Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2009:282:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, C 282, 21 november 2009


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2009.282.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 282

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
21 november 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2009/C 282/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 267 van 7.11.2009

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2009/C 282/02

Gevoegde zaken C-501/06 P, C-513/06 P, C-515/06 P en C-519/06 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2009 — GlaxoSmithKline Services Unlimited, voorheen Glaxo Wellcome plc (C-501/06 P), Commissie van de Europese Gemeenschappen (C-513/06 P), European Association of Euro Pharmaceutical Companies (EAEPC) (C-515/06 P), Asociación de exportadores españoles de productos farmacéuticos (Aseprofar) (C-519/06 P)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, European Association of Euro Pharmaceutical Companies (EAEPC), Bundesverband der Arzneimittel-Importeure eV, Spain Pharma SA, Asociación de exportadores españoles de productos farmacéuticos (Aseprofar) (Hogere voorzieningen — Afspraken tussen ondernemingen — Beperking van parallelhandel in geneesmiddelen — Artikel 81, lid 1, EG — Restrictie met mededingingsbeperkende strekking — Nationale prijsregelingen — Vervanging van motivering — Artikel 81, lid 3, EG — Bijdrage aan bevordering van technische vooruitgang — Toetsing — Bewijslast — Motivering — Procesbelang)

2

2009/C 282/03

Gevoegde zaken C-125/07 P, C-133/07 P, C-135/07 P en C-137/07 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 24 september 2009 — Erste Group Bank AG, voorheen Erste Bank der österreichischen Sparkassen AG (C-125/07 P), Raiffeisen Zentralbank Österreich AG (C-133/07 P), Bank Austria Creditanstalt AG (C-135/07 P), Österreichische Volksbanken AG (C-137/07 P)/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Vaststelling door Oostenrijkse banken van rente over leningen en deposito’s — Lombardclub — Ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten — Berekening van geldboeten — Opvolging van ondernemingen — Concrete weerslag op markt — Tenuitvoerlegging van mededingingsregeling)

3

2009/C 282/04

Zaak C-335/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijn 91/271/EEG — Behandeling van stedelijk afvalwater — Verzuim om verdergaande behandeling van stikstof te eisen in alle zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater van agglomeraties met inwonerequivalent van meer dan 10000)

3

2009/C 282/05

Zaak C-370/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Bepaling van standpunten die namens Gemeenschap in uit hoofde van akkoord opgericht lichaam worden ingenomen — Motiveringsplicht — Vermelding van rechtsgrondslag — 14e Conferentie van partijen bij Overeenkomst inzake internationale handel in bedreigde in wild levende dier- en plantensoorten (CITES)

4

2009/C 282/06

Zaak C-438/07: Arrest van het Hof (derde kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijn 91/271/EEG — Behandeling van stedelijk afvalwater — Verzuim om verdergaande behandeling van stikstof te eisen in alle zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater van agglomeraties met inwonerequivalent van meer dan 10000)

4

2009/C 282/07

Zaak C-505/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Procedure ingeleid door Compañía Española de Comercialización de Aceite SA (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijke ordening der markten in sector oliën en vetten — Verordening nr. 136/66/EEG — Artikel 12 bis — Opslag van olijfolie zonder communautaire financiering — Bevoegdheden van nationale mededingingsautoriteiten)

5

2009/C 282/08

Zaak C-562/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Vrij verkeer van kapitaal — Artikel 56 EG en artikel 40 EER-Overeenkomst — Directe belastingen — Natuurlijke personen — Belasting van meerwaarden — Verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen)

5

2009/C 282/09

Zaak C-567/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Minister voor Wonen, Wijken en Integratie/Woningstichting Sint Servatius (Vrij verkeer van kapitaal — Artikel 56 EG — Beperkingen — Rechtvaardigingsgronden — Volkshuisvestingsbeleid — Diensten van algemeen economisch belang)

6

2009/C 282/10

Zaak C-569/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Special Commissioners of Income Tax, Londen — Verenigd Koninkrijk) — HSBC Holdings plc, Vidacos Nominees Ltd/The Commissioners of Her Majesty’s Revenue & Customs (Indirecte belastingen — Bijeenbrengen van kapitaal — Belasting van 1,5 % op overdracht of uitgifte van aandelen in clearingdienst)

6

2009/C 282/11

Zaak C-3/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Nijvel — België) — Ketty Leyman/Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering (RIZIV) (Verzoek om prejudiciële beslissing — Socialezekerheidsregelingen — Invaliditeitsuitkeringen — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 40, lid 3 — Uitkeringsregelingen die per lidstaat verschillen — Nadelen voor migrerende werknemers — Bijdragen die geen recht geven op uitkering)

7

2009/C 282/12

Zaak C-40/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 4 de Bilbao — Spanje) — Asturcom Telecomunicaciones, SL/Cristina Rodríguez Nogueira (Richtlijn 93/13/EEG — Consumentenovereenkomsten — Oneerlijk arbitragebeding — Nietigheid — Arbitraal vonnis dat kracht van gewijsde heeft verkregen — Gedwongen tenuitvoerlegging — Bevoegdheid van nationale executierechter om nietigheid van oneerlijk arbitragebeding ambtshalve aan orde te stellen — Beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid)

7

2009/C 282/13

Zaak C-103/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Vorarlberg — Oostenrijk) — Arthur Gottwald/Bezirkshauptmannschaft Bregenz (Vrij verkeer van personen — Burgerschap van Unie — Artikel 12 EG — Terbeschikkingstelling van gratis jaarlijks wegenvignet aan gehandicapten — Bepalingen die toekenning van dit vignet beperken tot gehandicapten die hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats op nationaal grondgebied hebben)

8

2009/C 282/14

Zaak C-123/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Amsterdam — Nederland) –Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd tegen Dominic Wolzenburg (Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen lidstaten — Artikel 4, punt 6 — Grond tot facultatieve weigering van tenuitvoerlegging van Europees aanhoudingsbevel — Uitvoering in nationaal recht — Aangehouden persoon die onderdaan is van uitvaardigende lidstaat — Weigering van tenuitvoerlegging van Europees aanhoudingsbevel door uitvoerende lidstaat afhankelijk gesteld van verblijf van vijf jaar op zijn grondgebied — Artikel 12 EG)

8

2009/C 282/15

Zaak C-133/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Intercontainer Interfrigo SC (ICF)/Balkenende Oosthuizen BV, MIC Operations BV (Verdrag van Rome inzake recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst — Recht dat bij gebreke van rechtskeuze toepasselijk is — Bevrachtingsovereenkomst — Aanknopingscriteria — Splitsbaarheid)

9

2009/C 282/16

Zaak C-141/08 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 oktober 2009 — Foshan Shunde Yongjian Housewares & Hardware Co. Ltd/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Vale Mill (Rochdale) Ltd, Pirola SpA, Colombo New Scal SpA, Republiek Italië (Hogere voorziening — Handelspolitiek — Dumping — Invoer van strijkplanken van oorsprong uit China — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikelen 2, lid 7, sub c, en 20, leden 4 en 5 — Status van marktgericht bedrijf — Rechten van verdediging — Antidumpingonderzoek — Termijnen voor indiening van opmerkingen door ondernemingen)

9

2009/C 282/17

Zaak C-153/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Vrij verrichten van diensten — Artikel 49 EG en artikel 36 EER-Overeenkomst — Directe belastingen — Inkomstenbelasting — Belastingvrijstelling beperkt tot winsten uit door bepaalde nationale instellingen en organisaties georganiseerde loterijen en kansspelen)

10

2009/C 282/18

Zaak C-219/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Vrij verrichten van diensten — Ongerechtvaardigde belemmering — Terbeschikkingstelling van werknemers-derdelanders)

11

2009/C 282/19

Zaak C-247/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — Gaz de France — Berliner Investissement SA/Bundeszentralamt für Steuern (Vrij verkeer van kapitaal — Vrijstelling in lidstaat van dochtermaatschappij van bronbelasting over aan moederonderneming uitgekeerde winsten — Begrip vennootschap van lidstaat — Société par actions simplifiée naar Frans recht)

11

2009/C 282/20

Zaak C-252/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta (Niet-nakoming — Verontreiniging en hinder — Stookinstallaties — Beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht)

11

2009/C 282/21

Zaak C-267/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Auβenstelle Klagenfurt — Oostenrijk) — SPÖ Landesorganisation Kärnten/Finanzamt Klagenfurt (Btw — Recht op aftrek van voorbelasting — Begrip economische activiteiten — Regionale organisatie van politieke partij — Propaganda-activiteiten die ten goede komen aan plaatselijke organisaties van partij — Uitgaven die verband houden met dergelijke activiteiten en inkomsten overschrijden)

12

2009/C 282/22

Zaak C-468/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek (Niet-nakoming — Erkenning van beroepskwalificaties — Richtlijn 2005/36/EG — Niet-omzetting)

12

2009/C 282/23

Zaak C-477/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/36/EG — Erkenning van beroepskwalificaties — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

13

2009/C 282/24

Zaak C-502/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/60/EG — Voorkoming van gebruik van financieel stelsel voor witwassen van geld en financiering van terrorisme — Geen volledige omzetting — Geen mededeling van omzettingsmaatregelen)

13

2009/C 282/25

Zaak C-504/08: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 2006/70/EG — Ambtenaren en politici — Witwassen van geld — Onvolledige uitvoering)

14

2009/C 282/26

Zaak C-549/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland (Niet-nakoming — Richtlijn 2006/70/EG — Witwassen van geld en financiering van terrorisme — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

14

2009/C 282/27

Zaak C-575/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/56/EG — Grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

15

2009/C 282/28

Zaak C-6/09: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/60/EG — Witwassen van geld en financiering van terrorisme — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

15

2009/C 282/29

Zaak C-8/09: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2006/17/EG — Technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

15

2009/C 282/30

Zaak C-9/09: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 22 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Volksgezondheid — Richtlijn 2004/23/EG — Vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

16

2009/C 282/31

Zaak C-100/09: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2007/14/EG — Uitvoeringsvoorschriften van aantal bepalingen van richtlijn 2004/109/EG — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

16

2009/C 282/32

Zaak C-416/08 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 juli 2009 — Apple Computer, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), TKS-Teknosoft SA (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b — Woordmerk QUARTZ — Oppositie door houder van gemeenschapsbeeldmerk QUARTZ — Weigering van inschrijving — Soortgelijke waren — Verwarringsgevaar — Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk)

17

2009/C 282/33

Zaak C-445/08: Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 9 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg — Duitsland) — Kurt Wierer/Land Baden-Württemberg (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering — Rijbewijs — Richtlijn 91/439/EEG — Intrekking van nationaal rijbewijs wegens rijden in dronken toestand — Geen overlegging van medisch-psychologisch deskundigenrapport dat nodig is ter verkrijging van nieuw rijbewijs in gastland — In andere lidstaat uitgereikt rijbewijs — Onderzoek door gastland van verblijfsvoorwaarde — Mogelijkheid om zich te baseren op inlichtingen die houder van rijbewijs heeft verstrekt in kader van krachtens nationaal recht van gastland op hem rustende medewerkingsplicht — Mogelijkheid om in afgiftestaat onderzoek in te stellen)

17

2009/C 282/34

Zaak C-483/08: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 9 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen — België) — Régie communale autonome du stade Luc Varenne/Belgische Staat — FOD Financiën (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Zesde btw-richtlijn — Artikel 10, leden 1 en 2 — Voldoening van ten onrechte afgetrokken belasting — Aanvangstijdstip van verjaringstermijn)

18

2009/C 282/35

Zaak C-257/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Dioikitiko Protodikeio Tripoleos (Griekenland) op 10 juli 2009 — Alfa Vita Vassilopoulos AE, voorheen Trofo Super-Markets AE/Elliniko Dimosio en Nomarchiaki Aftodioikisi Lakonias

18

2009/C 282/36

Zaak C-264/09: Beroep ingesteld op 14 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek

19

2009/C 282/37

Zaak C-323/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division (Verenigd Koninkrijk) op 12 augustus 2009 — Interflora Inc. en Interflora British Unit/Marks & Spencer plc en Flowers Direct Online Limited

19

2009/C 282/38

Zaak C-327/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof (Duitsland) op 14 augustus 2009 — Mensch und Natur AG/Freistaat Bayern

21

2009/C 282/39

Zaak C-335/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2009 door de Republiek Polen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer — uitgebreid) van 10 juni 2009 in zaak T-257/04, Polen/Commissie

21

2009/C 282/40

Zaak C-336/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2009 door de Republiek Polen tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer — uitgebreid) van 10 juni 2009 in zaak T-258/04, Republiek Polen ondersteund door de Republiek Cyprus/Commissie van de Europese Gemeenschappen

23

2009/C 282/41

Zaak C-337/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 augustus 2009 door Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 17 juni 2009 in zaak T-498/04, Zhejiang Xinan Chemical Industrial Group Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

23

2009/C 282/42

Zaak C-338/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängiger Verwaltungssenat Wien (Oostenrijk) op 24 augustus 2009 — Yellow Cab Verkehrsbetriebs GmbH

24

2009/C 282/43

Zaak C-339/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud/(Tsjechische Republiek) op 24 augustus 2009 — Skoma-Lux s.r.o./Celní ředitelství Olomouc

25

2009/C 282/44

Zaak C-346/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof 's-Gravenhage (Nederland) op 28 augustus 2009 — Staat der Nederlanden tegen Denkavit Nederland BV e.a.

25

2009/C 282/45

Zaak C-347/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bezirksgericht Linz (Oostenrijk) op 31 augustus 2009 — Strafzaak tegen Jochen Dickinger en Franz Ömer

26

2009/C 282/46

Zaak C-348/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen, Münster (Duitsland) op 31 augustus 2009 — Pietro Infusino/Oberbürgermeisterin der Stadt Remscheid

27

2009/C 282/47

Zaak C-352/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2009 door ThyssenKrupp Nirosta AG, voorheen ThyssenKrupp Stainless AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 1 juli 2009 in zaak T-24/07, ThyssenKrupp Stainless AG/Commissie van de Europese Gemeenschappen

27

2009/C 282/48

Zaak C-354/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden op 3 september 2009 — Gaston Schul BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

28

2009/C 282/49

Zaak C-356/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 4 september 2009 — Pensionsversicherungsanstalt/Christine Kleist

29

2009/C 282/50

Zaak C-372/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 17 september 2009 — Josep Penarroja Fa/Procureur général près la Cour d’appel de Paris

29

2009/C 282/51

Zaak C-373/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 17 september 2009 — Josep Penarroja Fa/Procureur général près la Cour de cassation

30

2009/C 282/52

Zaak C-380/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 september 2009 door Melli Bank plc tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 9 juli 2009 in de gevoegde zaken T-246/08 en T-332/08, Melli Bank plc/Raad van de Europese Unie, ondersteund door de Franse Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de Commissie van de Europese Gemeenschappen

30

2009/C 282/53

Zaak C-381/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 september 2009 — Gennaro Curia/Ministero dell’Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

31

2009/C 282/54

Zaak C-394/09: Beroep ingesteld op 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

31

2009/C 282/55

Zaak C-467/07: Beschikking van de president van het Hof van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Monomeles Protodikeio Livadeias — Griekenland) — Panagiotis Koskovolis, Aikaterini Pappa/Koinotita Kyriakiou Voiotias

32

2009/C 282/56

Zaak C-424/08: Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 29 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

32

2009/C 282/57

Zaak C-509/08: Beschikking van de president van het Hof van 8 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

32

2009/C 282/58

Zaak C-521/08: Beschikking van de president van het Hof van 1 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

32

2009/C 282/59

Zaak C-529/08: Beschikking van de president van het Hof van 10 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Friedrich Schulze, Jochen Kolenda, Helmar Rendenz/Deutsche Lufthansa AG

33

2009/C 282/60

Zaak C-547/08: Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 21 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

33

2009/C 282/61

Zaak C-5/09: Beschikking van de president van het Hof van 23 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

33

2009/C 282/62

Zaak C-114/09: Beschikking van de president van het Hof van 29 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

33

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 282/63

Gevoegde zaken T-192/01 en T-245/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Lior/Commissie en Commissie/Lior (Arbitragebeding — Thermie- en Altener II-programma’s — Contracten betreffende projecten ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen en energiebesparing — Ontvankelijkheid — Verzoek om betaling — Rechtvaardiging van kosten — Verzoek om terugbetaling van betaalde voorschotten — Schadevergoeding)

34

2009/C 282/64

Zaak T-161/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Hoechst/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Monochloorazijnzuurmarkt — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Marktverdeling en vaststelling van prijzen — Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging — Geldboeten — Evenredigheid — Medewerking — Verzwarende omstandigheden — Recidive — Toegang tot dossier — Verslag van raadadviseur-auditeur — Stakingsbevel)

35

2009/C 282/65

Zaak T-168/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Arkema/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Monochloorazijnzuurmarkt — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Marktverdeling en vaststelling van prijzen — Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging — Beginsel van persoonlijk karakter van straffen en sancties — Motiveringsplicht — Geldboeten — Evenredigheid — Zwaarte en duur van inbreuk — Afschrikkende werking — Concrete werking op markt — Verzachtende omstandigheden — Meeloper — Verzwarende omstandigheden — Recidive)

35

2009/C 282/66

Zaak T-174/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Elf Aquitaine/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Monochloorazijnzuurmarkt — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Marktverdeling en vaststelling van prijzen — Rechten van verdediging — Motiveringsplicht — Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging — Beginsel van persoonlijk karakter van straffen en sancties — Beginsel van legaliteit van sancties — Vermoeden van onschuld — Beginsel van behoorlijk bestuur — Rechtszekerheidsbeginsel — Misbruik van bevoegdheid — Geldboeten)

36

2009/C 282/67

Zaak T-175/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Akzo Nobel e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Monochloorazijnzuurmarkt — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Marktverdeling en vaststelling van prijzen — Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging — Geldboeten — Motiveringsplicht — Zwaarte en duur van inbreuk — Afschrikkende werking)

36

2009/C 282/68

Gevoegde zaken T-300/05 en T-316/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 oktober 2009 — Cyprus/Commissie (Landbouw — Gemeenschappelijke ordening van markten — Wegens toetreding van nieuwe lidstaten te namen overgangsmaatregelen — Verordening (EG) nr. 651/2005 houdende overgangsmaatregelen in suikersector — Beroep tot nietigverklaring — Beroepstermijn — Aanvang — Te late indiening — Wijziging van bepaling van verordening — Heropening van beroep tegen deze bepaling en tegen alle bepalingen die er één geheel mee vormen — Niet-ontvankelijkheid — Verordening (EG) nr. 832/2005 betreffende bepaling van overtollige hoeveelheid suiker, isoglucose en fructose — Exceptie van onwettigheid — Bevoegdheid — Beginsel van non-discriminatie — Gewettigd vertrouwen — Beroep tot nietigverklaring — Evenredigheid — Motivering — Geen terugwerkende kracht — Collegialiteit)

37

2009/C 282/69

Zaak T-324/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 oktober 2009 — Estland/Commissie (Landbouw — Gemeenschappelijke ordening van markten — Wegens toetreding van nieuwe lidstaten vast te stellen overgangsmaatregelen — Verordening (EG) nr. 832/2005, waarbij overgangsmaatregelen in suikersector worden vastgesteld — Beroep tot nietigverklaring — Collegialiteit — Begrip voorraad — Omstandigheden waaronder voorraden zijn ontstaan — Motivering — Goed bestuur — Goede trouw — Non-discriminatie — Eigendomsrecht — Evenredigheid)

37

2009/C 282/70

Zaak T-420/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 oktober 2009 — Vischim/Commissie (Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stof chloorthalonil — Opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG — Evaluatieprocedure — Richtlijn 2005/53/EG — Beroep tot nietigverklaring — Beroep wegens nalaten — Beroep tot schadevergoeding)

38

2009/C 282/71

Zaak T-8/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2009 — FAB/Commissie (Staatssteun — Digitale terrestrische televisie — Steun die Duitse autoriteiten hebben verleend aan omroepen die gebruik maken van net van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in regio Berlijn-Brandenburg — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Beroep tot nietigverklaring — Begrip staatssteun — Staatsmiddelen — Compensatie als tegenprestatie voor openbaredienstverplichtingen — Steun ter bevordering van cultuur — Gewettigd vertrouwen)

38

2009/C 282/72

Zaak T-21/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2009 — Duitsland/Commissie (Staatssteun — Digitale terrestrische televisie — Steun die Duitse autoriteiten hebben verleend aan omroepen die gebruik maken van net van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in regio Berlijn-Brandenburg — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Beginselen van goed bestuur en evenredigheid — Rechten van verdediging)

39

2009/C 282/73

Zaak T-24/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2009 — MABB/Commissie (Staatssteun — Digitale terrestrische televisie — Steun die Duitse autoriteiten hebben verleend aan omroepen die gebruik maken van net van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in regio Berlijn-Brandenburg — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Beroep tot nietigverklaring — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

39

2009/C 282/74

Zaak T-183/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Portugal/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — Uitgaven uitgesloten van communautaire financiering — Vezelvlas — Doeltreffendheid van controles)

40

2009/C 282/75

Zaak T-380/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 oktober 2009 — Vischim/Commissie (Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stof chloorthalonil — Wijziging van opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG — Richtlijn 2006/76/EG — Terugwerkende kracht — Ontbreken van overgangsperiode — Rechtszekerheid — Gewettigd vertrouwen — Gelijkheidsbeginsel)

40

2009/C 282/76

Gevoegde zaken T-40/07 P en T-62/07 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 oktober 2009 — De Brito Sequeira Carvalho/Commissie en Commissie/De Brito Sequeira Carvalho (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Verlof — Ziekteverlof — Ambtshalve ziekteverlof — Verlenging van ambtshalve ziekteverlof — Nieuw voorafgaand medisch onderzoek — Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken — Wijziging van voorwerp van geding)

40

2009/C 282/77

Zaak T-55/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Nederland/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven — Steun voor plattelandsontwikkeling — Overgangsmaatregelen — Begrip meerjarige uitgaven — Artikel 4, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 2603/1999)

41

2009/C 282/78

Zaak T-341/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Sison/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met oog op strijd tegen terrorisme — Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB en verordening (EG) nr. 2580/2001 — Beroep tot nietigverklaring — Aanpassing van conclusies — Rechterlijke toetsing — Motivering — Voorwaarden voor uitvoering van communautaire maatregel tot bevriezing van tegoeden)

42

2009/C 282/79

Zaak T-432/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Frankrijk/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — Uitgaven uitgesloten van communautaire financiering — Groente en fruit — Voorwaarden voor erkenning van verenigingen van telers)

42

2009/C 282/80

Zaak T-58/08 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 oktober 2009 — Commissie/Roodhuijzen (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Sociale zekerheid — Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering — Dekking van niet-gehuwde partner)

43

2009/C 282/81

Zaak T-75/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — JOOP!/BHIM (!) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat uitroepteken weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Ontbreken van onderscheidend vermogen verkregen door gebruik — Artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009])

43

2009/C 282/82

Zaak T-102/08 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2009 — Sundholm/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingsrapport opgesteld ter uitvoering van een arrest van het Gerecht — Beoordelingsjaar 2001/2002 — Gerechtvaardigde afwezigheid — Motiveringsplicht)

43

2009/C 282/83

Zaak T-140/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 oktober 2009 — Ferrero/BHIM — Tirol Milch (TiMi KiNDERJOGHURT) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapsbeeldmerk TiMi KiNDERJOGHURT — Ouder woordmerk KINDER — Relatieve weigeringsgrond — Tekens die niet overeenstemmen — Eerdere oppositieprocedure — Geen gezag van gewijsde — Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, en artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, en artikel 53, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009])

44

2009/C 282/84

Zaak T-146/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 oktober 2009 — Deutsche Rockwool Mineralwoll/BHIM — Redrock Construction (REDROCK) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk REDROCK — Ouder nationaal woordmerk Rock — Relatieve weigeringsgrond — Geen gevaar voor verwarring — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

44

2009/C 282/85

Zaak T-191/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — JOOP!/BHIM (Weergave van uitroepteken in rechthoek) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat uitroepteken in rechthoek weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Ontbreken van onderscheidend vermogen verkregen door gebruik — Artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009])

45

2009/C 282/86

Zaak T-193/08 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Skareby/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsjaar 2004 — Vaststelling van doelstellingen en mededeling van beoordelingscriteria)

45

2009/C 282/87

Zaak T-390/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 oktober 2009 — Bank Melli Iran/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Rechterlijke toetsing — Misbruik van bevoegdheid — Gelijke behandeling — Evenredigheid — Eigendomsrecht — Rechten van verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Motiveringsplicht — Bevoegdheid van Gemeenschap)

46

2009/C 282/88

Zaak T-12/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2009 — SBS TV en SBS Danish Television/Commissie (Staatssteun — Herkapitalisatie van publieke omroep na eerste beschikking waarbij terugvordering van onverenigbare staatssteun werd gelast — Besluit geen bezwaar te maken — Nietigverklaring van eerste beschikking — Afdoening zonder beslissing)

46

2009/C 282/89

Zaak T-16/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2009 — Viasat Broadcasting UK/Commissie (Staatssteun — Herkapitalisatie van publieke omroep na eerste beschikking waarbij terugvordering van onverenigbare staatssteun werd gelast — Besluit geen bezwaar te maken — Nietigverklaring van eerste beschikking — Afdoening zonder beslissing)

47

2009/C 282/90

Zaak T-2/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 oktober 2009 — Landesanstalt für Medien Nordrhein-Westfalen/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

47

2009/C 282/91

Zaak T-46/08 P: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 28 september 2009 — Marcuccio/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Verzoek om informatie over persoonlijke bezittingen die van de plaats van tewerkstelling naar de woonplaats zijn gezonden — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

48

2009/C 282/92

Zaak T-166/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Ivanov/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Plaatselijke functionarissen belast met verlenen van administratieve en technische bijstand — Afwijzing van sollicitatie — Bevoegdheid van Gerecht — Verval van recht om beroep tot nietigverklaring in te stellen — Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen — Handeling van Europese ombudsman — Gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond beroep)

48

2009/C 282/93

Zaak T-229/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Impala/Commissie (Mededinging — Concentratie — Gemeenschappelijke onderneming Sony BMG — Nietigverklaring van oorspronkelijke beschikking door Gerecht — Nieuwe beschikking waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Geding zonder voorwerp geraakt — Afdoening zonder beslissing)

48

2009/C 282/94

Zaak T-256/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Wrigley/BHIM — Mejerigaarden (POLAR ICE) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

49

2009/C 282/95

Zaak T-353/09: Beroep ingesteld op 4 september 2009 — mtronix/BHIM — Growth Finance (mtronix)

49

2009/C 282/96

Zaak T-355/09: Beroep ingesteld op 14 september 2009 — Reber Holding/BHIM — Wedl & Hofmann (Walzer Traum)

50

2009/C 282/97

Zaak T-360/09: Beroep ingesteld op 18 september 2009 — E.ON Ruhrgas AG en E.ON AG/Commissie

50

2009/C 282/98

Zaak T-361/09: Beroep ingesteld op 16 september 2009 — Centraal bureau voor de statistiek/Commissie

51

2009/C 282/99

Zaak T-364/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2009 door Giorgio Lebedef tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 juli 2009 in zaak F-39/08, Lebedef/Commissie

52

2009/C 282/00

Zaak T-366/09: Beroep ingesteld op 17 september 2009 — Insula/Commissie

53

2009/C 282/01

Zaak T-368/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2009 door Roberto Sevenier tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 juli 2009 in zaak F-62/08, Sevenier/Commissie

53

2009/C 282/02

Zaak T-370/09: Beroep ingesteld op 18 september 2009 — GDF Suez/Commissie

54

2009/C 282/03

Zaak T-371/09: Beroep ingesteld op 24 september 2009 — Retractable Technologies/BHIM — Abbott Laboratories (RT)

55

2009/C 282/04

Zaak T-372/09: Beroep ingesteld op 21 september 2009 — Visti Beheer BV/BHIM — Meister (GOLD MEISTER)

55

2009/C 282/05

Zaak T-373/09: Beroep ingesteld op 25 september 2009 — El Corte Inglés/BHIM — Pucci International (Emidio Tucci)

56

2009/C 282/06

Zaak T-374/09: Beroep ingesteld op 28 september 2009 — Lorenz Shoe Group/BHIM — Fuzhou Fuan Leather Plastics Clothing Making (Ganeder)

57

2009/C 282/07

Zaak T-376/09: Beroep ingesteld op 25 september 2009 — Glenton España/BHIM — Polo/Lauren (POLO SANTA MARIA)

57

2009/C 282/08

Zaak T-377/09: Beroep ingesteld op 29 september 2009 — Mövenpick-Holding/BHIM (PASSIONATELY SWISS)

58

2009/C 282/09

Zaak T-378/09: Beroep ingesteld op 30 september 2009 — SPAR/BHIM — SPA GROUP Europe (SPA GROUP)

58

2009/C 282/10

Zaak T-379/09: Beroep ingesteld op 24 september 2009 — Italiaanse Republiek/Europese Commissie

59

2009/C 282/11

Zaak T-380/09: Beroep ingesteld op 24 september 2009 — Bianchin/BHIM — Grotto (GASOLINE)

60

2009/C 282/12

Zaak T-383/09: Beroep ingesteld op 28 september 2009 — Fuller & Thaler Asset Management/BHIM (BEHAVIOURAL INDEX)

60

2009/C 282/13

Zaak T-385/09: Beroep ingesteld op 2 oktober 2009 — Annco/BHIM — Freche et fils (ANN TAYLOR LOFT)

61

2009/C 282/14

Zaak T-386/09: Beroep ingesteld op 5 oktober 2009 — Grúas Abril Asistencia/Commissie

61

2009/C 282/15

Zaak T-0388/09: Beroep ingesteld op 2 oktober 2009 — Rosenruist/BHIM (Weergave op een broekzak van twee elkaar snijdende kromme lijnen)

62

2009/C 282/16

Zaak T-474/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 oktober 2009 — Commissie/CAE Consulting Sven Rau

62

2009/C 282/17

Zaak T-25/09: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2009 — Johnson & Johnson/BHIM — Simca (YourCare)

62

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2009/C 282/18

Zaak F-22/05 RENV: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 23 september 2009 — Neophytou/Commissie (Openbare dienst — Verwijzing naar Gerecht na nietigverklaring — Algemeen vergelijkend onderzoek — Niet-plaatsing op reservelijst — Jury — Aanstelling)

63

2009/C 282/19

Zaak F-39/08: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 juli 2009 Lebedef/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Vakantieverlof — Werkzaamheden op het gebied van de vertegenwoordiging van het personeel — Detachering voor de helft van de tijd met het oog op vertegenwoordiging van de vakbond — Werkzaamheden op het gebied van de statutaire vertegenwoordiging — Onregelmatige afwezigheid — Aftrek van vakantieverlof — Artikel 60 van het Statuut)

63

2009/C 282/20

Zaak F-101/08: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 oktober 2009 Pappas/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Pensioenen — Overdracht van vóór indiensttreding bij de Gemeenschappen verworven pensioenrechten aan communautaire regeling — Ontheffing — Ontvankelijkheid — Ontheffing van ambt om redenen van dienstbelang — Pensioenbedrag)

64

2009/C 282/21

Zaak F-122/07: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 oktober 2009 Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Verzoek om een onderzoek — Weigering van een instelling om een besluit in de door verzoeker gekozen taal te vertalen — Kennelijke niet-ontvankelijkheid — Beroep kennelijk rechtens ongegrond)

64

2009/C 282/22

Zaak F-3/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 oktober 2009 Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Weigering van een instelling om een besluit te vertalen — Beroep kennelijk rechtens ongegrond — Artikel 94 van Reglement voor de procesvoering)

64

2009/C 282/23

Zaak F-56/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 4 juni 2009 De Britto Patricio-Dias/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering — Primaire dekking van kinderen ten laste door gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering — Ontbreken van klacht — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

65

2009/C 282/24

Zaak F-62/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 8 juli 2009 — Sevenier/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Definitieve beëindiging van werkzaamheden — Ontslag — Verzoek om intrekking)

65

2009/C 282/25

Zaak F-77/09: Beroep ingesteld op 14 september 2009 — Nijs/Europese Rekenkamer

65

2009/C 282/26

Zaak F-79/09: Beroep ingesteld op 22 september 2009 — Schlienger/Commissie

66

2009/C 282/27

Zaak F-80/09: Beroep ingesteld op 26 september 2009 — Lenz/Commissie

66

2009/C 282/28

Zaak F-18/05 RENV: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 september 2009 D/Commissie

67

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/1


2009/C 282/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 267 van 7.11.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 256 van 24.10.2009

PB C 244 van 10.10.2009

PB C 233 van 26.9.2009

PB C 220 van 12.9.2009

PB C 205 van 29.8.2009

PB C 193 van 15.8.2009

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/2


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2009 — GlaxoSmithKline Services Unlimited, voorheen Glaxo Wellcome plc (C-501/06 P), Commissie van de Europese Gemeenschappen (C-513/06 P), European Association of Euro Pharmaceutical Companies (EAEPC) (C-515/06 P), Asociación de exportadores españoles de productos farmacéuticos (Aseprofar) (C-519/06 P)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, European Association of Euro Pharmaceutical Companies (EAEPC), Bundesverband der Arzneimittel-Importeure eV, Spain Pharma SA, Asociación de exportadores españoles de productos farmacéuticos (Aseprofar)

(Gevoegde zaken C-501/06 P, C-513/06 P, C-515/06 P en C-519/06 P) (1)

(Hogere voorzieningen - Afspraken tussen ondernemingen - Beperking van parallelhandel in geneesmiddelen - Artikel 81, lid 1, EG - Restrictie met mededingingsbeperkende strekking - Nationale prijsregelingen - Vervanging van motivering - Artikel 81, lid 3, EG - Bijdrage aan bevordering van technische vooruitgang - Toetsing - Bewijslast - Motivering - Procesbelang)

2009/C 282/02

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: GlaxoSmithKline Services Unlimited, voorheen Glaxo Wellcome plc (vertegenwoordigers: I. Forrester, QC, S. Martínez-Lage, abogado, A. Komninos, dikigoros, en A. Schulz, Rechtsanwalt), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Christoforou, F. Castillo de la Torre en E. Gippini Fournier, gemachtigden), European Association of Euro Pharmaceutical Companies (EAEPC) (vertegenwoordigers: M. Hartmann-Rüppel en W. Rehmann, Rechtsanwälte), Asociación de exportadores españoles de productos farmacéuticos (Aseprofar) (vertegenwoordigers: M. Araujo Boyd en J. Buendía Sierra, abogados)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Christoforou, F. Castillo de la Torre en E. Gippini Fournier, gemachtigden), European Association of Euro Pharmaceutical Companies (EAEPC) (vertegenwoordigers: M. Hartmann-Rüppel en W. Rehmann, Rechtsanwälte), Bundesverband der Arzneimittel-Importeure eV (vertegenwoordiger: W. Rehmann, Rechtsanwalt), Spain Pharma SA, Asociación de exportadores españoles de productos farmacéuticos (Aseprofar) (vertegenwoordigers: M. Araujo Boyd en J. Buendía Sierra, abogados)

Interveniënte aan de zijde van de Commissie: Republiek Polen (vertegenwoordigers: E. Ośniecka-Tamecka, M. Kapko en K. Majcher, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer — uitgebreid) van 27 september 2006, GlaxoSmithKline Services/Commissie (T-168/01), waarbij het Gerecht beschikking C(2001) 1202 def. van de Commissie van 8 mei 2001 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag (IV/36.957/F3 Glaxo Wellcome, IV/36.997/F3 Aseprofar en Fedifar, IV/37.121/F3 Spain Pharma, IV/37.138/F3 BAI, IV/37.380/F3 EAEPC) gedeeltelijk nietig heeft verklaard — Door rekwirante aan groothandelaars opgelegde prijzen voor de verkoop van haar geneesmiddelen buiten het Spaanse stelsel van door de gezondheidsdiensten vastgestelde prijzen

Dictum

1.

De door GlaxoSmithKline Services Unlimited, voorheen Glaxo Wellcome plc, de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de European Association of Euro Pharmaceutical Companies (EAEPC) en de Asociación de exportadores españoles de productos farmacéuticos (Aseprofar) ingestelde hogere voorzieningen worden afgewezen.

2.

Elke partij draagt haar eigen kosten betreffende de respectieve procedures.

3.

De Republiek Polen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.

PB C 56 van 10.3.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 24 september 2009 — Erste Group Bank AG, voorheen Erste Bank der österreichischen Sparkassen AG (C-125/07 P), Raiffeisen Zentralbank Österreich AG (C-133/07 P), Bank Austria Creditanstalt AG (C-135/07 P), Österreichische Volksbanken AG (C-137/07 P)/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Gevoegde zaken C-125/07 P, C-133/07 P, C-135/07 P en C-137/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Vaststelling door Oostenrijkse banken van rente over leningen en deposito’s - „Lombardclub” - Ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten - Berekening van geldboeten - Opvolging van ondernemingen - Concrete weerslag op markt - Tenuitvoerlegging van mededingingsregeling)

2009/C 282/03

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: Erste Group Bank AG, voorheen Erste Bank der österreichischen Sparkassen AG (C-125/07 P) (vertegenwoordiger: F. Montag, Rechtsanwalt) Raiffeisen Zentralbank Österreich AG (C-133/07 P) (vertegenwoordigers: S. Völcker en G. Terhorst, Rechtsanwälte), Bank Austria Creditanstalt AG (C-135/07 P) (vertegenwoordigers: C. Zschocke en J. Beninca, Rechtsanwälte), Österreichische Volksbanken AG (C-137/07 P) (vertegenwoordigers: A. Ablasser, R. Bierwagen en F. Neumayr, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bouquet en R. Sauer, gemachtigden, D. Waelbroeck en U. Zinsmeister, Rechtsanwältin)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 14 december 2006 in de gevoegde zaken T-259/02 tot en met T-264/02 en T-271/02, in casu in zaak T-264/02, Erste Bank der österreichischen Sparkassen/Commissie, waarbij het Gerecht gedeeltelijk heeft verworpen het beroep strekkende tot, primair, nietigverklaring van beschikking 2004/138/EG van de Commissie van 11 juni 2002 in een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag in de zaak COMP/36.571/D-1– Oostenrijkse banken („Lombardclub”) (PB L 56, blz. 1), en, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboeten — Kartel betreffende de markt voor bankproducten en -diensten — Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten — Berekeningswijze van de geldboeten

Dictum

1.

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2.

Erste Group Bank AFG, voorheen Erste Bank der österreichischen Sparkassen AG, Raiffeisen Zentralbank Österreich AG, Bank Austria Creditanstalt AG en Österreichische Volksbanken AG worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 117 van 26.5.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

(Zaak C-335/07) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 91/271/EEG - Behandeling van stedelijk afvalwater - Verzuim om verdergaande behandeling van stikstof te eisen in alle zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater van agglomeraties met inwonerequivalent van meer dan 10 000)

2009/C 282/04

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: I. Koskinen, L. Parpala, M. Patakia en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordigers: A. Guimaraes-Purokoski en J. Heliskoski, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: A. Falk, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 5, leden 2, 3 en 5 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40) — Verzuim om te vereisen dat al het afvalwater dat wordt opgevangen in agglomeraties met een inwonerequivalent van meer dan 10 000 een verdergaande zuivering ondergaat

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.

3.

Het Koninkrijk Zweden draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-370/07) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Bepaling van standpunten die namens Gemeenschap in uit hoofde van akkoord opgericht lichaam worden ingenomen - Motiveringsplicht - Vermelding van rechtsgrondslag - 14e Conferentie van partijen bij Overeenkomst inzake internationale handel in bedreigde in wild levende dier- en plantensoorten (CITES)

2009/C 282/05

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Valero Jordana en C. Zadra, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Jacqué, F. Florindo Gijón en K. Michoel, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. Jenkinson en I. Rao, gemachtigden, en D. Wyatt, QC)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Raad van 24 mei 2007 tot vaststelling van het namens de Europese Gemeenschap in te nemen standpunt ten aanzien van bepaalde voorstellen die werden voorgelegd tijdens de van 3 tot en met 15 juni 2007 in Den Haag (Nederland) gehouden 14e vergadering van de Conferentie van de partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier en plantensoorten (CITES) — Keuze van de rechtsgrondslag

Dictum

1.

Het besluit van de Raad van de Europese Unie van 24 mei 2007 tot vaststelling van het namens de Europese Gemeenschap in te nemen standpunt ten aanzien van bepaalde voorstellen die werden voorgelegd tijdens de van 3 tot en met 15 juni 2007 in Den Haag (Nederland) gehouden 14e vergadering van de Conferentie van de partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier en plantensoorten (CITES), wordt nietig verklaard.

2.

De gevolgen van het nietig verklaarde besluit worden gehandhaafd.

3.

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.

4.

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 223 van 22.09.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/4


Arrest van het Hof (derde kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-438/07) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 91/271/EEG - Behandeling van stedelijk afvalwater - Verzuim om verdergaande behandeling van stikstof te eisen in alle zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater van agglomeraties met inwonerequivalent van meer dan 10 000)

2009/C 282/06

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: I. Koskinen, L. Parpala, M. Patakia, S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, gemachtigde)

Interveniënte ter ondersteuning van verweerder: Republiek Finland (vertegenwoordigers: J. Heliskoski en A. Guimaraes-Purokoski, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 5, leden 2, 3 en 5, van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40), gewijzigd bij richtlijn 98/15/EG van de Commissie van 27 februari 1998 (PB L 67, blz. 29) — Verzuim ervoor te hebben gezorgd dat uiterlijk op 31 december 1998 alle lozingen van waterzuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater van agglomeraties met een inwonerequivalent van meer dan 10 000 die rechtstreeks in kwetsbare gebieden of in hun stroomgebieden terechtkomen, voldoen aan de relevante vereisten van bijlage I bij richtlijn 91/271/EEG

Dictum

1.

Door er niet voor te hebben gezorgd dat uiterlijk op 31 december 1998 alle lozingen van de in de bijlagen 2 en 3 van zijn verweerschrift, zoals gewijzigd bij zijn dupliek, opgesomde zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater van agglomeraties met een inwonerequivalent van meer dan 10 000 die rechtstreeks in kwetsbare gebieden of in de afwateringsgebieden daarvan terechtkomen, voldoen aan de desbetreffende voorschriften van bijlage I bij richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/15/EG van de Commissie van 27 februari 1998, is het Koninkrijk Zweden de krachtens artikel 5, leden 2, 3 en 5, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen, het Koninkrijk Zweden en de Republiek Finland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Procedure ingeleid door Compañía Española de Comercialización de Aceite SA

(Zaak C-505/07) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijke ordening der markten in sector oliën en vetten - Verordening nr. 136/66/EEG - Artikel 12 bis - Opslag van olijfolie zonder communautaire financiering - Bevoegdheden van nationale mededingingsautoriteiten)

2009/C 282/07

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Compañía Española de Comercialización de Aceite SA

In tegenwoordigheid van: Asociación Española de la Industria y Comercio Exportador de Aceite de Oliva (Asoliva), Asociación Nacional de Industriales Envasadores y Refinadores de Aceites Comestibles (Anierac), Administración del Estado

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Supremo — Uitlegging van artikel 12 bis van verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (PB 172, blz. 3025), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1638/98 (PB L 210, blz. 32), van verordening (EG) nr. 952/97 van de Raad van 20 mei 1997, betreffende producentengroeperingen en unies van producentengroeperingen (PB L 142, blz. 30) en van verordening nr. 26 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten (PB 1962, 30, blz. 993) — Begrip „erkend organisme” — Begrip „producentengroeperingen en unies van producentengroeperingen” — Opslag

Dictum

1.

Een naamloze vennootschap waarin producenten van olijfolie, olijfoliefabrieken en coöperaties van olijventelers een meerderheidsbelang hebben en waarvan de rest van het kapitaal in handen is van financiële instellingen, valt onder het begrip organisme in de zin van artikel 12 bis van verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1638/98 van de Raad van 20 juli 1998, dat kan worden gemachtigd om een contract voor de particuliere opslag van olijfolie te sluiten in de zin van dat artikel, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van die bepaling.

2.

De „erkenning door de lidstaat” waarover de organismen in de zin van artikel 12 bis van verordening nr. 136/66, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1638/98, dienen te beschikken, kan worden verkregen in het kader van een bij de nationale mededingingsautoriteiten aangevraagde individuele ontheffing („machtiging”), op voorwaarde dat die autoriteiten beschikken over doeltreffende middelen om na te gaan of het organisme dat de aanvraag heeft ingediend, in staat is om olijfolie in overeenstemming met de wettelijke vereisten particulier op te slaan.

3.

Artikel 12 bis van verordening nr. 136/66, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1638/98, staat niet in de weg aan een particulier opgezet en gefinancierd systeem van aankoop en opslag van olijfolie dat niet werd onderworpen aan de machtigingsprocedure waarnaar die bepaling verwijst.

4.

Voor zover de nationale mededingingsautoriteiten zich enerzijds onthouden van elke maatregel die van de gemeenschappelijke marktordening voor olijfolie afwijkt of daarop inbreuk maakt, en anderzijds geen beslissing nemen die in tegenspraak is met een beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of die een dergelijke tegenspraak tot gevolg kan hebben, mogen zij het nationale mededingingsrecht toepassen op een overeenkomst die de markt voor olijfolie op communautair niveau kan beïnvloeden.


(1)  PB C 37 van 09.02.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-562/07) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verkeer van kapitaal - Artikel 56 EG en artikel 40 EER-Overeenkomst - Directe belastingen - Natuurlijke personen - Belasting van meerwaarden - Verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen)

2009/C 282/08

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en I. Martínez del Peral, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 39 EG en 56 EG en de artikelen 28 en 40 van de EER-Overeenkomst — Ongelijke behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen met betrekking tot de belastingheffing over de in Spanje verkregen inkomsten

Dictum

1.

Door tot en met 31 december 2006 in Spanje gerealiseerde meerwaarden verschillend te behandelen naargelang deze waren verkregen door ingezetenen of door niet-ingezetenen, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 56 EG en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.

2.

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 64 van 08.03.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Minister voor Wonen, Wijken en Integratie/Woningstichting Sint Servatius

(Zaak C-567/07) (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Artikel 56 EG - Beperkingen - Rechtvaardigingsgronden - Volkshuisvestingsbeleid - Diensten van algemeen economisch belang)

2009/C 282/09

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister voor Wonen, Wijken en Integratie

Verwerende partij: Woningstichting Sint Servatius

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Raad van State — Uitlegging van de artikelen 56, 58, 86, lid 2, 87 en 88 EG — Nationale wetgeving volgens welke een onderneming die krachtens de wet tot taak heeft, haar optreden te doen passen in het huisvestingsbeleid van de betrokken lidstaat, zonder voorafgaande toestemming van de betrokken minister geen grensoverschrijdende activiteiten mag verrichten — Huisvestingsbeleid en algemeen belang

Dictum

Artikel 56 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke voor de uitoefening van grensoverschrijdende activiteiten van toegelaten instellingen op het gebied van de volkshuisvesting in de zin van artikel 70, lid 1, van de Woningwet een voorafgaande administratieve toestemming is vereist, voor zover een dergelijke regeling niet gebaseerd is op objectieve criteria, die niet-discriminerend en vooraf kenbaar zijn, waarmee een grens kan worden gesteld aan de wijze van uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid van de nationale autoriteiten, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Special Commissioners of Income Tax, Londen — Verenigd Koninkrijk) — HSBC Holdings plc, Vidacos Nominees Ltd/The Commissioners of Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-569/07) (1)

(Indirecte belastingen - Bijeenbrengen van kapitaal - Belasting van 1,5 % op overdracht of uitgifte van aandelen in clearingdienst)

2009/C 282/10

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Special Commissioners of Income Tax, Londen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: HSBC Holdings plc, Vidacos Nominees Ltd

Verwerende partij: The Commissioners of Her Majesty’s Revenue & Customs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Special Commissioners of Income Tax, Londen — Uitlegging van de artikelen 10 en 11 van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985 (PB L 156, blz. 23), en van de artikelen 43, 49 en 56 EG — Aanbod van in een lidstaat gevestigde vennootschap („A”), de aandelen van de in een andere lidstaat gevestigde vennootschap („B”) over te nemen in ruil voor aandelen in vennootschap A die op de beurs van de andere lidstaat worden uitgegeven — Heffing van een recht van 1,5 % over de overdracht of uitgifte van aandelen in een clearingdienst

Dictum

Artikel 11, sub a, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een recht als dat in het hoofdgeding wordt geheven bij de uitgifte van aandelen in een clearingdienst.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Nijvel — België) — Ketty Leyman/Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering (RIZIV)

(Zaak C-3/08) (1)

(Verzoek om prejudiciële beslissing - Socialezekerheidsregelingen - Invaliditeitsuitkeringen - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 40, lid 3 - Uitkeringsregelingen die per lidstaat verschillen - Nadelen voor migrerende werknemers - Bijdragen die geen recht geven op uitkering)

2009/C 282/11

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Arbeidsrechtbank te Nijvel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ketty Leyman

Verwerende partij: Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeidsrechtbank te Nijvel (België) — Geldigheid, in licht van artikel 18 EG, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 19, blz. 2), zoals gewijzigd — Arbeidsongeschiktheidsuitkering — Belemmering van uitoefening van recht op vrij verkeer als gevolg van bestaan van verschillende vergoedingstelsels

Dictum

Artikel 39 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde organen van een lidstaat een nationale wettelijke regeling toepassen die, overeenkomstig artikel 40, lid 3, sub b, van verordening nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsstelsels op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005, van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, het recht op invaliditeitsuitkeringen laat ingaan na afloop van een tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid van een jaar, indien een dergelijke toepassing tot gevolg heeft dat een migrerende werknemer aan de sociale zekerheid van die lidstaat bijdragen heeft betaald die geen recht geven op een uitkering, waardoor die werknemer wordt benadeeld ten opzichte van een niet-migrerende werknemer.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 4 de Bilbao — Spanje) — Asturcom Telecomunicaciones, SL/Cristina Rodríguez Nogueira

(Zaak C-40/08) (1)

(Richtlijn 93/13/EEG - Consumentenovereenkomsten - Oneerlijk arbitragebeding - Nietigheid - Arbitraal vonnis dat kracht van gewijsde heeft verkregen - Gedwongen tenuitvoerlegging - Bevoegdheid van nationale executierechter om nietigheid van oneerlijk arbitragebeding ambtshalve aan orde te stellen - Beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid)

2009/C 282/12

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia no 4 de Bilbao

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asturcom Telecomunicaciones, SL

Verwerende partij: Cristina Rodríguez Nogueira

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juzgado de Primera Instancia no 4 de Bilbao — Uitlegging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) — Doeltreffende en geschikte middelen om einde te maken aan gebruik van oneerlijke bedingen — Vordering tot tenuitvoerlegging van onherroepelijk geworden arbitraal verstekvonnis dat is gewezen krachtens oneerlijk arbitraal beding

Dictum

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, dient aldus te worden uitgelegd, dat een nationale rechter die kennisneemt van een vordering tot gedwongen tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegaan arbitraal vonnis dat is uitgesproken zonder dat de consument is verschenen, ambtshalve dient te onderzoeken, zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt, of het arbitragebeding dat in een tussen een verkoper en een consument gesloten overeenkomst is opgenomen, oneerlijk is, voor zover hij een dergelijke beoordeling volgens de nationale procesregels in het kader van soortgelijke nationale vorderingen kan verrichten. Indien dit het geval is, dient deze rechter alle volgens het nationale recht daaruit voortvloeiende consequenties te trekken, teneinde zich ervan te vergewissen dat de consument door dit beding niet is gebonden.


(1)  PB C 92 van 12.04.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Vorarlberg — Oostenrijk) — Arthur Gottwald/Bezirkshauptmannschaft Bregenz

(Zaak C-103/08) (1)

(Vrij verkeer van personen - Burgerschap van Unie - Artikel 12 EG - Terbeschikkingstelling van gratis jaarlijks wegenvignet aan gehandicapten - Bepalingen die toekenning van dit vignet beperken tot gehandicapten die hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats op nationaal grondgebied hebben)

2009/C 282/13

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängiger Verwaltungssenat des Landes Vorarlberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Arthur Gottwald

Verwerende partij: Bezirkshauptmannschaft Bregenz

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Unabhängiger Verwaltungssenat des Landes Vorarlberg (Oostenrijk) — Uitlegging van artikel 12 EG — Discriminatie op grond van nationaliteit — Nationale regeling die voordeel van aan gehandicapten gratis ter beschikking gesteld tolvignet beperkt tot personen die hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats op het nationale grondgebied hebben

Dictum

Artikel 12 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de gratis toekenning van een jaarlijks wegenvignet voorbehoudt aan gehandicapten die hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats op het grondgebied van de betrokken lidstaat hebben, en daartoe ook die gehandicapten rekent die zich om professionele of persoonlijke redenen regelmatig naar dat land begeven.


(1)  PB C 142 van 07.06.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Amsterdam — Nederland) –Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd tegen Dominic Wolzenburg

(Zaak C-123/08) (1)

(Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen lidstaten - Artikel 4, punt 6 - Grond tot facultatieve weigering van tenuitvoerlegging van Europees aanhoudingsbevel - Uitvoering in nationaal recht - Aangehouden persoon die onderdaan is van uitvaardigende lidstaat - Weigering van tenuitvoerlegging van Europees aanhoudingsbevel door uitvoerende lidstaat afhankelijk gesteld van verblijf van vijf jaar op zijn grondgebied - Artikel 12 EG)

2009/C 282/14

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Amsterdam

Partij in het hoofdgeding

Dominic Wolzenburg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Uitlegging van artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190, blz. 1) — Mogelijkheid voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit om te weigeren een Europees aanhoudingsbevel met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf uit te voeren ten aanzien van een persoon die verblijft in de uitvoerende lidstaat of daarvan ingezetene is — Begrippen „ingezetene” en „verblijft in” — Uitlegging van de artikelen 12 EG, 17 EG en 18 EG — Nationale regelgeving op grond waarvan de gezochte persoon, wanneer deze zijn overlevering weigert, door de uitvoerende gerechtelijke autoriteit verschillend kan worden behandeld naargelang het een onderdaan van de uitvoerende lidstaat of van een andere lidstaat betreft

Dictum

1.

Een onderdaan van een lidstaat die rechtmatig verblijft in een andere lidstaat, kan artikel 12, eerste alinea, EG inroepen tegen een nationale regeling, zoals de Overleveringswet van 29 april 2004, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waaronder de bevoegde rechterlijke autoriteit kan weigeren een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen dat is uitgevaardigd ter fine van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.

2.

Artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van een burger van de Unie de uitvoerende lidstaat bij de toepassing van de in die bepaling voorziene grond tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, niet naast een eis met betrekking tot de duur van het verblijf in die staat aanvullende administratieve eisen kan stellen, zoals het beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

3.

Artikel 12, eerste alinea, EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de regelgeving van de uitvoerende lidstaat op grond waarvan de bevoegde rechterlijke autoriteit van die staat weigert uitvoering te geven aan een Europees aanhoudingsbevel dat tegen een van zijn onderdanen is uitgevaardigd ter fine van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, terwijl aan een dergelijke weigering in het geval van een onderdaan van een andere lidstaat, die op grond van artikel 18, lid 1, EG een verblijfsrecht heeft, de voorwaarde is verbonden dat die onderdaan gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar rechtmatig op het grondgebied van die uitvoerende lidstaat heeft verbleven.


(1)  PB C 116 van 09.05.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Intercontainer Interfrigo SC (ICF)/Balkenende Oosthuizen BV, MIC Operations BV

(Zaak C-133/08) (1)

(Verdrag van Rome inzake recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst - Recht dat bij gebreke van rechtskeuze toepasselijk is - Bevrachtingsovereenkomst - Aanknopingscriteria - Splitsbaarheid)

2009/C 282/15

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Intercontainer Interfrigo SC (ICF)

Verwerende partijen: Balkenende Oosthuizen BV, MIC Operations BV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van artikel 4 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 — Begrip overeenkomst voor het vervoer van goederen — Elementen — Reisbevrachting — Wet die van toepassing is bij ontbreken van rechtskeuze — Aanknopingscriteria

Dictum

1.

Artikel 4, lid 4, laatste volzin, van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, moet in die zin worden uitgelegd dat het aanknopingscriterium van dit artikel 4, lid 4, tweede volzin, slechts van toepassing is op een bevrachtingsovereenkomst niet zijnde een overeenkomst tot bevrachting voor een enkele reis, wanneer de overeenkomst hoofdzakelijk niet de enkele terbeschikkingstelling van een vervoermiddel, maar het eigenlijke vervoer van de goederen betreft.

2.

Artikel 4, lid 1, tweede volzin, van dit verdrag moet in die zin worden uitgelegd dat een deel van de overeenkomst alleen door een ander recht kan worden beheerst dan het recht dat wordt toegepast op de rest van de overeenkomst, indien het voorwerp ervan autonoom is.

Wanneer het aanknopingscriterium dat op een bevrachtingsovereenkomst wordt toegepast, het criterium van artikel 4, lid 4, van het verdrag is, moet dit criterium op de gehele overeenkomst worden toegepast, tenzij het deel van de overeenkomst betreffende het vervoer autonoom is ten opzichte van de rest van de overeenkomst.

3.

Artikel 4, lid 5, van dit verdrag moet in die zin worden uitgelegd dat wanneer uit het geheel der omstandigheden duidelijk blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land dan het land dat wordt bepaald op basis van een van de criteria van artikel 4, leden 2 tot en met 4, van het verdrag, de rechter die criteria buiten toepassing dient te laten en het recht dient toe te passen van het land waarmee die overeenkomst het nauwst is verbonden.


(1)  PB C 158 van 21.06.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 oktober 2009 — Foshan Shunde Yongjian Housewares & Hardware Co. Ltd/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Vale Mill (Rochdale) Ltd, Pirola SpA, Colombo New Scal SpA, Republiek Italië

(Zaak C-141/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Handelspolitiek - Dumping - Invoer van strijkplanken van oorsprong uit China - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikelen 2, lid 7, sub c, en 20, leden 4 en 5 - Status van marktgericht bedrijf - Rechten van verdediging - Antidumpingonderzoek - Termijnen voor indiening van opmerkingen door ondernemingen)

2009/C 282/16

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Foshan Shunde Yongjian Housewares & Hardware Co. Ltd (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, advocaat, G. Vallera, barrister)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, E. McGovern, barrister, B. O'Connor, solicitor), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. van Vliet, T. Scharf en K. Talabér-Ritz, gemachtigden), Vale Mill (Rochdale) Ltd, Pirola SpA, Colombo New Scal SpA (vertegenwoordigers: G. Berrische en G. Wolf, Rechtsanwälte), Republiek Italië (vertegenwoordigers: R. Adam, gemachtigde, en W. Ferrante, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 29 januari 2008, Foshan Shunde Yongjian Housewares & Hardware/Raad (T-206/07), houdende verwerping van het door rekwirante ingestelde beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad van 23 april 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Oekraïne (PB L 109, blz. 12), voor zover daarbij een antidumpingrecht wordt ingesteld op de invoer van de door rekwirante geproduceerde strijkplanken — Onjuiste rechtsopvatting ten gevolge van de materiële onjuistheid van de vaststellingen van het Gerecht en het ontbreken van een sanctie op de door het Gerecht vastgestelde schending van het recht van verweer — Uitlegging van de artikelen 2, lid 7, sub c, en 20, leden 4 en 5, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1) — Begrip „marktgericht bedrijf” en reikwijdte van de minimumtermijn van tien dagen om eventuele opmerkingen in te dienen, die is toegekend aan een onderneming waartegen een antidumpingonderzoek wordt verricht

Dictum

1.

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 29 januari 2008, Foshan Shunde Yongjian Housewares & Hardware/Raad (T-206/07), wordt vernietigd voor zover daarbij is beslist dat de rechten van verdediging van Foshan Shunde Yongjian Housewares & Hardware Co. Ltd niet zijn aangetast door de schending van artikel 20, lid 5, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap.

2.

Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad van 23 april 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Oekraïne, wordt nietig verklaard voor zover daarbij een antidumpingrecht op de invoer van door Foshan Shunde Yongjian Housewares & Hardware Co. Ltd geproduceerde strijkplanken wordt ingesteld.

3.

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten van de twee procedures.

4.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen, Vale Mill (Rochdale) Ltd, Pirola SpA, Colombo New Scal SpA en de Italiaanse Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 158 van 21.06.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/10


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-153/08) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verrichten van diensten - Artikel 49 EG en artikel 36 EER-Overeenkomst - Directe belastingen - Inkomstenbelasting - Belastingvrijstelling beperkt tot winsten uit door bepaalde nationale instellingen en organisaties georganiseerde loterijen en kansspelen)

2009/C 282/17

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: F. Díez Moreno, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 49 EG en 36 EER — Nationale wettelijke regeling op grond waarvan bedragen die zijn gewonnen met in het buitenland georganiseerde loterijen en kansspelen wel, maar bedragen die zijn gewonnen met bepaalde in Spanje georganiseerde loterijen en kansspelen niet aan de inkomstenbelasting worden onderworpen

Dictum

1.

Door een belastingregeling te handhaven die voorziet in een vrijstelling van de winsten uit loterijen, kansspelen en weddenschappen die in het Koninkrijk Spanje worden georganiseerd door bepaalde in deze lidstaat gevestigde publieke instellingen en organisaties zonder winstoogmerk die op sociaal gebied werkzaam zijn of hulp verlenen, zonder dat deze vrijstelling geldt voor de winsten uit loterijen, kansspelen en weddenschappen die worden georganiseerd door instellingen en organisaties die in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd en soortgelijke activiteiten verrichten, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 49 EG en artikel 36 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en het Koninkrijk Spanje zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 142 van 07.06.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/11


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-219/08) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verrichten van diensten - Ongerechtvaardigde belemmering - Terbeschikkingstelling van werknemers-derdelanders)

2009/C 282/18

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa, J.-P. Keppenne en G. Rozet, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet, gemachtigde, M. Detry, advocaat)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 49 EG — Ongerechtvaardigde belemmering van vrij verrichten van diensten — Terbeschikkingstelling van werknemers-derdelanders

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en het Koninkrijk België dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — Gaz de France — Berliner Investissement SA/Bundeszentralamt für Steuern

(Zaak C-247/08) (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Vrijstelling in lidstaat van dochtermaatschappij van bronbelasting over aan moederonderneming uitgekeerde winsten - Begrip „vennootschap van lidstaat” - „Société par actions simplifiée” naar Frans recht)

2009/C 282/19

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gaz de France — Berliner Investissement SA

Verwerende partij: Bundeszentralamt für Steuern

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Köln (Duitsland) — Uitlegging van de artikelen 43, 48, 56, lid 1, en 58, lid 1, sub a, en lid 3, EG-Verdrag alsmede van artikel 2, sub a, en van de bijlage, sub f, bij richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6) — Begrip „vennootschap van een lidstaat” — Weigering, in de lidstaat van dochteronderneming, om vrijstelling van bronbelasting over winst te verlenen aan een moedermaatschappij die is opgericht in de vorm van een „société par actions simplifiée” naar Frans recht, een vennootschapsvorm die ten tijde van de feiten nog niet voorkwam op de lijst in de bijlage bij de richtlijn

Dictum

1.

Artikel 2, sub a, van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, gelezen in samenhang met punt f van de bijlage bij deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat een vennootschap naar Frans recht die de vorm heeft van een société par actions simplifiée niet reeds vóór de wijziging van deze richtlijn bij richtlijn 2003/123/EG van de Raad van 22 december 2003 als een „vennootschap van een lidstaat” in de zin van deze richtlijn kon worden beschouwd.

2.

Het onderzoek van de tweede vraag heeft geen elementen aan het licht gebracht die de geldigheid van artikel 2, sub a, van richtlijn 90/435, gelezen in samenhang met punt f van de bijlage bij deze richtlijn en met artikel 5, lid 1, van deze richtlijn, kunnen aantasten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/11


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

(Zaak C-252/08) (1)

(Niet-nakoming - Verontreiniging en hinder - Stookinstallaties - Beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht)

2009/C 282/20

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Flynn en A. Alcover San Pedro, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta (vertegenwoordiger: S. Camilleri, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 4, lid 1, juncto bijlagen IV A, VI A en VII A, en artikel 12 juncto bijlage VIII A.2 van richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PB L 309, blz. 1) — Niet-inachtneming van de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof — Installaties te Delimara en Marsa

Dictum

1.

Door richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties niet correct toe te passen in het kader van de exploitatie van de stoomgenerator van fase I van de elektrische centrale te Delimara en de elektrische centrale te Marsa, is de Republiek Malta de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 1, juncto artikel 12 van deze richtlijn en krachtens de bijlagen IV A, VI A, VII A en VIII A, punt 2, bij deze richtlijn.

2.

De Republiek Malta wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/12


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 oktober 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Auβenstelle Klagenfurt — Oostenrijk) — SPÖ Landesorganisation Kärnten/Finanzamt Klagenfurt

(Zaak C-267/08) (1)

(Btw - Recht op aftrek van voorbelasting - Begrip „economische activiteiten” - Regionale organisatie van politieke partij - Propaganda-activiteiten die ten goede komen aan plaatselijke organisaties van partij - Uitgaven die verband houden met dergelijke activiteiten en inkomsten overschrijden)

2009/C 282/21

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängiger Finanzsenat

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SPÖ Landesorganisation Kärnten

Verwerende partij: Finanzamt Klagenfurt

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Unabhängiger Finanzsenat, Auβenstelle Klagenfurt (Oostenrijk) — Uitlegging van artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Begrip „economische activiteit” — Propaganda-activiteiten van een regionale afdeling van een politieke partij (manifestaties, productie en levering van reclamemateriaal, organisatie van een jaarlijks bal), die ten goede komen aan de lokale afdelingen van de partij — Kosten ter zake, die aanzienlijk hoger zijn dan de van de lokale afdelingen ontvangen inkomsten in verband met sommige van deze activiteiten en de opbrengst van de verkoop van entreebewijzen voor het bal

Dictum

Artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat externepropaganda-activiteiten van een afdeling van een politieke partij in een lidstaat niet als een economische activiteit kunnen worden aangemerkt.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/12


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-468/08) (1)

(Niet-nakoming - Erkenning van beroepskwalificaties - Richtlijn 2005/36/EG - Niet-omzetting)

2009/C 282/22

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en V. Peere, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en B. Messmer, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn alle bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22)

Dictum

1.

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, is de Franse Republiek de krachtens artikel 63 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/13


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-477/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/36/EG - Erkenning van beroepskwalificaties - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 282/23

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en M. Adam, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen gestelde termijn bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22)

Dictum

1.

Door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de uitvoering van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, is de Republiek Oostenrijk de krachtens artikel 63 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/13


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-502/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/60/EG - Voorkoming van gebruik van financieel stelsel voor witwassen van geld en financiering van terrorisme - Geen volledige omzetting - Geen mededeling van omzettingsmaatregelen)

2009/C 282/24

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Dejmek en E. Adsera Ribera, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. López-Medel Bascones, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309, blz. 15)

Dictum

1.

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en door de bepalingen van nationaal recht die daartoe zouden kunnen bijdragen niet mee te delen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 45 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/14


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-504/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2006/70/EG - Ambtenaren en politici - Witwassen van geld - Onvolledige uitvoering)

2009/C 282/25

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Dejmek en E. Adsera Ribera, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. López-Medel Bascones, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PB L 214, blz. 29)

Dictum

1.

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van „politiek prominente personen” en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 5 van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/14


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-549/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2006/70/EG - Witwassen van geld en financiering van terrorisme - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 282/26

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Dejmek en A.-A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordiger: D. O'Hagan, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PB L 214, blz. 29)

Dictum

1.

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten, is Ierland de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/15


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-575/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/56/EG - Grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 282/27

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Peere en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: D. Haven, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PB L 310, blz. 1)

Dictum

1.

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/15


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-6/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/60/EG - Witwassen van geld en financiering van terrorisme - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 282/28

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Peere en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: D. Haven, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309, blz. 15)

Dictum

1.

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, is het Koninkrijk België is de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/15


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-8/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2006/17/EG - Technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 282/29

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Cattabriga en J. Sénéchal, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: D. Haven, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/17/EG van de Commissie van 8 februari 2006 ter uitvoering van richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen (PB L 38, blz. 40)

Dictum

1.

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/17/EG van de Commissie van 8 februari 2006 ter uitvoering van richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde technische voorschriften voor het doneren, verkrijgen en testen van menselijke weefsels en cellen, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/16


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 22 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-9/09) (1)

(Niet-nakoming - Volksgezondheid - Richtlijn 2004/23/EG - Vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 282/30

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Cattabriga en J. Sénéchal, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: D. Haven, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (PB L 102, blz. 48)

Dictum

1.

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 21.03.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/16


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek

(Zaak C-100/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2007/14/EG - Uitvoeringsvoorschriften van aantal bepalingen van richtlijn 2004/109/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 282/31

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Jelínek en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2007/14/EG van de Commissie van 8 maart 2007 tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (PB L 69, blz. 27)

Dictum

1.

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2007/14/EG van de Commissie van 8 maart 2007 tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, is de Tsjechische Republiek de krachtens artikel 24 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

De Tsjechische Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 113 van 16.5.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/17


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 juli 2009 — Apple Computer, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), TKS-Teknosoft SA

(Zaak C-416/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Woordmerk QUARTZ - Oppositie door houder van gemeenschapsbeeldmerk QUARTZ - Weigering van inschrijving - Soortgelijke waren - Verwarringsgevaar - Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk)

2009/C 282/32

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Apple Computer, Inc. (vertegenwoordigers: M. Hart en N. Kearley, Solicitors)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. García Murillo, gemachtigde), TKS-Teknosoft SA

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 1 juli 2008, Apple Computer/BHIM (T-328/05), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk „QUARTZ” voor waren van klasse 9 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 416/2004-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 27 april 2005 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk „QUARTZ” voor diensten van de klassen 9 en 42

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Apple Computer Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 301 van 22.11.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/17


Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 9 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg — Duitsland) — Kurt Wierer/Land Baden-Württemberg

(Zaak C-445/08) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering - Rijbewijs - Richtlijn 91/439/EEG - Intrekking van nationaal rijbewijs wegens rijden in dronken toestand - Geen overlegging van medisch-psychologisch deskundigenrapport dat nodig is ter verkrijging van nieuw rijbewijs in gastland - In andere lidstaat uitgereikt rijbewijs - Onderzoek door gastland van verblijfsvoorwaarde - Mogelijkheid om zich te baseren op inlichtingen die houder van rijbewijs heeft verstrekt in kader van krachtens nationaal recht van gastland op hem rustende medewerkingsplicht - Mogelijkheid om in afgiftestaat onderzoek in te stellen)

2009/C 282/33

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kurt Wierer

Verwerende partij: Land Baden-Württemberg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof Baden–Württemberg — Uitlegging van artikel 9 van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1) — Weigering van erkenning van een in een andere lidstaat in strijd met de verblijfsvoorwaarde uitgereikt rijbewijs — Mogelijkheid voor het gastland om zich bij het onderzoek of ten tijde van de uitreiking van het rijbewijs aan de verblijfsvoorwaarde was voldaan, te baseren op de inlichtingen die de houder tijdens de administratieve procedure en de procedure in rechte zelf heeft verstrekt in het kader van de op hem rustende medewerkingsplicht, dan wel, in voorkomend geval, om in de afgiftestaat onderzoek in te stellen — Houder wiens nationale rijbewijs is ingetrokken wegens rijden in dronken toestand en die het medisch-psychologisch deskundigenrapport dat nodig is ter verkrijging van een nieuw rijbewijs in zijn verblijfstaat, niet heeft kunnen overleggen

Dictum

De artikelen 1, lid 2, 7, lid 1, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat weigert op zijn grondgebied de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een rijbewijs dat een andere lidstaat later heeft afgegeven aan iemand wiens eerdere rijbewijs voordien in het gastland is ingetrokken wegens rijden in dronken toestand, terwijl dat tweede rijbewijs is verkregen buiten de periode van verbod om een nieuw rijbewijs aan te vragen, indien:

op basis van de inlichtingen die de houder van dit rijbewijs tijdens de administratieve procedure of de procedure in rechte heeft verstrekt in het kader van de krachtens het nationale recht van het gastland op hem rustende medewerkingsplicht, blijkt dat de lidstaat die dit rijbewijs heeft uitgereikt, de verblijfsvoorwaarde niet in acht heeft genomen,

of

de inlichtingen die bij onderzoek door de nationale autoriteiten en de rechters van het gastland in de afgiftestaat worden verkregen, geen van deze laatste staat afkomstige onbetwistbare inlichtingen blijken te zijn waaruit blijkt dat de houder bij afgifte door deze staat van een rijbewijs niet zijn normale verblijfplaats op het grondgebied van deze laatste staat had.


(1)  PB C 32 van 7.2.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/18


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 9 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen — België) — Régie communale autonome du stade Luc Varenne/Belgische Staat — FOD Financiën

(Zaak C-483/08) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Zesde btw-richtlijn - Artikel 10, leden 1 en 2 - Voldoening van ten onrechte afgetrokken belasting - Aanvangstijdstip van verjaringstermijn)

2009/C 282/34

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Bergen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Régie communale autonome du stade Luc Varenne

Verwerende partij: Belgische Staat — FOD Financiën

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Bergen — Uitlegging van artikel 10 van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Begrippen „belastbaar feit” en „verschuldigdheid van de belasting” — Aanvangstijdstip van de verjaringstermijn van de vordering tot voldoening van de belasting — Dag van uitreiking van de factuur of dag van indiening van de aangifte waarbij de belastingplichtige zijn recht op aftrek geldend maakt?

Dictum

Artikel 10 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/38/EG van de Raad van 7 mei 2002, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling en een nationale administratieve praktijk waarbij het aanvangstijdstip van de verjaringstermijn van de vordering tot voldoening van de ten onrechte afgetrokken belasting over de toegevoegde waarde wordt vastgesteld op de dag van indiening van de aangifte waarbij de belastingplichtige zijn recht op aftrek voor het eerst geldend heeft gemaakt.


(1)  PB C 19 van 24.1.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Dioikitiko Protodikeio Tripoleos (Griekenland) op 10 juli 2009 — Alfa Vita Vassilopoulos AE, voorheen Trofo Super-Markets AE/Elliniko Dimosio en Nomarchiaki Aftodioikisi Lakonias

(Zaak C-257/09)

2009/C 282/35

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Dioikitiko Protodikeio Tripoleos

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alfa Vita Vassilopoulos AE, voorheen Trofo Super-Markets AE

Verwerende partijen: Elliniko Dimosio en Nomarchiaki Aftodioikisi Lakonias

Bij beschikking van 7 augustus 2009 heeft de president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen besloten tot doorhaling van zaak C-257/09 (verzoek van het Dioikitiko Protodikeio Tripoleos om een prejudiciële beslissing).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/19


Beroep ingesteld op 14 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek

(Zaak C-264/09)

2009/C 282/36

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: O. Beynet, F. Hoffmeister en J. Javorský, gemachtigden)

Verwerende partij: Slowaakse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Slowaakse Republiek, door geen niet-discriminerende toegang tot het transportnet te verzekeren, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 20, lid 1, en artikel 9, sub e, van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (1);

de Slowaakse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 1 juli 2004 verstreken.


(1)  PB L 176, blz. 37.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division (Verenigd Koninkrijk) op 12 augustus 2009 — Interflora Inc. en Interflora British Unit/Marks & Spencer plc en Flowers Direct Online Limited

(Zaak C-323/09)

2009/C 282/37

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Interflora Inc. en Interflora British Unit

Verwerende partijen: Marks & Spencer plc en Flowers Direct Online Limited

Prejudiciële vragen

1.

Wanneer een onderneming die een concurrent is van de houder van een ingeschreven merk en die via haar website waren en diensten verkoopt die gelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven, (i) als zoekwoord voor de dienst gesponsorde links van een exploitant van een zoekmachine een teken kiest dat gelijk is (in de zin van het arrest van het Hof in zaak C-291/00) aan een merk, (ii) dit als zoekwoord benoemt, (iii) dit teken aan de URL van zijn website verbindt, (iv) de kosten per klik vaststelt die hij met betrekking tot dat zoekwoord zal betalen, (v) de verschijningsmomenten van de gesponsorde link plant en (vi) het teken gebruikt in zakelijke correspondentie over facturering en betaling van vergoedingen en/of het beheer van een account bij de exploitant van de zoekmachine, maar deze gesponsorde link zelf geen gebruik maakt van het teken of een teken dat daarmee overeenstemt, leveren een of alle van deze handelingen dan „gebruik” van dit teken door de concurrent op in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de Eerste richtlijn 89/104/EG (1) van de Raad van 21 december 1988 (hierna: „merkenrichtlijn”) en artikel 9, lid 1, sub a, van verordening nr. 40/94 (2) van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (hierna: „verordening inzake het gemeenschapsmerk”).

2.

Is hier sprake van gebruik „voor” dezelfde waren en diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk?

3.

Valt dit gebruik onder:

a)

artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk; of

b)

(aannemende dat dit gebruik afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen van het merk of ongerechtvaardigd gebruik maakt van de reputatie van het merk) artikel 5, lid 2, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub c, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk, of beide?

4)

Maakt het voor de beantwoording van vraag 3 hierboven verschil uit of:

a)

de wijze waarop de gesponsorde link van de concurrent wordt gepresenteerd bij sommige leden van het publiek de opvatting kan doen postvatten dat de concurrent, in strijd met de waarheid, lid is van het commerciële netwerk van de merkhouder; of

b)

de exploitant van de zoekmachine niet toestaat dat merkhouders in de relevante lidstaat van de Gemeenschap de selectie door andere partijen van aan hun merk gelijke tekens als zoekwoorden blokkeren?

5)

Wanneer de exploitant van een zoekmachine (i) aan een gebruiker een teken presenteert dat gelijk is (in de zin van het arrest van het Hof in zaak C-291/00) aan een merk in zoekbalken boven- en onderaan zoekpagina’s met gesponsorde links naar de website van de in vraag 1 vermelde concurrent, (ii) het teken in de samenvatting van de zoekresultaten aan de gebruiker presenteert, (iii) het teken als alternatieve suggestie aan de gebruiker presenteert wanneer de gebruiker een daarmee overeenstemmend teken in de zoekmachine heeft ingegeven, (iv) aan de gebruiker een pagina met zoekresultaten presenteert waarop de door de concurrent gesponsorde links voorkomen in antwoord op het door de gebruiker ingegeven teken en (v) bij de presentatie van de pagina met zoekresultaten waarop door de concurrent gesponsorde links voorkomen, het gebruik van die tekens dat door de gebruiker is gemaakt overneemt, maar de gesponsorde link zelf geen gebruik maakt van het teken of een teken dat daarmee overeenstemt, leveren een of alle van deze handelingen dan „gebruik” van dit teken door de exploitant van de zoekmachine op in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk?

6)

Is hier sprake van gebruik „voor” dezelfde waren en diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk?

7)

Valt dit gebruik onder:

a)

artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk; of

b)

(aannemende dat dit gebruik afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen van het merk of ongerechtvaardigd gebruik maakt van de reputatie van het merk) artikel 5, lid 2, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub c, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk, of beide?

8)

Maakt het voor de beantwoording van vraag 7 hierboven verschil uit of:

a)

de wijze waarop de gesponsorde link van de concurrent is gepresenteerd, bij sommige leden van het publiek de opvatting kan doen postvatten dat de concurrent, in strijd met de waarheid, lid is van het commerciële netwerk van de merkhouder; of

b)

de exploitant van de zoekmachine niet toestaat dat merkhouders in de relevante lidstaat van de Gemeenschap de selectie door andere partijen van aan hun merk gelijke tekens als zoekwoorden blokkeren?

9)

Indien dit gebruik valt onder artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk en/of artikel 5, lid 2, van de merkenrichtlijn en artikel 9, lid 1, sub c, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk:

a)

bestaat dit gebruik dan uit, of omvat het, „het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie”, en zo ja, selecteert of wijzigt de exploitant van de zoekmachine dan de informatie, in de zin van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG (3) van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”)?

b)

bestaat dit gebruik dan uit, of omvat het, „de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van die informatie, wanneer deze opslag enkel geschiedt om latere doorgifte van die informatie aan andere afnemers van de dienst en op hun verzoek doeltreffender te maken” in de zin van artikel 13, lid 1, van de richtlijn inzake elektronische handel?

c)

bestaat dit gebruik dan uit, of omvat het, „de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie” in de zin van artikel 14, lid 1, van de richtlijn inzake elektronische handel?

d)

indien het gebruik niet uitsluitend bestaat uit activiteiten die onder een of meerdere van de artikelen 12, lid 1, 13, lid 1, en 14, lid 1, van de richtlijn inzake elektronische handel vallen, maar dergelijke activiteiten omvat, is de exploitant van een zoekmachine dan vrijgesteld van aansprakelijkheid voor zover het gebruik uit dergelijke activiteiten bestaat en zo ja, kan dan met betrekking tot dit gebruik voor zover het niet van aansprakelijkheid is vrijgesteld schadevergoeding of andere financiële compensatie worden toegekend?

10)

Indien het antwoord op vraag 9 luidt dat het gebruik niet uitsluitend bestaat uit activiteiten die onder een of meerdere van de artikelen 12 tot en met 14 van de richtlijn inzake elektronische handel vallen, kan de concurrent dan hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de inbreukmakende handelingen van de exploitant van de zoekmachine op grond van het nationale recht inzake aansprakelijkheid voor deelneming?


(1)  Eerste Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1).

(2)  PB L 11, blz. 1.

(3)  PB L 178, blz. 1.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof (Duitsland) op 14 augustus 2009 — Mensch und Natur AG/Freistaat Bayern

(Zaak C-327/09)

2009/C 282/38

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bayerische Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mensch und Natur AG

Verwerende partij: Freistaat Bayern

Prejudiciële vragen

1.

Is het krachtens artikel 249, vierde alinea, EG uitgesloten dat een volgens haar bewoordingen alleen tot een bepaalde adressaat gerichte beschikking van de Commissie aldus moet worden opgevat dat zij ook verbindend is voor andere ondernemingen die naar strekking en doel van de beschikking op dezelfde wijze moeten worden behandeld?

2.

Is beschikking 2000/196/EG (1) van de Commissie van 22 februari 2000 houdende weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van „Stevia rebaudiana Bertoni: planten en gedroogde bladeren” als nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt (PB L 61, blz. 14), volgens artikel 1 waarvan „Stevia rebaudiana Bertoni: planten en gedroogde bladeren” als nieuw voedingsmiddel of voedselingrediënt in de Gemeenschap niet in de handel mag worden gebracht, ook verbindend voor verzoekster, die „Stevia rebaudiana Bertoni: planten en gedroogde bladeren” thans in de Gemeenschap in de handel brengt?


(1)  Beschikking van de Commissie van 22 februari 2000 houdende weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van „Stevia rebaudiana Bertoni: planten en gedroogde bladeren” als nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt krachtens verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 77); PB L 61, blz. 14.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/21


Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2009 door de Republiek Polen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer — uitgebreid) van 10 juni 2009 in zaak T-257/04, Polen/Commissie

(Zaak C-335/09 P)

2009/C 282/39

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: Republiek Polen (vertegenwoordiger: M. Dowgielewicz, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van de verzoekende partij

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 2009 in zaak T-257/04, Polen/Commissie, volledig vernietigen;

de artikelen 3 en 4, leden 3 en 5, achtste streepje, van verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Commissie van 10 november 2003 betreffende de overgangsmaatregelen die voor het handelsverkeer van landbouwproducten moeten worden vastgesteld wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 230/2004 van de Commissie van 10 februari 2004 (2) en bij verordening (EG) nr. 735/2004 van de Commissie van 20 april 2004 (3), nietig verklaren;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht van eerste aanleg en voor het Hof van Justitie;

in Grote kamer uitspraak doen op de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

In de eerste plaats, voor zover in het bestreden arrest werd vastgesteld dat het beroep met betrekking tot verordening nr. 1972/2003 te laat is ingesteld en dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard (punten 32-63 van het bestreden arrest):

onjuiste uitlegging van verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (4) en van het Toetredingsverdrag door te oordelen dat de termijn voor het instellen van beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 1972/2003 is beginnen te lopen op de dag van publicatie van deze verordening in de officiële talen van de Gemeenschap met vijftien, en dus voor de publicatie in de officiële talen van de uitgebreide Gemeenschap;

onjuiste uitlegging van artikel 230, vierde alinea, EG door te oordelen dat de Republiek Polen voor de toetreding tot de Europese Unie op grond van deze bepaling als rechtspersoon doeltreffend beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 1972/2003 had kunnen instellen;

schending van het beginsel van rechtsgemeenschap en van het recht op een effectief beroep in rechte door de Republiek Polen het recht te ontnemen van een rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van verordening nr. 1972/2003, terwijl deze verordening aan de Republiek Polen als lidstaat was gericht;

schending van het solidariteitsbeginsel en van het beginsel van goede trouw doordat de Republiek Polen het recht is ontnomen van een rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van een handeling waarbij wederrechtelijk de toetredingsvoorwaarden van de Republiek Polen tot de Europese Unie worden veranderd en het evenwicht van de uit het lidmaatschap van de Gemeenschap voortvloeiende rechten en plichten wordt verstoord;

schending van de procedurevoorschriften voor het Gerecht van eerste aanleg doordat de argumenten van de Republiek Polen inzake de schending van het solidariteitsbeginsel en van het beginsel van goede trouw niet zijn onderzocht en het bestreden arrest ontoereikend is gemotiveerd.

In de tweede plaats, voor zover in het bestreden arrest de vordering werd afgewezen tot nietigverklaring van verordening nr. 735/2004 voor zover daarbij zeven categorieën van producten uit de Republiek Polen worden onderworpen aan de maatregel van artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1972/2003 (punten 80-136 van het bestreden arrest):

schending van artikel 41 van de Toetredingsakte en van het evenredigheidsbeginsel door te oordelen dat het bedrag van de in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1972/2003 vastgestelde belasting passend en noodzakelijk was voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de litigieuze overgangsmaatregel, terwijl een belasting ter hoogte van het verschil tussen de douanerechten had volstaan om speculatie te voorkomen en speculatiewinsten te neutraliseren, de hogere belasting niet kon bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van voorkoming gelet op de datum van de invoering ervan (11 dagen voor de toetreding) en er geen enkel verband bestond tussen het bedrag van de opgelegde belasting en de vermeende doelstellingen ervan;

schending van het non-discriminatiebeginsel door te oordelen dat het bedrag van de in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1972/2003 opgelegde belasting was vastgesteld op grond van objectieve onderscheidingscriteria.

In de derde plaats, voor zover in het bestreden arrest de vordering werd afgewezen tot nietigverklaring van verordening nr. 735/2004 voor zover daarbij zeven categorieën van producten uit Polen werden toegevoegd aan de lijst van producten in artikel 4, lid 5, achtste streepje, van verordening nr. 1972/2003 (punten 137-160 van het bestreden arrest):

schending van artikel 41 van de Toetredingsakte en van het evenredigheidsbeginsel door te oordelen dat de heffing van de in artikel 4 van verordening nr. 1972/2003 vastgestelde belasting over producten waarvoor de invoerrechten die voor de toetreding in de Republiek Polen van toepassing waren, hoger waren dan of gelijk waren aan de in de Gemeenschap geldende invoerrechten, noodzakelijk was voor de verwezenlijking van de doestellingen van de in deze verordening vastgestelde maatregelen.

In de vierde plaats, voor zover in het bestreden arrest de vordering werd afgewezen tot nietigverklaring van verordening nr. 735/2004 voor zover daarbij zeven categorieën van producten uit de Republiek Polen worden onderworpen aan de maatregel van artikel 3 van verordening nr. 1972/2003 (punten 161-249 van het bestreden arrest):

schending van het gemeenschapsrecht, met name onjuiste uitlegging van artikel 3 van verordening nr. 1972/2003 en van artikel 41 van de Toetredingsakte en schending van het beginsel van de hiërarchie der rechtsnormen, door te oordelen dat artikel 3 van verordening nr. 1972/2003 noodzakelijk was om de nuttige werking van artikel 4 van deze verordening te verzekeren en kon worden vastgesteld op grond van artikel 41 van de Toetredingsakte als uitzondering op de bepalingen van deze akte;

schending van artikel 253 EG door te oordelen dat de motivering van de litigieuze overgangsmaatregel toereikend was;

schending van het beginsel van vrij verkeer van goederen door te oordelen dat de op grond van artikel 41 van de Toetredingsakte vastgestelde overgangsmaatregelen niet moeten worden getoetst op de verenigbaarheid ervan met artikel 25 EG;

schending van het non-discriminatiebeginsel door te oordelen dat het objectief gerechtvaardigd was om marktdeelnemers uit de Republiek Polen en die uit de lidstaten van de Gemeenschap met vijftien in zoverre verschillend te behandelen dat op producten die op de dag van toetreding onder een schorsingsregeling waren geplaatst en die voor de toetreding in Polen in het vrije keer waren, het invoerrecht erga omnes toe te passen en van dit recht vrij te stellen dezelfde producten die voor de toetreding in het vrije keer van de Gemeenschap met vijftien waren en waarvoor geen uitvoerrestitutie was gevorderd;

schending van het vertrouwensbeginsel door te oordelen dat de Gemeenschap geen situatie heeft gecreëerd die bij de Poolse marktdeelnemers een gewettigd vertrouwen kon doen ontstaan.


(1)  PB L 293, blz. 3.

(2)  PB L 39, blz. 13.

(3)  PB L 114, blz. 13.

(4)  PB 1958, L 17, blz. 385.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/23


Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2009 door de Republiek Polen tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer — uitgebreid) van 10 juni 2009 in zaak T-258/04, Republiek Polen ondersteund door de Republiek Cyprus/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-336/09 P)

2009/C 282/40

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: Republiek Polen (vertegenwoordiger: M. Dowgielewicz, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen en Republiek Cyprus

Conclusies van de verzoekende partij

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 2009 in zaak T-258/04, Republiek Polen/Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig vernietigen;

artikel 5, artikel 6, leden 1, 2 en 3, artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 2, sub a, van van verordening (EG) nr. 60/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (1) nietig verklaren;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht van eerste aanleg en voor het Hof van Justitie;

in Grote kamer uitspraak doen op de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

onjuiste uitlegging van verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (2) en van het Toetredingsverdrag door vast te stellen dat de termijn voor het instellen van beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 60/2004 is beginnen te lopen op de dag van publicatie van deze verordening in de officiële talen van de Gemeenschap met vijftien, en dus voor de publicatie in alle officiële talen van de uitgebreide Gemeenschap;

onjuiste uitlegging van artikel 230, vierde alinea, EG door vast te stellen dat de Republiek Polen voor de toetreding tot de Europese Unie op grond van deze bepaling als rechtspersoon doeltreffend beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 60/2004 had kunnen instellen;

schending van het beginsel van rechtsgemeenschap en van het recht op een effectief beroep in rechte doordat de Republiek Polen het recht is ontnomen van een rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van verordening nr. 60/2004 terwijl deze verordening aan haar was gericht als lidstaat;

schending van het solidariteitsbeginsel en van het beginsel van goede trouw doordat de Republiek Polen het recht is ontnomen van een rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van een handeling waarbij de toetredingvoorwaarden van de Republiek Polen tot de Europese Unie worden veranderd en het evenwicht van de uit de toetreding tot de Gemeenschap voortvloeiende rechten en plichten wordt verstoord;

schending van de procedurevoorschriften voor het Gerecht van eerste aanleg doordat de argumenten van de Republiek Polen inzake de schending van het solidariteitsbeginsel en van het beginsel van goede trouw niet zijn onderzocht en de beschikking ontoereikend is gemotiveerd.


(1)  PB L 9, blz. 8.

(2)  PB 1958, L 17, blz. 385.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/23


Hogere voorziening ingesteld op 20 augustus 2009 door Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 17 juni 2009 in zaak T-498/04, Zhejiang Xinan Chemical Industrial Group Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-337/09 P)

2009/C 282/41

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, G. Berrisch en G. Wolf, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Zhejiang Xinan Chemical Industrial Group Co. Ltd, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Association des Utilisateurs en Distributeurs de l’AgroChimie Européenne (Audace)

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 17 juni 2009 vernietigen;

de zaak definitief afdoen door de vordering in haar geheel af te wijzen;

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg; en

hoe dan ook verzoekster in eerste aanleg verwijzen in de kosten van de procedure in hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant betoogt dat het Gerecht van eerste aanleg:

1.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de twee voorwaarden van artikel 2, lid 7, sub c, van verordening (EG) nr. 384/96 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („basisverordening”), te weten de vereisten dat een verzoek om de status van marktgericht bedrijf (mb-status) te krijgen voldoende bewijs moet bevatten dat (i) de in die bepaling genoemde besluiten werden „genomen als reactie op marktsignalen van vraag en aanbod” en dat (ii) deze werden genomen „zonder staatsinmenging van betekenis”, als één voorwaarde te behandelen, en de tweede voorwaarde daardoor overbodig te maken;

2.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de term „van betekenis” in „staatsinmenging van betekenis” in artikel 2, lid 7, sub c, van de basisverordening in die zin uit te leggen dat deze woorden slaan op de overwegingen en motieven die ten grondslag liggen aan de staatsinmenging, dat wil zeggen of deze was gebaseerd op zuiver commerciële overwegingen dan wel op overwegingen die eigen zijn aan de overheid, terwijl voor deze uitlegging geen steun is te vinden in de bewoordingen van die bepaling;

3.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de bewijslast feitelijk om te keren door van de Raad te vereisen dat hij, wanneer hij weigert de mb-status te verlenen aan een bedrijf waarin de staat zeggenschap heeft, aantoont dat de in artikel 2, lid 7, sub c, van de basisverordening bedoelde besluiten van dat bedrijf waren beïnvloed door overwegingen die eigen zijn aan de overheid en niet door commerciële overwegingen.

4.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot de slotsom dat de Raad kennelijk onjuist had geoordeeld door vast te stellen dat de Staat aanzienlijke zeggenschap over verzoekster in eerste aanleg uitoefende met betrekking tot de vaststelling van de exportprijzen voor het betrokken product, (i) door de Chinese kamer van koophandel voor importeurs en exporteurs van metalen, mineralen en chemicaliën („CCCMC”) een bodemprijs te laten vaststellen, en exporten die deze prijzen niet in acht namen, te laten controleren en tegenhouden; en (ii) door de bodemprijs te doen naleven middels het tegenhouden van exporthandelingen die niet waren afgestempeld door de CCCMC. In het bijzonder heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de Raad de bewijskracht of de toereikendheid in twijfel moest trekken van het door verzoekster in eerste aanleg aangevoerde bewijs, dat het door de CCCMC opgezette en door de Chinese exportautoriteiten gesteunde systeem de mogelijkheden van de exporteurs om hun exportprijzen onafhankelijk vast te stellen, niet daadwerkelijk beperkte.

5.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op basis van alle andere beoordelingen tot de slotsom te komen dat de Raad een kennelijke fout heeft gemaakt door te weigeren verzoekster in eerste aanleg de mb-status toe te kennen.


(1)  PB L 56, blz. 1.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängiger Verwaltungssenat Wien (Oostenrijk) op 24 augustus 2009 — Yellow Cab Verkehrsbetriebs GmbH

(Zaak C-338/09)

2009/C 282/42

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängiger Verwaltungssenat Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Yellow Cab Verkehrsbetriebs GmbH

Verwerende partij: Magistrat der Stadt Wien

Prejudiciële vragen

1.

Verzetten de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten in de zin van de artikelen 49 e.v. EG en het EU-mededingingsrecht in de zin van artikel 81 e.v. EG zich tegen een nationale regeling inzake de verlening van concessies voor de exploitatie van buslijndiensten, dus voor de terbeschikkingstelling van een openbaar vervoermiddel voor de bevolking dat overeenkomstig een dienstregeling vastgelegde haltes regelmatig aandoet, waarin de volgende concessievoorwaarden worden opgelegd:

a)

de aanvragende EU-onderneming dient reeds vóór de aanvang van de exploitatie van het buslijnvervoer, en meer bepaald op het ogenblik van de verlening van de concessie, in de staat van de concessieverlenende overheid een zetel of een vestiging te hebben;

b)

de aanvragende EU-onderneming dient ten laatste vanaf de aanvang van de exploitatie van het buslijnvervoer in de staat van de concessieverlenende overheid een zetel of een vestiging te hebben.

2.

Verzetten de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten in de zin van de artikelen 49 e.v. EG en het EU-mededingingsrecht in de zin van artikel 81 e.v. EG zich tegen een nationale regeling inzake de verlening van concessies voor de exploitatie van buslijndiensten, dus voor de terbeschikkingstelling van een openbaar vervoermiddel voor de bevolking, dat overeenkomstig een dienstregeling vastgelegde haltes regelmatig aandoet, volgens welke de concessie dient te worden geweigerd als bij de aanvang van exploitatie van de aangevraagde buslijndienst een concurrent die volledig of gedeeltelijk hetzelfde korte traject aandoet, voor dat traject in die mate inkomsten derft dat het economisch niet meer rendabel is dat deze concurrent deze buslijndienst blijft exploiteren?


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud/(Tsjechische Republiek) op 24 augustus 2009 — Skoma-Lux s.r.o./Celní ředitelství Olomouc

(Zaak C-339/09)

2009/C 282/43

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skoma-Lux s.r.o.

Verwerende partij: Celní ředitelství Olomouc

Prejudiciële vraag

Moeten waren die als „rode dessertwijn Kagor VK” zijn aangeduid en die in flessen van 0,75 liter met een alcoholvolumegehalte van 15.8 % tot 16.1 % vol zijn gebotteld, waaraan tijdens het productieproces beetwortelsuiker en graanalcohol zijn toegevoegd, welke stoffen niet uit verse druiven zijn verkregen, onder tariefpost 2204 dan wel onder tariefpost 2206 van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief worden ingedeeld?


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof 's-Gravenhage (Nederland) op 28 augustus 2009 — Staat der Nederlanden tegen Denkavit Nederland BV e.a.

(Zaak C-346/09)

2009/C 282/44

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof's-Gravenhage

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker

:

Staat der Nederlanden

Verweersters

:

 

Denkavit Nederland BV

 

Cehave Landbouwbelang Voeder BV

 

Arie Blok BV

 

Internationale Handelsmaatschappij „Demeter” BV

Prejudiciële vraag

Moet het gemeenschapsrecht, in het bijzonder richtlijn 90/425/EEG (1), beschikking 94/381/EG (2) en beschikking 2000/766/EG (3), aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationaal verbod zoals bepaald bij artikel 2 van de Tijdelijke regeling, dat ter bescherming tegen BSE verbiedt om verwerkte dierlijke eiwitten bestemd voor vervoedering aan landbouwhuisdieren, te produceren en te verhandelen, indien zodanig nationaal verbod

reeds op 15 december 2000 in werking is getreden (dus eerder dan beschikking 2000/766/EG), en

tijdelijk (tot beschikking [2001/9/EG] (4) van 29 december 2000) ook heeft gegolden voor vismeel en dicalciumfosfaat ?


(1)  Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 224, blz. 29).

(2)  Beschikking 94/381/EG van de Commissie van 27 juni 1994 betreffende bepaalde beschermende maatregelen ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie en het vervoederen van van zoogdieren afkomstig eiwit (PB L 172, blz. 23).

(3)  Beschikking 2000/766/EG van de Raad van 4 december 2000 betreffende bepaalde beschermingsmaatregelen ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en het vervoederen van dierlijke eiwitten (PB L 306, blz. 32).

(4)  Beschikking 2001/9/EG van de Commissie van 29 december 2000 betreffende controlemaatregelen voor de tenuitvoerlegging van Beschikking 2000/766/EG van de Raad betreffende bepaalde beschermingsmaatregelen ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en het vervoederen van dierlijke eiwitten (PB 2001 L 2, blz. 32).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bezirksgericht Linz (Oostenrijk) op 31 augustus 2009 — Strafzaak tegen Jochen Dickinger en Franz Ömer

(Zaak C-347/09)

2009/C 282/45

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bezirksgericht Linz

Partijen in het hoofdgeding

Jochen Dickinger, Franz Ömer

Prejudiciële vragen

1.

a)

Moeten de artikelen 43 en 49 EG aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat, zoals die van § 3 junctis §§ 14f en 21 van het Oostenrijkse Glücksspielgesetz (kansspelenwet), krachtens welke

een concessie voor loterijtrekkingen (bijvoorbeeld loterijen, elektronische loterijen enzovoort) voor de duur van maximaal 15 jaar kan worden verleend aan slechts één enkele concessieaanvrager, die onder meer een in het binnenland gevestigde aandelenvennootschap moet zijn, geen dochtervennootschappen buiten Oostenrijk mag oprichten, over een gestort aandelenkapitaal van ten minste 109 000 000 EUR dient te beschikken, en waarvan op grond van de omstandigheden kan worden verwacht dat hij voor de bondsstaat de hoogste belastingopbrengst kan behalen;

een casinoconcessie voor de duur van maximaal 15 jaar kan worden verleend aan slechts twaalf concessieaanvragers, die onder meer in het binnenland gevestigde aandelenvennootschappen moeten zijn, geen dochtervennootschappen buiten Oostenrijk mogen oprichten, over een gestort aandelenkapitaal van minstens 22 000 000 EUR dienen te beschikken, en waarvan op grond van de omstandigheden kan worden verwacht dat zij voor de lagere overheden de hoogste belastingopbrengst kunnen behalen?

Deze vragen rijzen met name gelet op het feit dat Casinos Austria AG houder is van alle twaalf casinoconcessies, die op 18 december 1991 voor de duur van maximaal 15 jaar zijn verleend en intussen zonder openbare aanbesteding of bekendmaking zijn verlengd.

b)

Zo ja, kan een dergelijke regeling dan worden gerechtvaardigd om redenen in verband met het algemene belang dat bestaat bij een beperking van wedactiviteiten, wanneer de concessiehouders in een quasi-monopolistische structuur van hun kant door intensieve investeringen in reclame een expansionistisch beleid voeren op het gebied van kansspelen?

c)

Zo ja, dient de verwijzende rechter bij de toetsing van de evenredigheid van een dergelijke regeling, die beoogt strafbare feiten te voorkomen door de op dit gebied actieve marktdeelnemers aan een controle te onderwerpen en kansspelactiviteiten zo in banen te leiden die onder deze controles vallen, rekening te houden met het feit dat deze regeling eveneens van toepassing is op grensoverschrijdende dienstaanbieders, die in de lidstaat van vestiging toch al zijn onderworpen aan de aan hun concessie verbonden strenge verplichtingen en controles?

2.

Moeten de fundamentele vrijheden van het EG-verdrag, inzonderheid het door artikel 49 EG gewaarborgde vrij verrichten van diensten, aldus worden uitgelegd dat, ongeacht de in beginsel nog steeds aan de lidstaten toekomende bevoegdheid tot het regelen van het strafrechtelijk bestel, ook een strafbepaling van een lidstaat moet worden getoetst aan het gemeenschapsrecht, wanneer zij de uitoefening van een van de fundamentele vrijheden kan verbieden of verhinderen?

3.

a)

Moet artikel 49 EG juncto artikel 10 EG aldus worden uitgelegd dat — op basis van het beginsel van wederzijds vertrouwen — in de staat waar de dienst wordt verricht rekening moet worden gehouden met de controles die zijn uitgevoerd in de staat waar een dienstverrichter is gevestigd, en met de aldaar gegeven waarborgen?

b)

Zo ja, moet artikel 49 EG voorts aldus worden uitgelegd dat wanneer het vrij verrichten van diensten wordt beperkt om redenen van algemeen belang, nagegaan dient te worden of de rechtsvoorschriften, controles en onderzoeken waaraan de dienstverrichter is onderworpen in zijn staat van vestiging, niet reeds voldoende rekening houden met dit algemene belang?

c)

Zo ja, moet bij de toetsing van de evenredigheid van een bepaling van een lidstaat die sancties stelt op het zonder binnenlandse licentie grensoverschrijdend aanbieden van kansspeldiensten bedreigt, in aanmerking worden genomen dat met de beleidsmatige belangen waarop de staat waar de dienst wordt verricht zich beroept ter rechtvaardiging van de beperking van de fundamentele vrijheid, reeds in de staat van vestiging door een strenge toelatings- en toezichtprocedure voldoende rekening is gehouden?

d)

Zo ja, moet de verwijzende rechter er — binnen het kader van zijn onderzoek van de evenredigheid van een dergelijke beperking — dan rekening mee houden dat de betrokken voorschriften in de staat waar de dienstverrichter is gevestigd, qua controledichtheid zelfs verder gaan dan de voorschriften in de staat waar de dienst wordt verricht?

e)

Vereist het beginsel van evenredigheid in het geval waarin om beleidsmatige redenen, zoals de bescherming van de spelers en de bestrijding van criminaliteit, onder dreiging met strafsancties een verbod is gesteld op kansspelen, voorts dat de verwijzende rechter onderscheid maakt tussen, enerzijds, aanbieders die zonder enigerlei vergunning kansspelen aanbieden, en anderzijds, aanbieders die, met een concessie, in andere lidstaten van de EU zijn gevestigd en activiteiten verrichten in de uitoefening van hun vrijheid van dienstverrichting?

f)

Moet, tenslotte, bij het onderzoek van de evenredigheid van een bepaling van een lidstaat waarbij het zonder binnenlandse concessie of vergunning grensoverschrijdend aanbieden van kansspeldiensten onder dreiging met strafsancties wordt verboden, in aanmerking worden genomen dat het voor een aanbieder van kansspeldiensten aan wie in een andere lidstaat naar behoren een concessie is verleend, op grond van objectieve, indirect discriminerende toegangsbeperkingen niet mogelijk was om in de eerste lidstaat een licentie te verkrijgen, en de procedure van licentieverlening en toezicht in de staat van vestiging een niveau van bescherming biedt dat minstens vergelijkbaar is met dat van de eerste lidstaat?

4.

a)

Moet artikel 49 EG aldus worden uitgelegd dat het tijdelijke karakter van de dienstverrichting voor de dienstverrichter uitsluit dat hij zich in de ontvangende lidstaat met een bepaalde infrastructuur (zoals een server) kan uitrusten zonder te worden geacht in deze lidstaat te zijn gevestigd?

b)

Moet artikel 49 EG voorts aldus worden uitgelegd dat een tot binnenlandse verrichters van ondersteunende diensten gericht verbod om de dienstverrichting door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter te vergemakkelijken, ook dan neerkomt op een beperking van de vrijheid van dienstverrichting van deze dienstverrichter, wanneer de verrichter van ondersteunende diensten is gevestigd in dezelfde lidstaat als een deel van de ontvangers van de dienst?


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen, Münster (Duitsland) op 31 augustus 2009 — Pietro Infusino/Oberbürgermeisterin der Stadt Remscheid

(Zaak C-348/09)

2009/C 282/46

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen, Münster

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pietro Infusino

Verwerende partij: Oberbürgermeisterin der Stadt Remscheid

Prejudiciële vraag

Omvat het begrip „dwingende redenen van openbare veiligheid” in artikel 28, lid 3, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG enkel bedreigingen van de interne en de externe veiligheid van de staat, in de zin van het voortbestaan van de staat, zijn instellingen en belangrijkste overheidsdiensten, het overleven van de bevolking, alsmede de buitenlandse betrekkingen en het vreedzaam samenleven van de volkeren? (1)


(1)  PB L 158, blz. 77.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/27


Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2009 door ThyssenKrupp Nirosta AG, voorheen ThyssenKrupp Stainless AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 1 juli 2009 in zaak T-24/07, ThyssenKrupp Stainless AG/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-352/09 P)

2009/C 282/47

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: ThyssenKrupp Nirosta AG, voorheen ThyssenKrupp Stainless AG (vertegenwoordigers: M. Klusmann en S. Thomas, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

1.

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 1 juli 2009 in zaak T-24/07 (ThyssenKrupp Stainless AG/Commissie) in zijn geheel vernietigen;

2.

subsidiair, de zaak voor een nieuwe beslissing naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen;

3.

meer subsidiair, de in artikel 2 van de bestreden beschikking van de Commissie van 20 december 2006 aan rekwirante opgelegde geldboete tot een passend bedrag verlagen;

4.

verweerster in hogere voorziening verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg, waarbij is verworpen rekwirantes beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie (hierna: „verweerster in hogere voorziening”) van 20 december 2006 in het kader van een procedure op grond van artikel 65 KS. De onderhavige zaak betreft een inbreuk op het mededingingsrecht met betrekking tot de markt voor producten van roestvrij staal, die volgens de vaststellingen van verweerster in hogere voorziening in januari 1998 eindigde. De inbreuk viel binnen de werkingssfeer van artikel 65 KS.

Rekwirante steunt haar hogere voorziening op vijf middelen.

Met haar eerste middel voert rekwirante schending aan van het beginsel nulla poena sine lege, van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003, van de artikelen 5 EG, 7, lid 1, EG en 83 EG, en van de soevereiniteit van de staten die het EGKS-Verdrag hebben gesloten, voor zover het Gerecht de door verweerster in hogere voorziening aangevoerde rechtsgrondslag — te weten artikel 65, lid 1, KS juncto artikel 23 van verordening nr. 1/2003 — heeft bevestigd. Artikel 65, lid 1, KS is sinds het aflopen van het EGKS-Verdrag geen geldige norm voor het opleggen van sancties meer. Verweerster in hogere voorziening heeft dus sine lege gehandeld. Het opleggen van een geldboete kon evenmin aanvullend op artikel 23 van verordening nr. 1/2003 worden gebaseerd. Overeenkomstig de in het Verdrag vastgestelde bevoegdheidsverdeling kunnen op grond van die bepaling slechts inbreuken op het EG-recht, en geen inbreuken op het EGKS-recht, worden gesanctioneerd.

Met haar tweede middel klaagt rekwirante over schending van de beginselen res iudicata en nulla poena sine lege alsook over een onjuiste toepassing van artikel 23 van verordening nr. 1/2003, voor zover het Gerecht zich heeft aangesloten bij het standpunt van verweerster in hogere voorziening, volgens hetwelk rekwirante in de plaats van Thyssen Stahl AG ter verantwoording kan worden geroepen voor een door laatstgenoemde begane inbreuk. Thyssen Stahl AG bestaat nog steeds als een solvente onderneming, zodat verweerster in hogere voorziening zich tot haar had kunnen wenden. Ook het Hof van Justitie heeft zich in 2005 in die zin uitgesproken in de gevoegde zaken C-65/02 P en C-73/02 P betreffende de oorspronkelijke beschikking van verweerster in hogere voorziening van 1998. Zelfs indien het Hof in zijn arrest van oordeel zou zijn geweest dat er sprake was van een materiële overdracht van de aansprakelijkheid op rekwirante, zou daaruit geen kracht van gewijsde voortvloeien voor de onderhavige procedure, aangezien deze voortvloeit uit een nieuwe beschikking van verweerster. Voorts kan rekwirante in geen geval op grond van haar verklaring, waarmee slechts een overgang van civielrechtelijke aansprakelijkheid declaratoir tot uitdrukking werd gebracht, aansprakelijk zijn voor Thyssen Stahl AG, aangezien een verklaring van een onderneming nooit kan leiden tot de overdracht van de verplichting om een geldboete te betalen.

Met haar derde middel stelt rekwirante schending van het vereiste van nauwkeurigheid. Uit de door het Gerecht bevestigde grondslag voor het opleggen van de sanctie, te weten artikel 23 van verordening nr. 1/2003, blijkt niet voldoende duidelijk en ondubbelzinnig dat deze betrekking heeft op schendingen van artikel 65, lid 1, KS. Bovendien zijn de toepassingsvoorwaarden en de rechtsgevolgen van het door verweerster in hogere voorziening en het Gerecht vooropgestelde concept „overdracht van aansprakelijkheid op grond van een verklaring” onvoldoende duidelijk en ondubbelzinnig wettelijk geregeld.

Met haar vierde middel voert rekwirante schending aan van de verjaringsvoorschriften. Aangezien zij slechts het gevolg — bestaande in een geldboete — dient te dragen van een inbreuk waarvoor Thyssen Stahl AG zich aanvankelijk diende te verantwoorden, moet ook voor de verjaring naar Thyssen Stahl AG worden gezien. Aangezien Thyssen Stahl AG geen beroep heeft ingesteld tegen de oorspronkelijke beschikking van verweerster in hogere voorziening, was de verjaringstermijn ten aanzien van niet geschorst. Bijgevolg is de verjaring inmiddels ingetreden, zodat ook een indirecte aansprakelijkheid van rekwirante voor Thyssen Stahl AG uitgesloten is.

Het vijfde middel stelt schending van de beginselen van de berekening van de geldboete. Het Gerecht heeft ten onrechte een verlaging van de geldboete uitgesloten, hoewel rekwirante in de onderhavige procedure onweersproken alle feiten heeft aangevoerd die door de Commissie als een inbreuk op artikel 65, lid 1, KS zijn aangemerkt. Een beloning voor deze samenwerking had niet mogen worden afgewezen op grond dat rekwirante zich om juridische redenen tegen de toepassing van artikel 65, lid 1, KS heeft verzet en tevens om juridische redenen een overdracht van aansprakelijkheid van Thyssen Stahl AG op haar van de hand wijst. Het aanvoeren van de onrechtmatigheid van juridische beoordelingen doet niet af aan de waarde van haar medewerking aangezien rechtsvragen steeds ambtshalve moeten worden onderzocht en overheidsinstanties nooit — dus ongeacht hetgeen de partijen hebben erkend — onwettige besluiten mogen vaststellen.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden op 3 september 2009 — Gaston Schul BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-354/09)

2009/C 282/48

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Gaston Schul BV

Andere partij: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vraag

Moet ingeval van een boeking achteraf in de zin van artikel 220 van het Communautair douanewetboek (1) ervan worden uitgegaan dat aan de in artikel 33, aanhef, van het Communautair douanewetboek gestelde voorwaarde waaronder rechten bij invoer geen deel uitmaken van de douanewaarde is voldaan, indien de verkoper en koper van de betrokken goederen de leveringsvoorwaarde „delivered duties paid” zijn overeengekomen en zulks in de douaneaangifte is vermeld, ook indien zij bij het bepalen van de transactieprijs — ten onrechte — ervan zijn uitgegaan dat bij invoer van de goederen in de Gemeenschap geen douanerechten verschuldigd zouden zijn en bijgevolg op de factuur en in of bij de aangifte geen bedrag aan douanerechten is vermeld?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 4 september 2009 — Pensionsversicherungsanstalt/Christine Kleist

(Zaak C-356/09)

2009/C 282/49

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pensionsversicherungsanstalt

Verwerende partij: Christine Kleist

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 3, lid 1, sub c, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/73/EG, aldus worden uitgelegd dat het — in het kader van een arbeidsrechtstelsel waarin de algemene ontslagbescherming van werknemers is gebaseerd op hun sociale (financiële) afhankelijkheid van de arbeidsplaats — zich verzet tegen een bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst krachtens welke een bijzondere ontslagbescherming die verder gaat dan de algemene wettelijke ontslagbescherming, slechts wordt geboden tot het moment waarop normalerwijze door de uitkering van een ouderdomspensioen sociale (financiële) zekerheid gegarandeerd is, wanneer dit ouderdomspensioen voor mannen en vrouwen op verschillende tijdstippen aanvangt?

2.

Verzet artikel 3, lid 1, sub c, van richtlijn 76/207/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/73/EG, zich in het kader van het hierboven uiteengezette arbeidsrechtstelsel tegen een besluit van een openbare werkgever die een werkneemster slechts enkele maanden na het tijdstip waarop zij zekerheid verkrijgt door een ouderdomspensioen, ontslaat teneinde nieuwe werknemers die reeds staan te dringen om toe te treden tot de arbeidsmarkt, aan te nemen?


(1)  PB L 39, blz. 40.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 17 september 2009 — Josep Penarroja Fa/Procureur général près la Cour d’appel de Paris

(Zaak C-372/09)

2009/C 282/50

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Josep Penarroja Fa

Verwerende partij: Procureur général près la Cour d’appel de Paris

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 50 EG aldus worden uitgelegd, dat het betrekking kan hebben op de opdracht die in de [in de verwijzingsbeslissing] omschreven omstandigheden in een bij de nationale rechter aanhangig geding aan een vakman in zijn hoedanigheid van deskundige wordt gegeven door de rechter bij wie dat geding aanhangig is?

2.

Moet de in artikel 45, lid 1, EG bedoelde deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag aldus worden uitgelegd dat daarvan sprake is bij de opdracht van een door een Franse rechter aangestelde deskundige, zoals die wordt geregeld door de Code de procédure civile en de Code de procédure pénale en door wet nr. 71-498 van 29 juni 1971 en decreet nr. 2004-1463 van 23 december 2004?

3.

Moeten de artikelen 43 EG en 49 EG aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een wettelijke regeling zoals die van wet nr. 71-498 van 29 juni 1971 en decreet nr. 2004-1463 van 23 december 2004, zoals gewijzigd, die de inschrijving op een door een hof van beroep opgestelde lijst afhankelijk stelt van voorwaarden met betrekking tot leeftijd, bekwaamheid, deugdzaamheid en onafhankelijkheid, waarbij geen rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de kandidaat reeds als deskundige is erkend door de rechterlijke instanties van zijn land van herkomst, en die niet voorziet in andere methoden om zijn kwaliteiten te toetsen?


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 17 september 2009 — Josep Penarroja Fa/Procureur général près la Cour de cassation

(Zaak C-373/09)

2009/C 282/51

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Josep Penarroja Fa

Verwerende partij: Procureur général près la Cour de cassation

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 50 EG aldus worden uitgelegd, dat het betrekking kan hebben op de opdracht die in de [in de verwijzingsbeslissing] omschreven omstandigheden in een bij de nationale rechter aanhangig geding aan een vakman in zijn hoedanigheid van deskundige wordt gegeven door de rechter bij wie dat geding aanhangig is?

2.

Moet de in artikel 45, lid 1, EG bedoelde deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag aldus worden uitgelegd dat daarvan sprake is bij de opdracht van een door een Franse rechter aangestelde deskundige, zoals die wordt geregeld door de Code de procédure civile en de Code de procédure pénale en door wet nr. 71-498 van 29 juni 1971 en decreet nr. 2004-1463 van 23 december 2004?

3.

Moeten de artikelen 43 EG en 49 EG aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een wettelijke regeling zoals die van wet nr. 71-498 van 29 juni 1971 en decreet nr. 2004-1463 van 23 december 2004, zoals gewijzigd, die de inschrijving op de nationale lijst en de titel van door de Cour de cassation erkend deskundige voorbehoudt aan vaklui die sedert ten minste drie jaar zijn ingeschreven op een door een Frans hof van beroep opgestelde lijst?

4.

Moet artikel 3, lid 1, sub a, van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 (1) aldus worden uitgelegd dat het geldt voor het verrichten van gerechtelijke expertises door personen met de titel van door de Cour de cassation erkend gerechtsdeskundige overeenkomstig wet nr. 71-498 van 29 juni 1971 en decreet nr. 2004-1463 van 23 december 2004, zoals gewijzigd?


(1)  Richtlijn 2005./36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/30


Hogere voorziening ingesteld op 25 september 2009 door Melli Bank plc tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 9 juli 2009 in de gevoegde zaken T-246/08 en T-332/08, Melli Bank plc/Raad van de Europese Unie, ondersteund door de Franse Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-380/09 P)

2009/C 282/52

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Melli Bank plc (vertegenwoordigers: S. Gadhia, Solicitor, T. Din, Solicitor, D. Anderson QC, R. Blakeley, Barrister)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Franse Republiek, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Appellant vordert:

vernietiging van het bestreden arrest;

toewijzing van de vorderingen in de zaken T-246/08 en T-332/08;

nietigverklaring van punt 4 van tabel B in de bijlage bij besluit 2008/475/EG (1) betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, voor zover dit Melli Bank plc betreft;

zo het Hof van oordeel is dat toepassing van artikel 7, lid 2, sub d, van verordening (EG) nr. 423/2007 (2) verplicht is, niet-toepasselijkverklaring van deze bepaling; en

verwijzing van de Raad in de kosten van het hoger beroep en van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Appellant stelt dat het Gerecht in het bestreden arrest in een aantal opzichten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en daarmee in strijd heeft gehandeld met het gemeenschapsrecht, met name op de navolgende vier punten:

1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 7, lid 2, sub d, van de verordening uit te leggen als een verplicht toe te passen bepaling;

2.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 7, lid 2, sub d, van de verordening in overeenstemming te achten met het gemeenschapsrechtelijk evenredigheidsbeginsel;

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de formulering en toepassing van het criterium voor de bepaling of appellant eigendom was of onder zeggenschap stond van de moedermaatschappij;

4.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat de Raad had voldaan aan zijn verplichting tot motivering van het besluit om appellant op de lijst te zetten.

Appellant vordert dan ook:

1.

vernietiging van het bestreden arrest;

2.

toewijzing van de vorderingen in de zaken T-246/08 en T-332/08;

3.

nietigverklaring van punt 4 van tabel B in de bijlage bij besluit 2008/475/EG (3) betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, voor zover dit Melli Bank plc betreft;

4.

zo het Hof van oordeel is dat toepassing van artikel 7, lid 2, sub d, van verordening (EG) nr. 423/2007 (4) een verplichte strekking heeft, niet-toepasselijkverklaring van deze bepaling; en

5.

verwijzing van de Raad in de kosten van het hoger beroep en van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg.


(1)  Besluit 2008/475/EG van de Raad van 23 juni 2008 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 163, blz. 29).

(2)  Verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad van 19 april 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 103, blz. 1).

(3)  Besluit 2008/475/EG van de Raad van 23 juni 2008 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 163, blz. 29).

(4)  Verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad van 19 april 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 103, blz. 1).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 september 2009 — Gennaro Curia/Ministero dell’Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

(Zaak C-381/09)

2009/C 282/53

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gennaro Curia

Verwerende partijen: Ministero dell’Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

Prejudiciële vraag

Kunnen op grond van de in de Zesde richtlijn neergelegde gemeenschapsrechtelijke beginselen van de fiscale neutraliteit van de btw en van de vrijstelling van belastingen, onder de voorwaarden die door de lidstaten zijn vastgesteld voor de verlening van kredieten en de bemiddeling inzake kredieten alsmede het beheer van kredieten door degene die ze heeft verleend, aan belasting worden onderworpen in de nationale rechtsorde strafbaar gestelde woekerleningen, die op economisch vlak kunnen worden geacht in zekere mate in concurrentie te staan met de corresponderende legale activiteit van de verstrekking van geldleningen, die binnen de werkingssfeer van de nationale btw-regelgeving valt maar door diezelfde nationale regelgeving van btw wordt vrijgesteld wanneer zij als een „financieringsoperatie” kan worden beschouwd?


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/31


Beroep ingesteld op 6 oktober 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-394/09)

2009/C 282/54

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro, B. McArdle, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/33/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 tot wijziging van richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft, en door na te laten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om alle op de zee betrekking hebbende elementen van de richtlijn uit te voeren voor Engeland, Wales, Noord-Ierland en Schotland, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 11 augustus 2006 verstreken.


(1)  PB L 191, blz. 59.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/32


Beschikking van de president van het Hof van 16 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Monomeles Protodikeio Livadeias — Griekenland) — Panagiotis Koskovolis, Aikaterini Pappa/Koinotita Kyriakiou Voiotias

(Zaak C-467/07) (1)

2009/C 282/55

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 315 van 22.12.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/32


Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 29 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-424/08) (1)

2009/C 282/56

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/32


Beschikking van de president van het Hof van 8 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-509/08) (1)

2009/C 282/57

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 32 van 7.2.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/32


Beschikking van de president van het Hof van 1 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-521/08) (1)

2009/C 282/58

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 32 van 7.2.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/33


Beschikking van de president van het Hof van 10 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Friedrich Schulze, Jochen Kolenda, Helmar Rendenz/Deutsche Lufthansa AG

(Zaak C-529/08) (1)

2009/C 282/59

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/33


Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 21 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-547/08) (1)

2009/C 282/60

Procestaal: Zweeds

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 32 van 7.2.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/33


Beschikking van de president van het Hof van 23 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-5/09) (1)

2009/C 282/61

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/33


Beschikking van de president van het Hof van 29 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-114/09) (1)

2009/C 282/62

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 113 van 16.5.2009.


Gerecht van eerste aanleg

21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Lior/Commissie en Commissie/Lior

(Gevoegde zaken T-192/01 en T-245/04) (1)

(„Arbitragebeding - Thermie- en Altener II-programma’s - Contracten betreffende projecten ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen en energiebesparing - Ontvankelijkheid - Verzoek om betaling - Rechtvaardiging van kosten - Verzoek om terugbetaling van betaalde voorschotten - Schadevergoeding”)

2009/C 282/63

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij in zaak T-192/01: Lior GEIE (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Marien en J. Choucroun, vervolgens V. Marien, advocaten)

Verwerende partij in zaak T-192/01: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk H. Støvlbæk, gemachtigde, bijgestaan door M. Bra, advocaat, vervolgens H. Støvlbæk en M. Konstantinidis, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Verzoekende partij in zaak T-245/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Verwerende partijen in zaak T-245/04: Lior GEIE en Lior International NV (Hoeilaart, België) (vertegenwoordiger: V. Marien)

Voorwerp

Twee beroepen krachtens artikel 238 EG, ingesteld door Lior GEIE respectievelijk de Commissie als gevolg van zeven contracten tussen de Commissie en Lior in het kader van het Thermie-programma en van een contract tussen de Commissie en Lior in het kader van het Altener II-programma.

Dictum

1.

Lior GEIE wordt veroordeeld tot betaling aan de Commissie van:

6 156,75 EUR voor het contract Biogaz, het contract Biomasse en het contract Maxibrochure bioclimatique, te vermeerderen met rente vanaf 28 februari 2002 op basis van de door de Europese Centrale Bank in februari 2002 toegepaste rentevoet voor haar basisherfinancieringstransacties in EUR, vermeerderd met anderhalve punt tot 31 december 2002 en drie en een halve punt vanaf 1 januari 2003, tot volledige betaling;

16 325,11 EUR voor het contract Biomasse, te vermeerderen met rente vanaf 30 juni 2002 op basis van de door de Europese Centrale Bank in juni 2002 toegepaste rentevoet voor haar basisherfinancieringstransacties in EUR, vermeerderd met anderhalve punt tot 31 december 2002 en drie en een halve punt vanaf 1 januari 2003, tot volledige betaling;

3 980 EUR voor het contract Wind Energy, te vermeerderen met rente vanaf 15 januari 2002 op basis van de door de Europese Centrale Bank in januari 2002 toegepaste rentevoet voor haar basisherfinancieringstransacties in EUR, vermeerderd met anderhalve punt tot 31 december 2002 en drie en een halve punt vanaf 1 januari 2003, tot volledige betaling;

36 000 EUR voor het contract Transport, te vermeerderen met rente vanaf 31 augustus 2001 op basis van de door de Europese Centrale Bank in augustus 2001 toegepaste rentevoet voor haar basisherfinancieringstransacties in EUR, vermeerderd met anderhalve punt tot 31 december 2002 en drie en een halve punt vanaf 1 januari 2003, tot volledige betaling;

36 000 EUR voor het contract Photovoltaïque, te vermeerderen met rente vanaf 31 augustus 2001 op basis van de door de Europese Centrale Bank in augustus 2001 toegepaste rentevoet voor haar basisherfinancieringstransacties in EUR, vermeerderd met anderhalve punt tot 31 december 2002 en drie en een halve punt vanaf 1 januari 2003, tot volledige betaling.

2.

Lior wordt veroordeeld tot betaling aan de Commissie van 32 800 EUR voor het contract Agores, te vermeerderen met rente vanaf 28 februari 2003 op basis van de door de Europese Centrale Bank in februari 2003 toegepaste rentevoet voor haar basisherfinancieringstransacties in EUR, vermeerderd met anderhalve punt, tot volledige betaling.

3.

Op de vorderingen van de Commissie in zaak T-245/04 tot hoofdelijke veroordeling van Lior International NV tot betaling van de door Lior verschuldigde bedragen hoeft niet te worden beslist.

4.

Lior moet naast haar eigen kosten in verband met de hoofdprocedure in de gevoegde zaken T-192/01 en T-245/04, een vierde van de kosten van de Commissie in die procedure dragen.

5.

Lior wordt verwezen in alle kosten van de procedure in kort geding in zaak T-192/01 R.

6.

De Commissie zal drie vierde van haar eigen kosten in verband met de hoofdprocedure in zaak T-192/01 en drie vierde van haar eigen kosten in de procedure tegen Lior in zaak T-245/04 dragen.

7.

De Commissie zal haar eigen kosten van het beroep tegen Lior International in zaak T-245/04 dragen.

8.

Lior International zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 303 van 27.10.2001.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Hoechst/Commissie

(Zaak T-161/05) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Monochloorazijnzuurmarkt - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Marktverdeling en vaststelling van prijzen - Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging - Geldboeten - Evenredigheid - Medewerking - Verzwarende omstandigheden - Recidive - Toegang tot dossier - Verslag van raadadviseur-auditeur - Stakingsbevel”)

2009/C 282/64

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hoechst GmbH, voorheen Hoechst AG (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Klusmann en U. Itzen en vervolgens M. Klusmann, U. Itzen en S. Thomas, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Bouquet, F. Amato en M. Schneider en vervolgens A. Bouquet en M. Kellerbauer, gemachtigden)

Voorwerp

Primair een verzoek om nietigverklaring van de artikelen 2 en 3 van beschikking C (2004) 4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005 betreffende een procedure krachtens artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/E-1/37.773 — MCAA) en subsidiair een verzoek tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1.

Het bedrag van de bij artikel 2, sub b, van beschikking C (2004) 4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/E-1/37.773 — MCAA) aan Hoechst AG opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 66,627 miljoen EUR.

2.

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3.

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 155 van 25.6.2005.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Arkema/Commissie

(Zaak T-168/05) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Monochloorazijnzuurmarkt - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Marktverdeling en vaststelling van prijzen - Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging - Beginsel van persoonlijk karakter van straffen en sancties - Motiveringsplicht - Geldboeten - Evenredigheid - Zwaarte en duur van inbreuk - Afschrikkende werking - Concrete werking op markt - Verzachtende omstandigheden - Meeloper - Verzwarende omstandigheden - Recidive”)

2009/C 282/65

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Arkema SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Debroux, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Bouquet en F. Amato en vervolgens A. Bouquet en X. Lewis, gemachtigden)

Voorwerp

Primair een verzoek om nietigverklaring van artikel 1, sub d, artikel 2, sub c, en artikel 4, lid 9, van beschikking C (2004) 4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005 betreffende een procedure krachtens artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/E-1/37.773 — MCAA) en subsidiair een verzoek om herziening van artikel 2, sub c en d, van die beschikking

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Arkema SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 9.7.2005.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Elf Aquitaine/Commissie

(Zaak T-174/05) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Monochloorazijnzuurmarkt - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Marktverdeling en vaststelling van prijzen - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht - Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging - Beginsel van persoonlijk karakter van straffen en sancties - Beginsel van legaliteit van sancties - Vermoeden van onschuld - Beginsel van behoorlijk bestuur - Rechtszekerheidsbeginsel - Misbruik van bevoegdheid - Geldboeten”)

2009/C 282/66

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Elf Aquitaine SA (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordigers: É. Morgan de Rivery en É. Friedel, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Bouquet en F. Amato en vervolgens A. Bouquet en X. Lewis, gemachtigden)

Voorwerp

Primair een verzoek om nietigverklaring van artikel 1, sub d, artikel 2, sub c, artikel 3 en artikel 4, lid 9, van beschikking C (2004) 4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005 betreffende een procedure krachtens artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/E-1/37.773 — MCAA), subsidiair een verzoek om nietigverklaring van artikel 2, lid c, van die beschikking, en meer subsidiair een verzoek om herziening van artikel 2, sub c, van die beschikking

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Elf Aquitaine SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 9.7.2005.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Akzo Nobel e.a./Commissie

(Zaak T-175/05) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Monochloorazijnzuurmarkt - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Marktverdeling en vaststelling van prijzen - Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging - Geldboeten - Motiveringsplicht - Zwaarte en duur van inbreuk - Afschrikkende werking”)

2009/C 282/67

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Akzo Nobel NV (Arnhem, Nederland); Akzo Nobel Nederland BV (Arnhem); Akzo Nobel AB (Stockholm, Zweden); Akzo Nobel Chemicals BV (Amersfoort, Nederland); Akzo Nobel Functional Chemicals BV (Amersfoort); Akzo Nobel Base Chemicals AB (Skoghall, Zweden), en Eka Chemicals AB (Bohus, Zweden) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Swaak en A. Käyhkö en vervolgens C. Swaak en M. van der Woude, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Hellström en F. Amato en vervolgens A. Bouquet en X. Lewis, gemachtigden)

Voorwerp

Primair een verzoek om nietigverklaring van beschikking C (2004) 4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005 betreffende een procedure krachtens artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/E-1/37.773 — MCAA) en subsidiair een verzoek tot verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel AB, Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV, Akzo Nobel Base Chemicals AB en Eka Chemicals AB worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 9.7.2005.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 oktober 2009 — Cyprus/Commissie

(Gevoegde zaken T-300/05 en T-316/05) (1)

(„Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Wegens toetreding van nieuwe lidstaten te namen overgangsmaatregelen - Verordening (EG) nr. 651/2005 houdende overgangsmaatregelen in suikersector - Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Aanvang - Te late indiening - Wijziging van bepaling van verordening - Heropening van beroep tegen deze bepaling en tegen alle bepalingen die er één geheel mee vormen - Niet-ontvankelijkheid - Verordening (EG) nr. 832/2005 betreffende bepaling van overtollige hoeveelheid suiker, isoglucose en fructose - Exceptie van onwettigheid - Bevoegdheid - Beginsel van non-discriminatie - Gewettigd vertrouwen - Beroep tot nietigverklaring - Evenredigheid - Motivering - Geen terugwerkende kracht - Collegialiteit”)

2009/C 282/68

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Cyprus (vertegenwoordigers: P. Kliridis, K. Lykourgos en A. Pantazi-Lamprou, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Visaggio en H. Tserepa-Lacombe, vervolgens T. van Rijn en H. Tserepa-Lacombe, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Estland (zaak T-316/05) (vertegenwoordiger: L. Uibo, gemachtigde) en Republiek Letland (vertegenwoordiger: E. Balode-Buraka, gemachtigde)

Voorwerp

In zaak T-300/05, verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 651/2005 van de Commissie van 28 april 2005 tot wijziging van verordening (EG) nr. 60/2004 houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 108, blz. 3), en in zaak T-316/05, verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 832/2005 van de Commissie van 31 mei 2005 betreffende de bepaling van de overtollige hoeveelheid suiker, isoglucose en fructose voor Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 138, blz. 3).

Dictum

1.

De beroepen worden verworpen.

2.

De Republiek Cyprus wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Commissie.

3.

De Republiek Estland en de Republiek Letland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 271 van 29.10.2005.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 oktober 2009 — Estland/Commissie

(Zaak T-324/05) (1)

(„Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Wegens toetreding van nieuwe lidstaten vast te stellen overgangsmaatregelen - Verordening (EG) nr. 832/2005, waarbij overgangsmaatregelen in suikersector worden vastgesteld - Beroep tot nietigverklaring - Collegialiteit - Begrip „voorraad” - Omstandigheden waaronder voorraden zijn ontstaan - Motivering - Goed bestuur - Goede trouw - Non-discriminatie - Eigendomsrecht - Evenredigheid”)

2009/C 282/69

Procestaal: Ests

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Estland (vertegenwoordiger: L. Uibo, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Visaggio en E. Randvere, vervolgens T. van Rijn, H. Tserepa-Lacombe en E. Randvere, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Letland (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Balode-Buraka, L. Ostrovska en K. Drēviņa, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 832/2005 van de Commissie van 31 mei 2005 betreffende de bepaling van de overtollige hoeveelheid suiker, isoglucose en fructose voor Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 138, blz. 3)

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

De Republiek Estland wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

3.

De Republiek Letland zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 271 van 29.10.2005.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 oktober 2009 — Vischim/Commissie

(Zaak T-420/05) (1)

(„Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof chloorthalonil - Opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG - Evaluatieprocedure - Richtlijn 2005/53/EG - Beroep tot nietigverklaring - Beroep wegens nalaten - Beroep tot schadevergoeding”)

2009/C 282/70

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Vischim Srl (Cesano Maderno, Italië) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Doherty en L. Parpala, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring, wat de inschrijving van de werkzame stof chloorthalonil betreft, van richtlijn 2005/53/EG van de Commissie van 16 september 2005 tot wijziging van richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde chloorthalonil, chloortoluron, cypermethrin, daminozide en thiofanaat-methyl op te nemen als werkzame stof (PB L 241, blz. 51), een verzoek tot nietigverklaring van het evaluatieverslag voor chloorthalonil (document SANCO/4343/2000 def. van 14 februari 2005), een verzoek tot vaststelling van nalaten en een vordering tot schadevergoeding

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Vischim Srl wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedures in kort geding.


(1)  PB C 36 van 11.2.2006.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2009 — FAB/Commissie

(Zaak T-8/06) (1)

(„Staatssteun - Digitale terrestrische televisie - Steun die Duitse autoriteiten hebben verleend aan omroepen die gebruik maken van net van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in regio Berlijn-Brandenburg - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Beroep tot nietigverklaring - Begrip staatssteun - Staatsmiddelen - Compensatie als tegenprestatie voor openbaredienstverplichtingen - Steun ter bevordering van cultuur - Gewettigd vertrouwen”)

2009/C 282/71

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: FAB Fernsehen aus Berlin GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Böken, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. van Vliet en K. Gross, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Deutscher Kabelverband eV (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Struckmann, C. Arhold en N. Wimmer, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2006/513/EG van de Commissie van 9 november 2005 betreffende de steunmaatregelen die de Bondsrepubliek Duitsland voor de invoering van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in Berlijn en Brandenburg heeft verleend (PB 2006, L 200, blz. 14)

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

FAB Fernsehen aus Berlin GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/39


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2009 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-21/06) (1)

(„Staatssteun - Digitale terrestrische televisie - Steun die Duitse autoriteiten hebben verleend aan omroepen die gebruik maken van net van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in regio Berlijn-Brandenburg - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Beginselen van goed bestuur en evenredigheid - Rechten van verdediging”)

2009/C 282/72

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en C. Schulze-Bahr, gemachtigden, bijgestaan door G. Quardt, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. van Vliet en K. Gross, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2006/513/EG van de Commissie van 9 november 2005 betreffende de steunmaatregelen die de Bondsrepubliek Duitsland voor de invoering van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in Berlijn en Brandenburg heeft verleend (PB 2006, L 200, blz. 14)

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 86 van 8.4.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/39


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2009 — MABB/Commissie

(Zaak T-24/06) (1)

(„Staatssteun - Digitale terrestrische televisie - Steun die Duitse autoriteiten hebben verleend aan omroepen die gebruik maken van net van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in regio Berlijn-Brandenburg - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Beroep tot nietigverklaring - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 282/73

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Medienanstalt Berlin-Brandenburg (MABB) (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Schütte, advocaat, en B. Immenkamp, solicitor, vervolgens M. Schütte)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. van Vliet en K. Gross, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Deutscher Kabelverband eV (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Struckmann, C. Arhold en N. Wimmer, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2006/513/EG van de Commissie van 9 november 2005 betreffende de steunmaatregelen die de Bondsrepubliek Duitsland voor de invoering van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in Berlijn en Brandenburg heeft verleend (PB 2006, L 200, blz. 14)

Dictum

1.

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2.

De Medienanstalt Berlin-Brandenburg (MABB) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/40


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Portugal/Commissie

(Zaak T-183/06) (1)

(„EOGFL - Afdeling „Garantie” - Uitgaven uitgesloten van communautaire financiering - Vezelvlas - Doeltreffendheid van controles”)

2009/C 282/74

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, gemachtigde, bijgestaan door C. Botelho Moniz en E. Maia Cadete, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Afonso, L. Parpala en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2006/334/EG van de Commissie van 28 april 2006 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 124, blz. 21)

Dictum

1.

Beschikking 2006/334/EG van de Commissie van 28 april 2006 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht, wordt nietig verklaard voor zover daarbij alle uitgaven van de Portugese Republiek voor de vlassector worden uitgesloten.

2.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/40


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 7 oktober 2009 — Vischim/Commissie

(Zaak T-380/06) (1)

(„Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof chloorthalonil - Wijziging van opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG - Richtlijn 2006/76/EG - Terugwerkende kracht - Ontbreken van overgangsperiode - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen - Gelijkheidsbeginsel”)

2009/C 282/75

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Vischim Srl (Cesano Maderno, Italië) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Parpala en B. Doherty, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van artikel 2, tweede alinea, van richtlijn 2006/76/EG van de Commissie van 22 september 2006 tot wijziging van richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de specificatie van de werkzame stof chloorthalonil (PB L 263, blz. 9)

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Vischim Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 20 van 27.1.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/40


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 oktober 2009 — De Brito Sequeira Carvalho/Commissie en Commissie/De Brito Sequeira Carvalho

(Gevoegde zaken T-40/07 P en T-62/07 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Verlof - Ziekteverlof - Ambtshalve ziekteverlof - Verlenging van ambtshalve ziekteverlof - Nieuw voorafgaand medisch onderzoek - Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken - Wijziging van voorwerp van geding”)

2009/C 282/76

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: José António de Brito Sequeira Carvalho (Brussel, België) (vertegenwoordiger: O. Martins, advocaat) (T-40/07 P) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Martin, gemachtigde, bijgestaan door C. Falmagne, advocaat) (T-62/07 P)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Martin als gemachtigde, bijgestaan door C. Falmagne, advocaat) (T-40/07 P) en José António de Brito Sequeira Carvalho (Brussel, België) (vertegenwoordiger: O. Martins, advocaat) (T-62/07 P)

Voorwerp

Twee hogere voorzieningen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 13 december 2006, De Brito Sequeira Carvalho/Commissie (F-17/05, JurAmbt. blz. I-A-1-149 en II-A-1-577), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1.

De hogere voorziening in zaak T-40/07 P wordt afgewezen.

2.

In zaak T-40/07 P zal De Brito Sequeira Carvalho zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Commissie van de Europese Gemeenschappen in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

3.

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 13 december 2006, De Brito Sequeira Carvalho/Commissie (F-17/05, JurAmbt. blz. I-A-1-149 en II-A-1-577), wordt vernietigd voor zover daarbij het besluit van 13 juli 2004 en de op het besluit van 22 september 2004 volgende besluiten om het ambtshalve ziekteverlof te verlengen, nietig worden verklaard.

4.

Het door De Brito Sequeira Carvalho in zaak F-17/05 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken ingestelde beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het betrekking heeft op het besluit van 13 juli 2004 en op de op het besluit van 22 september 2004 volgende besluiten tot verlenging van het ambtshalve ziekteverlof.

5.

De hogere voorziening in zaak T-62/07 P wordt voor het overige afgewezen.

6.

In zaak T-62/07 P zal De Brito Sequeira Carvalho de helft van zijn eigen kosten dragen die hij in het kader van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken en deze procedure heeft gemaakt.

7.

In zaak T-62/07 P zal de Commissie haar eigen kosten dragen alsmede de helft van de kosten die De Brito Sequeira Carvalho in het kader van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken en deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/41


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Nederland/Commissie

(Zaak T-55/07) (1)

(„EOGFL - Afdeling Garantie - Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven - Steun voor plattelandsontwikkeling - Overgangsmaatregelen - Begrip „meerjarige uitgaven” - Artikel 4, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 2603/1999”)

2009/C 282/77

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: aanvankelijk H. Sevenster en M. de Grave, vervolgens M. de Grave, C. Wissels en M. Noort, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. van Rijn en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2006/932/EG van de Commissie van 14 december 2006 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 355, blz. 96), voor zover deze beschikking betrekking heeft op het Koninkrijk der Nederlanden, en meer in het bijzonder met betrekking tot de financiële correctie die is toegepast ter zake van de terugbetaling van niet-subsidiabele uitgaven in het kader van het EOGFL, afdeling Garantie, voor het jaar 2002 ter grootte van 5,67 miljoen EUR.

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/42


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Sison/Raad

(Zaak T-341/07) (1)

(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met oog op strijd tegen terrorisme - Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB en verordening (EG) nr. 2580/2001 - Beroep tot nietigverklaring - Aanpassing van conclusies - Rechterlijke toetsing - Motivering - Voorwaarden voor uitvoering van communautaire maatregel tot bevriezing van tegoeden”)

2009/C 282/78

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jose Maria Sison (Utrecht, Nederland) (vertegenwoordigers: J. Fermon, A. Comte, H. Schultz, D. Gürses en W. Kaleck, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en E. Finnegan, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Behzadi Spencer en I. Rao, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels, M. de Mol, M. Noort en Y. de Vries, gemachtigden), en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Aalto en S. Boelaert, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2007/445/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van de besluiten 2006/379/EG en 2006/1008/EG (PB L 169, blz. 58), alsmede vordering tot schadevergoeding

Dictum

1.

Besluit 2007/445/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van de besluiten 2006/379/EG en 2006/1008/EG, besluit 2007/868/EG van de Raad van 20 december 2007 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 en tot intrekking van besluit 2007/445, besluit 2008/343/EG van de Raad van 29 april 2008 houdende wijziging van besluit 2007/868, besluit 2008/583/EG van de Raad van 15 juli 2008 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 en tot intrekking van besluit 2007/868, besluit 2009/62/EG van de Raad van 26 januari 2009 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 en tot intrekking van besluit 2008/583, en verordening (EG) nr. 501/2009 van de Raad van 15 juni 2009 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 en tot intrekking van besluit 2009/62, worden nietig verklaard voor zover deze handelingen Jose Maria Sison betreffen.

2.

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/42


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-432/07) (1)

(„EOGFL - Afdeling „Garantie” - Uitgaven uitgesloten van communautaire financiering - Groente en fruit - Voorwaarden voor erkenning van verenigingen van telers”)

2009/C 282/79

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, A.-L. During, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Clotuche-Duvieusart en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking 2007/647/EG van de Commissie van 3 oktober 2007 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 261, blz. 28), voor zover daarbij bepaalde uitgaven van de Franse Republiek ten gunste van verenigingen van groente- en fruittelers worden uitgesloten

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/43


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 oktober 2009 — Commissie/Roodhuijzen

(Zaak T-58/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Sociale zekerheid - Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering - Dekking van niet-gehuwde partner”)

2009/C 282/80

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Anton Pieter Roodhuijzen (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 27 november 2007, Roodhuijzen/Commissie (F-122/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten dragen alsmede de kosten die Roodhuijzen in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/43


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — JOOP!/BHIM (!)

(Zaak T-75/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat uitroepteken weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Ontbreken van onderscheidend vermogen verkregen door gebruik - Artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 282/81

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: JOOP! GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Schmidt-Hollburg, W. Möllering, A. Löhde, H. Leo, A. Witte, T. Frank, A. Theil, H.-P. Rühland, B. Willers en T. Rein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 november 2007 (zaak R 1134/2007-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken als gemeenschapsmerk

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

JOOP! GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/43


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 oktober 2009 — Sundholm/Commissie

(Zaak T-102/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordeling - Loopbaanontwikkelingsrapport opgesteld ter uitvoering van een arrest van het Gerecht - Beoordelingsjaar 2001/2002 - Gerechtvaardigde afwezigheid - Motiveringsplicht”)

2009/C 282/82

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Asa Sundholm (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 13 december 2007, Sundholm/Commissie (F-27/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1.

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 13 december 2007, Sundholm/Commissie (F-27/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd.

2.

Het besluit van 2 juni 2006 waarbij de beoordelaar in beroep Sundholms loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 heeft opgesteld, wordt nietig verklaard.

3.

Het beroep in eerste aanleg wordt voor het overige verworpen.

4.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken en in die van deze procedure.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/44


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 oktober 2009 — Ferrero/BHIM — Tirol Milch (TiMi KiNDERJOGHURT)

(Zaak T-140/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsbeeldmerk TiMi KiNDERJOGHURT - Ouder woordmerk KINDER - Relatieve weigeringsgrond - Tekens die niet overeenstemmen - Eerdere oppositieprocedure - Geen gezag van gewijsde - Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, en artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, en artikel 53, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 282/83

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ferrero SpA (Alba, Italië) (vertegenwoordigers: C. Gielen en F. Jacobacci, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Tirol Milch reg.Gen.mbH Innsbruck (Innsbruck, Oostenrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 30 januari 2008 (zaak R 682/2007-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Ferrero SpA en Tirol Milch reg.Gen.mbH Innsbruck

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Ferrero SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 142 van 7.6.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/44


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 oktober 2009 — Deutsche Rockwool Mineralwoll/BHIM — Redrock Construction (REDROCK)

(Zaak T-146/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk REDROCK - Ouder nationaal woordmerk Rock - Relatieve weigeringsgrond - Geen gevaar voor verwarring - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 282/84

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Rockwool Mineralwoll GmbH & Co. OHG (Gladbeck, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Beckmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: K. Dvořáková en O. Montalto, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Redrock Construction s.r.o. (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: D. Krofta, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 18 februari 2008 (zaak R 506/2007-4) inzake een oppositieprocedure tussen Deutsche Rockwool Mineralwoll Gmbh & Co. OHG en Redrock Construction s.r.o.

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Deutsche Rockwool Mineralwoll GmbH & Co. OHG draagt haar eigen kosten en drie vierde van de kosten van Redrock Construction s.r.o.

3.

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) draagt zijn eigen kosten en één vierde van de kosten van Redrock Construction s.r.o.


(1)  PB C 158 van 21.6.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/45


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — JOOP!/BHIM (Weergave van uitroepteken in rechthoek)

(Zaak T-191/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat uitroepteken in rechthoek weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Ontbreken van onderscheidend vermogen verkregen door gebruik - Artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 282/85

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: JOOP! GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Schmidt-Hollburg, W. Möllering, A. Löhde, H. Leo, A. Witte, T. Frank, A. Theil, H.-P. Rühland, B. Willers en T. Rein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 maart 2008 (zaak R 1822/2007-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken als gemeenschapsmerk

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

JOOP! GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/45


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Skareby/Commissie

(Zaak T-193/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordeling - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsjaar 2004 - Vaststelling van doelstellingen en mededeling van beoordelingscriteria”)

2009/C 282/86

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Carina Skareby (Leuven, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 6 maart 2008, Skareby/Commissie (F-46/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1.

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 6 maart 2008, Skareby/Commissie (F-46/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken de grief ontleend aan het ontbreken van de voorafgaande vaststelling van doelstellingen, de voorafgaande mededeling van de beoordelingscriteria en de omschrijving van Skarebys ambt, heeft afgewezen.

2.

Het besluit van 31 augustus 2005 tot opstelling van Skarebys loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2004 wordt nietig verklaard, voor zover het punt 6.1, „Prestaties”, betreft.

3.

Het beroep dat onder nummer F-46/06 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken is ingesteld wordt voor het overige verworpen.

4.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in alle kosten van deze procedure en in die van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/46


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 oktober 2009 — Bank Melli Iran/Raad

(Zaak T-390/08) (1)

(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Rechterlijke toetsing - Misbruik van bevoegdheid - Gelijke behandeling - Evenredigheid - Eigendomsrecht - Rechten van verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Motiveringsplicht - Bevoegdheid van Gemeenschap”)

2009/C 282/87

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bank Melli Iran (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: L. Defalque, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop, E. Finnegan en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: V. Jackson, gemachtigde, bijgestaan door S. Lee, barrister); Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, L. Butel en E. Belliard, gemachtigden); en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Aalto en E. Cujo, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van punt 4 van tabel B in de bijlage bij besluit 2008/475/EG van de Raad van 23 juni 2008 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 163, blz. 29), voor zover dit Bank Melli Iran en haar dochterondernemingen betreft

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Bank Melli Iran draagt naast haar eigen kosten de door de Raad van de Europese Unie gemaakte kosten, de kosten van de kortgedingprocedure daaronder begrepen.

3.

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Franse Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen hun eigen kosten, die van de kortgedingprocedure daaronder begrepen.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/46


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2009 — SBS TV en SBS Danish Television/Commissie

(Zaak T-12/05) (1)

(„Staatssteun - Herkapitalisatie van publieke omroep na eerste beschikking waarbij terugvordering van onverenigbare staatssteun werd gelast - Besluit geen bezwaar te maken - Nietigverklaring van eerste beschikking - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 282/88

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: SBS TV A/S, voorheen TV Danmark A/S (Skovlunde, Denemarken); en SBS Danish Television Ltd, voorheen Kanal 5 Denmark Ltd (Hounslow, Middlesex, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Vandermeersch, T. Müller-Ibold, K. Nordlander en H. Peytz, vervolgens D. Vandermeersch, H. Peytz en K.-U. Karl, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Khan en M. Niejahr, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partijen: Viasat Broadcasting UK Ltd (West Drayton, Middlesex, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Hjelmborg en M. Honoré, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: J. Molde, gemachtigde, bijgestaan door P. Biering, K. Lundgaard Hansen, advocaten); en TV 2/Danmark A/S (Odense, Denemarken) (vertegenwoordigers: O. Koktvedgaard en M. Thorninger, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2004)3632 def. van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de herkapitalisatie van TV2/Danmark A/5

Dictum

1.

Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2.

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 69 van 19.3.2005.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/47


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2009 — Viasat Broadcasting UK/Commissie

(Zaak T-16/05) (1)

(„Staatssteun - Herkapitalisatie van publieke omroep na eerste beschikking waarbij terugvordering van onverenigbare staatssteun werd gelast - Besluit geen bezwaar te maken - Nietigverklaring van eerste beschikking - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 282/89

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: Viasat Broadcasting UK Ltd (West Drayton, Middlesex, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Hjelmborg en M. Honoré, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en M. Niejahr, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: SBS TV A/S, voorheen TV Danmark A/S (Skovlunde, Denemarken); en SBS Danish Television Ltd, voorheen Kanal 5 Denmark Ltd (Hounslow, Middlesex, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Vandermeersch, K.-U. Karl, K. Nordlander en H. Peytz, vervolgens D. Vandermeersch, K.-U. Karl en H. Peytz, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: J. Molde, gemachtigde, bijgestaan door P. Biering en K. Lundgaard Hansen, advocaten); en TV 2/Danmark A/S (Odense, Denemarken) (vertegenwoordigers: O. Koktvedgaard en M. Thorninger, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2004)3632 def. van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de herkapitalisatie van TV2/Danmark A/5

Dictum

1.

Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2.

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/47


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 oktober 2009 — Landesanstalt für Medien Nordrhein-Westfalen/Commissie

(Zaak T-2/08) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 282/90

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Landesanstalt für Medien Nordrhein-Westfalen (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Rosenfeld en G.-B. Lehr, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Gross en B. Martenczuk, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en J. Möller, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2008/708/EG van de Commissie van 23 oktober 2007 inzake steunmaatregel C 34/06 (ex N 29/05 en ex CP 13/04) op grond waarvan de Bondsrepubliek Duitsland steun wil verlenen voor de invoering van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in Noord-Rijnland-Westfalen (PB 2008, L 236, blz. 10)

Dictum

1.

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2.

De Landesanstalt für Medien Nordrhein-Westfalen zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen.

3.

De Bondsrepubliek Duitsland zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/48


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 28 september 2009 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-46/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Verzoek om informatie over persoonlijke bezittingen die van de plaats van tewerkstelling naar de woonplaats zijn gezonden - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”)

2009/C 282/91

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordigers: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 6 december 2007, Marcuccio/Commissie (F-40/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/48


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Ivanov/Commissie

(Zaak T-166/08) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Plaatselijke functionarissen belast met verlenen van administratieve en technische bijstand - Afwijzing van sollicitatie - Bevoegdheid van Gerecht - Verval van recht om beroep tot nietigverklaring in te stellen - Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen - Handeling van Europese ombudsman - Gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond beroep”)

2009/C 282/92

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vladimir Ivanov (Boulogne-Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Rollinger, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden door de weigering van de Commissie om hem aan te werven als plaatselijk functionaris, belast met het verlenen van administratieve en technische bijstand, bij de delegatie van de Commissie te Sofia (Bulgarije)

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Vladimir Ivanov wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/48


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2009 — Impala/Commissie

(Zaak T-229/08) (1)

(„Mededinging - Concentratie - Gemeenschappelijke onderneming Sony BMG - Nietigverklaring van oorspronkelijke beschikking door Gerecht - Nieuwe beschikking waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 282/93

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Independent Music Publishers and Labels Association (Impala, internationale vereniging) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Crosby, J. Golding, solicitors, en I. Wekstein, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis, F. Arbault en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Sony Corporation of America (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: N. Levy, barrister, R. Snelders en T. Graf, advocaten), en Bertelsmann AG (Gütersloh, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Chappatte, J. Boyce en A. Lyle-Smythe, solicitors)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2007) 4507 van de Commissie van 3 oktober 2007 waarbij verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard een concentratie strekkende tot de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming waarin de activiteiten van Sony Corporation of America en Bertelsmann AG op het gebied van muziekopnames worden bijeengebracht (Zaak COMP/M.3333 — Sony/BMG), vastgesteld na de nietigverklaring, bij arrest van het Gerecht van 13 juli 2006, Impala/Commissie (T-464/04, Jurispr. blz. II-2289), van beschikking 2005/188/EG van de Commissie van 19 juli 2004 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (Zaak nr. COMP/M.3333 — SONY/BMG) (PB 2005, L 62, blz. 30)

Dictum

1.

Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2.

Independent Music Publishers and Labels Association (Impala, internationale vereniging) zal haar eigen kosten en die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen.

3.

Bertelsmann AG en Sony Corporation of America zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/49


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Wrigley/BHIM — Mejerigaarden (POLAR ICE)

(Zaak T-256/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 282/94

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wm. Wrigley Jr. Company (Chicago, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, S. Schäffler en A. Bognár, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: W. Verburg, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Mejerigaarden Holding A/S (Thisted, Denemarken) (vertegenwoordiger: A. Ellermann Holmbom, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 15 april 2008 (zaak R 845/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Mejerigaarden Holding A/S en Wm. Wrigley Jr. Company.

Dictum

1.

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2.

Verzoekster draagt haar eigen kosten alsook die van verweerder.

3.

Interveniënte draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/49


Beroep ingesteld op 4 september 2009 — mtronix/BHIM — Growth Finance (mtronix)

(Zaak T-353/09)

2009/C 282/95

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: mtronix OHG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Schnetzer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Growth Finance AG

Conclusies

de bestreden beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 juni 2009 in beroepsprocedure R 1557/2007-4 vernietigen;

de bestreden beslissing in die zin wijzigen dat de oppositie van Growth Finance AG niet wordt toegewezen of wordt afgewezen, aanvraag nr. 4 193 661 voor de diensten van klasse 9 wordt gehandhaafd en de aanvraag ook voor deze klasse wordt voortgezet;

interveniënt verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedure;

subsidiair, het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „mtronix” voor waren van de klassen 9 en 10 (aanvraagnr. 4 193 661)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Growth Finance AG

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „Montronix” voor waren en diensten van de klassen 7, 9 en 42 (gemeenschapsmerk nr. 2 762 862), waarbij de oppositie enkel is gericht tegen de inschrijving voor waren van klasse 9

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/50


Beroep ingesteld op 14 september 2009 — Reber Holding/BHIM — Wedl & Hofmann (Walzer Traum)

(Zaak T-355/09)

2009/C 282/96

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Reber Holding GmbH & Co. KG (Bad Reichenhall, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spuhler en M. Geitz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Wedl & Hofmann GmbH (Mils/Hall in Tirol, Oostenrijk)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 9 juli 2009 in beroepsprocedure R 623/2008-4 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Wedl & Hofmann GmbH

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Walzer Traum” voor waren van de klassen 21 en 30 (aanvraagnr. 4 593 752)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk „Walzertraum” voor waren van klasse 30 (nr. 1 092 615), waarbij de oppositie enkel is gericht tegen de inschrijving voor waren van klasse 30

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de aangevochten beslissing en afwijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 42, lid 2, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) en schending van het algemene beginsel van gelijke behandeling in verband met de uitlegging van het vereiste van normaal gebruik van het oppositiemerk.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/50


Beroep ingesteld op 18 september 2009 — E.ON Ruhrgas AG en E.ON AG/Commissie

(Zaak T-360/09)

2009/C 282/97

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: E.ON Ruhrgas AG (Essen, Duitsland) en E.ON AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Wiedemann en T. Klose, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren;

subsidiair, de in de bestreden beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboete passend verlagen;

verwerende partij verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters komen op tegen beschikking C(2009 5355 def. van de Commissie van 8 juli 2009 (zaak COMP/39.401 — E.ON/GDF). In de bestreden beschikking is aan verzoeksters en een andere onderneming een geldboete wegens schending van artikel 81, lid 1, EG opgelegd op grond dat zij hadden deelgenomen aan een overeenkomst en aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de aardgassector.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zes middelen aan.

Als eerste middel stellen verzoeksters dat artikel 81, lid 1, EG niet van toepassing is omdat de door de Commissie gelaakte overeenkomsten niet in strijd zijn met het verbod van mededingingsregelingen. Zij voeren in dit verband met name aan dat het gaat om geoorloofde nevenafspraken met het oog op de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming MEGAL.

Als tweede middel stellen verzoeksters subsidiair dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de duur van de inbreuk. Zij voeren in dit verband aan dat de gelaakte overeenkomsten reeds kort na het begin van de liberalisering, en in elk geval bij de formele beëindigingsovereenkomst van 13 augustus 2004, zijn opgeheven.

Als derde middel voeren verzoeksters aan dat zij worden gediscrimineerd ten opzichte van de adressaten van de overeenkomstige beschikkingen van de Commissie van 26 oktober 2004 in de zaken GDF/ENI en GDF/Enel. Zij stellen in dit verband dat de Commissie in die zaken onder verwijzing naar de recente liberalisering heeft besloten geen geldboeten op te leggen, en dat zij dit ook in het onderhavige geval had moeten doen omdat de zaken op alle essentiële punten gelijk of althans vergelijkbaar zijn.

Als vierde middel stellen verzoeksters dat de vermeende afspraken uit 1975 verjaard zijn, aangezien zij meer dan vijf jaar vóór het door de Commissie ingestelde onderzoek zijn beëindigd.

Als vijfde middel stellen verzoeksters dat de geldboete niet juist is berekend.

Ten slotte wordt aangevoerd dat de Commissie de beginselen inzake de toerekening van inbreuken op de mededinging heeft geschonden omdat E.ON AG rechtstreeks noch indirect aansprakelijk kan worden gesteld voor de vermeende inbreuken van E.ON Ruhrgas AG.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/51


Beroep ingesteld op 16 september 2009 — Centraal bureau voor de statistiek/Commissie

(Zaak T-361/09)

2009/C 282/98

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Centraal bureau voor de statistiek (Den Haag, Nederland) (vertegenwoordiger: R. van den Tweel, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partij

De Beschikking van de Commissie van 7 juli 2009, kenmerk ESTAT/E-1/ME/ykl/eb D(2009) 10188, inzake de definitieve betaling van de bijdrage in de gemaakte kosten van de Structuurenquête 2005, ten bedrag van 546 818,77 EUR, te vernietigen;

subsidiair, de Commissie te veroordelen tot nabetaling van een bedrag van 38 295,55 EUR, te vermeerderen met de rente over dit bedrag vanaf de 45e dag na de datum van de Beschikking van 7 juli 2009 tot de dag van daadwerkelijke betaling ervan;

in beide gevallen, de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de bestreden Beschikking in strijd is met Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad van 29 februari 1988 houdende organisatie van communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven in het tijdvak van 1988 tot en met 1997 (PB L 56, blz. 1, zoals nadien gewijzigd), met de tussen verzoeker en de Commissie gesloten overeenkomst met betrekking tot de communautaire bijdrage aan de onderzoekskosten voor de Structuur enquête 2005 in Nederland (contractnr. 62102.2005.001-2005.055), en met het rechtszekerheids-, vetrouwens- en motiveringsbeginsel, althans dat de Beschikking de vergoeding waarop verzoeker aanspraak maakt, onjuist vaststelt.

In het eerste middel betoogt verzoeker dat de Commissie ten onrechte geen vergoeding overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening nr. 571/88 heeft toegekend maar in plaats daarvan verzoeker heeft verzocht een nadere onderbouwing van de gemaakte kosten, en niet enkel van het aantal geënquêteerde bedrijven, over te leggen. Nu artikel 14 van de verordening expliciet voorziet in een vaste vergoeding per geënquêteerd bedrijf tot een maximum limiet van 700 000 EUR, zou een andere uitleg bovendien in strijd zijn met het vertrouwens- en, rechtszekerheidsbeginsel.

Als tweede middel voert verzoeker aan dat artikel II.14.3 van de overeenkomst tussen verzoeker en de Commissie niet van toepassing is op de door het Ministerie van landbouw gefactureerde kosten. De Commissie heeft ten onrechte deze facturen niet volledig in aanmerking genomen als daadwerkelijk gemaakte, subsidiabele directe kosten, althans heeft de Commissie haar beslissing niet afdoende gemotiveerd.

Tenslotte voert verzoeker subsidiair aan dat, indien artikel II.14.3 van de overeenkomst wel van toepassing zou zijn, de subsidiabele kosten op een onjuiste, dan wel zonder nadere motivering onbegrijpelijke wijze zijn berekend aangezien de Commissie de indirect productieve uren ten onrechte bij de herberekening van het toepasselijke uurtarief betrekt. De redenering van de Commissie komt niet duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking in de bestreden beschikking, zodat deze in elk geval in strijd met het motiveringsbeginsel is vastgesteld.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/52


Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2009 door Giorgio Lebedef tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 juli 2009 in zaak F-39/08, Lebedef/Commissie

(Zaak T-364/09 P)

2009/C 282/99

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Giorgio Lebedef (Senningerberg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 juli 2009 in zaak F-39/08, Giorgio Lebedef, wonende te 4, Neie Wee, L-1670 Senningerberg, Luxemburg, ambtenaar van de Europese Commissie, bijgestaan en vertegenwoordigd door Frédéric Frabetti, 5, rue Jean Bertels, L-1230 Luxemburg, advocaat bij het Hof, ten kantore van wie domicilie is gekozen, tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, verwerende partij, betreffende een beroep tot nietigverklaring van de besluiten van 29 mei 2007, 20 juni 2007, 28 juni 2007, 6 juli 2007 alsmede van de twee besluiten van 26 juli 2007 en van het besluit van 2 augustus 2007 om 32 dagen in aftrek te brengen op rekwirants vakantieverlof over het jaar 2007;

toewijzing van de door rekwirant in eerste aanleg ingediende vorderingen;

subsidiair, terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor ambtenarenzaken;

beslissing over de kosten en veroordeling van de Commissie tot betaling daarvan.

Middelen en voornaamste argumenten

Met deze hogere voorziening vraag rekwirant om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 juli 2009 in de zaak Lebedef/Commissie, F-39/08, houdende verwerping van zijn beroep tot nietigverklaring van een reeks besluiten om 32 dagen in aftrek te brengen op zijn vakantieverlof over het jaar 2007.

Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant negen middelen aan, ontleend aan:

schending van artikel 1, zesde alinea, van bijlage II bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen betreffende onder meer de samenstelling en de werkwijze van het personeelscomité alsmede van artikel 1, lid 2, van de raamovereenkomst die de verhoudingen tussen de Commissie en de vak- en beroepsorganisaties regelt;

onjuiste uitlegging en toepassing van het op artikel 24 ter gebaseerde concept „vakbondsvrijheid”;

schending van punt III.c betreffende „deeltijd op medische gronden” van het besluit van de Commissie van 28 april 2004 houdende vaststelling van toepassingsbepalingen op het gebied van afwezigheid wegens ziekte of ongeval en meer bepaald het punt waarin wordt bepaald dat „de eventueel genomen verlofdagen als hele dagen moeten worden geboekt”;

miskenning van rekwirants gezondheidstoestand;

onjuiste uitlegging en toepassing van de begrippen „deelneming aan de vertegenwoordiging van het personeel”, „detachering bij een vakbond” en „vakbondstaak”;

onjuiste opvatting en verdraaiing van de feiten en van rekwirants stellingen alsmede materiële onjuistheid van de vaststellingen van het Gerecht met betrekking tot de vastlegging van „onregelmatige afwezigheden” in SysPer2;

onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht bij de uitlegging van het begrip „afwezigheid” zoals gedefinieerd in de artikelen 57, 59 en 60 van het Statuut;

onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht bij de toepassing van artikel 60 van het Statuut, en

ontoereikende motivering van de vaststellingen van het Gerecht die in het kader van de eerste acht middelen ter discussie worden gesteld.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/53


Beroep ingesteld op 17 september 2009 — Insula/Commissie

(Zaak T-366/09)

2009/C 282/100

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Conseil scientifique international pour le développement des îles (Insula) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.-D. Simonet en P. Marsal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

vaststellen dat de vordering van de Commissie tot terugbetaling van een bedrag van 114 996,82 EUR ongegrond is, en de Commissie derhalve gelasten een creditnota voor een bedrag van 114 996,82 EUR uit te reiken;

vaststellen dat de vordering van de Commissie tot terugbetaling van een bedrag van 253 617,08 EUR gedeeltelijk gegrond is, en de Commissie derhalve gelasten een creditnota voor een bedrag van 174 044,85 EUR uit te reiken;

de Commissie veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van 146 261,06 EUR;

subsidiair, verklaren dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van 573 273,42 EUR;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep, dat berust op een arbitragebeding, verzoekt verzoeker het Gerecht vast te stellen dat de debetnota’s, waarmee de Commissie naar aanleiding van een auditverslag van OLAF de inning vordert van de aan verzoeker betaalde voorschotten, onverenigbaar zijn met de bepalingen van verschillende overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van een specifiek programma van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het terrein van energie, milieu en duurzame ontwikkeling alsook in het kader van het programma ALTENER II.

De door verzoeker aangevoerde middelen en voornaamste argumenten komen in wezen overeen met die in zaak T-246/09, Insula/Commissie. (1)


(1)  PB 2009, C 193, blz. 30.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/53


Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2009 door Roberto Sevenier tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 juli 2009 in zaak F-62/08, Sevenier/Commissie

(Zaak T-368/09 P)

2009/C 282/101

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Roberto Sevenier (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: E. Boigelot en L. Defalque, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van de beschikking van de Derde kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 8 juli 2009 in zaak F-62/08, Sevenier/Commissie, welke rekwirant is betekend op 13 juli 2009;

toewijzing van de vorderingen die rekwirant bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie heeft ingediend;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Met deze hogere voorziening vraagt rekwirant om vernietiging van de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 juli 2009 in de zaak Sevenier/Commissie, F-62/08, waarbij dat Gerecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard het door rekwirant ingestelde beroep, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 24 september 2007, voor zover daarbij zijn verzoek om intrekking van zijn ontslagaanbod van 19 oktober 1983 en om inschakeling van de invaliditeitscommissie is afgewezen.

Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant primair één middel aan, ontleend aan het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken bij de uitlegging van het begrip louter bevestigende handeling van een verkeerde rechtsopvatting is uitgegaan, daar het het uitdrukkelijke besluit, genomen na de stilzwijgende afwijzing van rekwirants verzoek, als louter bevestigend besluit heeft aangemerkt, ondanks het feit dat rekwirants verzoek bij het uitdrukkelijke besluit deels werd ingewilligd.

Subsidiair betoogt rekwirant dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de stukken van dossier verkeerd heeft opgevat en niet heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht door te oordelen dat er in casu geen sprake was van enige bijzondere omstandigheid die rechtvaardigde dat het Gerecht geen toepassing gaf aan de vaste rechtspraak betreffende een louter bevestigend besluit.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/54


Beroep ingesteld op 18 september 2009 — GDF Suez/Commissie

(Zaak T-370/09)

2009/C 282/102

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: GDF Suez (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.-P. Gunther, C. Breuvart, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 1 van de beschikking geheel of ten dele nietig verklaren voor zover daarin is vastgesteld dat GDF Suez inbreuk heeft gemaakt op artikel 81, lid 1, EG door althans van 1 januari 1980 tot 30 september 2005 in Duitsland en althans van 10 augustus 2000 tot 30 september 2005 in Frankrijk te hebben deelgenomen aan een overeenkomst en aan onderling afgestelde feitelijke gedragingen in de aardgassector, en bijgevolg ook artikel 3 van de beschikking nietig verklaren voor zover GDF Suez daarbij wordt gelast een einde te maken aan de inbreuken die in artikel 1 worden bedoeld of een zelfde of gelijkaardig doel of gevolg hebben;

subsidiair, de bij artikel 2 van de beschikking aan GDF Suez opgelegde geldboete intrekken of aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

GDF Suez vordert primair gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2009) 5355 def. van de Commissie van 8 juli 2009 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG-Verdrag (zaak COMP/39.401 — E.ON/GDF) met betrekking tot een overeenkomst en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de aardgassector. Subsidiair vordert zij intrekking of, bij gebreke daarvan, verlaging van de haar bij die beschikking oplegde geldboete.

Ter ondersteuning van haar primaire vordering tot nietigverklaring van de beschikking voert verzoekster vier middelen aan:

schending van artikel 81 EG en van de regels inzake de bewijsvoering en niet-nakoming van de motiveringplicht met betrekking het bestaan van een overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas vóór augustus 2000, op grond dat:

de Brieven van 1975 vóór augustus 2000 geen de mededinging beperkend doel of gevolg hebben gehad;

de intracommunautaire handel vóór augustus 2000 niet ongunstig is beïnvloed; en

er geen enkel bewijs is aangedragen voor het bestaan van de gestelde inbreuk tussen januari 1980 en februari 1999;

schending van artikel 81 EG en van de regels inzake de bewijsvoering en niet-nakoming van de motiveringplicht met betrekking het bestaan van een overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas na augustus 2000, op grond dat:

er geen sprake was van één enkele voortgezette inbreuk tussen 1 januari 1980 en 30 september 2005, en de Brieven van 1975 bijgevolg zijn verjaard;

er geen sprake is van wilsovereenstemming tussen de partijen met betrekking tot de toepassing van de Brieven van 1975 na augustus 2000;

de vergaderingen en de wederzijdse mededelingen van GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas kennelijk verkeerd zijn geïnterpreteerd; en

niet is nagegaan in hoeverre GDF Suez zich in Duitsland en E.ON/E.ON Ruhrgas zich in Frankrijk autonoom hebben gedragen;

kennelijk ontbreken van bewijs voor het bestaan van een overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die erop gericht waren het gebruik van het via de gaspijpleiding MEGAL aangevoerde gas door E.ON/E.ON Ruhrgas in Frankrijk te beperken, op grond dat:

de brief van „Direktion G” niet heeft geleid tot enige inbreuk op de Franse markt;

de vergaderingen en de wederzijdse mededelingen van GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas betreffende Frankrijk kennelijk verkeerd zijn geïnterpreteerd;

GDF Suez vóór de liberalisering van de gasmarkt in januari 2003 in Frankrijk een wettelijk monopolie op de invoer en de levering van gas bezat;

fouten, feitelijk en rechtens, bij de toepassing van artikel 81 EG met betrekking tot het bestaan van een overeenkomst en/of een onderlinge afgestemde feitelijke gedragen tussen GDF Suez en E.ON/E.ON Ruhrgas na augustus 2004.

Ter ondersteuning van haar subsidiaire vordering tot intrekking van de geldboete voert verzoekster één enkel middel aan, namelijk schending van het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht.

Ter ondersteuning van haar uiterst subsidiaire vordering tot verlaging van de geldboete voert verzoekster zes middelen aan, te weten:

de met betrekking tot de gasmarkt in Frankrijk gestelde inbreuk is niet rechtens genoegzaam aangetoond en de bestreden beschikking is op dit punt onvoldoende gemotiveerd;

schending van het gelijkheidsbeginsel en van het evenredigheidsbeginsel doordat aan GDF Suez en aan E.ON/E.ON Ruhrgas een even hoge geldboete is opgelegd;

onjuiste beoordeling van de duur van de inbreuk;

onjuiste beoordeling van de zwaarte van de inbreuk;

onjuiste beoordeling van de noodzaak om met betrekking tot GDF Suez een basisboete van 15 % toe te passen; en

onjuiste beoordeling van de verzachtende omstandigheden.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/55


Beroep ingesteld op 24 september 2009 — Retractable Technologies/BHIM — Abbott Laboratories (RT)

(Zaak T-371/09)

2009/C 282/103

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Retractable Technologies, Inc. (Little Elm, Texas, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: K. Dröge, Rechtsanwältin)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Abbott Laboratories (Abbott Park IL, Verenigde Staten van Amerika)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 24 juli 2009 in zaak R 1234/2008-4 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk „RT” voor waren van klasse 10 (aanvraag nr. 4 129 037)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Abbott Laboratories

Oppositiemerk of -teken: het Spaanse woordmerk „RTH” voor waren van klasse 10

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien er geen gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/55


Beroep ingesteld op 21 september 2009 — Visti Beheer BV/BHIM — Meister (GOLD MEISTER)

(Zaak T-372/09)

2009/C 282/104

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Visti Beheer BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: A. Herbertz, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Meister + Co. AG (Wollerau, Zwitserland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 26 juni 2009 (zaak R 1465/2008-1) herzien in de zin dat de beslissing van het Bureau in de oppositieprocedure (B 1 134 651) wordt vernietigd en gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5 243 209 voor de litigieuze waren wordt ingewilligd;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „GOLD MEISTER” voor waren en diensten van de klassen 3, 14, 16, 35, 37, 40 en 42 (aanvraag nr. 5 243 209)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Meister + Co. AG

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk nr. 39 534 716 en gemeenschapsmerk „MEISTER” nr. 2 607 737) voor waren van klasse 14, waarbij de oppositie enkel tegen inschrijving voor waren van deze klasse is gericht

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien er geen gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/56


Beroep ingesteld op 25 september 2009 — El Corte Inglés/BHIM — Pucci International (Emidio Tucci)

(Zaak T-373/09)

2009/C 282/105

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Rivas Zurdo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Emilio Pucci International BV (Amsterdam, Nederland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 18 juni 2009 in de gevoegde zaken 770/2008-2 en 826/2008-2 vernietigen, voor zover daarbij door de gedeeltelijke toewijzing van de beroepen van de aanvrager en opposante het gemeenschapsmerk nr. 3 679 594 wordt geweigerd voor de klassen 3, 18, 24, 25 en voor „reinigingsmaterialen; staalwol” van klasse 21.

de inschrijving van gemeenschapsmerk „EMIDIO TUCCI” (nr. 3 679 594) volledig toestaan;

de tegenpartij(en) die zich verzet(ten) tegen dit beroep, verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „EMIDIO TUCCI” (aanvraagnr. 3 679 594) in handschrift voor waren en diensten van de klassen 1 tot en met 45

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: EMILIO PUCCI INTERNATIONAL B.V.

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk „EMILIO PUCCI” nr. 203570 (klassen 18 en 24), Italiaanse woordmerken nr. 769250 (klassen 3, 14, 18, 21, 24, 25 en 33) en nr. 274991 (klassen 9, 12, 18, 20, 26, 27 en 34) en Italiaans beeldmerk nr. 275894 (klassen 14, 18, 24 en 25).

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van de beroepen van de aanvrager en van opposante

Aangevoerde middelen: onjuiste uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 207/2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/57


Beroep ingesteld op 28 september 2009 — Lorenz Shoe Group/BHIM — Fuzhou Fuan Leather Plastics Clothing Making (Ganeder)

(Zaak T-374/09)

2009/C 282/106

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lorenz Shoe Group AG (Taufkirchen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Fuzhou Fuan Leather Plastics Clothing Making Co. Ltd (Fujian, Volksrepubliek China)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van 16 juli 2009 in zaak R 1289/2008-1 vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Fuzhou Fuan Leather Plastics Clothing Making Co. Ltd

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Ganeder” voor waren van de klassen 14, 18 en 25 (aanvraag nr. 5 108 774)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster (voorheen shoe fashion group LORENZ AG)

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „Ganter” voor waren van klasse 25 (gemeenschapsmerk nr. 469 262), waarbij de oppositie enkel is gericht tegen de inschrijving voor de waren van deze klasse

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/57


Beroep ingesteld op 25 september 2009 — Glenton España/BHIM — Polo/Lauren (POLO SANTA MARIA)

(Zaak T-376/09)

2009/C 282/107

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Glenton España, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The Polo/Lauren Company L.P. (New York, Verenigde Staten van Amerika)

Conclusies

de gemeenschapsmerkaanvraag toewijzen;

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 juni 2009 in zaak R 594/2008-2 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „POLO SANTA MARIA” voor waren en diensten van de klassen 18, 25, 36, 41 en 43

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: Benelux-merkinschrijving van het beeldmerk „tekening van het silhouet van een polospeler” voor waren van de klassen 18 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor alle litigieuze waren

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, op grond dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring tussen de betrokken merken bestaat.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/58


Beroep ingesteld op 29 september 2009 — Mövenpick-Holding/BHIM (PASSIONATELY SWISS)

(Zaak T-377/09)

2009/C 282/108

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mövenpick — Holding AG (vertegenwoordiger: M. Taxhet, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 23 juli 2009 wijzigen en de aanvraag tot inschrijving van het merk PASSIONATELY SWISS (aanvraagnr. 6 701 031) publiceren;

subsidiair, vaststellen dat artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 zich niet verzet tegen de inschrijving van het merk, de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 23 juli 2009 vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep;

subsidiair, de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 23 juli 2009 wijzigen en het merk PASSIONATELY SWISS (aanvraagnr. 6 701 031) publiceren samen met de verklaring van verzoekster dat zij geen aanspraak maakt op een uitsluitend recht op het bestanddeel SWISS van bovengenoemd merk;

subsidiair, vaststellen dat artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 zich niet verzet tegen de inschrijving van het merk met opname van de verklaring van verzoekster dat zij geen aanspraak maakt op een uitsluitend recht op het bestanddeel SWISS van bovengenoemd merk, de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 23 juli 2009 vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PASSIONATELY SWISS” voor waren en diensten van de klassen 16, 35, 41, 43 en 44 (aanvraagnr. 6 701 031)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009 (1)


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/58


Beroep ingesteld op 30 september 2009 — SPAR/BHIM — SPA GROUP Europe (SPA GROUP)

(Zaak T-378/09)

2009/C 282/109

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SPAR Handelsgesellschaft mbH (Schenefeld, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kaase en J.-C. Plate, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: SPA Group Europe Ltd & Co. KG (Neurenberg, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 juli 2009 in zaak R 123/2008-1 nietig verklaren wegens onverenigbaarheid met artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (1);

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de oppositie- en de beroepsprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: SPA Group Europe Ltd & Co. KG

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk„SPA GROUP” voor waren en diensten van de klassen 16, 35, 41 en 44 (aanmelding nr. 4 038 171)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de verzoekende partij

Oppositiemerk of -teken: het Duitse beeldmerk „SPAR” voor waren en diensten van de klassen 1-36 en 38-41 (nr. 30 108 039.9) en het Duitse beeldmerk „SPAR” voor diensten van de klassen 35, 36 en 39 (nr. 30 404 087.8)

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van verordening (EG) nr. 40/94, daar tussen de tegenover elkaar staande merken gevaar voor verwarring bestaat


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994 L 11, blz. 1).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/59


Beroep ingesteld op 24 september 2009 — Italiaanse Republiek/Europese Commissie

(Zaak T-379/09)

2009/C 282/110

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: F. Arena, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietig verklaren beschikking C (2009) 5497 van de Commissie van 13 juli 2009 betreffende staatssteunregelingen nrs. C 6/2004 (ex NN. 70/01) en C 5/2005 (ex NN 71/04), waaraan Italië uitvoering heeft gegeven ten gunste van de glastuinbouwers (accijnsvrijstelling voor gasolie die voor de verwarming van de kassen wordt gebruikt).

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Italiaanse regering komt voor het Gerecht van eerste aanleg op tegen beschikking C (2009) 5497 van de Commissie van 13 juli 2009 betreffende staatssteunregelingen nrs. C 6/2004 (ex NN. 70/01) en C 5/2005 (ex NN 71/04), waaraan Italië uitvoering heeft gegeven ten gunste van de glastuinbouwers (accijnsvrijstelling voor gasolie die voor de verwarming van de kassen wordt gebruikt).

Het beroep is gebaseerd op vijf argumenten.

Met het eerste argument voert verzoekster aan dat de bestreden beschikking artikel 87, lid 1, EG schendt daar de wettelijke bepalingen die worden aangemerkt als met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun niet selectief zijn. In de eerste plaats kan namelijk iedere landbouwondernemer in aanmerking komen voor het verlaagde accijnstarief voor gasolie die bestemd is voor de verwarming van de kassen, en in de tweede plaats is er een substantieel verschil tussen glastuinbouw en vollegrondsteelt. Bij deze laatste worden geen productiekosten in de vorm van gasolie voor de verwarming van de kassen gemaakt.

Het tweede argument houdt in dat artikel 87, lid 1, EG is geschonden doordat de betrokken wettelijke bepalingen de mededinging niet vervalsen. Verzoekster verwijst in dit verband naar de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw-en de bosbouwsector 2007-2013, die in punt 167 uitdrukkelijk bevestigen dat gehele of gedeeltelijke vrijstelling van belasting op motorbrandstoffen voor de primaire landbouwproductie de mededinging niet vervalst gelet op bescheiden structuur van de landbouwbedrijven in de Europese Unie.

Het derde argument is ontleend aan een gebrek aan motivering, eveneens met betrekking tot de beweerde mededingingsvervalsing.

Met haar vierde argument beroept verzoekster zich op schending van artikel 8 van richtlijn 92/81/EG (1), artikel 15 van richtlijn 2003/96/EG (2), en de artikelen 33, 36 en 87 EG. Zij voert inzonderheid aan dat de vrijstellingen uitdrukkelijk waren toegestaan ingevolge bovenvermelde richtlijnen en dat hoe dan ook bij de toetsing aan het gemeenschapsrecht niet alleen moet worden gekeken naar de mededingingsregels, maar ook naar de bepalingen op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dienaangaande merkt zij op dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorrang moet hebben boven de mededingingsregels. Nu de bestreden maatregelen derhalve stroken met de in artikel 33 EG genoemde doeleinden, is er geen ruimte om voorrang te verlenen aan toepassing van de bepalingen inzake staatssteun.

Met haar vijfde argument voert verzoekster schending van artikel 87, lid 3, EG aan met het betoog dat de aldaar geregelde uitzondering, inzonderheid de uitzondering om redenen van milieubescherming zoals uiteengezet in punt 3.5 van de communautaire richtsnoeren voor staatsteun in de landbouwsector voor 2000, toepasselijk is.


(1)  Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (Publicatieblad Nr. L 316 van 31/10/1992 blz. 12).

(2)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/60


Beroep ingesteld op 24 september 2009 — Bianchin/BHIM — Grotto (GASOLINE)

(Zaak T-380/09)

2009/C 282/111

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luciano Bianchin (Asolo, Italië) (vertegenwoordigers: G. Massa en P. Massa, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Grotto SpA (Chiuppano, Italië)

Conclusies

de beslissing van 13 juli 2009 op de in het verzoekschrift uiteengezette gronden vernietigen en het BHIM verwijzen in de kosten;

overlegging gelasten van de stukken in de zaken nrs. B 630410, 000002087/C en R1455/2008-2.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „GASOLINE” (inschrijvingsaanvraag nr. 2 901 064) voor waren van klasse 9

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: GROTTO SpA

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: Italiaans beeldmerk bevattende het woordbestanddeel „GAS (keep it simple)” (inschrijvingen nrs. 959 343 en 876 729) voor onder meer waren van klasse 9 en gemeenschapsbeeldmerk bevattende het woordbestanddeel „GAS” (nr. 2 867 463) voor waren van klasse 9

Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering en nietigverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: volstrekt onjuiste toepassing van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/60


Beroep ingesteld op 28 september 2009 — Fuller & Thaler Asset Management/BHIM (BEHAVIOURAL INDEX)

(Zaak T-383/09)

2009/C 282/112

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fuller & Thaler Asset Management, Inc. (San Mateo, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: S.Malynicz, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 juni 2009 in zaak R 138/2009-1 vernietigen; en

verweerder verwijzen in zijn eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BEHAVIOURAL INDEX” voor waren en diensten van de klassen 9 en 36

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, aangezien de kamer van beroep (i) blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting met betrekking tot de betekenis en syntaxis van het merk, alsmede met betrekking tot de geschiktheid ervan of niet om een onmiddellijk en direct beschrijvende term voor de betrokken waren en diensten te vormen; (ii) niet ambtshalve feiten heeft vastgesteld waaruit blijkt dat het betrokken gemeenschapsmerk uit het oogpunt van het relevante publiek beschrijvend is, ook al heeft het terecht geconcludeerd dat het relevante publiek gespecialiseerd is; en (iii) geen rekening heeft gehouden met het algemene belang dat aan deze weigeringsgrond ten grondslag ligt en, gelet op het bewijsmateriaal, niet heeft aangetoond dat er in de relevante gespecialiseerde kringen een redelijk gevaar bestond dat andere marktdeelnemers uit die kringen het betrokken gemeenschapsmerk in de toekomst zouden willen gebruiken.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/61


Beroep ingesteld op 2 oktober 2009 — Annco/BHIM — Freche et fils (ANN TAYLOR LOFT)

(Zaak T-385/09)

2009/C 282/113

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Annco, Inc. (New York, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: G. Triet, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Freche et fils associés SARL (Parijs, Frankrijk)

Conclusies

het beroep gegrond verklaren;

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 juli 2009 in zaak R 1485/2008-1 vernietigen;

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 juli 2009 in zaak R 1485/2008-1 in die zin wijzigen dat het betrokken gemeenschapsmerk kan worden ingeschreven voor de klassen 18 en 25, naast klasse 35;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: merk „ANN TAYLOR LOFT” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: Franse merkinschrijving voor het merk „LOFT” voor waren van de klassen 18 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestond; schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 van de Raad, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft gesteund op bewijsmateriaal en gronden waarover verzoekster geen opmerkingen heeft kunnen formuleren.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/61


Beroep ingesteld op 5 oktober 2009 — Grúas Abril Asistencia/Commissie

(Zaak T-386/09)

2009/C 282/114

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Grúas Abril Asistencia, SL (Alicante, Spanje) (vertegenwoordiger: R. L. García García, abogado)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vaststellen dat de beslissingen waarbij de Spaanse mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties de vordering van verzoekster, GRUAS ABRIL ASISTENCIA SL, hebben afgewezen, schending opleveren van de artikelen 81 en 82 EG;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, die de bestreden beschikking heeft vastgesteld, dan ook gelasten de maatregelen te nemen en de waarborgen te geven die noodzakelijk zijn voor de beëindiging van de betrokken onrechtmatige activiteiten, passende geldboeten en straffen op te leggen voor voornoemde schending, alsook BAS HERMANOS SL compensatie te verlenen voor het verlies dat zij door deze schending heeft geleden;

vaststellen dat, kort gezegd, de onderneming MAPFRE MUTUALIDAD DE SEGUROS Y REASEGUROS A PRIMA FIJA (thans MAPFRE SA), inbreuk heeft gemaakt op de Spaanse mededingingswet en op de artikelen 81 en 82 EG, door de tarieven voor de verstrekte hulpdiensten eenzijdig vast te stellen, deze tarieven onder de kostprijs van die diensten vast te stellen en op ongerechtvaardigde en willekeurige wijze te eisen dat die diensten worden verstrekt onder voorwaarden die niet in de overeenkomst zijn opgenomen (uitvoering van de betrokken diensten met takelwagens waarop het logo van MAPFRE was aangebracht), alsook door te dreigen dat de overeenkomst zou worden opgezegd indien deze eisen niet werden vervuld en deze dreiging uiteindelijk te hebben uitgevoerd;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is een familiebedrijf dat die wegsleepdiensten voor voertuigen met pech verstrekt.

Met haar beroep komt verzoekster op tegen het gedrag van MAFRE SA dat beweerdelijk inbreuk maakt op de mededingingsregels, waarbij in het kader van een contractuele betrekking betreffende het verlenen van hulpdiensten voor door MAPFRE verzekerde voertuigen, op verzoek van MAPFRE of van haar verzekerden, deze hulpdiensten volgens verzoekster dienden te worden verricht met voertuigen waarop het logo van MAPFRE was aangebracht en zonder enige vergoeding reclame voor haar merk moest worden gemaakt, en waarbij de vastgestelde tarieven lager waren dan de feitelijke kostprijs van de verleende diensten.

Ter onderbouwing van haar beroep stelt verzoekster schending van de communautaire en nationale mededingingsregels.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/62


Beroep ingesteld op 2 oktober 2009 — Rosenruist/BHIM (Weergave op een broekzak van twee elkaar snijdende kromme lijnen)

(Zaak T-0388/09)

2009/C 282/115

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rosenruist — Gestão e serviços, Lda (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: S. Gonzáles Malabia en S. Rizzo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 juni 2009 in zaak R 237/2009-2 vernietigen;

het Bureau verwijzen in zijn eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: merk dat een broekzak weergeeft waarop twee elkaar op één punt snijdende kromme lijnen zijn afgebeeld, voor waren en diensten van de klassen 18 en 25

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009], op grond dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het betrokken gemeenschapsmerk elk onderscheidend vermogen mist.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/62


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 oktober 2009 — Commissie/CAE Consulting Sven Rau

(Zaak T-474/07) (1)

2009/C 282/116

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/62


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2009 — Johnson & Johnson/BHIM — Simca (YourCare)

(Zaak T-25/09) (1)

2009/C 282/117

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


Gerecht voor ambtenarenzaken

21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/63


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 23 september 2009 — Neophytou/Commissie

(Zaak F-22/05 RENV) (1)

(Openbare dienst - Verwijzing naar Gerecht na nietigverklaring - Algemeen vergelijkend onderzoek - Niet-plaatsing op reservelijst - Jury - Aanstelling)

2009/C 282/118

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Neophytos Neophytou (Itzig, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/A/1/03, voor de vorming van een aanwervingreserve van adjunct-administrateurs (A 8) met de Cypriotische nationaliteit, om verzoekers naam niet op de reservelijst van dit vergelijkend onderzoek te plaatsen — Zaak T-43/07 P terugverwezen na hogere voorziening

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Neophytou zal de helft van zijn met de procedures voor het Gerecht en het Gerecht van eerste aanleg verband houdende kosten dragen.

3.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal naast al haar met de procedures voor het Gerecht en het Gerecht van eerste aanleg verband houdende kosten de helft van de kosten van Neophytou dragen die met die procedures verband houden.


(1)  PB C 155 van 25.6.2005, blz. 29.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/63


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 juli 2009 Lebedef/Commissie

(Zaak F-39/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Vakantieverlof - Werkzaamheden op het gebied van de vertegenwoordiging van het personeel - Detachering voor de helft van de tijd met het oog op vertegenwoordiging van de vakbond - Werkzaamheden op het gebied van de statutaire vertegenwoordiging - Onregelmatige afwezigheid - Aftrek van vakantieverlof - Artikel 60 van het Statuut)

2009/C 282/119

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Lebedef (Senningerberg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van een aantal besluiten betreffende de aftrek van 32 dagen van verzoekers vakantieverlof over het jaar 2007

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Lebedef zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 158 van 21.6.2008, blz. 27.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/64


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 oktober 2009 Pappas/Commissie

(Zaak F-101/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioenen - Overdracht van vóór indiensttreding bij de Gemeenschappen verworven pensioenrechten aan communautaire regeling - Ontheffing - Ontvankelijkheid - Ontheffing van ambt om redenen van dienstbelang - Pensioenbedrag)

2009/C 282/120

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Spyridon Pappas (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Barattini en G. Mavros, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Martin en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van het Bureau beheer en afwikkeling van individuele rechten houdende vaststelling van verzoekers rechten op het ouderdomspensioen en berekening van het aantal jaren dat voor de vaststelling van die rechten in aanmerking moet worden genomen

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Pappas wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009, blz. 77.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/64


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 oktober 2009 Marcuccio/Commissie

(Zaak F-122/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Verzoek om een onderzoek - Weigering van een instelling om een besluit in de door verzoeker gekozen taal te vertalen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Beroep kennelijk rechtens ongegrond)

2009/C 282/121

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van verzoekers verzoek om een onderzoek te verrichten naar bepaalde incidenten die zich hebben voorgedaan in de periode waarin hij bij haar delegatie in Angola was tewerkgesteld — Verzoek om van de resultaten van het onderzoek in kennis te worden gesteld — Nietigverklaring van het besluit om een nota niet in de door verzoeker gekozen taal te vertalen — Beroep tot schadevergoeding

Dictum

1.

Het door Marcuccio ingestelde beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2.

Marcuccio wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008, blz. 65.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/64


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 7 oktober 2009 Marcuccio/Commissie

(Zaak F-3/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Weigering van een instelling om een besluit te vertalen - Beroep kennelijk rechtens ongegrond - Artikel 94 van Reglement voor de procesvoering)

2009/C 282/122

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit om een nota niet in de door verzoeker gekozen taal te vertalen — Vordering tot schadevergoeding

Dictum

1.

Het door Marcuccio ingestelde beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2.

Marcuccio wordt verwezen in de kosten.

3.

Marcuccio wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van 1 000 EUR aan het Gerecht.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008, blz. 68.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/65


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 4 juni 2009 De Britto Patricio-Dias/Commissie

(Zaak F-56/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering - Primaire dekking van kinderen ten laste door gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering - Ontbreken van klacht - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2009/C 282/123

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: De Britto Patricio-Dias (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Massaux, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van het TABG houdende afwijzing van verzoekers verzoek om voor zijn kinderen in aanmerking te kunnen komen voor de hoofdverzekering

Dictum

1.

Het beroep van De Britto Patricio-Dias wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2.

De Britto Patricio-Dias wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 15.08.08 blz. 74.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/65


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 8 juli 2009 — Sevenier/Commissie

(Zaak F-62/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Definitieve beëindiging van werkzaamheden - Ontslag - Verzoek om intrekking)

2009/C 282/124

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Roberto Sevenier (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van verzoekers verzoek om intrekking van zijn ontslagaanbod en inschakeling van de medische commissie en, dientengevolge, verzoek om reïntegratie bij de Europese Commissie met herstel van loopbaan vanaf de datum van zijn ontslagaanbod

Dictum

1.

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2.

Sevenier wordt verwezen in de kosten.

3.

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het verzoek om interventie.

4.

De Raad van de Europese Unie draagt de met zijn verzoek om interventie verband houdende kosten.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008. blz. 25.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/65


Beroep ingesteld op 14 september 2009 — Nijs/Europese Rekenkamer

(Zaak F-77/09)

2009/C 282/125

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bart Nijs (Bereldange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: Fränk Rollinger, advocaat)

Verwerende partij: Europese Rekenkamer

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het comité ad hoc van de Europese Rekenkamer van 15 januari 2009 om verzoeker met ingang van 1 februari 2009 tuchtrechtelijk te ontslaan zonder vermindering van pensioenrechten

Conclusies van de verzoekende partij

primair, het besluit van het comité ad hoc van de Europese Rekenkamer van 15 januari 2009 om verzoeker met ingang van 1 februari 2009 tuchtrechtelijk te ontslaan zonder vermindering van pensioenrechten, nietig verklaren;

besluit 81-2007 van de Europese Rekenkamer van 20 september 2007 houdende toewijzing van de bevoegdheden van het TABG aan een comité ad hoc, nietig verklaren;

alle voorbereidende besluiten van het comité ad hoc, met name die van 22/29 oktober, 23 november 2007 en 12 juni 2008 om een administratief onderzoek in te stellen, nietig verklaren;

subsidiair, indien het Gerecht de primair ingediende vorderingen tot nietigverklaring niet zou toewijzen, vaststellen dat de door het comité ad hoc van de Europese Rekenkamer opgelegde sanctie van 15 januari 2009 op basis van artikel 10 van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut en om de hierboven uiteengezette redenen veel te zwaar is;

de zaak terugverwijzen naar het TABG van de Europese Rekenkamer in een andere samenstelling dan wel, indien dit werkelijk noodzakelijk wordt geacht, een sanctie opleggen die veel beter is afgestemd op de feiten;

meer subsidiair, uitdrukkelijk vaststellen dat in casu niet is voldaan aan het beginsel van de redelijke termijn van de procedure zoals hierboven uiteengezet en daarmee rekening houden bij het niveau van de eventueel op te leggen sanctie;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/66


Beroep ingesteld op 22 september 2009 — Schlienger/Commissie

(Zaak F-79/09)

2009/C 282/126

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marc Schlienger (Muchamiel, Spanje) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van, enerzijds, het op 16 januari 2009 ontvangen besluit van het TABG van 15 december 2008 houdende afwijzing van verzoekers verzoek om erkenning van zijn aandoening als beroepsziekte in de zin van artikel 73 van het Statuut en, anderzijds, voor zover nodig, van het besluit van 11 juni 2009 tot afwijzing van verzoekers klacht

Verzoek om betaling van een vergoeding van 12 000 EUR voor de geleden immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het op 16 januari 2009 ontvangen besluit van het TABG van 15 december 2008 houdende afwijzing van verzoekers verzoek om erkenning van zijn aandoening als beroepsziekte in de zin van artikel 73 van het Statuut;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 11 juni 2009 tot afwijzing van de klacht;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een bedrag van 12 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/66


Beroep ingesteld op 26 september 2009 — Lenz/Commissie

(Zaak F-80/09)

2009/C 282/127

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Erika Lenz (Osnabrück, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Römer en V. Lenz, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 4 mei 2009 om niet de kosten van verzoeksters behandeling door een geneeskundige zonder artsdiploma te vergoeden

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit van de verwerende partij van 4 mei 2009 in de vorm van het besluit op de klacht van 8 juli 2009 nietig verklaren en de verwerende partij verplichten tot vergoeding van 85 % van de kosten van een geneeskundige zonder artsdiploma ter hoogte van 297 EUR, dat wil zeggen 253 EUR;

vaststellen dat de verwerende partij verplicht is, verzoekster alle na 1 april 2009 gemaakte ziektekosten in de vorm van rekeningen van een geneeskundige zonder artsdiploma te vergoeden;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure alsmede in alle advocaatkosten die verzoekster voor en tijdens deze procedure heeft gemaakt.


21.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/67


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 september 2009 D/Commissie

(Zaak F-18/05 RENV) (1)

2009/C 282/128

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 155 van 25.6.2005, blz. 25.


Top