EUR-Lex El acceso al Derecho de la Unión Europea

Volver a la página principal de EUR-Lex

Este documento es un extracto de la web EUR-Lex

Documento 52020AR5859

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Toereikende minimumlonen in de Europese Unie

COR 2020/05859

PB C 175 van 7.5.2021, p. 89/95 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/89


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Toereikende minimumlonen in de Europese Unie

(2021/C 175/08)

Rapporteur:

Peter KAISER (AT/PSE), minister-president van Karinthië

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie

COM(2020) 682 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 21

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Minimumlonen worden als toereikend beschouwd als ze billijk zijn in verhouding tot de loonverdeling in het land en een waardige levensstandaard waarborgen. De toereikendheid van de wettelijke minimumlonen wordt bepaald door de nationale sociaal-economische omstandigheden, met inbegrip van de groei van de werkgelegenheid, het concurrentievermogen en regionale en sectorale ontwikkelingen. De toereikendheid ervan moet ten minste worden beoordeeld in verhouding tot de koopkracht, de ontwikkelingen van de productiviteit, het brutoloon, de loonverdeling en de groei. Internationaal vaak gebruikte indicatoren — zoals 60 % van het mediane brutoloon en 50 % van het gemiddelde brutoloon — kunnen worden gebruikt om de toereikendheid van de minimumlonen in verhouding tot de brutolonen te beoordelen.

Minimumlonen worden als toereikend beschouwd als ze billijk zijn in verhouding tot de loonverdeling in het land en een waardige levensstandaard waarborgen. De toereikendheid van de wettelijke minimumlonen wordt bepaald door de nationale sociaal-economische omstandigheden, met inbegrip van de groei van de werkgelegenheid, het concurrentievermogen en regionale en sectorale ontwikkelingen. De toereikendheid ervan moet ten minste worden beoordeeld in verhouding tot de koopkracht, de ontwikkelingen van de productiviteit, het brutoloon, de loonverdeling en de groei. De internationaal erkende indicatoren van 60 % van het mediane brutoloon en 50 % van het gemiddelde brutoloon worden als richtsnoer gebruikt om de toereikendheid van de minimumlonen in verhouding tot de brutolonen te beoordelen.

Motivering

Tijdens het raadplegingsproces is gebleken dat de genoemde indicatoren richtwaarden zijn waarin iedereen zich kan vinden.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 3, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

“collectieve onderhandelingen”: alle onderhandelingen tussen een werkgever, een groep werkgevers of een of meer werkgeversorganisaties enerzijds en een of meer werknemersorganisaties anderzijds, om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden vast te stellen; en/of de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers te regelen; en/of de betrekkingen tussen werkgevers of hun organisaties en een werknemersorganisatie of werknemersorganisaties te regelen;

“collectieve onderhandelingen”: alle onderhandelingen tussen een werkgever, een groep werkgevers of een of meer werkgeversorganisaties enerzijds en een of meer vakbonden anderzijds, om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden vast te stellen; en/of de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers te regelen, en/of de betrekkingen tussen werkgevers of hun organisaties en vakbonden te regelen;

Motivering

Volgens de sociale wetgeving van de EU en de verplichtingen van de EU uit hoofde van het internationaal recht zijn vakbonden de partners van de sociale dialoog bij collectieve onderhandelingen. Ondernemingsraden bijvoorbeeld beschikken niet over voldoende institutionele legitimiteit.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 4, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Lidstaten waar de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen minder dan 70 % van de werknemers in de zin van artikel 2 bedraagt, voorzien bovendien in een kader om de voorwaarden voor collectieve onderhandelingen te creëren — hetzij bij wet na raadpleging van de sociale partners, hetzij in het kader van een overeenkomst met hen — en stellen een actieplan op ter bevordering van collectieve onderhandelingen. Het actieplan wordt openbaar gemaakt en ter kennis van de Europese Commissie gesteld.

Lidstaten waar de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen minder dan 70 % van de werknemers in de zin van artikel 2 bedraagt, voorzien bovendien in een kader om de voorwaarden voor collectieve onderhandelingen te creëren — hetzij bij wet na raadpleging van de sociale partners, hetzij in het kader van een overeenkomst met hen — en stellen een actieplan op ter bevordering van collectieve onderhandelingen en om de capaciteit van de sociale partners op te bouwen en uit te breiden . Het actieplan wordt openbaar gemaakt en ter kennis van de Europese Commissie gesteld.

Motivering

Ten behoeve van de samenhang met artikel 4, lid 1.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 5, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Met het oog op waardige arbeids- en levensomstandigheden, sociale cohesie en opwaartse convergentie nemen lidstaten met wettelijke minimumlonen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vaststelling en de aanpassing van de wettelijke minimumlonen gebaseerd zijn op criteria ter bevordering van de toereikendheid. De lidstaten stellen die criteria vast overeenkomstig hun nationale praktijken, hetzij in relevante nationale wetgeving, hetzij in besluiten van de bevoegde instanties, hetzij in tripartiete overeenkomsten. De criteria worden op duurzame en duidelijke wijze vastgesteld.

Met het oog op waardige arbeids- en levensomstandigheden, sociale en territoriale cohesie en opwaartse convergentie nemen lidstaten met wettelijke minimumlonen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vaststelling en de aanpassing van de wettelijke minimumlonen gebaseerd zijn op criteria ter bevordering van de toereikendheid. Die criteria worden op het niveau van de lidstaten vastgesteld overeenkomstig de praktijken in die lidstaten , hetzij in relevante wetgeving, hetzij in besluiten van de bevoegde instanties, hetzij in tripartiete overeenkomsten. De criteria worden op duidelijke wijze vastgesteld en zijn voorzien van een tijdschema .

Motivering

Om de territoriale dimensie te benadrukken.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 5, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in lid 1 bedoelde nationale criteria omvatten ten minste de volgende elementen:

De in lid 1 bedoelde nationale criteria moeten ten minste de volgende elementen omvatten :

a)

de koopkracht van de wettelijke minimumlonen, rekening houdend met de kosten voor levensonderhoud en de bijdrage van belastingen en sociale uitkeringen ;

a)

de koopkracht van de wettelijke minimumlonen, rekening houdend met de kosten voor levensonderhoud in het kader van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (HICP) overeenkomstig Verordening (EU) 2016/792 ;

b)

het algemene niveau van de brutolonen en de verdeling ervan;

b)

het algemene niveau van de brutolonen en de verdeling ervan per sector en per NUTS 2-regio ;

c)

het groeipercentage van de brutolonen;

c)

het groeipercentage van de brutolonen.

d)

de ontwikkelingen van de arbeidsproductiviteit .

 

Motivering

De bijdrage van belastingen en sociale uitkeringen alsook arbeidsproductiviteit zijn doorgaans ondernemingsspecifieke parameters, die zich niet lenen voor een beoordeling van de toereikendheid van minimumlonen.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 5, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten gebruiken indicatieve referentiewaarden — zoals die welke gewoonlijk internationaal worden gebruikt — als basis voor hun beoordeling van de toereikendheid van de wettelijke minimumlonen in verhouding tot het algemene niveau van de brutolonen .

De lidstaten blijven bevoegd voor de vaststelling van de hoogte van de wettelijke minimumlonen. Hoe dan ook zorgen de lidstaten ervoor dat de wettelijke minimumlonen toereikend zijn en dat er een jaarlijks te controleren convergentieproces op gang wordt gebracht om zo snel mogelijk een ondergrens van minimum 60 % van het nationale mediane voltijds brutoloon en 50 % van het nationale gemiddelde voltijds brutoloon te bereiken.

Motivering

Ten behoeve van de samenhang met wijzigingsvoorstel 1, dat betrekking heeft op overweging 21.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 6, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten kunnen verschillende wettelijke minimumlonen toestaan voor specifieke groepen werknemers . De lidstaten beperken deze variaties tot een minimum en zorgen ervoor dat elke variatie niet-discriminerend, evenredig en — indien relevant — in de tijd beperkt is, alsmede objectief en redelijkerwijze gerechtvaardigd door een legitiem doel.

De lidstaten zorgen ervoor dat er geen categorieën werknemers zijn die worden uitgesloten van de bescherming die gegarandeerd wordt door hun wettelijke minimumlonen.

Motivering

Er mogen geen stimulansen zijn voor subminimumniveaus van het wettelijke minimumloon voor specifieke groepen werknemers.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 6, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten kunnen bij wet inhoudingen toestaan die de beloning van werknemers verlagen tot onder het wettelijk minimumloon. De lidstaten zorgen ervoor dat deze inhoudingen op de wettelijke minimumlonen noodzakelijk, objectief gerechtvaardigd en evenredig zijn.

De lidstaten kunnen bij wet inhoudingen toestaan  — door het verstrekken van sociale voorzieningen of giften in natura — die de beloning van werknemers verlagen tot onder het wettelijk minimumloon. De lidstaten zorgen ervoor dat deze inhoudingen op de wettelijke minimumlonen noodzakelijk, objectief gerechtvaardigd en evenredig zijn. Ook zorgen de lidstaten ervoor dat fooien, overuren en andere extra betalingen niet bij de berekening van de wettelijke minimumlonen worden meegenomen en dat ze in aanvulling hierop worden betaald.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Overheidsopdrachten

Overeenkomstig Richtlijn 2014/24/EU, Richtlijn 2014/25/EU en Richtlijn 2014/23/EU nemen de lidstaten passende maatregelen om ervoor te zorgen dat ondernemers bij de uitvoering van overheidsopdrachten of concessieovereenkomsten zich houden aan de lonen die zijn vastgesteld in collectieve arbeidsovereenkomsten voor de betrokken sector en het betrokken geografische gebied, en aan de wettelijke minimumlonen — waar wettelijke minimumlonen bestaan.

Overheidsopdrachten

Overeenkomstig Richtlijn 2014/24/EU, Richtlijn 2014/25/EU en Richtlijn 2014/23/EU nemen de lidstaten passende maatregelen om ervoor te zorgen dat ondernemers bij de uitvoering van overheidsopdrachten of concessieovereenkomsten zich houden aan salaris- en andere arbeidsvoorwaarden die zijn vastgesteld in collectieve arbeidsovereenkomsten voor de betrokken sector en het betrokken geografische gebied, en aan de wettelijke minimumlonen — waar wettelijke minimumlonen bestaan  — en dat zij het recht op collectieve onderhandelingen eerbiedigen . De lidstaten zorgen er eveneens voor dat ondernemers, als voorwaarde voor de gunning van overheidsopdrachten, zich houden aan de bij wet en/of collectieve overeenkomsten bepaalde lonen en andere arbeidsvoorwaarden en dat zij het recht op collectieve onderhandelingen en op erkenning van en onderhandelen met vakbonden eerbiedigen.

Motivering

Spreekt voor zich.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

juicht het toe dat de Commissie ten aanzien van het minimumloon van koers is veranderd door toereikende minimumlonen te beschouwen als een grondrecht en als een essentiële voorwaarde voor een sociale, rechtvaardige en duurzame markteconomie waarop de Europese interne markt is gebaseerd. De economische, sociale en maatschappelijke kosten van loondumping en de loonkloof in de Europese Unie zijn veel hoger dan eventuele bedrijfswinsten op korte termijn.

2.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat er met het Commissievoorstel een Europees kader voor de versterking van de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen en voor eerlijke en toereikende minimumlonen kan worden gecreëerd dat er met name toe dient om armoede onder werkenden te bestrijden. Het CvdR onderstreept het in het Commissievoorstel geformuleerde streven om een kader voor adequatere minimumlonen en voor een betere toegang van werknemers tot gegarandeerde minimumlonen te creëren dat rekening houdt met de specifieke kenmerken van de nationale systemen, de vrijheid van collectieve onderhandelingen en de contractuele autonomie van de sociale partners. In overeenstemming met waar het CvdR eerder om heeft gevraagd, is het Commissievoorstel geen one-size-fits-all-oplossing. Het is gebaseerd op het volgende, door het CvdR verwoorde uitgangspunt: “Goed werkende collectieve onderhandelingen en uitgebreide collectieve arbeidsovereenkomsten vormen de belangrijkste methode om tot billijke lonen te komen en andere arbeidsvoorwaarden af te spreken. Werknemers en werkgevers kennen hun eigen sector en regio immers het best.” (1)

3.

Op 21 januari 2021, die als uiterste datum gold, hadden drie van de twintig nationale parlementen die zich over het Commissievoorstel hebben gebogen, gemotiveerde adviezen in het kader van het subsidiariteitscontrolemechanisme ingediend.

4.

Het CvdR is van mening dat het Commissievoorstel past bij het Europese streven om de sociale en territoriale samenhang te vergroten en concurrentievervalsing te vermijden (artikel 3 VEU) en dat ermee wordt voortgebouwd op de Europese pijler van sociale rechten (beginsel 6) (2), alsook op het Handvest van de grondrechten (artikel 31), het Europees Sociaal Handvest (artikel 4) en IAO-verdrag nr. 131. Dit is vooral belangrijk voor regio’s waar verschillen in minimumlonen in de EU leiden tot onevenwichtige migratiestromen binnen de EU, waardoor de plaatselijke gemeenschap kan worden gedestabiliseerd en de demografische situatie in de regio van herkomst ongunstig kan worden beïnvloed.

5.

“Opwaartse convergentie” van de minimumlonen is ook noodzakelijk in het licht van de constatering dat lage lonen nog altijd een kenmerk van de arbeidsmarkt van de Europese Unie zijn. Naar schatting heeft een op de zes werknemers een laag loon. De laatste jaren hebben lage lonen in veel lidstaten geen gelijke tred gehouden met de andere lonen, waardoor de loonongelijkheid alleen maar groter is geworden. Het aantal met armoede bedreigde werknemers is gestegen van 8,3 % in 2010 naar 9,3 % in 2018. Daarnaast heeft ook de uitbraak van COVID-19 een negatief effect gehad op de lonen van werknemers, met name werknemers met de laagste lonen, zoals in de schoonmaaksector, de detailhandel en in de gezondheids-, de langdurige en de residentiële zorg. Dit zijn sectoren die geheel of gedeeltelijk onder de bevoegdheid van lokale en regionale overheden vallen. In een Eurofound-enquête van 2020 geeft bijna 40 % van de respondenten uit de EU aan dat hun financiële situatie ten opzichte van die van vóór de pandemie is verslechterd, en bijna de helft (47 %, in april 2020) dat hun huishouden moeite heeft om rond te komen. Bovendien maken vrouwen in de EU 59 % van de minimumloners uit, terwijl zij maar 48 % van de werknemers in het algemeen vertegenwoordigen. Dit draagt bij tot de genderloonkloof en de genderpensioenkloof en tot armoede onder werkende vrouwen (3). Opwaartse convergentie zou dus helpen om de armoede onder werkenden en de loon- en pensioenkloven tussen mannen en vrouwen te verminderen.

6.

Het CvdR is van oordeel dat de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag artikel 153 VWEU overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-268/06 Impact, 2008) geen directe inmenging in de vastlegging van de beloningen binnen de Europese Unie toelaat. Het Commissievoorstel kan slechts zorgen voor doelstellingen in het kader van een proces dat ten volle rekening moet houden met de bestaande nationale wetgeving inzake minimumlonen en de rol van de sociale partners.

7.

Het CvdR wijst de Commissie erop dat de bestrijding van armoede onder werkenden een meersporenaanpak vereist. Uit de analyse van de Commissie zelf blijkt dat de bestrijding van armoede onder werkenden een complexe uitdaging is, waarbij ook andere factoren, zoals het belastingstelsel, opleidingsmaatregelen, de hoogte van de sociale uitkeringen en het werkgelegenheidsbeleid alsook de monitoring van het positieve recht, een cruciale rol spelen. Dit zijn gebieden die in de eerste plaats onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. De slaagkans van een Europees proces voor toereikende minimumlonen hangt dan ook in hoge mate af van de bereidheid van de lidstaten om deze parameters zelf aan te passen.

8.

Voordat de Commissie haar voorstel heeft ingediend, heeft ze overeenkomstig artikel 154 VWEU de sociale partners in twee fasen geraadpleegd over mogelijke EU-maatregelen op het gebied van minimumlonen. In de eerste fase, tussen 14 januari en 25 februari 2020, heeft de Commissie de sociale partners geraadpleegd over de noodzaak van een initiatief inzake minimumlonen en de mogelijke opzet ervan. In de tweede fase, tussen 3 juni en 4 september 2020, heeft de Commissie de sociale partners geraadpleegd over de inhoud en het rechtsinstrument van het beoogde voorstel. In het richtlijnvoorstel is rekening gehouden met de bijdragen van de partijen, met name wat betreft de autonomie van de sociale partners bij collectieve onderhandelingen. Het is dan ook zeer belangrijk dat de Commissie de toekomstige capaciteitsopbouw en de autonomie van de sociale partners op Europees en nationaal niveau ondersteunt, aangezien de wetgeving geen sterke sociale partners garandeert. De standpunten van het publiek werden ook verzameld via de antwoorden op de Standard Eurobarometer 92 (najaar 2019), die vragen bevatte over de prioriteiten van de Europese Unie (waaronder het minimumloon).

9.

Een waardig loon behelst meer dan alleen maar het uitroeien van extreme armoede. Het moet garanderen dat mensen zich een elementaire levensstijl kunnen veroorloven en aan het sociale en culturele leven kunnen deelnemen. Het is contextspecifiek en moet ervoor zorgen dat mensen niet in armoede hoeven te leven en dat ze in hun basisbehoeften kunnen voorzien.

10.

Het CvdR wijst erop dat op grond van artikel 153, lid 1, onder b), VWEU en met volledige eerbiediging van artikel 153, lid 5, reeds een aantal richtlijnen is aangenomen die bepalingen inzake de beloning bevatten (4).

11.

In gevallen waarin minimumlonen per sector worden vastgesteld, dient het beginsel van gelijke beloning voor gelijkwaardig werk in acht te worden genomen.

12.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de ontwerprichtlijn niet voorziet in sociale minimumharmonisatie. Het voorstel van de Commissie lijkt te voorzien in vrijwaring van het beschermingsniveau (non-regressie) voor het geval dat het in de lidstaten bestaande beschermingsniveau hoger is dan wat in de voorgestelde richtlijn wordt gewaarborgd (artikel 16).

13.

Het CvdR erkent dat hoofdstuk II van de door de Commissie voorgestelde richtlijn, dat betrekking heeft op wettelijke minimumlonen, niet van toepassing is op lidstaten waarin minimumlonen in collectieve arbeidsovereenkomsten zijn vastgelegd.

14.

De Europese meerwaarde van het Commissievoorstel schuilt er volgens het CvdR in dat het een basis biedt om in samenspraak met de lidstaten een opwaartse convergentie van de minimumlonen in gang te zetten.

15.

Het vraagstuk van toereikende minimumlonen heeft een sterk regionale dimensie, maar deze komt in het Commissievoorstel onvoldoende tot uitdrukking. De regionale dimensie vloeit voort uit het bestaan van regionale collectieve arbeidsovereenkomsten, uit de sterke wisselwerking tussen het minimumloon en de sociale en territoriale samenhang, en uit het feit dat regionale overheden als werkgever de eindverantwoordelijkheid dragen voor de loonvorming naargelang van de lokale en regionale omstandigheden.

16.

De aandacht zij gevestigd op de studie “Fair Minimum Wages — The Local and Regional Perspective” (5), die in opdracht van het CvdR is verricht. Vooral belangrijk hierin is de conclusie dat een algemene invoering van regionale minimumlonen om diverse redenen niet kan worden ondersteund, onder meer omdat de vaststelling van minimumlonen op grond van de institutionele kaders, bevoegdheden en tradities in de eerste plaats een zaak is van het nationale niveau, maar dat er tegelijkertijd wel mogelijkheden voor lokale en regionale overheden bestaan om een rol te spelen bij de handhaving, bevordering en monitoring van minimumlonen.

17.

Het CvdR wijst er met bezorgdheid op dat er tussen stedelijke en landelijke gebieden aanzienlijke verschillen bestaan in het aantal mensen dat rond moet zien te komen met een minimumloon. Om werk te maken van het streven naar toereikendere minimumlonen moeten er innovatieve benaderingen worden gevonden om lokale en regionale overheden te helpen de beschikking te krijgen over de nodige budgettaire middelen, die door de COVID-19-pandemie ernstig zijn aangetast.

18.

De bepaling inzake het opstellen van nationale actieplannen ter bevordering van collectieve onderhandelingen in lidstaten (artikel 4, lid 2) had concreter kunnen worden gemaakt door mogelijke aspecten van dergelijke actieplannen te noemen.

19.

Principieel is het de vraag of het aan de richtlijn ten grondslag liggende begrip “werknemer” op EU-niveau moet worden hervormd. De verwijzing naar jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie uit 1986 (zaak Lawrie Blum) houdt in ieder geval geen rekening met het ontstaan van nieuwe arbeidsvormen, met name precaire vormen van arbeid in het kader van de platformeconomie.

20.

Wat overheidsopdrachten betreft, herinnert het CvdR aan het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-115/14 (van 17 november 2015) op grond waarvan inschrijvers krachtens het EU-recht niet kunnen worden uitgesloten van deelname aan aanbestedingsprocedures wanneer zij weigeren het betrokken personeel het minimumloon te betalen (6).

21.

In de voorgestelde richtlijn komt niet expliciet aan de orde dat het toezicht op de omzetting ervan zou kunnen worden gekoppeld aan het proces van het Europees Semester, bijvoorbeeld door het sociale scorebord aan te passen. Het CvdR staat kritisch tegenover een dergelijke optie zolang het Europees Semester in het algemeen geen ingrijpende hervorming ondergaat in de richting van meer transparantie, democratisering (inspraak van het Europees Parlement) en deelname van decentrale overheden en sociale partners in het kader van een partnerschapsaanpak.

22.

Het proces van convergentie naar eerlijkere minimumlonen zou gepaard moet gaan met een Commissievoorstel voor maatregelen inzake loontransparantie, die onder meer ook een belangrijk middel is om de genderloonkloof te dichten en discriminerende praktijken op grond van ras, levensovertuiging, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid te voorkomen (7).

Brussel, 19 maart 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Zie paragraaf 31 van het advies van het Europees Comité van de Regio’s over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (rapporteur Anne Karjalainen) (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 42).

(2)  6. Loon: Werknemers hebben recht op een billijk loon waarmee zij een fatsoenlijke levensstandaard kunnen genieten. Het beginsel bepaalt ook dat voor toereikende minimumlonen moet worden gezorgd, die voorzien in de behoeften van de werknemer en zijn of haar gezin in het licht van de nationale economische en sociale omstandigheden, maar waarbij tegelijkertijd de toegang tot werk en de prikkel om werk te zoeken worden gewaarborgd. Armoede onder werkenden wordt voorkomen.

Lonen worden op een transparante en voorspelbare manier vastgesteld, volgens nationale gebruiken en met inachtneming van de autonomie van de sociale partners.

(3)  Eurofound (2017), In-work poverty in the EU, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

(4)  Zie onder andere 1) Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23); 2) Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283 van 28.10.2008, blz. 36), en 3) Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79).

(5)  https://op.europa.eu/nl/publication-detail/-/publication/6f084eaa-879e-11eb-ac4c-01aa75ed71a1

(6)  Wettelijke regelingen van een lidstaat op grond waarvan inschrijvers en hun onderaannemers zich ertoe moeten verbinden om het voor de uitvoering van de overheidsopdracht ingezette personeel een minimumloon te betalen werden verenigbaar met het EU-recht geacht.

(7)  Zie paragraaf 32 van het advies van het Europees Comité van de Regio’s over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (rapporteur Anne Karjalainen) (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 42).


Arriba