteiten en zorgen ervoor dat de technische documentatie op verzoek aan die autoriteiten kan worden verstrekt.

8.   Voor onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallende producten verstrekken importeurs op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van die producten aan te tonen, met inbegrip van de technische documentatie, in een taal die die autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Die informatie en documentatie worden zo snel mogelijk en in elk geval binnen 15 dagen na ontvangst van een verzoek van die autoriteit op papier of elektronisch verstrekt.

Importeurs werken samen met de bevoegde nationale autoriteit met betrekking tot alle corrigerende maatregelen die worden genomen ter verhelping van gevallen van niet-naleving van de vereisten zoals bedoeld in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling.

Artikel 30

Verplichtingen van distributeurs

1.   Bij het op de markt aanbieden van een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product betrachten distributeurs de nodige zorgvuldigheid in verband met de in de toepasselijke gedelegeerde handelingen vastgestelde vereisten.

2.   Vooraleer zij een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product op de markt aanbieden, controleren distributeurs het volgende:

a)

het product is voorzien van de CE-markering overeenkomstig de artikelen 45 en 46 of de overeenkomstig artikel 4, lid 6, punt d), goedgekeurde conformiteitsmarkering en is, in voorkomend geval, voorzien van een etiket of gekoppeld aan een digitaal productpaspoort in overeenstemming met die gedelegeerde handeling;

b)

het product gaat vergezeld van de vereiste documenten en van digitale instructies, in een taal die gemakkelijk te begrijpen is door klanten, zoals bepaald door de betrokken lidstaat, en of dergelijke instructies duidelijk, begrijpelijk en leesbaar zijn en ten minste de in artikel 7, lid 2, punt b), ii), vastgestelde informatie bevatten zoals gespecificeerd in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling; de in artikel 27, lid 7, vierde en vijfde alinea, vastgestelde verplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing, en

c)

de fabrikant en de importeur hebben voldaan aan de vereisten van artikel 27, leden 5 en 6, en artikel 29, lid 3.

3.   Indien distributeurs, vooraleer zij een product op de markt aanbieden, van mening zijn of reden hebben om aan te nemen dat het product niet conform is of de fabrikant ervan zich niet aan de vereisten van een op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handeling houdt, bieden zij het product niet aan op de markt vooraleer het product in overeenstemming is gebracht of de fabrikant aan de vereisten voldoet.

Distributeurs zorgen gedurende de periode dat het product onder hun verantwoordelijkheid valt, voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de overeenstemming met de voorschriften van de op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handelingen niet in het gedrang komt.

4.   Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden product niet in overeenstemming is met de vereisten van een op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handelingen, zien erop toe dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om het product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen.

Distributeurs stellen in de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden onmiddellijk de markttoezichtautoriteiten in kennis van de vermeende niet-naleving en van de eventueel genomen corrigerende maatregelen.

5.   Distributeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit aan die autoriteit alle informatie en documentatie waartoe zij toegang hebben en die relevant is om de conformiteit van een product aan te tonen. Die informatie en documentatie worden binnen 15 dagen na ontvangst van een verzoek van die autoriteit op papier of elektronisch verstrekt.

Distributeurs werken samen met de bevoegde nationale autoriteit met betrekking tot alle corrigerende maatregelen die worden genomen om gevallen van niet-naleving van de op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handeling te verhelpen.

Artikel 31

Verplichtingen van handelaars

1.   Handelaars waarborgen dat hun klanten en potentiële klanten toegang hebben tot alle relevante informatie bij producten, zoals vereist op grond van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, ook in geval van verkoop op afstand.

2.   Handelaars waarborgen dat het digitale productpaspoort gemakkelijk toegankelijk is voor klanten en potentiële klanten, ook in geval van verkoop op afstand, zoals bepaald in artikel 9, lid 2, punt e), en gespecificeerd in de op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handelingen die van toepassing zijn op het product.

3.   Handelaars, ook in geval van verkoop op afstand:

a)

tonen klanten en potentiële klanten, op zichtbare wijze, de overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt b) of punt c), verstrekte etiketten;

b)

verwijzen in visuele advertenties of in technisch promotiemateriaal voor een bepaald model naar de informatie die is opgenomen op de overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt b) of punt c), verstrekte etiketten, in overeenstemming met de op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handelingen, en

c)

verstrekken of tonen geen andere etiketten, merktekens, symbolen of opschriften die klanten en potentiële klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat de informatie op het etiket in verband met vereisten inzake ecologisch ontwerp betreft.

Artikel 32

Verplichtingen in verband met etiketten

1.   Indien een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vereist dat producten zijn voorzien van een etiket zoals bedoeld in artikel 16, zorgen de marktdeelnemers die die producten in de handel brengen of in gebruik nemen ervoor:

a)

dat producten, voor elke afzonderlijke eenheid en kosteloos, vergezeld gaan van afgedrukte etiketten overeenkomstig die gedelegeerde handeling;

b)

dat zij kosteloos, onverwijld en in elk geval binnen vijf werkdagen na het verzoek van de handelaar afgedrukte etiketten of digitale kopieën van het etiket aan de handelaar verstrekken, en

c)

dat hun etiketten accuraat zijn en leveren zij technische documentatie op basis waarvan de juistheid van hun etiketten kan worden beoordeeld.

2.   Indien een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vereist dat producten zijn voorzien van een etiket zoals bedoeld in artikel 16, doen de marktdeelnemers die die producten op de markt aanbieden of in gebruik nemen het volgende:

a)

zij verwijzen naar de informatie op het etiket, in visuele advertenties of in technisch promotiemateriaal voor een bepaald model, overeenkomstig de op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handelingen;

b)

zij verstrekken of tonen geen andere etiketten, merktekens, symbolen of opschriften die klanten of potentiële klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat de informatie op het etiket in verband met vereisten inzake ecologisch ontwerp betreft.

Artikel 33

Verplichtingen van fulfilmentdienstverleners

Fulfilmentdienstverleners zorgen ervoor dat de opslag-, verpakkings-, adresserings- of verzendingsomstandigheden, voor de producten die zij behandelen en die onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallen, de overeenstemming van de producten met die gedelegeerde handeling niet in gevaar brengen.

Artikel 34

Gevallen waarin de verplichtingen van fabrikanten van toepassing zijn op importeurs en distributeurs

Voor de toepassing van deze verordening worden importeurs of distributeurs als fabrikanten beschouwd wanneer zij:

a)

een product waarop een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling van toepassing is onder hun naam of merk in de handel brengen, of

b)

een dergelijk reeds in de handel gebracht product zodanig wijzigen dat dit gevolgen heeft voor de naleving van de vereisten die zijn uiteengezet in op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handelingen.

Artikel 35

Verplichtingen van aanbieders van onlinemarktplaatsen en zoekmachines

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de in de artikelen 11 en 30 van Verordening (EU) 2022/2065 vastgestelde algemene verplichtingen.

Onverminderd de in de eerste alinea bedoelde algemene verplichtingen werken aanbieders van onlinemarktplaatsen samen met de markttoezichtautoriteiten, op verzoek van die autoriteiten en in specifieke gevallen, ter bevordering van maatregelen om de non-conformiteit van een product dat via hun diensten online te koop wordt of werd aangeboden weg te nemen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

2.   Wat betreft de bevoegdheden die de lidstaten verlenen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2019/1020, verlenen de lidstaten hun markttoezichtautoriteiten voor alle producten die onder een relevante op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallen de bevoegdheid om een onlinemarktplaatsaanbieder te bevelen op te treden tegen een of meer specifieke inhoudselementen die verwijzen naar een non-conform product, onder meer door hen te verwijderen. Dergelijke inhoud wordt beschouwd als illegale inhoud in de zin van artikel 3, punt h), van Verordening (EU) 2022/2065. Markttoezichtautoriteiten kunnen, in overeenstemming met artikel 9 van Verordening (EU) 2022/2065, dergelijke bevelen uitvaardigen.

3.   Onlinemarktplaatsaanbieders stellen één enkel contactpunt vast voor de directe communicatie met de markttoezichtautoriteiten van lidstaten in verband met de naleving van deze verordening.

Dat enkele contactpunt kan hetzelfde contactpunt zijn als dat in artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2023/988 van het Europees Parlement en de Raad (62) of artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2065 wordt bedoeld.

Artikel 36

Informatieverplichtingen van marktdeelnemers

1.   Wanneer een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product op de markt wordt aangeboden door middel van verkoop op afstand, zorgen marktdeelnemers ervoor dat in de productaanbieding minstens de volgende informatie duidelijk en zichtbaar wordt vermeld:

a)

de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde merk van de fabrikant, evenals het post- en elektronische adres waarop de fabrikant bereikbaar is;

b)

indien de fabrikant niet in de Unie is gevestigd, de naam, het post- en elektronische adres, en het telefoonnummer van de in de Unie gevestigde marktdeelnemer in de zin van artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1020, en

c)

informatie die identificatie van het product mogelijk maakt, waaronder een afbeelding van het product, het type en eventuele andere productidentificatie.

2.   Op een met redenen omkleed verzoek voorzien marktdeelnemers de markttoezichtautoriteiten van:

a)

de naam van elke marktdeelnemer die hen een product heeft geleverd dat binnen het toepassingsgebied van een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling valt;

b)

de naam van elke marktdeelnemer aan wie of waaraan zij dergelijke producten hebben geleverd, alsook de hoeveelheden en exacte modellen van dergelijke producten.

Marktdeelnemers zorgen ervoor dat zij de in de eerste alinea bedoelde informatie tien jaar nadat zij de betrokken producten hebben ontvangen en tien jaar nadat zij dergelijke producten hebben geleverd kunnen verstrekken, tenzij in de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handeling een andere termijn is bepaald. Die informatie wordt binnen 15 dagen na ontvangst van een verzoek van de markttoezichtautoriteit op papier of elektronisch verstrekt.

3.   Wanneer de Commissie fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs verplicht om delen van de technische documentatie met betrekking tot het betrokken product digitaal beschikbaar te stellen op grond van artikel 4, lid 6, punt a), iii), houdt zij rekening met de volgende criteria:

a)

de noodzaak om de verificatie door markttoezichtautoriteiten van de naleving door fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers en importeurs van de toepasselijke vereisten te vergemakkelijken, en

b)

de noodzaak om onevenredige administratieve lasten voor marktdeelnemers, met name voor kmo’s, te vermijden.

De Commissie geeft aan op welke wijze de relevante delen van de technische documentatie beschikbaar moeten worden gesteld. Indien er een digitaal productpaspoort beschikbaar is, wordt de technische documentatie beschikbaar gesteld via het productpaspoort.

Artikel 37

Toezicht- en verslagleggingsverplichtingen van marktdeelnemers

1.   Wanneer de Commissie fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs verplicht om haar informatie over de hoeveelheden van een op grond van artikel 4, lid 6, punt b), vastgestelde gedelegeerde handelingen vallend product te verstrekken, houdt zij rekening met de volgende criteria:

a)

de beschikbaarheid van gegevens over het marktaandeel van het betrokken product en die nodig is om de herziening van op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen die op dat product van toepassing zijn te vergemakkelijken;

b)

de noodzaak om onevenredige administratieve lasten voor marktdeelnemers, met name voor kmo’s, te vermijden, en

c)

het nut van de vereiste gegevens en de evenredigheid van dat vereiste.

De Commissie geeft aan op welke periode de in de eerste alinea bedoelde informatie betrekking moet hebben. Die informatie wordt per productmodel gedifferentieerd.

De Commissie geeft aan met welke middelen de relevante informatie beschikbaar moet worden gesteld en hoe vaak die informatie beschikbaar moet worden gesteld.

De Commissie ziet erop toe dat de beschikbaar gestelde gegevens veilig en in overeenstemming met het Unierecht worden verwerkt.

2.   Wanneer de Commissie vereist dat een product op grond van artikel 4, lid 6, punt c), i), tijdens het gebruik zijn energieverbruik of prestaties meet met betrekking tot andere relevante productparameters zoals bedoeld in bijlage I, houdt zij rekening met de volgende criteria:

a)

het nut van gegevens tijdens het gebruik zodat eindgebruikers het energieverbruik of de prestaties van het product kunnen inzien en beheren;

b)

de technische haalbaarheid van het registreren van gegevens tijdens het gebruik;

c)

de noodzaak om onevenredige administratieve lasten voor marktdeelnemers, met name voor kmo’s, te vermijden, en

d)

de noodzaak ervoor te zorgen dat er geen gegevens worden verzameld die het mogelijk maken personen te identificeren of gedragingen van personen af te leiden.

3.   Producten waarop een vereiste op grond van artikel 4, lid 6, punt c), van toepassing is, registreren, waar passend in overeenstemming met de in lid 2 van dit artikel genoemde criteria, de daaruit voortvloeiende gegevens tijdens het gebruik en maken dergelijke gegevens zichtbaar voor de eindgebruiker.

4.   Wanneer de Commissie fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs verplicht om in lid 2 van dit artikel bedoelde niet-persoonsgebonden gegevens tijdens het gebruik te verzamelen en dergelijke gegevens op grond van artikel 4, lid 6, punt c), ii), aan de Commissie te melden, houdt zij rekening met de volgende criteria:

a)

het nut van niet-persoonsgebonden gegevens tijdens het gebruik voor de Commissie bij het herzien van vereisten inzake ecologisch ontwerp of het bijstaan van markttoezichtautoriteiten met statistische gegevens voor hun op risico’s gebaseerde analyse, en

b)

de noodzaak om onevenredige administratieve lasten voor marktdeelnemers, met name voor kmo’s, te vermijden.

5.   De in lid 4 bedoelde vereisten kunnen met name bestaan uit:

a)

het verzamelen van niet-persoonsgebonden gegevens tijdens het verbruik als zij via internet op afstand toegankelijk zijn na uitdrukkelijk gegeven toestemming door de eindgebruiker om die gegevens beschikbaar te stellen, en

b)

het minstens elk jaar melding van die gegevens aan de Commissie.

Indien melding op grond van punt b) van de eerste alinea is vereist, omvatten die gegevens, indien beschikbaar, het identificatienummer van het model zoals geregistreerd in de productendatabank zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1369 en, indien van belang voor hun prestaties, algemene geografische informatie over de producten.

6.   De Commissie specificeert in de relevante gedelegeerde handeling de details en het formaat voor het melden van de niet-persoonsgebonden gegevens tijdens het gebruik zoals bedoeld in lid 4.

7.   De Commissie beoordeelt periodiek de op grond van lid 4 ontvangen niet-persoonsgebonden gegevens tijdens het gebruik en publiceert, in voorkomend geval, geaggregeerde gegevensreeksen.

Artikel 38

Vereisten voor actoren in de toeleveringsketen

Indien bepaald in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling wordt van actoren in de toeleveringsketen geëist dat zij:

a)

fabrikanten, aangemelde instanties en bevoegde nationale autoriteiten op verzoek en kosteloos beschikbare relevante informatie in verband met de producten die zij leveren of de diensten die zij verstrekken;

b)

indien de in punt a) bedoelde informatie niet beschikbaar is, fabrikanten toestaan de producten die zij leveren of de diensten die zij verstrekken te beoordelen, en die fabrikanten toegang tot relevante documenten of faciliteiten verlenen, en

c)

aangemelde instanties en bevoegde nationale autoriteiten in staat stellen te verifiëren of de relevante informatie met betrekking tot hun activiteiten accuraat is.

HOOFDSTUK VIII

CONFORMITEIT VAN PRODUCTEN

Artikel 39

Test-, meet- en berekeningsmethoden

1.   Voor de naleving van en de verificatie van de naleving van vereisten inzake ecologisch ontwerp, worden tests, metingen en berekeningen uitgevoerd met gebruikmaking van geharmoniseerde normen of andere betrouwbare, accurate en reproduceerbare methoden waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende, geavanceerde methoden. Die methoden voldoen aan de vereisten voor test-, meet- en berekeningsmethoden zoals bedoeld in de relevante op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   De Commissie houdt bij het vaststellen van het vereiste om digitale instrumenten te gebruiken op grond van artikel 4, lid 6, punt c), iii), rekening met de volgende criteria:

a)

de noodzaak om de geharmoniseerde toepassing van berekeningsmethoden te waarborgen, en

b)

de noodzaak om de administratieve lasten voor marktdeelnemers tot een minimum te beperken.

Digitale instrumenten zijn kosteloos beschikbaar voor marktdeelnemers.

Artikel 40

Voorkoming van omzeiling en verslechtering van prestaties

1.   Marktdeelnemers maken zich niet schuldig aan gedrag dat de overeenstemming van producten met deze verordening ondermijnt, ongeacht of dat gedrag van contractuele, commerciële, technische of andere aard is.

2.   Producten die binnen het toepassingsgebied van een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallen, worden niet in de handel gebracht of in gebruik genomen als zij zijn ontworpen om hun gedrag of eigenschappen aan te passen wanneer zij worden getest met als doel een gunstiger resultaat te verkrijgen voor een van de productparameters die worden gereglementeerd bij op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handelingen.

Voor de toepassing van dit lid worden producten die ontworpen zijn om te kunnen detecteren dat zij worden getest en die automatisch hun prestaties kunnen aanpassen en producten die vooraf zijn ingesteld om bij tests hun prestaties aan te passen beschouwd als producten die zijn ontworpen om hun gedrag of eigenschappen aan te passen wanneer zij worden getest.

3.   Marktdeelnemers die een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product in de handel brengen of in gebruik nemen, schrijven geen instructies voor het testen voor die het gedrag of de eigenschappen van producten veranderen om een gunstiger resultaat te verkrijgen voor een van de productparameters die wordt gereglementeerd in op grond van artikel 4 vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handelingen waaronder de producten vallen.

Voor de toepassing van dit lid worden instructies die leiden tot een handmatige aanpassing van het product, voorafgaand aan een test, die de prestaties van het product veranderen specifiek voor het testen bestemde beschouwd als instructies die het gedrag of de eigenschappen van het product veranderen.

4.   Producten die binnen het toepassingsgebied van een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallen, worden niet in de handel gebracht of in gebruik genomen als zij zijn ontworpen om binnen korte tijd nadat zij in gebruik zijn genomen hun gedrag of eigenschappen aan te passen met als gevolg dat hun prestaties verslechteren met betrekking tot een van de productparameters die wordt gereglementeerd in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen of met betrekking tot hun functionele werking vanuit het oogpunt van de gebruiker.

5.   Software- of firmware-updates mogen niet leiden tot verslechtering van de productprestaties die verder gaat dan aanvaardbaar is, zoals gespecificeerd in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen met betrekking tot een van de productparameters die wordt gereglementeerd in die gedelegeerde handelingen of met betrekking tot de functionele werking vanuit het oogpunt van de gebruiker, wanneer gemeten met de testmethode die wordt gebruikt voor de conformiteitsbeoordeling, behalve met uitdrukkelijke toestemming van de klant voorafgaand aan de update met een dergelijke verslechtering van de prestaties. Als de update wordt geweigerd, mag er niets veranderen.

Software- of firmware-updates mogen onder geen enkele omstandigheid leiden tot verslechtering van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde prestaties waardoor het product niet langer voldoet aan de vereisten van op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen die van toepassing zijn op het moment dat het product in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen.

Artikel 41

Vermoeden van conformiteit

1.   De in artikel 39 bedoelde test-, meet- en berekeningsmethoden die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten van dat artikel en met de test-, meet- en berekeningsvereisten die zijn vastgesteld in op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen voor zover die vereisten onder dergelijke geharmoniseerde normen of delen daarvan vallen.

2.   Digitale productpaspoorten die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten van de artikelen 10 en 11 voor zover die vereisten onder die geharmoniseerde normen of delen daarvan vallen.

3.   Producten die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten inzake ecologisch ontwerp die zijn vastgesteld in op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, voor zover die vereisten onder die geharmoniseerde normen of delen daarvan vallen.

4.   Producten die onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallen en waaraan op grond van Verordening (EG) nr. 66/2010 de EU-milieukeur is toegekend, worden geacht te voldoen aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp van die gedelegeerde handeling, voor zover de op grond van artikel 16, lid 2, van die verordening vastgestelde EU-milieukeurcriteria op die vereisten van toepassing zijn.

Artikel 42

Gemeenschappelijke specificaties

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen ter bepaling, voor producten die vallen onder op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, van gemeenschappelijke specificaties voor vereisten inzake ecologisch ontwerp, de essentiële vereisten voor de in de artikelen 10 en 11 bedoelde digitale productpaspoorten of voor de in artikel 39 bedoelde test-, meet- of berekeningsmethoden.

Die uitvoeringshandelingen worden alleen vastgesteld indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de Commissie heeft op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1025/2012 een of meer Europese normalisatie-instellingen verzocht om een geharmoniseerde norm op te stellen voor een vereiste inzake ecologisch ontwerp, een essentiële vereiste voor de in de artikelen 10 en 11 van deze verordening bedoelde digitale productpaspoorten of voor een in artikel 39 van deze verordening bedoelde test-, meet- of berekeningsmethode, en:

i)

het verzoek is niet aanvaard;

ii)

de geharmoniseerde norm waarop dat verzoek betrekking heeft, wordt niet binnen de overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1025/2012 vastgestelde termijn geleverd, of

iii)

de geharmoniseerde norm voldoet niet aan het verzoek, en

b)

er is geen referentie naar geharmoniseerde normen voor een vereiste inzake ecologisch ontwerp of een essentiële vereiste voor de in de artikelen 10 en 11 van deze verordening bedoelde digitale productpaspoorten of voor een in artikel 39 van deze verordening bedoelde test-, meet- of berekeningsmethode in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012, en een dergelijke referentie zal naar verwachting niet binnen een redelijke termijn worden bekendgemaakt.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 73, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Alvorens de in lid 1 van dit artikel bedoelde ontwerpuitvoeringshandelingen op te stellen, stelt de Commissie het in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 bedoelde comité ervan in kennis dat zij van oordeel is dat aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel is voldaan.

3.   Bij het opstellen van het ontwerp van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met de standpunten van het forum inzake ecologisch ontwerpen van de deskundigengroep van de lidstaten en van andere relevante organen, en raadpleegt zij alle relevante belanghebbenden.

4.   De in artikel 39 bedoelde test-, meet- en berekeningsmethoden die in overeenstemming zijn met gemeenschappelijke specificaties die zijn vastgesteld middels de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen, of delen daarvan, worden geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten van dat artikel en met de test-, meet- en berekeningsvoorschriften die zijn vastgesteld in op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, voor zover die voorschriften onder die gemeenschappelijke specificaties of delen daarvan vallen.

5.   Binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende producten die in overeenstemming zijn met gemeenschappelijke specificaties die zijn vastgesteld middels de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen, of delen daarvan, worden geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten inzake ecologisch ontwerp, met de essentiële vereisten voor de in de artikelen 10 en 11 bedoelde digitale productpaspoorten of met de in artikel 39 bedoelde vereisten voor test-, meet- of berekeningsmethoden zoals bepaald in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen waaronder die producten vallen, voor zover die vereisten onder die gemeenschappelijke specificaties of delen daarvan vallen.

6.   Wanneer een Europese normalisatie-instellingen een geharmoniseerde norm vaststelt en deze aan de Commissie voorstelt met het oog op de bekendmaking van de referentie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, beoordeelt de Commissie de geharmoniseerde norm overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012.

Wanneer referenties van een geharmoniseerde norm in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt, trekt de Commissie de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen of delen daarvan die betrekking hebben op dezelfde vereisten inzake ecologisch ontwerp, de essentiële vereisten voor digitale productpaspoorten en de vereisten voor test-, meet- of berekeningsmethoden in.

7.   Wanneer een lidstaat of het Europees Parlement van oordeel is dat een gemeenschappelijke specificatie niet volledig voldoet aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp, de essentiële vereisten voor digitale productpaspoorten en de vereisten voor test-, meet- of berekeningsmethoden, stelt die lidstaat of het Europees Parlement de Commissie daarvan in kennis door middel van een gedetailleerde toelichting. De Commissie beoordeelt die gedetailleerde toelichting en kan zo nodig de uitvoeringshandeling tot vaststelling van de gemeenschappelijke specificatie in kwestie wijzigen.

Artikel 43

Conformiteitsbeoordeling

1.   Bij het vaststellen van de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure op grond van artikel 4, lid 5, houdt de Commissie rekening met de volgende criteria:

a)

of de betrokken module geschikt is voor het soort product en voor de desbetreffende vereisten inzake ecologisch ontwerp en in verhouding staat tot het nagestreefde algemene belang;

b)

de aard van de risico’s van het product en de mate waarin de conformiteitsbeoordeling strookt met de aard en de omvang van die risico’s, en

c)

wanneer het verplicht is een derde erbij te betrekken, de noodzaak van een keuzemogelijkheid voor de fabrikant tussen modules voor kwaliteitsborging en productcertificatie, zoals beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG.

2.   De dossiers en de briefwisseling aangaande de conformiteitsbeoordeling worden opgesteld in een officiële taal van de lidstaat waarin de bij de in lid 1 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures betrokken aangemelde instantie is gevestigd, of in een door die instantie aanvaarde taal.

Artikel 44

EU-conformiteitsverklaring

1.   Uit de EU-conformiteitsverklaring blijkt dat aan de in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vastgelegde vereisten inzake ecologisch ontwerp is voldaan of dat een vermoeden van overeenstemming geldt overeenkomstig artikel 41.

2.   De EU-conformiteitsverklaring heeft de structuur van het model in bijlage V en bevat de in de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure vastgestelde elementen en een verwijzing naar de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen. Zij wordt voortdurend bijgewerkt en wordt vertaald in de taal of talen zoals vereist door de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht of wordt aangeboden.

3.   Indien voor een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product uit hoofde van meer dan één rechtshandeling van de Unie een EU-conformiteitsverklaring vereist is, wordt één EU-conformiteitsverklaring met betrekking tot al dergelijke rechtshandelingen van de Unie opgesteld. In die verklaring wordt aangegeven om welke rechtshandelingen van de Unie het gaat en worden de publicatiereferenties van die handelingen vermeld. De verklaring mag een dossier met relevante afzonderlijke EU-conformiteitsverklaringen zijn.

4.   Met het opstellen van de EU-conformiteitsverklaring neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid op zich voor de conformiteit van het product.

Artikel 45

Algemene beginselen van de CE-markering

De CE-markering is onderworpen aan de algemene beginselen die zijn uiteengezet in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008.

Artikel 46

Voorschriften en voorwaarden voor het aanbrengen van de CE-markering

1.   De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het product aangebracht. Wanneer dit gezien de aard van het product niet mogelijk of niet gerechtvaardigd is, wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking en in de begeleidende documenten.

2.   De CE-markering wordt aangebracht voordat het product in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen.

3.   Voor een product in de productiecontrolefase waaraan een aangemelde instantie deelneemt, wordt de CE-markering gevolgd door het identificatienummer van die aangemelde instantie.

Het identificatienummer van de aangemelde instantie wordt aangebracht door die instantie zelf dan wel overeenkomstig haar instructies door de fabrikant of diens gemachtigde vertegenwoordiger.

4.   Na de CE-markering en in voorkomend geval het identificatienummer van de aangemelde instantie, kan een pictogram of een ander teken dat een bijzonder risico of gebruik aanduidt, worden aangebracht.

5.   De lidstaten bouwen voort op bestaande mechanismen om te zorgen voor een juiste toepassing van de voorschriften voor de CE-markering en nemen passende maatregelen tegen oneigenlijk gebruik van de CE-markering.

Artikel 47

Specifieke regels betreffende markeringen

Wat producten betreft waarvoor uit hoofde van het Unierecht geen vereisten voor een CE-markering gelden, houdt de Commissie bij het vaststellen van regels betreffende markeringen waaruit conformiteit met de toepasselijke vereisten inzake ecologisch ontwerp op grond van artikel 4, lid 6, punt d), blijkt, rekening met de volgende criteria:

a)

de noodzaak om de administratieve lasten voor marktdeelnemers tot een minimum te beperken;

b)

de noodzaak om te zorgen voor samenhang met andere markeringen die op een specifiek product van toepassing zijn, en

c)

de noodzaak om verwarring over de betekenis van markeringen uit hoofde van ander Unierecht te voorkomen.

HOOFDSTUK IX

AANMELDING VAN CONFORMITEITSBEOORDELINGSINSTANTIES

Artikel 48

Aanmelding

Wanneer de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen voorzien in conformiteitsbeoordelingstaken van derden, worden de instanties die bevoegd zijn om die taken te verrichten door lidstaten bij de Commissie en de andere lidstaten aangemeld.

Artikel 49

Aanmeldende autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen een aanmeldende autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de opstelling en uitvoering van de nodige procedures voor de beoordeling en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en de monitoring van de aangemelde instanties, met inbegrip van de naleving van artikel 54.

2.   De lidstaten kunnen de lid 1 bedoelde beoordeling en monitoring overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 laten uitvoeren door een nationale accreditatie-instantie in de zin van die verordening.

3.   Wanneer de aanmeldende autoriteit de in lid 1 van dit artikel bedoelde beoordeling, aanmelding of monitoring delegeert of anderszins toevertrouwt aan een instantie die geen overheidsinstantie is, is deze instantie een rechtspersoon en voldoet zij mutatis mutandis aan de in artikel 50 vastgestelde vereisten. Voorts treft deze instantie maatregelen om de aansprakelijkheid voor haar activiteiten te dekken.

4.   De aanmeldende autoriteit is volledig aansprakelijk voor de taken die de in lid 3 vermelde instantie verricht.

Artikel 50

Vereisten ten aanzien van aanmeldende autoriteiten

1.   Een aanmeldende autoriteit wordt zodanig opgericht dat er zich geen belangenconflicten met conformiteitsbeoordelingsinstanties voordoen.

2.   Een aanmeldende autoriteit wordt zodanig georganiseerd en functioneert zodanig dat de objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn.

3.   Een aanmeldende autoriteit wordt zodanig georganiseerd dat elk besluit in verband met de aanmelding van een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt genomen door bekwame personen die niet de beoordeling hebben verricht.

4.   Een aanmeldende autoriteit verricht geen activiteiten die worden uitgevoerd door conformiteitsbeoordelingsinstanties en verleent geen adviesdiensten op commerciële basis of in concurrentie.

5.   Een aanmeldende autoriteit waarborgt dat de door haar verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld. Zij zal op verzoek echter informatie over aangemelde instanties uitwisselen met de Commissie, met de aanmeldende autoriteiten van andere lidstaten en met andere bevoegde nationale autoriteiten.

6.   Een aanmeldende autoriteit beoordeelt enkel de specifieke conformiteitsbeoordelingsinstantie die om aanmelding verzoekt en neemt de capaciteiten of het personeel van moeder- of zusterondernemingen niet in aanmerking. De aanmeldende autoriteit beoordeelt die instantie ten aanzien van alle vereisten en conformiteitsbeoordelingstaken.

7.   Een aanmeldende autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden en toereikende financiering om haar taken naar behoren uit te voeren.

Artikel 51

Informatieverplichting voor aanmeldende autoriteiten

De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van hun procedures voor de beoordeling en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en voor de monitoring van aangemelde instanties, en van alle wijzigingen daarvan.

De Commissie maakt die informatie openbaar.

Artikel 52

Vereisten in verband met aangemelde instanties

1.   Ten behoeve van de aanmelding moet een conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoen aan de in de leden 2 tot en met 12 vastgestelde vereisten.

2.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt opgericht op grond van het nationale recht van een lidstaat en heeft rechtspersoonlijkheid.

3.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een derde die onafhankelijk is van de door haar beoordeelde organisaties of producten. Zij heeft geen economische banden met organisaties die belang hebben bij de producten die zij beoordeelt, in het bijzonder fabrikanten, hun handelspartners en hun investeerders met aandelen. Dit belet de conformiteitsbeoordelingsinstantie niet om conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor concurrerende fabrikanten uit te voeren.

4.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat verantwoordelijk is voor het verrichten van de conformiteitsbeoordelingstaken, zijn niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, importeur, distributeur, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de door hen beoordeelde producten, noch de vertegenwoordiger van een van die partijen. Dit vormt echter geen beletsel voor het gebruik van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de conformiteitsbeoordelingsinstantie of voor het gebruik van dergelijke producten voor persoonlijke doeleinden.

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat verantwoordelijk is voor het verrichten van de conformiteitsbeoordelingstaken, zijn noch rechtstreeks noch als vertegenwoordiger van de betrokken partijen betrokken bij het ontwerpen, vervaardigen of bouwen, of het verhandelen, installeren, gebruiken of onderhouden van die producten. Zij oefenen geen activiteiten uit die de onafhankelijkheid van hun oordeel of hun integriteit met betrekking tot de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen. Dit geldt in het bijzonder voor adviesdiensten.

Conformiteitsbeoordelingsinstanties zorgen ervoor dat de activiteiten van hun ouder- of zusterondernemingen, dochterondernemingen of onderaannemers geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit of onpartijdigheid van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten.

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie besteedt de invoering van en het toezicht op interne procedures, algemeen beleid, gedragscodes of andere interne regels, de toewijzing van haar personeel aan specifieke taken of de conformiteitsbeoordelingsbeslissingen niet uit aan een onderaannemer of dochteronderneming.

5.   Conformiteitsbeoordelingsinstanties en hun personeel voeren de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische en wetenschappelijke bekwaamheid op de specifieke gebieden. Zij zijn ook vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen beïnvloeden, met name van personen of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van die activiteiten.

6.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is in staat alle conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten die op grond van de relevante op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling aan haar zijn toegewezen en waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of die taken door de conformiteitsbeoordelingsinstantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

De conformiteitsbeoordelingsinstantie beschikt te allen tijde en voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of categorie producten waarvoor zij is aangemeld, over:

a)

het nodige personeel met technische kennis en voldoende relevante ervaring om de conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten;

b)

de nodige beschrijvingen van de procedures volgens dewelke de conformiteitsbeoordeling wordt uitgevoerd, waarbij de transparantie van die procedures en de mogelijkheid om ze te reproduceren worden gewaarborgd, met inbegrip van een beschrijving van hoe het betrokken personeel en hun status en taken in overeenstemming zijn met de conformiteitsbeoordelingstaken met betrekking waartoe de instantie wil worden aangemeld;

c)

passend beleid en geschikte procedures om een onderscheid te maken tussen de taken die zij als aangemelde instantie verricht en haar andere activiteiten;

d)

procedures voor de uitoefening van haar activiteiten die naar behoren rekening houden met de omvang van een onderneming, de sector waarin deze actief is, haar structuur, de mate van complexiteit van de producttechnologie in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

De instantie beschikt over de middelen die nodig zijn om de technische en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordeling op adequate wijze uit te voeren en heeft toegang tot alle noodzakelijke apparatuur en faciliteiten.

7.   Het personeel dat verantwoordelijk is voor het verrichten van de conformiteitsbeoordeling beschikt over:

a)

een gedegen technische en beroepsopleiding die alle conformiteitsbeoordelingsactiviteiten omvat waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie is aangemeld;

b)

een bevredigende kennis van de vereisten inzake de beoordelingen die het verricht en voldoende bevoegdheden om deze beoordelingen uit te voeren, met inbegrip van voldoende kennis over en inzicht in de relevante wetgeving, test-, meet- en berekeningsvoorschriften, van de toepasselijke geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke specificaties en van de relevante bepalingen van deze verordening en van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen;

c)

de bekwaamheid om certificaten, dossiers en rapporten op te stellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht.

8.   Het personeel dat verantwoordelijk is voor het nemen van beoordelingsbesluiten:

a)

is in dienst van de conformiteitsbeoordelingsinstantie overeenkomstig het nationale recht van de aanmeldende lidstaat;

b)

heeft geen mogelijke belangenconflicten;

c)

is bevoegd om de beoordelingen van andere personeelsleden, externe deskundigen of onderaannemers te verifiëren;

d)

is toereikend in aantal om de bedrijfscontinuïteit en een consistente aanpak van conformiteitsbeoordelingen te waarborgen.

9.   De onpartijdigheid van de conformiteitsbeoordelingsinstanties en hun hoogste leidinggevenden en hun beoordelingspersoneel moet worden gewaarborgd.

De bezoldiging van de hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie mag niet afhangen van het aantal uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten daarvan.

10.   Conformiteitsbeoordelingsinstanties sluiten een aansprakelijkheidsverzekering af, tenzij de aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de staat wordt gedekt of de lidstaat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is voor de conformiteitsbeoordeling.

11.   Het personeel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de uitoefening van de conformiteitsbeoordelingstaken uit hoofde van de desbetreffende op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, behalve ten opzichte van de aanmeldende autoriteiten en andere nationale autoriteiten van de lidstaat waarin de werkzaamheden plaatsvinden. Eigendomsrechten worden beschermd.

12.   Conformiteitsbeoordelingsinstanties nemen deel aan, of zorgen ervoor dat hun beoordelingspersoneel op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten, en houden rekening met de relevante richtsnoeren en aanbevelingen van de bevoegde technische comités van de Europese normalisatie-instellingen.

Artikel 53

Vermoeden van conformiteit van conformiteitsbeoordelingsinstanties

Indien een conformiteitsbeoordelingsinstantie aantoont dat zij voldoet aan de criteria die zijn vastgesteld in de toepasselijke geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt zij geacht te voldoen aan de in artikel 52 vastgestelde vereisten, voor zover die vereisten door de toepasselijke geharmoniseerde normen worden bestreken.

Artikel 54

Dochterondernemingen en uitbesteding door aangemelde instanties

1.   Indien de aangemelde instantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt aan een onderaannemer of door een dochteronderneming laat uitvoeren, waarborgt zij dat de onderaannemer of dochteronderneming voldoet aan de in artikel 52 vastgestelde vereisten, en brengt zij de aanmeldende autoriteit hiervan op de hoogte.

2.   Aangemelde instanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die worden verricht door onderaannemers of dochterondernemingen, ongeacht waar deze gevestigd zijn.

3.   Activiteiten mogen enkel met instemming van de klant worden uitbesteed aan onderaannemers of door een dochteronderneming worden uitgevoerd.

4.   Aangemelde instanties houden de relevante documenten over de beoordeling en de monitoring van de kwalificaties van de onderaannemer of de dochteronderneming en over de door de onderaannemer of dochteronderneming uit hoofde van de relevante op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen uitgevoerde werkzaamheden ter beschikking van de aanmeldende autoriteit.

Artikel 55

Verzoek om aanmelding

1.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie dient een verzoek om aanmelding in bij de aanmeldende autoriteit van de lidstaat waar zij gevestigd is.

2.   Dat verzoek gaat vergezeld van een beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s) en het product of de producten waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn en, indien dit bestaat, van een accreditatiecertificaat dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie, waarin wordt verklaard dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de in artikel 52 vastgestelde vereisten. Het accreditatiecertificaat heeft enkel betrekking op de specifieke juridische entiteit die om aanmelding verzoekt en wordt, naast de relevante geharmoniseerde normen, gebaseerd op de specifieke vereisten en conformiteitsbeoordelingstaken die zijn vastgelegd in de relevante op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling.

3.   Wanneer de betrokken conformiteitsbeoordelingsinstantie geen accreditatiecertificaat kan overleggen, verschaft zij de aanmeldende autoriteit alle bewijsstukken die nodig zijn om haar conformiteit met de in artikel 52 vastgestelde vereisten te verifiëren en te erkennen en daar geregeld toezicht op te houden.

Artikel 56

Aanmeldingsprocedure

1.   Aanmeldende autoriteiten kunnen enkel conformiteitsbeoordelingsinstanties aanmelden die hebben voldaan aan de in artikel 52 vastgestelde vereisten.

2.   Aanmeldende autoriteiten verrichten de aanmelding bij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het door de Commissie ontwikkelde en beheerde elektronische aanmeldingssysteem.

3.   Bij de aanmelding worden de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s), het product of de producten en de bekwaamheidsattestatie uitvoerig beschreven.

4.   Wanneer een aanmelding niet gebaseerd is op een accreditatiecertificaat zoals bedoeld in artikel 55, lid 2, verschaft de aanmeldende autoriteit de Commissie en de andere lidstaten de bewijsstukken waaruit de bekwaamheid van de conformiteitsbeoordelingsinstantie blijkt, evenals de getroffen regeling die waarborgt dat de instantie regelmatig wordt gecontroleerd en zal blijven voldoen aan de in artikel 52 vastgestelde vereisten.

5.   De conformiteitsbeoordelingsinstantie mag de activiteiten van een aangemelde instantie alleen verrichten als de Commissie en de andere lidstaten binnen twee weken na een aanmelding indien een accreditatiecertificaat wordt gebruikt, of binnen twee maanden na een aanmelding indien geen accreditatiecertificaat wordt gebruikt, geen bezwaren indienen.

Alleen een dergelijke instantie wordt voor de toepassing van deze verordening als aangemelde instantie beschouwd.

6.   De aanmelding wordt geldig op de dag nadat de instantie door de Commissie is opgenomen in de in artikel 57, lid 2, bedoelde lijst van aangemelde instanties.

De betrokken instantie kan de activiteiten van een aangemelde instantie pas verrichten nadat de aanmelding geldig is geworden.

De Commissie maakt een aanmelding niet bekend als zij ervan op de hoogte is of raakt dat de desbetreffende aangemelde instantie niet voldoet aan de in artikel 52 vastgestelde vereisten.

7.   De Commissie en de andere lidstaten worden in kennis gesteld van alle relevante latere wijzigingen in de aanmelding.

Artikel 57

Identificatienummers en lijsten van aangemelde instanties

1.   De Commissie kent aan aangemelde instanties een identificatienummer toe.

Zij kent per instantie slechts één nummer toe, ook wanneer de instantie uit hoofde van diverse handelingen van de Unie is aangemeld.

2.   De Commissie maakt de lijst van de uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties openbaar, met vermelding van de aan hen toegekende identificatienummers en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld.

De Commissie zorgt voor de actualisering van deze lijst.

Artikel 58

Wijzigingen in de aanmelding

1.   Wanneer een aanmeldende autoriteit heeft geconstateerd of vernomen dat een aangemelde instantie niet langer voldoet aan de in artikel 52 vastgestelde vereisten of haar verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding door de aanmeldende autoriteit waar passend beperkt, geschorst of ingetrokken, afhankelijk van de ernst van het niet voldoen aan die vereisten of het niet nakomen van die verplichtingen. Zij brengt de Commissie en de andere lidstaten daarvan onmiddellijk op de hoogte.

2.   Indien de aanmelding wordt beperkt, geschorst of ingetrokken, of de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, doet de aanmeldende lidstaat het nodige om ervoor te zorgen dat de dossiers van die instantie hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij aan de verantwoordelijke aanmeldende autoriteiten en markttoezichtautoriteiten op hun verzoek ter beschikking kunnen worden gesteld.

Artikel 59

Betwisting van de bekwaamheid van aangemelde instanties

1.   De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij eraan twijfelt of een aangemelde instantie bekwaam is of nog aan de vereisten voldoet en haar verantwoordelijkheden nog nakomt, of waarin zij in kennis wordt gesteld van twijfels daaromtrent.

2.   De aanmeldende lidstaat verstrekt de Commissie op verzoek alle informatie over de grondslag van de aanmelding of het op peil houden van de bekwaamheid van de betrokken instantie.

3.   Alle gevoelige informatie die de Commissie in het kader van haar onderzoek ontvangt, wordt door haar vertrouwelijk behandeld.

4.   Indien de Commissie vaststelt dat een aangemelde instantie niet of niet meer aan de aanmeldingseisen voldoet, brengt zij de aanmeldende lidstaat daarvan op de hoogte en verzoekt zij deze lidstaat de nodige corrigerende maatregelen te nemen en zo nodig de aanmelding in te trekken.

De Commissie werkt binnen twee weken na de kennisgeving van de corrigerende maatregelen die door de aanmeldende lidstaat overeenkomstig de eerste alinea van dit lid zijn genomen, de in artikel 57, lid 2, bedoelde lijst van aangemelde instanties bij.

Artikel 60

Operationele verplichtingen van aangemelde instanties

1.   Aangemelde instanties voeren conformiteitsbeoordelingen uit volgens de conformiteitsbeoordelingsprocedures in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   De conformiteitsbeoordelingen worden op evenredige wijze uitgevoerd, waarbij wordt voorkomen dat marktdeelnemers onnodig worden belast. Aangemelde instanties houden bij de uitoefening van hun activiteiten naar behoren rekening met de omvang van een onderneming, de sector waarin zij actief is, haar structuur, de relatieve technologische complexiteit van de producten en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

Hierbij eerbiedigen zij echter de striktheid en het beschermingsniveau die nodig zijn opdat het product voldoet aan de relevante bepalingen.

3.   Indien een aangemelde instantie van oordeel is dat een fabrikant niet aan de relevante vereisten of overeenkomstige geharmoniseerde normen, gemeenschappelijke specificaties of andere technische specificaties voldoet, eist zij dat die fabrikant passende corrigerende maatregelen treft met het oog op een definitieve conformiteitsbeoordeling, tenzij de tekortkomingen niet kunnen worden hersteld, in welk geval zij geen certificaat afgeeft, noch een goedkeuringsbesluit neemt.

4.   Wanneer een aangemelde instantie bij monitoring van de conformiteit na verlening van een certificaat in overeenstemming met de conformiteitsbeoordelingsprocedures waarin is voorzien in een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling, of goedkeuringsbesluit vaststelt dat een product of de fabrikant niet of niet meer conform is, eist zij dat de fabrikant passende corrigerende maatregelen treft en schorst zij zo nodig het certificaat of goedkeuringsbesluit, of trekt zij dit zo nodig in.

5.   Indien geen corrigerende maatregelen worden genomen of de genomen maatregelen niet het vereiste effect hebben, worden de certificaten of goedkeuringsbesluiten door de aangemelde instantie naargelang het geval beperkt, geschorst of ingetrokken.

Artikel 61

Informatieplicht voor aangemelde instanties

1.   Aangemelde instanties brengen de aanmeldende autoriteit op de hoogte van:

a)

elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van een certificaat;

b)

omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van en de voorwaarden voor aanmelding;

c)

elk informatieverzoek over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten dat zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen;

d)

op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en onderaanneming.

2.   Aangemelde instanties verstrekken de andere uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde productgroep verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.

3.   Indien de Commissie of de markttoezichtautoriteit van een lidstaat bij een op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde aangemelde instantie een verzoek indient in verband met een door die aangemelde instantie verrichte conformiteitsbeoordeling, stuurt zij een kopie van dat verzoek aan de aanmeldende autoriteit van die andere lidstaat. De betrokken aangemelde instantie reageert onverwijld, en uiterlijk binnen 15 dagen, op het verzoek. De aanmeldende autoriteit ziet erop toe dat beslissingen over dergelijke verzoeken door de aangemelde instantie worden genomen.

4.   Indien aangemelde instanties bewijs aangaande het volgende hebben of krijgen, waarschuwen en delen zij dat bewijs naargelang het geval met de desbetreffende markttoezichtautoriteit of aanmeldende autoriteit:

a)

dat een andere aangemelde instantie niet aan in artikel 52 vastgestelde vereisten of aan haar verplichtingen voldoet;

b)

dat een in de handel gebracht product niet voldoet aan de vereisten die zijn bepaald in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, of

c)

dat het aannemelijk is dat een in de handel gebracht product vanwege zijn fysieke toestand een ernstig risico inhoudt.

Artikel 62

Uitwisseling van ervaringen

De Commissie organiseert de uitwisseling van ervaringen tussen de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.

Artikel 63

Coördinatie van aangemelde instanties

1.   De Commissie zorgt voor passende coördinatie en samenwerking tussen instanties die zijn aangemeld uit hoofde van deze verordening in de vorm van een groep of groepen van aangemelde instanties, in voorkomend geval met inbegrip van groepen van instanties die zijn aangemeld uit hoofde van dezelfde op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling of met betrekking tot vergelijkbare conformiteitsbeoordelingstaken.

Aangemelde instanties nemen rechtstreeks of via aangewezen vertegenwoordigers deel aan de werkzaamheden van elke relevante groep.

2.   Aangemelde instanties passen als algemene richtsnoeren alle relevante documenten toe die zijn voortgekomen uit de werkzaamheden van de in lid 1 bedoelde groepen.

3.   De coördinatie en samenwerking in de in lid 1 van dit artikel bedoelde groepen zijn erop gericht de geharmoniseerde toepassing van deze verordening en van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen te waarborgen. Daarbij houden die groepen rekening met de relevante richtsnoeren en aanbevelingen van de bevoegde technische comités van de Europese normalisatie-instellingen.

HOOFDSTUK X

STIMULANSEN

Artikel 64

Stimulansen van de lidstaten

1.   Wanneer de lidstaten stimulansen bieden voor producten die vallen onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling, zijn die stimulansen gericht op de twee hoogste op het niveau van de Unie bevolkte prestatieklassen of in voorkomend geval op producten met een EU-milieukeur.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1369 en artikel 11 van Verordening (EU) 2020/740 respectievelijk van toepassing wanneer de lidstaten stimulansen bieden voor energiegerelateerde producten of banden die onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallen en waarvoor ook etiketteringsvoorschriften inzake energie- of brandstofefficiëntie gelden.

Artikel 65

Groene overheidsopdrachten

1.   Aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten gunnen, in overeenstemming met Richtlijn 2014/24/EU of 2014/25/EU overheidsopdrachten die voldoen aan de op grond van lid 2 van dit artikel vastgestelde minimumvereisten voor de aankoop van producten die onder op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vallen of voor werken of diensten indien die producten worden gebruikt voor activiteiten die het onderwerp van die opdrachten vormen (“minimumvereisten”).

2.   De minimumvereisten worden in voorkomend geval vastgesteld om het aanbod van en de vraag naar ecologisch duurzame producten die onder op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vallen, te stimuleren, rekening houdend met de waarde en omvang van de voor de betrokken productgroepen gegunde overheidsopdrachten en de economische haalbaarheid voor aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten om ecologisch duurzamere producten aan te kopen zonder dat dit onevenredige kosten met zich meebrengt.

3.   De Commissie is bevoegd door middel van uitvoeringshandelingen minimumvereisten vast te stellen in de vorm van technische specificaties, gunningscriteria, opdrachtuitvoeringsvoorwaarden of -streefdoelen.

De minimumvereisten worden vastgesteld met betrekking tot de productaspecten die zijn geregeld in de op grond van artikel 4 vastgestelde en voor de betrokken productgroepen geldende gedelegeerde handeling, voor zover dit relevant is voor die productgroepen.

De minimumvereisten berusten op de twee hoogste prestatieklassen, de hoogste scores of, indien die niet beschikbaar zijn, op de best mogelijke prestatieniveaus zoals bepaald in de op grond van artikel 4 vastgestelde en voor de betrokken productgroepen geldende gedelegeerde handeling.

De gunningscriteria omvatten in voorkomend geval een minimumgewicht in de gunningsprocedure tussen 15 % en 30 %, zodat die significante invloed hebben op de uitkomst van de aanbestedingsprocedure en daarmee de keuze voor de ecologisch duurzaamste producten bevorderen.

De streefdoelen vereisen dat op jaar- of meerjarenbasis minimaal 50 % van de aanbestedingen op het niveau van aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten of op geaggregeerd nationaal niveau betrekking hebben op de ecologisch duurzaamste producten zoals bedoeld in de vierde alinea.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 73, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK XI

MARKTTOEZICHT

Artikel 66

Geplande markttoezichtactiviteiten

1.   Elke lidstaat neemt in de in artikel 13 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde nationale markttoezichtstrategie een hoofdstuk op over de geplande markttoezichtactiviteiten om ervoor te zorgen dat er met betrekking tot deze verordening en de op grond van artikel 4 van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen passende controles worden uitgevoerd, waaronder, indien van toepassing, fysieke controles en laboratoriumcontroles.

Het in de eerste alinea bedoelde hoofdstuk omvat ten minste:

a)

de producten of vereisten die voor het markttoezicht als prioriteiten worden geïdentificeerd, rekening houdend met de gemeenschappelijke prioriteiten die zijn geïdentificeerd door de groep voor administratieve samenwerking (“de ADCO”), opgericht op grond van artikel 30, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1020, overeenkomstig artikel 68, lid 1, punt a), en de verslagen op grond van artikel 67, lid 2;

b)

de geplande markttoezichtactiviteiten om niet-naleving te beperken of te beëindigen voor de producten of vereisten die als prioriteiten zijn geïdentificeerd, met inbegrip van de aard van de controles die moeten worden uitgevoerd in de door de nationale markttoezichtstrategie bestreken periode.

2.   De in lid 1, tweede alinea, punt a), bedoelde prioriteiten voor markttoezicht worden geïdentificeerd op basis van objectieve criteria, zoals:

a)

de op de binnen de bevoegdheid van de markttoezichtautoriteit vallende markt waargenomen niveaus van niet-naleving;

b)

de milieueffecten van niet-naleving;

c)

in voorkomend geval het aantal ontvangen klachten van eindgebruikers of consumentenorganisaties of andere van marktdeelnemers of de media ontvangen informatie;

d)

het aantal op de binnen de bevoegdheid van de markttoezichtautoriteit vallende markt aangeboden relevante producten, en

e)

het aantal op de binnen de bevoegdheid van de markttoezichtautoriteit vallende markt actieve relevante marktdeelnemers.

3.   Voor productcategorieën waarbij een hoog risico van niet-naleving is vastgesteld, bestaan de in lid 1 bedoelde controles in voorkomend geval uit fysieke controles en laboratoriumcontroles aan de hand van passende steekproeven.

Markttoezichtautoriteiten hebben het recht de kosten van de documentencontrole en de fysieke tests van producten terug te vorderen van de verantwoordelijke marktdeelnemer indien de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen niet zijn nageleefd.

Artikel 67

Verslaglegging en benchmarking

1.   Markttoezichtautoriteiten voeren in het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem informatie in over de aard en zwaarte van boetes die worden opgelegd met betrekking tot niet-naleving van deze verordening.

2.   De Commissie stelt elke vier jaar uiterlijk op 30 juni een verslag op dat gebaseerd is op de informatie die markttoezichtautoriteiten in het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem hebben ingevoerd.

Dat verslag bevat:

a)

informatie over de aard van en het aantal controles dat gedurende de vier voorafgaande kalenderjaren door markttoezichtautoriteiten wordt uitgevoerd op grond van artikel 34, leden 4 en 5, van Verordening (EU) 2019/1020;

b)

informatie over de geconstateerde mate van niet-naleving en over de aard en zwaarte van de boetes die voor de vier voorafgaande kalenderjaren zijn opgelegd met betrekking tot producten die vallen onder op grond van artikel 4 van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen;

c)

een vergelijking van de in de punten a) en b) van dit lid bedoelde informatie met de activiteiten die gepland zijn in het kader van het hoofdstuk over de markttoezichtactiviteiten, opgesteld op grond van artikel 66, lid 1;

d)

indicatieve benchmarks voor markttoezichtautoriteiten met betrekking tot de frequentie van controles en de aard en zwaarte van de opgelegde boetes;

e)

een lijst van prioriteiten voor markttoezichtautoriteiten op het gebied van producten en vereisten.

3.   De Commissie publiceert het in lid 2 van dit artikel bedoelde verslag in het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem en maakt het verslag openbaar. De eerste van die verslagen wordt vastgesteld uiterlijk op 19 juli 2028.

Artikel 68

Coördinatie en ondersteuning van markttoezicht

1.   Voor de toepassing van deze verordening komt de ADCO regelmatig bijeen en, in voorkomend geval, op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie of twee of meer deelnemende markttoezichtautoriteiten.

In de context van het uitvoeren van haar taken zoals uiteengezet in artikel 32 van Verordening (EU) 2019/1020, ondersteunt de ADCO de uitvoering van het hoofdstuk over markttoezichtactiviteiten, opgesteld op grond van artikel 66, lid 1, en identificeert zij:

a)

gemeenschappelijke prioriteiten voor markttoezicht zoals bedoeld in artikel 66, lid 1, punt a), op basis van de in artikel 66, lid 2, bedoelde objectieve criteria;

b)

prioriteiten voor steun van de Unie op grond van lid 2;

c)

de in op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen bepaalde vereisten die anders worden toegepast of geïnterpreteerd en die prioriteiten zouden moeten zijn voor de organisatie van gemeenschappelijke opleidingsprogramma’s of de vaststelling van richtsnoeren op grond van lid 2 van dit artikel.

2.   Op basis van de door de ADCO geïdentificeerde prioriteiten:

a)

organiseert de Commissie projecten betreffende gemeenschappelijk markttoezicht en testprojecten op gebieden van algemeen belang;

b)

organiseert de Commissie gemeenschappelijke investeringen in capaciteit voor markttoezicht, met inbegrip van apparatuur en IT-instrumenten;

c)

organiseert de Commissie gemeenschappelijke opleidingsprogramma’s voor het personeel van markttoezichtautoriteiten, douaneautoriteiten, aanmeldende autoriteiten en aangemelde instanties, waaronder opleidingsprogramma’s over de juiste interpretatie en toepassing van de in op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen gestelde vereisten en over de methoden en technieken die van belang zijn voor het toepassen of verifiëren van de naleving van dergelijke vereisten;

d)

stelt de Commissie richtsnoeren op voor de toepassing en handhaving van de in op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen gestelde vereisten, met inbegrip van gemeenschappelijke praktijken en methoden voor doeltreffend markttoezicht;

e)

raadpleegt de Commissie in voorkomend geval belanghebbenden en deskundigen.

De Unie financiert, in voorkomend geval, de in de eerste alinea, punten a), b) en c) vermelde acties.

3.   De Commissie verleent technische en logistieke ondersteuning om te waarborgen dat de ADCO haar in artikel 32 van Verordening (EU) 2019/1020 en dit artikel uiteengezette taken vervult indien die taken betrekking hebben op deze verordening.

HOOFDSTUK XII

VRIJWARINGSPROCEDURES

Artikel 69

Procedure voor producten die op nationaal niveau een risico opleveren

1.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een onder een op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product een risico vormt, voeren zij een beoordeling uit in het licht van alle met het risico verband houdende relevante vereisten die in deze verordening of in die gedelegeerde handeling zijn vastgelegd.

Indien de markttoezichtautoriteiten bij die beoordeling vaststellen dat het product niet voldoet aan de in deze verordening of in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vastgelegde vereisten, eisen zij onverwijld dat de desbetreffende marktdeelnemer passende en evenredige corrigerende maatregelen treft, binnen een redelijke termijn die door de markttoezichtautoriteiten wordt voorgeschreven en die evenredig is met de aard van en, in voorkomend geval, de mate van niet-naleving, om de niet-naleving te beëindigen. Die corrigerende maatregel kan onder meer de acties omvatten zoals bedoeld in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1020.

De markttoezichtautoriteiten brengen de desbetreffende aangemelde instantie hiervan op de hoogte.

2.   Indien de markttoezichtautoriteiten van oordeel zijn dat de non-conformiteit niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de corrigerende maatregelen die zij van de marktdeelnemer hebben vereist.

3.   De desbetreffende marktdeelnemer zorgt ervoor dat alle betrokken producten die hij in de Unie op de markt heeft aangeboden aan alle passende corrigerende maatregelen worden onderworpen.

4.   Wanneer de desbetreffende marktdeelnemer niet binnen de in lid 1, tweede alinea, bedoelde termijn corrigerende maatregelen neemt of de niet-naleving voortduurt, nemen de markttoezichtautoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op hun nationale markt aanbieden van het betrokken product te verbieden of te beperken, dan wel het product in de betrokken lidstaat uit de handel te nemen of terug te roepen.

Zij brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze maatregelen op de hoogte.

5.   De overeenkomstig lid 4 van dit artikel aan de Commissie en de andere lidstaten te verstrekken informatie wordt meegedeeld via het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem en omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het non-conforme product te identificeren en om de oorsprong van dat product, de aard van de veronderstelde non-conformiteit en van het risico, de aard en de duur van de genomen nationale maatregelen, alsmede de door de betrokken marktdeelnemer aangevoerde argumenten in kaart te brengen. De markttoezichtautoriteiten vermelden ook of de non-conformiteit een van de volgende oorzaken heeft:

a)

het product voldoet niet aan de in de op grond van artikel 4 van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling gestelde vereisten, of

b)

tekortkomingen in de in de artikelen 41 en 42 van deze verordening bedoelde geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke specificaties die een vermoeden van conformiteit rechtvaardigen.

6.   De andere lidstaten dan die welke de procedure in gang heeft gezet, brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte van door hen genomen maatregelen en van aanvullende informatie over de non-conformiteit van het betrokken product, en van hun bezwaren indien zij het niet eens zijn met de aangemelde nationale maatregel.

7.   Indien binnen drie maanden na de ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat is gemaakt door een lidstaat of de Commissie, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn. Die voorlopige maatregel kan een periode van meer of minder dan drie maanden bepalen om rekening te houden met de bijzonderheden van de betrokken producten of vereisten.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van het betrokken product onverwijld passende beperkende maatregelen worden genomen, zoals het uit de handel nemen van dit product.

Artikel 70

Vrijwaringsprocedure van de Unie

1.   Wanneer na voltooiing van de in artikel 69, leden 3 en 4, uiteengezette procedure bezwaren worden ingebracht tegen een maatregel van een lidstaat of de Commissie van mening is dat de nationale maatregel in strijd is met het Unierecht, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en beoordeelt zij de nationale maatregel. Op grond van de resultaten van die evaluatie besluit de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 73, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

De Commissie richt haar besluit tot alle lidstaten en brengt de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) er onmiddellijk van op de hoogte.

2.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht, nemen alle lidstaten de nodige maatregelen om het non-conforme product uit de handel te nemen en stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

Indien de nationale maatregel niet gerechtvaardigd wordt geacht, trekt de betrokken lidstaat de maatregel in.

3.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de non-conformiteit van het product wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen zoals bedoeld in artikel 41 van deze verordening, past de Commissie de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 toe.

4.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de non-conformiteit van het product wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de gemeenschappelijke specificaties zoals bedoeld in artikel 42, stelt de Commissie onverwijld uitvoeringshandelingen vast tot wijziging of intrekking van de betrokken gemeenschappelijke specificaties.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 73, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 71

Formele non-conformiteit

1.   Wanneer een lidstaat een van de volgende feiten vaststelt, eist die lidstaat dat de betrokken marktdeelnemer de desbetreffende non-conformiteit beëindigt:

a)

de CE-markering is in strijd met artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008 of met artikel 46 van de onderhavige verordening aangebracht;

b)

de CE-markering is niet aangebracht;

c)

het identificatienummer van de aangemelde instantie is in strijd met artikel 46 aangebracht of is niet aangebracht, ondanks dat dit vereist is;

d)

er is geen EU-conformiteitsverklaring opgesteld;

e)

de EU-conformiteitsverklaring is niet correct opgesteld;

f)

de technische documentatie is niet beschikbaar, is onvolledig of bevat fouten;

g)

de in artikel 27, lid 6, of artikel 29, lid 3, bedoelde informatie ontbreekt, is onjuist of is onvolledig;

h)

er is niet voldaan aan een andere administratieve vereiste in artikel 27 of artikel 29 of in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling.

2.   Wanneer de in lid 1 bedoelde non-conformiteit voortduurt, neemt de betrokken lidstaat alle passende maatregelen om het op de markt aanbieden van het product te beperken of te verbieden, of om te verzekeren dat het product wordt teruggeroepen of uit de handel wordt genomen.

HOOFDSTUK XIII

GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 72

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in artikel 4, artikel 10, lid 1, tweede alinea, artikel 11, derde alinea, artikel 12, lid 4, en artikel 25, leden 3 en 5, vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf 18 juli 2024. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, artikel 10, lid 1, tweede alinea, artikel 11, derde alinea, artikel 12, lid 4, en artikel 25, leden 3 en 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen die handelen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 4, artikel 10, lid 1, tweede alinea, artikel 11, derde alinea, artikel 12, lid 4, of artikel 25, lid 3 of lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 73

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK XIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 74

Sancties

1.   De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van die voorschriften en maatregelen en delen haar alle latere wijzigingen daarvan mee.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de op grond van dit artikel opgelegde sancties naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende, voor zover van toepassing:

a)

de aard, de ernst en de duur van de inbreuk;

b)

indien van toepassing, de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;

c)

de financiële situatie van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon of rechtspersoon;

d)

de economische voordelen die door de verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon uit de inbreuk zijn gehaald, voor zover zij kunnen worden vastgesteld;

e)

de door de inbreuk veroorzaakte milieuschade;

f)

alle maatregelen die door de voor de inbreuk verantwoordelijke geachte natuurlijke of rechtspersoon worden genomen om de veroorzaakte schade te beperken of te herstellen;

g)

het feit of de inbreuk herhaaldelijk of eenmalig heeft plaatsgevonden;

h)

eventuele andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.

3.   De lidstaten kunnen ten minste de volgende sancties opleggen in geval van inbreuken op deze verordening:

a)

geldboetes;

b)

tijdelijke uitsluiting van procedures voor het aanbesteden van overheidsopdrachten.

Artikel 75

Monitoring en evaluatie

1.   De relevante voorbereidende documenten voor de actualisering van het werkplan overeenkomstig artikel 18, lid 3, omvatten een verslag over de vereisten inzake ecologisch ontwerp dat de Commissie opstelt om verbeteringen van de ecologische duurzaamheid en circulariteit van de onder deze verordening vallende producten te monitoren.

2.   De Commissie voert uiterlijk op 19 juli 2030 en vervolgens om de zes jaar een evaluatie van deze verordening uit, alsook van de bijdrage ervan aan de werking van de interne markt, waaronder wat de hergebruik- en opknapsector betreft de in artikel 1, lid 2, punt h), bedoelde voertuigen en de in hoofdstuk VI genoemde verplichtingen, met name de vrijstellingen voor kleine en micro-ondernemingen, en aan de verbetering van de ecologische duurzaamheid van producten. In het kader van die evaluatie beoordeelt de Commissie of er een automatische aanpassing van de vereisten inzake ecologisch ontwerp voor in de handel gebrachte producten op basis van een verbetering van de productprestaties kan worden opgenomen. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag in over de belangrijkste bevindingen van haar onderzoek en maakt dit openbaar.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen.

4.   Uiterlijk op 19 juli 2028 voert de Commissie een evaluatie uit van de mogelijke voordelen van de opname van sociale duurzaamheidsvereisten in het toepassingsgebied van deze verordening. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag in over de belangrijkste bevindingen van haar onderzoek en maakt dit openbaar.

5.   Indien nodig doet de Commissie de in de leden 2 en 4 bedoelde verslagen vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening.

Artikel 76

Verhaalsmogelijkheden voor de consument

Wanneer een product niet voldoet aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp die zijn vastgesteld in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, zijn de volgende marktdeelnemers aansprakelijk voor door de consument geleden schade:

a)

de fabrikant, of

b)

indien de fabrikant niet in de Unie is gevestigd, en onverminderd de eigen aansprakelijkheid van de fabrikant, de importeur of de gemachtigde vertegenwoordiger van de fabrikant, of

c)

indien de importeur niet in de Unie is gevestigd of indien de fabrikant geen gemachtigde vertegenwoordiger heeft, de fulfilmentdienstverlener.

De aansprakelijkheid van die marktdeelnemers voor schade doet geen afbreuk aan de toepassing van andere remedies die consumenten uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht ter beschikking staan.

Artikel 77

Wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828

In bijlage I bij Richtlijn (EU) 2020/1828 wordt punt 27) vervangen door:

“27)

Verordening (EU) 2024/1726 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 en Verordening (EU) 2023/1542 en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG (PB L, 2024/1726, 28.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1726/oj).”.

Artikel 78

Wijziging van Verordening (EU) 2023/1542

Aan artikel 77 van Verordening (EU) 2023/1542 wordt het volgende lid toegevoegd:

“10.   De marktdeelnemer die de batterij in de handel brengt of in gebruik neemt, uploadt de unieke identificatiecode in het in artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1726 van het Europees Parlement en de Raad (*1) bedoelde register.

Artikel 79

Intrekking en overgangsbepalingen

1.   Richtlijn 2009/125/EG wordt ingetrokken met ingang van 18 juli 2024, met uitzondering van:

a)

de artikelen 1 en 2, artikel 8, lid 2, de artikelen 11, 14, 15, 18 en 19 van en de bijlagen I, II, IV, V en VII bij Richtlijn 2009/125/EG in de versie die van toepassing is op 17 juli 2024 die, in plaats van de artikelen 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 19 en 20 van en de bijlagen I, II, III en IV bij deze verordening blijven gelden:

i)

tot en met 31 december 2026 met betrekking tot fotovoltaïsche panelen, ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen, waterverwarmingstoestellen, toestellen voor lokale ruimteverwarming die vaste brandstoffen gebruiken, airconditioners, waaronder lucht-luchtwarmtepompen en ventilatoren, verwarmingsketels voor vaste brandstoffen, luchtverwarmings- en koelproducten, ventilatie-eenheden, stofzuigers, kooktoestellen, waterpompen, industriële ventilatoren, circulatiepompen, externe stroomvoorzieningen, computers, servers en gegevensopslagproducten, vermogenstransformatoren en professionele koelapparatuur en grafische apparatuur;

ii)

tot en met 31 december 2030 met betrekking tot producten die onder uitvoeringsmaatregelen vallen die zijn vastgesteld op grond van artikel 15 van Richtlijn 2009/125/EG, evenwel alleen voor zover er wijzigingen nodig zijn voor de aanpak van technische problemen in verband met die uitvoeringsmaatregelen;

b)

artikel 1, lid 3, artikel 2, artikel 3, lid 1, de artikelen 4, 5 en 8, artikel 9, lid 3, de artikelen 10, 14 en 20 van en de bijlagen IV, V en VI bij Richtlijn 2009/125/EG in de versie die van toepassing is op 17 juli 2024, die, in plaats van de artikelen 1, 2, 27 en 29, artikel 41, lid 4, artikel 43, lid 2, de artikelen 44, 45 en 46 en artikel 74 van en de bijlagen IV en V bij deze verordening, van toepassing blijven op producten waarvoor uitvoeringsmaatregelen gelden die zijn vastgesteld op grond van artikel 15 van die richtlijn, totdat die maatregelen zijn ingetrokken of achterhaald zijn verklaard.

Punt b) van dit lid is van toepassing zodra de Commissie op grond van artikel 15 van Richtlijn 2009/125/EG uitvoeringsmaatregelen heeft vastgesteld voor de in punt a), i) en ii), bedoelde producten.

2.   De artikelen 3, 40 en 66 tot en met 71 van deze verordening zijn van toepassing op producten die vallen onder uitvoeringsmaatregelen die worden vastgesteld op grond van artikel 15 van Richtlijn 2009/125/EG.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VIII.

4.   Voor producten die vóór de datum van toepassing van een op grond van artikel 4 van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling die op diezelfde producten van toepassing is in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG, stelt de fabrikant binnen tien dagen na ontvangst van een verzoek daartoe van de markttoezichtautoriteiten of de Commissie een elektronische versie van de documentatie met betrekking tot de conformiteitsbeoordeling en de conformiteitsverklaring voor een periode van tien jaar vanaf de vervaardiging van het laatste van die producten ter beschikking voor inspectie.

Artikel 80

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juni 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 443 van 22.11.2022, blz. 123.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 mei 2024.

(3)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(4)   PB C 425 van 20.10.2021, blz. 10.

(5)   PB C 465 van 17.11.2021, blz. 11.

(6)   PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(7)  Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(9)  Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 210).

(10)  Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (PB L 114 van 12.4.2022, blz. 22).

(11)  Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).

(15)  Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).

(16)  Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

(18)  Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

(19)  Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).

(20)  Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PB L 310 van 25.11.2005, blz. 10).

(21)  Richtlijn (EU) 2024/1275 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L, 2024/1275, 8.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1275/oj).

(22)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

(23)  Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).

(25)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(26)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(27)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(28)  Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie van 15 december 2021 betreffende het gebruik van milieuvoetafdrukmethoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 471 van 30.12.2021, blz. 1).

(29)  Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10).

(30)  Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).

(31)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(32)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(33)  Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).

(34)  Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).

(35)  Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1).

(36)  Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).

(37)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(38)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(39)  Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 tot instelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 (PB L 317 van 9.12.2022, blz. 1).

(40)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(41)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(42)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(43)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn inzake elektronische handel) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(44)  Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1).

(45)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

(46)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(47)   PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(48)  Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).

(49)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de vereisten inzake accreditatie en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(50)  Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 1).

(51)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(52)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(53)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(54)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(55)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(56)  Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG (PB L 136 van 22.5.2019, blz. 28).

(57)  Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PB L 409 van 4.12.2020, blz. 1).

(58)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(59)  Verordening (EU) 2018/1807 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake een kader voor het vrije verkeer van niet-persoonsgebonden gegevens in de Europese Unie (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 59).

(60)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(61)  Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG (PB L 191 van 28.7.2023, blz. 1).

(62)  Verordening (EU) 2023/988 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 inzake algemene productveiligheid, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 87/357/EEG van de Raad (PB L 135 van 23.5.2023, blz. 1).


BIJLAGE I

Productparameters

De volgende parameters worden, waar van toepassing en zo nodig aangevuld met andere parameters, afzonderlijk of in combinatie gebruikt als uitgangspunt voor het verbeteren van de productaspecten:

a)

duurzaamheid en betrouwbaarheid van het product of onderdelen ervan, zoals uitgedrukt in: de gegarandeerde levensduur, de technische levensduur en het gemiddelde storingsvrije interval van het product, vermelding van informatie over het werkelijke gebruik op het product, belastingsweerstand of verouderingsmechanismen van het product;

b)

gemak van reparatie en onderhoud, zoals uitgedrukt in: kenmerken, beschikbaarheid, levertijd en betaalbaarheid van reserveonderdelen, modulariteit, verenigbaarheid met gemakkelijk verkrijgbare gereedschappen en reserveonderdelen, beschikbaarheid van reparatie- en onderhoudsinstructies, aantal gebruikte materialen en onderdelen, gebruik van standaardonderdelen, gebruik van coderingsnormen ter identificatie van onderdelen en materialen, aantal en complexiteit van de benodigde processen en of er gespecialiseerde gereedschappen nodig zijn, gemak waarmee niet-destructieve demontage en montage plaatsvinden, voorwaarden voor toegang tot productgegevens, voorwaarden voor toegang tot of het gebruik van de benodigde hardware en software;

c)

gemak van verbeteren, hergebruik, herproductie en opknappen, zoals uitgedrukt in: aantal gebruikte materialen en onderdelen, gebruik van standaardonderdelen, gebruik van coderingsnormen ter identificatie van onderdelen en materialen, aantal en complexiteit van de benodigde processen en gereedschappen, gemak waarmee niet-destructieve demontage en montage plaatvinden, voorwaarden voor toegang tot productgegevens, voorwaarden voor toegang tot of het gebruik van de benodigde hardware en software; voorwaarden voor toegang tot testprotocollen of niet gemakkelijk verkrijgbare testapparatuur, de beschikbaarheid van garanties specifiek voor geherproduceerde of opgeknapte producten, voorwaarden voor toegang tot of het gebruik van technologieën die worden beschermd door intellectuele-eigendomsrechten, modulariteit;

d)

ontwerp voor recycling, gemak waarmee recycling plaatsvindt en de kwaliteit ervan, zoals uitgedrukt in: gebruik van gemakkelijk recyclebare materialen, veilige, gemakkelijke en niet-destructieve toegang tot recyclebare onderdelen en materialen of onderdelen en materialen die gevaarlijke stoffen bevatten en samenstelling en homogeniteit van materialen, mogelijkheid van sorteren op hoge zuiverheidsgraad, aantal gebruikte materialen en onderdelen, gebruik van standaardonderdelen, gebruik van coderingsnormen ter identificatie van onderdelen en materialen, aantal en complexiteit van de benodigde processen en gereedschappen, gemak waarmee niet-destructieve demontage en montage plaatsvinden, voorwaarden voor toegang tot productgegevens, voorwaarden voor toegang tot of het gebruik van de benodigde hardware en software;

e)

vermijding van technische oplossingen die schadelijk zijn voor het hergebruiken, verbeteren, repareren, onderhouden, opknappen, herproduceren en recyclen van producten en onderdelen;

f)

gebruik van stoffen, en met name het gebruik van zorgwekkende stoffen, afzonderlijk, als bestanddelen van stoffen of in mengsels, tijdens het productieproces van producten, of leidend tot hun aanwezigheid in producten, ook wanneer die producten afval worden, en de effecten ervan op de menselijke gezondheid en het milieu;

g)

gebruik of verbruik van energie, water en andere hulpbronnen in een of meer stadia van de levenscyclus van het product, met inbegrip van het effect van fysieke factoren of software- en firmware-updates op de productefficiëntie en met inbegrip van het effect op ontbossing;

h)

gebruik van of gehalte aan gerecyclede materialen en terugwinning van materialen, waaronder kritieke grondstoffen;

i)

gebruik van of gehalte aan duurzame hernieuwbare materialen;

j)

gewicht en volume van het product en de verpakking ervan, en de verhouding tussen product en verpakking;

k)

incorporatie van gebruikte onderdelen;

l)

hoeveelheid, kenmerken en beschikbaarheid van de verbruiksgoederen die nodig zijn voor correct gebruik en onderhoud, op grond van onder meer opbrengst, technische levensduur, vermogen tot hergebruik, reparatie en herproductie, efficiënt gebruik van hulpbronnen en interoperabiliteit;

m)

de milieuvoetafdruk van het product, uitgedrukt als een kwantificering, overeenkomstig de toepasselijke gedelegeerde handeling, van de milieueffecten van producten gedurende de levenscyclus, in verhouding tot een of meer milieueffectcategorieën of een geaggregeerde reeks effectcategorieën;

n)

de koolstofvoetafdruk van het product;

o)

de materiaalvoetafdruk van het product;

p)

vrijkomen van microplastics en nanoplastics, zoals uitgedrukt in de afgifte tijdens de relevante fasen van de levenscyclus van het product, zoals fabricage, vervoer, gebruik en het einde van de levensduur;

q)

emissies in de lucht, het water of de bodem in een of meer levenscyclusfasen van het product, zoals uitgedrukt in hoeveelheden en aard van de emissies, waaronder geluidsemissies;

r)

hoeveelheden gegenereerde afvalstoffen, met inbegrip van kunststofafval en verpakkingsafval en het gemak waarmee zij kunnen worden hergebruikt, en hoeveelheden gegenereerde gevaarlijke afvalstoffen;

s)

functionele prestaties en gebruiksvoorwaarden, onder meer zoals uitgedrukt in het vermogen tot uitvoering van het beoogde gebruik, de voorzorgen bij het gebruik, de vereiste vaardigheden en de compatibiliteit met andere producten of systemen;

t)

lichtgewicht ontwerp, op grond van afname van materiaalverbruik, belasting- en stressoptimalisering van structuren, integratie van functies binnen het materiaal of in één productonderdeel, gebruik van materialen met een lagere dichtheid of supersterke materialen en hybride materialen, met aandacht voor materiaalbesparingen, recycling en andere circulariteitsaspecten, alsook afvalvermindering.


BIJLAGE II

Procedure voor het vaststellen van prestatievereisten

Productspecifieke of horizontale prestatievereisten worden als volgt vastgesteld:

Door middel van een technische, milieutechnische en economische analyse wordt een aantal in de handel zijnde representatieve modellen van het product of de betrokken producten geselecteerd en wordt vastgesteld welke technische opties er zijn om de productprestaties te verbeteren met betrekking tot de in bijlage I bedoelde productparameters, waarbij rekening wordt gehouden met de economische haalbaarheid van de opties, dat een significante toename van andere milieueffecten gedurende de levenscyclus wordt vermeden en dat de prestaties of het nut voor de consument significant afnemen.

Door middel van de in de eerste alinea bedoelde analyse zal ook worden vastgesteld welke van de op de markt beschikbare producten en technologieën met betrekking tot de betreffende parameter de beste prestaties leveren, alsmede opkomende technologische verbeteringen.

Gedurende de in de eerste alinea genoemde analyse en bij het vaststellen van de vereisten wordt rekening gehouden met de prestaties van producten die op internationale markten worden aangeboden en met referentiepunten die zijn vastgesteld in het recht van andere landen.

Op basis van de in de eerste alinea bedoelde analyse en rekening houdend met de economische en technische haalbaarheid, waaronder de beschikbaarheid van belangrijke hulpbronnen en technologieën alsook het potentieel voor verbetering, worden de niveaus van deze niet-kwantitatieve vereisten bepaald.

Alle concentratielimieten voor de in bijlage I, punt f), bedoelde stoffen worden gebaseerd op een grondige analyse van de duurzaamheid van de stoffen en de geïdentificeerde alternatieven ervan en hebben geen significante negatieve effecten op de menselijke gezondheid of het milieu. Bij alle prestatievereisten betreffende stoffen zoals bedoeld in bijlage I, punt f), wordt rekening gehouden met bestaande chemische-veiligheidsbeoordelingen die voor de betrokken stoffen door de bevoegde organen van de Unie zijn uitgevoerd, alsook met door de Commissie vastgestelde criteria voor veilig en duurzaam ontwerpen voor chemische stoffen en materialen. Bij de voorgestelde concentratielimieten wordt ook rekening gehouden met aspecten in verband met handhaving, zoals analytische detectielimieten.

In voorkomend geval wordt bij de in de eerste alinea bedoelde analyse rekening gehouden met de waarschijnlijke effecten van klimaatverandering op het product tijdens de verwachte levensduur ervan, en met het potentieel van het product om tijdens de levenscyclus de klimaatveerkracht te verbeteren.

Er wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd betreffende de relevante elementen, zoals de prijs van energie of andere hulpbronnen, de kosten van grondstoffen en noodzakelijke technologieën, de productiekosten, discontovoet, en, waar dit zinvol is, het in aanmerking nemen van externe milieukosten, inclusief vermeden broeikasgasemissies.

Voor de ontwikkeling van de in de eerste alinea bedoelde analyse wordt rekening gehouden met de relevante informatie die beschikbaar is in het kader van andere activiteiten van de Unie, waaronder bestaande sectorale routekaarten zoals bedoeld in Verordening (EU) 2021/1119, en wordt technische informatie opgenomen die wordt gebruikt als uitgangspunt voor of is afgeleid van Verordening (EG) nr. 66/2010, van Richtlijn 2010/75/EU, van op grond van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde technische screeningcriteria en van EU-criteria voor groene overheidsopdrachten.

Dat geldt ook voor informatie die wordt verkregen via bestaande programma’s die in andere delen van de wereld worden toegepast voor het vaststellen van specifieke vereisten inzake ecologisch ontwerp voor producten die met de economische partners van de Unie worden verhandeld.


BIJLAGE III

Digitaal productpaspoort

(zoals bedoeld in de artikelen 9 tot en met 12)

De vereisten in verband met het digitale productpaspoort die worden vastgesteld in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen preciseren welke van de volgende gegevens in het digitale productpaspoort moeten of kunnen worden opgenomen:

a)

informatie die vereist is op grond van artikel 7, lid 2, punt b), en artikel 7, lid 5, of op grond van ander Unierecht dat op de relevante productgroep van toepassing is;

b)

de unieke productidentificatiecode op het niveau dat wordt aangegeven in de toepasselijke op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling;

c)

het Global Trade Identification Number, zoals bedoeld in norm ISO/IEC 15459-6 van de Internationale Organisatie voor standaardisatie/Internationale Elektrotechnische Commissie of een gelijkwaardige norm, van producten of onderdelen ervan;

d)

relevante goederencodes, zoals een Taric-code zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 2658/87;

e)

conformiteitsdocumentatie en -informatie die vereist is op grond van deze verordening of ander Unierecht dat op het product van toepassing is, zoals de conformiteitsverklaring, technische documentatie of conformiteitscertificaten;

f)

handleidingen, instructies, waarschuwingen of veiligheidsinformatie, zoals vereist op grond van ander op het product toepasselijk Unierecht;

g)

informatie met betrekking tot de fabrikant, zoals zijn unieke marktdeelnemeridentificatiecode en de in artikel 27, lid 7, bedoelde informatie;

h)

andere unieke marktdeelnemeridentificatiecodes dan die van de fabrikant;

i)

unieke faciliteitenidentificatiecodes;

j)

informatie met betrekking tot de importeur, waaronder de in artikel 29, lid 3, bedoelde informatie en zijn EORI-nummer;

k)

de naam, de contactgegevens en de unieke marktdeelnemeridentificatiecode van de in de Unie gevestigde marktdeelnemer die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de taken zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) 2019/1020, of artikel 15 van Verordening (EU) 2023/988, of van vergelijkbare taken op grond van ander op het product toepasselijk Unierecht;

l)

de referentie van de aanbieder van digitale-productpaspoortdiensten die de reservekopie van het digitale productpaspoort bewaart.

De gegevensdrager, de in punt b) bedoelde unieke productidentificatiecode, de in de punten g), h) en k) bedoelde unieke marktdeelnemeridentificatiecodes en de in punt i) bedoelde unieke faciliteitenidentificatiecodes die, voor zover relevant voor de betrokken producten, voldoen aan de normen ISO/IEC 15459-1:2014, ISO/IEC 15459-2:2015, ISO/IEC 15459-3:2014, ISO/IEC 15459-4:2014, ISO/IEC 15459-5:2014 en ISO/IEC 15459-6:2014.

In de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen wordt informatie met betrekking tot vereisten inzake ecologisch ontwerp geïdentificeerd die fabrikanten in hun digitaal productpaspoort kunnen opnemen naast de informatie die vereist is op grond van artikel 9, lid 2, punt a), met inbegrip van informatie over specifieke vrijwillige etiketten die op het product van toepassing zijn. In die informatie wordt onder meer vermeld of er overeenkomstig Verordening (EG) nr. 66/2010 een EU-milieukeur aan het product is toegekend.


BIJLAGE IV

Interne productiecontrole

(Module A)

1.   Met “interne productiecontrole” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de in de punten 2, 3 en 4 vastgestelde verplichtingen nakomt en op eigen verantwoordelijkheid waarborgt en verklaart dat het product aan de vereisten van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling voldoet.

2.   Technische documentatie

De fabrikant stelt de technische documentatie samen. De documentatie maakt het mogelijk de conformiteit van het product te beoordelen aan de hand van de vereisten van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling. In de technische documentatie worden de toepasselijke vereisten vermeld; zij heeft, voor zover relevant voor de beoordeling, betrekking op het ontwerp, de fabricage en de werking van het product. De technische documentatie bevat, indien van toepassing, ten minste de volgende elementen:

een algemene beschrijving van het product en van het beoogde gebruik;

ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema’s van onderdelen, subeenheden, schakelingen enz.;

beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van die tekeningen en schema’s en van de werking van het product;

een lijst van de geheel of gedeeltelijk toegepaste geharmoniseerde normen, gemeenschappelijke specificaties of andere relevante technische specificaties waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, en indien de geharmoniseerde normen niet zijn toegepast, een beschrijving van de wijze waarop aan de vereisten is voldaan. Bij gedeeltelijk toegepaste geharmoniseerde normen wordt in de technische documentatie gespecificeerd welke delen zijn toegepast;

berekeningsverantwoordingen, uitgevoerde controles enz.;

de resultaten van metingen die in verband met de vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn uitgevoerd, met inbegrip van gegevens betreffende de conformiteit van deze metingen met de vereisten inzake ecologisch ontwerp die in de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling zijn vastgesteld;

proefverslagen, en

een kopie van de informatie die is verstrekt in overeenstemming met de informatievereisten op grond van artikel 7.

3.   Fabricage

De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de conformiteit van de producten met de in punt 2 bedoelde technische documentatie en met de vereisten van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling door het fabricageproces en het toezicht daarop wordt gewaarborgd.

4.   CE-markering en EU-conformiteitsverklaring

De fabrikant brengt de vereiste conformiteitsmarkering aan op elk afzonderlijk product dat voldoet aan de vereisten van de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling.

De fabrikant stelt overeenkomstig artikel 44 voor elk productmodel een conformiteitsverklaring op en houdt deze verklaring, samen met de technische documentatie, tot tien jaar na het in de handel brengen of in gebruik nemen van het product ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten. In de conformiteitsverklaring wordt het product beschreven.

Een kopie van de conformiteitsverklaring wordt op verzoek aan de bevoegde autoriteiten verstrekt.

5.   Gemachtigde vertegenwoordiger

De in punt 4 vermelde verplichtingen van de fabrikanten kunnen namens hen en onder hun verantwoordelijkheid worden vervuld door hun gemachtigde vertegenwoordiger, op voorwaarde dat de verplichtingen in het mandaat gespecificeerd zijn.


BIJLAGE V

EU-conformiteitsverklaring

(zoals bedoeld in artikel 44)

1.   

Nr. … (uniek identificatienummer van het product):

2.   

Naam en adres van de fabrikant en, indien van toepassing, de gemachtigde vertegenwoordiger van de fabrikant:

3.   

Deze conformiteitsverklaring wordt verstrekt onder de eigen verantwoordelijkheid van de fabrikant:

4.   

Voorwerp van de verklaring (beschrijving aan de hand waarvan het product op ondubbelzinnige wijze kan worden geïdentificeerd en getraceerd; deze kan, indien nodig voor de identificatie van het product, een afbeelding omvatten):

5.   

Het in punt 4 bedoelde voorwerp conform deze verordening is, de op grond van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling en, indien van toepassing, andere harmonisatiewetgeving van de Unie:

6.   

Verwijzingen naar de toegepaste relevante geharmoniseerde normen of van de gebruikte gemeenschappelijke specificaties of van de andere technische specificaties waarop de conformiteitsverklaring betrekking heeft:

7.   

Indien van toepassing, de aangemelde instantie … (naam, nummer) heeft een … (beschrijving van werkzaamheden) uitgevoerd en het certificaat of goedkeuringsbesluit… (nummer) verstrekt:

8.   

In voorkomend geval, de referentie van ander toegepast Unierecht dat verplicht tot het aanbrengen van de CE-markering:

9.   

De identiteit en handtekening van de persoon die bevoegd is om de fabrikant of zijn gevolmachtigde vertegenwoordiger te binden:

10.   

Aanvullende informatie:

Ondertekend voor en namens:

(plaats en datum van afgifte):

(naam, functie) (handtekening):


BIJLAGE VI

Criteria voor zelfreguleringsmaatregelen

(zoals bedoeld in artikel 21)

De volgende niet-uitputtende lijst van criteria wordt gebruikt ter beoordeling van zelfreguleringsmaatregelen in overeenstemming met artikel 21:

1.

Openstelling voor deelname

Zelfreguleringsmaatregelen moeten zowel in de voorbereidings- als in de uitvoeringsfase openstaan voor deelname door marktdeelnemers die een product in de handel brengen waarop de zelfreguleringsmaatregel van toepassing is, met inbegrip van kmo’s en marktdeelnemers uit derde landen. Marktdeelnemers die voornemens zijn een zelfreguleringsmaatregel op te stellen, moeten, voordat zij met dat proces beginnen, hun voornemen dit te doen openbaar maken.

2.

Duurzaamheid en toegevoegde waarde

Zelfreguleringsmaatregelen moeten verenigbaar zijn met de beleidsdoelstellingen van deze verordening en moeten aansluiten bij de economische en sociale dimensies van duurzame ontwikkeling. Voor zelfreguleringsmaatregelen is een geïntegreerde aanpak nodig voor de bescherming van het milieu, consumentenbelangen, gezondheid, levenskwaliteit en economische belangen.

3.

Representativiteit

Bedrijven en hun samenwerkingsverbanden die aan een zelfreguleringsmaatregel deelnemen, moeten representatief zijn voor verreweg het grootste deel van de desbetreffende economische sector, in overeenstemming met artikel 21, lid 3, eerste alinea, punt b). Er moet voor worden gezorgd dat het mededingingsrecht van de Unie wordt nageleefd, met name artikel 101 VWEU betreffende mededingingsbeperkende overeenkomsten.

4.

Gekwantificeerde en gefaseerde doelstellingen

De door de ondertekenaars in hun zelfreguleringsmaatregelen vastgestelde doelstellingen moeten op duidelijke, kwantificeerbare en ondubbelzinnige wijze, uitgaande van een vastomlijnd referentiekader, zijn geformuleerd. Indien de zelfreguleringsmaatregel een lange looptijd heeft, moeten er tussentijdse streefwaarden in worden opgenomen. Het moet mogelijk zijn op basis van duidelijke en betrouwbare indicatoren op betaalbare en geloofwaardige wijze na te gaan in hoeverre de doelstellingen en (tussentijdse) streefwaarden in acht worden genomen.

5.

Betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld

Ter wille van de transparantie moeten alle zelfreguleringsmaatregelen worden gepubliceerd, ook online op een openbaar en vrij toegankelijke website en via andere elektronische middelen voor de verspreiding van informatie.

Belanghebbenden, waaronder de lidstaten, het bedrijfsleven, niet-gouvernementele organisaties op het gebied van het milieu en consumentenorganisaties, krijgen de mogelijkheid om commentaar op een zelfreguleringsmaatregel te geven.

6.

Monitoring en verslaglegging

Er moet een onafhankelijke verificateur worden geselecteerd en benoemd, die moet monitoren of de ondertekenaars de zelfreguleringsmaatregel naleven. De zelfreguleringsmaatregel moet de onafhankelijke verificateur machtigen de naleving van de voorschriften ervan te controleren. In de zelfreguleringsmaatregel moet ook de procedure worden vastgesteld voor de selectie van de onafhankelijke verificateur alsmede de regels om te waarborgen dat de verificateur geen belangenconflicten heeft en over de nodige vaardigheden ter controle van de naleving van de voorschriften ervan beschikt.

Elke ondertekenaar moet jaarlijks alle informatie en gegevens rapporteren die de onafhankelijke inspecteur nodig heeft om na te gaan of de ondertekenaar zich aan de zelfreguleringsmaatregel heeft gehouden.

De onafhankelijke inspecteur moet aan het eind van elke verslagperiode van een jaar een nalevingsverslag opstellen.

Indien een ondertekenaar zich niet aan de vereisten van de zelfreguleringsmaatregel houdt, moet hij corrigerende maatregelen treffen. In geval van niet-naleving door een ondertekenaar, moet de onafhankelijke verificateur de andere ondertekenaars van de zelfreguleringsmaatregel hiervan in kennis stellen en moet hij hen tevens in kennis stellen van de corrigerende maatregelen die de ondertekenaar voornemens is te nemen.

Indien uit de resultaten van eventuele markttoezichtactiviteiten door een markttoezichtautoriteit blijkt dat de vereisten van de zelfreguleringsmaatregelen niet zijn nageleefd, moet de onafhankelijke verificateur dit in aanmerking nemen, met name in het nalevingsverslag, waarna er corrigerende maatregelen moeten worden genomen.

7.

Kosteneffectiviteit van het beheer van een zelfreguleringsmaatregel

De kosten van het beheer van de zelfreguleringsmaatregel — met name met betrekking tot de monitoring — mogen, de doelstellingen ervan in aanmerking genomen en in vergelijking met andere beschikbare beleidsinstrumenten, geen onevenredige administratieve belasting tot gevolg hebben.


BIJLAGE VII

Consumptiegoederen waarvan vernietiging door marktdeelnemers verboden is

De goederencodes en aanduidingen komen uit de gecombineerde nomenclatuur zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2658/87 en zoals bepaald in bijlage I daarbij, in de versie die van kracht was op 28 juni 2024.

Goederencode

Beschrijving

1.

Kleding en kledingtoebehoren

4203

Kleding en kledingtoebehoren, van leder of van kunstleder

61

Kleding en kledingtoebehoren, van brei- of haakwerk

62

Kleding en kledingtoebehoren, andere dan van brei- of haakwerk

6504

Hoeden en andere hoofddeksels, gevlochten uit één stuk of vervaardigd door het aaneenzetten van stroken, ongeacht de stof waarvan die stroken zijn vervaardigd, ook indien gegarneerd

6505

Hoeden en andere hoofddeksels, van brei- of haakwerk of vervaardigd van kant, van vilt of van andere textielproducten, aan het stuk (maar niet in stroken), ook indien gegarneerd; haarnetjes, ongeacht van welke stof, ook indien gegarneerd

2.

Schoeisel

6401

Waterdicht schoeisel met buitenzool en bovendeel van rubber of van kunststof, waarvan het bovendeel niet door stikken of klinken of door middel van nagels, schroeven, pluggen of dergelijke is samengevoegd, noch op dergelijke wijze aan de buitenzool is bevestigd

6402

Ander schoeisel met buitenzool en bovendeel van rubber of van kunststof

6403

Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder

6404

Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van textiel

6405

Ander schoeisel


BIJLAGE VIII

Concordantietabel

Richtlijn 2009/125/EG

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 29

Artikel 5

Artikelen 44, 45 en 46

Artikel 6

Artikel 3

Artikel 7

Artikelen 69, 70 en 71

Artikel 8

Artikelen 27 en 43

Artikel 9

Artikel 41

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 38

Artikel 12

Artikel 68

Artikel 13

Artikel 22

Artikel 14

Artikel 7

Artikel 15

Artikelen 4 en 5

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 17

Artikel 21

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 24

Artikel 28

Artikelen 30 tot en met 40

Artikel 42

Artikelen 47 tot en met 67

Artikel 72

Artikel 19

Artikel 73

Artikel 20

Artikel 74

Artikel 21

Artikel 75

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 79

Artikel 25

Artikel 80

Artikel 26

Bijlage I

Artikelen 5 en 7, bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage V

Bijlage VII

Artikel 8

Bijlage VIII

Bijlage VI

Bijlage IX

Bijlage X

Bijlage VIII


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1781/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top