EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document L:2006:293:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, L 293, 24 oktober 2006


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 293

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
24 oktober 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1581/2006 van de Commissie van 23 oktober 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Richtlijn 2006/85/EG van de Commissie van 23 oktober 2006 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde fenamifos en ethefon op te nemen als werkzame stoffen ( 1 )

3

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Informatie betreffende de datum van inwerkingtreding van de Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Salomonseilanden inzake de visserij in de visserijzone van de Salomonseilanden

6

 

 

Commissie

 

*

Besluit van de Commissie van 20 oktober 2006 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van dvd+/-r's uit de Volksrepubliek China, Hongkong en Taiwan

7

 

*

Beschikking van de Commissie van 23 oktober 2006 tot schorsing van het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op de invoer van ferromolybdeen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

15

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 23 oktober 2006 tot aanpassing van Aanbeveling 2000/473/Euratom inzake de toepassing van artikel 36 van het Euratom-Verdrag betreffende de controle van de omgevingsradioactiviteit ter beoordeling van de blootstelling van de bevolking, in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 4931)

17

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

24.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/1


VERORDENING (EG) Nr. 1581/2006 VAN DE COMMISSIE

van 23 oktober 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 oktober 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 oktober 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 23 oktober 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

64,3

096

31,1

204

40,0

999

45,1

0707 00 05

052

109,1

096

30,8

999

70,0

0709 90 70

052

101,1

204

47,7

999

74,4

0805 50 10

052

66,9

388

65,7

524

58,0

528

57,4

999

62,0

0806 10 10

052

92,5

400

192,3

999

142,4

0808 10 80

388

79,4

400

113,1

404

100,0

800

138,3

804

140,2

999

114,2

0808 20 50

052

109,0

400

199,1

720

51,9

999

120,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


24.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/3


RICHTLIJN 2006/85/EG VAN DE COMMISSIE

van 23 oktober 2006

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde fenamifos en ethefon op te nemen als werkzame stoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 703/2001 (3) van de Commissie zijn de bepalingen voor de uitvoering van de tweede fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Fenamifos en ethefon zijn in die lijst opgenomen.

(2)

Voor deze werkzame stoffen zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 en (EG) nr. 703/2001 beoordeeld voor een aantal door de kennisgever voorgestelde toepassingen. Bovendien worden in die verordeningen de als rapporteur optredende lidstaten aangewezen die overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 451/2000 de desbetreffende evaluatieverslagen met aanbevelingen bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) moeten indienen. Voor fenamifos was Nederland de rapporterende lidstaat en was alle relevante informatie ingediend op 27 november 2003. Voor ethefon was Nederland de rapporterende lidstaat en was alle relevante informatie ingediend op 21 april 2004.

(3)

De evaluatieverslagen zijn door de lidstaten en de EFSA intercollegiaal getoetst en zijn op 13 januari 2006 voor fenamifos en op 24 april 2006 voor ethefon bij de Commissie ingediend in de vorm van de wetenschappelijke verslagen van de EFSA (4). Deze verslagen zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 14 juli 2006 afgerond in de vorm van de evaluatieverslagen van de Commissie voor fenamifos en ethefon.

(4)

Uit de verschillende analysen is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die fenamifos en ethefon bevatten, in het algemeen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen die zijn onderzocht en opgenomen in de evaluatieverslagen van de Commissie. Deze werkzame stoffen moeten derhalve in bijlage I worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn.

(5)

Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de opneming voortvloeien.

(6)

Onverminderd de verplichtingen zoals vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die fenamifos en ethefon bevatten, opnieuw te onderzoeken en ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, is voldaan. De lidstaten moeten de bestaande toelatingen al naar het geval wijzigen, vervangen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG. In afwijking van de bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige in bijlage III vermelde dossier voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de uniforme beginselen van Richtlijn 91/414/EEG.

(7)

Bij eerdere opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 zijn onderzocht, is gebleken dat de interpretatie van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft tot problemen kan leiden. Om meer problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren dat de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft en daarmee aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I geen nieuwe verplichtingen op.

(8)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2008 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 februari 2008.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

1.   De lidstaten moeten, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG, zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die fenamifos en ethefon als werkzame stof bevatten, vóór 31 januari 2008 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot fenamifos en ethefon is voldaan — met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de tekst betreffende die werkzame stof — en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13 van die richtlijn aan de eisen van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst van bijlage I bij die richtlijn wat fenamifos en ethefon betreft, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat fenamifos en ethefon bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 juli 2007 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Op basis van die evaluatie bepalen zij of het middel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als fenamifos of ethefon de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 juli 2011 wordt gewijzigd of ingetrokken; of

b)

wanneer het een product betreft dat fenamifos en ethefon als een van de werkzame stoffen bevat, de toelating zo nodig wordt gewijzigd of ingetrokken, en wel uiterlijk op 31 juli 2011 of, mocht dit later zijn, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijn of richtlijnen waarbij de stof of stoffen in kwestie aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG is of zijn toegevoegd.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op 1 augustus 2007.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 oktober 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/75/EG van de Commissie (PB L 248 van 12.9.2006, blz. 3).

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1044/2003 (PB L 151 van 19.6.2003, blz. 32).

(3)  PB L 98 van 7.4.2001, blz. 6.

(4)  EFSA Scientific Report (2006) 62, 1-81, Conclusion regarding the Peer review of the pesticide risk assessment of the active substance fenamiphos (afgerond op 13 januari 2006).

EFSA Scientific Report (2006) 67, 1-61, Conclusion regarding the Peer review of the pesticide risk assessment of the active substance ethephon (afgerond op 24 april 2006).


BIJLAGE

Aan het einde van de tabel in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt de volgende tekst toegevoegd:

„Nr.

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Bijzondere bepalingen

143

Fenamifos

CAS-nr. 22224-92-6

CIPAC-nr. 692

(RS)-ethyl-4-methylthio-m-tolyl isopropylfosforamidaat

≥ 940 g/kg

1 augustus 2007

31 juli 2017

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als nematicide, toegediend bij druppelbevloeiing in kassen met een permanente structuur.

DEEL B

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over fenamifos dat op 14 juli 2006 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van in het water levende organismen, niet tot de doelsoorten behorende bodemorganismen en grondwater in kwetsbare situaties.

De toelatingsvoorwaarden moeten risicobeperkende maatregelen omvatten en er moeten zo nodig monitoringprogramma's worden opgezet om mogelijke grondwaterverontreinigingen in kwetsbare gebieden te controleren.

144

Ethefon

CAS-nr. 16672-87-0

CIPAC-nr. 373

2-chloorethyl-fosfonzuur

≥ 910 g/kg (technisch materiaal — TC)

De bij de vervaardiging gevormde onzuiverheden MEPHA (mono-2-chloorethylester van 2-chloorethylfosfonzuur) en 1,2-dichloorethaan zijn uit toxicologisch oogpunt van belang en mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 20 g/kg en 0,5 g/kg in het technische materiaal.

1 augustus 2007

31 juli 2017

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als groeiregulator voor planten.

DEEL B

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over ethefon dat op 14 juli 2006 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.”.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

24.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/6


Informatie betreffende de datum van inwerkingtreding van de Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Salomonseilanden inzake de visserij in de visserijzone van de Salomonseilanden (1)

De Europese Gemeenschap en de regering van de Salomonseilanden hebben elkaar, respectievelijk op 28 juni en 9 oktober 2006, ervan in kennis gesteld dat de voor de inwerkingtreding vereiste procedures zijn voltooid.

De overeenkomst is bijgevolg krachtens artikel 16 op 9 oktober 2006 in werking getreden.


(1)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 33.


Commissie

24.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/7


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2006

tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van dvd+/-r's uit de Volksrepubliek China, Hongkong en Taiwan

(2006/713/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding

(1)

Op 6 augustus 2005 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende dvd+/-r’s uit de Volksrepubliek China („VRC”), Hongkong en Taiwan („de betrokken landen”).

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 24 juni 2005 is ingediend door CECMA („de indiener van de klacht”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel — in dit geval meer dan 60 % — van de totale productie van dvd+/-r’s in de Gemeenschap. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal om aan te tonen dat dvd+/-r’s met dumping werden ingevoerd en dat hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan, werd toereikend geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

2.   Partijen bij de procedure

(3)

De Commissie heeft de volgende partijen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld: de indiener van de klacht, de klagende producenten, andere bekende producenten in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de importeurs, distributeurs, detailhandelaren en consumentenorganisaties die als belanghebbenden bekend zijn, en de vertegenwoordigers van de betrokken landen.

(4)

Om de producenten/exporteurs in de VRC in staat te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om als marktgerichte onderneming of individueel te worden behandeld, heeft de Commissie de betrokken producenten/exporteurs en alle andere bedrijven die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijnen bekend hebben gemaakt, de desbetreffende formulieren toegezonden. Vijftien ondernemingen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een behandeling als marktgerichte onderneming of, mocht het onderzoek uitwijzen dat zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldeden, om een individuele behandeling.

(5)

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar alle betrokken partijen, met inbegrip van alle klagende producenten, alle andere bekende producenten in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, alsmede de importeurs, detailhandelaren en distributeurs. Er werden ook vragenlijsten gezonden naar de producenten/exporteurs in Japan, dat als vervanger van Taiwan werd beschouwd als mogelijk referentieland voor het bepalen van een normale waarde voor producenten/exporteurs in de VRC die niet als marktgerichte onderneming zouden worden behandeld. De verandering van mogelijk referentieland kwam er na bezwaren van belanghebbenden, hoofdzakelijk over het feit dat grote Taiwanese exporteurs van een verwant en in zekere mate substitueerbaar product zich vroeger aan dumping schuldig bleken te hebben gemaakt. Er werden antwoorden ontvangen van tweeëntwintig producenten/exporteurs in de betrokken landen, alle klagende producenten, één andere producent in de Gemeenschap, acht niet-verbonden importeurs, één distributeur en zeven kleinhandelaren (waarvan één tegelijk groot- en kleinhandelaar).

(6)

Wegens het grote aantal antwoorden uit de VRC (negen groepen ondernemingen) en Taiwan (elf ondernemingen) werden voor deze twee landen steekproeven genomen, zoals in het bericht van inleiding werd aangekondigd. Overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening werd de samenstelling van de steekproef gebaseerd op het grootste representatieve exportvolume dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De geselecteerde steekproeven bestonden respectievelijk uit vier Chinese producenten/exporteurs, die 79 % van het exportvolume van de Chinese medewerkende partijen vertegenwoordigden, en vijf Taiwanese producenten/exporteurs, die 97 % van het exportvolume van de Taiwanese medewerkende partijen vertegenwoordigden. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de Chinese en de Taiwanese autoriteiten, die tegen deze keuze geen bezwaar hebben gemaakt. Voor Hongkong was geen steekproef nodig.

(7)

De Commissie heeft alle nodige gegevens ingewonnen en geverifieerd om na te gaan of er sprake is van dumping, welke schade is veroorzaakt en wat het belang van de Gemeenschap is. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle verricht:

a)

Producenten in de Gemeenschap:

Computer Support Italcard s.r.l. (Milaan, Italië),

Manufacturing Advanced Media (Mulhouse, Frankrijk),

TDK Recording Media Europe (Luxemburg),

Sony DADC (Salzburg, Oostenrijk);

b)

Producenten/exporteurs in Hongkong:

UME Disc Ltd,

China Shing Manufacturing,

MDA Technology Ltd,

Giant Base Technology Ltd,

Pop Hero Holdings Ltd,

Wealth Fair Investment Ltd;

c)

Producenten/exporteurs in Taiwan:

Prodisc Technology, Inc (Taipei, Taiwan),

Daxon Technology (Taipei, Taiwan);

d)

Niet-verbonden importeurs en distributeurs:

Verbatim Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk),

Maxell Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk),

Philips Recordable Media (Wiesbaden, Duitsland),

Sony France S.A. (Parijs, Frankrijk),

Ingram Micro Distribution GmbH (München, Duitsland),

SK Kassetten GmbH & Co KG (Neuenrade, Duitsland),

Intenso GmbH (Vechta, Duitsland),

Emtec International S.p.a. (Parijs, Frankrijk);

e)

Groothandelaar/kleinhandelaar:

Metro Group Buying GmbH;

f)

Kleinhandelaren:

Carrefour Marchandises Internationales (Parijs, Frankrijk),

El Corte Inglés S.A. (Madrid, Spanje),

FNAC S.A. (Parijs, Frankrijk);

g)

Producent in het referentieland:

Taiyo Yuden (Takasaki, Japan).

(8)

Er wordt aan herinnerd dat in het lopende onderzoek geen voorlopige maatregelen werden genomen. Alle partijen werden in kennis gesteld van de feiten en overwegingen op grond waarvan het besluit werd genomen om geen voorlopige maatregelen te nemen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

(9)

Sommige belanghebbenden hebben schriftelijk opmerkingen ingediend. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft verder alle informatie verzameld en geverifieerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

3.   Onderzoektijdvak

(10)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2004 tot 30 juni 2005 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

4.   Betrokken product en soortgelijk product

4.1.   Betrokken product

(11)

Bij het betrokken product gaat het om dvd+/-r’s (recordable digital versatile discs) die doorgaans onder GN-code ex 8523 90 30 (GN-code sinds 1 januari 2006) worden aangegeven, uit de VRC, Hongkong en Taiwan. Onder deze code vallen producten met een opnamecapaciteit van meer dan 900 megabyte, maar niet meer dan 18 gigabyte, behalve wisbare producten. De GN-code wordt slechts ter informatie vermeld. Het betrokken product valt onder de industrie van de opnamemedia.

(12)

Een dvd-r is een optisch opslagmedium voor digitale gegevens dat bestaat uit een schijfje polycarbonaat met een laag „dye” (kleurstof). Dvd+/-r’s bestaan gewoonlijk uit twee 0,6 mm dikke substraten van polycarbonaat met een diameter van maximaal 120 mm die op elkaar worden gelijmd. Hoewel de opname op dergelijke schijfjes in verschillende stappen kan gebeuren, kan de opgenomen informatie niet worden gewist. Het is een optisch opslagmedium voor digitale gegevens, muziek en video. De opname gebeurt door de dye-laag (opnamelaag) bloot te stellen aan een infraroodlaserstraal in een dvd-r-recorder.

(13)

Er zijn twee verschillende standaarden voor dvd’s, namelijk dvd min r („dvd-r”) en dvd plus r („dvd+r”). Afhankelijk van de groepen ondernemingen die oorspronkelijk de verschillende standaarden ontwikkelden, ondersteunden de producenten traditioneel ofwel de productie van dvd+r, ofwel van dvd-r. (Dvd-r is bijvoorbeeld een productstandaard die werd ondersteund door een groep met de naam „DVD Forum”, waartoe onder andere de Japanse producent Panasonic behoorde.) Momenteel worden door de meeste producenten producten volgens beide standaarden vervaardigd en in de handel gebracht en kunnen zowel dvd-r’s als dvd+r’s op bijna alle dvd-spelers worden afgespeeld.

(14)

Dvd+/-r’s kunnen worden onderscheiden volgens het uiterlijk, het type opgeslagen gegevens, de opslagcapaciteit, de reflecterende metaallaag en het al of niet bedrukt zijn van de dvd+/-r. Bovendien zijn er verschillende opnamesnelheden voor dvd+/-r’s, zoals 4×, 8×, 16× of nog hoger.

(15)

Het product wordt in verschillende hoeveelheden verkocht. Dvd+/-r’s worden in verschillende typen verpakkingen in de handel gebracht: de zogenaamde „slim jewel cases” met 1 dvd+/-r, de zogenaamde „cake boxes” met 10 tot 100 dvd+/-r’s, de zogenaamde „shrink-wrapped spindles” (spindels in krimpfolie) met 10 tot 100 dvd+/-r’s, en enveloppen met dvd+/-r’s verpakt in cellofaan, kartonnen dozen, enz.

(16)

De bruikbare capaciteit voor enkellaagse dvd+/-r’s is 4,7 gigabyte, terwijl de dubbelzijdige dvd+/-r's met 9,4 gigabyte over een dubbel zo grote opslagcapaciteit beschikken.

(17)

Hoewel de kwaliteit van de verschillende verkochte typen dvd+/-r’s uiteenloopt, heeft dit geen significante verschillen in de fundamentele fysieke en technische kenmerken van de verschillende typen en standaarden tot gevolg. Bovendien heeft het onderzoek uitgewezen dat het eindgebruik voor alle dvd+/-r’s hetzelfde is. Daarom worden zij voor dit onderzoek als één product beschouwd.

4.2.   Soortgelijk product

(18)

Uit het onderzoek is gebleken dat er geen verschillen waren in de fundamentele fysieke en technische kenmerken en gebruiksdoeleinden tussen het betrokken product en de dvd+/-r’s die

op de binnenlandse markt van de betrokken landen worden geproduceerd en verkocht;

door de klagende producenten en andere producenten in de Gemeenschap worden geproduceerd en op de communautaire markt verkocht;

op de binnenlandse markt van het referentieland (Japan) voor het bepalen van de normale waarde met betrekking tot invoer uit de VRC worden geproduceerd en verkocht.

(19)

Derhalve wordt geconcludeerd dat alle typen dvd+/-r’s één product vormen en als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening worden beschouwd.

B.   DUMPING, SCHADE EN OORZAKELIJK VERBAND

(20)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake is van dumping en dat daardoor schade is berokkend. Gezien de hierna geformuleerde conclusies is het echter niet nodig deze bevindingen te detailleren.

C.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

5.   Algemene opmerkingen

(21)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie in verband met schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap is in dit bijzondere geval antidumpingmaatregelen in te stellen. De waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen voor alle betrokken partijen werden onderzocht.

(22)

Voor de definitie van communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap zijn de criteria van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening toegepast.

(23)

In dit geval worden de volgende verbonden ondernemingen als de bedrijfstak van de Gemeenschap beschouwd:

Computer Support Italcard s.r.l. („CSI”);

Manufacturing Advanced Media („MAME”).

(24)

In de klacht werd nog een onderneming als klagende onderneming vermeld. Er is echter geconstateerd dat voor deze onderneming, vergeleken met de totale productie, een groot deel van de invoer van het betrokken product uit de betrokken landen tijdens het onderzoektijdvak heeft plaatsgevonden. Deze invoer was over een lange periode gespreid. Bovendien werd geconstateerd dat deze onderneming haar kernactiviteiten buiten de Gemeenschap heeft. Daarom is deze onderneming overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening uitgesloten van de definitie van bedrijfstak van de Gemeenschap.

(25)

Bovendien heeft nog een producent volledig meegewerkt. Er is echter geconstateerd dat ook voor deze onderneming, vergeleken met de totale productie, een groot deel van de invoer van het betrokken product uit de betrokken landen tijdens het onderzoektijdvak heeft plaatsgevonden. Deze invoer was over een lange periode gespreid. Zoals in overweging 24 wordt beschreven, heeft ook deze onderneming, als deel van een ondernemingengroep, haar kernactiviteiten buiten de Gemeenschap. Daarom is ook deze onderneming overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening uitgesloten van de definitie van bedrijfstak van de Gemeenschap.

(26)

Ten slotte werd, naar aanleiding van de liquidatie van een van de twee overblijvende ondernemingen na afloop van het onderzoektijdvak, overwogen of deze onderneming moest worden uitgesloten van de definitie van bedrijfstak van de Gemeenschap. Gezien de hierna getrokken conclusies werd het echter niet nodig geacht daarover een besluit te nemen.

(27)

Bijgevolg vormen alleen CSI en MAME, waarvan de gezamenlijke productie 88 % van de geraamde totale communautaire productie uitmaakt, de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

6.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap, niet-verbonden importeurs, gebruikers en consumenten

(28)

Uit informatie van de belanghebbenden blijkt dat het totale verbruik in de Gemeenschap en de marktaandelen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt hebben ontwikkeld:

EU-verbruik

Duizenden eenheden

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Totaal EU-verbruik

10 570

602 390

1 575 562

1 687 509

Index (2002 = 100)

100

5 700

14 906

15 965

Het totale EU-verbruik van het betrokken product is enorm gestegen, met bijna 16 000 procentpunt.

Marktaandelen op de communautaire markt

 

2002

2003

2004

Onderzoektijdvak

Bedrijfstak van de Gemeenschap

0 %

0,4 %

0,6 %

0,8 %

Medewerkende producenten uitgesloten van de definitie van communautaire productie (zie overwegingen 24 en 25 hierboven)

6,3 %

1,0 %

3,1 %

5,1 %

Overige, niet-medewerkende producenten in de Gemeenschap die nog steeds actief zijn (raming)

0 %

0,5 %

0,2 %

0,2 %

Invoer uit de betrokken landen

93,7 %

87,6 %

89,0 %

86,1 %

Invoer uit andere derde landen

0 %

10,5 %

7,1 %

7,8 %

(29)

Uit de bovenvermelde gegevens blijkt dat het aandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de communautaire markt van 0 % in 2000 is gestegen tot slechts 0,8 % in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen is in de beoordelingsperiode gedaald, maar bedroeg in het onderzoektijdvak toch nog steeds ca. 87 %. Hun verlies van marktaandeel kwam ruwweg overeen met de toename van de invoer uit andere derde landen.

(30)

De indiener van de klacht voerde aan dat sommige van de niet-medewerkende producenten die hun productie tijdens of na afloop van het onderzoektijdvak hebben gestaakt, hun productie zouden kunnen hervatten als maatregelen zouden worden genomen. Aangezien echter geen direct door deze niet-medewerkende producenten verstrekte informatie beschikbaar is, noch ander bewijsmateriaal tot staving van deze bewering, moet dit argument worden verworpen. Voorts wordt opgemerkt dat, ook al zouden deze ondernemingen hun productie hervatten, deze naar alle waarschijnlijkheid niet heel veel zou voorstellen in vergelijking met de zeer aanzienlijke hoeveelheden uit de betrokken landen.

(31)

Bovendien blijkt uit het bovenstaande duidelijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap vrij laat is begonnen met zijn productie van dvd+/-r’s vergeleken met de exporteurs in de betrokken landen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat het instellen van maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou stellen zijn prijzen tot een voldoende rendabel niveau te verhogen om te kunnen overleven, of zijn omzet te verhogen en daardoor de productiekosten te verlagen en aldus te profiteren van schaalvoordelen. De ontwikkelingen tijdens de beoordelingsperiode tonen aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nooit in staat is geweest een aanzienlijk marktaandeel te veroveren en dat wat de betrokken landen aan marktaandeel hebben verloren vrijwel volledig is overgenomen door invoer uit andere derde landen. Bovendien hebben twee van de vier medewerkende ondernemingen hun belangen als producent in de Gemeenschap opgegeven en zijn importeur van dvd+/-r’s uit de betrokken landen geworden. In deze omstandigheden is het zeer onwaarschijnlijk dat de resterende bedrijfstak van de Gemeenschap levensvatbaar zou zijn en profijt zou kunnen trekken van het instellen van antidumpingmaatregelen.

(32)

Alle importeurs, distributeurs en de meeste kleinhandelaren hebben aangevoerd dat, mochten maatregelen worden genomen, de daaruit voortvloeiende kostenstijging zou moeten worden gedragen door een of meer niveaus in de distributieketen (waardoor hun respectieve winstmarges aanzienlijk kleiner zouden worden), of aan de consumenten zou moeten worden doorberekend (wat misschien zelfs een nadelige invloed op het algemene verbruik van dvd+/-r’s zou hebben), of over beide zou moeten worden verdeeld.

(33)

De waarschijnlijke reactie van importeurs, distributeurs of kleinhandelaren op de kostenstijging na het instellen van maatregelen zal afhangen van de situatie in elke lidstaat. In sommige lidstaten staat de vraag naar dvd+/-r’s reeds onder druk door „speciale heffingen” op opneembare media (een belasting die de kleinhandelsprijs voor de consument aanzienlijk verhoogt). In dit geval zouden de consumenten van dvd+/-r’s misschien niet bereid zijn om meer te betalen na het instellen van antidumpingrechten, daar de kleinhandelsprijs reeds als hoog wordt gepercipieerd. De volledige kosten van maatregelen zouden dan ook naar alle waarschijnlijkheid moeten worden gedragen door de distributieketen om te voorkomen dat de consumenten steeds meer overschakelen op andere opslagmedia zoals harde schijven en flashgeheugensticks. In deze landen zou de winstmarge van importeurs/groothandelaren, die op ongeveer 4 % kan worden geraamd, door het instellen van antidumpingrechten nog aanzienlijk worden verkleind.

(34)

In lidstaten met de laagste (of helemaal geen) speciale heffingen is daarentegen de kans groter dat de kostenstijging voor een aanzienlijk deel aan de consumenten wordt doorberekend. Het relatieve effect van antidumpingmaatregelen zou daar dan ook het grootst zijn, aangezien de prijsstijging relatief hoger zou zijn. Als gevolg daarvan kan het verbruik dalen, omdat de consumenten ertoe zouden worden aangezet op vervangingsproducten over te schakelen.

(35)

Uit het bovenstaande volgt dat de prijsstrategie van importeurs, distributeurs en kleinhandelaren zal variëren naar gelang van de situatie in elke lidstaat. Niettemin is het duidelijk dat zij allemaal te lijden zullen hebben onder het instellen van antidumpingmaatregelen, hetzij door lagere winstmarges, hetzij door een kleinere omzet. Zo ook zullen de consumenten, in zoverre de kostenstijging van antidumpingmaatregelen aan hen wordt doorberekend, nadeel ondervinden.

(36)

Veel belanghebbenden verklaarden dat het effect van eventuele maatregelen op de bedrijfstak van de Gemeenschap moet worden afgewogen tegen het risico dat het verbruik van dvd+/-r’s in elk geval zou dalen ten voordele van andere opslagmedia zoals harde schijven in dvd-recorders en flashgeheugensticks. Het onderzoek heeft immers uitgewezen dat de technologische ontwikkeling op de markt van de opslagmedia snel gaat en dat de nieuwe opslagmedia het voordeel bieden dat ze een grotere opslagcapaciteit hebben en, in het geval van de flashgeheugensticks, tegelijk klein van formaat zijn.

(37)

Verder is aangevoerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap het resultaat zou zijn van misbruik door bepaalde producenten/exporteurs met een machtspositie. Dat misbruik zou erin bestaan systematisch te werken met prijzen onder de kostprijs waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap geen marktaanwezigheid van betekenis kon opbouwen. Ten eerste zij erop gewezen dat een overeenkomstig besluit of onderzoek betreffende misbruik van machtspositie op grond van de EU-mededingingsregels niet bestaat en de indiener van de klacht evenmin melding heeft gemaakt van een besluit dienaangaande op grond van nationale mededingingsregels. Ten tweede is uit het onderzoek gebleken dat in Europa en daarbuiten een groot aantal spelers actief zijn op de productmarkt in kwestie. In het kader van dit onderzoek is niet aangetoond dat een van de marktdeelnemers, alleen of gezamenlijk met anderen, een voldoende groot marktaandeel in handen heeft om van een machtspositie te kunnen spreken. Evenmin is aangetoond dat een van de ondernemingen economisch gezien zo sterk is dat daadwerkelijke mededinging wordt verhinderd. Ten derde zijn bij de betrokken exporteurs geen significante verliezen aangetoond die erop zouden wijzen dat zij systematisch met prijzen onder de kostprijs hebben gewerkt. Daarom moet het argument worden afgewezen.

(38)

Bovendien moet, hoewel artikel 21 van de basisverordening inderdaad bepaalt dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen, deze bepaling worden gezien in het algemene kader van het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap, als bedoeld in het bovenvermelde artikel. Dit betekent dat de effecten van het al of niet instellen van maatregelen voor alle betrokken partijen moeten worden onderzocht en tegen elkaar afgewogen. In dit opzicht zij opgemerkt dat nog een aantal andere exporteurs en producenten meeconcurreren op de wereldmarkt en in zekere mate ook op de communautaire markt. Zelfs op middellange termijn is het onwaarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap ten volle profijt zou trekken van eventuele maatregelen, daar te verwachten is dat andere derde landen hun aandeel op de communautaire markt fors zouden vergroten.

(39)

Rekening houdend met het feit dat de dvd+/-r-markt relatief gezien tot volle wasdom is gekomen, lijkt de kans vrij klein dat, indien maatregelen worden genomen, de bedrijfstak van de Gemeenschap op korte of middellange termijn een sterke speler wordt, met name uit het oogpunt van marktaandeel, productiecapaciteit of technologie. Overigens zouden eventuele maatregelen gelden voor nagenoeg 90 % van het EU-verbruik van het betrokken product en nadelig zijn voor importeurs, distributeurs, kleinhandelaren en consumenten. In deze omstandigheden zou het onevenredig zijn antidumpingmaatregelen in te stellen.

(40)

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het instellen van maatregelen aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor importeurs, distributeurs, kleinhandelaren en consumenten van het betrokken product en dat dit de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk geen voordelen van betekenis zou opleveren. Derhalve wordt het instellen van maatregelen als onevenredig en strijdig met het belang van de Gemeenschap beschouwd.

7.   Conclusie in verband met het belang van de Gemeenschap

(41)

Gezien het bovenstaande bestaan er dwingende redenen in verband met het belang van de Gemeenschap om geen antidumpingmaatregelen te nemen met betrekking tot de invoer van dvd+/-r’s uit de betrokken landen.

D.   BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(42)

In deze omstandigheden moet de procedure betreffende de invoer van dvd+/-r’s uit de betrokken landen worden beëindigd met het oog op het belang van de Gemeenschap.

(43)

De indiener van de klacht en alle andere belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was deze procedure te beëindigen. Vervolgens heeft de indiener van de klacht zijn mening te kennen gegeven, maar deze was niet van die aard dat ze noopte tot herziening van de bovenvermelde conclusies.

BESLUIT:

Enig artikel

De antidumpingprocedure betreffende de invoer van dvd+/-r’s uit de Volksrepubliek China, Hongkong en Taiwan die onder GN-code ex 8523 90 30 (GN-code sinds 1 januari 2006) vallen, wordt hierbij beëindigd.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 192 van 6.8.2005, blz. 12.


24.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/15


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 23 oktober 2006

tot schorsing van het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op de invoer van ferromolybdeen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

(2006/714/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 14, lid 4,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 215/2002 van 28 januari 2002 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van ferromolybdeen dat valt onder GN-code 7202 70 00 (het betrokken product) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (VRC). Het antidumpingrecht bedraagt 22,5 %.

(2)

De Commissie heeft informatie ontvangen over gewijzigde marktverhoudingen na het oorspronkelijke onderzoektijdvak (d.w.z. van 1 oktober 1999 tot en met 30 september 2000) die, overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de basisverordening, een schorsing van de bestaande maatregelen zouden kunnen rechtvaardigen. De Commissie heeft vervolgens onderzocht of een dergelijke schorsing inderdaad gerechtvaardigd was.

B.   MOTIVERING

(3)

Volgens artikel 14, lid 4, van de basisverordening kunnen antidumpingmaatregelen in het belang van de Gemeenschap worden geschorst indien de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat als gevolg van de schorsing opnieuw schade ontstaat, en mits de bedrijfstak van de Gemeenschap in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Voorts wordt in artikel 14, lid 4, bepaald dat de antidumpingmaatregelen te allen tijde weer kunnen worden ingesteld, wanneer de reden voor schorsing niet langer bestaat.

(4)

Eurofer heeft namens een aantal gebruikers van het betrokken product aangevoerd dat de marktsituatie na het onderzoektijdvak sterk is gewijzigd. De klagers in het oorspronkelijke onderzoek en andere communautaire producenten van het betrokken product, vertegenwoordigd door Euroalliages, hebben hierop gereageerd en er heeft een contradictoire gedachtewisseling plaatsgevonden.

(5)

Sinds de definitieve instelling van de maatregelen in februari 2002 is de invoer uit China aanzienlijk afgenomen. De statistieken van Eurostat laten een daling van de invoer zien van ca. 12 kiloton in 2001 tot bijna nul in het tijdvak 1 april 2005-31 maart 2006. Euroalliages heeft aangevoerd dat het bij de invoer van bepaalde producten uit Nederland in feite om invoer uit China gaat en heeft daarom een hogere penetratiegraad berekend, waarbij de invoer meer dan 1 kiloton bedraagt. Ook in deze veronderstelling is het in elk geval duidelijk dat de invoer sterk is teruggevallen.

(6)

De invoer uit andere derde landen is gestegen van ca. 2,7 kiloton tot 10,7 kiloton, waardoor de daling van de invoer uit China deels wordt gecompenseerd. Het verbruik is met 14 % toegenomen.

(7)

De marktprijzen in de Gemeenschap zijn gestegen van ca. 8 EUR/kg in het oorspronkelijke onderzoektijdvak tot ca. 80 EUR/kg in 2005 en bedragen ca. 60 EUR/kg in 2006. De trends doen zich ook voor op andere belangrijke markten over de gehele wereld.

(8)

Op grond van de door de partijen aangevoerde factoren blijkt de voornaamste reden voor deze prijsstijging een tekort aan roostercapaciteit te zijn, d.w.z. de capaciteit om molybdeenconcentraat om te vormen tot molybdeenoxide (dat daarna wordt omgezet in ferromolybdeen). Dit verklaart grotendeels de prijsstijgingen en het gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod op de communautaire markt. Uit de overgelegde informatie blijkt dat het tekort aan roostercapaciteit naar alle waarschijnlijkheid in de loop van 2007 zal verdwijnen als nieuwe roostercapaciteit beschikbaar zal komen.

(9)

Wat de bedrijfstak van de Gemeenschap betreft, zij erop gewezen dat de situatie van de bedrijfstak sinds de instelling van de maatregelen is verbeterd. De verkopen en de productievolumes zijn met 25 % respectievelijk 5 % gestegen en het marktaandeel bedraagt ca. 26 %. De winstsituatie is ook verbeterd. Hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap het in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde normale winstniveau van 5 % niet consistent heeft bereikt, heeft de bedrijfstak een vooruitgang van 5 procentpunten geboekt en is winstgevend geworden.

(10)

De prijzen van de Chinese export naar derde landen hebben dezelfde hierboven beschreven opwaartse trend gevolgd, wat erop duidt dat het, als de maatregelen worden geschorst, onwaarschijnlijk is dat de prijzen op zeer korte termijn in dergelijke mate zouden dalen dat zij opnieuw schade zouden berokkenen aan de bedrijfstak.

(11)

Er bestaan geen aanwijzingen dat de schorsing niet in het belang van de Gemeenschap zou zijn.

C.   CONCLUSIE

(12)

Gezien de tijdelijke aard van de gewijzigde marktverhoudingen, en met name de hoge prijzen van het betrokken product in de Gemeenschap, ver boven het niveau waarbij geen schade meer wordt geleden, zoals bij het oorspronkelijk onderzoek werd vastgesteld, alsmede het klaarblijkelijke gebrek aan evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van het betrokken product, is de Commissie van oordeel dat het niet waarschijnlijk is dat de door de invoer van het betrokken product uit de VRC veroorzaakte schade zich als gevolg van de schorsing opnieuw zou voordoen. Voorgesteld wordt derhalve de huidige maatregelen voor een periode van negen maanden te schorsen overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de basisverordening.

(13)

Overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de basisverordening heeft de Commissie de bedrijfstak van de Gemeenschap in kennis gesteld van haar voornemen om de bestaande antidumpingmaatregelen te schorsen. De bedrijfstak van de Gemeenschap is in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken. Deze heeft geen bezwaar gemaakt tegen de schorsing van de antidumpingmaatregelen.

(14)

De Commissie is derhalve van oordeel dat is voldaan aan alle voorwaarden voor schorsing van het antidumpingrecht op het betrokken product, overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de basisverordening. Het antidumpingrecht dat bij Beschikking (EG) nr. 215/2002 is ingesteld, dient derhalve te worden geschorst voor een periode van negen maanden.

(15)

De Commissie zal de ontwikkeling van de invoer en de prijzen van het betrokken product volgen. Mocht het betrokken product uit de VRC weer in aanzienlijke hoeveelheden tegen dumpingprijzen worden ingevoerd en mocht de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor weer schade lijden, dan zal de Commissie het antidumpingrecht opnieuw instellen door intrekking van deze schorsing,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op de invoer van onder GN-code 7202 70 00 vallend ferromolybdeen van oorsprong uit de Volksrepubliek China wordt voor een periode van negen maanden geschorst.

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 23 oktober 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 35 van 6.2.2002, blz. 1.


24.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 293/17


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 23 oktober 2006

tot aanpassing van Aanbeveling 2000/473/Euratom inzake de toepassing van artikel 36 van het Euratom-Verdrag betreffende de controle van de omgevingsradioactiviteit ter beoordeling van de blootstelling van de bevolking, in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 4931)

(2006/715/Euratom)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, en met name op artikel 4, lid 3,

Gelet op de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 56,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indien besluiten die na 1 januari 2007 hun geldigheid behouden, in verband met de toetreding moeten worden aangepast en in de Akte van toetreding of de bijlagen daarbij niet in de noodzakelijke aanpassingen is voorzien, moet de Commissie krachtens artikel 56 van de Akte van toetreding de noodzakelijke aanpassingen vaststellen in alle gevallen waarin de Commissie het oorspronkelijke besluit heeft aangenomen.

(2)

In de slotakte van de conferentie die het Verdrag betreffende de toetreding heeft opgesteld, wordt aangegeven dat de hoge verdragsluitende partijen een politiek akkoord hebben bereikt over de ingevolge de toetreding vereiste aanpassingen van de besluiten van de instellingen, en wordt de Raad en de Commissie verzocht deze aanpassingen vóór de toetreding aan te nemen, waar nodig aangevuld en bijgewerkt om rekening te houden met de ontwikkeling van het recht van de Unie.

(3)

Aanbeveling van de Commissie 2000/473/Euratom van 8 juni 2000 inzake de toepassing van artikel 36 van het Euratom-Verdrag betreffende de controle van de omgevingsradioactiviteit ter beoordeling van de blootstelling van de bevolking (1) moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

BEVEELT AAN:

1)

Aanbeveling 2000/473/Euratom wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage.

2)

Deze aanbeveling treedt in werking onder voorbehoud en op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië.

3)

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 oktober 2006.

Voor de Commissie

Olli REHN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 191 van 27.7.2000, blz. 37. Aanbeveling gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.


BIJLAGE

MILIEU

STRALINGSBESCHERMING

32000 H 0473: Aanbeveling 2000/473/Euratom van de Commissie van 8 juni 2000 inzake de toepassing van artikel 36 van het Euratom-Verdrag betreffende de controle van de omgevingsradioactiviteit ter beoordeling van de blootstelling van de bevolking (PB L 191 van 27.7.2000, blz. 37), gewijzigd bij:

12003 T: Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing van de Verdragen — Toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek (PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33).

In bijlage II wordt het volgende toegevoegd aan de tabel:

„BG

Bulgarije

 

RO

Roemenië”

 

en wordt de kaart vervangen door de volgende kaart:

„Afbakening van de geografische gebieden

Image Image”.


Top