This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32019L1153
Directive (EU) 2019/1153 of the European Parliament and of the Council of 20 June 2019 laying down rules facilitating the use of financial and other information for the prevention, detection, investigation or prosecution of certain criminal offences, and repealing Council Decision 2000/642/JHA
Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad
Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad
PE/64/2019/REV/1
PB L 186 van 11/07/2019, p. 122–137
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 09/07/2024
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Repeal | 32000D0642 | 01/08/2021 |
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Corrected by | 32019L1153R(01) | (GA) | |||
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | artikel 4 lid 1a | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | vervanging | artikel 1 lid 1 | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | vervanging | artikel 5 lid 3 | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | vervanging | artikel 2 punt 7 | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | vervanging | hoofdstuk II titel | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | artikel 2 punt 7c | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | vervanging | artikel 5 lid 1 | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | artikel 12 lid 4 | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | artikel 4 lid 1b | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | artikel 22 lid 3 | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | artikel 2 punt 7a | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | hoofdstuk II artikel 6a | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | artikel 2 punt 7d | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | artikel 1 lid 2 punt (e) | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | toevoeging | artikel 2 punt 7b | 09/07/2024 | |
Modified by | 32024L1654 | vervanging | artikel 6 lid 1 zin 1 | 09/07/2024 |
11.7.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 186/122 |
RICHTLIJN (EU) 2019/1153 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 20 juni 2019
tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 87, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Vergemakkelijking van het gebruik van financiële informatie is noodzakelijk voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten. |
(2) |
Om in de lidstaten en de Unie als geheel de veiligheid te vergroten, de vervolging van financiële delicten te verbeteren, het witwassen van geld te bestrijden en fiscale misdrijven te voorkomen, moet de toegang tot informatie voor financiële-inlichtingeneenheden („FIE’s”) en overheidsinstanties die belast zijn met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige vormen van criminaliteit worden verbeterd, zodat zij beter in staat zijn financiële onderzoeken uit te voeren en zodat hun onderlinge samenwerking verbetert. |
(3) |
Op grond van artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), dienen de Unie en de lidstaten elkaar bij te staan. Zij moeten zich er ook toe verbinden op een loyale en vlotte wijze samen te werken. |
(4) |
In haar mededeling van 2 februari 2016 over een actieplan ter versterking van de strijd tegen de financiering van terrorisme heeft de Commissie toegezegd de mogelijkheid te onderzoeken van een afzonderlijk, op zichzelf staand rechtsinstrument om de toegang van de autoriteiten van de lidstaten tot centrale registers van bank- en betaalrekeningen te verruimen, waaronder de voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten bevoegde autoriteiten, bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, belastingautoriteiten en corruptiebestrijdingsautoriteiten. Bovendien werd in dat actieplan opgeroepen tot een inventarisatie van de obstakels voor de toegang tot en de uitwisseling en het gebruik van informatie alsmede voor operationele samenwerking tussen FIE’s. |
(5) |
Het bestrijden van ernstige criminaliteit, met inbegrip van financiële fraude en het witwassen van geld, blijft een prioriteit voor de Unie. |
(6) |
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (3) verplicht de lidstaten tot het instellen van centrale registers van bankrekeningen of systemen voor gegevensontsluiting om de tijdige identificatie van houders van bank- en betaalrekeningen en kluizen mogelijk te maken. |
(7) |
Krachtens Richtlijn (EU) 2015/849 moet de informatie in dergelijke centrale registers van bankrekeningen rechtstreeks toegankelijk zijn voor FIE’s, en ook toegankelijk zijn voor de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de voorkoming van het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering. |
(8) |
Onmiddellijke en directe toegang tot de informatie in centrale registers van bankrekeningen is vaak onmisbaar voor het succes van een strafrechtelijk onderzoek of voor de tijdige identificatie, opsporing en bevriezing van daarmee verband houdende vermogensbestanddelen met het oog op de inbeslagname ervan. Directe toegang is de meest onmiddellijke vorm van toegang tot de informatie in centrale registers van bankrekeningen. Deze richtlijn moet daarom regels vastleggen voor de verlening van directe toegang tot informatie in centrale registers van bankrekeningen aan de aangewezen autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten. Indien een lidstaat door middel van een centraal elektronisch systeem voor gegevensontsluiting toegang tot bankrekeninggegevens verleent, dient die lidstaat ervoor te zorgen dat de autoriteit die het ontsluitingssysteem beheert, de zoekresultaten rechtstreeks en ongefilterd aan de aangewezen bevoegde autoriteiten rapporteert. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan kanalen voor het uitwisselen van informatie tussen bevoegde autoriteiten of aan hun bevoegdheden om informatie te verkrijgen van meldingsplichtige entiteiten op grond van het Unie- of het nationale recht. Toegang voor de nationale autoriteit tot informatie in centrale registers voor andere doeleinden dan die van deze richtlijn of in verband met andere strafbare feiten dan degene die door deze richtlijn worden bestreken, valt buiten het toepassingsgebied ervan. |
(9) |
Aangezien er in elke lidstaat vele autoriteiten of organen zijn die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, en om te zorgen voor evenredige toegang tot financiële en andere informatie in het kader van deze richtlijn, moeten de lidstaten de autoriteiten of instanties aanwijzen die gemachtigd zijn om voor de toepassing van deze richtlijn toegang te hebben tot de centrale registers van bankrekeningen en informatie kunnen opvragen bij FIE’s. Bij de uitvoering van deze richtlijn moeten de lidstaten rekening houden met de aard, de organisatorische status, de taken en de prerogatieven van die autoriteiten en organen, zoals vastgelegd in hun nationale recht, en met de bestaande mechanismen voor de bescherming van financiële stelsels tegen het witwassen van geld en terrorismefinanciering. |
(10) |
Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen moeten worden aangewezen vanuit de bevoegde autoriteiten en dienen rechtstreeks toegang te hebben tot de informatie in centrale registers van bankrekeningen wanneer zij zich bezighouden met het voorkomen, opsporen of onderzoeken van een specifiek ernstig strafbaar feit of het ondersteunen van een specifiek strafrechtelijk onderzoek, inclusief de identificatie, opsporing en bevriezing van vermogensbestanddelen. |
(11) |
Voor zover belastingautoriteiten en corruptiebestrijdingsdiensten op grond van het nationale recht bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, moeten ook zij worden beschouwd als autoriteiten die kunnen worden aangewezen voor de toepassing van deze richtlijn. Andere administratieve onderzoeken dan die welke door de FIE’s worden uitgevoerd in het kader van het voorkomen, opsporen en doeltreffend bestrijden van het witwassen van geld en terrorismefinanciering, dienen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen. |
(12) |
Plegers van strafbare feiten, met name criminele groeperingen en terroristen, zijn vaak in verschillende lidstaten actief, en hun bezittingen, inclusief bankrekeningen, bevinden zich vaak in andere lidstaten. Gezien de grensoverschrijdende dimensie van dergelijke ernstige strafbare feiten, inclusief terrorisme, en de bijbehorende financiële activiteiten, is het voor bevoegde autoriteiten die strafrechtelijke onderzoeken in een lidstaat uitvoeren vaak noodzakelijk om toegang te hebben tot informatie over bankrekeningen in andere lidstaten. |
(13) |
De informatie die door de bevoegde autoriteiten uit centrale nationale registers van bankrekeningen is verkregen, kan worden uitgewisseld met de bevoegde autoriteiten in een andere lidstaat overeenkomstig Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad (4), Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) en overeenkomstig toepasselijke gegevensbeschermingsregels. |
(14) |
Richtlijn (EU) 2015/849 heeft het juridische kader van de Unie voor de activiteiten van en de samenwerking tussen de FIE’s aanzienlijk versterkt, waaronder de beoordeling door de Commissie van de mogelijkheid om een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme in te stellen. De juridische status van FIE’s verschilt van lidstaat tot lidstaat, van een bestuurlijke of rechtshandhavingsinstanties tot hybride instanties. De bevoegdheden van FIE’s omvatten het recht op toegang tot de financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie die zij nodig hebben om witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en te bestrijden. Desondanks zijn niet alle specifieke instrumenten en mechanismen waarover de FIE’s moeten beschikken om toegang te krijgen tot dergelijke informatie en hun taken te vervullen, in het Unierecht vastgelegd. Aangezien de lidstaten volledig verantwoordelijk zijn voor het opzetten van FIE’s en het nemen van beslissingen over de organisatorische aard ervan, hebben verschillende FIE’s in uiteenlopende mate toegang tot regelgevingsdatabanken, hetgeen leidt tot onvoldoende uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavings- of vervolgingsdiensten en FIE’s. |
(15) |
Om de rechtszekerheid en de operationele doeltreffendheid te vergroten, moet deze richtlijn regels omvatten ter versterking van het vermogen van de FIE’s om met de aangewezen bevoegde autoriteiten in hun lidstaat financiële informatie over en financiële analyses van alle ernstige strafbare feiten uit te wisselen. Meer bepaald moeten FIE’s worden verplicht samen te werken met de aangewezen bevoegde autoriteiten van hun lidstaten en tijdig kunnen antwoorden op gemotiveerde verzoeken om financiële informatie of financiële analyse van die aangewezen bevoegde autoriteiten, indien die financiële informatie of financiële analyse in het betrokken geval nodig is en indien dergelijke verzoeken zijn ingegeven door aangelegenheden in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten, met inachtneming van de uitzonderingen bedoeld in artikel 32, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849. Dat vereiste mag geen beletsel vormen voor de autonomie van de FIE’s uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849. Met name moet, in gevallen waarin de gevraagde informatie afkomstig is van de FIE van een andere lidstaat, worden voldaan aan alle beperkingen en voorwaarden die door die FIE worden opgelegd voor het gebruik van die informatie. Voor elk gebruik voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden is de voorafgaande toestemming van die FIE noodzakelijk. FIE’s dienen elke weigering om op een verzoek om informatie te antwoorden, naar behoren te motiveren. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de operationele onafhankelijkheid en autonomie van de FIE’s uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849, waaronder de autonomie van de FIE’s om voor de toepassing van deze richtlijn uit eigen beweging informatie te verstrekken. |
(16) |
Deze richtlijn moet ook een duidelijk omschreven juridisch kader omvatten om de FIE’s in staat te stellen door aangewezen bevoegde autoriteiten in hun respectieve lidstaat opgeslagen relevante gegevens op te vragen teneinde het witwassen van geld, daarmee samenhangende basisdelicten en terrorismefinanciering doeltreffend te kunnen voorkomen, opsporen en bestrijden. |
(17) |
FIE’s moeten trachten om in uitzonderlijke en urgente gevallen, wanneer die informatie of analyse verband houdt met terrorisme of aan terrorisme verbonden georganiseerde criminaliteit, snel financiële informatie of financiële analyses uit te wisselen. |
(18) |
Dergelijke uitwisseling mag geen belemmering vormen voor de actieve rol van een FIE uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 bij de verspreiding van haar analyse onder andere FIE’s wanneer deze analyse feiten, gedragingen of vermoedens van witwassen van geld en terrorismefinanciering onthult die van rechtstreeks belang zijn voor die andere FIE’s. Financiële analyse omvat operationele analyse die gericht is op individuele gevallen en specifieke doelen of op passende geselecteerde informatie, afhankelijk van het soort en de omvang van de ontvangen onthullingen en het verwachte gebruik van de informatie na verspreiding, alsmede strategische analyse ten aanzien van trends en patronen op het gebied van witwassen van geld en terrorismefinanciering. Deze richtlijn dient de organisatorische status en rol van de FIE’s krachtens het nationale recht van de lidstaten evenwel onverlet te laten. |
(19) |
Gezien de gevoeligheid van de financiële gegevens die door de FIE’s moeten worden geanalyseerd en gelet op de nodige waarborgen inzake gegevensbescherming, moet deze richtlijn specifiek het soort informatie en de reikwijdte daarvan vastleggen die tussen FIE’s onderling, tussen FIE’s en aangewezen bevoegde autoriteiten en tussen de aangewezen bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten kan worden uitgewisseld. Deze richtlijn mag de huidige overeengekomen methoden voor gegevensverzameling niet wijzigen. De lidstaten moeten evenwel kunnen beslissen om de reikwijdte van de financiële informatie en bankrekeninginformatie die tussen de FIE’s en de aangewezen bevoegde autoriteiten kan worden uitgewisseld, te vergroten. Ook moeten zij financiële informatie en bankrekeninginformatie met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten die geen ernstige strafbare feiten zijn, gemakkelijker toegankelijk kunnen maken voor de aangewezen bevoegde autoriteiten. Deze richtlijn mag niet afwijken van de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming. |
(20) |
Op grond van de specifieke bevoegdheden en taken van het bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving („Europol”), zoals vastgesteld in die verordening, biedt Europol steun aan grensoverschrijdende onderzoeken van de lidstaten naar witwasactiviteiten van transnationale criminele organisaties. In dat verband moet Europol de lidstaten in kennis stellen van alle informatie en alle verbanden tussen strafbare feiten die hen betreffen. Volgens die Verordening zijn de nationale Europol-eenheden de contactorganen tussen Europol en de voor het onderzoeken van strafbare feiten bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Om Europol de voor het vervullen van zijn taken benodigde informatie te verschaffen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun FIE’s gerechtigd zijn te antwoorden op verzoeken om financiële informatie en financiële analyse die Europol via de nationale Europol-eenheden van die lidstaat of, in voorkomend geval, via rechtstreekse contacten indient. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat hun nationale Europol-eenheid en, in voorkomend geval, hun aangewezen bevoegde autoriteiten, gerechtigd zijn te antwoorden op door Europol ingediende verzoeken om informatie over bankrekeningen. Door Europol ingediende verzoeken dienen naar behoren te worden gemotiveerd. Zij dienen per geval te worden ingediend, binnen de grenzen van de bevoegdheden van Europol en voor de uitoefening van zijn taken. De operationele onafhankelijkheid en autonomie van FIE’s mogen niet in gevaar worden gebracht en de beslissing om de gevraagde informatie of analyse te verstrekken moet een bevoegdheid van de FIE blijven. Met het oog op snelle en doeltreffende samenwerking moeten de FIE’s tijdig antwoorden op verzoeken van Europol. Overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 moet Europol zijn huidige praktijk voortzetten, namelijk de lidstaten feedback geven over het gebruik dat van de uit hoofde van deze richtlijn verstrekte informatie of analyse wordt gemaakt. |
(21) |
In deze richtlijn moet ook rekening worden gehouden met het feit dat, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (7) de gedelegeerd Europese aanklagers van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) onder dezelfde voorwaarden als die welke overeenkomstig de nationale wetgeving in soortgelijke gevallen gelden, alle relevante informatie kunnen verkrijgen die is opgeslagen in nationale strafonderzoeks- en rechtshandhavingsdatabanken en in andere registers van openbare instanties, inclusief centrale registers van bankrekeningen en systemen voor gegevensontsluiting. |
(22) |
Met het oog op nauwere samenwerking tussen de FIE’s moet de Commissie in de nabije toekomst een effectbeoordeling uitvoeren om na te gaan of het mogelijk en passend is een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op het niveau van de Europese Unie, zoals een „EU FIE” in te stellen. |
(23) |
Om een passend evenwicht tussen efficiëntie en een hoog niveau van gegevensbescherming te bereiken, moeten de lidstaten worden verplicht ervoor te zorgen dat gevoelige financiële informatie waaruit gevoelige gegevens aangaande ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of vakbondslidmaatschap van een persoon, of van gegevens betreffende gezondheid, seksleven of seksuele gerichtheid van een natuurlijke persoon kan blijken, alleen mag worden verwerkt door specifiek gemachtigde personen en overeenkomstig de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming. |
(24) |
Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die worden erkend bij artikel 6 VEU en bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name het recht op de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het verbod van discriminatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdedigingen het legaliteits- en het evenredigheidsbeginsel inzake strafbare feiten en straffen, alsook de fundamentele rechten en principes zoals bepaald in het internationaal recht en de internationale overeenkomsten waarbij de Unie of alle lidstaten partij zijn, met inbegrip van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en in de grondwetten van de lidstaten, op hun respectieve toepassingsgebied. |
(25) |
Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn ten volle het recht op de bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd. Verwerking in deze zin is onderworpen aan Verordening (EU) 2016/679 (8) en aan Richtlijn (EU) 2016/680 (9) van het Europees Parlement en de Raad, op hun respectieve toepassingsgebied. Wat de toegang van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen tot centrale registers van bankrekeningen en systemen voor gegevensontsluiting betreft, is Richtlijn (EU) 2016/680 van toepassing, terwijl artikel 5, lid 2, van Besluit 2007/845/JBZ van de Raad (10) niet van toepassing is. Wat Europol betreft, is Verordening (EU) 2016/794 van toepassing. In deze richtlijn moeten specifieke en aanvullende waarborgen en voorwaarden voor de bescherming van persoonsgegevens worden opgenomen met betrekking tot mechanismen voor de verwerking van gevoelige gegevens en het bewaren van gegevens met betrekking tot informatieverzoeken. |
(26) |
Krachtens deze richtlijn verkregen persoonsgegevens mogen uitsluitend overeenkomstig de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming door de bevoegde autoriteiten worden verwerkt als dat nodig is voor en in verhouding staat tot de doeleinden van het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van ernstige strafbare feiten. |
(27) |
Met het oog op de eerbiediging van het recht op de bescherming van persoonsgegevens en het recht op privacy en om de gevolgen van toegang tot informatie in centrale registers van bankrekeningen en systemen voor gegevensontsluiting te beperken, is het voorts essentieel voorwaarden voor de beperking van dergelijke toegang op te nemen. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat passend beleid en passende maatregelen inzake gegevensbescherming van toepassing zijn op toegang tot persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten in het kader van deze richtlijn. Alleen bevoegd personeel mag toegang hebben tot informatie die persoonsgegevens bevat en die kan worden verkregen uit centrale registers van bankrekeningen of via authenticatieprocessen. Personeelsleden aan wie toegang tot dergelijke gevoelige gegevens is verleend, moeten een opleiding krijgen over beveiligingspraktijken die in acht moeten worden genomen bij het uitwisselen en verwerken van gegevens. |
(28) |
De doorgifte van financiële gegevens aan derde landen en internationale partners voor de doeleinden van deze richtlijn mag alleen worden toegestaan onder de voorwaarden van hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679 of hoofdstuk V van Richtlijn (EU) 2016/680. |
(29) |
De Commissie moet drie jaar na de datum van omzetting, en vervolgens om de drie jaar, verslag uitbrengen over de uitvoering van deze richtlijn. Overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (11) moet de Commissie ook een evaluatie van deze richtlijn uitvoeren op basis van informatie die door middel van specifieke monitoringregelingen is verzameld, om de daadwerkelijke effecten van de richtlijn en de behoefte aan verdere maatregelen te beoordelen. |
(30) |
Deze richtlijn beoogt ervoor te zorgen dat regels worden vastgesteld om de burgers van de Unie een hoger niveau van veiligheid te bieden door de voorkoming en bestrijding van criminaliteit, overeenkomstig artikel 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Door hun grensoverschrijdende aard treffen terroristische en criminele bedreigingen de Unie als geheel, zodat een Uniebreed antwoord vereist is. Als bankrekeninginformatie en financiële informatie in een lidstaat niet efficiënt wordt gebruikt, zou dit door criminelen (kunnen) worden uitgebuit, hetgeen gevolgen kan hebben in een andere lidstaat. |
(31) |
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verbeteren van de toegang tot informatie door FIE’s en overheidsinstanties verantwoordelijk voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van ernstige strafbare feiten, het vergroten van hun capaciteit om financiële onderzoeken te verrichten en de samenwerking tussen hen te verbeteren, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden, beter op het niveau van de Unie kan worden gerealiseerd, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(32) |
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn wat betreft de machtiging van de lidstaten om inzake aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van hoofdstuk II van deze richtlijn overeenkomsten met derde landen die overeenkomstsluitende partijen zijn bij de Europese Economische Ruimte zijn, voorlopig toe te passen of dergelijke overeenkomsten te sluiten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12). |
(33) |
Besluit 2000/642/JBZ van de Raad moet worden ingetrokken omdat het onderwerp ervan wordt geregeld door andere rechtshandelingen van de Unie, zodat dit besluit niet langer nodig is. |
(34) |
Overeenkomstig artikel 3 van Protocol Nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennisgegeven van hun wens om aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn deel te nemen. |
(35) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol Nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken. |
(36) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13) en heeft op 10 september 2018 een advies uitgebracht, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
1. Deze richtlijn stelt maatregelen vast ter vergemakkelijking van de toegang van bevoegde autoriteiten tot en het gebruik door hen van financiële informatie en bankrekeninginformatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van ernstige strafbare feiten. Zij voorziet ook in maatregelen om de toegang van financiële-inlichtingeneenheden („FIE’s”) tot rechtshandhavingsinformatie met het oog op het voorkomen en bestrijden van het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering en maatregelen om de samenwerking tussen FIE’s te vergemakkelijken.
2. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan:
a) |
Richtlijn (EU) 2015/849 en de daarmee samenhangende bepalingen in het nationale recht, met inbegrip van de organisatorische status van FIE’s volgens het nationale recht en hun operationele onafhankelijkheid en autonomie; |
b) |
kanalen voor de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten of de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten om op grond van het Unie- of het nationale recht informatie te verkrijgen van meldingsplichtige entiteiten; |
c) |
Verordening (EU) 2016/794; |
d) |
de verplichtingen die voortvloeien uit de Unie-instrumenten inzake wederzijdse rechtshulp en wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken, alsook die welke voortvloeien uit Kaderbesluit 2006/960/JBZ. |
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. „centrale registers van bankrekeningen”: de automatische gecentraliseerde mechanismen, zoals centrale registers of centrale elektronische systemen voor gegevensontsluiting, ingesteld overeenkomstig artikel 32 bis, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849;
2. „bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen”: de nationale bureaus die overeenkomstig Besluit 2007/845/JBZ door elke lidstaat worden opgericht of aangewezen;
3. „financiële-inlichtingeneenheid („FIE”)”: een FIE opgericht overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn (EU) 2015/849;
4. „meldingsplichtige entiteiten”: de in artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849 bedoelde entiteiten;
5. „financiële informatie”: elke soort informatie of gegevens, zoals gegevens over financiële activa, geldstromen of financiële zakelijke relaties, waarover FIE’s reeds beschikken voor het voorkomen, opsporen en effectief bestrijden van witwassen van geld en terrorismefinanciering;
6. „rechtshandhavingsinformatie”:
i) |
elke soort informatie of gegevens waarover de bevoegde autoriteiten reeds beschikken in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten; |
ii) |
elke soort informatie of gegevens waarover overheidsinstanties of particuliere entiteiten in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, beschikken en die voor de bevoegde autoriteiten beschikbaar zijn zonder dwangmaatregelen te nemen krachtens het nationale recht; |
dergelijke informatie kan onder meer bestaan uit strafregisters, informatie over onderzoeken, informatie over de bevriezing en inbeslagname van activa of andere onderzoeks- of voorlopige maatregelen, en informatie over veroordelingen en over confiscaties;
7. „bankrekeninginformatie”: de volgende informatie over bank- en betaalrekeningen en kluizen die is opgenomen in de centrale registers van bankrekeningen:
i) |
betreffende de houder van de cliëntenrekening en iedere persoon die zegt namens de cliënt te handelen: de naam, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2015/849, of een uniek identificatienummer; |
ii) |
betreffende de uiteindelijk begunstigde van de houder van de cliëntenrekening: de naam, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2015/849 of een uniek identificatienummer; |
iii) |
betreffende de bank- of betaalrekening: het IBAN-nummer en de datum van de opening en van de sluiting van de rekening; |
iv) |
betreffende de kluis: de naam van de huurder, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849, of een uniek identificatienummer en de duur van de huurperiode; |
8. „witwassen van geld”: de in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad (14) omschreven gedragingen;
9. „gerelateerde basisdelicten”: de in artikel 2, punt 1), van Richtlijn (EU) 2018/1673 bedoelde delicten;
10. „terrorismefinanciering”: de in artikel 11 van Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (15) omschreven gedragingen;
11. „financiële analyse”: de resultaten van de operationele en strategische analyse die reeds door de FIE’s is verricht voor de uitvoering van hun taken overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849;
12. „ernstige strafbare feiten”: de vormen van criminaliteit die worden genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) 2016/794.
Artikel 3
Aanwijzing van bevoegde autoriteiten
1. Elke lidstaat wijst, uit zijn autoriteiten die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, de bevoegde autoriteiten aan die toegang krijgen tot zijn nationale centrale register van bankrekeningen en dit kunnen doorzoeken. Die bevoegde autoriteiten omvatten ten minste de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.
2. Elke lidstaat wijst onder zijn autoriteiten die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, de bevoegde autoriteiten aan die financiële informatie of financiële analyse van de FIE kunnen opvragen en ontvangen.
3. Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op 2 december 2021 zijn op grond van de leden 1 en 2 aangewezen bevoegde autoriteiten mede en stelt de Commissie in kennis van eventuele wijzigingen. De Commissie maakt de kennisgevingen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.
HOOFDSTUK II
TOEGANG VAN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN TOT BANKREKENINGINFORMATIE
Artikel 4
Toegang tot en doorzoeken van bankrekeninginformatie door de bevoegde autoriteiten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig artikel 3, lid 1, aangewezen bevoegde nationale autoriteiten rechtstreeks en onmiddellijk toegang hebben tot bankrekeninginformatie en deze kunnen doorzoeken wanneer dit voor het vervullen van hun taken op het gebied van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van een ernstig strafbaar feit of het ondersteunen van een strafrechtelijk onderzoek naar een ernstig strafbaar feit, inclusief de identificatie, opsporing en bevriezing van vermogensbestanddelen in verband met een dergelijk onderzoek, noodzakelijk is. De toegang en het doorzoeken worden ook als rechtstreeks en onmiddellijk beschouwd, onder meer wanneer de nationale autoriteiten die de centrale registers van bankrekeningen beheren, de bankrekeninginformatie onverwijld door middel van een geautomatiseerd mechanisme doorgeven aan de bevoegde autoriteiten, op voorwaarde dat geen intermediaire instelling de gevraagde gegevens of de te verstrekken informatie kan behandelen.
2. De aanvullende informatie die de lidstaten essentieel achten en in de centrale registers van bankrekeningen opnemen op grond van artikel 32 bis, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849, is niet toegankelijk en doorzoekbaar voor de bevoegde autoriteiten op grond van deze richtlijn.
Artikel 5
Voorwaarden voor toegang en doorzoeken door de bevoegde autoriteiten
1. De toegang tot en het doorzoeken van bankrekeninginformatie overeenkomstig artikel 4 wordt alleen per geval verricht door het personeel van elke bevoegde autoriteit dat specifiek is aangewezen en gemachtigd om die taken uit te voeren.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de aangewezen bevoegde autoriteiten hoge professionele normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming handhaaft, zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de gegevens overeenkomstig hoge technologische normen worden vastgesteld met het oog op de toegang en het overeenkomstig artikel 4 doorzoeken door de bevoegde autoriteiten van bankrekeninginformatie.
Artikel 6
Monitoring van toegang en doorzoeken door de bevoegde autoriteiten
1. De lidstaten bepalen dat de autoriteiten die de centrale registers van bankrekeningen beheren, erop toezien dat er logbestanden telkens worden bijgehouden van elke toegang tot en het doorzoeken van bankrekeninginformatie door de aangewezen bevoegde autoriteiten. In de logbestanden wordt met name het volgende vermeld:
a) |
het referentiekenmerk van het nationale bestand; |
b) |
de datum en het tijdstip van de zoekopdracht; |
c) |
het soort gegevens dat is gebruikt om de zoekopdracht te starten; |
d) |
de unieke identificatienummers van de resultaten; |
e) |
de naam van de aangewezen bevoegde autoriteit die het register raadpleegt; |
f) |
de unieke gebruikersidentificatie van de functionaris die de zoekopdracht heeft verricht en, waar van toepassing, van de functionaris die de zoekopdracht heeft gegeven en, voor zover mogelijk, de unieke gebruikersidentificatie van de ontvanger van de resultaten van de zoekopdracht. |
2. De logbestanden worden regelmatig gecontroleerd door de functionarissen voor gegevensbescherming voor de centrale registers van bankrekeningen. De logbestanden worden op verzoek ook ter beschikking gesteld van de bevoegde toezichthoudende autoriteit die is opgericht overeenkomstig artikel 41 van Richtlijn (EU) 2016/680.
3. De logbestanden worden uitsluitend gebruikt voor het monitoren van de gegevensbescherming, onder meer door de toelaatbaarheid van een verzoek en de rechtmatigheid van de gegevensverwerking te controleren, en voor het waarborgen van de gegevensbeveiliging. De logbestanden worden met passende maatregelen tegen ongeoorloofde toegang beschermd en vijf jaar na het aanleggen ervan gewist, tenzij zij nodig zijn voor aangevangen monitoringprocedures.
4. De lidstaten zien erop toe dat de autoriteiten die gecentraliseerde registers van bankrekeningen beheren passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het personeel op de hoogte is van het geldende Unierecht en nationale recht, met inbegrip van de toepasselijke gegevensbeschermingsregels. Dergelijke maatregelen houden onder meer gespecialiseerde opleidingsprogramma’s in.
HOOFDSTUK III
UITWISSELING VAN INFORMATIE TUSSEN BEVOEGDE AUTORITEITEN EN FIE’S EN TUSSEN FIE’S ONDERLING
Artikel 7
Verzoeken om informatie van de bevoegde autoriteiten aan een FIE
1. Met inachtneming van de nationale procedurele waarborgen zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn nationale FIE moet samenwerken met zijn in artikel 3, lid 2, bedoelde aangewezen bevoegde nationale autoriteiten en tijdig moet kunnen antwoorden op gemotiveerde verzoeken om financiële informatie of financiële analyse van die aangewezen bevoegde autoriteiten, indien die financiële informatie of financiële analyse in het betrokken geval nodig is, wanneer het verzoek is ingegeven door aangelegenheden in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten.
2. Indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een negatief effect zou hebben op lopende onderzoeken of analyses, of, in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer openbaarmaking van de informatie duidelijk niet in verhouding zou staan tot de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of niet relevant zou zijn voor de doeleinden waarvoor de informatie is gevraagd, is de FIE niet verplicht het verzoek in te willigen.
3. Voor elk gebruik voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden is de voorafgaande toestemming van die FIE noodzakelijk. FIE’s motiveren naar behoren elke weigering om op een verzoek als bedoeld in lid 1 te reageren.
4. Het besluit betreffende de verstrekking van informatie blijft de bevoegdheid van de FIE.
5. De aangewezen bevoegde autoriteiten kunnen de van de FIE ontvangen financiële informatie en financiële analyse verwerken voor de specifieke doeleinden van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten anders dan de doeleinden waarvoor persoonsgegevens worden verzameld overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/680.
Artikel 8
Verzoeken om informatie van een FIE aan de bevoegde autoriteiten
Met inachtneming van de nationale procedurele waarborgen en naast de toegang tot informatie voor FIE’s, als bepaald in artikel 32, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn aangewezen bevoegde autoriteiten tijdig per geval moeten antwoorden op verzoeken om rechtshandhavingsinformatie van zijn nationale FIE wanneer die informatie nodig is voor het voorkomen, opsporen en bestrijden van witwassen van geld, daaraan gerelateerde basisdelicten en terrorismefinanciering.
Artikel 9
Uitwisseling van informatie tussen FIE’s van verschillende lidstaten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE’s in uitzonderlijke en urgente gevallen gerechtigd zijn tot het uitwisselen van financiële informatie of financiële analyse die relevant kan zijn voor de verwerking of analyse van informatie in verband met terrorisme of aan terrorisme verbonden georganiseerde criminaliteit.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat FIE’s, in de in lid 1 bedoelde gevallen en met inachtneming van hun operationele beperkingen, trachten die informatie snel uit te wisselen.
Artikel 10
Uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten
1. Met inachtneming van de nationale procedurele waarborgen zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn op grond van artikel 3, lid 2, aangewezen bevoegde autoriteiten in staat zijn om op verzoek, per geval, financiële informatie en financiële analyse die de FIE van hun lidstaat heeft verstrekt, uit te wisselen met een aangewezen bevoegde autoriteit in een andere lidstaat, wanneer die financiële informatie of financiële analyse noodzakelijk is voor de voorkoming, opsporing en bestrijding van witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering.
Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn aangewezen bevoegde autoriteiten de op grond van dit artikel uitgewisselde financiële informatie of financiële analyse alleen gebruiken voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt
Elke lidstaat zorgt ervoor dat voor het meedelen van financiële informatie of financiële analyse die door zijn aangewezen bevoegde autoriteiten is verkregen van de FIE van die lidstaat, aan een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling, en voor het gebruik van die informatie voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden, de voorafgaande instemming noodzakelijk is van de FIE, die de informatie heeft verstrekt.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat een overeenkomstig dit artikel ingediend verzoek en het antwoord daarop worden verzonden via specifieke beveiligde elektronische communicatiemiddelen die een hoog niveau van gegevensbeveiliging garanderen.
HOOFDSTUK IV
UITWISSELING VAN INFORMATIE MET EUROPOL
Artikel 11
Verstrekking van bankrekeninginformatie aan Europol
Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten gerechtigd zijn om via de nationale Europol-eenheid of, indien de betrokken lidstaat dat toestaat, via rechtstreekse contacten met Europol, te antwoorden op naar behoren gemotiveerde verzoeken met betrekking tot bankrekeninginformatie die het bij Europol per geval, binnen de grenzen van zijn bevoegdheden en voor de vervulling van zijn taken indient. Artikel 7, leden 6 en 7, van Verordening (EU) 2016/794 zijn van toepassing.
Artikel 12
Uitwisseling van informatie tussen Europol en de FIE’s
1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn FIE gerechtigd is te antwoorden op naar behoren gemotiveerde verzoeken die Europol, indient via de nationale Europol-eenheid of indien de betrokken lidstaat dat toestaat via rechtstreekse contacten tussen de FIE en Europol. Dergelijke verzoeken hebben betrekking tot financiële informatie en financiële analyse, en worden per geval binnen de grenzen van de bevoegdheden van Europol en voor de vervulling van zijn taken, ingediend.
2. Artikel 32, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849 en artikel 7, leden 6 en 7, van Verordening (EU) 2016/794 zijn van toepassing op de uitwisselingen op grond van dit artikel.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat een niet-inwilliging van het verzoek naar behoren wordt gemotiveerd.
Artikel 13
Gedetailleerde regelingen voor de uitwisseling van informatie
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de uitwisselingen van informatie op grond van de artikelen 10 en 11 van deze Richtlijn, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794, elektronisch geschieden via:
a) |
SIENA of de opvolger daarvan, in de taal die in het kader van SIENA gebruikelijk is, of |
b) |
in voorkomend geval via FIU.net of de opvolger daarvan. |
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de uitwisseling van informatie uit hoofde van artikel 12, lid 1, tijdig geschiedt, en dat in dat verband de door Europol ingediende verzoeken om informatie worden behandeld alsof zij van een andere FIE komen.
Artikel 14
Gegevensbeschermingsvereisten
1. De verwerking van persoonsgegevens in verband met bankrekeninginformatie, financiële informatie en financiële analyse als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van deze richtlijn geschiedt overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2016/794 en wordt alleen verricht door het personeel dat bij Europol specifiek is aangewezen en gemachtigd om die taken uit te voeren.
2. Europol stelt de overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EU) 2016/794 benoemde functionaris voor gegevensbescherming in kennis van elke uitwisseling van informatie op grond van de artikelen 11, 12 en 13 van deze richtlijn.
HOOFDSTUK V
AANVULLENDE BEPALINGEN IN VERBAND MET DE VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS
Artikel 15
Toepassingsgebied
Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op aangewezen bevoegde autoriteiten en FIE’s ten aanzien van de uitwisseling van informatie op grond van hoofdstuk III en ten aanzien van de uitwisseling van financiële informatie en financiële analyse waarbij de nationale Europol-eenheden betrokken zijn op grond van hoofdstuk IV.
Artikel 16
Verwerking van gevoelige persoonsgegevens
1. De verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of vakbondslidmaatschap kan blijken, of van gegevens betreffende de gezondheid, het seksleven of de seksuele gerichtheid van een natuurlijke persoon, mag alleen worden toegestaan indien passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkene in acht worden genomen overeenkomstig de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming.
2. Alleen specifiek opgeleid en specifiek door de verwerkingsverantwoordelijke gemachtigd personeel mag de in lid 1 bedoelde gegevens raadplegen en verwerken onder leiding van de functionaris voor gegevensbescherming.
Artikel 17
Bewaren van gegevens betreffende verzoeken om informatie
De lidstaten zorgen ervoor dat gegevens worden bewaard betreffende verzoeken om informatie op grond van deze richtlijn. Ten minste de volgende gegevens worden bewaard:
a) |
de naam en contactgegevens van de organisatie die en het personeelslid dat om informatie verzoekt en, voor zover mogelijk, van de ontvanger van de resultaten van de zoekopdracht; |
b) |
de verwijzing naar de nationale zaak in verband waarmee om de informatie wordt verzocht; |
c) |
het onderwerp van de verzoeken; en |
d) |
de eventuele uitvoeringsmaatregelen voor die verzoeken. |
De gegevens worden gedurende een periode van vijf jaar na het aanleggen ervan bewaard en worden uitsluitend gebruikt om de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens te controleren. De betrokken autoriteiten stellen alle bewaarde gegevens op verzoek aan de nationale toezichthoudende autoriteit ter beschikking.
Artikel 18
Beperking van de rechten van betrokkenen
De lidstaten kunnen wetgevingsmaatregelen vaststellen om de rechten van betrokkenen op inzage van hun uit hoofde van deze richtlijn verwerkte persoonsgegevens geheel of gedeeltelijk te beperken overeenkomstig artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 of artikel 15, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/680, naargelang het geval.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 19
Monitoring
1. De lidstaten beoordelen de doeltreffendheid van hun systemen ter bestrijding van ernstige strafbare feiten door uitvoerige statistieken bij te houden.
2. Uiterlijk op 1 februari 2020 stelt de Commissie een gedetailleerd programma op voor de monitoring van de output, resultaten en effecten van deze richtlijn.
In dat programma wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en andere noodzakelijke bewijsstukken zullen worden verzameld. In het programma wordt tevens aangegeven welke actie de Commissie en de lidstaten moeten ondernemen om de gegevens en andere bewijsstukken te verzamelen en te analyseren.
De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens en andere bewijsstukken die voor de monitoring nodig zijn.
3. De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten in ieder geval de volgende informatie:
a) |
het aantal overeenkomstig artikel 4 door de aangewezen bevoegde autoriteiten verrichte zoekopdrachten; |
b) |
gegevens over het aantal door elke autoriteit uit hoofde van deze richtlijn gedane verzoeken, het aan deze verzoeken gegeven gevolg, het aantal onderzochte gevallen, het aantal vervolgde personen en het aantal wegens ernstige strafbare feiten veroordeelde personen, wanneer dergelijke informatie beschikbaar is; |
c) |
gegevens over de tijd die een autoriteit nodig heeft om na de ontvangst van het verzoek op het verzoek te antwoorden; |
d) |
indien beschikbaar, gegevens over de kosten van de personele middelen of IT-middelen die worden ingezet voor binnenlandse en grensoverschrijdende verzoeken in het kader van deze richtlijn. |
4. De lidstaten organiseren de productie en verzameling van de statistieken en geven de in lid 3 bedoelde statistieken jaarlijks aan de Commissie door.
Artikel 20
Verhouding tot andere instrumenten
1. Deze richtlijn belet de lidstaten niet onderling bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen te handhaven of te sluiten betreffende de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten, voor zover deze overeenkomsten of regelingen verenigbaar zijn met het recht van de Unie, en met name met deze richtlijn.
2. Deze richtlijn laat verplichtingen en verbintenissen van lidstaten of de Unie uit hoofde van bestaande bilaterale of multilaterale overeenkomsten met derde landen onverlet.
3. Onverminderd de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten overeenkomstig het Unierecht stellen de lidstaten de Commissie in kennis van hun voornemen inzake het openen van onderhandelingen over, en inzake het sluiten van, overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen die overeenkomstsluitende partijen zijn bij de Europese Economische Ruimte over onder hoofdstuk II van deze richtlijn vallende aangelegenheden.
Indien de Commissie, binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving dat een lidstaat voornemens is de in de eerste alinea bedoelde onderhandelingen te openen, besluit dat de onderhandelingen waarschijnlijk Uniebeleid ter zake zullen ondermijnen of tot een met het recht van de Unie onverenigbare overeenkomst zullen leiden, stelt zij de lidstaat daarvan in kennis.
De lidstaten informeren de Commissie regelmatig over dit soort onderhandelingen en nodigen haar uit om aan die onderhandelingen als waarnemer deel te nemen.
De lidstaten worden gemachtigd om de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten voorlopig toe te passen of te sluiten, mits die verenigbaar zijn met het recht van de Unie en het voorwerp en het doel van het betrokken beleid van de Unie niet schaden. De Commissie stelt dergelijke machtigingsbesluiten vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 22 bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 21
Evaluatie
1. Uiterlijk op 2 augustus 2024 en vervolgens om de drie jaar stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van deze richtlijn en legt zij dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Het verslag wordt openbaar gemaakt.
2. Overeenkomstig artikel 65, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849 beoordeelt de Commissie de belemmeringen en mogelijkheden voor nauwere samenwerking tussen FIE’s in de Unie, met inbegrip van de mogelijkheid en wenselijkheid om een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme in te stellen.
3. Uiterlijk op 2 augustus 2024 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit om de noodzaak en de evenredigheid te beoordelen van het uitbreiden van de definitie van financiële informatie tot om het even welk soort informatie of gegevens die worden bijgehouden door overheidsinstanties of meldingsplichtige entiteiten en die ter beschikking staan van FIE’s zonder dat er dwangmaatregelen moeten worden genomen uit hoofde van het nationale recht, en dient zij indien passend een wetgevingsvoorstel in.
4. Uiterlijk op 2 augustus 2024 maakt de Commissie een beoordeling van de mogelijkheden en uitdagingen die verbonden zijn aan een uitbreiding van de uitwisseling van financiële informatie of financiële analyse tussen FIE’s binnen de Unie tot andere ernstige strafbare feiten dan terrorisme of aan terrorisme verbonden georganiseerde criminaliteit.
5. Niet eerder dan 2 augustus 2027 verricht de Commissie een evaluatie van deze richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de belangrijkste bevindingen. Het verslag omvat ook een evaluatie van de wijze waarop de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten en beginselen zijn geëerbiedigd.
6. Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel verstrekken de lidstaten de benodigde informatie aan de Commissie. De Commissie houdt rekening met de door de lidstaten overeenkomstig artikel 19 verstrekte statistieken en kan de lidstaten en de toezichthoudende autoriteiten om aanvullende informatie verzoeken.
Artikel 22
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 23
Omzetting
De lidstaten doen uiterlijk op 1 augustus 2021 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 24
Intrekking van Besluit 2000/642/JBZ
Besluit 2000/642/JBZ wordt ingetrokken met ingang van 1 augustus 2021.
Artikel 25
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 26
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
A. TAJANI
Voor de Raad
De voorzitter
G. CIAMBA
(1) PB C 367 van 10.10.2018, blz. 84.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 juni 2019.
(3) Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(4) Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).
(5) Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).
(6) Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).
(7) Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(8) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(9) Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
(10) Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 103).
(11) Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(12) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(13) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(14) Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld, (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 22).
(15) Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).