Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE5559

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de bijdrage van ondernemingen van de sociale economie aan een samenhangender en democratischer Europa(verkennend advies op verzoek van het Roemeense voorzitterschap van de Raad)

    EESC 2018/05559

    PB C 240 van 16.7.2019, p. 20–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    16.7.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 240/20


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de bijdrage van ondernemingen van de sociale economie aan een samenhangender en democratischer Europa

    (verkennend advies op verzoek van het Roemeense voorzitterschap van de Raad)

    (2019/C 240/05)

    Rapporteur: Alain COHEUR

    Raadpleging

    Brief d.d. 20.9.2018

    Rechtsgrondslag

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Bevoegde afdeling

    Interne Markt, Productie en Consumptie

    Goedkeuring door de afdeling

    2.4.2019

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    15.5.2019

    Zitting nr.

    543

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    118/1/1

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    De ondernemingen van de sociale economie zijn op heel uiteenlopende terreinen actief en leveren op velerlei manieren een bijdrage aan de totstandkoming van een samenhangender samenleving die gericht is op het algemeen belang. De sociale economie is de drijvende kracht achter economische en sociale ontwikkeling in Europa; zij vertegenwoordigt 2,8 miljoen ondernemingen en is goed voor 13,6 miljoen banen of 8 % van het bbp van de EU. De ondernemingen van de sociale economie zijn cruciaal voor het creëren en in stand houden van kwaliteitsbanen, het welslagen van de Europese pijler van sociale rechten en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling.

    1.2.

    De staat van de sociale economie in Europa is wisselend. In sommige lidstaten wordt de ontwikkeling van de sector van oudsher en met nieuw beleid ondersteund, maar in andere wordt ze afgeremd. In een dergelijke context, waar ook nog eens een gebrek aan financiële middelen bij komt, kan de sociale economie niet ten volle worden benut om bij te dragen aan het economisch herstel en een nieuwe bedrijfsdynamiek, om de sociale spanningen ten gevolge van de toenemende ongelijkheid en armoede te verminderen, om de werkloosheid in bepaalde regio’s terug te dringen en om iets te doen aan de onzekere arbeidsvoorwaarden, een verschijnsel dat het populisme in de hand werkt.

    1.3.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) wil dat de lidstaten en de Europese Commissie erkennen dat de ondernemingen van de sociale economie bijdragen aan de ontwikkeling van actief burgerschap, aan het algemeen belang, aan de bevordering van het Europees sociaal model en aan het ontstaan van een Europese identiteit. Zo’n erkenning is pas echt zinvol als die gepaard gaat met de toekenning van gepaste middelen maar ook met prikkels om bekendheid te geven aan innovatie en kennis en het gebruik daarvan te promoten.

    1.4.

    Het EESC stelt vast dat sociaaleconomische ondernemingsmodellen amper aan bod komen in de onderwijsprogramma’s en in regelingen voor de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen. Lessen en opleidingen over de sociale economie moeten opgenomen kunnen worden in onderwijsprogramma’s. Dat vormt echt de sleutel tot kennis en ondernemingsgeest. Eveneens zou de toegang van ondernemingen van de sociale economie tot het Erasmus+-programma moeten worden gestimuleerd.

    1.5.

    Het is absoluut noodzakelijk dat ondernemingen van de sociale economie worden ondersteund met ambitieus en horizontaal beleid en een Europees actieplan voor de sociale economie.

    1.6.

    Het EESC heeft de EU-instellingen en de lidstaten in eerdere adviezen al verzocht om specifieke steun voor sociale innovatie, wat ook inhoudt dat sociale ondernemingen en het maatschappelijk middenveld worden erkend en gesteund als belangrijke maatschappelijke actoren die zorgen voor een gunstig klimaat.

    1.7.

    Het EESC verzoekt de Commissie om het concept „sociale economie” te verduidelijken aan de hand van de kenmerken van de verschillende bestaande vormen ervan.

    1.8.

    Het EESC herinnert de Commissie, de lidstaten en Eurostat eraan dat de voorstellen uit het handboek over satellietrekeningen moeten worden uitgevoerd, teneinde een statistisch register van ondernemingen van de sociale economie te creëren.

    1.9.

    Het EESC wijst erop dat meer onderzoek moet worden gedaan om inzicht te krijgen in de (omvang van de) mechanismen waarmee de ondernemingen van de sociale economie bijdragen aan versterking van de sociale samenhang en de democratie en stimulering van de economie. Op die manier zou de kloof tussen de nieuwe lidstaten en de rest van de EU kunnen worden verkleind.

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1.

    Ondernemingen van de sociale economie worden gekenmerkt door het feit dat zij het algemeen belang of een gemeenschap dienen en niet naar maximale winst streven. Ze hebben een duidelijk sociaal doel voor ogen: verbeteren van het individueel en collectief welzijn door ongelijkheden te verkleinen en de sociale samenhang te vergroten. Ook vinden ze het belangrijk om kwalitatief hoogwaardige banen te creëren in maatschappelijk verantwoorde ondernemingen.

    2.2.

    De sociale economie is een vorm van organisatie van activiteiten op basis van collectief eigendom, solidariteit en participatiedemocratie, die berust op een economisch efficiënte inzet van hulpbronnen en die de productie, distributie en consumptie van alsook de handel in goederen en diensten waarborgt. De sociale economie bevordert de expressie van actief burgerschap en draagt bij tot de individuele en collectieve welvaart. Overal is de sociale economie terug te vinden: zowel op economisch, sociaal, maatschappelijk als milieugebied.

    2.3.

    Het moge duidelijk zijn dat tal van factoren langzamerhand de fundamenten van onze op democratie en sociale samenhang gebaseerde samenlevingen ondergraven: de besnoeiingen in de publieke uitgaven waardoor het vangnet dat deze bieden steeds kleiner wordt, de financiële en speculatieve markten die te veel gericht zijn op winst en rentabiliteit, de opkomst van het populisme en de toename van de ongelijkheid.

    2.4.

    Om deze maatschappelijke veranderingen en groeiende onzekerheid het hoofd te bieden, maar ook om haar ambities voor economische vooruitgang te behouden, moet de EU bijdragen aan de ontwikkeling van democratische samenlevingen die in alle opzichten samenhang vertonen, dat wil zeggen waar sprake is van sociaaleconomische voorspoed en discriminatie en sociale uitsluiting worden bestreden. De EU kan haar ambities waarmaken en tegelijk haar gedeelde waarden verdedigen door ambitieus vorm te geven aan de Europese pijler van sociale rechten en door de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling te verwezenlijken.

    3.   Sociale cohesie en maatschappelijk middenveld

    3.1.

    Volgens de Raad van Europa is sociale cohesie het vermogen van een samenleving om het welzijn van al haar leden te waarborgen door ongelijkheden te verminderen en marginalisering te voorkomen. Voor de Commissie heeft het beleid op het vlak van economische, sociale en territoriale samenhang tot doel de verschillen in welvaart en ontwikkeling tussen de regio’s van de EU te verkleinen. Wanneer de sociale cohesie wordt aangetast, raken mensen gefrustreerd en gaan ze zich fixeren op hun eigen identiteit. Daarmee wordt een voedingsbodem voor antidemocratische theorieën gelegd. Democratie en sociale samenhang en een vrij en onafhankelijk georganiseerd maatschappelijk middenveld maken een wezenlijk deel uit van het Europese project, ook al valt er thans het een en ander op aan te merken. Met haar activiteiten, die een sociaal oogmerk hebben, en haar sociale impact geeft de sociale economie op pragmatische wijze invulling aan de cohesie- en ontwikkelingsdoelstellingen, terwijl zij tevens een democratisch model aanreikt.

    3.2.

    Om historische en contextgebonden redenen lopen de definities van het maatschappelijk middenveld sterk uiteen en kan het in de verschillende lidstaten een heel eigen vorm aannemen. De verankering van het middenveld hangt af van de culturele en politieke tradities. Sommige maatschappelijke organisaties (vakbonden, beroepsverenigingen, liefdadigheidsinstellingen enz.) bestaan al van oudsher, terwijl andere pas later zijn opgericht. Ondernemingen van de sociale economie stellen niet kapitaal, maar mensen centraal en kunnen daarom tot het maatschappelijk middenveld worden gerekend.

    3.3.

    Het maatschappelijk middenveld is in zekere zin een incubator voor de ontwikkeling van ondernemingen van de sociale economie en geeft de cohesie daarmee een impuls. Via deze ondernemingen kan het maatschappelijk middenveld sommige minderheden de kans geven om gehoord te worden of minder rendabele activiteiten te ontplooien, terwijl meer traditionele bedrijven daar mogelijk minder voor openstaan. In deze tijd van xenofobe bewegingen en uitholling van de democratie kunnen ondernemingen van de sociale economie de democratie en cohesie versterken (artikel 2 van het Verdrag), bijvoorbeeld op het gebied van de integratie van migranten (1).

    3.4.

    In de lesprogramma’s van scholen en universiteiten wordt meestal geen aandacht geschonken aan de sociale economie noch aan haar bijdrage en meerwaarde voor onze samenleving; hetzelfde geldt voor het onderricht in ondernemerschap. lidstaten en EU-instellingen moeten daarom voorzien in mogelijkheden tot onderricht in de sociale economie. Het is daarbij niet de bedoeling iets op te leggen, maar wel om burgers de beschikking te geven over de nodige instrumenten om zich op het vlak van de sociale economie te kunnen bekwamen.

    4.   De sociale economie, een ander economisch model

    4.1.

    Oorspronkelijk ontstaan vanuit de wens van burgers om zich in het licht van maatschappelijke omwentelingen aaneen te sluiten om in hun economische, sociale en ook culturele behoeften te voorzien, werden de ondernemingen van de sociale economie in de eerste plaats gedefinieerd op basis van hun statuten, d.w.z. de basisovereenkomsten waartoe de betrokken partijen zich verbinden en waarin zij vrijelijk hun interne voorschriften vastleggen. Op deze manier werden onderlinge maatschappijen, coöperaties, verenigingen en stichtingen opgericht. Nog altijd vormen deze statuten de meest gebruikte basis om een onderneming in de sociale economie op te zetten (2).

    4.2.

    Maatschappelijke ontwikkelingen hebben echter ook tot de opkomst van andere soorten sociale ondernemingen geleid: ondernemingen gericht op arbeidsintegratie (WISE: werkplaats innovatie sociale integratie) die actief zijn op gebieden als maatschappelijke en arbeidsmarktintegratie en de integratie van gehandicapten, en ondernemingen die zich bezighouden met hergebruik en recycling, zorg en milieubescherming.

    4.3.

    Via verschillende soorten teksten (initiatieven, regelgeving (3)) heeft de Europese Commissie een impuls gegeven aan de ontwikkeling van sociale ondernemingen, waarvan de meeste actief zijn in de sociale economie. De feitelijke integratie van sociaal ondernemerschap, een begrip dat niet eenduidig gedefinieerd is, is nu een punt van discussie.

    4.4.

    Het EESC dringt al geruime tijd aan op een actieplan voor de ondernemingen van de sociale economie om de ontwikkeling en groei te waarborgen en het potentieel van deze sector in Europa ten volle te benutten. Sociale ondernemingen maken in de ogen van het EESC deel uit van de reguliere economie en botsen niet met andere bedrijfsmodellen. Toch profiteren de ondernemingen van de sociale economie niet of nauwelijks van de bestaande programma’s voor bedrijfsondersteuning en ontwikkeling en start-ups, en ook de andere noodzakelijke voorwaarden, zoals wetgeving en financiële instrumenten, schieten vaak tekort, vooral omdat zij ontworpen zijn voor de meer traditionele doorsneebedrijfsmodellen en logica. Voorts is het zaak dat de ondernemingen van de sociale economie volledig worden erkend en bij de sociale dialoog worden betrokken.

    5.   Bijdrage van samenwerking en de sociale economie aan de sociale cohesie en de democratie

    5.1.

    Democratie vormt het hart van de sociale economie en van de dynamiek van ondernemingen in de sociale economie. „Interne” democratie houdt in dat iedere persoon één stem heeft in de besluitvorming en dat verschillende categorieën stakeholders, zoals werknemers, gebruikers en begunstigden, aan de bedrijfsvoering deelnemen.

    Ondernemingen van de sociale economie leveren echter niet alleen via hun eigen bedrijfsvoering een bijdrage aan de democratisering van onze economie; dat doen zij ook door mensen in staat te stellen om deel te nemen aan collectieve activiteiten en een bijdrage te leveren aan het maatschappelijke debat. In die zin vormen de ondernemingen van de sociale democratie een echte leerschool der participatiedemocratie.

    5.2.

    Zij doen dat op verschillende niveaus: via de goederen en diensten die zij aanbieden, de alternatieven die zij voorstellen, de antwoorden die zij bieden op onvervulde behoeften, de mogelijkheden tot meningsuiting en debat die zij helpen creëren, hun lobby- en bewustmakingsactiviteiten enz. Ook moeten zij beantwoorden aan een bedrijfsmodel dat het milieu, de sociale verhoudingen en de arbeidsomstandigheden van werknemers beter in aanmerking neemt.

    5.3.

    Als het gaat over de bijdrage die de sociale economie aan de cohesie levert, wordt meestal gedacht aan haar „herstellende” vermogen, aan de bijstand die zij verleent aan bevolkingsgroepen in moeilijkheden en aan haar rol op het gebied van sociaal-maatschappelijk werk en zorg. Deze onbetwiste neiging om de sociale economie een herstelfunctie toe te kennen is onlosmakelijk verbonden met de activiteiten van de ondernemingen in deze sector. Dit neemt niet weg dat ook naar cohesie en democratie moet worden gekeken vanuit de invalshoek van de beleidsmaatregelen en procedures waarmee de ondernemingen van de sociale economie hun sociale impact meten.

    6.   Sociale en territoriale samenhang — Versterking van de geïntegreerde Europese ruimte via de sociale economie

    6.1.

    De globalisering, de interne markt en de grote industriële revoluties hebben geleid tot ingrijpende territoriale veranderingen. Een aantal regio’s gaat nog steeds zwaar gebukt onder de gevolgen van met name de-industrialisering en werkloosheid.

    6.2.

    De overgang in de nieuwe lidstaten van communistische planeconomie naar gereguleerde markteconomie verliep traag en vaak moeizaam. De institutionele en politieke aanpassingen hebben een stempel gedrukt op de betrokken samenlevingen en economieën, alsook op de migratiestromen. Daarnaast deden deze veranderingen zich ook gevoelen in de kleine en middelgrote ondernemingen, en met name in de coöperatieve sector van deze landen, die decennialang, en zelfs nog tijdens de overgang naar een markteconomie, werd geïnstrumentaliseerd. De ontwikkeling van de sociale economie in deze landen zou kunnen bijdragen tot de EU-doelstelling inzake een versterkte geïntegreerde Europese ruimte waarin de sociale en economische verschillen tussen de EU-15 en de twaalf nieuwe Oost- en Zuid-Europese lidstaten worden teruggedrongen en weggewerkt.

    6.3.

    De sociale economie heeft in tal van landen in de regio steeds meer aan maatschappelijk aanzien ingeboet. Toch is de sector niet ontmanteld. Nadat zij in deze landen een halve eeuw lang bijna volledig van het toneel waren verdwenen, zijn onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen geleidelijk aan weer een grotere rol gaan spelen, terwijl tegelijk het maatschappelijk middenveld, de sociale bewegingen en de vakbonden tot bloei kwamen. De ontwikkeling van deze „derde pijler” in de nieuwe lidstaten is niet los te denken van hun succesvolle integratie in het Europees sociaal model.

    6.4.

    Voorlichtings- en informatiecampagnes over de geschiedenis, tradities en nationale wortels van de sociale economie en de coöperatieve bewegingen moeten een tegenwicht vormen tegen het negatieve imago van de door communistische regimes opgelegde coöperaties, en aantonen dat er een verband is tussen de nieuwe vormen van sociaal ondernemerschap en de tradities van de sociale economie.

    6.5.

    Tegelijkertijd hebben politici, ondernemers en burgers in landen waar de sociale economie sterk geworteld is, getracht hun regio’s nieuw leven in te blazen en de economische en sociale ongelijkheid aan te pakken. Traditionele en nieuwe vormen van de sociale economie staan centraal in veel lokale beleidsmaatregelen en hebben een bijdrage geleverd aan de samenhang en het democratische leven.

    7.   De ondernemingen van de sociale economie bieden mogelijkheden voor sociale en economische innovatie

    7.1.

    Met innovaties worden vaak sociale of maatschappelijke innovaties bedoeld, een onderwerp dat het EESC in eerdere adviezen heeft aangekaart. Deze zijn niet alleen een goede zaak voor de samenleving, maar maken haar ook slagvaardiger Sociale innovatie komt voort uit ethische of ideologische overwegingen of houdt verband met het algemeen belang, wat blijkt uit de rol van het maatschappelijk middenveld bij de vormgeving van de socialezekerheidsstelsels. Ondernemingen van de sociale economie zijn een hefboom voor sociale innovatie: zij richten zich immers op een specifieke gebruikersgroep, trachten te voldoen aan een onvervulde maatschappelijke behoefte of vullen een leemte op.

    7.2.

    De vele nieuwe bedrijfsmodellen veranderen de relatie tussen producenten, distributeurs en consumenten (denken we maar aan de functionele economie, de deeleconomie en verantwoord financieel beheer). De ondernemingen van de sociale economie zijn niet nieuw maar horen wel thuis in deze categorie van alternatieve economische modellen, aangezien zij stuk voor stuk betrekking hebben op andere belangrijke uitdagingen voor mens en milieu die cruciaal zijn voor duurzame ontwikkeling, zoals sociale rechtvaardigheid, participatief bestuur en het behoud van hulpbronnen en natuurlijk kapitaal. De EU kan een voortrekkersrol gaan spelen op het vlak van innovatieve economische modellen, die de begrippen economische welvaart, hoogwaardige sociale bescherming en ecologische duurzaamheid onlosmakelijk met elkaar verbinden en de introductie van een „Europees merk” mogelijk maken. De EU moet in dit verband dan ook meer ambitie aan de dag leggen.

    7.3.

    In België stelt de coöperatieve structuur Smart de vennoten — zelfstandigen — in staat hun economische activiteit te ontwikkelen binnen een veilig kader. Smart is momenteel vertegenwoordigd in negen Europese landen; in totaal zijn er 120 000 ondernemers bij betrokken.

    7.4.

    In Spanje neemt de coöperatieve groep Mondragon de economische en sociale ontwikkeling van het Baskenland al zeventig jaar lang grotendeels voor haar rekening. Mondragon Corporation heeft vandaag meer dan 90 000 mensen in dienst.

    7.5.

    In Frankrijk hebben de coöperatieve ondernemingen van gezamenlijk belang (SCIC) een hoofdrol gespeeld in de ondersteuning en herintegratie van kansarme groepen. Zij zijn uitgegroeid tot spelers op het gebied van territoriale ontwikkeling en zetten projecten voor lokale ontwikkeling op touw.

    7.6.

    Steeds meer professionals en onderzoekers in de digitale sector sluiten zich aan bij coöperaties of ondernemingen die actief zijn op het vlak van „immateriële goederen”.

    7.7.

    Hetzelfde geldt voor eerlijke handel en de productie en distributie van kwaliteitslandbouwproducten uit de biologische of geïntegreerde landbouw. In milieugerelateerde sectoren duiken steeds meer initiatieven van ondernemingen van de sociale economie op.

    7.8.

    De sociale economie telt niet alleen kleine ondernemingen. Een aantal ondernemingen van de sociale economie uit de bank- en verzekeringssector (zoals Crédit coopératif in Frankrijk of de P&V-groep in België) neemt op hun nationale markt een leiderspositie in. Consumenten- en distributiecoöperaties vervullen dan weer een belangrijke rol in de lokale handel in Europa.

    Brussel, 15 mei 2019.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    (1)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 1.

    (2)  Studie van het EESC uit 2017 over recente ontwikkelingen van de sociale economie in de Europese Unie.

    (3)  Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie („EaSI”) en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).


    Top