Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31989R1102

    Verordening (EEG) nr. 1102/89 van de Commissie van 27 april 1989 ter vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad inzake de structurele sanering van de binnenvaart

    PB L 116 van 28.4.1989, p. 30–33 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 28/04/1999; opgeheven door 399R0805

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1989/1102/oj

    31989R1102

    Verordening (EEG) nr. 1102/89 van de Commissie van 27 april 1989 ter vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad inzake de structurele sanering van de binnenvaart

    Publicatieblad Nr. L 116 van 28/04/1989 blz. 0030 - 0033
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 3 blz. 0170
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 3 blz. 0170


    *****

    VERORDENING (EEG) Nr. 1102/89 VAN DE COMMISSIE

    van 27 april 1989

    ter vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad inzake de structurele sanering van de binnenvaart

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

    GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad van 27 april 1989 inzake de structurele sanering van de binnenvaart (1), inzonderheid op artikel 10, lid 3,

    Gezien de adviezen uitgebracht door de Lid-Staten en de organisaties die de binnenvaart op communautair niveau vertegenwoordigen, tijdens het door de Commissie respectievelijk op 29 maart en 3 februari 1989 georganiseerde overleg,

    Overwegende dat de Commissie, op grond van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 1101/89 een aantal besluiten moet vaststellen met betrekking tot de werking van de bij deze verordening vastgestelde regeling inzake de structurele sanering van de binnenvaart;

    Overwegende dat de Lid-Staten en de organisaties die de binnenvaart op communautair niveau vertegenwoordigen, het tijdens hun bijeenkomsten in het kader van het genoemde overleg nodig hebben geacht de capaciteit van de betrokken vloten ten aanzien van droge-ladingschepen en duwboten met 10 % en ten aanzien van tankschepen met 15 % te verminderen;

    Overwegende dat, gezien het nodig is de sloopuitkeringen attractief te maken om het slopen aan te moedigen en gezien de beperkte mogelijkheden voor de bedrijfstak om overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 1101/89 de door de betrokken Lid-Staten voorgefinancierde bedragen terug te betalen, een budget van in totaal 130,5 miljoen ecu passend lijkt;

    Overwegende dat de Commissie de aanvangsdatum voor de op communautair niveau gecooerdineerde sloopactie moet vaststellen en dat deze datum moet samenvallen met die waarop de Lid-Staten met een structurele overcapaciteit aan scheepsruimte de voor de uitvoering van de genoemde Verordening (EEG) nr. 1101/89 vereiste maatregelen hebben vastgesteld;

    Overwegende dat de Commissie de bijdragen moet vaststellen die vervoerondernemers jaarlijks in de sloopfondsen moeten storten voor elk van hun schepen waarmee goederenvervoer op de onderling verbonden waterwegen van de Lid-Staten wordt verricht; dat deze bijdragen zo moeten worden vastgesteld dat de sloopfondsen de door de betrokken Lid-Staten voorgefinancierde bedragen binnen een termijn van ten hoogste tien jaar kunnen terugbetalen en van een omvang moeten zijn die voor de binnenvaartondernemingen, gezien hun moeilijke financiële stituatie, nog aanvaardbaar is;

    Overwegende dat de Commissie tevens de bedragen van de sloopuitkeringen, de periode gedurende welke deze uitkeringen kunnen worden verkregen en hun toekenningsvoorwaarden moet vaststellen; dat het met het oog hierop, rekening houdend met het streven naar een vermindering van de scheepsruimte en een beperkt totaalbudget waarmee niet aan alle bij de nationale sloopfondsen ingediende aanvragen voor sloopuitkeringen zal kunnen worden voldaan, wenselijk is om, ten einde zoveel mogelijk scheepsruimte te kunnen slopen, een beroep te doen op een procedure volgens welke prioriteit wordt verleend aan de aanvragen voor de laagste sloopuitkeringen binnen een marge van 70 tot 100 % van de vastgestelde maximumwaarden;

    Overwegende dat de bijzondere sociaal-economische situatie van de sector van de kleine schepen passende maatregelen vereist en er met name waarderingscoëfficiënten moeten worden toegepast om met de lagere commerciële waarde van deze schepen rekening te houden; dat het derhalve aangewezen is voor dergelijke schepen te voorzien in verlaagde sloopuitkeringen en derhalve eveneens in verlaagde jaarlijkse bijdragen;

    Overwegende dat het, om de financiële solidariteit tussen de verschillende nationale sloopfondsen te doen werken, wenselijk lijkt dat de Commissie, samen met de fondsautoriteiten, aan het begin van elk jaar de rekeningen vereffent, ten einde te garanderen dat de terugbetalingstermijn voor de door de betrokken Lid-Staten voorgefinancierde bedragen voor alle fondsen gelijk is;

    Overwegende dat de waarde van en de invloed op de vlootcapaciteit van de diverse typen binnenvaartuigen uiteenlopen; dat daarom moet worden voorzien in specifieke coëfficiënten om het begrip gelijkwaardige tonnage te kunnen hanteren wanneer een vervoerder, die een nieuw schip in de vaart brengt, een ander type binnenschip dan het nieuwe voor de sloop aanbiedt,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

    VASTGESTELD:

    Algemene bepalingen

    Artikel 1

    1. Deze verordening stelt voor de in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1101/89 bedoelde schepen onder meer de jaarlijkse bijdragen, sloopuitkeringen en toekenningsvoorwaarden voor sloopuitkeringen, vast, rekening houdend met de noodzaak de capaciteit van de vloten ten aanzien van droge-ladingschepen en duwboten met 10 % en ten aanzien van tankschepen met 15 % te verminderen.

    2. Om dit doel te bereiken wordt een budget van in totaal 130,5 miljoen ecu, waarvan 81,2 miljoen ecu voor droge-ladingschepen, 44,3 miljoen ecu voor tankschepen en 5 miljoen ecu voor duwboten, noodzakelijk geacht.

    Artikel 2

    Het stelsel van de op communautair niveau gecooerdineerde sloopmaatregelen, zoals dit is vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 1101/89, treedt in werking op 1 januari 1990.

    Jaarlijkse bijdragen

    Artikel 3

    1. Ten aanzien van de in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1101/89 bedoelde schepen, met inbegrip van de schepen waarvoor een aanvraag voor een sloopuitkering is ingediend, zijn de scheepseigenaren verplicht om met ingang van 1 januari 1990 de jaarlijkse bijdragen te storten in de sloopfondsen waaronder deze schepen ressorteren. Deze bijdragen zijn voor de verschillende typen en categorieën binnenschepen als volgt vastgesteld:

    - droge-ladingschepen:

    - motorvrachtschepen: 1,00 ecu/ton,

    - vrachtduwbakken: 0,70 ecu/ton,

    - sleepvrachtschepen: 0,36 ecu/ton;

    - tankschepen:

    - motortankschepen: 3,00 ecu/ton,

    - tankduwbakken: 1,26 ecu/ton,

    - sleeptankschepen: 0,54 ecu/ton;

    - duwboten:

    0,40 ecu/kW.

    2. Voor schepen met een laadvermogen van minder dan 450 ton worden de in lid 1 bedoelde jaarlijkse bijdragen met 30 % verlaagd. Voor schepen met een laadvermogen van 450 tot 650 ton worden de jaarlijkse bijdragen met 0,15 % verlaagd voor elke ton dat het laadvermogen van het schip minder bedraagt dan 650 ton.

    3. De Commissie kan, om te garanderen dat de door de betrokken Lid-Staten overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1101/89 voorgefinancierde bedragen binnen een periode van tien jaar worden terugbetaald, de in lid 1 genoemde bedragen wijzigen.

    Artikel 4

    1. Het bewijs van betaling van de jaarlijkse bijdrage voor 1990 moet zich met ingang van 1 mei aan boord van het schip of, wanneer het gaat om een binnenvaartuig zonder bemanning, aan boord van de duwboot bevinden.

    2. De omrekening van de in ecu uitgedrukte jaarlijkse bijdragen in de nationale munt van het betrokken Fonds geschiedt volgens de op 1 januari van het betrokken jaar geldende koers.

    Sloopuitkeringen

    Artikel 5

    1. Het bedrag van de sloopuitkering ligt voor de verschillende typen en categorieën schepen binnen een marge van 70 tot 100 % van de volgende waarden:

    - droge-ladingschepen:

    - motorvrachtschepen: 120 ecu/ton,

    - vrachtduwbakken: 60 ecu/ton,

    - sleepvrachtschepen: 43 ecu/ton;

    - tankschepen:

    - motortankschepen: 216 ecu/ton,

    - tankduwbakken: 91 ecu/ton,

    - sleeptankschepen: 39 ecu/ton;

    - duwboten:

    240 ecu/kW.

    2. Voor schepen met een laadvermogen van minder dan 450 ton worden de in lid 1 bedoelde maximumbedragen van de sloopuitkeringen verlaagd met 30 %. Voor schepen met een laadvermogen van 450 tot 650 ton worden de maximumbedragen van de sloopuitkeringen verlaagd met 0,15 % voor elke ton dat het laadvermogen van het schip minder bedraagt dan 650 ton.

    Artikel 6

    1. De scheepseigenaren die een aanvraag voor een sloopuitkering indienen, doen hun aanvraag vóór 1 mei 1990 toekomen aan de autoriteiten van het Fonds waaronder het schip ressorteert. Met later ontvangen aanvragen wordt geen rekening gehouden.

    2. De aanvrager van een sloopuitkering vermeldt in zijn aanvraag het percentage, binnen een marge van 70 tot 100 % van de in artikel 5 bedoelde maximumbedragen, dat hij als uitkering voor het slopen van zijn schip wenst te ontvangen. Dit percentage wordt hierna »uitkeringspercentage" genoemd.

    3. Regelmatig ingediende aanvragen voor sloopuitkeringen ten belope van 70 % van de in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde bedragen worden, binnen de grenzen van de budgettaire middelen van de verschillende in artikel 1, lid 2, bedoelde rekeningen, beschouwd als door het Fonds aanvaard. De autoriteiten van het Fonds bevestigen de aanvragers binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag dat deze is geaccepteerd.

    De autoriteiten van het Fonds verstrekken de Commissie elke maand een lijst van de ontvangen aanvragen voor sloopuitkeringen ten belope van 70 % van de genoemde bedragen. De Commissie ziet erop toe dat deze aanvragen de in artikel 1, lid 2, bedoelde budgettaire middelen niet overschrijden en houdt de autoriteiten van het Fonds van de stand van zaken op de hoogte.

    4. De autoriteiten van het Fonds delen de aanvrager van een sloopuitkering ten belope van meer dan 70 % van de in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde bedragen vóór 1 september 1990 schriftelijk mee of zijn aanvraag geaccepteerd dan wel geweigerd is. Artikel 7

    1. De indiening van een aanvraag voor een sloopuitkering houdt voor de eigenaar van een schip wiens aanvraag is aanvaard, de verplichting in om vóór 1 december 1990:

    - het schip te slopen dan wel

    - het schip, in afwachting van de sloop, definitief uit de vaart te nemen.

    2. Wanneer een schip overeenkomstig lid 1 uit de vaart wordt genomen, geeft de eigenaar alle documenten betreffende het schip, zoals het scheepsattest en de vervoervergunning, af aan de autoriteiten van het Fonds waaronder het schip ressorteert. De Lid-Staten zien erop toe dat een uit de vaart genomen schip niet voor vervoer of opslag wordt gebruikt.

    De eigenaar van een uit de vaart genomen schip stelt de autoriteiten van het Fonds waaronder het ressorteert, op de hoogte van de plaats waar het schip is opgelegd. Een uit de vaart genomen schip mag slechts met de toestemming van de autoriteiten van dit Fonds worden verplaatst.

    3. Ieder Fonds verstrekt aan het eind van elk jaar de andere Fondsen en de Commissie een lijst van de schepen waarvoor het Fonds een sloopuitkering heeft uitgekeerd en die nog niet zijn gesloopt. Op deze lijst wordt voor elk schip vermeld:

    - de naam, het type, de tonnage en de thuishaven;

    - de naam en het adres van de eigenaar;

    - de exacte gegevens over de plaats waar het schip, in afwachting van de sloop, is opgelegd.

    4. De sloop van een uit de vaart genomen schip dient in alle gevallen vóór 1 december 1992 te geschieden. Als een schip vóór die datum niet is gesloopt, kunnen de autoriteiten van het Fonds waaronder het ressorteert, het schip namens en op kosten van de eigenaar laten slopen.

    Artikel 8

    1. Indien de financiële middelen die nodig zijn om aan de regelmatig ingediende sloopaanvragen te voldoen, de budgettaire middelen van de verschillende in artikel 1, lid 2, bedoelde rekeningen overschrijden, dient het door de scheepseigenaar in zijn aanvraag aangegeven uitkeringspercentage als selectiecriterium, in die zin dat de aanvragen voor de laagste percentages als eerste in beschouwing worden genomen.

    2. Voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde procedure stelt de Commissie, in samenwerking met de autoriteiten van de verschillende Fondsen, een gemeenschappelijke lijst op van de regelmatig ingediende aanvragen; de aanvragen worden op deze lijst gerangschikt naar het uitkeringspercentage, waarbij de laagste uitkeringspercentages bovenaan en de hoogste onderaan de lijst komen te staan. Er wordt een afzonderlijke lijst opgemaakt voor de droge-ladingschepen, de tankschepen en de duwboten.

    3. De sloopuitkeringen worden, binnen de grenzen van de budgettaire middelen van de verschillende in artikel 1, lid 2, bedoelde rekeningen, door de verschillende Fondsen in volgorde van deze lijst toegekend. Indien verscheidene sloopaanvragen met gelijke uitkeringspercentages worden ingediend, wordt prioriteit verleend aan de aanvraag die eerst is ontvangen.

    4. Indien de financiële middelen die nodig zijn om aan de regelmatig ingediende aanvragen te voldoen, de budgettaire middelen van de verschillende in artikel 1, lid 2, bedoelde rekeningen niet overschrijden, worden de sloopaanvragen beschouwd als aanvaard voor de aangevraagde uitkeringspercentages. In dat geval wordt de terugbetalingsperiode van tien jaar voor de door de betrokken Lid-Staten aan de Fondsen voorgefinancierde bedragen dienovereenkomstig ingekort.

    Artikel 9

    1. De sloopuitkering wordt uitbetaald, wanneer de eigenaar van het schip heeft bewezen dat het schip overeenkomstig artikel 7 werd gesloopt of uit de vaart genomen.

    2. De omrekening van de in ecu uitgedrukte sloopuitkeringen in de nationale munt van het betrokken Fonds geschiedt volgens de koers op de in artikel 2 vermelde datum.

    Financiële solidariteit

    Artikel 10

    1. Met het oog op de werking van de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1101/89 bedoelde financiële solidariteit tussen rekeningen van de verschillende Fondsen, verstrekt elk Fonds aan het begin van elk jaar, en voor het eerst in 1991, de volgende gegevens aan de Commissie:

    - de schuld van het Fonds per 31 december van het voorgaande jaar (Dn);

    - de ontvangsten van het Fonds in het voorgaande jaar (Ran), die de ontvangsten afkomstig zowel van de jaarlijkse bijdragen als van de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1101/89 bedoelde speciale bijdragen omvatten.

    2. De Commissie bepaalt, in overleg met de autoriteiten van het Fonds, aan de hand van de in lid 1 bedoelde gegevens:

    - het totale bedrag van de schuld van alle Fondsen per 31 december van het voorgaande jaar (Dt);

    - het totale bedrag van de ontvangsten van alle Fondsen in het voorgaande jaar (Rt);

    - de genormaliseerde jaarlijkse ontvangsten (Rnn) van elk Fonds, die worden berekend met de volgende formule:

    1.2.3.4 // // Rnn = // Rt Dt // × Dn;

    - voor elk Fonds, het verschil tussen de jaarlijkse ontvangsten (Ran) en de genormaliseerde jaarlijkse ontvangsten (Ran - Rnn);

    - de bedragen die ieder Fonds met meer dan de genormaliseerde jaarlijkse ontvangsten (Ran > Rnn), uitkeert aan een Fonds met minder dan de genormaliseerde jaarlijkse ontvangsten (Ran < Rnn).

    3. De bij het laatste streepje van lid 2 bedoelde bedragen worden door ieder van de betreffende Fondsen vóór 1 maart van het lopende jaar aan de overige Fondsen uitgekeerd. Gelijkwaardige tonnage

    Artikel 11

    1. Indien een eigenaar een in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1101/89 bedoeld schip in de vaart brengt en tonnage van een ander type binnenvaartuig voor de sloop aanbiedt, wordt de gelijkwaardige tonnage, binnen elk van beide hierna aangegeven scheepscategorieën, bepaald aan de hand van de volgende waarderingscoëfficiënten:

    - droge-ladingschepen:

    - motorvrachtschepen van meer dan 650 ton: 1,00,

    - vrachtduwbakken van meer dan 650 ton: 0,50,

    - sleepvrachtschepen van meer dan 650 ton: 0,36;

    - tankschepen:

    - motortankschepen van meer dan 650 ton: 1,00,

    - tankduwbakken van meer dan 650 ton: 0,42,

    - sleeptankschepen van meer dan 650 ton: 0,18.

    2. Voor schepen met een laadvermogen van minder dan 450 ton worden de in het eerste lid bedoelde coëfficiënten verlaagd met 30 %. Voor schepen met een laadvermogen van 450 tot 650 ton worden deze coëfficiënten verlaagd met 0,15 % voor elke ton dat het laadvermogen van het schip minder bedraagt dan 650 ton.

    Raadplegingen

    Artikel 12

    1. De Commissie raadpleegt de Lid-Staten telkens wanneer zij overweegt om deze verordening te wijzigen.

    2. De Commissie wint voor alle aangelegenheden met betrekking tot de uitvoering van het stelsel het advies in van een groep, bestaande uit deskundigen van de beroepsorganisaties die de binnenvaart op communautair niveau vertegenwoordigen. De benaming van deze groep is »Groep Deskundigen - Structurele sanering van de binnenvaart".

    Slotbepalingen

    Artikel 13

    Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 27 april 1989.

    Voor de Commissie

    Karel VAN MIERT

    Lid van de Commissie

    (1) Zie bladzijde 25 van dit Publikatieblad.

    Top