Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document L:2017:281:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, L 281, 31 oktober 2017


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 281

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
31 oktober 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2017/1970 van de Raad van 27 oktober 2017 tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/127

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1971 van de Commissie van 26 oktober 2017 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

11

 

*

Verordening (EU) 2017/1972 van de Commissie van 30 oktober 2017 tot wijziging van de bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een programma van toezicht op Chronic Wasting Disease (CWD) bij hertachtigen in Estland, Finland, Letland, Litouwen, Polen en Zweden en tot intrekking van Beschikking 2007/182/EG van de Commissie ( 1 )

14

 

*

Verordening (EU) 2017/1973 van de Commissie van 30 oktober 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 wat betreft de officiële controles van visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en in de Unie zijn binnengebracht na via derde landen te zijn vervoerd, en tot vaststelling van een modelcertificaat voor die producten ( 1 )

21

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1974 van de Commissie van 30 oktober 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/44 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië

27

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2017/1975 van de Commissie van 7 augustus 2017 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor cadmium in lichtdioden (leds) met kleuromzetting voor gebruik in beeldweergavesystemen ( 1 )

29

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2017/1976 van de Raad van 30 oktober 2017 tot uitvoering van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

32

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 van de Commissie van 17 december 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad met overgangsregels voor enkele bepalingen van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waarin de relevante elektronische systemen nog niet operationeel zijn, en tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 ( PB L 69 van 15.3.2016 )

34

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

31.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/1


VERORDENING (EU) 2017/1970 VAN DE RAAD

van 27 oktober 2017

tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/127

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) moet bij de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen rekening worden gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij en van andere adviesinstanties, alsook met de adviezen van de adviesraden die voor de betrokken geografische gebieden of bevoegdheidsgebieden zijn opgericht, en de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten.

(2)

Het is aan de Raad om maatregelen vast te stellen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden, inclusief, in voorkomend geval, bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. De vangstmogelijkheden moeten zo over de lidstaten worden verdeeld dat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd, mede met inachtneming van de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

(3)

In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat het GVB onder meer tot doel heeft het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield — MSY) oplevert, indien mogelijk in 2015 en, door het geleidelijk te laten oplopen, uiterlijk in 2020 voor alle bestanden te verwezenlijken.

(4)

De totaal toegestane vangsten (TAC's) dienen derhalve, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013, te worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, rekening houdend met de biologische en sociaaleconomische aspecten, waarbij wordt gezorgd voor een gelijke behandeling van de visserijsectoren, en met inachtneming van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.

(5)

In Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad (2) is een meerjarenplan vastgesteld voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren („het plan”). Het plan beoogt ervoor te zorgen dat de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd boven een niveau dat de MSY kan opleveren. Daartoe moeten de streefdoelen voor de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, voor de betrokken bestanden zo snel mogelijk, en geleidelijk oplopend, uiterlijk in 2020 worden gerealiseerd. Het is passend dat de vangstbeperkingen voor 2018 voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee worden vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het plan.

(6)

Volgens het plan moeten, wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de betrokken bestanden beneden de in bijlage II bij Verordening (EU) 2016/1139 vastgestelde referentiepunten voor de paaibiomassa ligt, alle passende corrigerende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel opnieuw boven het niveau zit dat de MSY kan opleveren. De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) heeft aangegeven dat de biomassa van kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee (Gadus morhua) en van haring in het westelijke deel van de Oostzee (Clupea harengus) zich onder de in bijlage II bij die verordening vermelde instandhoudingsreferentiepunten bevindt. Bijgevolg is het passend de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee en voor haring in het westelijke deel van de Oostzee onder de in kolom B van bijlage I bij Verordening (EU) 2016/1139 genoemde bandbreedte voor visserijsterfte vast te stellen, op een niveau dat rekening houdt met de afname van de biomassa. Daartoe dient rekening te worden gehouden met de termijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en van het plan, in het bijzonder in het licht van het verwachte effect van de genomen corrigerende maatregelen, terwijl tegelijk wordt vastgehouden aan de doelstellingen om economische, sociale en werkgelegenheidsvoordelen te bewerkstelligen, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(7)

Voor de kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee moeten verdere corrigerende maatregelen worden genomen. De handhaving van de thans geldende sluitingsperiode van acht weken zou verder bescherming bieden aan de scholen paaiende kabeljauw. Volgens wetenschappelijk advies dragen recreatieve visserijen op kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee in aanzienlijke mate bij tot de algemene visserijsterfte van dat bestand. Rekening houdend met de huidige toestand van dat bestand is het aangewezen bepaalde nu geldende maatregelen betreffende de recreatievisserijen te handhaven. Er moet een meeneemlimiet per dag per visser gelden die restrictiever moet zijn tijdens de paaitijd. Dit doet geen afbreuk aan het beginsel van relatieve stabiliteit, dat van toepassing is op commerciële visserijactiviteiten.

(8)

Voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee (Gadus morhua) heeft de ICES wegens wijzigingen in de biologie van dat bestand geen biologische referentiepunten kunnen vaststellen. Daarom is het, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het plan, zinvol de TAC voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee overeenkomstig het voorzorgsbeginsel vast te stellen, zoals bepaald in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr.1380/2013. Voorts dient een sluitingsperiode van acht weken te worden ingevoerd om de scholen paaiende kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee in de deelsectoren 25-26 bescherming te bieden.

(9)

Door tevens vissersvaartuigen van minder dan 12 m lengte over alles toe te staan te vissen in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter, zou een beperkt aantal vissers zijn visserijactiviteiten kunnen voortzetten en zich op andere soorten dan kabeljauw kunnen richten. Het is daarom een proportionele maatregel om vissersvaartuigen van minder dan 12 m lengte over alles toe te staan te vissen in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter.

(10)

Voor haring in de Botnische Golf heeft de ICES een evaluatie van het bestand gemaakt aan de hand van de meest recente gegevens en de meest actuele informatie en heeft hij de bandbreedtes voor de visserijsterfte die met de maximale duurzame opbrengst overeenkomen, herzien. Hoewel er een verschil is tussen de bandbreedtes voor de visserijsterfte in het wetenschappelijk advies en die in het plan, dat ook gebaseerd is op het beste wetenschappelijk advies dat op het tijdstip van de vaststelling beschikbaar was, is het plan juridisch bindend en van kracht en moet het daarom bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor dat bestand worden gevolgd. Aangezien de paaibiomassa van dat bestand boven het in bijlage II, kolom A, bij Verordening (EU) 2016/1139 vastgestelde biomassareferentiepunt ligt, is het aangewezen de TAC vast te stellen overeenkomstig de bandbreedtes voor de visserijsterfte in bijlage I, kolom B, bij die verordening, teneinde schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren te beperken overeenkomstig artikel 4, lid 4, punt c), van die verordening. Voorts bestrijkt een TAC voor dat bestand op dit moment de deelsectoren 30 en 31. Aangezien er in het plan geen bandbreedte voor deelsector 31 is omschreven, wordt voor dat deelsector de MSY-benadering gevolgd, overeenkomstig het wetenschappelijk advies.

(11)

De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (3), en met name de artikelen 33 en 34 betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de toezending van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden aan de Commissie. Daarom moeten in de onderhavige verordening de codes worden gespecificeerd die de lidstaten dienen te gebruiken wanneer zij gegevens aan de Commissie toezenden betreffende de aangelande hoeveelheden van bestanden die onder deze verordening vallen.

(12)

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad (4) zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, waaronder, in de artikelen 3 en 4, flexibiliteitsbepalingen voor voorzorgs-TAC's en analytische TAC's. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's, met name op basis van de biologische situatie van de bestanden, voor welke bestanden artikel 3 of 4 niet van toepassing is.Meer recent is deze jaarflexibiliteit bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en tot een verslechtering van de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moeten de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 derhalve alleen van toepassing zijn op analytische TAC's wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(13)

Op basis van nieuw wetenschappelijk advies moet er in ICES-gebied 3a en in de Uniewateren van ICES-gebied 2a en deelsector 4 een TAC voor kever worden vastgesteld voor de periode van 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018. Verordening (EU) 2017/127 van de Raad (5) dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(14)

Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2018. Op kever moet deze verordening echter met ingang van 1 november 2017 van toepassing zijn. Gezien de urgentie moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee de vangstmogelijkheden voor 2018 vastgesteld.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Deze verordening is van toepassing op Unievissersvaartuigen die actief zijn in de Oostzee.

2.   Deze verordening is tevens van toepassing op de recreatievisserijen wanneer in de desbetreffende bepalingen uitdrukkelijk naar die visserijen wordt verwezen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Daarnaast gelden ook de volgende definities:

1.   „deelsector”: een ICES-deelsector van de Oostzee als gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (6);

2.   „totaal toegestane vangst” (TAC): de hoeveelheid van elk bestand die in een jaar mag worden gevangen;

3.   „quotum”: een aan de Unie, een lidstaat of een derde land toegewezen gedeelte van de TAC;

4.   „recreatievisserijen”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de mariene biologische rijkdommen worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 4

TAC's en toewijzingen

De TAC's, de quota en, in voorkomend geval, de functioneel daarmee verbonden voorwaarden worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden

De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening aan de lidstaten toegewezen, onverminderd:

a)

het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)

kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

c)

extra aanlandingen die worden toegestaan op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 of artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

d)

hoeveelheden die worden ingehouden overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 of overgedragen op grond van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

e)

verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 6

Voorwaarden voor het aanlanden van vangsten en bijvangsten

1.   Vis van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden en die is gevangen in visserijen als gespecificeerd in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, valt onder de aanlandingsverplichting van dat artikel.

2.   De in artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde bestanden van niet-doelsoorten die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, worden in de bijlage bij deze verordening vermeld met het oog op de afwijking van de verplichting om vangsten in mindering te brengen op de betrokken, in dat artikel bedoelde quota.

Artikel 7

Maatregelen betreffende de recreatievisserij op kabeljauw in de deelsectoren 22-24

1.   In het kader van de recreatievisserij mag elke visser in de deelsectoren 22-24 per dag maximaal vijf kabeljauwen in bezit hebben.

2.   In afwijking van lid 1 mag elke visser in de deelsectoren 22-24 in de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 maart 2018 per dag maximaal drie kabeljauwen in bezit hebben.

3.   De leden 1 en 2 gelden onverminderd strengere nationale maatregelen.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Toezending van gegevens

Wanneer de lidstaten overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de hoeveelheden gevangen of aangelande vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde bestandscodes.

Artikel 9

Flexibiliteit

1.   Tenzij anders vermeld in de bijlage bij deze verordening, is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC geldt, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC geldt.

2.   Artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing indien een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 10

Wijziging van Verordening (EU) 2017/127

In bijlage IA bij Verordening (EU) 2017/127 wordt de tabel met de vangstmogelijkheden voor kever en bijvangsten in 3a en de Uniewateren van 2a en 4 vervangen door:

„Soort:

Kever en bijvangsten

Trisopterus esmarkii

Gebied:

3a; Uniewateren van 2a en 4

(NOP/2A3A4.)

Jaar

2017

2018

 

 

Denemarken

141 819  (7)  (9)

54 949  (7)  (12)

 

 

Duitsland

27 (7)  (8)  (9)

11 (7)  (8)  (12)

 

 

Nederland

104 (7)  (8)  (9)

40 (7)  (8)  (12)

 

 

Unie

141 950  (7)  (9)

55 000  (7)  (12)

 

 

Noorwegen

25 000  (10)

 

 

 

Faeröer

9 300  (11)

 

 

 

TAC

238 981

Niet relevant

 

Analytische TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2018, met uitzondering van artikel 10 dat met ingang van 1 november 2017 van toepassing is.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(2)  Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).

(5)  Verordening (EU) 2017/127 van de Raad van 20 januari 2017 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 24 van 28.1.2017, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1).

(7)  Maximaal 5 % van het quotum mag bestaan uit bijvangsten van schelvis en wijting (OT2/* 2A3A4). Bijvangsten van schelvis en wijting die op grond van deze bepaling in mindering worden gebracht op het quotum, en bijvangsten van soorten die op grond van artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op het quotum in mindering worden gebracht, mogen samen niet meer dan 9 % van het quotum bedragen.

(8)  Het quotum mag uitsluitend worden gevangen in de Uniewateren van ICES-sectoren 2a,3Ia en 4.

(9)  Het quotum van de Unie mag slechts worden gevangen van 1 januari tot en met 31 oktober 2017.

(10)  Er moet een sorteerrooster worden gebruikt.

(11)  Er moet een sorteerrooster worden gebruikt. Met inbegrip van maximaal 15 % onvermijdelijke bijvangsten (NOP/*2A3A4) die op dit quotum in mindering moeten worden gebracht.

(12)  Het quotum van de Unie mag slechts worden gevangen van 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018.”


BIJLAGE

NAAR SOORT EN GEBIED UITGESPLITSTE TAC'S VOOR UNIEVISSERSVAARTUIGEN IN GEBIEDEN WAAR TAC'S GELDEN

De onderstaande tabellen bevatten de TAC's en quota per bestand (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) en de voorwaarden die daar functioneel verband mee houden.

Tenzij anders bepaald, zijn de verwijzingen naar visserijgebieden verwijzingen naar ICES-gebieden.

De visbestanden zijn vermeld in alfabetische volgorde op de Latijnse naam van de soort.

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende vergelijkende tabel van wetenschappelijke en gewone namen:

Wetenschappelijke naam

Drielettercode

Gewone naam

Clupea harengus

HER

Haring

Gadus morhua

COD

Kabeljauw

Pleuronectes platessa

PLE

Schol

Salmo salar

SAL

Atlantische zalm

Sprattus sprattus

SPR

Sprot


Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsectoren 30-31

(HER/30/31.)

Finland

69 359

 

 

Zweden

15 240

 

 

Unie

84 599

 

 

TAC

84 599

 

Analytische TAC


Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsectoren 22-24

(HER/3BC+24)

Denemarken

2 426

 

 

Duitsland

9 551

 

 

Finland

1

 

 

Polen

2 252

 

 

Zweden

3 079

 

 

Unie

17 309

 

 

TAC

17 309

 

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

(HER/3D-R30)

Denemarken

5 045

 

 

Duitsland

1 338

 

 

Estland

25 767

 

 

Finland

50 297

 

 

Letland

6 359

 

 

Litouwen

6 696

 

 

Polen

57 142

 

 

Zweden

76 711

 

 

Unie

229 355

 

 

TAC

Niet relevant

 

Analytische TAC

Artikel 6, lid 2, van deze verordening is van toepassing.


Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsector 28.1

(HER/03D.RG)

Estland

13 392

 

 

Letland

15 607

 

 

Unie

28 999

 

 

TAC

28 999

 

Analytische TAC

Artikel 6, lid 2, van deze verordening is van toepassing.


Soort

Kabeljauw

Gadus morhua

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 25-32

(COD/3DX32.)

Denemarken

6 521  (1)

 

 

Duitsland

2 594  (1)

 

 

Estland

635 (1)

 

 

Finland

499 (1)

 

 

Letland

2 425  (1)

 

 

Litouwen

1 597  (1)

 

 

Polen

7 510  (1)

 

 

Zweden

6 607  (1)

 

 

Unie

28 388  (1)

 

 

TAC

Niet relevant

 

Voorzorgs-TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


Soort:

Kabeljauw

Gadus morhua

Gebied:

Deelsectoren 22-24

(COD/3BC+24)

Denemarken

2 444  (2)

 

 

Duitsland

1 194  (2)

 

 

Estland

54 (2)

 

 

Finland

48 (2)

 

 

Letland

202 (2)

 

 

Litouwen

131 (2)

 

 

Polen

654 (2)

 

 

Zweden

870 (2)

 

 

Unie

5 597  (2)

 

 

TAC

5 597  (2)

 

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


Soort:

Schol

Pleuronectes platessa

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 22-32

(PLE/3BCD-C)

Denemarken

5 070

 

 

Duitsland

563

 

 

Polen

1 061

 

 

Zweden

382

 

 

Unie

7 076

 

 

TAC

7 076

 

Analytische TAC


Soort:

Atlantische zalm

Salmo salar

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 22-31

(SAL/3BCD-F)

Denemarken

18 885  (1)

 

 

Duitsland

2 101  (1)

 

 

Estland

1 919  (1)

 

 

Finland

23 548  (1)

 

 

Letland

12 012  (1)

 

 

Litouwen

1 412  (1)

 

 

Polen

5 729  (1)

 

 

Zweden

25 526  (1)

 

 

Unie

91 132  (1)

 

 

TAC

Niet relevant

 

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


Soort:

Atlantische zalm

Salmo salar

Gebied:

Uniewateren van deelsector 32

(SAL/3D32.)

Estland

1 026  (2)

 

 

Finland

8 977  (2)

 

 

Unie

10 003  (2)

 

 

TAC

Niet relevant

 

Voorzorgs-TAC


Soort:

Sprot

Sprattus sprattus

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 22-32

(SPR/3BCD-C)

Denemarken

25 875

 

 

Duitsland

16 393

 

 

Estland

30 047

 

 

Finland

13 545

 

 

Letland

36 289

 

 

Litouwen

13 127

 

 

Polen

77 012

 

 

Zweden

50 022

 

 

Unie

262 310

 

 

TAC

Niet relevant

 

Analytische TAC

Artikel 6, lid 2, van deze verordening is van toepassing.


(1)  

(x)

In deelsectoren 25 en 26 is het van 1 juli tot en met 31 augustus verboden op dit quotum te vissen voor vissersvaartuigen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, met geankerde beugen, of beuglijnen, met uitzondering van vrije beuglijnen of met handlijnen of de peur.

In afwijking van de eerste alinea is deze sluitingsperiode niet van toepassing op vissersvaartuigen van minder dan 12 m lengte over alles die vissen in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter volgens de coördinaten van de officiële zeekaarten. Die vaartuigen zorgen ervoor dat op hun visserijactiviteiten te allen tijde toezicht kan worden uitgeoefend. Daartoe kunnen zij bijvoorbeeld worden uitgerust met een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) of een soortgelijk door de controleautoriteit gecertificeerd elektronisch volgsysteem, of met een papieren logboek in combinatie met vaste inspectie- en bewakingsprocedures overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad. De lidstaten zenden de vangstgegevens wekelijks aan de Commissie toe.

(2)  

(x)

Het is van 1 februari tot en met 31 maart verboden op dit quotum te vissen voor vissersvaartuigen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, met geankerde beugen, of beuglijnen, met uitzondering van vrije beuglijnen of met handlijnen of de peur.

In afwijking van de eerste alinea is deze sluitingsperiode niet van toepassing op vissersvaartuigen van minder dan 12 m lengte over alles die vissen in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter volgens de coördinaten van de officiële zeekaarten. Die vaartuigen zorgen ervoor dat op hun visserijactiviteiten te allen tijde toezicht kan worden uitgeoefend. Daartoe kunnen zij bijvoorbeeld worden uitgerust met een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) of een soortgelijk door de controleautoriteit gecertificeerd elektronisch volgsysteem, of met een papieren logboek in combinatie met vaste inspectie- en bewakingsprocedures overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad. De lidstaten zenden de vangstgegevens wekelijks aan de Commissie toe.

(1)  Aantal stuks.

(2)  Aantal stuks.


31.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1971 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2017

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 57, lid 4, en artikel 58, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (2) is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 34, lid 9, van Verordening (EU) nr. 952/2013. Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 34, lid 9, van Verordening (EU) nr. 952/2013 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Stephen QUEST

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie


(1)   PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling (GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een elektronisch apparaat (een zogenaamde „Solid State Drive (SSD)”) met afmetingen van ongeveer 100 × 70 × 7 mm, een 2,5 inch vormfactor en een opslagcapaciteit van 128 GB.

Het is een op halfgeleiders gebaseerd geheugen, met flashgeheugen om niet-vluchtige gegevens op te slaan en een dynamisch RAM-geheugen (DRAM).

Het heeft een Serial Advanced Technology Attachment-interface (SATA) die integratie in een automatische gegevensverwerkende machine mogelijk maakt en wordt gebruikt als een intern geheugen.

(Zie afbeelding) (*1)

8471 70 98

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 5, onder C), op hoofdstuk 84 en de tekst van de GN-codes 8471 , 8471 70 en 8471 70 98 .

De objectieve kenmerken, zoals de SATA-interface, de grootte en de vormfactor, zijn kenmerken van een apparaat dat voornamelijk wordt gebruikt in een automatische gegevensverwerkende machine. Het apparaat is rechtstreeks te verbinden met een centrale verwerkingseenheid en het kan gegevens opnemen of leveren in een vorm die door het systeem kan worden gebruikt. Indeling onder post 8523 als niet-vluchtige geheugens op basis van halfgeleiders is derhalve uitgesloten.

Het apparaat moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 8471 70 98 als andere geheugeneenheden voor automatische gegevensverwerkende machines.

Image 1


(*1)  De afbeelding is louter ter informatie.


31.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/14


VERORDENING (EU) 2017/1972 VAN DE COMMISSIE

van 30 oktober 2017

tot wijziging van de bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een programma van toezicht op Chronic Wasting Disease (CWD) bij hertachtigen in Estland, Finland, Letland, Litouwen, Polen en Zweden en tot intrekking van Beschikking 2007/182/EG van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 23, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 999/2001 zijn voorschriften vastgesteld inzake de preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) bij runderen, schapen en geiten. Die verordening is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, en in een aantal specifieke gevallen op de uitvoer daarvan.

(2)

Chronic Wasting Disease (CWD) is een TSE bij hertachtigen, die in Noord-Amerika wijdverbreid is. Tot op heden zijn er geen gevallen van CWD op het grondgebied van de Unie gemeld, maar is de ziekte wel bij een rendier in Noorwegen vastgesteld, de eerste keer in april 2016. Noorwegen heeft vervolgens zijn programma van toezicht op CWD bij hertachtigen geïntensiveerd en heeft een aantal andere gevallen van CWD geconstateerd bij rendieren en elanden.

(3)

Op 2 december 2016 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies uitgebracht over Chronic Wasting Disease (CWD) bij hertachtigen (hierna „het EFSA-advies” genoemd) (2). Het EFSA-advies bevat aanbevelingen voor de tenuitvoerlegging van een driejarig programma van toezicht op CWD bij hertachtigen in landen van de Unie en van de EER met een rendier- en/of elandpopulatie (Estland, Finland, IJsland, Letland, Litouwen, Noorwegen, Polen en Zweden). Het EFSA-advies benadrukt dat een dergelijk driejarig programma van toezicht op CWD dient ter bevestiging of uitsluiting van de aanwezigheid van CWD in landen waar de ziekte nooit is aangetoond en in landen waar CWD is geconstateerd (tot op heden alleen Noorwegen), teneinde een schatting te maken van de prevalentie en geografische spreiding van CWD.

(4)

In artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001 is bepaald dat elke lidstaat op basis van actief en passief toezicht overeenkomstig bijlage III bij die verordening een jaarlijks programma voor toezicht op TSE's uit moet voeren.

(5)

De vereisten voor een driejarig programma van toezicht op CWD in Estland, Finland, Letland, Litouwen, Polen en Zweden moeten derhalve worden toegevoegd aan bijlage III, hoofdstuk A, bij Verordening (EG) nr. 999/2001, op basis van de aanbevelingen in het EFSA-advies. Die vereisten moeten worden beschouwd als het minimum waaraan de betrokken lidstaten moeten voldoen. Deze lidstaten kunnen evenwel hun respectieve programma's van toezicht op CWD verder verfijnen door ze aan te passen aan hun specifieke situatie.

(6)

Bovendien moeten de in het programma van toezicht op CWD te gebruiken laboratoriumprotocollen en testmethoden en de na de CWD-tests te nemen maatregelen worden toegelicht in bijlage III, hoofdstuk A, deel III.

(7)

Zoals aanbevolen in het EFSA-advies moet het driejarig programma van toezicht op CWD aan de ene kant gericht zijn op als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen, en anderzijds op wilde en semigedomesticeerde hertachtigen. Met het oog op de rechtszekerheid moeten definities van „als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen”, „wilde hertachtigen” en „semigedomesticeerde hertachtigen” in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden ingevoegd.

(8)

In artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 999/2001 is bepaald dat de lidstaten jaarlijks een verslag over hun activiteiten op het gebied van toezicht op TSE's bij de Commissie moeten indienen. In bijlage III, hoofdstuk B, deel I.A, bij die verordening is bepaald welke informatie de lidstaten in hun jaarverslag moeten opnemen, via regelmatige invoer in de TSE-databank van de EU en/of opname in het jaarverslag. Deel II van dat hoofdstuk bepaalt dat de EFSA de informatie moet analyseren die de lidstaten in hun jaarlijkse verslag opnemen, en jaarlijks een verslag moet uitbrengen over de trends en bronnen van overdraagbare spongiforme encefalopathieën in de Unie. Om ervoor te zorgen dat de desbetreffende gegevens door de betrokken lidstaten in de TSE-databank van de EU worden ingevoerd, en dus kunnen worden geïntegreerd en geanalyseerd in het overeenkomstig deel II van dat hoofdstuk jaarlijks door de EFSA te produceren syntheseverslag over TSE-bewaking, moeten rapportagevereisten met betrekking tot het driejarig programma van toezicht op CWD worden opgenomen in bijlage III, hoofdstuk B, deel I.A.

(9)

Beschikking 2007/182/EG van de Commissie (3) bevat voorschriften voor een onderzoek naar CWD bij hertachtigen dat van 2007 tot en met 2010 werd uitgevoerd. Aangezien dit onderzoek is afgerond, en om verschillen tussen de in bijlage I bij die beschikking vastgestelde definities in verband met toezicht op CWD en de definities in deze verordening te voorkomen, dient Beschikking 2007/182/EG te worden ingetrokken. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Beschikking 2007/182/EG wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  Scientific Opinion on Chronic wasting disease (CWD) in cervids, The EFSA Journal (2017);15(1):46.

(3)  Beschikking 2007/182/EG van de Commissie van 19 maart 2007 betreffende een onderzoek naar Chronic Wasting Disease bij hertachtigen (PB L 84 van 24.3.2007, blz. 37).


BIJLAGE

De bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage I wordt in punt 2 het volgende toegevoegd:

„o)   „als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen”: dieren van de familie Cervidae die door de mens worden gehouden in een gesloten gebied;

p)   „wilde hertachtigen”: dieren van de familie Cervidae die niet door de mens worden gehouden;

q)   „semigedomesticeerde hertachtigen”: dieren van de familie Cervidae die door de mens worden gehouden, maar niet in een gesloten gebied.”.

2)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

In hoofdstuk A wordt deel III vervangen door:

„III.   TOEZICHT OP HERTACHTIGEN

A.   Driejarig programma van toezicht op Chronic Wasting Disease (CWD)

1.   Algemeen

1.1.

De lidstaten met wilde en/of als landbouwdier gehouden en/of semigedomesticeerde eland- en/of rendierpopulaties (Estland, Finland, Letland, Litouwen, Polen en Zweden) voeren een driejarig programma uit van toezicht op CWD bij hertachtigen, van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020. De in het kader van dit programma uit te voeren TSE-tests vinden tussen 1 januari 2018 en 31 december 2020 plaats; de verzameling van monsters met het oog op het programma van toezicht kan evenwel in 2017 van start gaan.

1.2.

Het driejarig programma van toezicht op CWD heeft betrekking op de volgende soorten hertachtigen:

Noord-Europese rendieren (Rangifer tarandus tarandus);

Finse bosrendieren (Rangifer tarandus fennicus);

elanden (Alces alces);

reeën (Capreolus capreolus);

witstaartherten (Odocoileus virginianus);

edelherten (Cervus elaphus).

1.3.

In afwijking van punt 1.2 kan een lidstaat op basis van een aan de Europese Commissie voorgelegde gedocumenteerde risicobeoordeling een subset van de in dat punt vermelde soorten selecteren voor het driejarig programma van toezicht op CWD.

2.   Steekproefopzet

2.1.

De in punt 1.1 genoemde lidstaten moeten primaire steekproefeenheden vaststellen, die van toepassing zijn op alle gebieden waar populaties hertachtigen aanwezig zijn, met gebruikmaking van ten minste de volgende elementen:

a)

voor als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen wordt elk bedrijf en elke faciliteit waar hertachtigen in een ingesloten gebied worden gehouden, beschouwd als een primaire steekproefeenheid;

b)

voor wilde en semigedomesticeerde hertachtigen worden primaire steekproefeenheden geografisch gedefinieerd op basis van de volgende criteria:

i)

de gebieden waar wilde en semigedomesticeerde dieren van de onder het programma van toezicht vallende soorten in ten minste een bepaalde periode van het jaar zich verzamelen;

ii)

in geval van soorten die zich niet verzamelen, de door natuurlijke of kunstmatige barrières begrensde gebieden waar de onder het programma van toezicht vallende soorten aanwezig zijn;

iii)

de gebieden waar op dieren van de onder het programma van toezicht vallende soorten worden gejaagd en gebieden die verband houden met andere relevante activiteiten met betrekking tot de onder het programma van toezicht vallende soorten.

2.2.

De in punt 1.1 genoemde lidstaten selecteren de op TSE te testen als landbouwdier gehouden, in gevangenschap levende, wilde en semigedomesticeerde hertachtigen in twee fasen, als volgt:

a)

in de eerste fase moeten de betrokken lidstaten:

i)

voor als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen:

een aselecte keuze maken van honderd tijdens de periode van drie jaar van het programma van toezicht te bemonsteren primaire steekproefeenheden die de geografische representativiteit waarborgt, waarbij indien relevant rekening wordt gehouden met relevante risicofactoren zoals door de lidstaat in kaart gebracht bij een gedocumenteerde risicobeoordeling, of

alle primaire steekproefeenheden selecteren, indien de lidstaat niet in staat was honderd primaire steekproefeenheden vast te stellen voor als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen;

ii)

voor wilde en semigedomesticeerde hertachtigen:

een aselecte keuze maken van honderd tijdens de periode van drie jaar van het programma van toezicht te bemonsteren primaire steekproefeenheden die de geografische representativiteit waarborgt, waarbij indien relevant rekening wordt gehouden met relevante risicofactoren zoals door de lidstaat in kaart gebracht bij een gedocumenteerde risicobeoordeling, of

alle primaire steekproefeenheden selecteren, indien de lidstaat niet in staat was honderd primaire steekproefeenheden vast te stellen voor wilde en semigedomesticeerde hertachtigen;

b)

in de tweede fase:

i)

voor als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen:

moeten lidstaten die een keuze van honderd primaire steekproefeenheden heeft gemaakt, binnen elke gekozen primaire steekproefeenheid gedurende de periode van drie jaar monsters nemen van alle dieren die behoren tot de in punt 2.4 onder a), vermelde doelgroepen tot er in totaal dertig dieren per primaire steekproefeenheid zijn bemonsterd. Indien het in bepaalde primaire steekproefeenheden echter niet mogelijk blijkt binnen de periode van drie jaar het streefdoel van dertig geteste dieren te halen omdat de populatie hertachtigen te klein is, mag de bemonstering van hertachtigen behorende tot de in punt 2.4, onder a), vermelde doelgroepen in grotere primaire steekproefeenheden voortgezet geworden, zelfs na het bereiken van het streefdoel van dertig geteste dieren, teneinde op nationaal niveau tijdens de periode van drie jaar van het programma van toezicht een totaal van 3 000 als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen te testen, indien mogelijk;

moeten lidstaten die minder dan honderd primaire steekproefeenheden hebben geïdentificeerd, in alle primaire steekproefeenheden alle dieren die behoren tot de in punt 2.4, onder a), vermelde doelgroepen over een periode van drie jaar te bemonsteren, teneinde op nationaal niveau tijdens de periode van drie jaar van het programma van toezicht een totaal van 3 000 als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen te testen, indien mogelijk.

ii)

voor wilde en semigedomesticeerde hertachtigen:

moeten lidstaten die honderd primaire steekproefeenheden hebben geselecteerd binnen elke geselecteerde primaire steekproefeenheid gedurende de periode van drie jaar monsters nemen van alle dieren die behoren tot de in punt 2.4, onder b), vermelde doelgroepen tot er in totaal dertig dieren per primaire steekproefeenheid zijn bemonsterd, teneinde op nationaal niveau tijdens de periode van drie jaar een totaal van 3 000 wilde en semigedomesticeerde hertachtigen te testen;

moeten lidstaten die minder dan honderd primaire steekproefeenheden hebben geïdentificeerd in alle primaire steekproefeenheden alle dieren die behoren tot de in punt 2.4, onder b), vermelde doelgroepen over een periode van drie jaar bemonsteren, teneinde op nationaal niveau tijdens de periode van drie jaar van het programma van toezicht een totaal van 3 000 wilde en semigedomesticeerde hertachtigen te testen.

2.3.

Alle geselecteerde hertachtigen moeten ouder zijn dan twaalf maanden. De leeftijd wordt geschat aan de hand van het gebit, duidelijke tekenen van volgroeidheid of andere betrouwbare informatie.

2.4.

De hertachtigen moeten worden gekozen uit de volgende doelgroepen:

a)

voor als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen:

i)

gestorven/gedode als landbouwdier gehouden of in gevangenschap levende hertachtigen, waaronder worden verstaan als landbouwdier gehouden of in gevangenschap levende hertachtigen die op het ingesloten gebied waar zij worden gehouden, tijdens het vervoer of in het slachthuis dood zijn aangetroffen en als landbouwdier gehouden of in gevangenschap levende hertachtigen die om gezondheidsredenen of vanwege hun leeftijd zijn gedood;

ii)

klinische/zieke als landbouwdier gehouden of in gevangenschap levende hertachtigen: als landbouwdier gehouden of in gevangenschap levende hertachtigen met afwijkend gedrag en/of stoornissen van het bewegingsapparaat en/of een slechte algemene gezondheidstoestand;

iii)

geslachte als landbouwdier gehouden hertachtigen die ongeschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie;

iv)

indien een lidstaat minder dan 3 000 als landbouwdier gehouden en in gevangenschap levende hertachtigen identificeert uit de onder i) tot en met iii) genoemde groepen: geslachte als landbouwdier gehouden hertachtigen die consumptiegeschikt worden geacht.

b)

voor wilde en semigedomesticeerde hertachtigen:

i)

gestorven/gedode wilde of semigedomesticeerde hertachtigen, waaronder worden verstaan hertachtigen die in het wild dood zijn aangetroffen of semigedomesticeerde hertachtigen die dood zijn aangetroffen of om gezondheidsredenen of vanwege hun leeftijd zijn gedood;

ii)

door aanrijding of roofdier verwonde of gedode dieren waaronder worden verstaan wilde of semigedomesticeerde hertachtigen die door wegvoertuigen of treinen zijn verwond of gedood of die door roofdieren zijn aangevallen;

iii)

klinische/zieke wilde en semigedomesticeerde hertachtigen, waaronder worden verstaan wilde en semigedomesticeerde hertachtigen met afwijkend gedrag en/of stoornissen van het bewegingsapparaat en/of een slechte algemene gezondheidstoestand;

iv)

wilde hertachtigen die in het kader van de jacht zijn gedood en geslachte semigedomesticeerde hertachtigen die ongeschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie;

v)

indien een lidstaat minder dan 3 000 wilde en semigedomesticeerde hertachtigen identificeert uit de onder i) tot en met iv) genoemde groepen: wilde hertachtigen die in het kader van de jacht zijn gedood en geslachte semigedomesticeerde hertachtigen die geschikt worden geacht voor menselijke consumptie.

2.5.

Als TSE bij een hertachtige wordt vastgesteld, moet het aantal in het gebied waar het TSE-geval is vastgesteld te verzamelen monsters van hertachtigen worden verhoogd op basis van een beoordeling door de betrokken lidstaat.

3.   Bemonstering en laboratoriumonderzoek

3.1.

Van elke hertachtige die overeenkomstig punt 2 is geselecteerd wordt een monster van de obex genomen en op TSE's getest.

Bovendien moet, indien mogelijk, een monster van een van de onderstaande weefsels worden verzameld, volgens de onderstaande volgorde van voorkeur:

a)

retrofaryngeale lymefeknopen;

b)

tonsillen;

c)

andere lymefeknopen in de kop.

Voor de uitvoering van snelle tests moet een hemisectie van de obex worden ingediend in verse of bevroren toestand. De resterende hemisectie moet worden gefixeerd. Eventueel verzamelde tonsillen en lymefknopen moeten worden gefixeerd.

Een gedeelte van het verse weefsel uit elk soort monster moet in bevroren toestand worden bewaard tot een negatieve uitslag is verkregen, voor het geval een bioassay nodig is.

3.2.

Tot de publicatie van richtsnoeren van het EU-referentielaboratorium voor TSE's voor tests op TSE's bij hertachtigen wordt de volgende analytische methode voor de uitvoering van het programma van toezicht op CWD gebruikt:

a)

snelle tests:

snelle tests zoals bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, die worden gebruikt voor de opsporing van TSE's in de obex van runderen of kleine herkauwers worden geschikt geacht voor de opsporing van TSE's in de obex van hertachtigen. Snelle tests zoals bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, die worden gebruikt voor de opsporing van TSE's in de lymefeknopen van runderen of kleine herkauwers worden geschikt geacht voor de opsporing van TSE's in de lymefeknopen van hertachtigen. De lidstaten mogen voor screeningsdoeleinden ook gebruikmaken van immunohistochemische tests, indien zij aan een door het EU-referentielaboratorium voor TSE's georganiseerde proficiencytest voldoen;

b)

bevestigende tests:

wanneer het resultaat van de snelle test onduidelijk of positief is, moet het monster worden onderworpen aan bevestigende onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van ten minste een van de volgende methoden en protocollen van de meest recente uitgave van het „Manual for diagnostic tests and vaccines for Terrestrial Animals” van de Wereldorganisatie voor diergezondheid:

de immunohistochemische (IHC) methode;

de westernblot.

Indien een lidstaat een positieve uitslag van een snelle test niet kan bevestigen, zendt hij voor de bevestiging het nodige weefsel naar het referentielaboratorium van de Europese Unie;

c)

isolaatkarakterisering:

in geval van een positief resultaat van TSE, moet verdere karakterisering van het isolaat worden uitgevoerd, in overleg met het EU-referentielaboratorium voor TSE's.

3.3.

Voor elke positieve TSE-testuitslag bij hertachtigen moet het prioneiwitgenotype worden bepaald.

Daarnaast moet voor elke op TSE onderzochte en negatief bevonden hertachtige, hetzij:

het prioneiwitgenotype worden bepaald van het op TSE onderzochte en negatief bevonden dier, hetzij

een weefselmonster, bv. van de obex, in bevroren toestand worden bewaard tot ten minste 31 december 2021, met het oog op eventuele genotypering.

B.   Ander toezicht bij hertachtigen

De lidstaten zorgen voor aanvullend toezicht op TSE's bij hertachtigen op grond van een risicobeoordeling die in voorkomend geval rekening houdt met de constatering van TSE bij hertachtigen in dezelfde of naburige regio's.

Andere lidstaten dan die bedoeld onder deel A, punt 1.1, kunnen op vrijwillige basis toezicht houden op TSE's bij hertachtigen.

Na de afloop van het driejarig programma van toezicht als bedoeld in deel A kunnen de in punt 1.1 vermelde lidstaten op vrijwillige basis toezicht houden op TSE's bij hertachtigen.”

b)

In hoofdstuk A wordt het volgende deel IV toegevoegd:

„IV.   TOEZICHT OP ANDERE DIERSOORTEN

De lidstaten kunnen op vrijwillige basis toezicht houden op TSE's bij andere diersoorten dan runderen, schapen, geiten en hertachtigen.”

c)

Hoofdstuk B, deel I.A, punt 7 wordt vervangen door:

„7.

Bij andere dieren dan runderen, schapen en geiten, alsmede bij andere hertachtigen dan die waarop het driejarig programma van toezicht op CWD als bedoeld in hoofdstuk A, deel III.A, van deze bijlage, het aantal monsters en het aantal bevestigde gevallen van TSE per diersoort.”

d)

In hoofdstuk B, deel I.A, wordt het volgende punt 9 toegevoegd:

„9.

Voor lidstaten waarop het driejarig programma van toezicht op CWD als bedoeld in hoofdstuk A, deel III.A, van deze bijlage van toepassing is, omvat het jaarverslag voor de jaren 2018, 2019 en 2020:

a)

het aantal monsters van hertachtigen waarop tests zijn uitgevoerd, per doelgroep al naargelang van de volgende criteria:

primaire steekproefeenheid,

diersoort,

beheersysteem: als landbouwdier gehouden, in gevangenschap levend, wild of semigedomesticeerd,

doelgroep,

geslacht;

b)

de uitslagen van de snelle tests en bevestigingstests (aantal positieve en negatieve uitslagen) en van verder onderzoek in verband met karakterisering van isolaten, waar van toepassing, het bemonsterde weefsel en de voor de snelle en bevestigingstests gebruikte methoden;

c)

de geografische ligging, met inbegrip van het land van oorsprong, indien dat niet de rapporterende lidstaat is, van positieve TSE-gevallen;

d)

het genotype en de diersoort van elke TSE-positief bevonden hertachtige;

e)

indien getest, het genotype van de hertachtigen die op TSE's zijn getest en negatief zijn bevonden.”.


31.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/21


VERORDENING (EU) 2017/1973 VAN DE COMMISSIE

van 30 oktober 2017

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 wat betreft de officiële controles van visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en in de Unie zijn binnengebracht na via derde landen te zijn vervoerd, en tot vaststelling van een modelcertificaat voor die producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 9, tweede alinea,

Gezien Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (2), en met name artikel 16, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de volks- en de diergezondheid te beschermen, worden producten uit de Unie die, al dan niet met opslag, via derde landen worden vervoerd, geacht niet langer te voldoen aan de in de wetgeving van de Unie neergelegde vereisten voor die producten. In Richtlijn 97/78/EG van de Raad (3) is bijgevolg bepaald dat de lidstaten erop moeten toezien dat veterinaire controles worden verricht op partijen van dergelijke producten die uit derde landen in de Unie worden binnengebracht.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong vastgesteld voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven, met inbegrip van voorschriften voor visserijproducten. Bovendien zijn bij Verordening (EG) nr. 854/2004 voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong. Bij Verordening (EG) nr. 854/2004 is bepaald dat wanneer zendingen van producten van dierlijke oorsprong de Unie binnenkomen, deze vergezeld moeten gaan van een document dat aan bepaalde eisen voldoet, en dat de officiële controles van die producten moeten plaatsvinden in overeenstemming met die verordening.

(3)

Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie (4) voorziet in modelgezondheidscertificaten en documenten voor de invoer van bepaalde producten van dierlijke oorsprong voor de toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004, waaronder een model voor de invoer van visserijproducten in bijlage VI.

(4)

De lidstaten en organisaties van belanghebbenden hebben de Commissie verzocht een modelgezondheidscertificaat op te stellen voor zendingen van voor menselijke consumptie bestemde visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en die, al dan niet met opslag, via derde landen worden vervoerd, dat moet worden ondertekend door de bevoegde autoriteit van het derde land met het oog op het harmoniseren van de informatie die moet worden verstrekt wanneer dergelijke zendingen het grondgebied van de Unie binnenkomen.

(5)

Het modelgezondheidscertificaat moet specifiek verwijzen naar de bepalingen betreffende het aanlanden, lossen en opslaan van visserijproducten neergelegd in de hoofdstukken II en VII van sectie VIII van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

(6)

Het modelgezondheidscertificaat moet ook kunnen worden gebruikt met het elektronische Traces-systeem (Trade Control and Expert System) (5) dat wordt gebruikt voor de uitwisseling van gezondheidscertificaten tussen derde landen en de lidstaten.

(7)

Het is daarom passend om een geharmoniseerd modelgezondheidscertificaat op te stellen dat moet worden ondertekend door de bevoegde autoriteit in het derde land waarin de visserijproducten worden vervoerd voordat zij naar de Unie worden verzonden.

(8)

Verordening (EG) nr. 2074/2005 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2074/2005 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Het volgende artikel 6 quater wordt ingevoegd:

„Artikel 6 quater

Voorschriften betreffende de officiële controles van visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en de Unie binnenkomen na al dan niet met opslag via derde landen te zijn vervoerd

1.   Voor menselijke consumptie bestemde visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en die, al dan niet met opslag, zijn gelost in derde landen vóór zij op een andere vervoerswijze in de Unie zijn binnengekomen, moeten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het betrokken derde land en is ingevuld overeenkomstig het modelgezondheidscertificaat in aanhangsel VIII van bijlage VI.

2.   Het derde land waar het vervoer plaatsvindt, moet zijn opgenomen in de in artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 854/2004 bedoelde lijst.

3.   Indien de in lid 1 bedoelde visserijproducten worden gelost en vervoerd naar een opslaginstallatie in het in dat lid bedoelde derde land, moet die opslaginstallatie zijn opgenomen in de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 854/2004 bedoelde lijst.

4.   Indien de in lid 1 bedoelde visserijproducten worden geladen in een vaartuig dat de vlag van een derde land voert, moet dat derde land zijn opgenomen in de in artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 854/2004 bedoelde lijst, en moet dat vaartuig zijn opgenomen in de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 854/2004 bedoelde lijst.

Containerschepen die worden gebruikt voor het vervoeren van visserijproducten in containers, zijn van deze eis uitgesloten.”.

b)

Bijlage VI wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(2)   PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(3)  Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9).

(4)  Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 27).

(5)  Beschikking 2004/292/EG van de Commissie (PB L 94 van 31.3.2004, blz. 63).


BIJLAGE

Aan bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 2074/2005 wordt het volgende aanhangsel VIII toegevoegd:

„Aanhangsel VIII van bijlage VI

Modelgezondheidscertificaat voor visserijproducten bestemd voor menselijke consumptie die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en die al dan niet met opslag via derde landen worden vervoerd

Image 2
Tekst van het beeld
Image 3
Tekst van het beeld
Image 4
Tekst van het beeld

31.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1974 VAN DE COMMISSIE

van 30 oktober 2017

tot wijziging van Verordening (EU) 2016/44 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/1333 van de Raad van 31 juli 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Besluit 2011/137/GBVB (1),

Gezien Verordening (EU) 2016/44 van de Raad van 18 januari 2016 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 204/2011 (2), en met name artikel 20, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage V bij Verordening (EU) 2016/44 worden de vaartuigen opgesomd die door het Sanctiecomité van de Verenigde Naties zijn aangewezen als bedoeld in punt 11 van Resolutie 2146 (2014) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Op die vaartuigen zijn op grond van die verordening een aantal verbodsbepalingen van toepassing, waaronder een verbod op het laden, vervoeren of lossen van ruwe olie uit Libië en op toegang tot havens op het grondgebied van de Unie.

(2)

Op 20 oktober 2017 heeft het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties bepaald dat de vermelding van het vaartuig Capricorn op de lijst van vaartuigen waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, moet worden verlengd en gewijzigd. Bijlage V bij Verordening (EU) 2016/44 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, moet deze verordening onmiddellijk in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage V bij Verordening (EU) 2016/44 van de Raad wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)   PB L 206 van 1.8.2015, blz. 34.

(2)   PB L 12 van 19.1.2016, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage V bij Verordening (EU) 2016/44 van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

De vermelding:

„1.

Naam: CAPRICORN

Op de lijst geplaatst uit hoofde van de punten 10 a) en 10 b) van Resolutie 2146 (2014), als uitgebreid en gewijzigd bij Resolutie 2362 (2017), lid 2 (verboden te laden, te vervoeren of te lossen; verboden havens binnen te komen). Overeenkomstig punt 11 van Resolutie 2146 is deze vermelding geldig van 21 juli tot 21 oktober 2017, tenzij deze eerder wordt beëindigd door het Comité overeenkomstig punt 12 van Resolutie 2146. Vlaggenstaat: Tanzania.

Aanvullende informatie

IMO: 8900878. Vanaf 16 juli 2017 bevond het vaartuig zich voor de kust van Cyprus.”,

wordt vervangen door:

„1.

Naam: CAPRICORN

Op de lijst geplaatst uit hoofde van punt 10, onder a) en b), van Resolutie 2146 (2014), als uitgebreid en gewijzigd bij punt 2 van Resolutie 2362 (2017) (verboden te laden, te vervoeren of te lossen; verboden havens binnen te komen). Overeenkomstig punt 11 van Resolutie 2146 is deze vermelding op 20 oktober 2017 door het Comité verlengd tot en met 18 januari 2018, tenzij deze eerder wordt beëindigd door het Comité overeenkomstig punt 12 van Resolutie 2146. Vlaggenstaat: Tanzania.

Aanvullende informatie

Op de lijst opgenomen op 21 juli 2017. IMO: 8900878. Vanaf 21 september 2017 bevond het vaartuig zich in internationale wateren ter hoogte van de Verenigde Arabische Emiraten.”.


RICHTLIJNEN

31.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/29


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2017/1975 VAN DE COMMISSIE

van 7 augustus 2017

tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor cadmium in lichtdioden (leds) met kleuromzetting voor gebruik in beeldweergavesystemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2011/65/EU verplicht lidstaten ervoor te zorgen dat elektrische en elektronische apparatuur die in de handel wordt gebracht geen cadmium bevat.

(2)

Overeenkomstig punt 39 van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU is het gebruik van cadmium in lichtdioden (leds) met kleuromzetting voor verlichtings- en beeldweergavetoepassingen tot 1 juli 2014 van dat verbod vrijgesteld. De Commissie heeft vóór 1 januari 2013 een verzoek om verlenging van die vrijstelling ontvangen overeenkomstig artikel 5, lid 5, van Richtlijn 2011/65/EU.

(3)

Het is aangetoond dat leds met kleuromzetting die gebruikmaken van kwantumpunten voordelen hebben wat betreft energie-efficiëntie en kleurenweergave in vergelijking met oudere technologie. Globaal gezien heeft het gebruik van kwantumpunten op basis van cadmium in beeldschermen een positief effect, omdat zij minder energie verbruiken dan de momenteel beschikbare alternatieve technologieën. De vervanging van kwantumpunten op basis van cadmium in beeldweergavetoepassingen waarvoor kwantumpunten worden gebruikt, houdt als geheel voor het milieu, de gezondheid en de veiligheid van de consument waarschijnlijk meer nadelen dan voordelen in.

(4)

Het verbod op het gebruik van cadmiumselenide in halfgeleider-nanokristal-kwantumpunten op basis van cadmium om de lichtgolflengte om te zetten („downshifting”) voor gebruik in beeldweergavetoepassingen moet derhalve worden opgeschort voor een periode van twee jaar na de bekendmaking van de gedelegeerde richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is onwaarschijnlijk dat deze korte geldigheidsperiode gevolgen zal hebben voor de innovatie en voor de ontwikkeling van alternatieven zonder cadmium.

(5)

Leds met kwantumpunten op basis van cadmium voor verlichting (lampen) zijn nog niet op de markt beschikbaar en hun potentiële voordelen in vergelijking met bestaande technologieën kunnen niet naar behoren worden gekwantificeerd; een verlenging van de vrijstelling met betrekking tot verlichtingstoepassingen is derhalve niet gerechtvaardigd.

(6)

Bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen uiterlijk [twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] worden vastgesteld en bekendgemaakt. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf [twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn + één dag].

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De lidstaten stellen de regels voor deze verwijzing vast.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 augustus 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.


BIJLAGE

In bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt punt 39 vervangen door:

„39 a)

Cadmiumselenide in halfgeleider-nanokristal-kwantumpunten op basis van cadmium om de lichtgolflengte om te zetten („downshifting”) voor gebruik in beeldweergavetoepassingen (< 0,2 μg Cd per mm2 beeldschermoppervlak)

Verstrijkt voor alle categorieën [twee jaar na de bekendmaking van de gedelegeerde richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie]”.


BESLUITEN

31.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/32


UITVOERINGSBESLUIT (GBVB) 2017/1976 VAN DE RAAD

van 30 oktober 2017

tot uitvoering van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/1333 van de Raad van 31 juli 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Besluit 2011/137/GBVB (1), en met name artikel 12, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 31 juli 2015 Besluit (GBVB) 2015/1333 vastgesteld.

(2)

Het Comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens Resolutie 1970 (2011) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, heeft op 20 oktober 2017 de vermelding van een vaartuig op de lijst van vaartuigen, die aan beperkende maatregelen onderworpen zijn, verlengd en gewijzigd.

(3)

Bijlage V bij Besluit (GBVB) 2015/1333 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage V bij Besluit (GBVB) 2015/1333 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)   PB L 206 van 1.8.2015, blz. 34.


BIJLAGE

In rubriek B (Entiteiten) van bijlage V bij Besluit (GBVB) 2015/1333 wordt vermelding 1 als volgt gewijzigd:

„1.

Naam: CAPRICORN

Ook bekend als: n.v.t. Verder nog bekend als: n.v.t. Adres: n.v.t. Op de lijst geplaatst op: 21 juli 2017

Aanvullende informatie

IMO-nummer: 8900878. Op de lijst geplaatst uit hoofde van de punten 10 a) en 10 b) van Resolutie 2146 (2014), zoals verlengd en gewijzigd bij punt 2 van Resolutie 2362 (2017) (verboden te laden, te vervoeren of te lossen; verboden havens binnen te komen). Overeenkomstig punt 11 van Resolutie 2146 is deze vermelding op 20 oktober 2017 door het Comité verlengd; de vermelding is geldig tot en met 18 januari 2018, tenzij ze eerder wordt beëindigd door het Comité overeenkomstig punt 12 van Resolutie 2146. Vlaggenstaat: Tanzania. Op 21 september 2017 bevond het vaartuig zich in de internationale wateren voor de kust van de Verenigde Arabische Emiraten.”.


Rectificaties

31.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 281/34


Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 van de Commissie van 17 december 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad met overgangsregels voor enkele bepalingen van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waarin de relevante elektronische systemen nog niet operationeel zijn, en tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446

( Publicatieblad van de Europese Unie L 69 van 15 maart 2016 )

Bladzijde 40, bijlage 2, in vak 10, zoals gerectificeerd op bladzijde 35 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„Omschrijving”,

lezen:

„☐

Omschrijving”.

Bladzijde 42, bijlage 3, in de titel, zoals gerectificeerd op bladzijde 36 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„TARIEFINLICTHING”,

lezen:

„TARIEFINLICHTING”.

Bladzijde 42, bijlage 3, in „EXEMPLAAR VOOR DE HOUDER”, in het vak „Belangrijke mededeling”, zoals gerectificeerd op bladzijde 36 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„Onverminderd de bepalingen van artikel 34, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad blijft deze BTI geldig gedurende 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de geldigheid.”,

lezen:

„Onverminderd de bepalingen van artikel 34, leden 1, 4, 5 en 7, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad blijft deze BTI geldig gedurende 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de geldigheid.”.

Bladzijde 43, bijlage 3, in „EXEMPLAAR VOOR DE COMMISSIE”, in het vak „Belangrijke mededeling”, zoals gerectificeerd op bladzijde 37 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„Onverminderd de bepalingen van artikel 34, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad blijft deze BTI geldig gedurende 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de geldigheid.”,

lezen:

„Onverminderd de bepalingen van artikel 34, leden 1, 4, 5 en 7, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad blijft deze BTI geldig gedurende 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de geldigheid.”.

Bladzijde 44, bijlage 3, in „EXEMPLAAR VOOR DE LIDSTAAT”, in het vak „Belangrijke mededeling”, zoals gerectificeerd op bladzijde 38 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„Onverminderd de bepalingen van artikel 34, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad blijft deze BTI geldig gedurende 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de geldigheid.”,

lezen:

„Onverminderd de bepalingen van artikel 34, leden 1, 4, 5 en 7, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad blijft deze BTI geldig gedurende 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de geldigheid.”.

Bladzijde 47, bijlage 4, in vak 2, zoals gerectificeerd op bladzijde 41 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„(indien verschillend van hierboven)”,

lezen:

„(indien verschillend van het land hierboven)

(vertrouwelijk)”.

Bladzijde 48, bijlage 4, in vak 4, zoals gerectificeerd op bladzijde 41 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„(verplicht)”,

lezen:

„(verplicht)

(vertrouwelijk)”.

Bladzijde 48, bijlage 4, in vak 9, zoals gerectificeerd op bladzijde 41 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„Gedetailleerde omschrijving van de goederen waardoor ze kunnen worden geïdentificeerd en in de douanenomenclatuur kunnen worden ingedeeld. Hierin moeten ook gegevens worden opgenomen over de samenstelling van de goederen en alle onderzoeksmethoden die worden gebruikt om deze samenstelling te bepalen, wanneer de indeling hiervan afhankelijk is. Gegevens die de aanvrager vertrouwelijk acht, moeten worden ingevuld in vak 8. Handelsbenaming en aanvullende informatie.”,

lezen:

„Gedetailleerde omschrijving van de goederen waardoor ze kunnen worden geïdentificeerd en in de douanenomenclatuur kunnen worden ingedeeld. Hierin moeten ook gegevens worden opgenomen over de samenstelling van de goederen en alle onderzoeksmethoden die worden gebruikt om deze samenstelling te bepalen, wanneer de indeling hiervan afhankelijk is. Gegevens die de aanvrager vertrouwelijk acht, moeten worden ingevuld in vak 10. Handelsbenaming en aanvullende informatie.”.

Bladzijde 49, bijlage 4, in vak 12, zoals gerectificeerd op bladzijde 42 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

12.

Andere BTI-aanvragen (*) en andere BTI's in uw bezit (*)”,

lezen:

12.

Andere BTI-aanvragen en andere BTI's in uw bezit

(verplicht)”.

Bladzijde 50, bijlage 4, vak 15, in de tekst onder „Belangrijke opmerking”, zoals gerectificeerd op bladzijde 42 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„Door deze aanvraag te authenticeren aanvaardt de aanvrager de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de volledigheid van de gegevens in deze aanvraag en van alle aanvullende informatie die hij daarbij verstrekt. De aanvrager gaat ermee akkoord dat deze gegevens en, in voorkomend geval, foto's, afbeeldingen, brochures enz. die bij deze aanvraag zijn gevoegd of die de douane heeft verkregen of kan verkrijgen en waarvan in de gegevenselementen 1, 2 en 8 van de aanvraag niet is aangegeven dat zij vertrouwelijk zijn, in een databank van de Europese Commissie kunnen worden opgeslagen en via het internet openbaar zullen worden gemaakt.”,

lezen:

„Door deze aanvraag te authenticeren aanvaardt de aanvrager de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de volledigheid van de gegevens in deze aanvraag en van alle aanvullende informatie die hij daarbij verstrekt. De aanvrager gaat ermee akkoord dat deze gegevens en, in voorkomend geval, foto's, afbeeldingen, brochures enz. die bij deze aanvraag zijn gevoegd of die de douane heeft verkregen of kan verkrijgen en waarvan in de gegevenselementen 1, 2, 4 en 10 van de aanvraag niet is aangegeven dat zij vertrouwelijk zijn, in een databank van de Europese Commissie kunnen worden opgeslagen en via het internet openbaar zullen worden gemaakt.”.

Op bladzijde 50, bijlage 4, zoals gerectificeerd op bladzijde 42 van PB L 101 van 16.4.2016, wordt de volgende voetnoot onder vak 16 toegevoegd:

„(*)

Gebruik zo nodig een apart blad.”.

Bladzijde 51, bijlage 5, in de titel, zoals gerectificeerd op bladzijde 43 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„TARIEFINLICTHING”,

lezen:

„TARIEFINLICHTING”.

Bladzijde 51, bijlage 5, in het vak „Belangrijke opmerking”, zoals gerectificeerd op bladzijde 43 van PB L 101 van 16.4.2016:

in plaats van:

„Onverminderd de bepalingen van artikel 34, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad blijft deze BTI geldig gedurende 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de geldigheid.”,

lezen:

„Onverminderd de bepalingen van artikel 34, leden 1, 4, 5 en 7, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad blijft deze BTI geldig gedurende 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de geldigheid.”.


Top