Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010XG0506(01)

Gezamenlijk voortgangsverslag 2010 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010

PB C 117 van 6.5.2010, p. 1–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 117/1


Gezamenlijk voortgangsverslag 2010 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” (1)

2010/C 117/01

1.   INLEIDING

Onderwijs en opleiding staan centraal in de Lissabonagenda voor groei en werkgelegenheid en zijn een sleutelelement voor de follow-up ervan met het oog op 2020. Niet alleen voor de groei en de werkgelegenheid, maar ook voor de kansengelijkheid en de sociale integratie is het van cruciaal belang dat een goed functionerende „kennisdriehoek” — tussen onderwijs, onderzoek en innovatie — tot stand wordt gebracht en alle burgers worden geholpen om meer vaardigheden te verwerven. De economische neergang brengt deze uitdagingen op lange termijn nog meer voor het voetlicht. De financiële middelen van zowel de overheid als de privésector staan onder grote druk, bestaande banen verdwijnen en voor de nieuwe banen zijn vaak andere en hogere kwalificaties vereist. Daarom moeten de onderwijs- en opleidingsstelsels meer openstaan voor en beter inspelen op de behoeften van de burgers, de arbeidsmarkt en de hele samenleving.

Sinds 2002 heeft de beleidssamenwerking op Europees niveau op het gebied van onderwijs en opleiding (2) de onderwijshervormingen in de lidstaten een waardevolle ondersteuning geboden en bijgedragen tot de mobiliteit van lerenden en praktijkbeoefenaren in Europa. De Raad heeft op deze aanpak voortgebouwd toen hij in mei 2009 het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) bekrachtigde (3). Daarbij respecteerde hij ten volle de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de organisatie van hun onderwijsstelsels.

In dit vierde gezamenlijke verslag wordt vooral aandacht besteed aan de vooruitgang die tijdens de periode 2007-2009 is geboekt wat de op het gebied van onderwijs en opleiding vastgestelde doelstellingen betreft. Dit verslag is gebaseerd op een gedetailleerde beoordeling van de nationale verslagen en nationale prestaties, afgemeten aan een reeks indicatoren en referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties („benchmarks”) (4). De nadruk ligt vooral op de uitvoering van de aanbeveling van 2006 inzake sleutelcompetenties (5). Het verslag bevat ook een overzicht van de ontwikkeling van nationale strategieën voor een leven lang leren, en van hervormingen om beroepsonderwijs en beroepsopleiding aantrekkelijker te maken en beter op de behoeften van de arbeidsmarkt af te stemmen, alsook om het hoger onderwijs te moderniseren.

In het verslag wordt ook rekening gehouden met nieuwe uitdagingen, met name die welke verband houden met het initiatief „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” (6). Hoewel de lidstaten in hun verslagen niet specifiek ingaan op de manier waarop onderwijs en opleiding op de economische neergang moeten reageren, zijn de onderwerpen die erin aan bod komen — met name de vooruitgang die is geboekt bij de toepassing van een op competenties gebaseerde benadering, en de modernisering van beroepsonderwijs en -opleiding en van het hoger onderwijs — essentieel om Europa met succes uit deze crisis te loodsen.

De volgende trends en uitdagingen kunnen worden vastgesteld:

1.

Er is een algemene verbetering opgetreden in de onderwijs- en opleidingsprestaties in de EU. De meeste benchmarks voor 2010 zullen echter niet tijdig worden gehaald omdat de prestaties voor de vitale benchmark leesvaardigheid in feite achteruitgaan. Er zullen doeltreffender nationale initiatieven nodig zijn om deze benchmarks te halen. De economische neergang, in combinatie met de demografische uitdaging, onderstreept de noodzaak van dringende hervormingen en verdere investeringen in de onderwijs- en opleidingsstelsels om de belangrijkste economische en sociale uitdagingen het hoofd te bieden.

2.

Veel landen voeren hervormingen door die het kader van sleutelcompetenties expliciet als referentiepunt gebruiken. Met de aanpassing van de leerplannen van scholen is goede vooruitgang geboekt. Er moet evenwel nog heel wat worden gedaan ter ondersteuning van de ontwikkeling van de competenties van leerkrachten, voor de actualisering van de beoordelingsmethoden en voor de invoering van nieuwe manieren om het leren binnen een innovatief schoolkader te organiseren. Een grote uitdaging bestaat erin ervoor te zorgen dat alle lerenden baat hebben bij innovatieve methodologieën, met inbegrip van kansarme bevolkingsgroepen en van mensen die een beroepsopleiding dan wel beroepsonderwijs of volwasseneneducatie volgen.

3.

De toepassing van een leven lang leren door formeel, niet-formeel en informeel leren en meer mobiliteit blijft een uitdaging. Onderwijs en opleiding, inclusief universiteiten, moeten meer openstaan voor en beter inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt en de hele samenleving. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de totstandbrenging van partnerschappen tussen onderwijs en opleiding enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds.

2.   SLEUTELCOMPETENTIES

Het Europees kader van sleutelcompetenties voor een leven lang leren (7) onderscheidt en omschrijft acht sleutelcompetenties die in een kennismaatschappij nodig zijn voor zelfontplooiing, actief burgerschap, sociale cohesie en inzetbaarheid:

1.

communicatie in de moedertaal;

2.

communicatie in vreemde talen;

3.

wiskundige competentie en basiscompetentie op het gebied van exacte wetenschappen en technologie;

4.

digitale competentie;

5.

leren leren;

6.

sociale en civieke competenties;

7.

ontwikkeling van initiatief en ondernemerschap;

8.

cultureel bewustzijn en culturele expressie.

Het initiële onderwijs en de initiële opleiding moeten de ontwikkeling van deze sleutelcompetenties zodanig ondersteunen dat alle jongeren — ook de kansarme — toegerust zijn voor bij- en nascholing en voor het werkzame leven. Volwassenenonderwijs en -opleiding moet volwassenen echte kansen bieden om hun sleutelcompetenties hun leven lang te ontwikkelen en te actualiseren.

2.1.   Geboekte vooruitgang wat de hervorming van de leerplannen betreft

In de EU is er een duidelijke trend in de richting van op competenties gebaseerd onderwijzen en leren, en van een op leerresultaten gebaseerde aanpak. Het Europees kader van sleutelcompetenties heeft daar aanzienlijk toe bijgedragen. In een aantal landen was dat kader het uitgangspunt van de beleidshervorming.

Met name met de leerplannen van scholen is aanzienlijke vooruitgang geboekt. Traditionele vakken zoals moedertaal, vreemde talen of wiskunde en wetenschappen worden meer leerplanoverschrijdend behandeld en er wordt naast de verwerving van kennis grotere nadruk gelegd op de ontwikkeling van vaardigheden en positieve attitudes, met meer levensechte toepassingen. In de leerplannen worden de transversale sleutelcompetenties prominenter en explicieter. Na de resultaten van de Pisa-studie van 2006, die door veel lidstaten als zwak werden beschouwd, hebben diverse landen strategieën of actieplannen ontworpen om het niveau van de basisvaardigheden te verhogen, in het bijzonder voor lezen, wiskunde en wetenschappen.

2.2.   De organisatie van het leren in scholen moet verder worden ontwikkeld

Over het algemeen worden veranderingen aangebracht in de leerplannen, maar op zich is dat niet genoeg. De op competenties gebaseerde aanpak omvat de verwerving van vaardigheden en attitudes om kennis naar behoren toe te passen, alsook de ontwikkeling van positieve attitudes ten aanzien van bij- en nascholing, kritisch denken en creativiteit. Voor de organisatie van het leren houdt dit een grote uitdaging in. De capaciteiten van de leerkrachten en de schoolleiders zijn hier van cruciaal belang. Volgens deze aanpak moeten scholen ook uitdrukkelijker verantwoordelijk zijn voor het voorbereiden van de leerlingen op bij- en nascholing als essentieel onderdeel van hun opdracht.

2.2.1.   Praktische toepassing van transversale sleutelcompetenties

Er wordt heel wat ondernomen om scholen met nieuwe technologie uit te rusten en om ICT-basisvaardigheden bij wijze van digitale competentie te garanderen. Jongeren verwerven ICT-vaardigheden evenwel steeds vaker op informele wijze, en er is minder aandacht besteed aan aspecten zoals kritisch denken bij het gebruik van nieuwe technologieën en media, risicobewustzijn, en ethische en wettelijke overwegingen. Aangezien het gebruik van ICT alomtegenwoordig wordt in het leven van de mensen, moeten deze aspecten in het onderwijs en bij het leren uitdrukkelijk aan bod komen. Er moet beter gebruik worden gemaakt van het potentieel van nieuwe technologieën om innovatie, creativiteit en nieuwe partnerschappen te stimuleren en om de leerbehoeften te personaliseren.

Leren leren is als competentie ook opgenomen in veel leerplannen, maar scholen en leerkrachten moeten meer ondersteuning krijgen om deze systematisch in de onderwijs- en leerprocessen te integreren en om het leerethos in de gehele school te bevorderen. Innoverende methoden zoals persoonlijke leerplannen en onderzoekend leren kunnen bijzonder nuttig zijn voor leerlingen met eerdere niet-succesvolle of negatieve schoolervaringen.

De uitdaging bestaat er eveneens in verder te gaan dan de kenniscomponent wanneer ernaar wordt gestreefd sociale en civieke competenties, initiatief en ondernemerschap en cultureel bewustzijn bij te brengen. Leerlingen en studenten moeten meer kansen krijgen om initiatieven te nemen en om te leren in scholen die openstaan voor de arbeidsmarkt, voor vrijwilligerswerk en voor sport en cultuur. Deze competenties zijn essentieel voor de ontwikkeling van het innovatievermogen en om leerlingen en studenten die kansarm zijn of een migrantenachtergrond hebben, mogelijkheden tot integratie te bieden. Het openstellen van scholen voor toenaderingsactiviteiten met werkgevers, jongerengroepen, culturele actoren en maatschappelijke organisaties is in dit verband belangrijk.

Er zijn steeds meer voorbeelden van situaties waarin ondernemerschap wordt aangemoedigd door partnerschappen met ondernemingen of het opzetten van door studenten geleide minibedrijfjes. Uit de uitwisselingen blijkt dat deze met maatregelen moeten worden aangevuld om het nemen van initiatieven en de creativiteit en de innovatie in scholen te stimuleren.

2.2.2.   Opleiding van leerkrachten en schoolleiders

De kwaliteit van het onderwijs en van de schoolleiding zijn binnen de school de belangrijkste verklarende factoren voor de prestaties van de leerlingen of studenten.

Er zijn aanwijzingen dat de initiële lerarenopleiding leraren in bepaalde landen op de toepassing van de op sleutelcompetenties gebaseerde aanpak voorbereidt. Het grootste deel van de leerkrachten is evenwel reeds in dienst. Nationale verslagen en beleidsuitwisselingen leveren weinig bewijs op van systematische inspanningen om hun competenties op dat vlak te actualiseren.

Volgens de Talis-enquête (8) worden leerkrachten er maar weinig toe aangezet om hun manier van onderwijzen te verbeteren, en zijn de gewone bijscholingsactiviteiten waarover zij kunnen beschikken niet de doeltreffendste. De meeste leerkrachten wensen meer bijscholing (in het bijzonder met betrekking tot bijzondere leerbehoeften, ICT-vaardigheden, en het gedrag van leerlingen en studenten).

Bijscholing voor schoolleiders is van vitaal belang omdat zij een omgeving moeten creëren waarin leerlingen en leerkrachten baat vinden bij de school als leergemeenschap. In slechts weinig landen is bijscholing voor schoolleiders echter verplicht.

2.2.3.   Ontwikkeling van beoordeling en evaluatie

Het wordt steeds duidelijker dat beoordeling bijdraagt tot effectief leren en helpt motiveren.

In de meeste landen worden tegenwoordig, ten minste in de algemene opleiding, minimumnormen en een gecentraliseerde beoordeling toegepast om de verwerving van sleutelcompetenties op een vergelijkbare basis te beoordelen.

De meeste beoordelingsmethoden leggen echter nog sterk de nadruk op kennis en reproductie en hebben te weinig aandacht voor de cruciale vaardigheden- en attitudendimensie van de sleutelcompetenties. Ook blijkt de beoordeling van transversale sleutelcompetenties en de beoordeling in de context van leerplanoverschrijdend werk zeer lastig te zijn. De ervaring van de landen die complementaire methoden zoals beoordeling door collega's, portefeuilles, individueel leren en/of schoolbeoordelingsplannen, en een op een project gebaseerde beoordeling toepassen, moet verder worden onderzocht en op die ervaring moet worden voortgebouwd.

2.3.   Er is behoefte aan meer maatregelen ter bevordering van de leesvaardigheid en voor kansarme groepen

Een goede leesvaardigheid vormt de basis voor de verwerving van sleutelcompetenties en voor een leven lang leren en moet bijgevolg reeds op zeer jonge leeftijd worden gegarandeerd. Een blijvende grote bron van zorg zijn dan ook de slechtere prestaties op het gebied van leesvaardigheid in vergelijking met de EU-benchmark voor 2010. Ondermaatse leesvaardigheid, in het bijzonder bij jongens en migranten, vormt een ernstige belemmering voor hun uitzicht op werk en welzijn. Hoewel de meeste landen speciale maatregelen nemen om de verwerving van leesvaardigheid te ondersteunen, zijn er duidelijk doeltreffender nationale maatregelen nodig.

De EU-benchmark voor 2010 is het percentage 15-jarigen dat slecht scoort op leesvaardigheid met 20 % te verminderen, maar hun aandeel is juist gestegen van 21,3 % in 2000 tot 24,1 % in 2006 (9). De prestaties voor lezen, wiskunde en wetenschappen van leerlingen met een migrantenachtergrond zijn minder goed dan die van autochtone leerlingen (PISA-gegevens).

Een duidelijke trend bestaat in een meer gepersonaliseerde benadering van leren door kansarme leerlingen. Vaak gaat dit gepaard met doelgerichte maatregelen ter ondersteuning van leerlingen met leesvaardigheidsproblemen (waaronder migranten) of bijzondere onderwijsbehoeften, of van leerlingen die uit de boot dreigen te vallen. In de nationale verslagen lijkt te worden gesuggereerd dat slechts langzaam vooruitgang wordt geboekt. Achterstanden bestrijden blijft een grote uitdaging. Er is een duidelijke kloof tussen de landen die leerlingen met bijzondere behoeften in het gewone onderwijs integreren en de landen waar deze leerlingen in een afzonderlijk systeem terechtkomen: het percentage leerlingen met speciale behoeften dat onderwijs volgt in een afzonderlijk systeem bedraagt tussen de 0,01 % en de 5,1 % (met een EU-gemiddelde van 2,1 %) van het totale aantal schoolplichtige leerlingen.

In de meeste landen wordt de laatste tijd steeds vaker gekozen voor de strategie van programma's voor de vroegtijdige verwerving van basisvaardigheden, in het bijzonder in lezen en rekenen. In een aantal gevallen worden deze programma's aangevuld met de systematische vroegtijdige opsporing van leerproblemen, die wordt gevolgd door ondersteuning om te voorkomen dat leerlingen achterop raken, dan wel met programma's om belangstelling te wekken voor bijvoorbeeld vreemde talen of wiskunde en wetenschappen.

Hoewel frequent specifieke maatregelen worden genomen om aan de behoeften van kansarme groepen te voldoen, hebben bepaalde landen overkoepelende wetgevingskaders voor gewone lerenden en specifieke doelgroepen, alsook op rechten gebaseerde wetgeving gecreëerd.

2.4.   De sleutelcompetenties in beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie dienen te worden versterkt

Beroepsonderwijs en beroepsopleiding besteedden traditioneel meer aandacht aan competenties dan het algemene onderwijs. Het volledige gamma sleutelcompetenties, zoals dat in het Europees kader is gedefinieerd, komt in de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding van de meeste lidstaten evenwel minder systematisch aan bod dan in het algemene onderwijs. Er moet met name meer aandacht worden besteed aan communicatie in vreemde talen en aan het volledige gamma transversale sleutelcompetenties, die steeds belangrijker worden gezien de zich ontwikkelende arbeidsmarkt en maatschappelijke behoeften. De uitdaging betreft zowel de leerplannen en de onderwijs- en leermethoden als de opleiding van leerkrachten en opleiders in beroepsonderwijs en -opleiding.

De meeste landen wijzen op het belang van een doeltreffend systeem voor volwasseneneducatie. Het is de bedoeling volwassenen met betere arbeidsmarktvaardigheden toe te rusten, hun sociale integratie te verbeteren en hen op actief ouder worden voor te bereiden.

De participatie van volwassenen in onderwijs en opleiding is enigszins gestegen, maar niet voldoende om de benchmark voor 2010 van 12,5 % te halen. In 2008 nam in de vier weken voor de enquête 9,5 % van de 25- tot 64-jarige Europeanen deel aan volwasseneneducatie, maar het aandeel van de hooggekwalificeerde volwassenen was vijf keer groter dan dat van de laaggekwalificeerde volwassenen.

Nog steeds hebben 77 miljoen Europeanen tussen 25 en 64 jaar (bijna 30 %) hoogstens lager middelbaar onderwijs genoten.

Onder meer nieuwe en herziene wetgeving, verbetering van onderwijs en opleiding, betere governance en specifieke financieringsmaatregelen kunnen ertoe bijdragen dat volwassenen sleutelcompetenties verwerven. Overeenkomstig het actieplan inzake volwasseneneducatie (10) wordt aandacht besteed aan leesvaardigheid, talen en digitale competentie, in het bijzonder bij laaggekwalificeerde en/of werkloze volwassenen en immigranten. Tweedekansonderwijs om middelbareschoolkwalificaties te verwerven wordt frequent aangeboden. Lezen en rekenen zijn vaak ook een onderdeel van beroepsscholing. De combinatie van dergelijke maatregelen met begeleiding en de erkenning van formeel, niet-formeel en informeel leren wordt als sleutel tot succes beschouwd.

Voor volwasseneneducatie is het echter ook van belang dat het hele gamma sleutelcompetenties wordt aangeboden, en het aanbod niet wordt geconcentreerd op individuele competenties zoals lezen of specifieke beroepsvaardigheden. Er moet tevens worden voldaan aan de behoeften van volwassenen van alle kwalificatieniveaus, waaronder laaggekwalificeerden, volwassenen met speciale onderwijsbehoeften en ouderen. De competenties van het onderwijzend personeel in de volwasseneneducatie moeten dienovereenkomstig worden bijgewerkt.

3.   STRATEGIEËN EN INSTRUMENTEN VOOR EEN LEVEN LANG LEREN

3.1.   Een leven lang leren is een begrip geworden

Alle EU-landen erkennen een leven lang leren, „van de wieg tot het graf”, als een essentiële factor voor groei, werkgelegenheid en sociale integratie. Een belangrijk aspect is de participatie van de 4- tot 64-jarigen in onderwijs en opleiding, die in bijna alle EU-landen toeneemt (11).

De meeste landen hebben expliciete strategieën voor een leven lang leren aangenomen. Er zijn bijzondere inspanningen geleverd om instrumenten te ontwikkelen ter ondersteuning van flexibele leertrajecten tussen verschillende onderdelen van onderwijs- en opleidingssystemen.

De tenuitvoerlegging van het Europees kwalificatiekader (EQF) gaat nu een cruciale fase in. De meeste landen maken aanzienlijke vooruitgang bij de ontwikkeling van nationale kwalificatiekaders die alle onderwijs- en opleidingsniveaus en -soorten omvatten, en bij de toetsing van hun kaders aan het EQF tegen 2010. Dat houdt verband met een ruimer gebruik van leerresultaten om kwalificaties te definiëren en te beschrijven, alsook van de validering van niet-formeel en informeel leren.

Er zijn ook maatregelen genomen om de systemen voor levenslange begeleiding, in het bijzonder voor volwassenen, verder te ontwikkelen. De verschillende systemen voor begeleiding moeten evenwel nog beter worden gecoördineerd om jongeren te helpen hun onderwijs en opleiding te voltooien en de stap naar de arbeidsmarkt te zetten.

3.2.   Implementatie blijft een uitdaging

De implementatie en verdere ontwikkeling van strategieën voor een leven lang leren blijft een kritieke uitdaging. Slechts in een paar gevallen zijn de strategieën coherent en alomvattend. Sommige strategieën zijn nog steeds op specifieke sectoren of doelgroepen gericht, en niet op de hele levenscyclus. Om doeltreffend te zijn, moeten de strategieën voldoende lange periodes betreffen, kansen bieden voor alle leeftijdsniveaus, worden herzien en verder worden ontwikkeld. Om deze strategieën beter op de behoeften af te stemmen en hun impact te vergroten, en om mensen tot leren aan te zetten, is een grotere betrokkenheid van de belanghebbenden en een betere samenwerking met beleidssectoren buiten onderwijs en opleiding nodig. Een belangrijk probleem in de huidige economische crisis is het gebrek aan passende mechanismen om de beperkte middelen strategisch aan te wenden en rekening te houden met nieuwe en opkomende vaardigheidsbehoeften.

4.   BEROEPSONDERWIJS EN BEROEPSOPLEIDING

4.1.   Beroepsonderwijs en beroepsopleiding worden aantrekkelijker gemaakt en de kwaliteit wordt verbeterd

Er wordt gewerkt aan de essentiële doelstelling van het proces van Kopenhagen — die erin bestaat de aantrekkelijkheid en de kwaliteit van de beroepsonderwijs- en -opleidingssystemen te verbeteren —, met name door kwaliteitsborgingssystemen te implementeren overeenkomstig het onlangs vastgestelde Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (12). Voor de meeste EU-landen is dit een prioriteit. Bijzondere nadruk wordt gelegd op de professionalisering van leerkrachten en opleiders in beroepsonderwijs en -opleiding. De landen maken steeds vaker gebruik van modularisering om de verstrekking van beroepsonderwijs en -opleiding flexibeler te maken en beter af te stemmen op de behoeften van de lerenden en het bedrijfsleven.

4.2.   De verstrekking van beroepsonderwijs en beroepsopleiding moet beter op de behoeften van de arbeidsmarkt worden afgestemd

Zoals uiteengezet in het initiatief „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”, blijven er grote uitdagingen bestaan. Indien de beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels niet sneller en flexibeler inspelen op de verwachte toename van de behoeften aan kwalificaties en vaardigheden, dreigt de kloof tussen de vaardigheidsniveaus en de eisen van de arbeidsmarkt tot 2020 groter te worden.

Om beroepsonderwijs en beroepsopleiding beter op de behoeften van de arbeidsmarkt af te stemmen, vormt opleiding op het werk steeds vaker een aanvulling op opleiding op school. Een aantal landen dat op deze gebieden niet over een sterke traditie beschikt, voert nieuwe regelingen voor het leerlingwezen in en ontwikkelt samenwerking met de sociale partners voor de actualisering van het aanbod van beroepsonderwijs en -opleiding. Nauwere betrekkingen met het bedrijfsleven en een verdere uitbreiding van leren op het werk zijn evenwel van cruciaal belang wanneer beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels zich moeten aanpassen aan de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt. Er moeten ook meer inspanningen worden geleverd om doeltreffende instrumenten te ontwikkelen ten einde op de toekomstige vaardigheidsbehoeften vooruit te lopen.

Er wordt weliswaar steeds meer aandacht besteed aan het openen van trajecten tussen beroepsonderwijs en -opleiding en hoger onderwijs, maar er moet sneller vooruitgang worden geboekt. Wie beroepsonderwijs of beroepsopleiding volgt, moet nog steeds aantrekkelijker kwalificatieperspectieven en mobiliteitskansen krijgen, alsook meer ondersteuning in de vorm van begeleiding en taalonderricht.

5.   MODERNISERING VAN HET HOGER ONDERWIJS

5.1.   Enige verbetering inzake de toegang tot en de diversifiëring van financiering

Er is een groeiend politiek bewustzijn dat de toegang van niet-traditionele lerenden tot het hoger onderwijs essentieel is voor een leven lang leren. De meeste landen hebben maatregelen genomen ter vergroting van de participatie van studenten met een lagere sociaaleconomische status, onder meer door financiële stimulansen te geven.

24 % van de volwassenen (25- tot 64-jarigen) in Europa heeft een hoog onderwijsniveau (d.w.z. tertiair niveau), wat veel minder is dan in de VS en Japan (40 %).

De diversificatie van de inkomsten van de instellingen voor hoger onderwijs neemt toe. Collegegelden vormen de belangrijkste bron van inkomsten. Op prestaties gebaseerde contracten en concurrentie tussen instellingen voor hoger onderwijs, onder meer met betrekking tot overheidsfinanciering, komen ook steeds vaker voor.

5.2.   Investeringen in en realisatie van een leven lang leren blijven uitdagingen

Het verhogen van de investeringen uit zowel publieke als particuliere bronnen blijft een uitdaging, vooral in de huidige economische crisis. Een aantal EU-landen heeft initiatieven genomen om meer middelen te investeren en die in grotere mate voor het hoger onderwijs te bestemmen. Er moet worden gestreefd naar verdere diversificatie om voor extra financiering te zorgen. Ook de versterking van de kwaliteitsborgingsmechanismen, geschraagd door intensievere samenwerking overeenkomstig het strategisch kader ET 2020, moet helpen de investeringen efficiënter te maken.

Voor wie reeds werkt, blijft een gebrek aan structurele en culturele flexibiliteit de belangrijkste belemmering om de rol van het hoger onderwijs in permanente bijscholing of persoonlijke ontwikkeling te versterken. Instellingen voor hoger onderwijs moeten worden aangemoedigd tot het ontwikkelen van flexibeler leerplannen en flexibeler manieren om hoger onderwijs te volgen, alsook tot de uitbreiding van de validering van eerdere leerprestaties. Het hoger onderwijs moet stevig in de ontwikkeling van overkoepelende nationale kwalificatiekaders worden verankerd.

De universiteiten hebben behoefte aan meer autonomie, een beter beheer en een grotere verantwoordingsplicht om zich voor alle lerenden, en in het bijzonder voor niet-traditionele lerenden te kunnen openstellen en hun inkomsten te kunnen diversifiëren. Partnerschappen tussen universiteiten en bedrijven (13) kunnen passende omstandigheden scheppen voor een groter aandeel van particuliere investeringen door bedrijven en — overeenkomstig het initiatief „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” — universiteiten leerplannen en kwalificaties helpen ontwikkelen die beter zijn afgestemd op de vaardigheden die de arbeidsmarkt en de studenten nodig hebben (14).

6.   DE WEG VOORUIT

6.1.   Samenwerking in de EU stimuleren — implementatie van het nieuwe strategische kader

In dit gezamenlijke verslag 2010 wordt geconstateerd dat op een aantal belangrijke gebieden vooruitgang is geboekt en wordt aangetoond hoe Europese samenwerking tot nationale hervormingen heeft bijgedragen (15). Er wordt evenwel ook gewezen op kritieke uitdagingen, in het bijzonder wat de volledige tenuitvoerlegging van het kader van sleutelcompetenties, een grotere openheid van onderwijs en opleiding en een betere afstemming van onderwijs en opleiding op de arbeidsmarkt betreft. Op die gebieden moeten zowel op Europees als op nationaal niveau extra beleidsmaatregelen worden genomen.

Het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) voorziet in de middelen om die uitdagingen aan te gaan. De follow-up moet een van de prioritaire werkgebieden zijn waarin tijdens de eerste cyclus (2009-2011) van het ET 2020 speciaal is voorzien, gekoppeld aan de implementatie van het initiatief „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” en van de EU-strategie voor jongeren (16).

6.2.   Sleutelcompetenties voor iedereen op basis van een leven lang leren

Veel landen hervormen hun leerplannen uitdrukkelijk op basis van het kader van sleutelcompetenties, in het bijzonder in de schoolsector. Innoverende benaderingen van onderwijzen en leren moeten echter op een bredere basis worden ontwikkeld en geïmplementeerd om te garanderen dat elke burger toegang heeft tot een kwalitatief hoogstaand aanbod voor een leven lang leren.

Er moet meer ondersteuning worden geboden voor de verwerving van sleutelcompetenties door wie risico loopt om op school slecht te presteren en sociaal te worden uitgesloten. Bestaande inspanningen om te voorzien in extra financiering voor kansarme lerenden, in ondersteuning voor bijzondere onderwijsbehoeften in integrerende omgevingen of gerichte maatregelen om schooluitval te voorkomen, moeten verder worden gemainstreamed. Het groeiende aantal mensen met een lage leesvaardigheid baart de grootste zorgen. Er moeten zowel op nationaal als op Europees vlak brede maatregelen worden genomen die alle leerniveaus omvatten, van kleuteronderwijs via beroepsonderwijs en -opleiding tot volwasseneneducatie.

Er moet ook meer worden ondernomen om onderwijs- en beoordelingsmethoden te ontwikkelen die op het competentieconcept afgestemd zijn. De lidstaten en de Commissie zullen hun werkzaamheden dienaangaande intensiveren binnen het strategisch kader ET 2020. Leren moet lerenden niet alleen met kennis, maar ook met nuttige vaardigheden en attitudes toerusten. Er moeten bijzondere inspanningen worden geleverd voor de transversale sleutelcompetenties die cruciaal zijn voor meer creativiteit en innovatie en voor succes op de arbeidsmarkt en in de hele samenleving.

Permanente bijscholing van alle leerkrachten, opleiders en schoolleiders moet hen voorzien van de nodige pedagogische en andere competenties om de nieuwe rollen op zich te nemen die in dit concept besloten zijn. Het is eveneens van vitaal belang dat het beroep van leerkracht aantrekkelijker wordt gemaakt en beter wordt ondersteund.

De competenties die voor een leven lang leren en de arbeidsmarkt noodzakelijk zijn en vaak nauw met elkaar verband houden, moeten verder worden versterkt. Dat betekent dat het concept sleutelcompetenties buiten de schoolsector, in volwasseneneducatie, en in beroepsonderwijs en -opleiding, in aansluiting op het proces van Kopenhagen, verder moet worden ontwikkeld, en dat ervoor moet worden gezorgd dat de resultaten van hoger onderwijs beter inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt. Dat betekent eveneens dat manieren moeten worden ontwikkeld om transversale competenties, vaardigheden en attitudes die van belang zijn voor de toegang tot werk en een leven lang leren, te evalueren en te registreren. Er moet een gemeenschappelijke taal worden ontwikkeld die een brug slaat tussen onderwijs en opleiding enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds, om burgers en werkgevers beter te laten inzien hoe sleutelcompetenties en leerresultaten van nut zijn voor een bepaalde taak of een bepaald beroep. Dat zou de beroeps- en geografische mobiliteit van burgers bevorderen.

6.3.   Uitbreiding van de partnerschapsaanpak

Om ervoor te zorgen dat burgers meer vaardigheden verwerven en zo beter voor de toekomst toegerust zijn, moeten de onderwijs- en opleidingsstelsels zich ook openstellen en beter inspelen op de behoeften van de buitenwereld.

Partnerschappen tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen en externe actoren, in het bijzonder de arbeidswereld, moeten op alle niveaus worden aangemoedigd. Dergelijke partnerschappen moeten leerkrachten en opleiders, bedrijven, maatschappelijke organisaties en nationale en regionale autoriteiten bijeenbrengen met een gemeenschappelijke agenda en het perspectief van een leven lang leren. Partnerschappen moeten ook nieuwe kansen voor leermobiliteit creëren.

Instellingen voor hoger onderwijs moeten er in sterkere mate toe worden aangemoedigd de toegang uit te breiden tot niet-traditionele lerenden en kansarme groepen, onder meer door partnerschappen te sluiten met externe actoren.

Lerenden moeten meer en betere kansen krijgen om praktische ervaring en inzicht in het beroeps-, burger- en culturele leven te verwerven. Daarom moet niet alleen in beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie, maar ook in scholen en in het hoger onderwijs een grotere rol worden toegekend aan leren op het werk, het leerlingwezen en regelingen voor vrijwilligerswerk.

Belanghebbenden en verstrekkers van onderwijs en opleiding moeten betrokken worden bij de ontwikkeling en implementatie van strategieën voor een leven lang leren, en er moet worden samengewerkt met beleidssectoren buiten onderwijs en opleiding.

6.4.   De rol van onderwijs en opleiding in de EU-strategie voor de periode na 2010 („EU 2020”)

Gerichte verhogingen van de investeringen in onderwijs en opleidingen, zowel op nationaal als op Europees niveau, zijn cruciaal om uit de economische crisis te raken, zowel als onderdeel van structurele hervormingen op lange termijn als om de onmiddellijke sociale gevolgen van de crisis af te zwakken. Het concurrentievermogen van Europa in de wereld hangt meer dan ooit af van de vaardigheden en innovatiecapaciteiten, en van een snelle overgang naar een koolstofarme kenniseconomie.

De rol van onderwijs en opleiding als fundament van de kennisdriehoek moet worden versterkt. Innovatie en groei zullen zwak zijn zonder een brede basis van kennis, vaardigheden en competenties die talent en creativiteit vanaf jonge leeftijd bevordert en tijdens het leven als volwassene geregeld wordt geactualiseerd.

Een leven lang leren en mobiliteit dankzij onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit zijn essentieel om iedereen de mogelijkheid te bieden de vaardigheden te verwerven die niet alleen voor de arbeidsmarkt, maar ook voor de sociale integratie en actief burgerschap van nut zijn. Het strategisch kader ET 2020 en het initiatief „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” zullen van essentieel belang zijn bij het realiseren van de prioriteiten die centraal staan in de toekomstige „EU 2020”-strategie.


(1)  Geschraagd door twee werkdocumenten van de Commissiediensten: 15897/09 ADD 1 (analysis of implementation at the European and national levels) en 16646/09 ADD 1 (Indicators and benchmarks 2009).

(2)  PB C 142 van 14.6.2002, blz. 1.

(3)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(4)  SEC(2009) 1598 en SEC(2009) 1616.

(5)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(6)  COM(2008) 868.

(7)  Vgl. voetnoot 5.

(8)  OESO, 2009.

(9)  De resultaten van de PISA-studie van 2009 zullen in december 2010 beschikbaar zijn.

(10)  COM(2007) 558 en PB C 140 van 6.6.2008, blz. 10.

(11)  Zie SEC(2009) 1616, hoofdstuk 1, grafiek 1.2.

(12)  PB C 155 van 8.7.2009, blz. 1.

(13)  COM(2009) 158.

(14)  Zie Eurobarometer nr. 260.

(15)  Zie eveneens SEC(2009) 1598.

(16)  COM(2009) 200.


Top