Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017L2397

    Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 345 van 27.12.2017, p. 53–86 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 03/03/2022

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2017/2397/oj

    27.12.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 345/53


    RICHTLIJN (EU) 2017/2397 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 12 december 2017

    betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van de Raad

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De Richtlijnen 91/672/EEG (3) en 96/50/EG (4) van de Raad vormen de eerste stappen op weg naar de harmonisering en erkenning van beroepskwalificaties voor bemanningsleden in de binnenvaart.

    (2)

    De eisen voor bemanningsleden die de Rijn bevaren vallen buiten het toepassingsgebied van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG en worden vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR), overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn.

    (3)

    Richtlijn 2005/36/EG (5) van het Europees Parlement en de Raad geldt voor andere binnenvaartberoepen dan schippers. De wederzijdse erkenning van diploma’s en certificaten krachtens Richtlijn 2005/36/EG is echter niet volledig afgestemd op de regelmatige en frequente grensoverschrijdende activiteiten die verband houden met binnenvaartberoepen en die met name uitgevoerd worden op binnenwateren die in verbinding staan met binnenwateren van een andere lidstaat.

    (4)

    Uit een evaluatieonderzoek van de Commissie in 2014 bleek dat de beperking van het toepassingsgebied van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG tot schippers, en het gebrek aan automatische erkenning van vaarbewijzen die overeenkomstig deze richtlijnen op de Rijn zijn afgegeven, een belemmering vormen voor de mobiliteit van bemanningsleden in de binnenvaart.

    (5)

    Om de mobiliteit te bevorderen en om de veiligheid van de scheepvaart en de bescherming van mensenlevens en het milieu te waarborgen, is het essentieel dat dekbemanningsleden, en in het bijzonder personen die bij noodsituaties aan boord van passagiersvaartuigen de leiding hebben en personen die betrokken zijn bij het bunkeren van vaartuigen die op vloeibaar aardgas varen, over certificaten beschikken om hun kwalificaties te staven. Met het oog op een doeltreffende handhaving dienen zij deze certificaten bij zich te hebben tijdens de uitoefening van hun beroep. Die overwegingen gelden ook voor jongeren, voor wie het belangrijk is dat hun veiligheid en gezondheid op het werk worden beschermd overeenkomstig Richtlijn 94/33/EG van de Raad (6).

    (6)

    Het besturen van vaartuigen voor sportieve of recreatieve doeleinden, het bedienen van veerboten die niet zelfstandig varen en het besturen van vaartuigen voor de strijdkrachten en de hulpdiensten zijn activiteiten waarvoor niet dezelfde kwalificaties vereist zijn als voor de beroepsvaart voor goederen- en personenvervoer. Personen die deze activiteiten uitvoeren, dienen derhalve niet onder deze richtlijn te vallen.

    (7)

    Schippers die in omstandigheden varen waaraan een bepaald veiligheidsrisico verbonden is, dienen specifieke vergunningen te bezitten, met name voor het varen met grote konvooien, het varen met vaartuigen die op vloeibaar aardgas varen, het varen bij verminderde zichtbaarheid, het bevaren van binnenwateren van maritieme aard of het bevaren van waterwegen waaraan specifieke risico’s voor de scheepvaart verbonden zijn. Teneinde dergelijke vergunningen te verkrijgen, moeten schippers verplicht worden aan te tonen dat zij over specifieke aanvullende competenties beschikken.

    (8)

    Met het oog op het garanderen van de veiligheid van de scheepvaart moeten de lidstaten overeenkomstig geharmoniseerde criteria vaststellen welke binnenwateren van maritieme aard zijn. De competentievereisten voor het besturen van vaartuigen op deze waterwegen moeten op het niveau van de Unie worden bepaald. Zonder de mobiliteit van schippers onnodig te beperken, moeten de lidstaten, indien dit nodig is om de veiligheid van de scheepvaart te garanderen, overeenkomstig geharmoniseerde criteria en procedures en op grond van deze richtlijn tevens kunnen vaststellen, waar nodig in samenwerking met de betrokken Europese riviercommissie, welke waterwegen specifieke risico’s voor de scheepvaart inhouden. In dergelijke gevallen moeten de hiermee verband houdende competentievereisten op het nationale niveau worden vastgesteld.

    (9)

    Om bij te dragen aan de mobiliteit van personen die betrokken zijn bij het bedienen van vaartuigen in de Unie en overwegende dat alle overeenkomstig deze richtlijn afgegeven kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken aan vereiste minimumnormen overeenkomstig geharmoniseerde criteria moeten voldoen, dienen de lidstaten de overeenkomstig deze richtlijn gecertificeerde beroepskwalificaties te erkennen. Bijgevolg moeten de houders van dergelijke kwalificaties hun beroep op alle binnenwateren van de Unie kunnen uitoefenen.

    (10)

    Gezien het gebrek aan grensoverschrijdende activiteiten op bepaalde nationale binnenwateren en om kosten te besparen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om kwalificatiecertificaten van de Unie niet verplicht te maken op nationale binnenwateren die niet in verbinding staan met een bevaarbaar binnenwater in een andere lidstaat. Certificaten van de Unie moeten echter toegang verlenen tot vaaractiviteiten op die niet in verbinding staande binnenwateren.

    (11)

    Richtlijn 2005/36/EG blijft van toepassing voor dekbemanningsleden die zijn vrijgesteld van de verplichting over een overeenkomstig deze richtlijn afgegeven kwalificatiecertificaat van de Unie te beschikken, en blijft ook van toepassing voor kwalificaties voor de binnenvaart die niet onder deze richtlijn vallen.

    (12)

    Indien lidstaten vrijstellingen verlenen van de verplichting over een kwalificatiecertificaat van de Unie te beschikken, moeten zij kwalificatiecertificaten erkennen voor personen die actief zijn op hun nationale binnenwateren welke niet in verbinding staan met het vaarwegennet van een andere lidstaat waar de vrijstelling wordt verleend. Die lidstaten moeten er ook voor zorgen dat, met betrekking tot die binnenvaart, de gegevens betreffende vaartijden en trajecten worden gevalideerd in de dienstboekjes van personen die in het bezit zijn van een kwalificatiecertificaat indien het bemanningslid hierom verzoekt. Voorts moeten die lidstaten passende maatregelen en sancties treffen en handhaven ter voorkoming van fraude en andere onrechtmatige praktijken met kwalificatiecertificaten van de Unie en met dienstboekjes op die niet in verbinding staande binnenwateren.

    (13)

    De lidstaten die vrijstellingen verlenen van de verplichting over een kwalificatiecertificaat van de Unie te beschikken, moeten de mogelijkheid hebben om kwalificatiecertificaten van de Unie te schorsen voor personen die actief zijn op hun nationale binnenwateren welke niet in verbinding staan met het vaarwegennet van een andere lidstaat waar de vrijstelling wordt verleend.

    (14)

    Een lidstaat waarvan geen van de binnenwateren in verbinding staat met het vaarwegennet van een andere lidstaat, die besluit geen kwalificatiecertificaten van de Unie af te geven overeenkomstig deze richtlijn, zouden onevenredige en onnodige verplichtingen worden opgelegd indien hij alle bepalingen van deze richtlijn zou moeten omzetten en uitvoeren. Zolang een dergelijke lidstaat besluit geen kwalificatiecertificaten van de Unie af te geven, moet hij derhalve worden vrijgesteld van de verplichting om de bepalingen in verband met de certificering van kwalificaties om te zetten en uit te voeren. Een dergelijke lidstaat moet het kwalificatiecertificaat van de Unie evenwel op zijn grondgebied erkennen om de mobiliteit van werknemers binnen de Unie te bevorderen, de administratieve lasten in verband met arbeidsmobiliteit te beperken en de aantrekkelijkheid van het beroep te vergroten.

    (15)

    In een aantal lidstaten is de binnenvaart een niet frequente activiteit die alleen een lokaal of seizoensmatig karakter heeft, in binnenwateren die niet in verbinding staan met andere lidstaten. Hoewel het beginsel van de erkenning van bevoegdheidsbewijzen overeenkomstig deze richtlijn eveneens in die lidstaten moet worden nageleefd, moeten de administratieve lasten in proportie zijn. Uitvoeringsinstrumenten zoals databanken en registers zouden een aanzienlijke administratieve last veroorzaken zonder een echt voordeel op te leveren, aangezien de informatiestroom tussen de lidstaten ook kan worden gerealiseerd door andere vormen van samenwerking. Daarom is het gerechtvaardigd de betrokken lidstaten toe te staan slechts het minimum aan bepalingen om te zetten dat nodig is voor de erkenning van de bevoegdheidsbewijzen die worden afgegeven in overeenstemming met deze richtlijn.

    (16)

    In bepaalde lidstaten is binnenvaart technisch niet mogelijk. Die lidstaten verplichten deze richtlijn om te zetten zou daarom voor deze lidstaten onevenredig veel administratieve lasten meebrengen.

    (17)

    De binnenvaartsector moet kunnen voorzien in programma’s die erop gericht zijn werknemers boven de vijftig jaar vast te houden en de vaardigheden en de inzetbaarheid van jongeren te verbeteren.

    (18)

    De Commissie moet voor een gelijk speelveld zorgen voor alle bemanningsleden die in de Unie hun beroep uitoefenen op exclusieve en regelmatige basis, en moet een einde maken aan elke neerwaartse ontwikkeling in salarissen, alsook aan discriminatie op grond van nationaliteit, verblijfplaats of vlaggenstaat.

    (19)

    Gezien de sinds 2003 bestaande samenwerking tussen de Unie en de CCR, die heeft geleid tot de instelling van het Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart (Cesni) onder auspiciën van de CCR, en teneinde het wetgevingskader voor beroepskwalificaties in Europa te stroomlijnen, moeten kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken die zijn afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, waarin eisen zijn opgenomen die identiek zijn aan die in deze richtlijn, geldig zijn op alle binnenwateren in de Unie. Dergelijke door derde landen afgegeven kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken moeten in de Unie worden erkend, onder voorwaarde van wederkerigheid.

    (20)

    Het is van belang dat werkgevers de sociale en arbeidswetgeving toepassen van de lidstaat waar de activiteit plaatsvindt wanneer zij in de Unie dekbemanningsleden in dienst nemen met in derde landen afgegeven en door de verantwoordelijke autoriteiten van de Unie erkende kwalificatiecertificaten, dienstboekjes of logboeken.

    (21)

    Om nog meer belemmeringen voor de arbeidsmobiliteit weg te nemen en de wetgevingskaders voor de beroepskwalificaties in Europa verder te stroomlijnen, kunnen kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken die door een derde land zijn afgegeven op basis van vereisten die identiek zijn aan de vereisten in deze richtlijn ook op alle waterwegen van de Unie worden erkend, na beoordeling door de Commissie en de erkenning door dat derde land van de overeenkomstig deze richtlijn afgegeven documenten.

    (22)

    De lidstaten mogen alleen kwalificatiecertificaten afgeven aan personen die voldoen aan de minimumeisen inzake competentieniveau, minimumleeftijd, medische geschiktheid en de vereiste vaaruren voor het verkrijgen van een specifieke kwalificatie.

    (23)

    Het is van belang dat de Commissie en de lidstaten jongeren aanmoedigen beroepskwalificaties op het gebied van de binnenvaart te verwerven, en dat de Commissie en de lidstaten specifieke maatregelen nemen om activiteiten van de sociale partners op dit gebied te ondersteunen.

    (24)

    Om de wederzijdse erkenning van kwalificaties te waarborgen, moeten kwalificatiecertificaten gebaseerd zijn op de voor het bedienen van vaartuigen vereiste competenties. De lidstaten dienen te waarborgen dat personen die een kwalificatiecertificaat ontvangen, beschikken over het overeenkomstige minimumcompetentieniveau, gecontroleerd middels een passende beoordeling. Dergelijke beoordelingen zouden de vorm kunnen aannemen van een administratief examen, of zouden deel kunnen uitmaken van een goedgekeurd opleidingsprogramma dat wordt uitgevoerd overeenkomstig gemeenschappelijke normen, teneinde voor verschillende kwalificaties in alle lidstaten een vergelijkbaar minimumcompetentieniveau te waarborgen.

    (25)

    Wanneer schippers de binnenwateren van de Unie bevaren, moeten zij de kennis over de regels voor het verkeer op de binnenwateren, zoals de Europese code voor de binnenvaart (CEVNI) of andere toepasselijke verkeersregelingen, en over de toepasselijke regels voor het bemannen van vaartuigen, met inbegrip van de regels over rusttijden, kunnen toepassen, zoals vastgesteld in Uniewetgeving of nationale wetgeving, of in op regionaal niveau overeengekomen specifieke regelingen, zoals het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn.

    (26)

    Vanwege de verantwoordelijkheid met betrekking tot de veiligheid bij de uitoefening van het beroep van schipper, het varen met behulp van radar en het bunkeren van of varen met vaartuigen die op vloeibaar aardgas varen, moet via praktijkexamens worden gecontroleerd of de kandidaat daadwerkelijk over het vereiste competentieniveau beschikt. Dergelijke praktijkexamens zouden kunnen worden uitgevoerd met behulp van goedgekeurde simulatoren, om de competentiebeoordeling verder te vergemakkelijken.

    (27)

    Vaardigheden om de boordradio te bedienen zijn van cruciaal belang voor de veiligheid van de binnenvaart. Het is belangrijk dat de lidstaten de leden van de dekbemanning die mogelijk een vaartuig zullen moeten besturen, aanmoedigen opleiding te volgen en certificering te verkrijgen met betrekking tot het gebruik van die radio’s. Voor schippers en stuurlui moeten die opleiding en certificering verplicht worden gesteld.

    (28)

    Opleidingsprogramma’s moeten worden goedgekeurd, om er zeker van te zijn dat de programma’s voldoen aan de gemeenschappelijke minimumvereisten inzake inhoud en organisatie. Hierdoor kunnen onnodige belemmeringen voor de toegang tot het beroep worden opgeheven, door te voorkomen dat degenen die de benodigde vaardigheden reeds tijdens hun beroepsopleiding hebben verworven, onnodige aanvullende examens moeten afleggen. Goedgekeurde opleidingsprogramma’s kunnen bovendien de toegang van werknemers met eerdere ervaring uit andere sectoren tot een beroep in de binnenvaart vergemakkelijken, omdat zij in aanmerking kunnen komen voor speciale opleidingsprogramma’s waarin rekening wordt gehouden met de competenties waarover zij reeds beschikken.

    (29)

    Teneinde de mobiliteit van schippers verder te vergemakkelijken, moeten de lidstaten, met de instemming van de lidstaat waar het binnenwatertraject met specifieke risico’s zich bevindt, de competenties kunnen beoordelen die nodig zijn voor het bevaren van dat specifieke binnenwatertraject.

    (30)

    De vaartijd moet worden gecontroleerd aan de hand van gevalideerde aantekeningen in dienstboekjes. Om deze controle mogelijk te maken, dienen de lidstaten dienstboekjes en logboeken af te geven en ervoor te zorgen dat de reizen van vaartuigen in de logboeken worden geregistreerd. De medische geschiktheid van een kandidaat moet worden vastgesteld door een erkende arts.

    (31)

    Indien voor het laden en lossen actieve scheepvaartoperaties nodig zijn, zoals baggerwerkzaamheden of manoeuvres tussen laad- en losplaats, moeten de lidstaten de tijd die daarvoor nodig is als vaartijd beschouwen en dienovereenkomstig registreren.

    (32)

    Wanneer de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet de verwerking van persoonsgegevens met zich meebrengen, moet die worden uitgevoerd volgens de regelgeving van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de Verordeningen (EG) nr. 45/2001 (7) en (EU) 2016/679 (8) van het Europees Parlement en de Raad.

    (33)

    Mede met het oog op een efficiënte administratie voor kwalificatiecertificaten dienen de lidstaten de bevoegde autoriteiten aan te wijzen die belast worden met de uitvoering van deze richtlijn en registers aan te leggen voor de registratie van gegevens over kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken. Om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en met de Commissie te faciliteren met het oog op de uitvoering, handhaving en evaluatie van deze richtlijn, alsook voor statistische doeleinden, de instandhouding van de veiligheid en het navigatiecomfort, dienen de lidstaten dergelijke informatie, met inbegrip van gegevens over de kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken, te rapporteren door deze op te nemen in een door de Commissie beheerde gegevensbank. De Commissie moet deze gegevensbank beheren volgens de beginselen van de bescherming van persoonsgegevens.

    (34)

    De autoriteiten, ook autoriteiten in derde landen, die kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken afgeven volgens regels die identiek zijn aan die in deze richtlijn, verwerken persoonsgegevens. De autoriteiten die betrokken zijn bij de uitvoering en de handhaving van deze richtlijn en, in voorkomend geval, internationale organisaties die deze identieke regels hebben opgesteld, moeten ook toegang krijgen tot de door de Commissie beheerde gegevensbank, met het oog op de evaluatie van deze richtlijn, voor statistische doeleinden, voor de instandhouding van de veiligheid, voor het verzekeren van de vlotte scheepvaart en om de uitwisseling van informatie tussen die autoriteiten te faciliteren. Deze toegang moet echter gebonden zijn aan een adequaat niveau van gegevensbescherming, met name waar het gaat om persoonsgegevens, en, in het geval van derde landen en internationale organisaties, ook aan het wederkerigheidsbeginsel.

    (35)

    Met het oog op de verdere modernisering van de binnenwatersector en de beperking van de administratieve lasten en het minder fraudegevoelig maken van documenten, moet de Commissie, met inachtneming van het beginsel van betere regelgeving, overwegen te bezien of de papieren versie van kwalificatiecertificaten van de Unie, dienstboekjes en logboeken kan worden vervangen door elektronische documenten zoals elektronische beroepskaarten en elektronische scheepspapieren.

    (36)

    Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om zich, waar passend, te kunnen verzetten tegen de geplande vaststelling door een lidstaat van competentievereisten betreffende specifieke risico’s op bepaalde binnenwatertrajecten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9).

    (37)

    Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van modellen voor de afgifte van kwalificatiecertificaten van de Unie, praktijkdiploma’s, dienstboekjes en logboeken en het nemen van besluiten inzake erkenning overeenkomstig artikel 10. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

    (38)

    Om geharmoniseerde minimumnormen voor de certificering van kwalificaties vast te stellen en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van deze richtlijn door de Commissie te vergemakkelijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het bepalen van competentienormen, normen voor medische geschiktheid, normen voor praktijkexamens, normen voor de goedkeuring van simulatoren en normen waarin de kenmerken en voorwaarden zijn gedefinieerd voor het gebruik van de door de Commissie te beheren gegevensbank, waarin een kopie van de belangrijkste gegevens in verband met kwalificatiecertificaten van de Unie, dienstboekjes, logboeken en erkende documenten wordt opgenomen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden de nodige raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (10). Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan het opstellen van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (39)

    Overgangsmaatregelen moeten niet alleen een oplossing bieden voor het probleem van certificaten die overeenkomstig Richtlijn 96/50/EG, het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn of bepaalde nationale wetgeving zijn afgegeven aan schippers, maar ook voor het probleem van certificaten die zijn afgegeven aan andere categorieën dekbemanningsleden die onder deze richtlijn vallen. Die maatregelen moeten eerder verleende bevoegdheden zo veel mogelijk beschermen en ervoor zorgen dat geschoolde bemanningsleden over een redelijke termijn beschikken om een kwalificatiecertificaat van de Unie aan te vragen. Die maatregelen dienen derhalve te voorzien in een adequate termijn waarin die certificaten op die binnenwateren van de Unie kunnen blijven worden gebruikt waarop deze vóór het einde van de omzettingsperiode geldig waren. Die maatregelen moeten voor al deze certificaten ook voorzien in een systeem voor de overgang naar de nieuwe regels, met name waar het gaat om reizen van lokaal belang.

    (40)

    De harmonisering van wetgeving op het gebied van beroepskwalificaties in de binnenvaart in Europa wordt vergemakkelijkt door nauwe samenwerking tussen de Unie en de CCR, en door de ontwikkeling van normen door het Cesni. Het Cesni, dat openstaat voor deskundigen uit alle lidstaten, stelt normen vast op het gebied van de binnenvaart, onder meer normen inzake beroepskwalificaties. Europese riviercommissies, bevoegde internationale organisaties, sociale partners en beroepsorganisaties moeten ten volle worden betrokken bij het ontwerpen en opstellen van Cesni-normen. Indien de in deze richtlijn gestelde voorwaarden zijn vervuld, dient de Commissie te refereren aan de Cesni-normen wanneer zij uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen vaststelt in overeenstemming met deze richtlijn.

    (41)

    Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader voor de erkenning van minimumberoepskwalificaties voor de binnenvaart, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (42)

    Met het oog op een beter evenwicht tussen mannen en vrouwen in de binnenwatersector moet de toegang van vrouwen tot de kwalificaties en het beroep worden bevorderd.

    (43)

    Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de informatie die de lidstaten bij de omzetting van een richtlijn aan de Commissie moeten verstrekken, duidelijk en nauwkeurig zijn. Dat geldt ook voor deze richtlijn die voorziet in een gerichte aanpak voor de omzetting.

    (44)

    De Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG moeten derhalve worden ingetrokken,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Onderwerp

    In deze richtlijn worden de voorwaarden en procedures vastgesteld voor de certificering van de kwalificaties van personen die betrokken zijn bij het bedienen van een vaartuig dat de binnenwateren in de Unie bevaart, alsmede voor de erkenning van die kwalificaties in de lidstaten.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.   Deze richtlijn is van toepassing op dekbemanningsleden, deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas en deskundigen voor de passagiersvaart van de volgende typen vaartuigen op de binnenwateren in de Unie:

    a)

    vaartuigen met een lengte van 20 m of meer;

    b)

    vaartuigen waarvan het volume, berekend als het product van lengte, breedte en diepgang, 100 m3 of meer bedraagt;

    c)

    sleep- en duwboten die zijn bestemd voor:

    i)

    het slepen of duwen van de in onder a) en b) bedoelde vaartuigen,

    ii)

    het slepen of duwen van drijvend werktuig,

    iii)

    het langszij gekoppeld meevoeren van de in onder a) en b) bedoelde vaartuigen of drijvend werktuig;

    d)

    passagiersvaartuigen;

    e)

    vaartuigen die uit hoofde van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad over een goedkeuringscertificaat moeten beschikken (11);

    f)

    drijvend werktuig.

    2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op personen:

    a)

    die varen om sportieve of recreatieve redenen;

    b)

    die betrokken zijn bij het bedienen van ponten die niet vrij varen;

    c)

    die betrokken zijn bij het bedienen van vaartuigen die door de strijdkrachten, diensten voor de handhaving van de openbare orde, civiele bescherming, vaarwegbeheerders, brandweerdiensten en andere hulpdiensten worden gebruikt.

    3.   Onverminderd artikel 39, lid 3, is deze richtlijn evenmin van toepassing op personen die varen in lidstaten zonder binnenwateren die in verbinding staan met het vaarwegennet van een andere lidstaat, en die uitsluitend:

    a)

    varen voor korte reizen van lokaal belang waarbij de afstand vanaf het vertrekpunt nergens meer dan tien kilometer bedraagt, of

    b)

    seizoensgebonden varen.

    Artikel 3

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1.   „binnenwater”: een waterweg niet zijnde de zee die bevaarbaar is voor de in artikel 2 bedoelde vaartuigen;

    2.   „vaartuig”: een schip of een onderdeel van een drijvend werktuig;

    3.   „schip”: een binnenschip of een zeeschip;

    4.   „sleepboot”: een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;

    5.   „duwboot”: een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel;

    6.   „passagiersschip”: een schip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;

    7.   „kwalificatiecertificaat van de Unie”: een door een bevoegde autoriteit afgegeven certificaat waarin wordt verklaard dat een persoon aan de voorschriften van deze richtlijn voldoet;

    8.   „STCW-verdrag”: het STCW-verdrag als omschreven in artikel 1, punt 21, van Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad (12);

    9.   „dekbemanningsleden”: personen die betrokken zijn bij de algemene bediening van een vaartuig dat de binnenwateren van de Unie bevaart en die verschillende taken uitvoeren, zoals taken in verband met het besturen van een vaartuig, de beheersing van het vaartuig, ladingsbehandeling, stouwen, het vervoer van passagiers, scheepswerktuigbouwkundige aspecten, onderhoud en reparatie, communicatie, gezondheid, veiligheid en milieubescherming, niet zijnde personen die uitsluitend worden ingezet voor de bediening van de motoren, kranen, of elektrische en elektronische uitrusting;

    10.   „certificaat van radio-operator”: een nationaal certificaat dat is afgegeven door een lidstaat in overeenstemming met het radioreglement dat is gehecht aan het Internationaal Verdrag betreffende de telecommunicatie, waarbij machtiging wordt verleend voor de exploitatie van een radiocommunicatiestation op een vaartuig voor de binnenwaterwegen;

    11.   „deskundige voor de passagiersvaart”: een persoon die dienst doet aan boord van het schip en bevoegd is om aan boord van passagiersschepen maatregelen te nemen in noodsituaties;

    12.   „deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas”: een persoon die gekwalificeerd is om actief te zijn bij de bunkeringsprocedure van schepen die op vloeibaar aardgas varen of om als schipper een dergelijk vaartuig te besturen;

    13.   „schipper”: een dekbemanningslid dat gekwalificeerd is om een vaartuig op de binnenwateren van de lidstaten te besturen en om aan boord de algemene verantwoordelijkheid te dragen, ook voor de bemanning, de passagiers en de lading;

    14.   „specifiek risico”: een veiligheidsrisico als gevolg van bijzondere navigatie-omstandigheden waarvoor schippers competenties moeten hebben die verder gaan dan wat in het kader van de algemene normen voor managementcompetenties wordt verwacht;

    15.   „competentie”: het bewezen vermogen om gebruik te maken van de door de vastgestelde normen voorgeschreven kennis en vaardigheden om de taken die nodig zijn voor het besturen van binnenvaartuigen goed uit te voeren;

    16.   „managementniveau”: de mate van verantwoordelijkheid die samenhangt met het werk als schipper en waarborgt dat alle andere dekbemanningsleden alle taken bij de bediening van een vaartuig goed uitvoeren;

    17.   „operationeel niveau”: de mate van verantwoordelijkheid die samenhangt met het werk als matroos, als volmatroos of als stuurman en het onder controle houden van de uitvoering van alle taken binnen het kader van diens verantwoordelijkheid, overeenkomstig passende procedures en onder leiding van een persoon die op managementniveau werkzaam is;

    18.   „groot konvooi”: een duwstel waarbij het product van de totale lengte en totale breedte van het geduwde vaartuig 7 000 vierkante meter of meer bedraagt;

    19.   „dienstboekje”: een persoonlijk register waarin de gegevens met betrekking tot het arbeidsverleden van een bemanningslid staan genoteerd, met name de vaartijden en de gemaakte reizen;

    20.   „logboek”: een officiële registratie van de reizen die een vaartuig en zijn bemanning hebben gemaakt;

    21.   „actief dienstboekje” of „actief logboek”: een dienstboekje of logboek waarin gegevens kunnen worden geregistreerd;

    22.   „vaartijd”: de tijd, uitgedrukt in dagen, die dekbemanningsleden aan boord hebben doorgebracht tijdens een door de bevoegde autoriteit gevalideerde reis met een vaartuig op binnenwateren, met inbegrip van laad- en losactiviteiten die actieve scheepvaartoperaties vereisen;

    23.   „drijvend werktuig”: een drijvende inrichting waarop zich werkinstallaties bevinden, zoals kranen, baggerwerktuigen, hei-installaties of elevatoren;

    24.   „lengte”: de grootste lengte van de scheepsromp in meters, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;

    25.   „breedte”: de grootste breedte van de scheepsromp in meters, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijst en dergelijke niet inbegrepen);

    26.   „diepgang”: de verticale afstand in meters van het laagste punt van de scheepsromp zonder rekening te houden met de kiel of andere vaste onderdelen tot het vlak van de grootste inzinking van de scheepsromp;

    27.   „seizoensgebonden vaart”: vaaractiviteiten die elk jaar worden beoefend gedurende een periode van niet meer dan zes maanden.

    HOOFDSTUK 2

    KWALIFICATIECERTIFICATEN VAN DE UNIE

    Artikel 4

    Verplichting voor dekbemanningsleden om een kwalificatiecertificaat van de Unie bij zich te hebben

    1.   De lidstaten zien erop toe dat de dekbemanningsleden die binnenwateren van de Unie bevaren een overeenkomstig artikel 11 afgegeven kwalificatiecertificaat van de Unie voor dekbemanningsleden bij zich hebben, dan wel een overeenkomstig artikel 10, lid 2 of lid 3, erkend certificaat.

    2.   Voor andere dekbemanningsleden dan schippers worden het kwalificatiecertificaat van de Unie en het in artikel 22 bedoelde dienstboekje in één document opgenomen.

    3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn certificaten die worden gehouden door personen die betrokken zijn bij het bedienen van een vaartuig maar geen schipper zijn en die overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG afgegeven of erkend zijn, en bijgevolg overeenkomstig het STCW-verdrag, geldig op zeeschepen die gebruikmaken van binnenwateren.

    Artikel 5

    Verplichting om een kwalificatiecertificaat van de Unie bij zich te hebben voor specifieke activiteiten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat deskundigen voor de passagiersvaart en deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas een overeenkomstig artikel 11 afgegeven kwalificatiecertificaat van de Unie bij zich hebben, dan wel een overeenkomstig artikel 10, lid 2 of lid 3, erkend certificaat.

    2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn certificaten die worden gehouden door personen die betrokken zijn bij het bedienen van een vaartuig en die overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG afgegeven of erkend zijn, en bijgevolg overeenkomstig het STCW-verdrag, geldig op zeeschepen die gebruikmaken van binnenwateren.

    Artikel 6

    Verplichting voor schippers om specifieke vergunningen te bezitten

    De lidstaten verlenen overeenkomstig artikel 12 een specifieke vergunning aan schippers die varen:

    a)

    op wateren die zijn geclassificeerd als binnenwateren van maritieme aard overeenkomstig artikel 8;

    b)

    op waterwegen die zijn ingedeeld als binnenwatertrajecten met specifieke risico’s overeenkomstig artikel 9;

    c)

    met behulp van een radar;

    d)

    met vaartuigen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken;

    e)

    met grote konvooien.

    Artikel 7

    Vrijstellingen in verband met de nationale binnenwateren die niet in verbinding staan met het vaarwegennet van een andere lidstaat

    1.   Lidstaten kunnen de in artikel 4, lid 1, artikel 5, lid 1, en artikel 6 bedoelde personen die uitsluitend actief zijn op nationale binnenwateren die niet in verbinding staan met het vaarwegennet van een andere lidstaat, ook indien die als binnenwater van maritieme aard zijn geclassificeerd, vrijstellen van de in artikel 4, leden 1 en 2, artikel 5, lid 1, artikel 6, artikel 22, lid 1, eerste alinea, en artikel 22, leden 3 en 6, vastgelegde verplichtingen.

    2.   Een lidstaat die overeenkomstig lid 1 vrijstellingen verleent, kan aan de in lid 1 bedoelde personen kwalificatiecertificaten afgeven onder voorwaarden die afwijken van de in deze richtlijn vervatte algemene voorwaarden, op voorwaarde dat die certificaten een afdoende veiligheidsniveau waarborgen. De erkenning van deze certificaten in andere lidstaten is naargelang het geval onderworpen aan Richtlijn 2005/36/EG of Richtlijn 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (13).

    3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle overeenkomstig lid 1 verleende vrijstellingen. De Commissie maakt de informatie over die verleende vrijstellingen bekend.

    Artikel 8

    Indeling van binnenwateren van maritieme aard

    1.   De lidstaten classificeren een binnenwatertraject op hun grondgebied als binnenwater van maritieme aard wanneer aan één van de volgende criteria is voldaan:

    a)

    het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 is van toepassing;

    b)

    de boeien en borden komen overeen met het maritieme systeem;

    c)

    landnavigatie op die binnenwateren is noodzakelijk, of

    d)

    voor de navigatie op die binnenwateren is maritieme uitrusting nodig waarvan de bediening speciale kennis vergt.

    2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de classificatie van eender welk specifiek binnenwatertraject op hun grondgebied als binnenwater van maritieme aard. De kennisgeving aan de Commissie gaat vergezeld van een rechtvaardiging die gebaseerd is op de in lid 1 bedoelde criteria. De Commissie maakt zonder nodeloze vertraging de lijst van aangemelde binnenwateren van maritieme aard bekend.

    Artikel 9

    Binnenwatertrajecten met specifieke risico’s

    1.   Wanneer dit nodig is om de veiligheid van de scheepvaart te waarborgen, kunnen de lidstaten overeenkomstig de procedure van de leden 2 tot en met 4 binnenwatertrajecten die door hun eigen grondgebied lopen, classificeren als binnenwateren met specifieke risico’s wanneer deze risico’s het gevolg zijn van een of meer van de volgende omstandigheden:

    a)

    vaak veranderende stroompatronen en -snelheid;

    b)

    de hydromorfologische kenmerken van de binnenwaterweg en het ontbreken van passende vaarweginformatiediensten over de binnenwaterweg of van geschikte kaarten;

    c)

    de aanwezigheid van een specifieke lokale verkeersregeling die wordt gerechtvaardigd door specifieke hydromorfologische kenmerken van de binnenwaterweg, of

    d)

    een hoge ongevallenfrequentie op een specifiek traject van de binnenwateren, die wordt toegeschreven aan het ontbreken van een competentie die niet door de in artikel 17 bedoelde normen wordt gedekt.

    Wanneer de lidstaten dat nodig achten om de veiligheid te waarborgen, plegen zij bij de indeling van de in de eerste alinea bedoelde trajecten overleg met de betrokken Europese riviercommissie.

    2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de maatregelen die zij voornemens zijn vast te stellen op grond van lid 1 van dit artikel en van artikel 20, samen met de motivering van de maatregel, minstens zes maanden voor de voorgenomen datum van vaststelling van die maatregelen.

    3.   Wanneer in lid 1 bedoelde binnenwatertrajecten langs de grens tussen twee of meer lidstaten liggen, raadplegen de betrokken lidstaten elkaar en stellen zij de Commissie gezamenlijk in kennis.

    4.   Indien een lidstaat voornemens is een maatregel vast te stellen die niet in overeenstemming is met de leden 1 en 2 van dit artikel, kan de Commissie binnen een periode van zes maanden vanaf de kennisgeving uitvoeringshandelingen vaststellen, waarin haar besluit om zich te verzetten tegen de vaststelling van de maatregel wordt vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 33, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    5.   De Commissie maakt de door de lidstaten vastgestelde maatregelen bekend, samen met de in lid 2 bedoelde motivering.

    Artikel 10

    Erkenning

    1.   Alle in de artikelen 4 en 5 bedoelde kwalificatiecertificaten van de Unie, alsook de in artikel 22 bedoelde dienstboekjes of logboeken die overeenkomstig deze richtlijn door de bevoegde autoriteiten zijn afgegeven, zijn geldig op alle binnenwateren in de Unie.

    2.   Kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken die zijn afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, waarin eisen zijn opgenomen die identiek zijn aan die in deze richtlijn, zijn geldig op alle binnenwateren in de Unie.

    Dergelijke certificaten, dienstboekjes en logboeken die door een derde land zijn afgegeven zijn uitsluitend op alle binnenwateren van de Unie geldig indien dat derde land binnen het eigen rechtsgebied de op grond van deze richtlijn afgegeven documenten van de Unie erkent.

    3.   Onverminderd lid 2 zijn alle kwalificatiecertificaten, dienstboekjes of logboeken die zijn afgegeven overeenkomstig de nationale regelgeving van een derde land waarin eisen worden gesteld die identiek zijn aan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld, geldig op alle binnenwateren in de Unie, met inachtneming van de procedure en de voorwaarden zoals vermeld in de leden 4 en 5.

    4.   Elk derde land kan bij de Commissie een verzoek tot erkenning van door zijn autoriteiten afgegeven certificaten, dienstboekjes of logboeken indienen. Het verzoek gaat vergezeld van alle informatie die nodig is om te bepalen of de afgifte van deze documenten onderworpen is aan eisen die identiek zijn aan de in deze richtlijn vastgestelde eisen.

    5.   Na ontvangst van een verzoek tot erkenning overeenkomstig lid 4 beoordeelt de Commissie de certificeringssystemen in het verzoekende derde land, teneinde vast te stellen of de afgifte van de in het verzoek gespecificeerde certificaten, dienstboekjes of logboeken onderworpen is aan dezelfde eisen als die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.

    Indien die eisen hetzelfde worden bevonden, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast inzake de verlening van erkenning in de Unie aan de door dat derde land afgegeven certificaten, dienstboekjes of logboeken, op voorwaarde dat dat derde land binnen het eigen rechtsgebied de op grond van deze richtlijn afgegeven documenten van de Unie erkent.

    De Commissie vermeldt bij de vaststelling van de in de tweede alinea van dit lid bedoelde uitvoeringshandeling voor welke van de in lid 4 genoemde documenten de erkenning geldt. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    6.   Indien een lidstaat van oordeel is dat een derde land niet langer aan de eisen van dit artikel voldoet, stelt hij de Commissie daarvan onverwijld in kennis, met vermelding van de redenen die hem tot dit oordeel hebben gebracht.

    7.   De Commissie beoordeelt om de acht jaar of het certificeringssysteem in het in lid 5, tweede alinea bedoelde derde land voldoet aan de eisen van deze richtlijn. Indien de Commissie vaststelt dat niet langer aan de eisen van deze richtlijn wordt voldaan, is lid 8 van toepassing.

    8.   Indien de Commissie vaststelt dat de afgifte van documenten bedoeld in lid 2 of 3 van dit artikel niet langer onderworpen is aan eisen die identiek zijn aan de eisen die in deze richtlijn zijn vastgelegd, stelt zij uitvoeringshandelingen vast tot schorsing van de geldigheid van de overeenkomstig deze eisen afgegeven kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken op alle binnenwateren van de Unie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    De Commissie kan de schorsing te allen tijde intrekken als de vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van de toegepaste normen zijn verholpen.

    9.   De Commissie maakt de in de leden 2 en 3 bedoelde lijst van derde landen bekend, samen met de documenten die als geldig op alle binnenwateren van de Unie zijn erkend.

    HOOFDSTUK 3

    CERTIFICERING VAN BEROEPSKWALIFICATIES

    DEEL I

    Procedure voor het afgeven van kwalificatiecertificaten van de Unie en specifieke vergunningen voor schippers

    Artikel 11

    Afgifte en geldigheid van kwalificatiecertificaten van de Unie

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat aanvragers van kwalificatiecertificaten van de Unie voor dekbemanningsleden en kwalificatiecertificaten van de Unie voor specifieke activiteiten toereikende bewijsstukken verstrekken voor:

    a)

    hun identiteit;

    b)

    het voldoen aan de minimumeisen van bijlage I wat betreft de voor de aangevraagde kwalificatie vereiste leeftijd, competentie, naleving van de administratieve voorschriften en vaartijd;

    c)

    het voldoen aan de normen voor medische geschiktheid overeenkomstig artikel 23, indien van toepassing.

    2.   De lidstaten geven kwalificatiecertificaten van de Unie af na de echtheid en de geldigheid van de door de aanvragers verstrekte documenten te hebben gecontroleerd en na te hebben gecontroleerd of aan de aanvragers niet reeds een geldig kwalificatiecertificaat van de Unie is afgegeven.

    3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van modellen voor kwalificatiecertificaten van de Unie en voor enkelvoudige documenten waarin kwalificatiecertificaten van de Unie en dienstboekjes worden gecombineerd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

    4.   De geldigheid van het kwalificatiecertificaat van de Unie voor dekbemanningsleden wordt beperkt tot de datum van de volgende op grond van artikel 23 vereiste medische keuring.

    5.   Onverminderd de in lid 4 bedoelde beperking zijn kwalificatiecertificaten van de Unie voor schippers maximaal 13 jaar geldig.

    6.   Kwalificatiecertificaten van de Unie voor specifieke activiteiten zijn maximaal vijf jaar geldig.

    Artikel 12

    Afgifte en geldigheid van specifieke vergunningen voor schippers

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat aanvragers van in artikel 6 bedoelde specifieke vergunningen toereikende bewijsstukken verstrekken voor:

    a)

    hun identiteit;

    b)

    het voldoen aan de minimumeisen van bijlage I wat betreft de voor de aangevraagde vergunning vereiste leeftijd, competentie, naleving van de administratieve voorschriften en vaartijd;

    c)

    het beschikken over een kwalificatiecertificaat van de Unie voor een schipper of een overeenkomstig artikel 10, leden 2 en 3, erkend certificaat, of het voldoen aan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumeisen voor kwalificatiecertificaten van de Unie voor schippers.

    2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel verstrekken de aanvragers voor overeenkomstig artikel 6, onder b), vereiste specifieke vergunningen voor het varen op binnenwatertrajecten met specifieke risico’s aan de in artikel 20, lid 3, bedoelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten toereikende bewijsstukken voor:

    a)

    hun identiteit;

    b)

    het voldoen aan de overeenkomstig artikel 20 bepaalde competentievereisten voor specifieke risico’s voor het specifieke binnenwatertraject waarvoor de vergunning vereist is;

    c)

    het beschikken over een kwalificatiecertificaat van de Unie voor een schipper of een overeenkomstig artikel 10, leden 2 en 3, erkend certificaat, of het voldoen aan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumeisen voor kwalificatiecertificaten van de Unie voor schippers.

    3.   De lidstaten geven de in de leden 1 en 2 bedoelde specifieke vergunningen af nadat zij de echtheid en de geldigheid van de door de aanvrager verstrekte documenten hebben gecontroleerd.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit die kwalificatiecertificaten van de Unie aan schippers afgeeft in het certificaat alle op grond van artikel 6 afgegeven specifieke vergunningen specificeert overeenkomstig het in artikel 11, lid 3, bedoelde model. De geldigheid van een dergelijke specifieke vergunning eindigt wanneer de geldigheid van het kwalificatiecertificaat van de Unie eindigt.

    5.   In afwijking van lid 4 van dit artikel wordt de in artikel 6, onder d), bedoelde specifieke vergunning afgegeven als een kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas, overeenkomstig het in artikel 11, lid 3, bedoelde model, waarvan de geldigheid bepaald wordt overeenkomstig artikel 11, lid 6.

    Artikel 13

    Verlenging van kwalificatiecertificaten van de Unie en van specifieke vergunningen voor schippers

    Na het verstrijken van de geldigheidsduur van een kwalificatiecertificaat van de Unie verlengen de lidstaten op verzoek het certificaat en, in voorkomend geval, de daarin vervatte specifieke vergunningen, op voorwaarde dat:

    a)

    met betrekking tot kwalificatiecertificaten van de Unie voor dekbemanningsleden en met betrekking tot andere specifieke vergunningen dan die bedoeld in artikel 6, onder d), toereikende bewijsstukken als genoemd in artikel 11, lid 1, onder a) en c), worden verstrekt;

    b)

    met betrekking tot kwalificatiecertificaten van de Unie voor specifieke activiteiten toereikende bewijsstukken als genoemd in artikel 11, lid 1, onder a) en b), worden verstrekt.

    Artikel 14

    Schorsing en intrekking van kwalificatiecertificaten van de Unie of specifieke vergunningen voor schippers

    1.   Indien er aanwijzingen zijn dat niet langer aan de eisen voor kwalificatiecertificaten of specifieke vergunningen wordt voldaan, voert de lidstaat die het certificaat of de specifieke vergunning heeft afgegeven, alle noodzakelijke beoordelingen uit en trekt zij die certificaten of specifieke vergunningen eventueel in.

    2.   Elke lidstaat kan een kwalificatiecertificaat van de Unie tijdelijk opschorten, indien die lidstaat van oordeel is dat deze schorsing nodig is om redenen van veiligheid of openbare orde.

    3.   De lidstaten registreren schorsingen en intrekkingen zonder onnodige vertraging in de in artikel 25, lid 2, bedoelde gegevensbank.

    DEEL II

    Administratieve samenwerking

    Artikel 15

    Samenwerking

    Indien een in artikel 39, lid 3, bedoelde lidstaat vaststelt dat een kwalificatiecertificaat dat door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat is afgegeven, niet aan de eisen van deze richtlijn voldoet, of indien er redenen van veiligheid en openbare orde zijn, verzoekt de bevoegde autoriteit de autoriteit van afgifte om de eventuele schorsing van dat kwalificatiecertificaat overeenkomstig artikel 14 te overwegen. De verzoekende autoriteit stelt de Commissie in kennis van haar verzoek. De autoriteit van afgifte van het betrokken kwalificatiecertificaat onderzoekt het verzoek en stelt de andere autoriteit in kennis van haar beslissing. In afwachting van de kennisgeving van de beslissing van de autoriteit van afgifte, kan elke bevoegde autoriteit personen verbieden op het onder haar bevoegdheid ressorterende grondgebied actief te zijn.

    De in artikel 39, lid 3, bedoelde lidstaten werken ook samen met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten om ervoor te zorgen dat de vaartijden en de reizen van houders van overeenkomstig deze richtlijn erkende kwalificatiecertificaten en dienstboekjes worden geregistreerd wanneer een houder van een dienstboekje verzoekt om registratie, en worden gevalideerd voor een periode van ten hoogste 15 maanden voorafgaand aan de datum van het verzoek tot validering. De in artikel 39, lid 3, bedoelde lidstaten delen de Commissie, in voorkomend geval, informatie mee over de binnenwateren op hun grondgebied waarvoor competenties voor het varen op waterwegen van maritieme aard nodig zijn.

    DEEL III

    Competenties

    Artikel 16

    Competentievereisten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde personen over de competenties beschikken die noodzakelijk zijn voor de veilige bediening van een vaartuig als vastgelegd in artikel 17.

    2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel wordt de beoordeling van de competentie voor specifieke risico’s als bedoeld in artikel 6, onder b), uitgevoerd overeenkomstig artikel 20.

    Artikel 17

    Beoordeling van competenties

    1.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast met het oog op de aanvulling van deze richtlijn door de vaststelling van de normen voor competenties en bijbehorende kennis en vaardigheden overeenkomstig de essentiële eisen van bijlage II.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat personen die een aanvraag indienen voor de in de artikelen 4, 5 en 6 genoemde documenten, in voorkomend geval aantonen dat zij voldoen aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde competentienormen door te slagen voor een examen dat werd georganiseerd:

    a)

    onder verantwoordelijkheid van een bestuurlijke autoriteit overeenkomstig artikel 18, of

    b)

    als onderdeel van een overeenkomstig artikel 19 goedgekeurd opleidingsprogramma.

    3.   Het feit dat is voldaan aan de competentienormen wordt onder meer aangetoond door het afleggen van een praktijkexamen voor het verkrijgen van:

    a)

    een kwalificatiecertificaat van de Unie voor schippers;

    b)

    een specifieke vergunning voor het varen met behulp van een radar als bedoeld in artikel 6, onder c);

    c)

    een kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas;

    d)

    een kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen voor de passagiersvaart.

    Voor het verkrijgen van de in dit lid, onder a) en b), bedoelde documenten kunnen de praktijkexamens plaatsvinden aan boord van een vaartuig of op een simulator die aan artikel 21 voldoet. Voor de in dit lid, onder c) en d), bedoelde documenten kunnen de praktijkexamens aan boord van een vaartuig of een passende walinstallatie plaatsvinden.

    4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de aanvulling van deze richtlijn door de vaststelling van normen voor de praktijkexamens als bedoeld in lid 3 van dit artikel, met daarin een specificatie van de specifieke competenties en de voorwaarden die tijdens het praktijkexamen moeten worden getoetst, en de minimumeisen voor de vaartuigen waarop een praktijkexamen kan worden afgelegd.

    Artikel 18

    Examinering onder de verantwoordelijkheid van een bestuurlijke autoriteit

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 17, lid 2, onder a), bedoelde examens worden georganiseerd onder hun verantwoordelijkheid. Zij zorgen ervoor dat die examens worden afgenomen door examinatoren die gekwalificeerd zijn om de in artikel 17, lid 1, bedoelde competenties en de bijbehorende kennis en vaardigheden te beoordelen.

    2.   De lidstaten geven een praktijkdiploma af aan aanvragers die het in artikel 17, lid 3, bedoelde praktijkexamen hebben afgelegd, wanneer dat examen heeft plaatsgevonden op een simulator die aan artikel 21 voldoet en wanneer de aanvrager om dat diploma heeft verzocht.

    3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van modellen voor de in lid 2 van dit artikel bedoelde praktijkdiploma’s. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

    4.   De lidstaten erkennen, zonder verdere vereisten of beoordelingen, de in lid 2 bedoelde praktijkdiploma’s die door bevoegde autoriteiten in andere lidstaten zijn afgegeven.

    5.   In geval van schriftelijke of computergebaseerde examens kan de in lid 1 bedoelde examinator worden vervangen door een bevoegde supervisor.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de examinatoren en de in dit hoofdstuk bedoelde bevoegde supervisoren vrij zijn van belangenconflicten.

    Artikel 19

    Goedkeuring van opleidingsprogramma’s

    1.   De lidstaten kunnen opleidingsprogramma’s opstellen voor de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde personen. De lidstaten zorgen ervoor dat deze opleidingsprogramma’s waarmee een diploma of certificaat kan worden behaald ten bewijze van de naleving van de in artikel 17, lid 1, bedoelde competentienormen worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het grondgebied waarvan de relevante onderwijs- of opleidingsinstelling haar opleidingsprogramma’s uitvoert.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de kwaliteitsbeoordeling en -bewaking van de opleidingsprogramma’s wordt gewaarborgd door de toepassing van een nationale of internationale kwaliteitsnorm overeenkomstig artikel 27, lid 1.

    2.   De lidstaten mogen de in lid 1 van dit artikel bedoelde opleidingsprogramma’s alleen goedkeuren indien:

    a)

    de opleidingsdoelstellingen, leerinhoud, methoden, hulpmiddelen voor kennisoverdracht, procedures, met inbegrip van, in voorkomend geval, het gebruik van simulatoren, en het cursusmateriaal naar behoren zijn gedocumenteerd en aanvragers in staat stellen om de in artikel 17, lid 1, bedoelde competentienormen te bereiken;

    b)

    de programma’s voor de beoordeling van de betrokken competenties worden uitgevoerd door gekwalificeerde personen met diepgaande kennis van het opleidingsprogramma;

    c)

    via een examen dat wordt afgenomen door gekwalificeerde examinatoren die vrij zijn van belangenconflicten, wordt gecontroleerd of aan de in artikel 17, lid 1, bedoelde competentienormen is voldaan.

    3.   De lidstaten erkennen alle diploma’s of certificaten die worden uitgereikt na het voltooien van door andere lidstaten overeenkomstig lid 1 goedgekeurde opleidingsprogramma’s.

    4.   De lidstaten trekken de goedkeuring van opleidingsprogramma’s in of schorsen die goedkeuring wanneer die opleidingsprogramma’s niet langer voldoen aan de in lid 2 vastgestelde criteria.

    5.   De lidstaten delen de lijst van goedgekeurde opleidingsprogramma’s mee aan de Commissie, alsook alle opleidingsprogramma’s waarvan de goedkeuring is ingetrokken of geschorst. De Commissie maakt deze informatie bekend. Op de lijst staan de naam van het opleidingsprogramma, de titels van de diploma’s of certificaten die worden uitgereikt, de autoriteit die de diploma’s of certificaten uitreikt, het jaar van inwerkingtreding van de goedkeuring en de relevante kwalificatie en alle specifieke vergunningen waartoe de diploma’s of certificaten toegang geven.

    Artikel 20

    Beoordeling van competenties voor specifieke risico’s

    1.   De lidstaten die op hun grondgebied binnenwatertrajecten met specifieke risico’s in de zin van artikel 9, lid 1, aanwijzen, specificeren de aanvullende competenties die van schippers van vaartuigen die gebruikmaken van die binnenwatertrajecten worden verlangd en zij specificeren de nodige middelen waarmee een schipper kan bewijzen dat hij aan die eisen voldoet. Wanneer de lidstaten dat nodig achten om de veiligheid te waarborgen, plegen zij bij het specificeren van die competenties overleg met de betrokken Europese riviercommissie.

    Rekening houdend met de competenties die voor het gebruik van binnenwatertrajecten met specifieke risico’s vereist zijn, kunnen de middelen die noodzakelijk zijn voor het bewijzen van deze aanvullende competenties bestaan uit:

    a)

    een beperkt aantal op het betrokken binnenwatertraject uit te voeren reizen;

    b)

    een examen met een simulator;

    c)

    een meerkeuze-examen;

    d)

    een mondeling examen, of

    e)

    een combinatie van de middelen als bedoeld onder a) tot en met d).

    Bij de toepassing van dit lid passen de lidstaten objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en proportionele criteria toe.

    2.   De in lid 1 bedoelde lidstaten zorgen ervoor dat procedures worden ingesteld voor de beoordeling van de competentie voor specifieke risico’s van de aanvragers, en dat hulpmiddelen openbaar toegankelijk worden gemaakt zodat schippers gemakkelijker de vereiste competentie voor specifieke risico’s kunnen verwerven.

    3.   Een lidstaat kan de competentie van de aanvragers voor specifieke risico’s voor in een andere lidstaat gelegen binnenwatertrajecten beoordelen op grond van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde eisen voor dat binnenwatertraject, op voorwaarde dat de lidstaat waar het binnenwatertraject zich bevindt daarvoor toestemming geeft. In dat geval verstrekt die lidstaat de lidstaat die de beoordeling uitvoert de nodige middelen om die beoordeling uit te voeren. lidstaten baseren elke weigering om toestemming te geven op objectieve en proportionele gronden.

    Artikel 21

    Het gebruik van simulatoren

    1.   De simulatoren die voor competentiebeoordeling worden gebruikt, moeten worden goedgekeurd door de lidstaten. Deze goedkeuring wordt op verzoek afgegeven indien is aangetoond dat de simulator voldoet aan de normen voor simulatoren die in de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen zijn vastgesteld. In de goedkeuring wordt vermeld voor welke specifieke competentiebeoordeling de simulator mag worden gebruikt.

    2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de aanvulling van deze richtlijn door de vaststelling van normen voor de goedkeuring van simulatoren, met daarin een specificatie van de functionele en technische minimumvereisten en de administratieve procedures ter zake, teneinde te waarborgen dat de voor een competentiebeoordeling gebruikte simulatoren zodanig zijn ontworpen dat de competenties als voorgeschreven op grond van de normen voor praktijkexamens kunnen worden geverifieerd overeenkomstig artikel 17, lid 3.

    3.   De lidstaten erkennen de overeenkomstig lid 1 door de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten goedgekeurde simulatoren zonder nadere technische eisen te stellen of een evaluatie uit te voeren.

    4.   De lidstaten trekken hun goedkeuring van simulatoren in of schorsen die wanneer die simulatoren niet langer voldoen aan de in lid 2 bedoelde normen.

    5.   De lidstaten delen de lijst van goedgekeurde simulatoren mee aan de Commissie. De Commissie maakt deze informatie bekend.

    6.   De lidstaten zien erop toe dat een niet-discriminerende toegang tot simulatoren met het oog op beoordeling wordt verleend.

    DEEL IV

    Vaartijd en medische geschiktheid

    Artikel 22

    Dienstboekje en logboek

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat schippers de in artikel 11, lid 1, onder b), bedoelde vaartijd en de in artikel 20, lid 1, bedoelde gemaakte reizen registreren in een in lid 6 van dit artikel bedoeld dienstboekje of in een op grond van artikel 10, lid 2 of 3, erkend dienstboekje.

    In afwijking van de eerste alinea geldt de in de eerste alinea van dit lid bedoelde verplichting wanneer artikel 7, lid 1, of artikel 39, lid 2, door lidstaten wordt toegepast, uitsluitend indien een houder van een dienstboekje om de registratie verzoekt.

    2.   Wanneer een bemanningslid daarom verzoekt, zorgen de lidstaten ervoor dat de gegevens over de vaartijd en de reizen die zijn gemaakt gedurende een periode van ten hoogste 15 maanden vóór het verzoek, door hun bevoegde autoriteiten in het dienstboekje worden gevalideerd na controle van de echtheid en de geldigheid van de nodige schriftelijke bewijzen. Wanneer er elektronische hulpmiddelen worden gebruikt, waaronder elektronische dienstboekjes en elektronische logboeken, met inbegrip van passende procedures om de echtheid van de documenten te waarborgen, kunnen de daarin vervatte gegevens zonder aanvullende procedures worden gevalideerd.

    Er wordt rekening gehouden met de vaartijd die op de binnenwateren van alle lidstaten is opgebouwd. In het geval van binnenwateren waarvan de loop niet volledig binnen het grondgebied van de Unie ligt, wordt ook de vaartijd die op buiten het grondgebied van de Unie gelegen delen is opgebouwd in aanmerking genomen.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 2, lid 1, bedoelde reizen van vaartuigen worden geregistreerd in het in lid 6 van dit artikel bedoelde logboek of in een op grond van artikel 10, lid 2 of 3, erkend logboek.

    4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van modellen voor dienstboekjes en logboeken, rekening houdend met de voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste informatie met betrekking tot de identificatie van de persoon, zijn vaartijd en de door hem gemaakte reizen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

    Bij de vaststelling van die uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met het feit dat het logboek ook wordt gebruikt bij de toepassing van Richtlijn 2014/112/EU van de Raad (14), voor de verificatie van eisen inzake het bemannen van vaartuigen en het registreren van reizen van de vaartuigen.

    5.   De Commissie legt uiterlijk op 17 januari 2026 aan het Europees Parlement en de Raad een evaluatie voor betreffende fraudebestendige elektronische dienstboekjes, logboeken en beroepskaarten waarin kwalificatiecertificaten van de Unie voor de binnenvaart zijn geïntegreerd.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat bemanningsleden één enkel actief dienstboekje bezitten en dat vaartuigen in het bezit zijn van één enkel actief logboek.

    Artikel 23

    Medische geschiktheid

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat dekbemanningsleden die een kwalificatiecertificaat van de Unie aanvragen, hun medische geschiktheid aantonen door aan de bevoegde autoriteit een geldige medische verklaring over te leggen die is afgegeven door een door de bevoegde autoriteit erkende arts en die gebaseerd is op een met bevredigend resultaat uitgevoerd onderzoek van de medische geschiktheid.

    2.   De aanvrager verstrekt aan de bevoegde autoriteit een medische verklaringen bij de aanvraag voor:

    a)

    de eerste afgifte van een kwalificatiecertificaat van de Unie aan dekbemanningsleden;

    b)

    kwalificatiecertificaten van de Unie aan schippers;

    c)

    de verlenging van een kwalificatiecertificaat van de Unie voor dekbemanningsleden indien aan de voorwaarden van lid 3 van dit artikel is voldaan.

    Medische verklaringen die zijn afgegeven voor het verkrijgen van een kwalificatiecertificaat van de Unie mogen niet eerder zijn afgegeven dan drie maanden vóór de datum van de aanvraag van het kwalificatiecertificaat van de Unie.

    3.   Vanaf de leeftijd van 60 jaar toont de houder van een kwalificatiecertificaat van de Unie voor dekbemanningsleden ten minste om de vijf jaar zijn medische geschiktheid overeenkomstig lid 1 aan. Vanaf de leeftijd van 70 jaar toont de houder om de twee jaar zijn medische geschiktheid overeenkomstig lid 1 aan.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat werkgevers, schippers en autoriteiten van de lidstaten een dekbemanningslid ertoe kunnen verplichten zijn medische geschiktheid overeenkomstig lid 1 aan te tonen wanneer er objectieve aanwijzingen zijn dat dat dekbemanningslid niet meer voldoet aan de in lid 6 bedoelde eisen inzake medische geschiktheid.

    5.   Indien de aanvrager zijn medische geschiktheid niet volledig kan aantonen, kunnen de lidstaten mitigerende maatregelen of beperkingen opleggen die een gelijkwaardige veiligheid van de scheepvaart garanderen. In dat geval worden die mitigerende maatregelen en beperkingen in verband met de medische geschiktheid vermeld in het kwalificatiecertificaat van de Unie overeenkomstig het model als bedoeld in artikel 11, lid 3.

    6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 31 en op grond van de in bijlage III bedoelde essentiële vereisten voor medische geschiktheid gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de aanvulling van deze richtlijn door de vaststelling van normen voor medische geschiktheid, met daarin de vereisten voor medische geschiktheid, met name met betrekking tot de tests die artsen moeten uitvoeren, de criteria die zij moeten toepassen om de geschiktheid voor het werk vast te stellen en de lijst van beperkingen en mitigerende maatregelen.

    HOOFDSTUK 4

    ADMINISTRATIVE BEPALINGEN

    Artikel 24

    Bescherming van persoonsgegevens

    1.   De lidstaten verrichten de verwerking van persoonsgegevens op grond van deze richtlijn overeenkomstig de Uniewetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name Verordening (EU) 2016/679.

    2.   De Commissie verricht de verwerking van persoonsgegevens op grond van deze richtlijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt ten behoeve van:

    a)

    de toepassing, handhaving en evaluatie van deze richtlijn;

    b)

    de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten die toegang hebben tot de in artikel 25 bedoelde gegevensbank en de Commissie;

    c)

    het opstellen van statistieken.

    Geanonimiseerde informatie uit dergelijke gegevens kan worden gebruikt ter ondersteuning van het beleid ter bevordering van het vervoer over de binnenwateren.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 4 en 5 bedoelde personen van wie de persoonsgegevens, en met name de gegevens over hun gezondheid, in de in artikel 25, lid 1, bedoelde registers en de in artikel 25, lid 2, bedoelde gegevensbank worden verwerkt, daar vooraf van in kennis worden gesteld. De lidstaten geven deze personen toegang tot hun eigen persoonsgegevens en zij verstrekken deze personen op verzoek steeds een afschrift van die gegevens.

    Artikel 25

    Registers

    1.   Om bij te dragen tot een efficiënte administratie voor de afgifte, verlenging, schorsing en intrekking van kwalificatiecertificaten houden de lidstaten registers bij voor de onder hun gezag overeenkomstig deze richtlijn afgegeven kwalificatiecertificaten van de Unie, dienstboekjes en logboeken en, in voorkomend geval, voor op grond van artikel 10, lid 2, erkende documenten die zijn afgegeven, verlengd, geschorst of ingetrokken, die als verloren, gestolen of vernietigd zijn opgegeven, of die zijn verlopen.

    Voor kwalificatiecertificaten van de Unie worden in de registers de op de kwalificatiecertificaten van de Unie vermelde gegevens en de autoriteit van afgifte vermeld.

    Voor dienstboekjes worden in de registers de naam van de houder en zijn identificatienummer, het identificatienummer van het dienstboekje, de datum van afgifte en de autoriteit van afgifte vermeld.

    Voor logboeken worden in de registers de naam van het vaartuig, het Europees identificatienummer of het Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer), het identificatienummer van het logboek, de datum van afgifte en de autoriteit van afgifte vermeld.

    Om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten verder te vergemakkelijken, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de informatie in de registers voor dienstboekjes en logboeken aan te vullen met de overige gegevens die voor de overeenkomstig artikel 22, lid 4, vastgestelde modellen van dienstboekjes en logboeken vereist zijn.

    2.   Met het oog op de uitvoering, handhaving en evaluatie van deze richtlijn, voor de instandhouding van de veiligheid en het navigatiecomfort, alsook voor statistische doeleinden, en ter vergemakkelijking van de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten die deze richtlijn uitvoeren, registreren de lidstaten de gegevens in verband met de in lid 1 bedoelde kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken op accurate wijze en onverwijld in een door de Commissie beheerde gegevensbank.

    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de normen waarin de kenmerken en voorwaarden voor het gebruik van deze gegevensbank worden vastgesteld, met name wat betreft:

    a)

    de instructies voor het gecodeerd invoeren van gegevens in de gegevensbank;

    b)

    de toegangsrechten van de gebruikers, waar nodig gedifferentieerd naar het soort gebruikers, het soort toegang en het doel waarvoor de gegevens worden gebruikt;

    c)

    de maximale bewaartermijn van gegevens overeenkomstig lid 3 van dit artikel, waar nodig gedifferentieerd naar het soort document;

    d)

    de instructies wat betreft de werking van de gegevensbank en de interactie ervan met de in lid 1 van dit artikel bedoelde registers.

    3.   Alle persoonsgegevens die in de in lid 1 bedoelde registers of de in lid 2 bedoelde gegevensbank worden opgenomen, worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor de gegevens worden verzameld of waarvoor zij op grond van deze richtlijn verder worden verwerkt. Persoonsgegevens die niet meer nodig zijn voor deze doeleinden worden vernietigd.

    4.   De Commissie kan een autoriteit van een derde land of een internationale organisatie toegang tot de gegevensbank verlenen, voor zover dit noodzakelijk is voor de in lid 2 van dit artikel bedoelde doeleinden, op voorwaarde dat:

    a)

    aan de vereisten van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 45/2001 wordt voldaan, en

    b)

    het derde land of de internationale organisatie de toegang tot zijn/haar overeenkomstige gegevensbank niet beperkt voor de lidstaten of de Commissie.

    De Commissie ziet erop toe dat het derde land of de internationale organisatie de gegevens uitsluitend aan een ander derde land of een andere internationale organisatie overdraagt met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de Commissie en onder de door de Commissie gestelde voorwaarden.

    Artikel 26

    Bevoegde autoriteiten

    1.   De lidstaten wijzen in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten aan die:

    a)

    de in artikel 18 bedoelde examens organiseren en daar toezicht op houden;

    b)

    de in artikel 19 bedoelde opleidingsprogramma’s goedkeuren;

    c)

    de in artikel 21 bedoelde simulatoren goedkeuren;

    d)

    de in de artikelen 4, 5, 6, 11, 12, 13, 14 en 38 bedoelde certificaten afgeven, verlengen, schorsen of intrekken en de aldaar bedoelde specifieke vergunningen afgeven, evenals de in artikel 22 bedoelde dienstboekjes en logboeken;

    e)

    de vaartijd valideren in de dienstboekjes als bedoeld in artikel 22;

    f)

    bepalen welke artsen medische verklaringen mogen afgeven overeenkomstig artikel 23;

    g)

    de in artikel 25 bedoelde registers bijhouden;

    h)

    fraude en andere onrechtmatige praktijken opsporen en bestrijden als bedoeld in artikel 29.

    2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle bevoegde autoriteiten op hun grondgebied die zij overeenkomstig lid 1 hebben aangewezen. De Commissie maakt deze informatie bekend.

    Artikel 27

    Monitoring

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat op alle activiteiten die verband houden met opleiding, competentiebeoordeling, de afgifte en het actualiseren van kwalificatiecertificaten van de Unie, dienstboekjes en logboeken die onder hun gezag door gouvernementele en niet-gouvernementele instanties worden uitgevoerd, voortdurend toezicht wordt gehouden door middel van een stelsel van kwaliteitsnormen, om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn te waarborgen.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de opleidingsdoelstellingen en de daarmee verband houdende te bereiken competentienormen duidelijk zijn omschreven met vermelding van de niveaus van kennis en vaardigheden die overeenkomstig deze richtlijn moeten worden beoordeeld en geëxamineerd.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de kwaliteitsnormen, met inachtneming van de beleidslijnen, systemen, controles en interne kwaliteitsbeoordelingen die zijn ingesteld ter verwezenlijking van de omschreven doelstellingen van toepassing zijn op:

    a)

    de afgifte, verlenging, schorsing en intrekking van kwalificatiecertificaten van de Unie, dienstboekjes en logboeken;

    b)

    alle opleidingscursussen en -programma’s;

    c)

    de door of onder het gezag van de lidstaat afgenomen examens en de beoordelingen, en

    d)

    de van opleiders en examinatoren verlangde kwalificaties en ervaring.

    Artikel 28

    Evaluatie

    1.   De lidstaten laten de werkzaamheden met betrekking tot de verwerving en beoordeling van competenties, alsmede het beheer van de kwalificatiecertificaten van de Unie, dienstboekjes en logboeken, uiterlijk op 17 januari 2037 en vervolgens ten minste om de tien jaar door een onafhankelijke instantie evalueren.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de resultaten van de evaluaties van deze onafhankelijke instanties vergezeld gaan van bewijsstukken en onder de aandacht van de bevoegde autoriteiten in kwestie worden gebracht. Indien nodig nemen de lidstaten passende maatregelen om eventuele bij de onafhankelijke evaluatie geconstateerde tekortkomingen te verhelpen.

    Artikel 29

    Voorkoming van fraude en andere onrechtmatige praktijken

    1.   De lidstaten dragen zorg voor het nemen van passende maatregelen ter voorkoming van fraude en andere onrechtmatige praktijken met de kwalificatiecertificaten van de Unie, dienstboekjes, logboeken, medische verklaringen en registers waarin deze richtlijn voorziet.

    2.   De lidstaten wisselen relevante informatie uit met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten inzake de certificering van personen die bij de bediening van een vaartuig zijn betrokken, met inbegrip van informatie over de schorsing en intrekking van certificaten. Hierbij leven ze de in Verordening (EU) 2016/679 neergelegde beginselen inzake de bescherming van persoonsgegevens volledig na.

    Artikel 30

    Sancties

    De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

    HOOFDSTUK 5

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 31

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 17, leden 1 en 4, artikel 21, lid 2, artikel 23, lid 6, en artikel 25, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 16 januari 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het einde van een termijn bezwaar maakt tegen deze verlenging.

    3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in dit artikel bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 32

    Cesni-normen en gedelegeerde handelingen

    In krachtens deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen wordt, met uitzondering van die welke zijn gebaseerd op artikel 25, naar de door het Cesni vastgestelde normen verwezen, op voorwaarde dat:

    a)

    die normen beschikbaar en actueel zijn;

    b)

    die normen beantwoorden aan in de bijlagen vastgestelde toepasselijke vereisten;

    c)

    de belangen van de Unie niet in het gedrang worden gebracht door wijzigingen in het besluitvormingsproces van het Cesni.

    Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan de Commissie andere normen verstrekken of daarnaar verwijzen.

    Wanneer krachtens deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen verwijzen naar normen, neemt de Commissie de volledige tekst van die normen op in die gedelegeerde handelingen en vermeldt of actualiseert zij de betrokken referentie en vermeldt zij de datum van toepassing in bijlage IV.

    Artikel 33

    Comitéprocedure

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Verwijzingen naar het comité dat is opgericht uit hoofde van artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG, die bij deze richtlijn wordt ingetrokken, worden gelezen als verwijzingen naar het bij deze richtlijn ingestelde comité.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten.

    3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, kan de voorzitter ervan binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies besluiten de procedure zonder gevolg te beëindigen.

    Artikel 34

    Cesni-normen en uitvoeringshandelingen

    Bij de vaststelling van de uitvoeringshandelingen bedoeld in artikel 11, lid 3, artikel 18, lid 3, en artikel 22, lid 4, verwijst de Commissie naar door het Cesni vastgestelde normen, en stelt zij de datum vast waarop deze van kracht worden, op voorwaarde dat:

    a)

    die normen beschikbaar en actueel zijn;

    b)

    die normen beantwoorden aan in de bijlagen vastgestelde toepasselijke vereisten;

    c)

    de belangen van de Unie niet in het gedrang worden gebracht door wijzigingen in het besluitvormingsproces van het Cesni.

    Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan de Commissie andere normen verstrekken of daarnaar verwijzen.

    Wanneer krachtens deze richtlijn vastgestelde uitvoeringshandelingen verwijzen naar normen, neemt de Commissie de volledige tekst van die normen op in die uitvoeringshandelingen.

    Artikel 35

    Evaluatie

    1.   De Commissie evalueert deze richtlijn samen met de uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen als bedoeld in deze richtlijn, en legt de resultaten van de evaluatie binnen 17 januari 2030 voor aan het Europees Parlement en de Raad.

    2.   Uiterlijk op 17 januari 2028 stelt elke lidstaat de voor de monitoring van de toepassing en evaluatie van de richtlijn benodigde informatie beschikbaar aan de Commissie, overeenkomstig de in overleg met de lidstaten door de Commissie verstrekte richtsnoeren inzake de verzameling, vorm en inhoud van de informatie.

    Artikel 36

    Geleidelijke invoering

    1.   Uiterlijk op 17 januari 2020 stelt de Commissie de in artikel 17, leden 1 en 4, artikel 21, lid 2, artikel 23, lid 6, en artikel 25, leden 1 en 2, bedoelde gedelegeerde handelingen vast.

    Uiterlijk 24 maanden na de vaststelling van de in artikel 25, lid 2, bedoelde gedelegeerde handelingen, richt de Commissie de in dat artikel bedoelde gegevensbank op.

    2.   Uiterlijk op 17 januari 2020 stelt de Commissie de in artikel 11, lid 3, artikel 18, lid 3, en artikel 22, lid 4, bedoelde uitvoeringshandelingen vast.

    Artikel 37

    Intrekking

    De Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG worden ingetrokken met ingang van 18 januari 2022.

    Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn.

    Artikel 38

    Overgangsbepalingen

    1.   De overeenkomstig Richtlijn 96/50/EG afgegeven vaarbewijzen, de in artikel 1, lid 6, van die richtlijn bedoelde vaarbewijzen en de in artikel 1, lid 5, van Richtlijn 96/50/EG bedoelde Rijnschipperspatenten die zijn afgegeven vóór 18 januari 2022, blijven gedurende ten hoogste tien jaar na die datum geldig op de binnenwateren van de Unie waarop zij vóór die datum geldig waren.

    Vóór 18 januari 2032, geeft de lidstaat die de in de eerste alinea genoemde certificaten heeft afgegeven op hun verzoek een kwalificatiecertificaat van de Unie af aan schippers die over dergelijke certificaten beschikken overeenkomstig het in deze richtlijn voorgeschreven model, of een in artikel 10, lid 2, bedoeld certificaat, op voorwaarde dat de schipper toereikende bewijsstukken heeft verstrekt als bedoeld in artikel 11, lid 1, onder a) en c).

    2.   Bij de afgifte van kwalificatiecertificaten van de Unie overeenkomstig lid 1 van dit artikel waarborgen de lidstaten, voor zover mogelijk, eerder verleende bevoegdheden, met name betreffende de specifieke vergunningen als bedoeld in artikel 6.

    3.   Andere bemanningsleden dan schippers die beschikken over een kwalificatiecertificaat dat door een lidstaat is afgegeven vóór 18 januari 2022 of die beschikken over een in een of meer lidstaten erkende kwalificatie, kunnen zich nog voor een periode van maximaal tien jaar na die datum beroepen op dat certificaat of die kwalificatie. Tijdens die periode kunnen deze bemanningsleden zich blijven beroepen op Richtlijn 2005/36/EG voor de erkenning van hun kwalificaties door de autoriteiten van de andere lidstaten. Vóór het verstrijken van die periode kunnen zij een kwalificatiecertificaat van de Unie aanvragen of een certificaat op grond van artikel 10, lid 2, bij een bevoegde autoriteit die dergelijke certificaten afgeeft, op voorwaarde dat zij toereikende bewijsstukken verstrekken als bedoeld in artikel 11, lid 1, onder a) en c).

    Wanneer de in de eerste alinea van dit lid bedoelde bemanningsleden een kwalificatiecertificaat van de Unie of een certificaat als bedoeld in artikel 10, lid 2, aanvragen, zorgen de lidstaten ervoor dat een kwalificatiecertificaat wordt afgegeven waarvan de bekwaamheidseisen vergelijkbaar zijn met of lager zijn dan die van het te vervangen certificaat. Een certificaat waarvoor de eisen hoger zijn dan die van het te vervangen certificaat wordt alleen afgegeven indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    voor het kwalificatiecertificaat van de Unie voor een matroos: 540 dagen vaartijd inclusief ten minste 180 dagen in de binnenvaart;

    b)

    voor het kwalificatiecertificaat van de Unie voor een volmatroos: 900 dagen vaartijd inclusief ten minste 540 dagen in de binnenvaart;

    c)

    voor het kwalificatiecertificaat van de Unie voor een stuurman: 1 080 dagen vaartijd inclusief ten minste 720 dagen in de binnenvaart.

    De vaarervaring moet worden aangetoond door middel van een dienstboekje, logboek of ander bewijsmateriaal.

    Deze minimumduur van de vaartijd, zoals bepaald in de tweede alinea van dit lid, onder a), b) en c), kan met ten hoogste 360 dagen vaartijd worden verminderd wanneer de aanvrager houder is van een door de bevoegde autoriteit erkend diploma ter afsluiting van een gespecialiseerde binnenvaartopleiding van de aanvrager met praktijkstages voor het besturen van een vaartuig. De minimale duur mag niet worden verminderd voor een periode die langer is dan de duur van de gespecialiseerde opleiding.

    4.   De dienstboekjes en logboeken die vóór 18 januari 2022 zijn afgegeven overeenkomstig andere regels dan die welke bij deze richtlijn zijn vastgesteld, kunnen nog gedurende ten hoogste tien jaar na 18 januari 2022.

    5.   In afwijking van lid 3 blijven de nationale certificaten voor bemanningsleden van veerboten die niet binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 96/50/EG vallen en die zijn afgegeven vóór 18 januari 2022 gedurende ten hoogste 20 jaar na die datum geldig op die binnenwateren van de Unie waarop zij vóór die datum geldig waren.

    Vóór het verstrijken van die periode kunnen deze bemanningsleden een kwalificatiecertificaat van de Unie of een certificaat als bedoeld in artikel 10, lid 2, aanvragen bij een bevoegde autoriteit die dergelijke certificaten afgeeft, op voorwaarde dat zij toereikende bewijsstukken verstrekken als bedoeld in artikel 11, lid 1, onder a) en c). De tweede en de derde alinea van lid 3 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

    6.   In afwijking van artikel 4, lid 1, kunnen de lidstaten tot 17 januari 2038 toestaan dat schippers die met zeeschepen op specifieke binnenwateren varen een bewijs van beroepsbekwaamheid voor kapiteins bij zich hebben dat is afgegeven overeenkomstig de bepalingen van het STCW-verdrag, op voorwaarde dat:

    a)

    deze activiteit op het binnenwater wordt uitgevoerd bij het begin of aan het eind van een reis in het kader van zeevervoer, en

    b)

    de lidstaat de in dit lid bedoelde certificaten op 16 januari 2018 reeds ten minste vijf jaar erkent voor het betreffende binnenwater.

    Artikel 39

    Omzetting

    1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 17 januari 2022 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel is een lidstaat waar alle in artikel 4, lid 1, artikel 5, lid 1, en artikel 6 bedoelde personen uitsluitend actief zijn op nationale binnenwateren die niet in verbinding staan met het vaarwegennet van een andere lidstaat, alleen verplicht om die maatregelen in werking te doen treden die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 7, 8 en 10, wat betreft de erkenning van kwalificatiecertificaten en het dienstboekje, artikel 14, leden 2 en 3, wat betreft schorsingen, artikel 22, lid 1, tweede alinea, artikel 22, lid 2, tweede alinea, artikel 26, lid 1, onder d), indien van toepassing, artikel 26, lid 1, onder e) en h), artikel 26, lid 2, artikel 29, wat betreft fraudepreventie, artikel 30 wat betreft straffen en artikel 38, met uitzondering van lid 2 van dat artikel, wat betreft overgangsbepalingen. Deze lidstaat doet deze maatregelen in werking treden op 17 januari 2022.

    Een dergelijke lidstaat kan pas kwalificatiecertificaten van de Unie afgeven of opleidingsprogramma’s of simulatoren goedkeuren wanneer hij de overige bepalingen van deze richtlijn heeft omgezet en uitgevoerd en de Commissie daarvan in kennis heeft gesteld.

    3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel is een lidstaat waar alle personen overeenkomstig artikel 2, lid 3, zijn vrijgesteld, alleen verplicht om die maatregelen in werking te doen treden die nodig zijn om te voldoen aan artikel 10, wat betreft de erkenning van kwalificatiecertificaten en het dienstboekje, aan artikel 38, wat betreft de erkenning van geldige certificaten, en aan artikel 15. Deze lidstaat doet deze maatregelen in werking treden op 17 januari 2022.

    Een dergelijke lidstaat kan pas kwalificatiecertificaten van de Unie afgeven of opleidingsprogramma’s of simulatoren goedkeuren wanneer hij de overige bepalingen van deze richtlijn heeft omgezet en uitgevoerd en de Commissie daarvan in kennis heeft gesteld.

    4.   In afwijking van lid 1 van dit artikel is een lidstaat niet verplicht deze richtlijn om te zetten zolang de binnenvaart technisch niet mogelijk is op zijn grondgebied.

    Een dergelijke lidstaat kan pas kwalificatiecertificaten van de Unie afgeven of opleidingsprogramma’s of simulatoren goedkeuren wanneer hij de bepalingen van deze richtlijn heeft omgezet en uitgevoerd en de Commissie daarvan in kennis heeft gesteld.

    5.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 40

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 41

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Straatsburg, 12 december 2017.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    A. TAJANI

    Voor de Raad

    De voorzitter

    M. MAASIKAS


    (1)  PB C 389 van 21.10.2016, blz. 93.

    (2)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 december 2017.

    (3)  Richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer over de binnenwateren (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 29).

    (4)  Richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 31).

    (5)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

    (6)  Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PB L 216 van 20.8.1994, blz. 12).

    (7)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

    (8)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

    (9)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    (10)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (11)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).

    (12)  Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33).

    (13)  Richtlijn 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van Richtlijn 2001/25/EG (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 160).

    (14)  Richtlijn 2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (PB L 367 van 23.12.2014, blz. 86).


    BIJLAGE I

    MINIMUMEISEN INZAKE LEEFTIJD, NALEVING VAN DE ADMINISTRATIEVE VOORSCHRIFTEN, COMPETENTIE EN VAARTIJD

    De minimumeisen voor de kwalificaties van de dekbemanning in deze bijlage worden gezien als een oplopend kwalificatieniveau, met uitzondering van de kwalificaties van dekmannen en lichtmatrozen, die van gelijk niveau worden geacht.

    1.   Kwalificaties van dekbemanning op instroomniveau

    1.1.   Minimumeisen voor de certificering als een dekman

    Iedere aanvrager van een kwalificatiecertificaat van de Unie:

    is ten minste 16 jaar;

    heeft een basisopleiding veiligheid voltooid overeenkomstig de nationale voorschriften.

    1.2.   Minimumeisen voor de certificering als een lichtmatroos

    Iedere aanvrager van een -kwalificatiecertificaat van de Unie:

    is ten minste 15 jaar;

    heeft een leerovereenkomst gesloten die voorziet in een goedgekeurd opleidingsprogramma als bedoeld in artikel 19.

    2.   Kwalificaties van dekbemanning met operationele taken

    2.1.   Minimumeisen voor de certificering als een matroos

    Iedere aanvrager van een kwalificatiecertificaat van de Unie:

    a)

    is ten minste 17 jaar;

    heeft een goedgekeurd opleidingsprogramma, als bedoeld in artikel 19, van minstens twee jaar afgerond dat gebaseerd is op de in bijlage II vermelde competentienormen voor het operationele niveau;

    heeft een vaartijd van ten minste 90 dagen opgebouwd als onderdeel van dit goedgekeurde opleidingsprogramma;

    of

    b)

    is ten minste 18 jaar;

    is geslaagd voor een competentiebeoordeling door een bestuurlijke autoriteit als bedoeld in artikel 18, om na te gaan of is voldaan aan de in bijlage II vermelde competentienormen voor het operationele niveau;

    heeft een vaartijd van ten minste 360 dagen opgebouwd, of heeft een vaartijd van ten minste 180 dagen opgebouwd indien de aanvrager, in aanvulling daarop, ook ten minste 250 dagen werkervaring aan boord van een zeeschip als lid van de dekbemanning kan aantonen;

    of

    c)

    heeft ten minste vijf jaar werkervaring, voorafgaand aan de inschrijving voor een goedgekeurd opleidingsprogramma, of ten minste 500 dagen werkervaring op een zeeschip als lid van de dekbemanning, voorafgaand aan de inschrijving voor een goedgekeurd opleidingsprogramma, of heeft een beroepsopleiding van ten minste drie jaar voltooid, voorafgaand aan de inschrijving voor een goedgekeurd opleidingsprogramma;

    heeft een goedgekeurd opleidingsprogramma, als bedoeld in artikel 19, van ten minste negen maanden afgerond dat gebaseerd is op de in bijlage II vermelde competentienormen voor het operationele niveau;

    heeft een vaartijd van ten minste 90 dagen opgebouwd als onderdeel van dat goedgekeurde opleidingsprogramma.

    2.2.   Minimumeisen voor de certificering als een volmatroos

    Iedere aanvrager van een kwalificatiecertificaat van de Unie:

    a)

    heeft een vaartijd van ten minste 180 dagen als matroos opgebouwd;

    of

    b)

    heeft een goedgekeurd opleidingsprogramma, als bedoeld in artikel 19, van ten minste drie jaar afgerond dat gebaseerd is op de in bijlage II vermelde competentienormen voor het operationele niveau;

    heeft een vaartijd van ten minste 270 dagen opgebouwd als onderdeel van dit goedgekeurde opleidingsprogramma.

    2.3.   Minimumeisen voor de certificering als een stuurman

    Iedere aanvrager van een kwalificatiecertificaat van de Unie:

    a)

    heeft een vaartijd van ten minste 180 dagen opgebouwd als volmatroos;

    is houder van een certificaat van radio-operator;

    of

    b)

    heeft een goedgekeurd opleidingsprogramma, als bedoeld in artikel 19, van minstens drie jaar afgerond dat gebaseerd is op de in bijlage II vermelde competentienormen voor het operationele niveau;

    heeft een vaartijd van ten minste 360 dagen opgebouwd als onderdeel van dit goedgekeurde opleidingsprogramma;

    is houder van een certificaat van radio-operator.

    of

    c)

    heeft ten minste 500 dagen werkervaring als kapitein;

    is geslaagd voor een competentiebeoordeling door een bestuurlijke autoriteit als bedoeld in artikel 18 om na te gaan of is voldaan aan de in bijlage II vermelde competentienormen voor het operationele niveau;

    is houder van een certificaat van radio-operator.

    3.   Kwalificaties van dekbemanning met managementstaken

    3.1.   Minimumeisen voor de certificering als een schipper

    Iedere aanvrager van een kwalificatiecertificaat van de Unie:

    a)

    is ten minste 18 jaar;

    heeft een goedgekeurd opleidingsprogramma, als bedoeld in artikel 19, van ten minste drie jaar afgerond dat gebaseerd is op de in bijlage II vermelde competentienormen voor het leidinggevend niveau;

    heeft een vaartijd van ten minste 360 dagen opgebouwd, als onderdeel van dit goedgekeurde opleidingsprogramma of na het afronden daarvan;

    is houder van een certificaat van radio-operator.

    of

    b)

    is ten minste 18 jaar;

    beschikt over een kwalificatiecertificaat van de Unie als een stuurman of een overeenkomstig artikel 10, lid 2 of lid 3, van deze richtlijn erkend certificaat als een stuurman;

    heeft een vaartijd van ten minste 180 dagen opgebouwd;

    is geslaagd voor een competentiebeoordeling door een bestuurlijke autoriteit als bedoeld in artikel 18 om na te gaan of is voldaan aan de in bijlage II vermelde competentienormen voor het managementniveau;

    is houder van een certificaat van radio-operator;

    of

    c)

    is ten minste 18 jaar;

    heeft een vaartijd van ten minste 540 dagen opgebouwd, of een vaartijd van ten minste 180 dagen opgebouwd, indien de aanvrager, in aanvulling daarop, ten minste 500 dagen werkervaring aan boord van een zeeschip als lid van de dekbemanning kan aantonen;

    is geslaagd voor een competentiebeoordeling door een bestuurlijke autoriteit als bedoeld in artikel 18 om na te gaan of is voldaan aan de in bijlage II vermelde competentienormen voor het managementniveau;

    is houder van een certificaat van radio-operator;

    of

    d)

    heeft ten minste vijf jaar werkervaring voorafgaand aan de inschrijving voor een goedgekeurd opleidingsprogramma, of 500 dagen werkervaring op een zeeschip als lid van de dekbemanning, voorafgaand aan de inschrijving voor een goedgekeurd opleidingsprogramma, of heeft een beroepsopleiding van ten minste drie jaar voltooid voorafgaand aan de inschrijving voor een goedgekeurd opleidingsprogramma;

    heeft een goedgekeurd opleidingsprogramma, als bedoeld in artikel 19, van ten minste anderhalf jaar afgerond dat gebaseerd is op de competentienormen voor het managementniveau in bijlage II;

    heeft een vaartijd van ten minste 180 dagen opgebouwd als onderdeel van dit goedgekeurde opleidingsprogramma en ten minste 180 dagen na het afronden daarvan;

    is houder van een certificaat van radio-operator.

    3.2.   Minimumeisen voor specifieke vergunningen voor kwalificatiecertificaten van de Unie voor een schipper

    3.2.1.   Waterwegen van maritieme aard

    Iedere aanvrager:

    voldoet aan de in bijlage II vermelde competentienormen voor het varen op waterwegen van maritieme aard.

    3.2.2.   Radar

    Iedere aanvrager:

    voldoet aan de in bijlage II vermelde competentienormen voor het varen met behulp van radar.

    3.2.3.   Vloeibaar aardgas

    Iedere aanvrager:

    is houder van een kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas (liquefied natural gas — LNG) als bedoeld in punt 4.2.

    3.2.4.   Grote konvooien

    Iedere aanvrager heeft een vaartijd van ten minste 720 dagen opgebouwd, waarvan ten minste 540 dagen als schipper en ten minste 180 dagen als begeleider van een groot konvooi.

    4.   Kwalificaties voor specifieke activiteiten

    4.1.   Minimumeisen voor de certificering van een deskundige voor de passagiersvaart

     

    Iedere aanvrager van het eerste kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen voor de passagiersvaart:

    is ten minste 18 jaar;

    voldoet aan de in bijlage II vermelde competentienormen voor deskundigen voor de passagiersvaart.

     

    Iedere aanvrager die om verlenging van een kwalificatiecertificaat van de Unie voor een deskundige voor de passagiersvaart verzoekt:

    legt met succes een nieuw administratief examen af of rondt een nieuw goedgekeurd opleidingsprogramma af overeenkomstig artikel 17, lid 2.

    4.2.   Minimumeisen voor de certificering als een deskundige op het gebied van LNG

     

    Iedere aanvrager van het eerste kwalificatiecertificaat van de Unie voor een LNG-deskundige:

    is ten minste 18 jaar;

    voldoet aan de in bijlage II vermelde competentienormen voor LNG-deskundigen.

     

    Iedere aanvrager die om verlenging van een kwalificatiecertificaat van de Unie voor een LNG-deskundige verzoekt:

    a)

    heeft de volgende vaartijd opgebouwd aan boord van een vaartuig dat op LNG vaart:

    ten minste 180 dagen in de afgelopen vijf jaar, of

    ten minste 90 dagen in het afgelopen jaar;

    of

    b)

    voldoet aan de in bijlage II vermelde competentienormen voor LNG-deskundigen.


    BIJLAGE II

    ESSENTIËLE COMPETENTIEVEREISTEN

    1.   Essentiële competentievereisten voor operationele taken

    1.1.   Navigatie

    De matroos assisteert de leiding van het vaartuig bij het manoeuvreren en besturen van een vaartuig op binnenwateren. De matroos moet hiertoe in staat zijn op alle soorten waterwegen en in alle soorten havens. In het bijzonder moet de matroos in staat zijn:

    te assisteren bij het klaarmaken van het vaartuig voor de vaart om in alle omstandigheden een veilige vaart te waarborgen;

    te assisteren bij het aan- en afmeren en ankeren;

    te assisteren bij het varen met en manoeuvreren van het vaartuig op een nautisch veilige en voordelige manier.

    1.2.   Bedienen van vaartuigen

    De matroos moet in staat zijn:

    de leiding van het vaartuig te assisteren bij de controle op het gebruik van het vaartuig en de zorg voor de opvarenden;

    de uitrusting van het vaartuig te gebruiken.

    1.3.   Ladingsbehandeling, stouwen en personenvervoer

    De matroos moet in staat zijn:

    de leiding van het vaartuig te assisteren bij het voorbereiden van, stuwen van en toezicht op lading tijdens het laden en lossen;

    de leiding van het vaartuig te assisteren bij de dienstverlening aan passagiers;

    rechtstreekse bijstand te verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, in overeenstemming met de opleidingseisen en instructies van bijlage IV van Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad (1);

    1.4.   Scheepsbouw, elektriciteit, elektronica en meet- en regeltechniek

    De matroos moet in staat zijn:

    de leiding van het vaartuig te assisteren bij werkzaamheden op het gebied van scheepsbouw, elektriciteit, elektronica en meet-en regeltechniek, teneinde de algemene technische veiligheid te waarborgen;

    onderhoudswerkzaamheden uit te voeren aan uitrusting voor werkzaamheden op het gebied van scheepsbouw, elektriciteit, elektronica en meet-en regeltechniek, teneinde de algemene technische veiligheid te waarborgen.

    1.5.   Onderhoud en reparatie

    De matroos moet in staat zijn:

    de leiding van het vaartuig te assisteren bij het onderhouden en repareren van het vaartuig, zijn apparatuur en zijn uitrusting.

    1.6.   Communicatie

    De matroos moet:

    in staat zijn op algemene en beroepsmatige wijze te communiceren, hetgeen ook het vermogen inhoudt om gestandaardiseerde communicatiezinnen te gebruiken in situaties met communicatieproblemen;

    over sociale vaardigheden beschikken.

    1.7.   Gezondheid, veiligheid en milieubescherming

    De matroos moet in staat zijn:

    de veiligheidsvoorschriften in acht te nemen, het belang van gezondheids- en veiligheidsvoorschriften en het belang van het milieu te begrijpen;

    het belang van opleiding inzake de veiligheid aan boord te erkennen en in het geval van noodsituaties onmiddellijk te handelen;

    voorzorgsmaatregelen te nemen om brand te voorkomen en de brandblusapparatuur op de juiste wijze te gebruiken;

    taken uit te voeren met inachtneming van het belang van milieubescherming.

    2.   Essentiële competentievereisten voor managementstaken

    2.0.   Toezicht

    De schipper moet in staat zijn:

    opdracht te geven tot en controle uit te oefenen over alle taken die worden uitgevoerd door de in afdeling 1 van deze bijlage bedoelde andere dekbemanningsleden, hetgeen inhoudt dat hij over adequate capaciteiten moet beschikken om deze taken uit te voeren.

    2.1.   Navigatie

    De schipper moet in staat zijn:

    een reis te plannen en te navigeren op de binnenwateren, hetgeen ook inhoudt dat de betrokkene in staat moet zijn de meest logische, economische en milieuvriendelijke vaarroute te kiezen om de laad- en losbestemming te bereiken, rekening houdend met de toepasselijke vaarreglementen en het overeengekomen pakket regels dat van toepassing is in de binnenvaart;

    kennis over de toepasselijke regels inzake het bemannen van een vaartuig toe te passen, met inbegrip van kennis over rusttijden en de samenstelling van de dekbemanning;

    te varen en te manoeuvreren, en daardoor het veilige gebruik van het vaartuig onder alle omstandigheden op binnenwateren te garanderen, ook in situaties van hoge verkeersdrukte of waarin andere schepen gevaarlijke goederen vervoeren, en waarvoor een basiskennis is vereist van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN);

    te reageren op noodsituaties bij de navigatie op de binnenwateren.

    2.2.   Bedienen van vaartuigen

    De schipper moet in staat zijn:

    kennis van scheepsbouw en constructiemethoden in de binnenvaart toe te passen bij het bedienen van verschillende soorten vaartuigen en hij moet een basiskennis hebben over de technische voorschriften voor binnenschepen, zoals bedoeld in Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad (2);

    controle en toezicht te houden op de verplichte uitrusting zoals genoemd in het geldende certificaat voor het vaartuig.

    2.3.   Ladingsbehandeling, stouwen en personenvervoer

    De schipper moet in staat zijn:

    te plannen en te waarborgen dat de lading veilig wordt geladen, gestouwd, vastgezet, gelost en behandeld tijdens de vaart;

    de stabiliteit van het vaartuig te plannen en te waarborgen;

    het veilige vervoer van passagiers en de zorg voor de passagiers tijdens de vaart te plannen en te waarborgen, met inbegrip van rechtstreekse bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, in overeenstemming met de opleidingseisen en instructies van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 1177/2010.

    2.4.   Scheepsbouw, elektriciteit, elektronica en meet-en regeltechniek

    De schipper moet in staat zijn:

    de werkzaamheden op het gebied van scheepsbouw, elektriciteit, elektronica en meet- en regeltechniek te plannen;

    toezicht te houden op de hoofdmotoren en de hulpwerktuigen en -apparatuur;

    instructies te geven met betrekking tot de pomp van het vaartuig en het pompregelsysteem en deze te plannen;

    het veilige gebruik en de toepassing, het onderhoud en de reparatie van de elektrotechnische apparatuur van het vaartuig te organiseren;

    toezicht te houden op het veilige onderhoud en de reparatie van technische apparatuur.

    2.5.   Onderhoud en reparatie

    De schipper moet in staat zijn:

    het veilige onderhoud en de reparatie van het vaartuig en de uitrusting daarvan te organiseren.

    2.6.   Communicatie

    De schipper moet in staat zijn:

    het personeelsbeheer te verzorgen, zich verantwoordelijk op te stellen, en te zorgen voor de organisatie van het werk en opleidingen aan boord van het vaartuig;

    te allen tijde een goede communicatie te waarborgen, met inbegrip van het gebruik van gestandaardiseerde communicatiezinnen in situaties met communicatieproblemen;

    een evenwichtige en open werkomgeving aan boord te bevorderen.

    2.7.   Gezondheid, veiligheid, passagiersrechten en milieubescherming

    De schipper moet in staat zijn:

    toezicht te houden op de toepasselijke wettelijke eisen en maatregelen te treffen om de veiligheid van mensenlevens te waarborgen;

    de veiligheid en beveiliging van de opvarenden te handhaven, met inbegrip van rechtstreekse bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, in overeenstemming met de opleidingseisen en instructies van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 1177/2010;

    noodplannen en plannen voor schadebeperking op te stellen en om te gaan met noodsituaties;

    ervoor te zorgen dat aan de eisen inzake milieubescherming wordt voldaan.

    3.   Essentiële competentievereisten voor specifieke vergunningen

    3.1.   Varen op binnenwateren van maritieme aard

    De schipper moet in staat zijn:

    te werken met actuele kaarten, berichten aan schippers en zeelieden en andere publicaties die specifiek betrekking hebben op waterwegen van maritieme aard;

    om te gaan met getijdengegevens, -stromingen, -perioden en -cycli, de tijdstippen van getijdenstromingen en getijden en variaties in een estuarium;

    SIGNI (Signalisation de voies de Navigation Intérieure) en IALA (Internationale Associatie voor maritieme ondersteuning van navigatie en vuurtoreninstanties) te gebruiken ten behoeve van veilige scheepvaart op binnenwateren van maritieme aard.

    3.2.   Radarvaart

    De schipper moet in staat zijn:

    vóór de afvaart passende maatregelen te nemen met betrekking tot varen met behulp van de radar;

    radarbeelden te interpreteren en de informatie van de radar te analyseren;

    interferenties van verschillende oorsprong te verminderen;

    te varen met behulp van de radar rekening houdend met het overeengekomen pakket regels dat van toepassing is in de binnenvaart en overeenkomstig de regels inzake varen met behulp van de radar (zoals eisen ten aanzien van de bemanning of technische voorschriften voor vaartuigen);

    om te gaan met specifieke omstandigheden, zoals druk verkeer, het uitvallen van apparaten, gevaarlijke situaties.

    4.   Essentiële competentievereisten voor specifieke operaties

    4.1.   Deskundige voor de passagiersvaart

    Iedere aanvrager moet in staat zijn:

    het gebruik van reddingsmiddelen aan boord van passagiersvaartuigen te organiseren;

    veiligheidsinstructies toe te passen en de nodige maatregelen te nemen ter bescherming van passagiers in het algemeen, met name in noodgevallen (bv. evacuatie, schade, aanvaring, aan de grond lopen, brand, explosie of andere situaties waarbij paniek kan ontstaan), met inbegrip van rechtstreekse bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, in overeenstemming met de opleidingseisen en instructies van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 1177/2010;

    in eenvoudig Engels te communiceren;

    te voldoen aan de toepasselijke voorschriften van Verordening (EU) nr. 1177/2010.

    4.2.   Deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG)

    Iedere aanvrager moet in staat zijn:

    te zorgen voor de naleving van wetgeving en normen die van toepassing zijn op vaartuigen die LNG als brandstof gebruiken, en van andere toepasselijke regelgeving op het gebied van de gezondheid en veiligheid;

    op de hoogte te blijven van de specifieke aandachtspunten met betrekking tot LNG, de risico’s ervan te herkennen en te beheren;

    de specifieke LNG-installaties veilig te kunnen bedienen;

    te zorgen voor regelmatige controles van de LNG-installatie;

    te weten hoe het bunkeren van LNG op een veilige en gecontroleerde manier moet worden uitgevoerd;

    de LNG-installatie voor onderhoud van het vaartuig klaar te maken;

    om te gaan met noodsituaties in verband met LNG.


    (1)  Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 1).

    (2)  Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 118).


    BIJLAGE III

    ESSENTIËLE EISEN INZAKE MEDISCHE GESCHIKTHEID

    Onder medische geschiktheid, waaronder zowel lichamelijke als geestelijke geschiktheid valt, wordt verstaan dat de persoon die aan boord van een vaartuig werkzaam is geen aandoening of handicap heeft die het onmogelijk maakt:

    de taken uit te voeren die nodig zijn om een vaartuig te bedienen;

    op ieder willekeurig moment de toegewezen taken uit te voeren, of

    de omgeving correct te interpreteren.

    Het onderzoek heeft met name betrekking op gezichts- en gehoorscherpte, motorische functies, de neuropsychiatrische toestand en hart- en vaatziekten.


    BIJLAGE IV

    TOEPASSELIJKE VOORSCHRIFTEN

    Tabel A

    Onderwerp, artikel

    Conformiteitsvoorschriften

    Van toepassing vanaf

    Praktisch examen, artikel 17, lid 4

    [Cesni ….]

    [___]

    Goedkeuring van simulatoren, artikel 21, lid 2

     

     

    Kenmerken en voorwaarden voor het gebruik van registers, artikel 25, lid 2

     

     


    Tabel B

    Rubriek

    Essentiële competentievereisten

    Conformiteitsvoorschriften

    Van toepassing vanaf

    1

    Essentiële competentievereisten voor operationele taken

    [Cesni ….]

    [___]

    2

    Essentiële competentievereisten voor managementstaken

    3

    Essentiële competentievereisten voor specifieke vergunningen

     

     

    3.1

    Varen op waterwegen van maritieme aard

     

     

    3.2

    Radarvaart

     

     

    4

    Essentiële competentievereisten voor specifieke activiteiten

     

     

    4.1

    Deskundige voor de passagiersvaart

     

     

    4.2

    Deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG)

     

     


    Tabel C

    Essentiële eisen inzake medische geschiktheid

    Vormvoorschriften

    Van toepassing vanaf

    Keuring van de medische geschiktheid

    [Cesni ….]

    [___]


    Top