NAT/843
“Fit for 55”: het EU-klimaatstreefdoel voor 2030
bereiken op weg naar klimaatneutraliteit
ADVIES
Afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — “Fit for 55”: het EU-klimaatstreefdoel voor 2030 bereiken op weg naar klimaatneutraliteit
[COM(2021) 550 final]
Rapporteurs: Cillian LOHAN en Stefano MALLIA
|
Raadpleging
|
Europese Commissie, 13/09/2021
|
|
Rechtsgrondslag
|
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
|
|
|
|
|
Bevoegde afdeling
|
Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu
|
|
Goedkeuring door de afdeling
|
09/02/2022
|
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering
|
DD/MM/YYYY
|
|
Zitting nr.
|
…
|
|
Stemuitslag
(voor/tegen/onthoudingen)
|
…/…/…
|
1.Conclusies en aanbevelingen
1.1Bij de transitie naar een klimaatneutrale samenleving moeten we een model kiezen dat leidt tot een bloeiende economie. Als we willen dat de EU een voortrekkersrol speelt en dat de rest van de wereld haar voorbeeld volgt, moeten we ernaar streven het meest succesvolle model vorm te geven — een model dat rechtvaardig en duurzaam is vanuit economisch, sociaal en milieuoogpunt. Met een model dat niet leidt tot groei op basis van duurzame ontwikkeling zouden we ons internationaal alleen maar isoleren en de weg vrijmaken voor andere mondiale concurrenten om het voortouw te nemen. De klimaatdiplomatie van de EU zal een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van de Europese aanpak en het waarborgen van eerlijke mededinging tussen de EU en concurrerende continenten.
1.2Sectoren, regio’s, gemeenschappen en individuele personen in heel Europa zullen niet allemaal evenveel baat hebben bij het verwezenlijken van de herziene doelstellingen voor 2030, zoals voorgesteld in het “Fit for 55”-pakket. Om aan die bezorgdheid tegemoet te komen, beveelt het EESC de Europese Commissie aan om de gevolgen van de transitie voor de werkgelegenheid en de vaardigheden in de verschillende landen, regio’s en sectoren, met inbegrip van de gevolgen voor onderaannemers en degenen die verderop in de waardeketen actief zijn, nauwkeurig in kaart te brengen en te analyseren. Aangezien er geen uniforme aanpak bestaat, moeten de maatregelen ter bevordering van de transitie op maat worden gesneden, rekening houdend met de verschillende omstandigheden in Europa, de noodzaak van een gelijk speelveld en de uiteenlopende uitgangspunten van de lidstaten.
1.3De EU-instellingen moeten aanvullende voorstellen uitwerken voor het mobiliseren van aanzienlijke publieke en private investeringen op Europees en nationaal niveau ter ondersteuning van de transitie in sectoren en regio’s die ingrijpend moeten worden veranderd om hun broeikasgasemissies terug te dringen. In dit verband is het EESC er vast van overtuigd dat de omvang en het toepassingsgebied van het Fonds voor een rechtvaardige transitie aanzienlijk moeten worden uitgebreid om de uitdagingen waarom het hier gaat, het hoofd te kunnen bieden.
1.4Het EESC verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten een nieuw governancekader voor te stellen om op veranderingen in verband met de groene transitie in de arbeidswereld te anticiperen en deze in goede banen te leiden. De lidstaten zouden ook moeten worden aangemoedigd tot de oprichting van tripartiete commissies voor een rechtvaardige transitie, zodat regionale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties een bijdrage kunnen leveren aan de uitvoering van de nationale en regionale plannen voor een rechtvaardige transitie.
1.5Het EESC is van mening dat de EU moet streven naar klimaatneutraliteit (een netto-nuluitstoot van broeikasgassen) en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de continuïteit van de energievoorziening moet waarborgen tegen een voor bedrijven en burgers betaalbare prijs. Het waarborgen van het Europese concurrentievermogen moet hand in hand gaan met de garantie dat de concurrenten van de EU aan de hoogste milieu- en sociale normen voldoen. Een betere bescherming tegen koolstoflekkage bij invoer uit derde landen is essentieel om de milieu-integriteit en de maatschappelijke aanvaarding van het EU-klimaatbeleid te waarborgen.
1.6Het regelgevingskader van de EU moet zo worden opgezet dat de meest concurrerende bedrijven de komende decennia de weg bereiden voor duurzame en koolstofarme bedrijfsmodellen. Het EESC is er daarom stellig van mening dat regelgeving het pad moet effenen voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de marktintroductie daarvan, met inbegrip van maatregelen aan de vraagzijde om leidende markten te creëren en de consumptie van koolstofarme producten te stimuleren. Alle in het kader van “Fit for 55” ingediende wetgevingsvoorstellen moeten ook aan een concurrentievermogenstest overeenkomstig de SDG-beginselen worden onderworpen, zodat duidelijk wordt wat de gevolgen daarvan voor het bedrijfsleven zijn.
1.7Het EESC is er vast van overtuigd dat specifieke aandacht moet worden besteed aan de economische sectoren waarin micro-, kleine en middelgrote ondernemingen sterk vertegenwoordigd zijn. Micro-, kleine en middelgrote ondernemingen hebben het potentieel om de innovatie op het gebied van producten en oplossingen voor het koolstofarm maken van de Europese economie te versnellen.
1.8Gezien het nauwe verband tussen de klimaatcrisis en de biodiversiteitscrisis is er dringend behoefte aan een samenhangend beleid. Vermindering van het energie- en materiaalverbruik in het kader van de circulaire economie zal een aanvulling vormen op nieuwe technologieën. Het “Fit for 55”-pakket moet worden weerspiegeld in sectorale strategieën en financieringsmodellen; zo moet er bijvoorbeeld voor worden gezorgd dat grondeigenaren/grondbeheerders/landbouwers worden gecompenseerd voor de natuurlijke koolstofopslag in de bodem en dat milieuschadelijke subsidies worden afgeschaft.
1.9Bovenal is het belangrijk om op duidelijke en eerlijke wijze te communiceren over de kosten en baten van de drastische en alomvattende maatregelen die nodig zijn om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Deze veranderingen zullen gevolgen hebben voor alle sectoren en regio’s en de voordelen zullen wellicht niet onmiddellijk merkbaar zijn. Om zeker te zijn van een breed draagvlak is een ongekend niveau van begrip en betrokkenheid van alle leden van de samenleving vereist.
2.Motivering en structuur van dit advies
2.1In dit advies zet het EESC zijn algemene standpunt over het door de Commissie op 14 december voorgestelde “Fit for 55”-pakket uiteen. Het Comité benadrukt dat met het pakket een sociaal rechtvaardige, concurrerende en groene transitie moet worden bewerkstelligd. Het EESC zal specifieke adviezen uitbrengen over alle relevante wetgevingsvoorstellen van het pakket.
2.2Het EESC dringt erop aan dat het “Fit for 55”-pakket wordt gekoppeld aan de Agenda 2030 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, die het EESC in eerdere adviezen heeft gesteund. De SDG’s zijn vooral nuttig omdat ze een mondiaal karakter hebben en niet alleen betrekking hebben op de dringende klimaatkwestie die aan het pakket van de Commissie ten grondslag ligt, maar ook op andere doelstellingen die noodzakelijk zijn voor economische en sociale duurzaamheid en die moeten worden verwezenlijkt om het pakket te doen slagen. Onderstaand advies is dan ook op gesteld aan de hand van de drie hoofddoelstellingen van de SDG’s van de VN.
3.Kernbeginselen — Specifieke opmerkingen van het EESC over het Commissiedocument
Een sociaal rechtvaardige transitie
3.1In zijn resolutie over de Conferentie over de toekomst van Europa stelde het EESC “een nieuw verhaal voor Europa voor dat Europa’s verre en recente verleden verbindt met het heden en een toekomstvisie schetst die is gebaseerd op grensoverschrijdende samenwerking, de banden tussen de Europese volkeren versterkt en geworteld is in de waarden solidariteit, sociale rechtvaardigheid, intergenerationele samenwerking, gendergelijkheid, duurzame welvaart en een eerlijke groene en digitale transitie. Grotere publieke steun voor deze waarden is onmisbaar om onze groei- en governancemodellen te verduurzamen, een rechtvaardige samenleving tot stand te brengen en maatschappelijke organisaties centraal te stellen in wederopbouw en herstel”. Het EESC is ervan overtuigd dat een goed doordachte uitvoering van het “Fit for 55”-pakket ertoe zal bijdragen dat dit nieuwe verhaal werkelijkheid wordt.
3.2Het EESC heeft er ook op gewezen dat de nadruk moet worden gelegd op een eerlijk en duurzaam herstel van de COVID-19-crisis waarmee de weg wordt vrijgemaakt voor een inclusievere samenleving, langdurig concurrentievermogen en een klimaat van samenwerking en waarin ten volle rekening wordt gehouden met de onderling verweven sociale, economische, democratische, demografische en klimaatcrises in de EU-lidstaten, met de noodzakelijke groene en digitale transitie en met de structurele veranderingen op langere termijn die door de pandemie in gang zijn gezet. Het uiteindelijke doel van de EU moet het versterken van haar sociaal markteconomisch model zijn, waarbij een duurzame en concurrerende economie hand in hand gaat met een goed ontwikkeld sociaal beleid. In lijn hiermee is de verwezenlijking van de Europese Green Deal, die het EESC van meet af aan heeft toegejuicht, de koers die moet worden gevolgd. De Green Deal is de nieuwe Europese groeistrategie, die welvaart, duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid centraal stelt. Het in goede banen leiden van een rechtvaardige transitie naar een klimaatneutrale manier van leven en het bevorderen van hoogwaardige werkgelegenheid, duurzaam ondernemerschap en innovatie, waaronder de circulaire en sociale economie, zijn essentieel voor een welvarend Europa.
3.3Het “Fit for 55”-pakket is een springplank naar een koolstofvrije Europese economie tegen 2050. Voor een dergelijke transitie moeten onze manier van leven en werken en ons gedrag grondig worden heroverwogen. Aangezien er geen uniforme aanpak bestaat, moeten de maatregelen ter bevordering van de transitie op maat worden gesneden, rekening houdend met de verschillende omstandigheden in Europa, de noodzaak van een gelijk speelveld en de uiteenlopende uitgangspunten van de lidstaten.
3.4Niet alle sectoren, regio’s, gemeenschappen en individuele personen in Europa zullen evenveel baat hebben bij het verwezenlijken van de herziene doelstellingen voor 2030, zoals voorgesteld in het “Fit for 55”-pakket. Het lijdt geen twijfel dat de snelle omschakeling naar een koolstofarme economie enorme uitdagingen met zich mee zal brengen voor burgers, werknemers, bedrijven en regio’s, met name voor die welke het meest afhankelijk zijn van koolstofintensieve sectoren en industrieën. Er zij ook op gewezen dat de lidstaten in de periferie ook voor aanzienlijke uitdagingen staan waar het gaat om de transitie naar een koolstofvrije economie. Als deze uitdagingen niet doortastend genoeg worden aangepakt, kan dit leiden tot grotere ongelijkheid en tot grootschalige herstructurering, werkloosheid en de-industrialisatie van hele gebieden, regio’s en streken. Dit kan op zijn beurt resulteren in een gebrek aan maatschappelijk draagvlak en tot politieke weerstand bij de EU-burgers tegen de agenda van de Europese Green Deal.
3.5Om aan die bezorgdheid tegemoet te komen, roept het EESC de Europese Commissie op om aanvullende beleidsmaatregelen voor te stellen om de sociale en arbeidsdimensie van de Europese Green Deal te versterken. Op dit moment zijn de wetgevingsvoorstellen van de Commissie weliswaar opgesteld met de ambitie om de klimaatdoelstelling voor 2030 te halen — wat absoluut noodzakelijk is — maar ze volstaan niet om een rechtvaardige transitie voor Europese werknemers en huishoudens met lage inkomens te waarborgen. Om maatschappelijk aanvaardbaar te zijn, moet de in het pakket voorgestelde klimaatambitie gepaard gaan met een gelijkwaardige sociale ambitie, in overeenstemming met de recente Verklaring van Porto van de Raad van de Europese Unie, de Europese pijler van sociale rechten en de IAO-richtsnoeren voor een rechtvaardige overgang.
3.6Om de sociale dimensie van het pakket te versterken, roept het EESC de EU-instellingen concreet op om:
3.6.1de gevolgen van de transitie voor de werkgelegenheid en de vaardigheden in de verschillende landen, regio’s en sectoren, met inbegrip van de gevolgen voor onderaannemers en degenen die verderop in de waardeketen actief zijn, nauwkeurig in kaart te brengen en te analyseren. Ook moet een analyse worden gemaakt van de gevolgen voor de overheidsfinanciën, de handelsstromen en de consumenten. Daarmee zouden de algemene conclusies van eerdere effectbeoordelingen van de Commissie worden aangevuld en zou de noodzakelijke kennis worden geleverd om een adequaat werkgelegenheids-, sociaal en territoriaal beleid te ontwikkelen;
3.6.2aanvullende voorstellen uit te werken voor het mobiliseren van aanzienlijke publieke en private investeringen op Europees en nationaal niveau ter ondersteuning van de transitie in sectoren en regio’s die ingrijpend moeten worden veranderd om hun broeikasgasemissies terug te dringen. Bij het bepleiten van dergelijke investeringen moet ook rekening worden gehouden met lidstaten met ongunstige schaalvoordelen, connectiviteitsuitdagingen en een laag emissiereductiepotentieel. Daartoe moeten de omvang en het toepassingsgebied van het Fonds voor een rechtvaardige transitie aanzienlijk worden uitgebreid om de uitdaging waarom het hier gaat, het hoofd te kunnen bieden;
3.6.3ervoor te zorgen dat de nationale energie- en klimaatplannen strategieën voor een rechtvaardige transitie bevatten. De lidstaten zouden moeten worden verplicht om in de geactualiseerde nationale energie- en klimaatplannen van 2023 systematisch aan te geven welke sociale uitdagingen in het kader van het “Fit for 55”-pakket worden verwacht en welke gedetailleerde maatregelen en middelen nodig zullen zijn om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Dergelijke strategieën voor een rechtvaardige transitie zullen nodig zijn om werknemers te begeleiden bij hun transitie, om te zorgen voor adequate opleiding, omscholing en bijscholing en om bij te dragen tot het scheppen van alternatieve hoogwaardige werkgelegenheid in dezelfde regio’s. Bij de ontwikkeling van strategieën op het gebied van vaardigheden en actieve arbeidsmarktstrategieën moeten de sociale partners en de maatschappelijke organisaties via de sociale dialoog en de platforms voor het maatschappelijk middenveld naar behoren worden betrokken;
3.6.4een nieuw governancekader voor te stellen om op veranderingen in verband met de groene transitie in de arbeidswereld te anticiperen en deze in goede banen te leiden. Een dergelijk kader moet het recht van de werknemers op informatie en raadpleging bij de ontwikkeling van plannen voor een rechtvaardige transitie op hun werkplekken en in hun regio’s waarborgen. Voortbouwend op de handhaving van bestaande rechten moet het kader ook de sociale dialoog, alsook de bredere dialoog met het maatschappelijk middenveld, versterken;
3.6.5te garanderen dat de bestaande Europese structuren voor de sociale dialoog — zoals de tripartiete sociale top, comités voor de sectorale dialoog of Europese ondernemingsraden — naar behoren worden betrokken bij de ontwikkeling en monitoring van het beleid in het kader van de Europese Green Deal en de ontwikkeling van transitietrajecten voor industriële ecosystemen en herstelplannen;
3.6.6de lidstaten aan te moedigen tripartiete commissies voor een rechtvaardige transitie op te richten, zodat regionale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties aanbevelingen kunnen doen en kunnen onderhandelen over nationale en regionale plannen voor een rechtvaardige transitie. De inbreng van de lidstaten, de regio’s, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld is van essentieel belang om een adequate respons te waarborgen en geloofwaardigheid te verlenen aan de toezegging dat niemand mag achterblijven.
3.7Ook de burgers zullen de gevolgen van het toekomstige klimaatbeleid aan den lijve ondervinden, met name waar het de koolstofbeprijzingsmechanismen betreft. Het lijdt geen twijfel dat de verwezenlijking van de doelstellingen voor 2030 kosten zal meebrengen voor de burgers, vooral voor de lagere inkomens. Dergelijke kosten zullen naar behoren moeten worden verantwoord. Er zullen speciale/sociale maatregelen moeten worden genomen om de meest kwetsbare burgers te beschermen en te steunen, aangezien zij het meest zullen worden blootgesteld aan de gevolgen van de extra kosten. Dergelijke maatregelen zijn van cruciaal belang om de steun van de burgers te waarborgen die nodig is voor een soepele transitie.
3.8Het EESC heeft een afzonderlijk advies opgesteld waarin het zijn instemming heeft betuigd met de oprichting van het voorgestelde Sociaal Klimaatfonds om de negatieve sociale en economische gevolgen van de nieuwe koolstofbeprijzing te beperken en om de lidstaten middelen te verschaffen ter ondersteuning van hun maatregelen om de sociale gevolgen van de emissiehandel voor financieel zwakkere huishoudens, micro-ondernemingen en vervoersgebruikers aan te pakken. Zoals aangegeven in dat advies (TEN/759) roept het EESC de lidstaten op om gebruik te maken van de synergieën van het Sociaal Klimaatfonds met andere beschikbare financiële middelen en om het fonds zo efficiënt mogelijk in te zetten.
3.9Tegelijkertijd wijst het EESC erop dat marktgebaseerde mechanismen de Unie een flink eind op weg kunnen helpen naar duurzame veranderingen op lange termijn, waarbij de economische ontwikkeling wordt gewaarborgd en de sociale en milieubehoeften in tijden van overgang met elkaar in evenwicht worden gebracht. Daarnaast zijn er culturele en gedragsveranderingen en systematische veranderingen in sectorale praktijken nodig, en moeten milieuschadelijke subsidies worden afgeschaft.
3.10Het EESC herinnert er ook aan dat de grote opgaven waarvoor wij allen staan en de ingrijpende veranderingen in onze economie, onze omgang met natuur en milieu en in ons eigen leven, die nodig zijn voor een daadwerkelijk duurzame wereld, alleen kans van slagen hebben als de burgers, werknemers en hun organisaties daarbij actief worden betrokken.
Een concurrerende transitie
3.11Het bedrijfsleven aanvaardt de uitdaging van de klimaatverandering volledig en is bereid de vereiste stappen te zetten om de emissies met 55 % te verminderen. De particuliere sector is bereid zijn steentje bij te dragen, fors te investeren in de nodige infrastructuur en technologieën en kwalitatief hoogwaardige banen te scheppen. Dit alles vereist echter een betrouwbaar regelgevend kader voor investeringen. Alle wetgevingsvoorstellen die in het kader van “Fit for 55” worden ingediend, moeten aan een concurrentievermogenstest overeenkomstig de SDG-beginselen worden onderworpen, zodat duidelijk wordt wat de gevolgen daarvan voor het bedrijfsleven zijn.
3.12De Green Deal biedt ons een unieke kans om een sterkere en duurzamere toekomst op te bouwen en het Europese bedrijfsleven moet een integrerend deel zijn van alle oplossingen die hiertoe bijdragen. De EU moet streven naar klimaatneutraliteit (een netto-nuluitstoot van broeikasgassen) en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de continuïteit van de energievoorziening waarborgen tegen een voor bedrijven en burgers betaalbare prijs.
3.13Het waarborgen van het Europese concurrentievermogen moet hand in hand gaan met de garantie dat de concurrenten zowel binnen als buiten de EU aan de hoogste milieu- en sociale normen voldoen. Het regelgevingskader moet zo worden opgezet dat de meest concurrerende bedrijven de komende decennia de weg bereiden voor duurzame en koolstofarme bedrijfsmodellen. Het waarborgen van het concurrentievermogen mag niet worden gebruikt als een excuus voor bedrijven om op de wereldmarkt niet aan minimale milieunormen te voldoen. Een coherente strategie om de uitvoer van koolstofarme goederen en diensten uit de EU naar derde landen te vergroten, is dan ook belangrijk.
3.14Koolstofarme technologie vergt op korte termijn echter aanzienlijke kapitaalinvesteringen en brengt in de meeste gevallen hogere financiële exploitatiekosten en meer technologische risico’s met zich mee dan traditionele technologie. De early adopters van nieuwe bedrijfsmodellen moeten worden gesteund om te voorkomen dat hun concurrentiepositie nadeel ondervindt van hun bereidheid tot innovatie. Deze steun moet worden verleend met inachtneming van het beginsel van gelijke toegang tot financieringsinstrumenten voor kleine en middelgrote ondernemingen en uitsluitend op basis van klimaatdoelstellingen.
3.15Om de nodige grootschalige investeringen in koolstofvrije elektriciteit te vergemakkelijken, moet worden gezorgd voor zichtbaarheid van marktsignalen en -instrumenten op lange termijn. Een van de grootste knelpunten voor de uitrol van projecten voor hernieuwbare energie zijn de langdurige en ingewikkelde vergunningsprocedures. De inspanningen van de Commissie in dit verband krijgen dan ook de volmondige steun van het EESC.
3.16De investeringsbeslissingen om de doelstellingen voor 2030 te halen, zullen in de zeer nabije toekomst moeten worden genomen, op een moment dat de Europese economie nog herstellende is van de economische crisis die door de COVID-19-pandemie is veroorzaakt. Het is daarom van essentieel belang dat de EU het juiste evenwicht vindt tussen de Green Deal en de herstel- en veerkrachtfaciliteit om investeringen in toekomstgerichte technologie en praktijken te stimuleren. De EU-beleidsmakers moeten er ook voor zorgen dat het “Fit for 55”-pakket en NextGenerationEU worden gebruikt om nieuwe hoogwaardige banen te scheppen en het werkgelegenheidspotentieel te benutten van sectoren die van strategisch belang zijn voor de groene transitie.
3.17De wetgevingsvoorstellen moeten ervoor zorgen dat de broeikasgasemissiereducties worden gerealiseerd door op verandering gerichte investeringen in Europa te bevorderen. Dit zou de leidende positie van Europa in internationale onderhandelingen over klimaatverandering versterken.
3.18Het industriebeleid van de EU en dat van de lidstaten moeten worden afgestemd op de uitdagingen in verband met het koolstofarm maken van de economie. De industrie en de werknemers moeten worden gesteund bij de transitie naar een koolstofarme economie, vooral in sectoren waar het moeilijk is de emissies te verminderen en die blootstaan aan internationale concurrentie, zoals energie-intensieve industrieën of landbouw. Er moeten dus maatregelen worden genomen om het risico van productieverplaatsing en de invoer van koolstofintensieve goederen doeltreffend te voorkomen. Bij gebrek aan gelijkwaardige toezeggingen van derde landen, vereist een aangescherpte klimaatambitie van de EU een betere bescherming tegen koolstoflekkage, niet alleen om het concurrentievermogen van de industrie in stand te houden en oneerlijke concurrentie te bestrijden, maar ook om de milieu-integriteit en de maatschappelijke aanvaarding van het EU-klimaatbeleid te waarborgen.
3.19Zoals eerder vermeld, moeten — via de sociale dialoog — strategieën voor een rechtvaardige transitie worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de werknemers in de getroffen sectoren adequaat worden omgeschoold, en om transities op de arbeidsmarkt te waarborgen. Tijdens dat proces zal het van essentieel belang zijn te zorgen voor passende sociale bescherming en goed functionerende overheidsdiensten om werknemers die van baan veranderen, te ondersteunen en te begeleiden.
3.20Bijzondere aandacht dient ook uit te gaan naar sectoren waar kleine en middelgrote ondernemingen sterk vertegenwoordigd zijn. Kleine en middelgrote ondernemingen hebben het potentieel om de innovatie op het gebied van producten en oplossingen voor het koolstofarm maken van de Europese economie te versnellen. Tegelijkertijd hebben zij steun nodig bij de toegang tot technologieën waarmee ze hun productie-, verwerkings-, herbewerkings- en distributieprocessen koolstofarm kunnen maken.
3.21Hoewel de EU slechts verantwoordelijk is voor 8 % van alle emissies, heeft zij terecht het voortouw genomen bij de inspanningen om tegen 2050 een klimaatneutrale economie tot stand te brengen. Dit houdt in dat ervoor gezorgd moet worden dat het ontwikkelde model met succes bijdraagt tot zowel de groei van het bedrijfsleven en de kwaliteit van de banen als de welvaart van de samenleving en het herstel van het milieu. Met een succesvol model is de EU verzekerd van een leidende positie op het wereldtoneel, maar met een model dat slechts gedeeltelijk succesvol is zal de EU achteropraken bij landen als de Verenigde Staten of China. Het EESC is ervan overtuigd dat de EU over aanzienlijke technische deskundigheid beschikt, zodat Europa de industriële koppositie kan nemen in de groene economie. Extern EU-optreden of klimaatdiplomatie zal een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van strenge milieunormen op de wereldmarkt.
3.22Europa moet munt slaan uit zijn huidige positie als koploper op het gebied van klimaatverandering door te fungeren als katalysator voor innovatie. Er zijn nog meer inspanningen en middelen nodig om onderzoeks-, ontwikkelings- en invoeringsprogramma’s te ondersteunen, zowel op Europees als op nationaal niveau, zonder al in een te vroeg stadium winnaars aan te wijzen, aangezien het scala aan technologieën en energiebronnen ter ondersteuning van de transitie naar een koolstofarme economie groot is. In dit verband zou het verstandig zijn het huidige financieringssysteem voor onderwijs en onderzoek te analyseren om zo tot oplossingen te komen die Europa in staat zouden stellen beter te concurreren met Amerika en Azië.
3.23Voor het welslagen van de transformatie van de verwerkende industrie is het van essentieel belang dat tegen wereldwijd concurrerende prijzen toegang wordt verkregen tot koolstofarme energiebronnen zoals elektriciteit en waterstof. Dit vereist een ondersteunend juridisch kader en de tijdige ontwikkeling van een geschikte infrastructuur.
3.24Zoals het Internationaal Energieagentschap heeft opgemerkt, kan het grootste deel van de wereldwijde CO2-emissies die tegen 2030 moeten zijn teruggedrongen, worden verminderd met technologieën die nu al beschikbaar zijn. Bijna de helft van de beoogde reductie tegen 2050 zou echter gebaseerd moeten zijn op technologieën die zich momenteel nog in de demonstratie- of prototypefase bevinden. In de zware industrie en het langeafstandsvervoer is het aandeel van de emissiereducties dat te danken is aan technologieën die zich nog in de ontwikkelingsfase bevinden, nog groter. Daarom is het van cruciaal belang dat regelgeving de weg vrijmaakt voor de ontwikkeling en de marktintroductie van nieuwe technologieën.
3.25Aan de vraagzijde zullen ook maatregelen nodig zijn, in ieder geval in de beginfase, om leidende markten te creëren en de consumptie van koolstofarme producten te stimuleren, aangezien deze qua kosten doorgaans minder concurrerend zijn dan traditionele producten.
3.26Het EESC onderstreept dat de groene transitie alleen kan slagen als de EU over de geschoolde arbeidskrachten beschikt die zij nodig heeft om concurrerend te blijven. Tegelijkertijd dringt het EESC er bij de Commissie op aan om de reeds uitgevoerde effectbeoordelingen in het kader van het “Fit for 55”-pakket te updaten, zodat deze de meest recente en relevante gegevens bevatten en een zo nauwkeurig mogelijk beeld geven van de bijbehorende effecten.
Een groene transitie
3.27De crises op het gebied van klimaat en biodiversiteit moeten samen worden aangepakt. Klimaatoplossingen die een negatief effect hebben op de biodiversiteit en habitats zijn niet aanvaardbaar als onderdeel van een pakket dat bedoeld is om de emissies terug te dringen. Het “Fit for 55”-pakket moet worden gekoppeld aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN en in overeenstemming zijn met de reeds overeengekomen verbintenissen in het kader van de Agenda 2030 en met de Europese pijler van sociale rechten.
3.28De negen door wetenschappers omschreven “grenzen van onze planeet” moeten als leidraad dienen bij de monitoring van de gevolgen van menselijke activiteiten, economisch beleid en klimaatmaatregelen.
3.29Natuurherstel en steun voor het dringende herstel van de biodiversiteit moeten deel uitmaken van het wetgevingsacquis dat gericht is op het waarborgen van een groene transitie en moeten centraal staan in de toekomstige EU-wet inzake natuurherstel. De bescherming en instandhouding van bestaande habitats die rijk zijn aan biodiversiteit, mag niet worden verwaarloosd.
3.30Het gebruik van natuurlijke ecosystemen voor de vastlegging en opslag van koolstof moet gepaard gaan met passende overheidsfinanciering in de vorm van subsidies en nieuwe “groene” bedrijfsmodellen, en het is belangrijk dat de juiste grondeigenaar/grondbeheerder/landbouwer de ontvanger is van deze middelen. Koolstofopslag en de bescherming en het herstel van de biodiversiteit zijn collectieve goederen. Dit beginsel moet tot uiting komen in het komende initiatief voor koolstoflandbouw.
Na de publicatie van een nieuwe bodemstrategie moet met spoed een voorstel voor een bodemrichtlijn worden ingediend. Aandacht voor de bodem is van cruciaal belang voor de biodiversiteit en de natuurlijke koolstofopslag.
Ervoor zorgen dat de transitie tot stand komt met mechanismen die een breed draagvlak en steun van het grote publiek bevorderen
3.31Het is van essentieel belang dat burgers en groepen van belanghebbenden worden gesteund bij hun inspanningen om actief deel te nemen aan de transitie naar een koolstofarme samenleving. De angsten en zorgen rond de uitdagingen van de transitie kunnen worden weggenomen door met alle soorten belanghebbenden samen te werken. Er moet een gecoördineerd initiatief voor klimaatdiplomatie worden gelanceerd dat een netwerk voor klimaatdiplomatie van het maatschappelijk middenveld omvat.
3.32Via een raadplegingsproces moeten er duidelijke nationale, lidstaatspecifieke verdelingsmechanismen voor het Sociaal Klimaatfonds worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de kosten van de transitie gelijkmatig worden verdeeld en de financiële steun terechtkomt bij degenen die deze het hardst nodig hebben. Het EESC zou, met zijn netwerk van ongeveer 100 miljoen burgers, een rol kunnen spelen bij de vormgeving van deze mechanismen.
3.33Om onjuiste beweringen, waarmee populistische agenda’s kracht worden bijgezet, tegen te gaan, moet er duidelijk en op samenhangende wijze worden gecommuniceerd over de voordelen van een verminderde afhankelijkheid van ingevoerde fossiele brandstoffen en over de veelzijdige voordelen van een koolstofvrije samenleving.
3.34De uitvoering van het “Fit for 55”-pakket vereist sterke governancestructuren om alle belanghebbenden bij de uitwerking van aanpassingsmaatregelen te betrekken. Dit moet worden erkend als een intergenerationele uitdaging en worden aangegrepen als een kans om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van werk, inkomen en kansen aan te pakken.
3.35Duidelijke richtsnoeren voor de verdeling van de doelstellingen zijn belangrijk. Op basis van strikte verbintenissen, zoals die welke in de klimaatwet zijn vastgelegd, moet worden bepaald wie wat moet doen en moeten per sector op nationaal niveau bindende doelstellingen worden vastgesteld.
3.36Er moet een platform (een “go-to space”) komen waar financieringsstromen voor de industrie en voor kleine en middelgrote ondernemingen in kaart worden gebracht, zodat het gemakkelijker wordt om financiële middelen te mobiliseren.
Brussel, 9 februari 2022.
Peter SCHMIDT
Voorzitter van de afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu