Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0611

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 oktober 2014.
Jean‑François Giordano tegen Europese Commissie.
Hogere voorziening – Gemeenschappelijk visserijbeleid – Vangstquota – Noodmaatregelen van de Commissie – Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie – Artikel 340, tweede alinea, VWEU – Voorwaarden – Reële en zekere schade – Subjectieve vangstrechten.
Zaak C‑611/12 P.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:2282

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

14 oktober 2014 ( *1 )

„Hogere voorziening — Gemeenschappelijk visserijbeleid — Vangstquota — Noodmaatregelen van de Commissie — Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie — Artikel 340, tweede alinea, VWEU — Voorwaarden — Reële en zekere schade — Subjectieve vangstrechten”

In zaak C‑611/12 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 27 december 2012,

Jean-François Giordano, wonende te Sète (Frankrijk), vertegenwoordigd door D. Rigeade en A. Scheuer, avocats,

rekwirant,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouquet en D. Nardi als gemachtigden,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts, vicepresident, A. Tizzano, R. Silva de Lapuerta, C. Vajda en S. Rodin, kamerpresidenten, A. Rosas, E. Juhász, A. Borg Barthet, J. Malenovský, E. Levits (rapporteur), J. L. da Cruz Vilaça en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 maart 2014,

het navolgende

Arrest

1

Met zijn hogere voorziening vordert J.‑F. Giordano vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Giordano/Commissie (T‑114/11, EU:T:2012:585; hierna: „bestreden arrest”), waarbij is verworpen zijn beroep tot vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden ten gevolge van verordening (EG) nr. 530/2008 van de Commissie van 12 juni 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee (PB L 155, blz. 9).

Toepasselijke bepalingen

2

Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358, blz. 59) heeft tot doel te komen tot een meerjarenaanpak van het visserijbeheer, zodat ervoor wordt gezorgd dat de visserijsector op lange termijn levensvatbaar is.

3

Artikel 7 van verordening nr. 2371/2002, „Noodmaatregelen van de Commissie”, luidt als volgt:

„1.   Indien er bewijs is van een, onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten, kan de Commissie, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, beslissen over noodmaatregelen waarvan de geldigheidsduur ten hoogste zes maanden bedraagt. De Commissie kan een nieuw besluit nemen om de maatregelen met ten hoogste zes maanden te verlengen.

2.   De lidstaat deelt het verzoek terzelfder tijd mee aan de Commissie, de overige lidstaten en de betrokken regionale adviesraden. Deze kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen vijf werkdagen nadat zij het verzoek hebben ontvangen.

De Commissie neemt een besluit binnen 15 werkdagen nadat zij het in lid 1 bedoelde verzoek heeft ontvangen.

3.   De noodmaatregelen worden onmiddellijk van kracht. Er wordt kennis van gegeven aan de betrokken lidstaten en zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad.

4.   De betrokken lidstaten kunnen het besluit van de Commissie binnen 10 werkdagen nadat zij de kennisgeving hebben ontvangen, voorleggen aan de Raad.

5.   De Raad kan binnen één maand na de datum van ontvangst van het schrijven waarbij een besluit aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.”

4

Artikel 20 van verordening nr. 2371/2002, „Toewijzing van de vangstmogelijkheden”, luidt:

„1.   De Raad beslist met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie over vangstbeperkingen en/of beperkingen van de visserij-inspanning en de verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten, en ook over de bij die beperkingen behorende voorwaarden. De vangstmogelijkheden zullen zodanig tussen de lidstaten worden verdeeld dat voor iedere lidstaat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk visbestand of elke visserijtak gewaarborgd is.

2.   Wanneer de Gemeenschap nieuwe vangstmogelijkheden opent, neemt de Raad een besluit over de toewijzing van die mogelijkheden, rekening houdend met de belangen van elke lidstaat.

3.   Elke lidstaat neemt voor de vaartuigen die zijn vlag voeren een besluit betreffende de methode voor de toewijzing van de voor die lidstaat bestemde vangstmogelijkheden, overeenkomstig het Gemeenschapsrecht. Hij stelt de Commissie van de toewijzingsmethode in kennis.

4.   De Raad bepaalt de vangstmogelijkheden die in de communautaire wateren beschikbaar zijn voor derde landen, en wijst die mogelijkheden aan elk derde land toe.

5.   De lidstaten mogen, na kennisgeving aan de Commissie, de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden in hun geheel of voor een deel onderling ruilen.”

5

In dat kader is overgegaan tot het vaststellen van verordening (EG) nr. 40/2008 van de Raad van 16 januari 2008 tot vaststelling, voor 2008, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB L 19, blz. 1).

6

De daarin genoemde beperkingen en hoeveelheden zijn gewijzigd op grond van verordening (EG) nr. 446/2008 van de Commissie van 22 mei 2008 houdende aanpassing, op grond van artikel 21, lid 4, van verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, van bepaalde quota voor blauwvintonijn in 2008 (PB L 134, blz. 11).

7

Op grond van artikel 7 van verordening nr. 2371/2002 heeft de Commissie op 12 juni 2008 verordening nr. 530/2008 vastgesteld.

8

Punt 6 van de considerans van verordening nr. 530/2008 luidt als volgt:

„Uit de gegevens waarover de Commissie beschikt, en uit de informatie die de inspecteurs van de Commissie tijdens hun missies in de betrokken lidstaten hebben vergaard, blijkt dat ervan moet worden uitgegaan dat de vangstmogelijkheden voor blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, die zijn toegewezen aan ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Griekenland, Frankrijk, Italië, Cyprus of Malta, op 16 juni 2008 opgebruikt zullen zijn en dat de vangstmogelijkheden voor hetzelfde bestand die zijn toegewezen aan ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Spanje, op 23 juni 2008 opgebruikt zullen zijn.”

9

Artikel 1 van die verordening bepaalt:

„De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Griekenland, Frankrijk, Italië, Cyprus of Malta, wordt met ingang van 16 juni 2008 verboden.

Met ingang van die datum is het tevens verboden om vis van dat bestand die door die vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te kooien voor afmesten of voor de viskweek, op een ander vaartuig of voertuig over te laden, of aan te voeren.”

10

Artikel 2 van die verordening luidt als volgt:

„De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Spanje, wordt met ingang van 23 juni 2008 verboden.

Met ingang van die datum is het tevens verboden om vis van dat bestand die door die vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te kooien voor afmesten of voor de viskweek, op een ander vaartuig of voertuig over te laden, of aan te voeren.”

11

Artikel 3 van verordening nr. 530/2008 luidt:

„1.   Onverminderd het bepaalde in lid 2 mogen marktdeelnemers van de Gemeenschap met ingang van 16 juni 2008 niet meer instemmen met het aanvoeren, het kooien voor afmesten of voor de viskweek, of het overladen in wateren of havens van de Gemeenschap van blauwvintonijn die met ringzegenvaartuigen is gevangen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee.

2.   Het is tot en met 23 juni 2008 toegestaan om blauwvintonijn die in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee is gevangen met ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Spanje, in wateren en havens van de Gemeenschap aan te voeren, te kooien voor afmesten of voor de viskweek en [over] te [laden].”

Aan het geding ten grondslag liggende feiten

12

Giordano is reder van het schip „Janvier Giordano”, een ringzegenvaartuig dat onder Franse vlag vaart en in de Middellandse Zee tonijn vangt.

13

Volgens de Unieregeling beschikte de Franse Republiek voor 2008 over een vangstquotum van 4164 ton voor blauwvintonijn, waarvan 90 % was bestemd voor ringzegenvaartuigen onder Franse vlag die in de Middellandse Zee vissen.

14

Bij besluit van 16 april 2008 gaf de Franse minister van Landbouw en Visserij aan rekwirant een speciale visvergunning af, op grond waarvan hij op blauwvintonijn mocht vissen in de Middellandse Zee en blauwvintonijn uit de Middellandse Zee aan boord mocht hebben, op een ander vaartuig of voertuig over mocht laden, aan mocht voeren en mocht vervoeren, opslaan en verkopen binnen de grenzen van de vangstmogelijkheden die hem waren toegekend in de vorm van een individueel quotum van 132,02 ton. De vergunning gold voor de periode van 1 april 2008 tot en met 30 juni 2008.

15

Als gevolg van verordening nr. 530/2008, die de visserij op blauwvintonijn in de Middellandse Zee verbood, moest rekwirant stoppen met vissen op 16 juni 2008 en werd zijn visvergunning bij een op dezelfde datum genomen besluit van de prefect van de regio Languedoc-Roussillon ingetrokken om uitvoering te geven aan die verordening.

16

Daarop heeft Giordano de Franse bestuursrechter verzocht om nietigverklaring van dat besluit. Zowel het Tribunal administratif de Montpellier als de Cour administrative d’appel de Marseille heeft zijn verzoek tot nietigverklaring afgewezen op de grond dat het verbod voortvloeide uit verordening nr. 530/2008, en niet uit het besluit van de prefect van de regio Languedoc-Roussillon.

17

Het Hof heeft in zijn arrest AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153) voor recht verklaard dat verordening nr. 530/2008 ongeldig was voor zover de daarin op grondslag van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 neergelegde verbodsbepalingen voor ringzegenvissers die de vlag voerden van of waren geregistreerd in Spanje, en marktdeelnemers van de Gemeenschap die met hen overeenkomsten hadden gesloten, in werking waren getreden op 23 juni 2008, terwijl diezelfde verboden voor ringzegenvissers die de vlag voerden van of waren geregistreerd in Griekenland, Frankrijk, Italië, Cyprus of Malta, en marktdeelnemers van de Gemeenschap die met hen overeenkomsten hadden gesloten, in werking waren getreden op 16 juni 2008, zonder dat dit verschil in behandeling objectief werd gerechtvaardigd.

Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest

18

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 februari 2011, heeft Giordano, destijds verzoeker, een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie ingesteld met het oog op vergoeding van de schade die hij had geleden ten gevolge van verordening nr. 530/2008.

19

Na in punt 12 van het bestreden arrest te hebben herinnerd aan de vaste rechtspraak dat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie wegens onrechtmatig gedrag van een van haar organen slechts intreedt indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, heeft het Gerecht ervoor gekozen allereerst na te gaan of verzoeker had aangetoond dat hij de door hem aangevoerde schade daadwerkelijk had geleden.

20

In dit verband heeft het Gerecht in punt 18 van het bestreden arrest geoordeeld dat quota voor vissers geen waarborg bieden dat zij hun volledige quotum mogen vangen, aangezien een quotum slechts een theoretische vangstlimiet is die in geen geval mag worden overschreden.

21

Het Gerecht was dus van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde schade niet reëel was, aangezien hij enkel had aangevoerd dat hij door het bij verordening nr. 530/2008 opgelegde visverbod niet had kunnen werken in de periode van 16 juni 2008 tot en met 30 juni 2008.

22

Derhalve heeft het verzoekers beroep verworpen en verzoeker verwezen in de kosten.

Procesverloop voor het Hof en conclusies van partijen

23

Rekwirant verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen;

te verklaren dat hij door verordening nr. 530/2008 voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden;

de Commissie te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 542594 EUR aan hem, en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en in die van de procedure in eerste aanleg.

24

De Commissie verzoekt het Hof:

de hogere voorziening niet-ontvankelijk te verklaren;

subsidiair, de hogere voorziening ongegrond te verklaren;

meer subsidiair, het beroep tot schadevergoeding te verwerpen, en

rekwirant te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en in die van de procedure in eerste aanleg.

Hogere voorziening

Argumenten van partijen

25

Met zijn eerste middel stelt rekwirant dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 17 tot en met 22 van het bestreden arrest te oordelen dat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie wegens onrechtmatig handelen niet in het geding was omdat de gestelde schade niet reëel en zeker was.

26

Met het eerste onderdeel van dit middel betoogt rekwirant dat het Gerecht in de punten 17 tot en met 19 van het bestreden arrest de omstandigheid of de schade zeker was, heeft verward met het vaststellen van de hoogte ervan.

27

Dat de schade reëel en zeker is, vloeit voort uit het feit dat hij ingevolge verordening nr. 530/2008 diende te stoppen met vissen vóór het normale einde van de vangst. Voorts moet bij de vaststelling van de hoogte van de schade noodzakelijkerwijs worden uitgegaan van een hypothetische situatie, aangezien niet met zekerheid kan worden gezegd hoeveel rekwirant zou hebben kunnen vangen.

28

Met het tweede onderdeel van zijn eerste middel voert rekwirant aan dat hij abnormale en bijzondere schade heeft geleden. Dat de schade abnormaal is, is gelegen in het feit dat de hoogte ervan de helft van de verwachte omzet bedraagt. Verder is de schade bijzonder omdat slechts een aantal leden van de gemeenschap wordt getroffen.

29

De Commissie stelt in de eerste plaats dat het eerste middel niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het bij de beoordeling of sprake is van reële en zekere schade, gaat om een feitelijke beoordeling die niet onder de door het Hof verrichte toetsing in rechte valt.

30

In de tweede plaats meent de Commissie dat het eerste middel ongegrond is.

Beoordeling door het Hof

Ontvankelijkheid

31

Het eerste onderdeel van het eerste middel is ontvankelijk, aangezien rekwirant het Hof verzoekt te beoordelen of het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de kwalificatie van schade waarvan met het oog op de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie is gesteld dat zij reëel en zeker is (zie in die zin arresten Archer Daniels Midland/Commissie, C‑510/06 P, EU:C:2009:166, punt 105, en Commissie/Schneider Electric, C‑440/07 P, EU:C:2009:459, punt 191).

32

Wat dit eerste onderdeel betreft, moet het door de Commissie aangevoerde middel van niet-ontvankelijkheid dus worden afgewezen.

33

Met betrekking tot het tweede onderdeel van het eerste middel moet worden vastgesteld dat het niet voldoet aan de ontvankelijkheidseisen voor de hogere voorziening aangezien rekwirant, door een aantal argumenten aan te voeren om te stellen dat hij abnormale en bijzondere schade heeft geleden, in wezen slechts een nieuw onderzoek van het bij het Gerecht ingediende verzoek beoogt (zie in die zin arresten Interporc/Commissie, C‑41/00 P, EU:C:2003:125, punt 16, en Reynolds Tobacco e.a./Commissie, C‑131/03 P, EU:C:2006:541, punt 50).

34

Derhalve moet dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ten gronde

35

Volgens vaste rechtspraak is voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU vereist dat aan een aantal voorwaarden is voldaan, namelijk de onrechtmatigheid van de aan de instelling van de Unie verweten gedraging, het daadwerkelijk bestaan van schade en een causaal verband tussen de gedraging van de instelling en de gestelde schade (arrest Agraz e.a./Commissie, C‑243/05 P, EU:C:2006:708, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36

De voorwaarde met betrekking tot het daadwerkelijk bestaan van schade vereist dat de schade waarvoor vergoeding wordt gevraagd, reëel en zeker is, hetgeen de verzoeker moet bewijzen (arrest Agraz e.a./Commissie, EU:C:2006:708, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

In het onderhavige geval was het Gerecht in de punten 17 tot en met 19 van het bestreden arrest van oordeel dat de door rekwirant gestelde schade in de vorm van het deel van zijn individueel quotum dat hij door het vanaf 16 juni 2008 geldende verbod op blauwvintonijnvangst niet had kunnen vangen en verkopen, slechts een hypothetische situatie betrof en niet kon worden aangemerkt als reëel en zeker.

38

Meer specifiek heeft het Gerecht geoordeeld dat de quotatoekenning voor rekwirant geen waarborg bood dat hij zijn volledige individuele quotum mocht vangen, aangezien een individueel quotum een theoretische vangstlimiet is en geenszins kan worden uitgesloten dat rekwirant door buiten zijn wil gelegen omstandigheden zijn quotum niet volledig zou hebben benut, ook al had hij kunnen vissen tot en met 30 juni 2008.

39

Vastgesteld moet echter worden dat het Gerecht hierbij blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

40

In het bijzonder heeft Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de voorwaarde dat sprake is van schade, door, zoals uit punt 18 van het bestreden arrest blijkt, zich slechts te baseren op de omstandigheid dat de premisse dat rekwirant het recht had om te vissen en zijn quotum in ieder geval zou hebben opgevist, onjuist is. Dat particulieren op grond van een rechtsregel een recht hebben, heeft immers niets te maken met het daadwerkelijk bestaan van de gestelde schade maar is met het oog op de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie een voorwaarde om te kunnen spreken van een voldoende gekwalificeerde schending van die regel door een instelling van de Unie. Voorts is de afwijzing door het Gerecht van rekwirants stelling dat hij zijn quotum zou hebben opgevist, alleen relevant voor de beoordeling van de omvang van de gestelde schade en niet voor het bestaan van deze schade. Aan de omstandigheid dat de schade zeker is, doet niet af dat de precieze omvang ervan onzeker is (zie in die zin arrest Agraz e.a./Commissie, EU:C:2006:708, punt 36).

41

Het bestreden arrest dient dus te worden vernietigd zonder dat behoeft te worden ingegaan op de overige in hogere voorziening aangevoerde middelen.

Beroep voor het Gerecht

42

Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, tweede volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van het bestreden arrest zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is.

43

In het onderhavige geval is het Hof van oordeel dat het door Giordano bij het Gerecht ingestelde beroep tot schadevergoeding in staat van wijzen is en dus moet worden afgedaan.

44

Zoals in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering is geroepen, moet voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Wanneer het om de onrechtmatigheid van een rechtshandeling gaat, is een van die voorwaarden dat sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt rechten toe te kennen aan particulieren (arrest Commissie/Schneider Electric, EU:C:2009:459, punt 160).

45

In het onderhavige geval heeft Giordano in de eerste plaats betoogd dat de Commissie artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 heeft geschonden door verordening nr. 530/2008 vast te stellen, ofschoon zij geen bewijs had dat het voor 2008 aan onder Franse vlag varende schepen toegekende quotum was overschreden.

46

Dit betoog berust op de premisse dat de Commissie alleen noodmaatregelen kan treffen indien aangetoond wordt dat het toegekende quotum daadwerkelijk is overschreden. Deze premisse is evenwel onjuist. Blijkens artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 kan de Commissie immers over dergelijke maatregelen beslissen zodra „er bewijs is van een, onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten”, zonder dat gewacht hoeft te worden totdat een toegekend quotum is overschreden. Zoals het Hof heeft verklaard in de punten 63 tot en met 65 van het arrest AJD Tuna (EU:C:2011:153), bevatten verschillende punten van de considerans van verordening nr. 530/2008 een aantal niet door Giordano ter discussie gestelde aanwijzingen waaruit genoegzaam kan worden afgeleid dat een dergelijke ernstige bedreiging in het onderhavige geval aanwezig was.

47

In de tweede plaats stelt Giordano dat verordening nr. 530/2008 heeft geleid tot een beperking van zijn werkzaamheden die zich niet verdraagt met zijn recht op het uitoefenen en exploiteren van zijn bedrijf als gegarandeerd door artikel 15 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en zijn eigendomsrecht als gegarandeerd door artikel 17, lid 1, van het Handvest.

48

Dienaangaande moet erop worden gewezen dat het hebben van het recht om te vissen en van een quotum dat door de bevoegde lidstaat voor een bepaald vangstseizoen is toegekend, anders dan Giordano betoogt, niet impliceert dat hem het recht toekomt om dat quotum in ieder geval volledig te mogen benutten.

49

Verder moet erop worden gewezen dat naar het oordeel van het Hof de vrije uitoefening van beroepsactiviteiten geen absolute gelding heeft, maar in relatie tot haar functie in de maatschappij moet worden beschouwd (zie in die zin arrest FIAMM e.a./Raad en Commissie, C‑120/06 P en C‑121/06 P, EU:C:2008:476, punt 183 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Aan de uitoefening van deze vrijheid kunnen dus beperkingen worden gesteld op voorwaarde, volgens artikel 52, lid 1, van het Handvest, dat zij bij wet worden gesteld en dat, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen beantwoorden (zie in die zin arrest Digital Rights Ireland e.a., C‑293/12 en C‑594/12, EU:C:2014:238, punt 38).

50

In casu beantwoordt verordening nr. 530/2008 duidelijk aan een door de Unie nagestreefd doel van algemeen belang, namelijk het doel om er in overeenstemming met artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 voor te zorgen dat geen ernstige bedreiging voor de instandhouding en het herstel van het blauwvintonijnbestand in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee ontstaat. Zoals volgt uit de punten 77 tot en met 85 van het arrest AJD Tuna (EU:C:2011:153), moet voorts worden vastgesteld dat de in verordening nr. 530/2008 opgenomen vangstverboden niet kennelijk ongeschikt zijn voor het bereiken van dat doel van algemeen belang en dus voldoen aan het evenredigheidsbeginsel.

51

In de derde plaats voert Giordano aan dat verordening nr. 530/2008 zich niet verdraagt met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel daar door deze verordening vanaf 16 juni 2008 geen blauwvintonijn meer mocht worden gevangen, terwijl de blauwvintonijnvangst in Frankrijk aanvankelijk was toegestaan tot en met 30 juni 2008.

52

Met name de artikelen 7, lid 1, en 26, lid 4, van verordening nr. 2371/2002 voorzien echter, zoals het Hof reeds heeft verklaard, in de mogelijkheid om maatregelen te nemen ter beëindiging van de vangstseizoenen vóór de normale datum (arrest AJD Tuna EU:C:2011:153, punt 75). Marktdeelnemers van de Gemeenschap die op blauwvintonijn vissen, kunnen zich dus niet beroepen op de rechtszekerheid of de bescherming van gewettigd vertrouwen, aangezien zij kunnen voorzien dat dergelijke maatregelen kunnen worden genomen (zie in die zin arrest AJD Tuna EU:C:2011:153, punt 75).

53

Gelet op het voorgaande heeft Giordano niet aangetoond dat sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt rechten toe te kennen aan particulieren.

54

Aangezien aan een van de voorwaarden voor aansprakelijkheid van de Unie niet is voldaan, moet het beroep ongegrond worden verklaard zonder dat behoeft te worden nagegaan of in het onderhavige geval aan de andere voorwaarden is voldaan.

Kosten

55

Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof over de proceskosten wanneer de hogere voorziening gegrond is en het Hof zelf de zaak afdoet. Volgens artikel 138, lid 2, van dit Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, bepaalt het Hof, indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, het door elk van hen te dragen deel van de proceskosten.

56

Aangezien de hogere voorziening van Giordano gegrond is bevonden maar zijn beroep tot schadevergoeding wordt verworpen, dragen Giordano en de Commissie elk hun eigen kosten.

 

Het Hof (Grote kamer) verklaart:

 

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Giordano/Commissie (T‑114/11, EU:T:2012:585) wordt vernietigd.

 

2)

Het door Jean‑François Giordano in zaak T‑114/11 ingestelde beroep tot schadevergoeding wordt verworpen.

 

3)

Jean‑François Giordano en de Europese Commissie dragen elk hun eigen kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top