Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOL_2013_308_R_NS0003

    2013/537/EU, Euratom: Besluit van het Europees Parlement van 17 april 2013 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen
    Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2013 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen
    Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2013 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor 2011

    PB L 308 van 16.11.2013, p. 25–103 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB L 308 van 16.11.2013, p. 3–3 (HR)

    16.11.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 308/25


    BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 17 april 2013

    over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

    (2013/537/EU, Euratom)

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (1),

    gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2012) 436 — C7-0224/2012) (2),

    gezien het verslag van de Commissie over de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2010 (COM(2012) 585) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2012) 340) en (SWD(2012) 330),

    gezien de mededeling van de Commissie van 6 juni 2012 getiteld „Synthese van de beheersresultaten van de Commissie in 2011” (COM(2012) 281),

    gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2011 uitgevoerde interne controles (COM(2012) 563) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2012) 283),

    gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011 vergezeld van antwoorden van de instellingen (3), en de speciale verslagen van de Rekenkamer,

    gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2011 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (4), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2013 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011 (05752/2013 — C7-0038/2013),

    gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag,

    gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name de artikelen 55, 145, 146 en 147,

    gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), in het bijzonder de artikelen 62, 164, 165 en 166,

    gezien artikel 76 van en bijlage VI bij zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de andere betrokken commissies (A7-0116/2013),

    A.

    overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en programma’s beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer,

    1.

    verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011;

    2.

    formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integraal onderdeel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, en in zijn resolutie van 17 april 2013 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in de context van het verlenen van kwijting aan de Commissie voor 2011 (7);

    3.

    verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

    De voorzitter

    Martin SCHULZ

    De secretaris-generaal

    Klaus WELLE


    (1)  PB L 68 van 15.3.2011.

    (2)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 1.

    (3)  PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1.

    (4)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 130.

    (5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

    (7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0123 (zie bladzijde 68 van dit Publicatieblad).


    RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 17 april 2013

    met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (1),

    gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2012) 436 — C7-0224/2012) (2),

    gezien het verslag van de Commissie over de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2010 (COM(2012) 585) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2012) 340) en (SWD(2012) 330),

    gezien de mededeling van de Commissie van 6 juni 2012 getiteld „Synthese van de beheersresultaten van de Commissie in 2011” (COM(2012) 281),

    gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2011 uitgevoerde interne controles (COM(2012) 563) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2012) 283),

    gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011 vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) (jaarverslag), en de speciale verslagen van de Rekenkamer,

    gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2011 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (4), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2013 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011 (05752/2013 — C7-0038/2013),

    gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2013 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011 (05754/2013 — C7-0039/2013),

    gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag,

    gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name de artikelen 55, 145, 146 en 147,

    gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), in het bijzonder de artikelen 62, 164, 165 en 166,

    gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (7), en met name artikel 14, leden 2 en 3,

    gezien artikel 76 van en bijlage VI bij zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de andere betrokken commissies (A7-0116/2013),

    A.

    overwegende dat Europa naast een economische en financiële crisis ook een crisis van het vertrouwen in de Europese instellingen doormaakt, waardoor het Parlement de rekeningen van de Commissie met grote zorgvuldigheid moet controleren;

    B.

    overwegende dat de Rekenkamer voor de achttiende maal op rij geen positieve betrouwbaarheidsverklaring heeft kunnen afgeven met betrekking tot de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen;

    C.

    overwegende dat de lidstaten momenteel onderhandelingen voeren over het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020;

    D.

    overwegende dat in een situatie van beperkte middelen, veroorzaakt door de economische en financiële crisis, zogenoemde „intelligente solidariteit” nodig is, ofwel het gebruik van middelen van de Unie om hervormingen door te voeren, financiële discipline uit te oefenen en voor politieke en economische stabiliteit te zorgen;

    E.

    overwegende dat de Commissie overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de eindverantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de begroting van de Unie en dat de lidstaten loyaal moeten samenwerken met de Commissie om ervoor te zorgen dat de middelen overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer worden besteed;

    F.

    overwegende dat artikel 287 VWEU bepaalt dat „de Rekenkamer aan het Europees Parlement en aan de Raad een verklaring voorlegt waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd …”;

    G.

    overwegende dat doelmatigheidscontroles, om na te gaan in hoeverre de met de middelen beoogde doelstellingen zijn gehaald, steeds belangrijker worden;

    H.

    overwegende dat de gebreken van het douanestelsel nopen tot een beter evenwicht tussen verminderde controles en toenemende controles achteraf;

    I.

    overwegende dat het door de Commissie gevoerde beheer billijk moeten worden gepresenteerd om het publieke vertrouwen in de instellingen te versterken;

    J.

    overwegende dat de Europa 2020-strategie voor groei en werkgelegenheid een algemene strategie is die betrekking heeft op de activiteiten van bijna alle Commissiediensten die belast zijn met intern beleid, en dat 2011 het eerste volledige jaar was waarin de strategie werd uitgevoerd;

    K.

    overwegende dat de in artikel 318 VWEU bedoelde interinstitutionele dialoog moet worden aangegrepen om binnen de Commissie een nieuwe doelmatigheidscultuur te stimuleren;

    L.

    overwegende dat de Commissie begrotingscontrole voortaan nog meer moet worden betrokken bij de controle op de uitgaven van de Commissie; verwacht een verbeterde samenwerking met de Rekenkamer met als doel te komen tot verdergaande voorstellen voor efficiëntieverbeteringen binnen de controleprocedure;

    M.

    overwegende dat de bevoegdheden en instrumenten van de Commissie begrotingscontrole binnen de kwijtingsprocedure in een initiatiefverslag nauwkeurig moeten worden onderzocht en ten uitvoer moeten worden gelegd;

    Prioritaire acties voor de Commissie

    1.

    verzoekt de Commissie om, ter waarborging van de kwijting, het Parlement een actieplan voor te leggen voor de verwezenlijking van de volgende prioritaire acties:

    Mededeling van de Commissie over de bescherming van de begroting van de Unie

    a)

    de Commissie moet jaarlijks, en de eerste keer in september 2013, een mededeling aan het Parlement, de Raad en de Rekenkamer goedkeuren waarin de effecten van haar preventieve en corrigerende maatregelen met betrekking tot de bescherming van de EU-begroting openbaar worden gemaakt; zij dient met name tijdig alle opschortingen, onderbrekingen en inhoudingen bekend te maken, alsmede alle (nominale) bedragen die in het voorgaande jaar voor elke lidstaat, elke internationale organisatie en elk derde land zijn teruggevorderd via financiële correcties en terugvorderingen voor alle beheersmethoden op het niveau van de Unie en door de lidstaten, uitgesplitst per lidstaat; de Commissie moet zo uitgebreid mogelijk laten zien dat de financiële correcties de gemaakte fouten naar behoren compenseerden en bijdroegen tot duurzame verbetering van de beheers- en controlesystemen;

    b)

    de Commissie moet financiële correcties aanbrengen voor het gehele bedrag dat de EU aan een programma bijdraagt, indien de doelstellingen van dit programma ten gevolge van fouten of verkeerd beheer van fondsen door nationale of regionale instanties grotendeels niet kunnen worden gehaald, zelfs als een programma gedeeltelijk gefinancierd is en de fondsen al zijn verdeeld;

    c)

    de Commissie moet de relevante gegevens voor alle door haar beheerde beleidslijnen verstrekken in noot 6, getiteld „financiële correcties en terugvorderingen”, die aan de EU-rekeningen is gehecht;

    d)

    wat de beleidslijnen betreft die via meerjarige programma’s worden beheerd, moet de Commissie na de sluiting van de programmeringsperiode specificeren welke impact de tijdens die periode toegepaste terugvorderingen en financiële correcties hebben gehad op het foutenpercentage; de Commissie moet bovendien laten zien dat de financiële correcties de gemaakte fouten naar behoren compenseerden en bijdroegen tot duurzame verbetering van de beheers- en controlesystemen;

    e)

    de Commissie moet meer verantwoordelijkheid op zich nemen voor de nationale controle-instanties en voor de controleregelingen in de lidstaten waar de meeste fouten zijn vastgesteld; zij moet een voorstel opstellen voor een manier om de certificering en het werk van de controle-instanties in deze lidstaten verder te verbeteren; de Commissie moet haar vaststellingen publiceren en opnemen in de tussentijdse evaluatie van de desbetreffende verordeningen en het MFK;

    Foutenpercentage bij gedeeld beheer

    Verzoekt de Commissie om:

    f)

    de praktijken van haar diensten te harmoniseren wat betreft de onderbreking/opschorting van betalingen wanneer aanzienlijke gebreken zijn opgespoord op het niveau van de toezichts- en controlesystemen van de lidstaten;

    g)

    er bij de lidstaten op aan te dringen haar diensten te informeren over de ontwerp-subsidiabiliteitsregels, om nationale subsidiabiliteitsregels aan te passen die niet in overeenstemming zijn met de betrokken EU-regels, en om de controles van de kostendeclaraties en de doeltreffendheid van de controles van het eerste niveau, te versterken;

    h)

    gegevens van de lidstaten te verzamelen met betrekking tot de mate waarin nationale regels de EU-regelgeving op het gebied van begrotingsbeheer onnodig ingewikkeld maken („gold-plating”) en uiterlijk oktober 2013 aan het Parlement verslag uit te brengen; herinnert eraan dat inbreuk op de nationale regels een fout in het begrotingsbeheer is en dat de Commissie de eindverantwoordelijkheid draagt voor fouten bij de uitvoering van de EU-begroting (artikel 317 VWEU); doet het verzoek om deze gegevens eens per jaar naar de nationale parlementen te versturen en om de Commissie begrotingscontrole van het Parlement naar behoren in te lichten;

    i)

    de beheers- en controleautoriteiten van de lidstaten te ondersteunen bij het vaststellen van de systemische oorzaken van fouten en met name bij het waarborgen van een conforme implementatie van de aanbestedingsregels, en deze autoriteiten via gemotiveerde adviezen richtsnoeren met betrekking tot hun vereenvoudigingsinspanningen te verschaffen; deze adviezen worden openbaar gemaakt;

    j)

    het proportionaliteitsbeginsel toe te passen zonder veronachtzaming van de regels inzake het verminderen van de administratieve lasten en het vergemakkelijken van het stroomlijnen van procedures; aanvullende stap in de richting van vereenvoudiging is het verplicht gebruiken van de elektronische middelen voor projectaanvraag en verslaglegging, alsmede gelijkvormige en gestandaardiseerde documentatie en procedures voor het beheer en de implementatie van de operationele programma’s;

    k)

    de criteria die haar diensten toepassen om voorbehouden te maken in hun jaarlijkse activiteitenverslag, en de verschillende methoden voor het kwantificeren van fouten in verband met overheidsopdrachten op het gebied van landbouw- en cohesiebeleid, te harmoniseren;

    l)

    de procedures die haar diensten volgen voor controles en financiële correcties, te versnellen, en in het bijzonder te overwegen om de verschillende stadia van de „tegenstrijdige” procedure die resulteert in een financiële correctie, samen te voegen;

    m)

    de voortgang te evalueren van het financieel beheer binnen de beleidsgroepen van de begroting van de EU gericht op het afgeven van een positieve betrouwbaarheidsverklaring en uiterlijk maart 2014 over deze evaluatie een verslag in te dienen binnen de context van de jaarlijks door de directeuren-generaal opgestelde activiteitenverslagen en van het syntheseverslag voor 2013 inzake de beheerprestaties van de Commissie;

    DG AGRI

    n)

    DG AGRI dient zijn praktijken voor het onderbreken van betalingen in overeenstemming te brengen met de beste praktijken van andere directoraten-generaal of diensten, alsmede voorstellen in te dienen inzake de striktere toepassing en ingebruikname van opschortingen binnen het beleidsterrein Landbouw en plattelandsontwikkeling;

    o)

    met inachtneming van het rechtskader moet DG AGRI betalingen systematisch onderbreken en opschorten wanneer uit de controles van het eerste niveau blijkt dat ze fouten van materieel belang vertonen; de betalingen mogen enkel worden hervat indien genoeg passend en ter plekke verzameld bewijs aantoont dat de tekortkomingen zijn verholpen;

    p)

    de Commissie moet vóór eind juni 2013 verslag uitbrengen over de voortgang van de werkgroep die DG AGRI heeft ingesteld om de onderliggende oorzaken van fouten op het gebied van plattelandsontwikkeling te onderzoeken en corrigerende maatregelen voor de huidige en de toekomstige programmeringsperiode te ontwikkelen; dit verslag moet aan de lidstaten, de nationale parlementen en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Parlement worden toegestuurd opdat zij de oorzaken van de fouten kunnen analyseren, een niet-bindend advies kunnen afgeven en voorstellen kunnen doen om de desbetreffende fouten recht te zetten;

    q)

    DG AGRI moet alle noodzakelijke maatregelen nemen om de lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen om voorwaarden die intrinsiek gemakkelijk leiden tot uitvoerings- en controleproblemen, uit hun programma’s te schrappen;

    DG REGIO

    r)

    de Commissie moet haar oorspronkelijke voorstellen voor de algemene bepalingen inzake het cohesiebeleid in de programmeringsperiode 2014-2020, handhaven, en moet de lidstaten met klem wijzen op de absolute noodzaak om in de nieuwe wetgeving het beginsel van netto financiële correcties (8) en gestroomlijnde procedures en voorwaarden voor het onderbreken en opschorten van betalingen op te nemen;

    s)

    de Commissie moet ook zoveel mogelijk netto financiële correcties toepassen om ernstige fouten in de huidige programmeringsperiode te corrigeren overeenkomstig artikel 99 en volgende van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (9); na afloop van de programmaperiode moeten met name netto financiële correcties worden toegepast;

    t)

    de Commissie moet bovendien haar aanvankelijke standpunt verdedigen dat het in de financieringsperiode 2014-2020 niet is toegestaan projecten te selecteren die voorafgaand aan de financieringsaanvraag fysiek zijn afgerond of volledig zijn uitgevoerd (de met terugwerkende kracht goedgekeurde projecten) (10);

    u)

    DG REGIO moet zijn betalingspraktijken volledig in overeenstemming brengen met de beste praktijken van andere directoraten-generaal of diensten en moet daarbij de in de verordeningen bedoelde rechtsinstrumenten direct en volledig blijven benutten, met name de onderbreking van de betalingen, of waar nodig door de opschorting van de operationele programma’s;

    v)

    dringt aan op strengere controles en voorwaarden voor lidstaten die inbreuk maken op de EU-voorschriften van het begrotings- en mededingingsrecht (in het bijzonder de gunning van overheidsopdrachten); verzoekt bij inbreuken op de EU-wetgeving om systematische onderbrekingen van betalingen bij de relevante structuurfondsprogramma’s totdat de voorschriften worden nageleefd en daardoor een EU-conform gebruik van de middelen is gewaarborgd;

    w)

    dringt aan op een strenger opschortingsbeleid bij het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds, zoals dat bij het ESF al met succes wordt toegepast, om een onrechtmatig gebruik van de middelen uit de structuurfondsen vroegtijdig te voorkomen en het nultolerantiestandpunt van de Commissie te ondersteunen;

    x)

    DG REGIO moet met name systematisch de betalingen onderbreken en de programma’s opschorten wanneer uit de controles van het eerste niveau blijkt dat ze fouten van materieel belang vertonen; de betalingen mogen enkel worden hervat indien genoeg betrouwbaar bewijs aantoont dat de tekortkomingen zijn verholpen;

    Foutenpercentage bij gecentraliseerd beheer

    DG Onderzoek en innovatie

    y)

    vóór eind juni 2013 moet de Commissie bij het Parlement een verslag indienen waarin de impact wordt geëvalueerd van de in 2011 ingevoerde vereenvoudigingsmaatregelen;

    z)

    in dit verslag moeten tevens de verbeteringen worden beoordeeld die de Commissie heeft aangekondigd op het gebied van de strategieën voor controle vooraf en audit achteraf, en van de verbeteringen van de richtsnoeren betreffende de meest voorkomende fouten gegeven aan deelnemers aan het zevende kaderprogramma voor onderzoek en aan auditoren;

    aa)

    in dit verslag moet de Commissie aangeven of de maatregelen die genomen zijn ter vermindering van de auditlast — die veroorzaakt wordt doordat zeven gedelegeerde ordonnateurs verantwoordelijk zijn voor de onderzoeksbegroting — effectief zijn geweest, en zo nee, andere oplossingen voorstellen;

    Evaluatieverslag (artikel 318 VWEU) en beter gebruik van doelmatigheidscontroles

    ab)

    de diensten van de Commissie moeten een nieuwe doelmatigheidscultuur ontwikkelen door in hun beheersplan een aantal doelstellingen en indicatoren op te nemen die voldoen aan de eisen van de Rekenkamer op het gebied van relevantie, vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid; bovendien dienen prestatie-indicatoren en -doelstellingen volledig te zijn geïntegreerd in alle voorstellen voor nieuwe beleidslijnen en programma’s;

    ac)

    verzoekt de Commissie om volledig rekening te houden met de toelichtingen en verzoeken uit het „antwoord van de Europese Rekenkamer op het tweede evaluatieverslag van de Commissie als bedoeld in artikel 318”;

    ad)

    verzoekt de Commissie om vóór de tussentijdse evaluatie van de diverse beleidsterreinen en programma’s een eenduidige definitie te geven van Europese meerwaarde; dringt aan op een controle van de programma’s met als doel nationale en regionale „meeneemeffecten” te voorkomen en echt uitsluitend maatregelen te financieren die zonder impuls van de Unie niet tot stand kunnen worden gebracht;

    ae)

    de diensten moeten in hun jaarlijkse activiteitenverslagen meten hoe doelmatig ze zijn door een samenvatting te geven van de bereikte resultaten op het gebied van de belangrijkste beleidsterreinen van de Commissie; naast deze „departementale” doelmatigheid wordt de doelmatigheid van de Commissie als geheel geëvalueerd in het evaluatieverslag zoals bedoeld in artikel 318 VWEU;

    af)

    de Commissie moet de structuur van bovengenoemd evaluatieverslag wijzigen door intern beleid van extern beleid te onderscheiden en met betrekking tot het intern beleid de nadruk te leggen op de Europa 2020-strategie als het economisch en sociaal beleid van de Unie; de Commissie moet de nadruk leggen op de voortgang in de verwezenlijking van de kerninitiatieven;

    ag)

    verwacht dat in het kader van een nieuw en verbeterd beleid aangaande prestaties alle door de Commissie uitgevoerde of gefinancierde evaluatieverslagen volledig beschikbaar worden gesteld aan het Parlement, dat kan besluiten deze voor raadpleging op zijn website te publiceren;

    Opbrengsten en traditionele eigen middelen

    Om de financiële belangen van de Unie goed te beschermen en de Unie te voorzien van voldoende eigen middelen om groei te realiseren, moet de Commissie:

    ah)

    het Parlement vóór de kwijtingsprocedure 2012 een evaluatie verschaffen van de kosten van uitstel van de volledige toepassing van het gemoderniseerde douanewetboek, waarin de gevolgen voor de begroting van een dergelijk uitstel worden berekend;

    ai)

    betrouwbare gegevens verzamelen over de douanerechten- en btw-kloof in de lidstaten en hierover elke zes maanden verslag uitbrengen aan het Parlement;

    aj)

    acties vaststellen en uitvoeren die de inning van douanerechten en btw in de lidstaten doeltreffender en efficiënter maken; de Commissie en de lidstaten moeten gevolg geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 13/2011 (11);

    ak)

    de kanalen en regelingen identificeren die belastingontduiking en -ontwijking mogelijk maken, met name door multinationals en via postbusfirma’s, en passende tegenmaatregelen bevorderen; is in verband hiermee tevreden met het OESO-rapport over erosie van de belastinggrondslag en winstverschuiving en verzoekt de Commissie om met de OESO, die tegen juli 2013 een actieplan zal opstellen om dit probleem aan te pakken, samen te werken;

    al)

    de lidstaten en de burgers in het kader van de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader meer bewust maken van het feit dat een doeltreffende inning van opbrengsten nog steeds een essentieel kenmerk is van een goed beheer van de overheidsfinanciën, met inbegrip van het feit dat aspecten in verband met ongeïnde opbrengsten gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van de eigen middelen van de Unie, de economische situatie van de lidstaten en de interne markt, en opdracht geven voor een studie waarin de mogelijke financiële voordelen op het gebied van belastinginning worden berekend voor de lidstaten, ingeval er binnen de EU gelijke regels moeten komen voor belastingontduiking en -ontwijking;

    2.

    is verontrust over de omvang van financiële offshore activiteiten, zoals gebleken is bij de recente lekken in verband met belastingparadijzen; verzoekt de Commissie dringend maatregelen te nemen om een eind te maken aan deze mogelijkheden om duizenden miljarden euro uit de normale financiële circuits weg te sluizen, in de eerste plaats om belastingheffing te ontwijken en illegaal geld te verbergen voor de belastingdiensten van de lidstaten;

    3.

    stelt met klem voor dat de Commissie maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat alle bancaire activiteiten met betrekking tot het adviseren over en het opzetten van offshore constructies illegaal worden gemaakt en dat geen enkele bank in de Europese Unie die betrokken is bij dergelijke activiteiten Europese financiering volgens welke regeling dan ook zal of kan de ontvangen of kan profiteren van nationale steunmaatregelen;

    4.

    verwacht binnen twee maanden wetgevingsvoorstellen van de Commissie om een einde te maken aan de praktijk van gebruikmaking van belastingparadijzen door particulieren, bedrijven en zelfs openbare instellingen;

    Follow-up van de kwijtingsresolutie voor 2010  (12)

    Monitoring van financiële instrumenten

    5.

    is ingenomen met de follow-up die de Commissie gegeven heeft aan het verzoek van het Parlement om meer transparantie met betrekking tot financiële instrumenten, met name door de lidstaten te verplichten verslag uit te brengen over de financiële en uitvoeringsaspecten in de betrokken wetgeving (13), en merkt op dat syntheseverslag over de geboekte vooruitgang ten aanzien van de financiering en uitvoering van financiële instrumenten, dat de Commissie heeft aangekondigd in haar verslag over de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2010 (COM(2012) 585), tijdig naar het Parlement is verzonden; merkt voorts op dat het laatste verslag informatie bevat over de beschrijvingen van de financiële instrumenten en de uitvoeringsregelingen ervan, en de uitvoerende instanties en de omvang van de aan en door de financiële instrumenten verleende bijstand vaststelt;

    6.

    merkt op dat in de periode 2007-2013 steeds meer middelen uit de structuurfondsen werden uitgevoerd via financiële instrumenten, met name wat betreft instrumenten die gericht zijn op ondernemingen; wijst erop dat meer dan 90 % van de aan eindbegunstigden uitbetaalde middelen ten goede kwam aan ondernemingen; verzoekt de Commissie om te verduidelijken hoe groot het percentage was van de daadwerkelijk uitgekeerde bedragen dat naar echte particuliere ondernemingen ging en niet naar ondernemingen die in meerderheid overheidsbezit zijn;

    7.

    merkt bezorgd op dat de financiële instrumenten voor stadsontwikkeling en energie-efficiëntie en hernieuwbare energie slechts 17 % uitmaken van de middelen die eind 2011 aan alle financiële instrumenten waren uitbetaald, en dat daarnaast maar weinig middelen ten goede zijn gekomen aan concrete stedenbouwkundige projecten;

    8.

    onderschrijft de lessen die de Commissie met betrekking tot de verslaglegging door de lidstaten geleerd heeft uit bovengenoemd syntheseverslag, als volgt:

    het proces van gegevensverzameling door de beheersautoriteiten en de verzending ervan naar de Commissie moeten zo snel mogelijk in gang worden gezet;

    de lidstaten moeten worden aangespoord om meer gegevens te verstrekken dan alleen de bedragen waarvoor men tegenover de fondsen verplichtingen is aangegaan en het aantal en het type eindbegunstigden;

    de Commissie moet de lidstaten meer richtsnoeren verstrekken;

    9.

    merkt op dat de Commissie een deskundigengroep (14) heeft belast met de opstelling van een verslag over het gebruik van het EFRO ter ondersteuning van financiële instrumenten; beschouwt dit als een eerste stap en is bezorgd dat de analyse van het evaluatienetwerk van deskundigen een aantal ernstige problemen aan het licht brengt, zoals een gebrek aan bewijs om te bepalen of de omvang van de steun overeenstemt met de omvang van de hiaten in de markt voor leningen en aandelenfinanciering; een gebrek aan bewijs om te beoordelen of de met de EFRO-steun opgezette durfkapitaalfondsen groot genoeg zijn om levensvatbaar te zijn; een gebrek aan gegevens over de kosten van het opzetten en exploiteren van financiële instrumenten in vergelijking met niet-terugvorderbare subsidies; en de complexiteit van de regelgeving en de onzekerheid over de interpretatie ervan;

    10.

    roept de Commissie op concrete stappen te zetten om het gebruik van financiële instrumenten aanzienlijk te verbeteren om de financiële belangen van de Unie beter te beschermen;

    11.

    herhaalt dat het Parlement de Commissie heeft verzocht de ervaringen met financiële instrumenten in het cohesiebeleid in de programmeringsperiode 2007-2013 objectief en kritisch te beoordelen, een risicobeoordeling uit te voeren voor verschillende financiële instrumenten afzonderlijk, met inachtneming van de risicostructuur van de begunstigden van de financiële instrumenten, en jaarlijks vóór de respectieve kwijtingsprocedure verslag uit te brengen aan het Parlement over het gebruik van financiële instrumenten in de lidstaten, met inbegrip van vergelijkbare indicatoren voor de doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid van financiële instrumenten en over de wijze waarop de Commissie coördineert, zorgt voor samenhang en het risico op overlapping tussen de beleidsterreinen vermindert;

    Verantwoordelijkheidsketen/cascade

    12.

    betreurt dat de Commissie het al lang bestaande verzoek van het Parlement om de handtekening van het verantwoordelijke lid van de Commissie toe te voegen aan de jaarlijkse activiteitenverslagen van zijn/haar directoraat-generaal, voortdurend negeert; merkt echter op dat het college van Commissieleden het syntheseverslag heeft goedgekeurd en dat dit verslag een specifieke verklaring bevat waarin wordt benadrukt dat de Commissie de eindverantwoordelijkheid heeft voor het beheer van haar ordonnateurs op basis van de verklaringen en punten van voorbehoud die zij in hun jaarlijkse activiteitenverslagen hebben opgenomen; is derhalve van mening dat het college bij de goedkeuring van het syntheseverslag op de hoogte was van de problemen in de verschillende directoraten-generaal en verantwoordelijk kan worden gehouden;

    13.

    roept de Commissie op de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de jaarlijkse activiteitenverslagen verder te verbeteren;

    14.

    is ingenomen met het feit dat de Commissie het Parlement inzage heeft gegeven in de jaarlijkse overzichten van de lidstaten; betreurt echter het feit dat slechts zeventien lidstaten daar toestemming voor hebben verleend aan de Commissie; verzoekt de Commissie om mede te delen welke stappen en maatregelen zij zal nemen om ervoor te zorgen dat de tien overgebleven lidstaten ook hun toestemming zullen verlenen;

    De gebruikmaking van voorfinancieringen

    15.

    is ingenomen met de nieuwe regels die zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 inzake de regelmatige vereffening van voorfinancieringen, en moedigt de Commissie aan gehoor te blijven geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer met betrekking tot de relevante boekhoudkundige gegevens en methoden;

    Het opleggen van effectieve sancties in grote uitgavengebieden

    16.

    erkent dat de voorstellen van de Commissie voor de programmeringsperiode 2014-2020 grotendeels beantwoordden aan de zorgen die het Parlement heeft geuit in zijn resolutie bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting voor 2008 (15), gezien de voorgestelde invoering van netto financiële correcties aan de lidstaten en gestroomlijnde procedures en voorwaarden voor het onderbreken of opschorten van betalingen; merkt op dat deze voorstellen voorts helderheid verschaffen over bepaalde subsidiabiliteitsregels en duidelijk maken dat de beheersautoriteiten geen projecten mogen selecteren die voorafgaand aan de financieringsaanvraag fysiek zijn afgerond of volledig zijn uitgevoerd (de met terugwerkende kracht goedgekeurde projecten);

    17.

    verzoekt de Commissie om de mogelijkheden te onderzoeken voor het opzetten van een corrigerend systeem voor uitgavengebieden waarin men geneigd is fouten te maken, waarbij het totaal aan materiële waarde door fouten in jaar n gedeeltelijk of volledig wordt afgetrokken van de jaarlijkse terugbetalingsverzoeken van accrediteringsorganisaties, afhankelijk van de ernst van de onregelmatigheden;

    De controlewerkzaamheden van de Rekenkamer

    18.

    herinnert eraan dat artikel 287 VWEU het volgende bepaalt: „De Rekenkamer legt aan het Europees Parlement en aan de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd […]”;

    19.

    herinnert eraan dat als de Rekenkamer een advies uitbrengt over de betrouwbaarheid van de rekeningen, het drie adviezen betreft over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij die rekeningen; deze verschillende adviezen maken de beoordeling die de leden van het Europees Parlement moeten maken van de uitvoering van de begroting door de Commissie niet eenvoudiger;

    20.

    wijst erop dat de Rekenkamer op basis van zijn controles het meest waarschijnlijke foutenpercentage vaststelt, dat in 2011 3,9 % voor betalingen bedroeg, dat de Rekenkamer op basis van internationale normen voor de goedkeuring van rekeningen een materialiteitsdrempel van 2 % toepast als het algemeen aanvaardbare foutenpercentage, en dat de Rekenkamer, indien het meest waarschijnlijke foutenpercentage de drempel overschrijdt, een afkeurend oordeel velt;

    21.

    herinnert eraan dat in overeenstemming met de internationale standaarden voor accountantscontroles de externe controleur volledig onafhankelijk de materialiteitsdrempel moet vaststellen;

    22.

    benadrukt dat fouten moeten worden onderscheiden van fraude en is van mening dat fouten in veruit de meeste gevallen voortkomen uit herstelbare administratieve fouten die met name verband houden met de complexiteit van de regels van de Unie en de lidstaten; herinnert de Commissie er echter aan dat het huidige foutenpercentage nog steeds onaanvaardbaar hoog is, en dat het Parlement een nultolerantiestandpunt hanteert ten aanzien van fouten;

    23.

    onderstreept het feit dat een foutenpercentage op zich geen volledig beeld geeft van de doeltreffendheid van het beleid van de Unie; vindt derhalve dat de nalevingscontroles aangevuld moeten worden door doelmatigheidscontroles die de zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid van de beleidsinstrumenten van de Unie evalueren; wijst op het feit dat het Amerikaanse Government Accountability Office meer gericht is op doelmatigheids- dan op nalevingscontrole;

    24.

    merkt op dat de Rekenkamer en de Commissie enigszins van mening verschillen over de manier waarop fouten moeten worden berekend, met name wat betreft het al dan niet meerekenen van voorfinanciering, de behandeling van kwantificeerbare en niet-kwantificeerbare fouten en de manier waarop terugvorderingen en financiële correcties moeten worden verwerkt in de algemene beoordeling van de financiële gevolgen van fouten en de corrigerende capaciteiten van systemen; is van mening dat de verschillende benaderingen de verschillende rollen van de instellingen weergeven, te weten die van controleur enerzijds en die van beheerder anderzijds; verzoekt de Rekenkamer om de mogelijkheid te overwegen om deze betwistbaar verschillende categorieën foutenpercentages in zijn volgende jaarverslag apart te vermelden en om de beleidslijnen en resultaten omtrent terugvordering en financiële correcties per sector te kwalificeren;

    25.

    heeft begrepen dat de deskundigheid en de methoden in de loop der tijd veranderen; dringt er echter met klem op aan dat de controleresultaten vergelijkbaar blijven, zodat het Parlement een politieke evaluatie kan verrichten over een langere periode;

    26.

    verzoekt dienovereenkomstig dat met betrekking tot de controle van het gedeeld beheer de nadruk wordt gelegd op de samenwerking tussen de nationale controle-instanties en de Rekenkamer, overeenkomstig artikel 287, lid 3, VWEU;

    27.

    stelt voor de mogelijkheid te bestuderen voor de nationale controle-instanties in hun hoedanigheid van onafhankelijke externe controleurs en met inachtneming van de internationale auditnormen, om nationale controleattesten betreffende het beheer van de middelen van de Unie af te leveren die vervolgens aan de regeringen van de lidstaten worden verstrekt teneinde deze te over leggen tijdens de kwijtingsprocedure overeenkomstig een in te stellen interinstitutioneel geschikte procedure;

    Betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer

    Rekeningen — Goedkeurende verklaring

    28.

    is ingenomen met het feit dat de jaarrekeningen van de Unie voor het begrotingsjaar 2011 in alle materiële opzichten een getrouw beeld geven van de situatie van de Unie per 31 december 2011, en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen van het op die datum afgesloten jaar;

    Wettigheid en regelmatigheid van ontvangsten — Goedkeurende verklaring

    29.

    constateert met voldoening dat de onderliggende ontvangsten betreffende het per 31 december 2011 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

    Wettigheid en regelmatigheid van vastleggingen — Goedkeurende verklaring

    30.

    constateert met voldoening dat de onderliggende vastleggingen betreffende het per 31 december 2011 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

    Wettigheid en regelmatigheid van betalingen — Afkeurende verklaring

    31.

    betreurt ten zeerste dat betalingen nog steeds fouten van materieel belang vertonen;

    32.

    heeft begrepen dat het afkeurende verklaring van de Rekenkamer is gebaseerd op de waarneming dat toezicht- en controlesystemen slechts ten dele effectief zijn en dat betalingen bijgevolg een meest waarschijnlijk foutenpercentage vertonen van 3,9 %;

    33.

    constateert bezorgd dat de beleidsgroepen landbouw; marktondersteuning en rechtstreekse steun; plattelandsontwikkeling, milieu, visserij en gezondheid; regionaal beleid, energie en vervoer; werkgelegenheid en sociale zaken; onderzoek en ander intern beleid fouten van materieel belang vertonen;

    34.

    herinnert eraan dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor betalingen in het begrotingsjaar 2010 werd geschat op 3,7 % en in het begrotingsjaar 2009 op 3,3 %; is ontsteld over deze stijging omdat deze de positieve trend van 2007, 2008 en 2009 ongedaan maakt; roept de Commissie derhalve op de noodzakelijke stappen te zetten om het foutenpercentage gestaag te laten dalen; benadrukt dat het Parlement van oordeel is dat de verwezenlijking van deze doelstellingen essentieel is om in de toekomst de volledige waarde voor de uitgaven van de EU te verkrijgen en naar een positieve betrouwbaarheidsverklaring te evolueren (16);

    35.

    schrijft deze ontwikkeling voornamelijk toe aan de stijging van het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor landbouw, en is met name bezorgd over het hoge foutenniveau op het gebied van plattelandsontwikkeling, waar het gerapporteerde meest waarschijnlijke foutenpercentage 7,7 % was;

    36.

    verzoekt de Rekenkamer om er bij het opstellen van de speciale verslagen over specifieke beleidsgebieden in grotere mate voor te zorgen dat een vergelijking met voorgaande perioden mogelijk is;

    Aanbeveling van de Raad

    37.

    betreurt dat de Raad blijft weigeren om samen te werken met het Parlement op het gebied van de kwijting aan de Raad; is van mening dat de Commissie begrotingscontrole hierdoor zeer weinig instrumenten overhoudt en uiteindelijk wordt gedwongen haar vragen en informatieverzoeken over de begroting van de Raad voor te leggen aan de Commissie;

    38.

    merkt op dat de Raad aanbeveelt de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2011; merkt op dat Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk tegen het verlenen van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 hebben gestemd; neemt kennis van de opmerkingen van deze landen:

    voor de achttiende keer op rij heeft de Rekenkamer geen positieve betrouwbaarheidsverklaring zonder punten van voorbehoud kunnen afgeven,

    zij beklemtonen dat de geloofwaardigheid van de EU-uitgaven staat of valt met een gezond financieel beheer op alle niveaus, een ordelijke boekhoudkundige verwerking en transparantie wat betreft de verantwoordingsplicht van alle betrokken actoren,

    zij merken op dat 80 % van de EU-begroting door de lidstaten wordt uitgegeven in het kader van gedeeld beheer,

    zij betreuren dat slechts vier van de zeven auditautoriteiten van lidstaten die door de Rekenkamer werden beoordeeld, als doeltreffend werden beschouwd,

    zij roepen alle lidstaten op in het kader van de jaarlijkse overzichten volledige, transparante en accurate gegevens te verstrekken,

    zij moedigen de Commissie aan alle lidstaten aan te sporen tot beter financieel beheer, mede door een striktere toepassing van sancties zoals opschortingen en onderbrekingen;

    39.

    wijst in dit verband op het hoge aantal voorbehouden van de Commissie ten aanzien van de beheers- en controlesystemen van het EFRO/Cohesiefonds voor de periode 2007-2013 in onder andere Nederland en het Verenigd Koninkrijk; moedigt de Raad aan conclusies te trekken uit de opmerkingen van Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk door het financieel beheer en de kwaliteit van de prestatie van elke lidstaat te onderwerpen aan een intercollegiale toetsing;

    Horizontale kwesties

    Verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten bij gedeeld beheer

    40.

    benadrukt het feit dat krachtens artikel 317 VWEU de Commissie uiteindelijk verantwoordelijk is voor de uitvoering van de begroting van de Unie; wijst erop dat, wanneer de Commissie de begroting uitvoert op basis van gedeeld beheer, uitvoeringstaken worden gedelegeerd aan de lidstaten overeenkomstig artikel 53 ter van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002;

    41.

    benadrukt in dit verband dat de verantwoordelijkheid van de directoraten-generaal een pijler is van het huidige systeem waarmee de Commissie de EU-middelen beheert, en benadrukt dat het belangrijk is dat zij de beheersprestaties in hun jaarlijkse activiteitenverslagen correct weergeven;

    42.

    herinnert aan het voorstel van het Parlement in de kwijtingsresolutie voor 2010 om in de Commissie 2014-2019 een commissaris fulltime te belasten met begrotingscontrole;

    43.

    verwacht dat de lidstaten zich volledig bewust zijn van hun plichten overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en het beginsel van loyale samenwerking, om de Unie op actieve en doeltreffende wijze bij te staan bij het uitvoeren van taken die voortvloeien uit de Verdragen;

    44.

    onderstreept in dit verband het belang van artikel 53 ter van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, waarin is bepaald dat de lidstaten, wanneer zij de begroting uitvoeren, alle noodzakelijke maatregelen nemen, waaronder wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om de financiële belangen van de Unie te beschermen; benadrukt in dit verband dat artikel 59, lid 2, van de nieuwe Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zelfs preciseert dat onder meer sprake moet zijn van de volgende maatregelen: a) ervoor zorgen dat uit de begroting gefinancierde acties naar behoren en effectief en in overeenstemming met de toepasselijke sectorspecifieke regelgeving worden uitgevoerd en b) voorzien in de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en fraude;

    45.

    wijst erop dat het huidige systeem geen volledige transparantie waarborgt ten aanzien van de begunstigden die steun ontvangen uit het EFRO of het Cohesiefonds; binnen het huidige kader voorziet de Commissie in een webportaal dat toegang verschaft tot lijsten van begunstigden op nationale websites, die alleen beschikbaar zijn in de respectieve nationale talen en die niet voldoen aan gemeenschappelijke criteria; verwacht dat met de toekomstige verordening die betrekking zal hebben op de structuurinstrumenten wordt bereikt dat lidstaten gegevens verstrekken over de eindbegunstigden van de middelen uit het EFRO/CF, zodat deze op de officiële website van de Commissie kunnen worden gepubliceerd in een van drie werktalen van de Unie, en dat deze gegevens gebaseerd zijn op een reeks gemeenschappelijke criteria om onderlinge vergelijking en vaststelling van tekortkomingen mogelijk te maken;

    46.

    wijst erop dat er tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan met betrekking tot de inkomsten en uitgaven in gedeeld beheer, in het bijzonder in verband met het opsporen van onregelmatigheden, fraude en fouten en de financiële follow-up op het gebied van zowel de douane als de besteding van EU-gelden; merkt op dat de Commissie tot dusverre de administratieve prestaties alleen maar achteraf en van geval tot geval monitort en zich dus onvoldoende bezighoudt met het analyseren van tendensen, om daarmee risicoterreinen vast te stellen; verzoekt de Commissie zich te bedienen van de tendensanalysemethode om financiële risico’s op te sporen en maatregelen te nemen om de administratieve prestaties van de lidstaten te verbeteren;

    47.

    is ingenomen met het feit dat de beheersautoriteiten van de lidstaten, in overeenstemming met artikel 59, leden 3, 4 en 5, van de nieuwe Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, in de toekomst verplicht jaarlijks hun rekeningen moeten indienen bij de Commissie, vergezeld van een beheersverklaring, een jaarlijkse samenvatting van hun definitieve auditverslag en van de verrichte controles en een advies van een onafhankelijk auditorgaan;

    48.

    is ervan overtuigd dat bovenstaande verklaringen, in combinatie met de invoering van een zelfkritische beraadslaging in de Raad, die op dit moment ontbreekt, en een evenwichtige, eerlijke en open intercollegiale toetsing tussen de lidstaten, leiden tot een betere en doeltreffendere uitvoering van de begroting, een betere prestatie van beleid, programma’s en projecten en meer solidariteit tussen de lidstaten in plaats van wederzijds wantrouwen — wat de voorkeur verdient boven bezuinigingen die ten koste gaan van het economisch herstel en het vertrouwen van de burgers van de Unie in een gemeenschappelijk Europa;

    49.

    is ingenomen met het feit dat de lidstaten op het daarvoor geëigende niveau de hierboven bedoelde informatie mogen publiceren en in aanvulling op en op basis van die informatie verklaringen mogen afgeven die op het daarvoor geëigende niveau ondertekend zijn; roept de Commissie op de lidstaten bij te staan bij het afgeven van deze vrijwillige beheersverklaringen zoals bedoeld in artikel 59, lid 5, van de nieuwe Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, door de beste praktijken te bevorderen; dringt er met klem op aan dat het Parlement zowel de beheersverklaringen als de vrijwillige verklaringen ontvangt;

    50.

    merkt op dat de Commissie de lidstaten moet helpen om zinnige jaarlijkse overzichten op te stellen; merkt op dat de informatie die wordt verstrekt over de operationele programma’s onder gedeeld beheer, hiervoor op het gebied van vorm en inhoud moet worden gestandaardiseerd; merkt op dat de jaarlijkse overzichten ter beschikking moeten worden gesteld van het Parlement en dat zij niet alleen ter beschikking moeten worden gesteld in de taal van de lidstaat, om de transparantie en het afleggen van rekenschap te verbeteren;

    51.

    constateert echter dat noch de Rekenkamer, noch de Commissie de jaarlijkse samenvattingen in dit stadium ziet als een waardevolle bron van informatie voor het beoordelen van de naleving door of doelmatigheid van begunstigden; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om onderzoek te doen naar de sterke en zwakke punten van de nationale controlesystemen op basis van de ontvangen jaarlijkse samenvattingen; vindt deze situatie onaanvaardbaar en verlangt dat de Commissie onmiddellijk actie onderneemt om ervoor te zorgen dat de volgende jaarlijkse samenvattingen van nut zijn voor het beoordelen van de doelmatigheid van begunstigden;

    52.

    wijst erop dat is gebleken dat de jaarlijkse samenvattingen van de lidstaten in hun huidige vorm een geringe meerwaarde hebben en dat de nalevingselementen van de huidige jaarlijkse samenvatting eenvoudigweg informatie kopiëren die reeds uit andere bronnen beschikbaar is (17); spoort daarom alle lidstaten aan om het nut van de jaarlijkse samenvattingen te vergroten door een algehele analyse van de resultaten en een verklaring van algehele zekerheid op te nemen en zodoende te laten zien dat zij zich committeren aan een gezond financieel beheer van de middelen van de Unie en aan transparantie; spoort met name België, Duitsland, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen en Spanje aan om onverwijld het voorbeeld te volgen van de vijftien lidstaten die een „verklaring van algehele zekerheid” hebben opgenomen in hun jaarlijkse samenvattingen voor structurele acties in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het EFRO (18) zodat de Commissie begrotingscontrole bij de kwijtingsprocedure van 2012 van deze informatie kan profiteren; verwacht dat lidstaten die niet tijdig een dergelijke verklaring indienen een uitvoerige verklaring indienen van de redenen hiervoor;

    53.

    roept de lidstaten op nationale beheersverklaringen af te geven op het daarvoor geëigende niveau en verzoekt de Commissie een sjabloon voor deze verklaringen op te stellen;

    54.

    vraagt de Commissie op korte termijn in samenwerking met de lidstaten een model voor nationale beheersverklaringen vast te stellen dat deze zinvol en vergelijkbaar zal maken; verzoekt de Commissie openlijk haar mening te geven over deze verklaringen; is van mening dat in deze verklaringen onder meer moet worden bevestigd dat wordt voldaan aan criteria zoals de betrouwbaarheid van de rekeningen, de doeltreffendheid van de beheers- en controlesystemen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en precies moet worden vermeld hoever de zekerheid, de voorbehouden en de disclaimers reiken; vraagt de Commissie voorstellen in te dienen om de controletaken voor lidstaten of regio’s die volgens de jaarverslagen van de Rekenkamer en hun eigen nationale beheersverklaringen consistent goed presteren, te verlichten; is van mening dat de Rekenkamer en de Commissie rekening moeten kunnen houden met de inhoud van de nationale beheersverklaringen in hun controlewerkzaamheden;

    55.

    wijst op de informatie in het volgende scoreboard over de twee initiatieven met betrekking tot de bijdrage van lidstaten aan het verbeteren van de doeltreffendheid van gedeeld beheer:

    Scorebord

     

    Nationale beheersverklaringen

    „Verklaring van algehele zekerheid” in de jaarlijkse samenvattingen voor structurele acties

    Oostenrijk

    Neen

    Neen

    België

    Neen

    Neen

    Bulgarije

    Neen

    Ja

    Cyprus

    Neen

    Ja

    Tsjechië

    Neen

    Ja

    Denemarken

    Ja

    Ja

    Estland

    Neen

    Ja

    Finland

    Neen

    Ja

    Frankrijk

    Neen

    Ja

    Duitsland

    Neen

    Neen

    Griekenland

    Neen

    Ja

    Hongarije

    Neen

    Ja

    Ierland

    Neen

    Neen

    Italië

    Neen

    Neen

    Letland

    Neen

    Neen

    Litouwen

    Neen

    Neen

    Luxemburg

    Neen

    Neen

    Malta

    Neen

    Neen

    Nederland

    Ja

    Neen

    Polen

    Neen

    Neen

    Portugal

    Neen

    Ja

    Roemenië

    Neen

    Ja

    Slowakije

    Neen

    Ja

    Slovenië

    Neen

    Ja

    Spanje

    Neen

    Neen

    Zweden

    Ja

    Ja

    Verenigd Koninkrijk

    Ja

    Ja

    Betrouwbaarheid van de „management representations” van de Commissie

    56.

    merkt op dat het aantal voorbehouden in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de directoraten-generaal van de Commissie is gestegen van zeventien in 2010 tot 27 in 2011, en dat de geschatte totale financiële impact van de voorbehouden is gestegen tot 1 959 miljoen EUR, oftewel 1,5 % van de in 2011 verrichte betalingen (2010: 423 miljoen EUR, oftewel 0,3 %);

    57.

    is bezorgd dat deze ontwikkelingen een hoog foutenrisico op bepaalde terreinen weerspiegelen, zoals plattelandsontwikkeling, cohesie of het zevende kaderprogramma, zoals bevestigd door de directoraten-generaal van de Commissie en door de controleresultaten van de Rekenkamer;

    58.

    neemt kennis van de richtsnoeren van de secretaris-generaal van de Commissie en de directeur-generaal van DG BUDG aan de directeuren-generaal en de diensthoofden van de Commissie betreffende de berekening van het restfoutenpercentage, waardoor een aantal jaarlijkse activiteitenverslagen volgens de Rekenkamer verbeterd is;

    59.

    betreurt echter dat de Rekenkamer zwakke punten in deze instructies en de uitvoering ervan heeft opgespoord, met name wat betreft het restfoutenpercentage, en dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan de richtsnoeren aan te passen, als een eerste prioriteit;

    60.

    erkent de vooruitgang die de Commissie heeft geboekt in het bepalen van de mate waarin verrichtingen fouten blijven vertonen, maar constateert helaas dat de Rekenkamer heeft geconcludeerd dat het restfoutenpercentage nog geen betrouwbare indicator is;

    61.

    moedigt de Commissie aan vooruitgang te boeken bij de openbaarmaking van exactere, betrouwbaardere gegevens over terugvorderingen en financiële correcties en om informatie te verstrekken waarin voor zover mogelijk een aansluiting wordt gemaakt tussen het jaar waarin de betaling is verricht, het jaar waarin de betrokken fout is opgespoord en het jaar waarin terugvorderingen of financiële correcties zijn bekendgemaakt in de toelichtingen bij de rekeningen (19);

    62.

    verwelkomt het verslag van de Commissie over de financiële correcties, met inbegrip van het daadwerkelijk teruggevorderde bedrag dat weer aan de begroting is toegevoegd, voor regionaal beleid bij de afsluiting van de programmeringsperiode 2000-2006, waaruit blijkt welke impact de tijdens de programmeringsperiode of bij de afsluiting van de programmeringsperiode doorgevoerde financiële correcties hebben gehad op het totale foutenpercentage van de programmeringsperiode 2000-2006;

    63.

    roept de Commissie op deze verslaggevingspraktijk uit te breiden naar de andere beleidsterreinen die door de meerjarige programma’s worden beheerd;

    64.

    beveelt in overeenstemming met het standpunt van de Rekenkamer aan een duidelijk verband te leggen tussen de in de jaarlijkse activiteitenverslagen opgenomen bedragen, met name wat betreft de bepaling van het restfoutenpercentage, en de informatie over de in de rekeningen vermelde terugvorderingen en financiële correcties;

    65.

    constateert dat de Commissie in staat is om een overzicht te geven van de correcties van de fouten en onregelmatigheden die zich in 2011 hebben voorgedaan, met name in het deel van de begroting dat in gedeeld beheer wordt uitgevoerd (20);

    66.

    stelt de Commissie voor haar directeuren-generaal op te dragen deze gegevens systematisch te verzamelen en te publiceren in hun jaarlijkse activiteitenverslagen;

    67.

    roept de Commissie op om op tijd voor de respectieve kwijtingsprocedure jaarlijkse mededelingen op te stellen aan het Parlement, de Raad en de Rekenkamer waarin per lidstaat en programma de geïnde financiële correcties en terugvorderingen worden vermeld, om haar prestaties op het gebied van de bescherming van de begroting van de Unie aan te tonen; verzoekt de Commissie om op basis hiervan een prestatieranglijst op te stellen;

    68.

    constateert bezorgd dat bovengenoemde, aan de geconsolideerde rekeningen gehechte noot 6 enkel betrekking heeft op financiële correcties en terugvorderingen op Europees niveau, en dat informatie over intrekkingen, terugvorderingen en nog niet afgehandelde terugvorderingen betreffende de structuurfondsen op het niveau van de lidstaten, niet worden vermeld wegens redenen die verband houden met de betrouwbaarheid: „er blijven immers twijfels bestaan over de kwaliteit en de volledigheid van de gegevens die door sommige lidstaten en/of voor sommige programma’s worden ingediend”; verzoekt de Commissie jaarlijks met een mededeling te komen waarin alle bedragen openbaar worden gemaakt die in het voorgaande jaar zijn gecorrigeerd via financiële correcties en terugvorderingen voor alle beheersmethoden op het niveau van de Unie en door de lidstaten;

    69.

    is bezorgd dat de Commissie in voornoemde noot 6 de beoordeling van de Rekenkamer over de gebrekkige betrouwbaarheid van de toezichts- en controlesystemen van de lidstaten bevestigt, en betreurt ten zeerste dat dit de betrouwbaarheid van de „management representations” van de Commissie kan aantasten; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat de gegevens die de lidstaten verstrekken, volledig en volkomen betrouwbaar zijn;

    70.

    brengt in dit verband in herinnering dat de Commissie, door het syntheseverslag, waarvoor de verklaringen en punten van voorbehoud opgenomen in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de directeuren-generaal en de diensthoofden als basis dienen, goed te keuren, de algemene politieke verantwoordelijkheid voor het beheer van de EU-begroting op zich neemt (21);

    71.

    is ingenomen met de verbeteringen die zijn aangebracht in het door de interne controleur van de Commissie uitgebrachte algemene advies, die het syntheseverslag ondersteunen, maar merkt op dat het positieve advies van de interne controleur met name gebaseerd is op de verklaringen van het hoger management van de Commissie in de jaarlijkse activiteitenverslagen;

    72.

    herhaalt derhalve zijn eerdere verzoek aan de Commissie om betrouwbare en objectieve jaarlijkse activiteitenverslagen vast te stellen;

    Verantwoordelijkheid van de lidstaten

    73.

    merkt op dat de twee beleidsterreinen met de hoogste foutenpercentages (Plattelandsontwikkeling, milieu, visserij en gezondheid en Regionaal beleid, energie en vervoer) voornamelijk via gedeeld beheer worden uitgevoerd, en betreurt dat de geschatte meest waarschijnlijke foutenpercentages 7,7 % en 6 % bedragen;

    74.

    benadrukt dat de voorzitter van de Rekenkamer heeft opgemerkt dat „een grotere mate van betrokkenheid is vereist van de kant van de nationale instanties wat betreft het beheer en de controle van EU-geld, met name omdat de nationale instanties de eerste — en belangrijkste — verdedigingslinie vormen in de bescherming van de financiële belangen van de burgers van de EU” (22); onderstreept in dit verband de medeverantwoordelijkheid van de lidstaten voor betere uitgaven; is daarnaast van mening dat actieve betrokkenheid van de nationale parlementen, door middel van respectieve commissies voor toezicht op het gebruik van het geld van de belastingbetaler van de Unie in de lidstaten (naar het voorbeeld van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement), niet alleen op het niveau van politiek en deskundig toezicht maar ook in het programmeringsproces van het nieuwe cohesiebeleid, zou leiden tot een lager foutenpercentage, betere transparantie en democratische legitimiteit van het proces van absorptie van EU-middelen;

    75.

    betreurt het feit dat de autoriteiten van de lidstaten bij 62 % van de gecontroleerde verrichtingen voor regionaal beleid die fouten vertoonden, en bij 76 % van de gecontroleerde ESF-verrichtingen, over genoeg gegevens beschikten om ten minste een aantal van deze fouten op te sporen en te corrigeren voordat ze bij de Commissie vergoeding aanvroegen, en dat de Rekenkamer constateerde dat de controles ter plaatse voor plattelandsontwikkeling niet altijd naar behoren waren uitgevoerd; roept de lidstaten en de Commissie derhalve op de controles van het eerste niveau dringend te versterken om dit onaanvaardbaar hoge niveau van wanbeheer aan te pakken;

    76.

    verzoekt de Raad en de Coreper ervoor te zorgen dat nationale controlesystemen in het bijzonder en de medeverantwoordelijkheid van de lidstaten voor betere uitgaven in het algemeen regelmatig als specifieke punten op de agenda van de vergaderingen van de bevoegde Ministerraad worden geplaatst en in het bijzijn van de Commissie worden besproken;

    77.

    verzoekt de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287, lid 4, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van Europese Unie, een advies uit te brengen over de onafhankelijkheid van de nationale controleautoriteiten in gedeeld beheer;

    Overheidsopdrachten en subsidiabiliteitscriteria

    78.

    merkt op dat een groot aantal fouten voortkomt uit een onjuiste toepassing van nationale regels (zo maakten, wat betreft de ESF-fouten in 2011, inbreuken op nationale regels 86 % uit van het foutenpercentage) en dat inbreuken op de regels voor overheidsopdrachten (in het bijzonder voor gezamenlijk en indirect beheerde middelen) en fouten inzake de subsidiabiliteit (met name voor begunstigden van subsidies) de twee voornaamste bronnen van fouten zijn;

    79.

    is derhalve ingenomen met het op 20 december 2011 door de Commissie goedgekeurde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdracht (COM(2011) 896), aangezien dit gericht is op vereenvoudiging en flexibilisering van de regels om de efficiëntie van de overheidsuitgaven te vergroten; merkt echter op dat de nationale regels voor overheidsopdrachten ook moeten worden vereenvoudigd volgens de EU-wetgeving;

    80.

    betreurt het feit dat fouten ook kunnen voortkomen uit onnodig ingewikkelde toevoegingen van nationale regels aan de EU-regels, die daardoor moeilijk door de lidstaten uitvoerbaar en verifieerbaar zijn, wat resulteert in een aanvullende en kunstmatige last voor de begunstigden („gold-plating”);

    81.

    wijst erop dat deze regels de foutenpercentages onnodig laten stijgen, aangezien alle inbreuken worden beschouwd als een fout in het beheer van de EU-begroting, ook al zijn de lidstaten verantwoordelijk voor deze nodeloos ingewikkelde regels, en er ook toe kunnen leiden dat de Commissie terugvordering eist;

    82.

    spoort de lidstaten aan om deze onnodig ingewikkelde nationale regels in samenwerking met de Commissie en in overleg met de Rekenkamer op te sporen en aan het Parlement te rapporteren om ze te vereenvoudigen; merkt op dat in dit verband de mogelijkheid tot vaststelling van standaardaanbestedingsdocumentatie voor de openbare aanbestedingsprocedure nader moet worden onderzocht;

    83.

    roept de Commissie op om bij bekende inbreuken op de regels van het begrotings- en mededingingsrecht (in het bijzonder met betrekking tot de gunning van overheidsopdrachten) in de lidstaten strengere controles en voorwaarden toe te passen en in geval van twijfel de structuurfondsmiddelen onmiddellijk op te schorten, totdat de voorschriften worden nageleefd en zo een met de wetgeving van de Unie conform gebruik van de middelen wordt gewaarborgd;

    84.

    moedigt de diensten van de Commissie aan om bij wijze van proef een actieplan te lanceren, zoals DG EMPL heeft gedaan op beleidsterreinen met een hoog foutenrisico, om vast te stellen in welke sleutelgebieden vereenvoudiging kan bijdragen tot verlaging van het foutenpercentage op het niveau van de begunstigden;

    85.

    dringt er bij de Commissie op aan aanvullende instrumenten te ontwikkelen om het raadplegingsproces met begunstigden te faciliteren en hun rechtstreekse feedback aan de nationale autoriteiten te versterken, in overeenstemming met de inspanningen om de nationale regels te vereenvoudigen en het foutenpercentage te verlagen;

    86.

    draagt de Commissie nogmaals op aan te geven welke lidstaten verantwoordelijk zijn voor de vastgestelde gecumuleerde kwantificeerbare fouten; heeft geen begrip voor het feit dat de statistische steekproefmethode van de Rekenkamer beperkingen kent, waardoor de Rekenkamer niet kan aangeven welke lidstaten de hoogste foutenpercentages hebben; dringt er bij de Rekenkamer op aan zijn controlebevindingen te vergelijken met die van de Commissie om vast te stellen welke lidstaten of regio’s het meest worden getroffen door het foutenpercentage en/of het optreden van fouten;

    Europees stabiliteitsmechanisme

    87.

    stelt vast dat het Europees stabiliteitsmechanisme in werking is getreden, maar betreurt het feit dat dit mechanisme is ingesteld buiten het institutionele kader van de Unie, omdat dit verhindert dat de EU-instellingen en met name het Parlement een democratische, politieke en begrotingscontrole kunnen uitoefenen; onderstreept dat de instelling buiten de instellingen van de Unie een stap terug betekent in de ontwikkeling van de Unie, wat met name ten koste gaat van het Parlement, de Rekenkamer en het Hof van Justitie van de Europese Unie; acht het van essentieel belang dat het ESM ten minste eens per jaar wordt besproken in een plenair debat in het bijzijn van de Raad en de Commissie, op basis van het jaarverslag van de accountantscommissie van het ESM;

    Fraudebestrijdingsstrategie

    88.

    verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over en een evaluatie te maken van de fraudebestrijdingsstrategieën zoals ingesteld in de directoraten-generaal na goedkeuring van de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (COM(2011) 376) en het interne actieplan (SEC(2011) 787) voor de implementatie ervan in juni 2011;

    Tabaksindustrie

    89.

    verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over hoe zij zo snel mogelijk haar plan zal verbeteren om een proactief beheer van mogelijke belangenconflicten en „draaideurgevallen” in te voeren;

    90.

    verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over hoe zij artikel 5, lid 3, van de Kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik heeft geïmplementeerd en hoe zij van plan is bestaande regelgeving te verbeteren en verduidelijken;

    91.

    verzoekt de Commissie het Parlement zo snel mogelijk te voorzien van een overzicht van alle (openbare en niet-openbare) documenten en alle personen betrokken bij de onderhandelingen over de vier samenwerkingsovereenkomsten met de tabaksindustrie;

    92.

    merkt op dat de Unie de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor de bestrijding van tabaksgebruik heeft ondertekend; beschouwt de uitvoering van artikel 5, lid 3, als een wettelijk bindende verplichting voor de Unie; verzoekt de Commissie om verslag uit te brengen over de wijze waarop de bepalingen van artikel 5, lid 3, in de Unie en haar instellingen ten uitvoer zijn gelegd, met name in verband met de vraag in hoeverre de tenuitvoerlegging de richtsnoeren van de WHO voor de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 3, volgt; wil weten waar en waarom de Commissie van deze richtsnoeren is afgeweken;

    Begrotingsbeheer

    Uitvoeringspercentages, begrotingsoverschotten, niet-afgewikkelde begrotingsvastleggingen

    93.

    is ingenomen met het hoge uitvoeringspercentage van de begroting, te weten 99,3 % van de vastleggingskredieten (gelijk aan 2010) en 98,6 % van de betalingskredieten (96,6 % in 2010), en met de afname van het totale overschot van 4,5 miljard EUR in 2010 tot 1,5 miljard EUR in 2011;

    94.

    is bezorgd over het versnelde tempo waarin de lidstaten tegen het eind van het jaar betalingsverzoeken indienen in het kader van het ESF, het EFRO en het Cohesiefonds, omdat de Commissie hierdoor niet op tijd een gewijzigde begroting kan aanvragen bij de begrotingsautoriteit met als doel om de betalingskredieten te verhogen om de ingediende vorderingen te honoreren; roept de Commissie derhalve op de lidstaten aan te sporen om de meeste vorderingen zo vroeg mogelijk in te dienen;

    95.

    waarschuwt tegen de concentratie van een significant deel van de betalingen in december, daar dit negatieve gevolgen kan hebben voor de doeltreffendheid van toezicht- en controlesystemen en het foutenrisico kan verhogen;

    96.

    spreekt zijn bezorgdheid uit over de aanzienlijke stijging van de niet-afgewikkelde begrotingsvastleggingen van 13 miljard EUR in 2010 tot 207 miljard EUR, voornamelijk voor cohesiebeleid, voor de programmeringsperiode 2007-2013;

    97.

    dringt er met klem op aan de komende jaren van meet af aan genoeg betalingskredieten beschikbaar te maken;

    Opbrengsten

    Traditionele eigen middelen en btw

    98.

    merkt op dat de Rekenkamer in zijn jaarverslag heeft verklaard dat de berekening van de opbrengsten vrij was van materiële fouten; is echter bezorgd dat de controle van de Rekenkamer, wat betreft de traditionele eigen middelen (TEM), geen betrekking kan hebben op niet-aangegeven importverrichtingen of importverrichtingen die aan douanetoezicht zijn ontsnapt, en dat in het jaarverslag derhalve geen schatting is opgenomen van de verliezen die deze opleveren voor de EU-begroting; stelt de Rekenkamer voor een speciaal verslag uit te brengen over niet-aangegeven importverrichtingen op basis van een onderzoek in ten minste tien lidstaten en om zijn werkprogramma voor 2013 dienovereenkomstig aan te passen;

    99.

    is van mening dat de doelmatigheidscontrole van de Rekenkamer op het gebied van de opbrengsten van grote waarde is en moedigt de Rekenkamer aan meer van zijn middelen hierop te richten; betreurt dat het jaarverslag, waar een groot deel van de werkzaamheden van de Rekenkamer op gericht is, niettemin weinig informatie verschaft over de werkelijke situatie van de doeltreffende inning van de opbrengsten; roept de Rekenkamer op in zijn jaarverslag meer de nadruk te leggen op de controle inzake opbrengsten om een volledig beeld te kunnen geven van de doeltreffendheid van het systeem van inning van de opbrengsten in de lidstaten en van de gevolgen indien dit niet naar behoren functioneert;

    100.

    brengt in herinnering dat het Parlement toezicht houdt op de situatie rond de inning van eigen middelen en dat doet via zijn initiatiefverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie, dat jaarlijks wordt opgesteld op basis van een Commissieverslag;

    101.

    is ernstig bezorgd over de conclusie van de Rekenkamer dat er sprake is van blijvende gebreken in het nationale douanetoezicht en dat derhalve niet kan worden gewaarborgd dat de vastlegging van de TEM volledig en juist is; vindt het onacceptabel dat de controle van de douaneprocedures in de lidstaten niet naar behoren functioneert; herinnert eraan dat het correct functioneren van de douaneprocedures rechtstreekse gevolgen heeft voor de berekening van de btw; is ernstig bezorgd over de bevinding van de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 13/2011 dat de toepassing van douaneregeling 42 (23) alleen al in 2009 goed was voor geëxtrapoleerde verliezen van ongeveer 2 200 miljoen EUR (24) in de zeven gecontroleerde lidstaten, hetgeen neerkwam op 29 % van de btw die in theorie zou zijn geheven over het belastbare bedrag van alle importverrichtingen die in 2009 in deze zeven lidstaten hebben plaatsgevonden conform douaneregeling 42;

    102.

    benadrukt de conclusie die de Rekenkamer trekt in speciaal verslag nr. 13/2011: „Btw-ontwijking schaadt de financiële belangen van de lidstaten. Het heeft gevolgen voor de EU-begroting doordat de eigen middelen btw afnemen. Dit verlies wordt gecompenseerd door de eigen middelen bni, waardoor de bijdragen van de afzonderlijke lidstaten aan de EU-begroting uit balans worden gebracht. Belastingfraude ondermijnt het functioneren van de interne markt en staat eerlijke mededinging in de weg” (25);

    103.

    onderstreept dat de bevindingen van de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 13/2011 worden bevestigd door de conclusies van de onderzoeksmissie van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement in de havens van Rotterdam en Antwerpen, die plaatsvond op 19 en 20 september 2012; wijst erop dat de Unie een groot handelsblok is en dat de grote Europese havens vele schepen verwerken; merkt op dat deze havens door de logistieke druk gebruikmaken van de procedures in de douaneverordening en dat de geautoriseerde marktdeelnemers een steeds belangrijkere rol spelen; merkt evenwel op dat bijvoorbeeld Rotterdam, de grootste haven van Europa, importeurs een hoog niveau van vereenvoudigde douaneprocedures heeft geboden in vergelijking met andere grote havens in de EU; benadrukt het feit dat een vereenvoudiging van de douaneprocedures moet gebeuren op basis van een behoorlijke en doeltreffende beleidsaanpak op basis van het risico, met als resultaat doeltreffende controlesystemen zonder verstoring van de mededinging en benadrukt het feit dat de vereenvoudigde procedures regelmatig en doeltreffend moeten worden gecontroleerd door de Commissie en de lidstaten; merkt op dat verminderde controles grote economische voordelen kunnen opleveren voor een haven; benadrukt dat elke op onrechtvaardige wijze verminderde controle de financiële belangen van de EU en die van de lidstaten ernstig kan schaden;

    104.

    neemt kennis van de initiatieven die de Commissie heeft ontplooid bij wijze van follow-up van speciaal verslag nr. 13/2011 van de Rekenkamer; betreurt echter dat de belangrijkste bevindingen en waarnemingen van dat speciaal verslag volgens het in mei 2012 gepubliceerde eerste activiteitenverslag van Eurofisc voor 2011, nog steeds uitstaan; wil vóór september 2013 informatie over de gemaakte vorderingen;

    105.

    is met name ernstig bezorgd over de bevinding van werkterrein 3 dat de belastingdiensten in de meeste lidstaten geen directe toegang hebben tot douanegegevens en dat geautomatiseerde vergelijking met belastinggegevens derhalve niet mogelijk is;

    106.

    betreurt het dat aanbeveling 6 van speciaal verslag nr. 13/2011, waarin wordt opgeroepen tot een wijziging van de btw-richtlijn voor het apart identificeren van de intracommunautaire leveringen na invoer onder deze douaneregeling in de btw-lijsten van de handelaren, niet is uitgevoerd door de Commissie; merkt op dat dit een doeltreffende koppeling mogelijk zou maken tussen de douane- en belastinggegevens in de lidstaat van invoer; wenst in kennis te worden gesteld van de redenen waarom dit niet is gebeurd;

    107.

    betreurt het feit dat de Raad niet heeft gehandeld naar de aanbeveling van de Rekenkamer tot wijziging van de btw-richtlijn om de importeur (of diens fiscaal vertegenwoordiger) hoofdelijk aansprakelijk te kunnen houden voor het btw-verlies in de lidstaat van bestemming wanneer hij niet tijdig een volledige btw-lijst heeft ingediend;

    108.

    roept de Commissie op meer inspanningen te leveren om de problemen met de uitvoering van de aanbevelingen die de Rekenkamer heeft gedaan in speciaal verslag nr. 13/2011, te verhelpen;

    109.

    betreurt het feit dat de Commissie en de lidstaten er niet in zijn geslaagd het gemoderniseerd douanewetboek, dat oorspronkelijk uiterlijk op 24 juni 2013 van toepassing zou worden, tijdig uit te voeren; benadrukt dat verdere vertragingen adequate bescherming van de financiële belangen van de lidstaten, en derhalve van de EU zelf, onmogelijk maken; onderstreept dat deze situatie volgens de Commissie in hoge mate te wijten is aan het feit dat de lidstaten geen overeenstemming kunnen bereiken over de meest geëigende IT-ontwikkelingsmethode en dat ze beschikken over beperkte personele en financiële middelen; is bezorgd dat de Commissie en de lidstaten een achterstand oplopen in deze cruciale hervorming, waarbij de inning van eigen middelen onbevredigend is;

    110.

    roept de Commissie op de kosten van uitstel van de volledige toepassing van het gemoderniseerd douanewetboek te evalueren en de gevolgen ervan voor de begroting te berekenen;

    111.

    wijst op een in opdracht van het Parlement uitgevoerde studie over de „Uitvoering van het gemoderniseerd douanewetboek” (26), waaruit blijkt dat het gemoderniseerd douanewetboek (dat het douanewetboek van de Unie zal heten indien het herschikkingsvoorstel van de Commissie wordt aangenomen) in het beste geval in werking treedt in december 2017; herinnert de Commissie eraan dat de EU exclusief bevoegd is op het gebied van de douane-unie en daarom moet toezien op de naleving door de lidstaten; roept de Commissie derhalve op meer inspanningen te leveren om ervoor te zorgen dat het gemoderniseerd douanewetboek zo snel mogelijk ten uitvoer wordt gelegd, en om in elk geval het in de studie genoemde slechtst denkbare scenario van maart 2033 te voorkomen;

    112.

    betreurt het feit dat de Raad twee belangrijke initiatieven gericht op de bestrijding van btw-fraude heeft tegengehouden, te weten het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude (COM(2012) 428) en het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft een facultatieve en tijdelijke toepassing van de verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten (COM(2009) 511);

    113.

    is verheugd over het feit dat Eurofisc, een gemeenschappelijke operationele structuur die de lidstaten in staat stelt snel te reageren op grensoverschrijdende btw-fraude, volledig operationeel is geworden; merkt op dat in februari 2011 een specifiek werkterrein in het leven is geroepen voor de uitwisseling van gerichte informatie over frauduleuze transacties met douaneregeling 42;

    114.

    roept de Commissie op haar samenwerking met de lidstaten te versterken om betrouwbare gegevens te verzamelen over de douanerechten- en btw-kloof in de respectieve landen en hierover regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement;

    Bni-opbrengsten — De omvang van belastingontduiking en -ontwijking en de impact ervan op de EU-begroting en de economieën van de lidstaten

    115.

    is ingenomen met het actieplan van de Commissie tot versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking (COM(2012) 722); prijst met name het voorstel van de Commissie om een snellereactiemechanisme in te stellen en wil dat dit de lidstaten in staat stelt sneller en efficiënter op btw-fraude te reageren; benadrukt dat de potentiële kosten van belastingfraude en -ontduiking voor de lidstaten geschat worden op één biljoen EUR per jaar terwijl in vergelijking de EU-begroting voor 2011 op het punt van vastleggingskredieten slechts 142,5 miljard EUR bedroeg;

    Landbouw

    116.

    betreurt de stijging van het foutenpercentage naar 4,0 % op het beleidsterrein Landbouw en plattelandsontwikkeling dat de uitgaven van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en van de beleidsgroepen milieu, visserij en gezondheid moet dekken;

    117.

    herinnert eraan dat de verslechtering van de stand van zaken in de landbouw en met name in de plattelandsontwikkeling de hoofdoorzaak is van de stijging van het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor alle betalingen in het begrotingsjaar 2011;

    118.

    merkt op dat, hoewel 0,2 % van dit foutenpercentage het gevolg is van een wijziging van de methode van de Rekenkamer ten aanzien van overtredingen van randvoorwaarden, het foutenpercentage voor het gehele beleidsterrein landbouw tussen 2010 en 2011 in reële cijfers is gestegen met 1,5 %: van 2,3 % in 2010 naar 3,8 % in 2011 (27);

    119.

    neemt kennis van de aanpak van de Rekenkamer, waarin voor het eerst overtredingen van randvoorwaarden werden meegenomen in de berekening van het foutenpercentage, omdat „de randvoorwaarden essentiële wetsvoorschriften zijn, waaraan moet worden voldaan door alle ontvangers van rechtstreekse steun, en het de elementaire — en vaak de enige — na te leven voorwaarden zijn voor de uitkering van het volledige steunbedrag” (28); vraagt de Rekenkamer in dit verband de wijziging van haar methode nader te verklaren en te rechtvaardigen; verzoekt de Commissie en de Rekenkamer overeenstemming te bereiken over een consequente methode om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse cijfers over de begrotingsuitvoering beter kunnen worden vergeleken;

    120.

    neemt er nota van dat de Rekenkamer haar controle slechts beperkt tot bepaalde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en tot de vereisten aangaande de goede landbouw- en milieuconditie en dat „het foutenpercentage met grote omzichtigheid moet worden gebruikt en niet moet worden beschouwd als een algemene beoordeling van de naleving van de randvoorwaarden door landbouwers” (29);

    121.

    merkt op dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om „goede landbouw- en milieutoestand” te definiëren en te bepalen op welk areaal dit zal worden toegepast; uit felle kritiek op het feit dat begunstigden die vaak geen landbouwers zijn, de rechtstreekse betalingen zullen ontvangen; is van mening dat dit een onjuiste toewijzing is van middelen die zouden kunnen worden bespaard;

    122.

    neemt er kennis van dat de lidstaten tijdens het begrotingsjaar 2011 172,7 miljoen EUR van de begunstigden hebben teruggevorderd en dat het totale uitstaande bedrag dat aan het eind van het jaar nog altijd van de begunstigden moet worden teruggevorderd, 1 206,9 miljoen EUR bedroeg, waarvan 458 miljoen EUR aan de lidstaten in rekening is gebracht voor ELGF-uitgaven overeenkomstig de 50/50-regel; erkent dat een bedrag van ongeveer 25,7 miljoen EUR wordt gedragen door de EU-begroting voor gevallen die gedurende het begrotingsjaar 2011 als oninbaar werden gemeld; wijst erop dat DG AGRI alle niet-teruggevorderde bedragen betreffende lopende gevallen die dateren van 2006 of 2002 bij Uitvoeringsbesluit 2011/272/EU van de Commissie (30) van 29 april 2011 heeft afgewikkeld en dat na de toepassing van de 50/50-regel een bedrag van 27,8 miljoen EUR in rekening is gebracht aan de lidstaten terwijl een bedrag van 29,2 miljoen EUR werd gedragen door de EU-begroting als gevolg van oninbaarheid;

    123.

    is verheugd dat de Rekenkamer voor het eerst voorziet in twee specifieke beoordelingen, te weten van de marktondersteuning en rechtstreekse steun aan de ene kant en van de plattelandsontwikkeling aan de andere kant, en is van mening dat dit een beter inzicht geeft in elk afzonderlijk beleidsterrein; verzoekt de Rekenkamer desondanks het foutenpercentage voor plattelandsontwikkeling apart van dat voor milieu, visserij en gezondheid te vermelden en niet samen te voegen;

    124.

    is ingenomen met het register waarin informatie beschikbaar wordt gesteld over de begunstigden van de subsidies uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de lidstaten; is van mening dat dit instrument een belangrijke stap is op weg naar meer transparantie in de landbouwsector; herinnert er niettemin aan dat overeenkomstig het arrest van het Europees Hof van Justitie van 9 november 2010 (31), waarin de wetgeving aangaande natuurlijke personen nietig werd verklaard, Verordening (EG) nr. 259/2008 van de Commissie (32) is gewijzigd zodat de verplichting tot openbaarmaking van informatie over de begunstigden van GLB-betalingen wordt beperkt tot rechtspersonen; neemt nota van het op 25 september 2012 goedgekeurde voorstel van de Commissie voor nieuwe transparantieregels teneinde de lidstaten te verplichten tot de openbaarmaking van gegevens over alle begunstigden inclusief natuurlijke personen, met uitzondering van begunstigden van wie de jaarlijkse steun niet hoger is dan een bepaalde de-minimisdrempel, waarbij rekening wordt gehouden met de bezwaren in het arrest van het Hof, met name wat betreft de punten van zorg op het vlak van gegevensbescherming;

    125.

    neemt kennis van de huidige praktijken bij het beheer van Sapard-fondsen, namelijk dat de middelen slechts bij uitzondering volledig worden teruggevorderd als door het frauduleuze gedrag voor een deel van het project op kunstmatige wijze de voorwaarden zijn geschapen zonder welke de begunstigde helemaal geen steun voor het project zou hebben gekregen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de huidige praktijken, die de Commissie aan het Sapard-orgaan heeft aanbevolen, dat een project waarvan een deel te lijden heeft van frauduleus gedrag, als subsidiabel kan worden beschouwd als het project niet als een kunstmatige constructie wordt beoordeeld, d.w.z. als het percentage van de kosten van alle getroffen elementen niet hoger is dan 50 % van de totale kosten van het gehele project; is er met name bezorgd over dat deze praktijken geen blijk geven van een afschrikkende werking voor frauduleus gedrag;

    Marktondersteuning en rechtstreekse steun

    126.

    betreurt dat de ELGF-betalingen in 2011 materiële fouten vertoonden, waarbij het meest waarschijnlijke foutenpercentage door de Rekenkamer wordt geraamd op 2,9 %, en dat de door de Rekenkamer doorgelichte controlesystemen in Finland, Hongarije, Italië, Oostenrijk en Spanje slechts gedeeltelijk doeltreffend werden bevonden voor het waarborgen van de wettigheid en regelmatigheid van betalingen;

    127.

    merkt op dat de meest voorkomende nauwkeurigheidsfout het opgeven van een te grote oppervlakte betreft, die per geval meestal niet meer dan 5 % bedraagt, en betreurt dat de hogere foutenpercentages gevallen betreffen waarin de autoriteiten van de lidstaten de subsidiabiliteit van blijvend grasland onjuist hebben beoordeeld en opgenomen in het landbouwpercelenidentificatiesysteem (LPIS);

    128.

    stemt in met de aanbeveling van de Rekenkamer dat een juiste beoordeling van de subsidiabiliteit van blijvend grasland dient te worden gewaarborgd (33);

    129.

    merkt met teleurstelling op dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat de doeltreffendheid van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS) negatief wordt beïnvloed door onnauwkeurige gegevens in de diverse databases en vanwege onjuiste administratieve behandeling van de aanvragen door de betaalorganen in bepaalde lidstaten; herinnert de Commissie eraan dat de invoering van het GBCS heeft geleid tot een daling in het aantal fouten en verzoekt de Commissie de situatie onverwijld te verhelpen met behulp van opschortingen en onderbrekingen van betalingen wanneer dit nodig is;

    130.

    is bezorgd dat de Commissie in haar jaarlijkse activiteitenverslag haar voorbehoud aangaande de geïntegreerde beheers- en controlesystemen in Bulgarije en Portugal heeft gehandhaafd vanwege de ernstige tekortkomingen; onderstreept dat, gegeven het belang van het GBCS voor het beheer en de controle van de landbouwuitgaven, de Commissie aan reputatierisico wordt blootgesteld door de ernstige tekortkomingen in het opzetten en functioneren van het GBCS, zelfs als de financiële gevolgen niet groter zijn dan de materialiteitsdrempel;

    131.

    betreurt dat sommige systematische gebreken in de beheers- en controlesystemen die al in voorgaande jaren zijn waargenomen en gerapporteerd, nog niet zijn verholpen: de onjuiste indeling van grondgebruik, de te hoge opgave van subsidiabel land in het LPIS of de verkeerde toepassing van het begrip „kennelijke fout”;

    132.

    betreurt dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld in metingen ter plaatse; dringt erop aan dat inspecties ter plaatse van dusdanige kwaliteit moeten zijn dat de subsidiabele arealen op betrouwbare wijze kunnen worden geïdentificeerd (34);

    133.

    betreurt dat het werk van de door de Rekenkamer gecontroleerde certificerende instanties in het kader van de nieuwe vrijwillige procedure voor versterkte zekerheid van onvoldoende kwaliteit is;

    134.

    verzoekt de Commissie alle benodigde maatregelen te nemen zodat de betaalorganen de in hun administratie- en controlesysteem ontdekte zwakke punten kunnen verhelpen; dringt erop aan dat het ontwerp en de kwaliteit van het werk van de certificerende instanties moet worden verbeterd om te zorgen voor een betrouwbare beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen van de betaalorganen; verzoekt de Commissie te onderzoeken of samenwerking met burgers mogelijk is om de randvoorwaarden te verifiëren en de administratieve lasten te verlagen;

    Plattelandsontwikkeling

    135.

    betreurt dat de betalingen in de beleidssector „Plattelandsontwikkeling, milieu, visserij en gezondheid” in 2011 materiële fouten vertoonden, waarbij het meest waarschijnlijke foutenpercentage door de Rekenkamer wordt geraamd op 7,7 %, en dat de onderzochte toezicht- en controlesystemen gedeeltelijk doeltreffend waren;

    136.

    merkt op dat het grootste gedeelte van het meest waarschijnlijke foutenpercentage de subsidiabiliteit van niet-oppervlaktegerelateerde maatregelen, zoals de modernisering van landbouwbedrijven en het opzetten van basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking, betreft, deels ten gevolge van de vaak complexe regels en subsidiabiliteitsvoorwaarden;

    137.

    spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat er veel fouten werden ontdekt waarbij de begunstigden overheidsorganen waren, zoals gemeenten of het betaalorgaan zelf (35), en dat deze fouten betrekking hadden op kwesties zoals het declareren van niet-subsidiabele btw en niet-naleving van de regels inzake overheidsopdrachten; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve te zorgen voor een betere handhaving van de bestaande regels;

    138.

    betreurt nogmaals dat de Commissie verschillende methoden hanteert om de fouten inzake overheidsopdrachten op de twee beleidsterreinen „Landbouw” en „Cohesie” te kwantificeren, die bovendien allebei niet aansluiten bij die van de Rekenkamer, en dringt er bij de Commissie en de Rekenkamer op aan de behandeling van fouten inzake overheidsopdrachten voor deze twee beleidsterreinen met spoed te harmoniseren (36);

    139.

    merkt op dat de Rekenkamer significante problemen constateert met betrekking tot de uitvoering van randvoorwaarden voor de identificatie en registratie van dieren (37); verzoekt de lidstaten de kwaliteit van de controles in de loop van het jaar te verbeteren, zonder de ontvangers aanvullende administratieve lasten op te leggen;

    140.

    betreurt dat er door de Rekenkamer zwakke punten zijn geconstateerd in de toezicht- en controlesystemen van de lidstaten voor plattelandsontwikkeling en dat de drie gecontroleerde elementen tekortkomingen vertoonden: d.w.z. de administratieve en controlesystemen ter waarborging van correcte betaling, de controlesystemen op basis van fysieke controles ter plaatse en systemen ter waarborging van de tenuitvoerlegging en controle van de randvoorwaarden;

    141.

    verzoekt de Commissie bij de vaststelling van de controlestrategie voor de goedkeuring van de rekeningen van DG AGRI de bevindingen van de Rekenkamer in acht te nemen;

    142.

    is met name bezorgd over de „management representation” van DG AGRI, omdat in het jaarlijkse activiteitenverslag niet wordt uitgelegd waarom het restfoutenpercentage voor plattelandsontwikkeling aanzienlijk was toegenomen in vergelijking met vorig jaar (38);

    143.

    merkt op dat volgens de Rekenkamer het restfoutenpercentage van DG AGRI veel lager is dan dat wat de Rekenkamer heeft geconstateerd, omdat het is „gebaseerd op cijfers die door de lidstaten worden aangeleverd voor 2010 en omdat, zoals de Rekenkamer tijdens de controle heeft vastgesteld, de lidstaten niet alle niet-subsidiabele uitgaven ontdekken en rapporteren vanwege tekortkomingen in de controles van betaalorganen” (39);

    144.

    is met name bezorgd over het feit dat DG AGRI van mening is dat „de lidstaten over het algemeen hun beheers- en controlesystemen voor plattelandsuitgaven verbeteren” (40), terwijl uit de controle van de Rekenkamer blijkt dat de toezicht- en controlesystemen in Denemarken, Finland, Hongarije, Italië en Spanje niet doeltreffend of slechts gedeeltelijk doeltreffend waren (41); is van mening dat het door een dergelijk groot verschil tussen de beoordeling van de Commissie en die van de Rekenkamer voor de kwijtingsautoriteit moeilijk is om tot objectieve conclusies te komen; dringt aan op gegevensuitwisseling tussen de Rekenkamer en de Commissie om een gecoördineerd backcasten voor vorige perioden te faciliteren, teneinde te zorgen voor een betrouwbare database voor toekomstige vergelijkingen; is overtuigd van het nut van tripartiete vergaderingen van de Rekenkamer, de Commissie en vertegenwoordigers van de betrokken lidstaten bij het zoeken naar een gemeenschappelijke analyse;

    145.

    verzoekt derhalve de Commissie om de nodige maatregelen te nemen om het foutenpercentage op het gebied van de plattelandsontwikkeling terug te brengen en is verheugd over het feit dat DG AGRI een werkgroep heeft opgericht om de dieper liggende oorzaken van fouten op het gebied van de plattelandsontwikkeling te beoordelen en corrigerende maatregelen voor de huidige en toekomstige programmeringsperioden te ontwikkelen;

    146.

    verzoekt de Commissie niettemin een actieplan op te stellen om het foutenpercentage terug te brengen door niet alleen de lidstaten met behulp van voorbeelden van goede praktijken begeleiding en bijstand te geven, maar ook door het toezicht op de tenuitvoerlegging van programma’s uit te breiden en door met name in de plattelandsontwikkeling waar nodig doeltreffender sancties zoals onderbrekingen en opschortingen van betalingen toe te passen;

    147.

    verzoekt de Commissie de kwaliteitscontrole van de erkenningscriteria voor de betaalorganen en de certificerende instanties verder te verbeteren;

    148.

    staat volledig achter de aanbevelingen van de Rekenkamer dat de regels en voorwaarden voor plattelandsontwikkeling verder vereenvoudigd moeten worden en dat de lidstaten moeten zorgen voor betere naleving van de bestaande regels;

    Milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

    149.

    is in dit verband bezorgd over de presentatie van de beleidsgebieden milieu en gezondheid alsook plattelandsontwikkeling en visserij in het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting van de Unie, aangezien daarin staat dat de betalingen over het afgesloten jaar materiële fouten vertonen; neemt er nota van dat deze conclusie alleen het gebied plattelandsontwikkeling betreft; vraagt dat de Rekenkamer in de toekomst een andere presentatie overweegt, waarin rekening wordt gehouden met de goede prestaties op de beleidsgebieden die onder de bevoegdheid van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van het Parlement vallen;

    150.

    acht het algemene uitvoeringspercentage voor de begrotingslijnen voor milieu, klimaatmaatregelen, volksgezondheid en voedselveiligheid bevredigend; benadrukt het feit dat 2011 het eerste begrotingsjaar is dat volledig onder de begrotingsprocedure van het VWEU valt; betreurt, gezien de duidelijke EU-meerwaarde op deze gebieden en de steun van de Europese burgers voor het milieu- en klimaatbeleid van de EU, dat slechts 0,76 % van de begroting van de Unie wordt besteed aan de beleidsinstrumenten die onder de verantwoordelijkheid van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid vallen;

    151.

    onderstreept dat het algemene uitvoeringspercentage op het gebied van milieu- en klimaatmaatregelen 99,92 % bedroeg; merkt voorts op dat 88,05 % van de betalingen is uitgevoerd; neemt er nota van dat dit het eerste jaar was waarin de begrotingslijnen voor milieu- en klimaatmaatregelen zijn uitgevoerd door het Directoraat-generaal ENV en het nieuwe Directoraat-generaal CLIMA, dat in 2011 voor zijn eigen begroting verantwoordelijk werd;

    152.

    is tevreden dat de operationele begroting van Life + voor 99,82 % is uitgevoerd, waaruit blijkt dat Life + noodzakelijk en aanvaard is als enig instrument voor louter milieubescherming; stelt vast dat 2011 267 179 828 EUR is uitgetrokken voor projecten in de lidstaten, 8 997 284 EUR voor de ondersteuning van nationale activiteiten van ngo’s, 46 817 919 EUR voor maatregelen ter ondersteuning van de rol van de Commissie bij het initiëren en monitoren van beleidsontwikkeling en wetgeving, en 17 589 277 EUR voor administratieve ondersteuning; is voornemens verder toezicht te houden op de toewijzing van de middelen voor Life + over de drie onderdelen van het effectieve gebruik ervan;

    153.

    is zich ervan bewust dat het betalingspercentage van de Life+-acties die onder de verantwoordelijkheid van DG CLIMA vielen, in het eerste jaar slechts 58,23 % bedroeg; neemt er nota van dat dit lage gebruik te wijten is aan het feit dat de begroting 2011 te optimistisch is opgesteld en dat de gevraagde bedragen te hoog waren; merkt voorts op dat pas in 2012 om eindbetaling is verzocht; benadrukt het feit dat er in het kader van de algemene kredietoverschrijvingsprocedure ongebruikte betalingskredieten zijn overgeschreven naar ander begrotingslijnen; is zich ervan bewust dat die betalingskredieten in 2011 zijn gebruikt om de tekorten op de begrotingslijnen voor cohesie aan te vullen;

    154.

    acht de voortgang van de uitvoering van vijf proefprojecten en twee voorbereidende acties voor een totaal bedrag van 11 765 508 EUR bevredigend; is zich ervan bewust dat het voor de Commissie lastig kan zijn deze acties uit te voeren doordat de beschikbare bedragen klein zijn in verhouding tot de procedures die voor de uitvoering nodig zijn (bv. actieplan, oproep tot het indienen van voorstellen); moedigt de Commissie aan zich in de toekomst te concentreren op proefprojecten en voorbereidende acties met reële meerwaarde voor de Unie;

    155.

    neemt nota van het uitvoeringspercentage van 95,1 % voor begrotingshoofdstuk 17 04 — Veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, diergezondheid, dierenwelzijn en gezondheid van planten; is zich ervan bewust dat geen volledige uitvoering nodig was door de lagere kosten voor inenting tegen bluetongue in vergelijking met de ramingen van de lidstaten, door de overschakeling op vrijwillige, door de houders gefinancierde programma’s in sommige lidstaten en door de daling van het aantal gevallen van BSE; merkt op dat de uitvoering van de betalingen is gestegen tot 98,1 %, tegen 90,5 % in 2010; moedigt de Commissie ertoe aan nauwer met de lidstaten samen te werken om de beste en meest nauwkeurige gegevens voor de ramingen op dit beleidsgebied te verkrijgen;

    Visserij

    156.

    neemt kennis van de mededeling van de Commissie aan het Parlement, de Raad en de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Unie over het begrotingsjaar 2011; neemt kennis van het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2011; is van mening dat het terrein van maritieme zaken en visserij niet prominent aan bod komt in deze documenten;

    157.

    uit zijn genoegen over het feit dat de uitvoering van begrotingstitel 11 in grote lijnen tot tevredenheid stemde, met een uitvoeringspercentage van 97 % voor vastleggingskredieten en 95 % voor betalingskredieten; merkt voorts op dat de Rekenkamer geen wezenlijke aanmerkingen had op het jaarlijkse activiteitenverslag van DG MARE;

    158.

    dringt erop aan dat de Rekenkamer het foutenpercentage voor de visserij niet samen met die voor milieu, plattelandsontwikkeling en gezondheid presenteert, maar afzonderlijk;

    159.

    brengt in herinnering dat er in 2010 onvoldoende toezicht was op vangsten uit hoofde van partnerschapsovereenkomsten inzake visserij, hetgeen geleid heeft tot extra betalingen om overschrijdingen van de onderhandelde vangstquota te dekken; is om die reden verheugd over de maatregelen die DG MARE getroffen heeft om het toezicht op vangsten uit hoofde van partnerschapsovereenkomsten inzake visserij te verbeteren, hetgeen hopelijk zal voorkomen dat dit door de Rekenkamer gesignaleerde probleem nogmaals de kop opsteekt; merkt op dat de in 2010 teveel geviste hoeveelheden van de quota voor 2011 afgetrokken zijn;

    160.

    dringt er bij de Rekenkamer nogmaals op aan een financiële controle van de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid op te nemen in zijn werkprogramma;

    161.

    merkt op dat er in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG MARE naar aanleiding van speciaal verslag nr. 12/2011 van de Rekenkamer bedenkingen zijn geuit ten aanzien van het Europees Visserijfonds (EVF) met betrekking tot investeringen aan boord die uit hoofde van artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 (42) gefinancierd werden en die de visserijcapaciteit van vaartuigen vergrootten; begrijpt dat DG MARE in samenwerking met de lidstaten werk heeft gemaakt van de aanpak van benoemde problemen door de op grond van deze bepaling van de EVF-verordening gefinancierde projecten te evalueren teneinde niet-subsidiabele uitgaven uit te bannen;

    162.

    stelt zich vragen bij de technische evaluatiemethoden die ertoe hebben geleid dat sommige uitgaven uit hoofde van artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 niet in aanmerking komen omdat zij een capaciteitsverhogend effect zouden hebben, terwijl zij juist de modernisering van de activiteit op het oog hadden; dringt erop aan dat de Commissie de term „capaciteit” opnieuw definieert, in het bijzonder om in de toekomst dit soort herinterpretaties te voorkomen;

    163.

    uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat er overheidssteun gebruikt is om de visserijcapaciteit van schepen te vergroten en dat daardoor de overcapaciteit in de visserijsector in de Unie vergroot is;

    164.

    neemt kennis van de tweede bedenking in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG MARE, die betrekking heeft op het beheer van en het toezicht op de uitvoering van het EVF in Finland, Italië, Nederland, Roemenië, Slowakije, Spanje, de Tsjechische Republiek en Zweden;

    165.

    is van oordeel dat, ter wille van de transparantie, het jaarverslag van de Rekenkamer voortaan een aparte onderverdeling moet bevatten voor de cijfers betreffende DG MARE, en dat het aantal toetsingen moet worden opgevoerd om de algemene nauwkeurigheid van de steekproef te vergroten;

    166.

    dringt er bij de lidstaten op aan om alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de benoemde problemen aan te pakken en er zodoende voor te zorgen dat de bestaande bedenkingen ingetrokken kunnen worden;

    Regionaal beleid, energie en vervoer

    Foutenpercentage in verhouding tot de doeltreffendheid

    167.

    betreurt dat de Rekenkamer het meest waarschijnlijke foutenpercentage op dit uitgaventerrein op 6 % heeft geraamd; acht dit onaanvaardbaar hoog; merkt op dat dit foutenpercentage onder de percentages blijft die voor de periode 2006-2008 door de Rekenkamer werden gemeld, wat het gevolg is van de versterkte controlebepalingen en een strikt beleid van onderbrekingen en opschortingen bij opgemerkte tekortkomingen overeenkomstig het actieplan voor 2008 van de Commissie;

    168.

    is bezorgd over het feit dat de autoriteiten van de lidstaten bij 62 % van de verrichtingen voor regionaal beleid die fouten vertoonden, over voldoende informatie beschikten om ten minste een aantal van deze fouten te kunnen ontdekken en corrigeren voordat ze de uitgaven bij de Commissie certificeerden; verzoekt de Commissie derhalve om er bij de lidstaten op aan te dringen hun beheers- en controlesystemen te verbeteren zodat zij fouten op nationaal niveau kunnen ontdekken en corrigeren; beschouwt dit als een uit het beginsel van goed financieel beheer voortvloeiende opdracht („betere besteding”); onderstreept dat er als gevolg van ontoereikende nationale beheers- en controlesystemen nettocorrecties moeten worden toegepast;

    169.

    merkt op dat de Rekenkamer het werk van zeven nationale en regionale controleautoriteiten, elk uit een andere lidstaat, heeft beoordeeld en tot de conclusie is gekomen dat de controleautoriteiten in Griekenland, Hongarije, Letland en Portugal doeltreffend waren, dat de controleautoriteiten in Italië-Sicilië en Roemenië gedeeltelijk doeltreffend waren en dat de controleautoriteit in de Tsjechische Republiek niet doeltreffend was;

    170.

    verzoekt de Commissie in de volgende programmeringsperiode 2014-2020 alle beschikbare instrumenten te gebruiken, zoals bedoeld in het voorstel van de Commissie (COM(2011) 615/2), met name door middel van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, met het oog op het opstellen van de voorwaarden waaraan de nationale controleautoriteiten moeten voldoen en het vaststellen van modellen voor de controlestrategie, het controleadvies, het jaarlijkse controleverslag en de steekproefmethode;

    171.

    betreurt dat volgens het jaarlijkse activiteitenverslag van 2011 van DG REGIO de Tsjechische Republiek (11,4 %), Roemenië (11,2 %) en Italië (8,6 %) het hoogste risico van onjuiste betalingen hebben in de programmaperiode 2007-2013;

    172.

    neemt er kennis van dat DG REGIO in 2011 ernstige tekortkomingen heeft vastgesteld in vijf lidstaten: Frankrijk, Oostenrijk, Italië, Roemenië en de Tsjechische Republiek; merkt op dat, terwijl de problemen in Frankrijk en Oostenrijk door de nationale controleautoriteiten zelf zijn vastgesteld, de tekortkomingen in Italië, Roemenië en de Tsjechische Republiek vooral verband hielden met de structuur van de beheers- en controlesystemen;

    173.

    is verheugd over het initiatief van zijn bevoegde commissie om de verantwoordelijke ministers van de lidstaten met het zwakste controlesysteem uit te nodigen bij het Parlement om uit te leggen welke maatregelen het desbetreffende land heeft genomen om de situatie te verhelpen; spreekt in dit verband zijn waardering uit voor de bijdrage van de Tsjechische onderminister van Financiën tijdens het overleg met de bevoegde commissie; beschouwt zijn aanwezigheid in de commissie als een eerste stap naar meer verantwoordelijkheid voor de lidstaten bij het beheer van de middelen van de EU; is in dit verband verheugd over de eerste contacten met de Roemeense autoriteiten en het Italiaanse parlement;

    174.

    neemt kennis van het aantal punten van voorbehoud (121 programma’s) dat door de directoraten-generaal van de Commissie is gemaakt en van de risicobedragen die volgens de commissaris 1 600 miljoen EUR bedragen; is tegelijkertijd verheugd dat de toename hoofdzakelijk het gevolg is van een strengere aanpak door de Commissie, waaronder een algemene regel dat een geaccumuleerd restrisico van 2 % zou leiden tot een voorbehoud voor het desbetreffende programma;

    175.

    neemt kennis van het grote aantal punten van voorbehoud van de Commissie ten aanzien van de beheers- en controlesystemen in het kader van het EFRO/Cohesiefonds voor geïdentificeerde operationele programma’s in de periode 2007-2013 in de lidstaten Bulgarije, Duitsland, Estland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen, Nederland, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, de Tsjechische Republiek en het Verenigd Koninkrijk ten gevolge van belangrijke kwesties betreffende de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen;

    176.

    neemt kennis van de punten van voorbehoud van de Commissie voor de periode 2000-2006 aangaande de beheers- en controlesystemen in het kader van het Cohesiefonds in Hongarije en Spanje, en aangaande het EFRO in combinatie met hangende kwesties in de afsluitingsfase in Spanje, Duitsland, Ierland, Italië en grensoverschrijdende programma’s, allemaal vanwege eventuele reputatieschade;

    177.

    merkt met bezorgdheid op dat kmo’s in vergelijking met grote bedrijven ondervertegenwoordigd zijn wat het ontvangen van financiële middelen betreft; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de deelname van kmo’s niet prohibitief wordt uitgesloten door de subsidiabiliteitsregels, de boekhoudkundige verplichtingen en de praktische uitvoering daarvan;

    178.

    is van mening dat een snelle tenuitvoerlegging van werkbare wetten inzake de vrijheid van informatie door de gehele Unie noodzakelijk is, alsook de systematische, proactieve en centrale openbaarmaking van gegevens en documenten, met name in verband met het regionaal beleid;

    Bronnen van fouten

    179.

    benadrukt het feit dat procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en subsidiabiliteitsregels in het bijzonder vatbaar zijn voor fouten;

    180.

    erkent dat het belangrijk is dat de beheersautoriteiten over voldoende personeel beschikken; roept de lidstaten op aandacht aan dit vereiste te besteden; roept de lidstaten op bij de uitvoering van de begroting alle nodige maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Unie te nemen teneinde hun verplichtingen uit hoofde van artikel 53 bis, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement na te komen;

    181.

    wijst op het feit dat de kwantificering van fouten aanleiding kan geven tot een verschil in behandeling: merkt op dat, terwijl de Rekenkamer de naleving nagaat en vaststelt of er al dan niet aan de regels is voldaan, de Commissie rekening houdt met de financiële gevolgen van een fout, waardoor de financiële correcties dienovereenkomstig kunnen variëren;

    182.

    benadrukt het feit dat aan fouten vaak een gecompliceerd geheel van regels ten grondslag ligt; deelt derhalve de aanpak van de Commissie om naar vereenvoudiging te streven; waarschuwt voor het risico dat zou kunnen ontstaan door aanvullende nationale regelgeving met als gevolg een toename van de administratieve lasten (d.w.z. „overregulering”, gecompliceerde subsidiabiliteitsregels);

    Verslaglegging en financiële correcties

    183.

    is ingenomen met de correctiemechanismen van de Commissie, die de over een periode van meerdere jaren en bij de afsluiting ontdekte fouten en tekortkomingen op adequate wijze aanpakken; merkt op dat van een derde van de EFRO-programma’s in de loop van 2012 betalingen werden geblokkeerd en dat DG REGIO, nadat er in 2011 121 punten van voorbehoud werden gemaakt, de betalingen van 63 programma’s heeft onderbroken, 115 waarschuwingsbrieven heeft verstuurd en voor 60 van deze programma’s de opschortingsprocedure heeft ingeleid;

    184.

    herinnert eraan dat de financiële correcties niet slechts als boete moeten dienen en dat de toepassing ervan een positief effect moet hebben op de verbeteringen van de beheers- en controlesystemen op de lange termijn, alsook op de herhaling van fouten;

    185.

    is bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer dat niet vaststaat dat de financiëlecorrectiemechanismen adequaat compensatie bieden voor alle operationele programma’s en dat alle materiële kwesties zijn opgelost; bovendien heeft de Rekenkamer niet kunnen aantonen dat die mechanismen leiden tot blijvende verbeteringen van de systemen die herhaling van de ontdekte fouten zouden voorkomen; verwijst in dit opzicht specifiek naar speciaal verslag nr. 3/2012 (43), paragrafen 83 en 84; verzoekt de Commissie derhalve de gemaakte financiële correcties en de effecten ervan op de systemen volledig te beoordelen met betrekking tot het in de toekomst voorkomen van herhaling van dezelfde fouten (met name die van structurele aard); verzoekt de Commissie om het Parlement uiterlijk eind 2013 in kennis te stellen van haar conclusies; verzoekt de Commissie tijdens de volgende programmeringsperiode 2014-2020 van alle relevante bevindingen gebruik te maken en waar nodig voorstellen in te dienen voor het wijzigen van regelgeving;

    186.

    neemt met voldoening kennis van de aanhoudende inspanningen van de Commissie om de controlevoorzieningen voor het cohesiebeleid verder te verbeteren en tegelijk te vereenvoudigen; is van mening dat de voorgestelde maatregelen voor de programmaperiode 2014-2020, zoals specifieke ex-antevoorwaarden, jaarlijkse beheersverklaringen, certificering van jaarrekeningen, controleadviezen of strengere regels voor de vervanging van niet-subsidiabele uitgaven, verder moeten bijdragen tot verlaging van het foutenniveau; is het eens met de grotere resultaatgerichtheid en de thematische concentratie van het cohesiebeleid, die tot een grote toegevoegde waarde van de medegefinancierde operaties zouden moeten leiden;

    187.

    dringt erop aan dat bij betalingen uit de structuurfondsen strikter toezicht op de naleving van de voorwaarden plaatsvindt om te garanderen dat alle lidstaten zich aan de voorschriften voor een correct gebruik van de structuurfondsen houden;

    Aanbevelingen

    188.

    verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij het opstellen van alomvattende, zinvolle en vergelijkbare controleverslagen, inclusief een hoofdstuk over de bijdragen van de EU-middelen aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen in de landen in kwestie, zowel op nationaal als op regionaal niveau, waarin het ontwikkelingspotentieel van elke afzonderlijke regio en de mogelijke transformatie ervan in een centrum voor economische groei worden besproken;

    189.

    vestigt in dit verband de aandacht van de Commissie en de lidstaten op het feit dat de operationele programma’s in het licht van de Europa 2020-doelstellingen in toenemende mate zo ontworpen moeten zijn dat de subdoelen specifiek, meetbaar, haalbaar, relevant en tijdgebonden zijn en dat het programma bijgevolg geschikt is om doelmatigheidsaudits uit te voeren; merkt op dat de vaststelling van een gemeenschappelijk systeem van resultaat- en impactindicatoren zou bijdragen tot de evaluatie van de in de verschillende programma’s gerealiseerde vooruitgang, niet alleen wat betreft de financiële tenuitvoerlegging, maar ook wat betreft de effectiviteit en efficiëntie;

    190.

    herinnert de lidstaten eraan dat vanwege de strikte tijdslimieten voor de projectuitvoering een goed functionerende projectcyclus nodig is, met name voor grote infrastructuurprojecten, om aan het begin van de volgende programmeringsperiode (2014-2020) te kunnen beginnen met de uitvoering ervan;

    191.

    deelt de zienswijze van de Rekenkamer dat de Commissie het huidige sanctiesysteem (onderbreking, opschorting, financiële correcties) verder moet versterken door de beperking van de mogelijkheid om niet-subsidiabele uitgaven te vervangen door andere uitgaven tijdens de volgende programmeringsperiode, waardoor voor de lidstaten een extra stimulans ontstaat om fouten in een vroeg stadium op te sporen en te corrigeren;

    192.

    verzoekt de Commissie om in overleg met de Rekenkamer een transparant systeem op te zetten dat het aan de ene kant mogelijk maakt rekening te houden met de jaarlijkse financiële correcties, maar aan de andere kant ook met de financiële correcties gedurende de looptijd van een programmeringsperiode;

    193.

    verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij het verhogen van de doeltreffendheid van de eerstelijnscontroles en de nationale controleautoriteiten door de uitwisseling van beste praktijken en nauwere samenwerking tussen de Commissie, de Rekenkamer en de nationale autoriteiten („tripartiete vergaderingen”); is voorts van mening dat de nationale controleautoriteiten extra nadruk zouden kunnen leggen op de follow-up van de bereikte resultaten en de doeltreffendheid van de absorptie van uniale middelen in plaats van alleen een kwantitatieve aanpak te hanteren, ongeacht de uiteindelijke doelen van het project;

    194.

    verzoekt de Commissie om een begin te maken met het opstellen van een handboek met „beste praktijken” uit de lopende programmeringsperiode, waarin praktische resultaten, bereikte resultaten en geleerde lessen kunnen worden opgenomen, om het absorptieproces te optimaliseren en het foutenpercentage te verlagen; merkt in dit verband op dat de potentiële toekomstige begunstigden, met inbegrip van Kroatië en potentiële kandidaat-lidstaten, daar in de volgende programmeringsperiode 2014-2020 van zouden profiteren;

    Vervoer en toerisme

    195.

    merkt op dat de Rekenkamer bij de behandeling van de uitvoering van de begroting 2011 net als vorig jaar haar aandacht hoofdzakelijk heeft gericht op het cohesie- en het energiebeleid en veel minder op het vervoersbeleid; wijst erop dat met het vervoersbeleid wordt gestreefd naar ontwikkeling van de interne markt, bevordering van mededinging, innovatie en integratie van vervoersnetwerken;

    196.

    merkt op dat de verlaging van de kredieten voor samenwerking — Vervoer — Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky met 51 miljoen EUR in 2011 voortvloeide uit de herziening van het industriebeleid en dat de verlaging van de betalingskredieten voor projecten van gemeenschappelijk belang van het trans-Europese vervoersnetwerk plaatsvond om tijdsredenen en om volledig gebruik te kunnen maken van de overdracht van 2010; ziet in dat de vermindering van de cash-flow van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar overeenstemt met de aanbeveling van de Rekenkamer;

    197.

    is teleurgesteld dat de Commissie, nadat in 2010 de bestedingspercentages van de betalingskredieten voor verkeersveiligheid laag waren en de Commissie om een verklaring voor deze onderbesteding is verzocht, geen gedetailleerde informatie heeft verstrekt over het niveau van de kredieten en de benutting daarvan in 2011;

    198.

    merkt op dat betalingen voor vervoersprojecten vanwege de aard van die projecten vaak in een geconcentreerde periode, met name aan het eind van het jaar, worden verricht; is bezorgd dat dit gegeven de audit mogelijkerwijs negatief beïnvloedt;

    Werkgelegenheid en sociale zaken

    Foutenpercentage in vergelijking met effectiviteit

    199.

    merkt op dat de Rekenkamer het meest waarschijnlijke foutenpercentage op dit uitgaventerrein op 2,2 % heeft geraamd; merkt tevens op dat de controles van de Rekenkamer op gebreken wijzen, met name in de „eerstelijnscontroles” van de uitgaven, die behoren tot de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteiten en de bemiddelende instanties in de lidstaten;

    200.

    merkt op dat de directeur-generaal in 2011 in zijn jaarlijkse activiteitenverslag voorbehouden heeft gemaakt ten aanzien van de operationele programma’s in België, Duitsland, Italië, Letland, Litouwen, Roemenië, Slowakije, Spanje, de Tsjechische Republiek en het Verenigd Koninkrijk;

    201.

    stelt met voldoening vast dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage bijna gelijk is aan de materialiteitsdrempel, wat aangeeft dat een consequente toepassing van onderbreking, opschorting en financiële correcties een positief effect heeft gehad op het globale foutenpercentage;

    202.

    is bezorgd over het feit dat de autoriteiten van de lidstaten bij 76 % van de verrichtingen voor regionaal beleid die fouten vertoonden, over voldoende informatie beschikten om ten minste een aantal van deze fouten te kunnen ontdekken en corrigeren voordat ze de uitgaven bij de Commissie certificeerden;

    203.

    benadrukt dat het de taak van de nationale controleautoriteiten is om de nodige „interne zelfcontrole” van voorschriften en maatregelen te ontwikkelen teneinde fouten te ontdekken en corrigeren die in de „eerste lijn” zijn gemaakt;

    204.

    neemt kennis van het aantal punten van voorbehoud (24 programma’s) dat in 2011 door DG Werkgelegenheid (EMPL) van de Commissie is gemaakt, wat overeenkomt met 57,7 miljoen EUR; merkt voorts op dat de betalingen voor 21 programma’s van naar schatting 911 miljoen EUR tijdelijk zijn onderbroken; is verheugd over de strengere aanpak door de Commissie, waaronder een algemene regel dat een geaccumuleerd restrisico van 2 % zou leiden tot een voorbehoud voor het desbetreffende programma;

    205.

    is verheugd over het feit dat het beleidsterrein Werkgelegenheid en sociale zaken in 2011 voor het eerst los van het cohesiebeleid is onderzocht en geëvalueerd; is verheugd over het gedaalde foutenpercentage voor dit beleidsterrein, namelijk 2,2 % in vergelijking tot gemiddeld 3, 9 % voor alle beleidsterreinen; merkt echter op dat er niet-subsidiabele kosten werden vergoed;

    206.

    wijst op de noodzaak om de prestaties van financiële instrumenten te volgen en af te meten aan de beleidsdoelstellingen — de Europa 2020-doelstellingen — om tekortkomingen te kunnen identificeren en vooruitgang te boeken; dringt erop aan dat informatie en gegevens over prestaties beschikbaar zijn op jaarbasis; is van mening dat in de context van de huidige economische en financiële crisis het een cruciale noodzaak is om over gegevens inzake op meerder criteria gebaseerde prestaties van ESF-interventies te beschikken;

    207.

    betreurt het dat ondanks de versterkingen van de ESF-begrotingslijnen door middel van overschrijvingen tussen begrotingslijnen en via de gewijzigde begroting, 2,7 miljard EUR aan uitstaande betalingen aan de begunstigden niet kon worden betaald als gevolg van onvoldoende betalingskredieten; verzoekt de Commissie om voorstellen te doen inzake, en de Raad om in te stemmen met, accurate betalingskredieten in de jaarlijkse begrotingsprocedure om onzekerheid en onnodige procedurele lasten voor de begrotingsautoriteit te voorkomen en de begunstigden tijdig te kunnen betalen;

    208.

    is verheugd over het feit dat met betrekking tot het ESF een bedrag van 3,25 miljoen EUR is toegevoegd aan de begrotingslijn voor operationele technische bijstand om specifieke deskundigheid te mobiliseren en de uitvoering van een Grieks operationeel programma van het ESF rechtstreeks te ondersteunen;

    209.

    onderstreept dat de effectiviteit en kwaliteit van het werk van de ESF-auditinstellingen dient te verbeteren;

    210.

    merkt op dat het aandeel van de uitgaven voor het onderdeel werkgelegenheid binnen het programma Progress iets lager is dan het desbetreffende aandeel in het programma; is naar aanleiding van de conclusies in het evaluatieverslag (44) van oordeel dat de uitgaven voor beleidsadviezen, onderzoek en analyse en politieke debat over de werkgelegenheid moeten worden verhoogd;

    211.

    dringt er nogmaals op aan dat met het oog op de uitvoering van de begroting gezorgd moet worden voor een geordende ontwikkeling van de totale betalingskredieten ten opzichte van de vastleggingskredieten om een abnormale ontwikkeling van niet-afgewikkelde vastleggingen (RAL) (65 % van de totale omvang van de Cohesiefondsen aan het einde van 2011) te vermijden;

    Bronnen van fouten

    212.

    merkt op dat de Rekenkamer bij 13 % van de 180 binnen het ESF gecontroleerde verrichtingen heeft ontdekt dat niet-subsidiabele kosten werden vergoed en dat dergelijke fouten 77 % van alle kwantificeerbare fouten vertegenwoordigen en ongeveer 73 % van het geschatte foutenpercentage voor deze beleidsgroep uitmaakt;

    213.

    vindt het uiterst zorgwekkend dat 86 % van het door de Rekenkamer op EU-niveau voor het ESF berekende foutenpercentage voortvloeit uit de onjuiste toepassing van nationale regels, variërend van administratieve fouten en onnodig gecompliceerde regels („overregulering”) tot onvoldoende eerstelijnscontroles;

    Verslaglegging en financiële correcties

    214.

    is van mening dat de correctiemechanismen van de Commissie adequate maatregelen zijn voor de over een periode van meerdere jaren en bij de afsluiting ontdekte fouten en tekortkomingen; merkt op dat de Commissie tot november 2012, naast de in 2011 genomen maatregelen, in twee gevallen een besluit tot opschorting en in 34 gevallen tot onderbreking heeft genomen; deze laatste vertegenwoordigen een waarde van 153 miljoen EUR; merk voorts op dat de Commissie tot november 2012 153 miljoen EUR aan financiële correcties heeft opgelegd;

    Vooruitgang bij de afsluiting van de programmeringsperiode 2000-2006

    215.

    erkent dat de lidstaten drie afsluitingsdocumenten moeten indienen: een gecertificeerde definitieve uitgavendeclaratie, inclusief een aanvraag om de saldobetaling, een definitief uitvoeringsverslag en een verklaring over de afsluiting van de steun; wat betreft de programmeringsperiode gaat het om 239 operationele programma’s;

    216.

    neemt er nota van dat eind oktober 2012 149 programma’s (62 %) zijn afgesloten; merkt op dat er nog een totaalbedrag van 1 889 miljoen EUR aan vastleggingskredieten openstond;

    Fraudepreventie

    217.

    verwelkomt de ontwikkeling door de DG’s EMPL en REGIO van slimme IT-tools voor preventie, detectie en onderzoek van fraude, zoals het risicoscore-instrument Arachne; wijst erop dat Arachne eerst is beproefd in België, Portugal en Hongarije, wat heeft geleid tot de verdere ontwikkeling van het initiële risicoscore-instrument met modules die de gegevens kunnen verrijken met externe, openbaar beschikbare informatie; begrijpt dat Arachne in het voorjaar van 2013 gereed zal zijn, terwijl alle lidstaten het instrument eind 2013 op vrijwillige basis zullen kunnen gebruiken;

    Aanbevelingen

    218.

    verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij het opstellen van alomvattende, zinvolle en vergelijkbare controleverslagen, inclusief een hoofdstuk over de bijdrage van de EU-middelen aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen in het desbetreffende land;

    219.

    vestigt in dit verband de aandacht van de Commissie en de lidstaten op het feit dat de operationele programma’s in het licht van de Europa 2020-doelstellingen in toenemende mate zo ontworpen moeten zijn dat de subdoelen specifiek, meetbaar, haalbaar, relevant en tijdgebonden zijn en dat het programma bijgevolg geschikt is om doelmatigheidsaudits uit te voeren;

    220.

    deelt de zienswijze van de Rekenkamer dat de Commissie het huidige sanctiesysteem (onderbreking, opschorting, financiële correcties) verder moet versterken door de beperking van de mogelijkheid om niet-subsidiabele uitgaven te vervangen door andere uitgaven tijdens de volgende programmeringsperiode, waardoor voor de lidstaten een extra stimulans ontstaat om fouten in een vroeg stadium op te sporen en te corrigeren;

    221.

    verzoekt de Commissie en de Rekenkamer een transparant systeem op te zetten dat het aan de ene kant mogelijk maakt rekening te houden met de jaarlijkse financiële correcties, maar aan de andere kant ook met de financiële correcties gedurende de looptijd van een programmeringsperiode;

    222.

    verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij het verhogen van de doeltreffendheid van de eerstelijnscontroles en de nationale controleautoriteiten door de uitwisseling van beste praktijken en nauwere samenwerking tussen de Commissie, de Rekenkamer en de nationale autoriteiten („tripartiete vergaderingen”); is ingenomen met de tripartiete vergaderingen als een belangrijk onderdeel van de contradictoire procedure die gericht is op een betere samenwerking tussen de partijen en tot gevolg heeft dat fouten doeltreffender worden ontdekt en gecorrigeerd, met name met betrekking tot het ESF;

    223.

    stemt in met de Commissie dat bijzondere nadruk moet worden gelegd op

    het verbeteren van de declaratie van kosten en de controle daarvan op nationaal/regionaal niveau,

    het ondersteunen van de beheers- en controleautoriteiten bij het vaststellen van de voornaamste bronnen van fouten in de meest kritieke operationele programma’s,

    het in toenemende mate gebruiken van de „vereenvoudigde kostenopties” die voorzien in terugbetalingen op basis van standaardschalen van eenheidskosten, indirecte kosten volgens een vooraf vastgesteld vast percentage van de directe projectkosten en betalingen van vaste bedragen;

    Bulgarije en Roemenië

    224.

    neemt bezorgd kennis van het tussentijdse verslag van de Commissie over de voortgang van Roemenië in het kader van samenwerking en toetsing, met name in het licht van het vermogen van Roemenië om de financiële belangen van de Unie te beschermen; maakt zich zorgen over de beoordeling in het verslag dat slechts beperkte vooruitgang is gerealiseerd bij het voorkomen en bestraffen van corruptie bij openbare aanbestedingen; benadrukt het belang van de oproep aan de Roemeense regering die in het verslag wordt gedaan om een nieuwe procureur-generaal en een nieuwe hoofdaanklager te benoemen, evenals een nieuwe nationale directie voor corruptiebestrijding; verzoekt de Commissie om er bij de Roemeense regering vastberaden en met klem op aan te dringen dat de aanbevelingen van de Commissie worden uitgevoerd en verduidelijkt; verwacht ten slotte dat de Commissie, in samenspraak met de Roemeense regering, een aantal maatregelen neemt om de integriteit van het Roemeense rechtsstelsel te verbeteren;

    225.

    neemt bezorgd kennis van het verslag van de Commissie over de voortgang van Bulgarije in het kader van het samenwerkings- en toetsingsmechanisme, met betrekking tot de bijkomende inspanningen die nodig zijn om in de gecontroleerde sectoren tastbare resultaten te behalen; vraagt een effectieve tenuitvoerlegging van het vastgestelde wetgevings- en institutionele kader; neemt met zorg kennis van de verklaring in het verslag dat de Hoge Raad van Justitie de ruime bevoegdheden die hij heeft gekregen om het justitiële apparaat op effectieve wijze te beheren en te leiden door middel van een alomvattend hervormingsproces, niet heeft gebruikt; verwelkomt de inspanningen van de Bulgaarse regering om de Hoge Raad van Justitie te hernieuwen met een mandaat om grondige hervormingen door te voeren via de volgende nieuwe regels: openbare hoorzittingen met de kandidaten voor de Hoge Raad van Justitie, duidelijke criteria voor hun professionele en onderwijskwalificaties en een visie voor een efficiënte, integere justitie die rekenschap aflegt; onderkent het feit dat de nieuw opgezette gespecialiseerde structuren illustreren dat de Bulgaarse regering vast voornemens is om de huidige structuren aan te pakken teneinde de georganiseerde criminaliteit effectiever te kunnen bestrijden; wijst er echter op dat in het verslag wordt opgemerkt dat deze nieuwe instrumenten tot dusver nog niet de verwachte resultaten in belangrijke zaken hebben opgeleverd; merkt met grote zorg op dat in onderzoeken naar vermeende gevallen van corruptie en ambtsmisbruik door magistraten allesbehalve doortastend is opgetreden door justitie; vreest voorts dat een zwakke uitvoering van de aanbestedingsregels zich kan vertalen in een belangrijke bron van corruptie, ernstige schendingen van de aanbestedingsregels van de Unie, een povere verstrekking van publieke goederen met een Europese toegevoegde waarde en een verspilling van publieke middelen van de Unie; is tevreden met de gewijzigde wet op openbare aanbestedingen, waarin is voorzien in een controle vooraf van aanbestedingsprocedures, om te garanderen dat publieke middelen behoorlijk worden besteed; verzoekt de Commissie om er bij de Bulgaarse instanties vastberaden en met klem op aan te dringen dat de aanbevelingen van de Commissie worden uitgevoerd; verwacht ten slotte dat de Commissie, in samenspraak met de Bulgaarse regering, een aantal maatregelen neemt om de integriteit van het Bulgaarse rechtsstelsel te verbeteren;

    Controle van structuurfondsen in de Tsjechische Republiek

    226.

    neemt kennis van het feit dat het actieplan in 2012 door de Tsjechische regering geheel is uitgevoerd; neemt bezorgd kennis van de centralisering van de controleactiviteiten onder de belangrijkste controleautoriteit in het Tsjechische ministerie van Financiën, aangezien de Rekenkamer heeft verklaard dat deze controleautoriteit ineffectief is; verzoekt de Commissie bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de aanpassingen met betrekking tot het personeel van de controleautoriteit, op basis van de analyse van de Tsjechische regering, overeenkomstig het verzoek in het actieplan;

    227.

    neemt kennis van het feit dat de Commissie geen correcties heeft toegepast wegens de ondoeltreffendheid van het controlesysteem in de Tsjechische Republiek; neemt evenwel kennis van het feit dat de Commissie voor sommige operationele programma’s correcties heeft toegepast, vooral in verband met tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen (fouten bij overheidsopdrachten en de selectie van activiteiten); merkt op dat de toegepaste correcties kunnen worden toegewezen aan andere projecten; maakt zich zorgen over de eerste informatie van de Rekenkamer, die erop duidde dat het Tsjechische ministerie van Financiën zijn rol als controleautoriteit en certificeringsautoriteit heeft gebruikt om het definitieve foutenpercentage te beïnvloeden; verzoekt de Commissie om het Parlement in detail te informeren over deze kwestie; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de Tsjechische regering een actieplan op te stellen om de tekortkomingen in het controlesysteem tot in de kern aan te pakken en een follow-up uit te voeren van de tenuitvoerlegging van een bestaand actieplan op dit gebied;

    Genderaspecten

    228.

    onderstreept dat uit hoofde van artikel 8 VWEU de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen een grondbeginsel van de Unie is; herhaalt zijn verzoek om toepassing van genderbewust budgetteren door alle belanghebbenden bij de begrotingsprocedure van de Unie; doet een beroep op de Rekenkamer om de uitvoering van de algemene begroting van de Unie, waar van toepassing, te beoordelen vanuit het genderperspectief;

    229.

    betreurt het feit dat het jaarverslag geen opmerkingen van de Rekenkamer of antwoorden van de Commissie bevat ten aanzien van uitgaven ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen;

    230.

    neemt kennis van de talrijke opmerkingen van de Rekenkamer en van de antwoorden van de Commissie over het hoofdstuk werkgelegenheid en sociale zaken, het beleidsgebied waaronder de gendergelijkheid grotendeels valt; vraagt de Rekenkamer om te preciseren of deze opmerkingen betrekking hebben op uitgaven in verband met gendergelijkheid;

    231.

    dringt andermaal aan op verdere inspanningen met het oog op het ontwikkelen van genderspecifieke data die het mogelijk maken goed na te gaan hoe begrotingsuitgaven van invloed zijn op de economische en sociale kansen voor mannen en vrouwen, en die in de verslagen over uitvoering van de begroting kunnen worden opgenomen; onderstreept dat het nieuwe meerjarig financieel kader de gelegenheid biedt om dergelijke data te ontwikkelen en in te voeren, en om genderbewust budgetteren als instrument van goed bestuur te gebruiken;

    Externe betrekkingen, steun en uitbreiding

    232.

    benadrukt dat de middelen van de Unie moeten worden beheerd op basis van de beginselen van transparantie en goed bestuur; neemt nota van de constatering van de Rekenkamer dat de betalingen voor het begrotingsjaar 2011 in rubriek 4 geen onjuistheden van materieel belang bevatten, maar dat de tussentijdse en saldobetalingen deze fouten wel bevatten; wijst er tevens op dat niet alle fouten kwantificeerbaar waren;

    233.

    herinnert aan het feit dat het specifieke karakter van de externe steun van de Unie die, hoewel hij aan dezelfde regels en eisen inzake controle is onderworpen als de rest van de begroting van de Unie, gedeeltelijk door personen en diensten buiten de Unie wordt beheerd, in vaak moeilijke omstandigheden waarbij actief en flexibel op crises en noden moet worden ingespeeld;

    234.

    steunt alle aanbevelingen van de Rekenkamer ten aanzien van het hoofdstuk „Externe betrekkingen, steun en uitbreiding”, met name de aanbevelingen over het directoraat-generaal van de dienst Instrumenten buitenlands beleid (FPI) en de nodige verbeteringen die zij in het beheer van de begroting van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid moet aanbrengen;

    235.

    onderstreept de noodzaak van meer transparantie bij het beheer van de aan verkiezingswaarnemingsmissies toegekende middelen; verzoekt de Commissie om de begrotingsautoriteit over elk begrotingsjaar een verslag te doen toekomen met daarin de voor elke missie gemaakte kosten en een gedetailleerde opgave van alle begrotingsposten en de kosten van externe dienstverleners;

    236.

    wijst erop dat tijdens verkiezingswaarnemingsmissies gebruikt materiaal (meubels, computers enz.) opnieuw moet worden gebruikt tijdens andere verkiezingsmissies of door delegaties van de Unie, zodat het optimaal wordt benut;

    237.

    verwelkomt de ontwikkeling door de Commissie van een verbeterd kader voor risicobeheer van begrotingsteun (volledige toepassing met ingang van 1 januari 2013) als onderdeel van de nieuwe richtsnoeren inzake begrotingssteun, naar aanleiding van een aanbeveling van de Rekenkamer;

    238.

    neemt ten aanzien van de begrotingssteun echter nota van het voorbehoud en de waarschuwingen van de Rekenkamer ten aanzien van de inherente risico’s van onregelmatigheden, fraude en corruptie; bekrachtigt zijn vaste overtuiging dat begrotingssteun, ook al is zij een belangrijk instrument van externe steun, moet worden onderworpen aan zeer gedetailleerde politieke, juridische en auditvoorwaarden;

    239.

    verwelkomt de resultaten van het evaluatieverslag over de doeltreffendheid van de steun van de Unie via maatschappelijke organisaties; vestigt de aandacht op een van de hoofdaanbevelingen van het verslag die betrekking heeft op het verminderen van de negatieve gevolgen van omslachtige procedures voor de doeltreffendheid van programma’s die door maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd en verwelkomt de nieuwe mogelijkheden die zijn ingevoerd om de toegang tot financiering te vergemakkelijken;

    240.

    is verheugd over het feit dat de Commissie van mening is dat zichtbaarheid van projecten van de Unie een belangrijk onderdeel vormt van een goede projectuitvoering, en dat een verplichting is ingevoerd tot het opstellen van een communicatieplan voor elk project;

    241.

    stelt met tevredenheid vast dat het door de Rekenkamer berekende jaarlijkse foutenpercentage voor externe steun uit de begroting van de Unie voor het tweede jaar op rij onder de materialiteitsgrens is gebleven; maakt zich evenwel zorgen over het feit dat de tussentijdse en saldobetalingen materiële fouten vertonen en dat de frequentie van door de Rekenkamer ontdekte fouten in betalingen in haar geheel hoger lag dan in de voorgaande twee jaren (33 % in 2011, tegenover 23 % in 2010 en 22 % in 2009);

    242.

    is bezorgd over het feit dat de toezicht- en controlesystemen van EuropeAid en DG ECHO andermaal slechts gedeeltelijk doeltreffend werden bevonden; wijst met name op de noodzaak deze systemen in de delegaties te verbeteren; verzoekt de Commissie voldoende middelen voor delegatiepersoneel uit te trekken om tijdig en op bevredigende wijze toezicht- en supervisieactiviteiten te kunnen verrichten; is verheugd over de nieuwe versie van het halfjaarlijkse toezichtverslag externe bijstand, welke in juli 2011 is ingevoerd en tot doel heeft de verantwoordingsplicht tussen de delegaties en het hoofdkantoor van EuropeAid te versterken;

    243.

    uit andermaal zijn bezorgdheid over het hoge aantal coderingsfouten in het beheersinformatiesysteem op het gebied van externe hulp (CRIS), welke afbreuk kunnen doen aan de betrouwbaarheid van de gegevens die bij de opstelling van de jaarrekening worden gebruikt; roept de Commissie op te blijven investeren in de verbetering van de gegevenskwaliteit en de ontwikkeling van de functies van CRIS, met name door de controlebevindingen beter te koppelen aan de terugvordering van middelen (45);

    244.

    kijkt uit naar de eerste resultaten van de nieuwe methode van de Commissie om het restfoutenpercentage te berekenen, welke voor het eerst zal worden gebruikt in de directoraten voor externe betrekkingen in het begrotingsjaar 2012;

    245.

    deelt de grote bezorgdheid van de Rekenkamer over de ontoereikende personele middelen voor het beheer van de steun, met name in de afdeling Interne Audit van EuropeAid en in de delegaties, en over de mogelijk kwalijke gevolgen van het hoge verloop van contractueel personeel in het hoofdkantoor en van de midden 2011 doorgevoerde reorganisatie van de Commissie voor het steunbeheer; roept de Raad, als tweede tak van de begrotingsautoriteit, op zijn verantwoordelijkheid op te nemen en ervoor te zorgen dat de steun ook in de komende jaren kan worden beheerd in overeenstemming met de hoogste normen;

    246.

    merkt op dat in 2011, het eerste volledige werkingsjaar van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de toewijzing en financiering van het personeel van de EDEO en de Commissie in de delegaties gescheiden gebeurde; is bezorgd over het feit dat in 2011 minstens 43 aan EuropeAid toegewezen manjaren door de EDEO werden gebruikt, waardoor de flexibiliteitsniveaus zijn overschreden zoals vastgelegd in de werkafspraken die tussen beide organisaties zijn overeengekomen; dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan de werkafspraken volledig na te leven en er met name op toe te zien dat het personeel van EuropeAid zich vooral bezighoudt met het passende beheer van steun teneinde het goede financiële beheer van de steun van de Unie niet in gevaar te brengen;

    247.

    onderstreept dat de voorgestelde versterking van het personeelsbestand van EuropeAid in de nabuurschapsregio niet tot stand mag komen door de afslanking en overplaatsing naar de nabuurschapsregio van personeel dat betrokken is bij het beheer van de steun van de Unie aan minst ontwikkelde landen en andere lage-inkomenslanden in andere regio’s; is van mening dat wanneer er nieuwe behoeften ontstaan, daarvoor extra personeel moet worden vrijgemaakt;

    248.

    dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan bij het ontwerp van de nieuwe uitgavenprogramma’s uit hoofde van het volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 meer aandacht te besteden aan de resultaten en effectmeting, onder meer door gebruik te maken van vooraf vastgestelde, landenspecifieke, duidelijke, transparante en meetbare indicatoren die aangepast zijn aan de specifieke kenmerken en de doelstellingen van elk instrument; staat achter de aanbevelingen van de Rekenkamer dat de Commissie beleidsdoelstellingen dient te bepalen om tijdens de volgende programmeringsperiode beter aan te tonen hoe zij de Europese meerwaarde waarborgt; herhaalt zijn oproep om alle belanghebbenden, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke overheden in de partnerlanden, bij de beoordeling van de bijstand van de Unie te betrekken;

    249.

    is bezorgd over het verschil in de methoden die de Rekenkamer toepast voor de berekening van het foutenpercentage voor verrichtingen voor externe betrekkingen, steun en uitbreiding in de algemene begroting enerzijds en voor het foutenniveau van EOF-betalingen anderzijds; neemt kennis van het feit dat de Rekenkamer heeft besloten haar methode met ingang van 2012 aan te passen om het Parlement een eenduidig beeld te kunnen geven van de activiteiten op het gebied van de externe betrekkingen van de Unie;

    250.

    vraagt, na de oprichting van de EDEO, om een duidelijke toewijzing en coördinatie van de taken en verantwoordelijkheden van de Commissie en de EDEO aangaande de programmering en de uitvoering van de begroting in derde landen;

    251.

    verzoekt de Commissie om vóór juli 2013 verslag uit te brengen over het aantal ngo’s waar de Unie financiële bijdragen aan verstrekt maar die geen andere inkomsten genereren dan financiering door overheidsinstanties;

    252.

    vraagt om een gedetailleerd overzicht van de in Libië bestede middelen; vraagt om uitleg ten aanzien van de vraag of de ambassadeur van de Unie in Libië zijn subdelegatie werd ontnomen;

    253.

    roept de Commissie op om, voor een beter overzicht, in de voortgangsverslagen een verkeerslichtensysteem op te nemen om te laten zien welke verbeteringen of verslechteringen zich van het ene op het andere jaar hebben voorgedaan;

    Hulp aan Haïti

    254.

    stelt met bezorgdheid vast dat de prestatie-indicatoren voor de begrotingssteun aan Haïti niet openbaar zijn; roept de Commissie op om deze indicatoren alsmede de desbetreffende evaluaties van de prestatie die de regering van Haïti levert om voor begrotingssteun in aanmerking te komen, bekend te maken;

    255.

    wijst erop dat in het richtsnoer van de Commissie „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen” nieuwe criteria voor begrotingssteun zijn vastgelegd; roept de Commissie op om deze criteria met ingang van 2013 op transparante wijze toe te passen op de begrotingssteun voor de regering van Haïti;

    256.

    betreurt ten zeerste dat de Commissie, ondanks een toezegging, nog steeds geen lijst van de door de Unie in Haïti gefinancierde projecten openbaar heeft gemaakt; roept de Commissie op deze lijst onverwijld openbaar te maken en zo snel mogelijk een evaluatie van de duurzaamheid van de door de Unie in Haïti gefinancierde projecten over een periode van vijf jaar over te leggen;

    257.

    roept de Commissie nadrukkelijk op om de reeds uitgestelde, eerste algemene evaluatie van de effecten van het steunprogramma van de Unie voor Haïti in 2013 uit te voeren en hiervan verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

    258.

    is bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer, opgenomen in haar speciaal verslag nr. 1/2012 en nr. 13/2012 over respectievelijk de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp van de Europese Unie voor de voedselzekerheid in Afrika bezuiden de Sahara en over de ontwikkelingshulp van de Europese Unie voor drinkwatervoorziening en sanitaire basisvoorzieningen in landen bezuiden de Sahara, die aanleiding geven tot bezorgdheid over de houdbaarheid van de steun van de Unie; juicht de aanbevelingen van de Rekenkamer in deze verslagen toe en dringt er bij de Commissie op aan deze uit te voeren om maximale resultaten van de ontwikkelingsuitgaven van de Unie te bereiken;

    259.

    is ingenomen met de oprichting van trustfondsen van de Unie op grond van de nieuwe Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 houdende het Financieel Reglement, wat de zichtbaarheid van de maatregelen van de Unie zal vergroten en strengere controle van de leveringsketen van de fondsen van de Unie mogelijk zal maken; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen aan het Parlement over de doeltreffendheid van deze fondsen;

    Onderzoek en ander intern beleid

    260.

    is bezorgd over het feit dat de kaderprogramma’s voor onderzoek worden uitgevoerd onder direct gecentraliseerd en indirect gecentraliseerd beheer waarbij zes directoraten-generaal van de Commissie en twee uitvoerende agentschappen betrokken zijn; merkt op dat daarnaast delen van de begroting onder indirect gecentraliseerd beheer door gemeenschappelijke ondernemingen en de Europese Investeringsbank worden uitgevoerd;

    261.

    betreurt dat door de vele diensten van de Commissie die betrokken zijn bij dat beleidsterrein, de besluitvorming en de verdeling van de verantwoordelijkheden ondoorzichtig wordt; verzoekt de Commissie de verdeling van de portefeuilles over de commissarissen opnieuw tegen het licht te houden om tot een verdeling van bevoegdheden te komen die een betere weerspiegeling vormt van de bevoegdheden van de commissies van het Parlement, ook omdat dit een wijdverspreide praktijk in de lidstaten is;

    262.

    is bezorgd over de vertraging bij de ontmanteling van de kerncentrale in Ignalina in Litouwen door conflicten tussen de autoriteiten en de contractanten; is verheugd over het feit dat de Commissie en de internationale donorgemeenschap hebben besloten de financiële steun voor het project overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement op te schorten totdat het conflict is opgelost en steunt dit besluit;

    263.

    maakt zich grote zorgen over het huidige tekort aan betrouwbare cijfers over de bedragen die nodig zijn om het hele ontmantelingsproces te voltooien; erkent dat in dit proces nog steeds aanzienlijke bedragen nodig zullen zijn en betreurt het feit dat de lidstaten hebben nagelaten de noodzakelijke mechanismen op te zetten om deze aanvullende middelen veilig te stellen; herhaalt en benadrukt dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de veilige sluiting van kerncentrales ligt bij de lidstaat waarin de kerncentrale is gelegen; merkt op dat het niet-nakomen van deze verplichting burgers van de Unie in gevaar brengt;

    264.

    wijst erop dat de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) rapporten heeft ontvangen, onder andere van Zweedse deskundigen (SKB), die de veiligheid van de GNS-splijtstofelementencontainers hebben bevestigd; stelt met bezorgdheid vast dat deze reeds lang beschikbare documentatie voor de splijtstofelementencontainers niet aan de Litouwse goedkeuringsinstantie is doorgegeven; wijst erop dat de kerncentrale in Ignalina, zolang de splijtstofelementen niet zijn opgeslagen in de containers, moet worden beheerd als een in bedrijf zijnde energiecentrale, wat betekent dat de Unie moet doorgaan met het financieren van de tewerkstelling van ongeveer 2 000 medewerkers; roept de Commissie op om de Litouwse regering onder geen voorwendsel toe te staan respectievelijk de goedkeuring of het project nog langer te vertragen; verzoekt de Commissie om een strikt tijdsschema en om sancties in geval van niet-nakoming van het tijdsschema;

    265.

    roept Bulgarije, Litouwen en Slowakije op om ontmantelingsplannen op te stellen, met inbegrip van gedetailleerde begrotingen, waarin wordt uitgelegd hoe de sluiting van de kerncentrales zal worden gefinancierd;

    Foutenpercentage in vergelijking met effectiviteit

    266.

    merkt op dat de Rekenkamer het meest waarschijnlijke foutenpercentage op een uitgaventerrein dat hoofdzakelijk onder gecentraliseerd beheer staat in 2011 op 3 % heeft geraamd, wat ruim twee keer zo hoog is als de 1,4 % in 2010;

    Bronnen van fouten

    267.

    merkt op dat het voornaamste risico van onregelmatigheden is dat de begunstigden de subsidiabele kosten te hoog opgeven; een dergelijk risico verergert door de complexiteit van de regels voor het berekenen van de subsidiabele kosten; daarnaast passen de uitvoeringsorganen op bepaalde terreinen de regels verschillend toe; niet-subsidiabele personeelskosten en kosten die verband houden met commerciële activiteiten vormen extra bronnen van fouten; betreurt dat de Commissie niet op tijd heeft gereageerd;

    268.

    acht het onaanvaardbaar dat de Rekenkamer ook zwakke punten heeft aangetroffen in het werk van onafhankelijke accountants die kostendeclaraties van begunstigden certificeren: in 25 van de 31 gevallen waarin de onafhankelijk accountant een goedkeurende verklaring had afgegeven, ontdekte de Rekenkamer fouten; is bezorgd over dit kennelijke gebrek aan professionalisme;

    269.

    is echter tevreden dat de Rekenkamer van mening is dat de controles achteraf doeltreffend zijn;

    270.

    betreurt dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat de toezicht- en controlesystemen in het kader van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) — programma ter ondersteuning van het ICT-beleid (ICT-PSP) niet doeltreffend zijn; verzoekt de Commissie onverwijld een inhaalslag te maken aangaande deze toezicht- en controlesystemen;

    271.

    neemt kennis van de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen voor het per 31 december 2011 afgesloten jaar voor onderzoek en ander intern beleid materiële fouten vertoonden en dat de onderzochte toezicht- en controlesystemen voor onderzoek en ander intern beleid gedeeltelijk doeltreffend waren; betreurt dat er in het verslag van de Rekenkamer geen gedetailleerde informatie is opgenomen betreffende de uitgaven op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht;

    272.

    vestigt de aandacht op het belang van hoofdstuk 18 02 („Solidariteit — Buitengrenzen, terugkeer, visumbeleid en vrij verkeer van personen”) voor de veiligheid en de economie van de Unie; verzoekt de Commissie haar begrotingsplanning te verbeteren;

    273.

    neemt kennis van de punten van voorbehoud die zijn gemaakt door het directoraat-generaal Binnenlandse Zaken van de Commissie in zijn jaarlijks activiteitenverslag voor 2011 met betrekking tot de reputatierisico’s omwille van de vertragingen bij de tenuitvoerlegging van SIS II; neemt kennis van het financieel risico als gevolg van het percentage resterende fouten in de niet-gecontroleerde populatie van subsidies in het kader van de financiële programma’s „Preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen van terrorisme” en „Preventie en bestrijding van criminaliteit”; roept de Commissie op de aangekondigde corrigerende maatregelen uit te voeren;

    Verslaglegging en financiële correcties

    274.

    erkent dat het aantal deelnemers aan het zevende kaderprogramma (KP7) aanzienlijk is gestegen naar bijna 20 000 en dat onervarenheid in combinatie met complexe regelgeving tot fouten kan leiden; moedigt de Commissie aan begeleiding en feedback te blijven bieden aan de deelnemers;

    275.

    vindt het onbegrijpelijk dat de accountants van begunstigden onjuiste certificaten betreffende de financiële staten indienen; is ervan overtuigd dat de Commissie zich moet richten op het geven van richtsnoeren voor de beroepskwalificaties van particuliere accountants en het ter beschikking te stellen van extra deskundigheid;

    276.

    neemt kennis van de door de Rekenkamer genoemde voorbeelden van fouten in declaraties van personeels- en indirecte kosten; merkt op dat door het voorstel voor het programma Horizon 2020 aanzienlijke vereenvoudigingen van de regels voor deze kostencategorieën zijn ingesteld; is van mening dat deze vereenvoudigingen van essentieel belang zijn om het foutenpercentage significant te kunnen verlagen;

    277.

    erkent dat de Commissie zich bij de evaluatie van de procedures voor controles achteraf verbindt tot het vinden van een evenwicht tussen vroegtijdige goedkeuring en controle;

    278.

    merkt verder op dat in het kader van de controlestrategie van KP7 begunstigden die 48 % van de KP7-begroting ontvangen zijn gecontroleerd;

    279.

    neemt tevens nota van het feit dat de Commissie voor correcties de vereenvoudigde extrapolatieprocedure toepast die is gebaseerd op vaste percentages, wat bij volledige medewerking van de begunstigden de terugvorderingsprocedure kan versnellen;

    Aanbevelingen

    280.

    dringt er bij de Commissie op aan de samenwerking tussen alle directoraten-generaal en ander betrokken organen te verbeteren en de taakverdeling, besluitvormingsprocedures en de verdeling van verantwoordelijkheden tussen deze instanties transparanter te maken;

    281.

    staat volledig achter de aanbevelingen van de Rekenkamer

    om het bewustzijn bij begunstigden en externe controleurs te verhogen,

    om externe accountantskantoren bekend te maken met de richtsnoeren van de Commissie, en

    om een controlestrategie voor het programma ter ondersteuning van het ICT-beleid (ICT-PSP) in te voeren;

    Onderwijs en cultuur

    282.

    verzoekt het Uitvoerend Agentschap voor onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) de eenzijdige en inadequate financiële percentages te herzien teneinde de financiële situatie van begunstigden te evalueren, alsook een besluit te nemen over de hoogte van subsidietermijnen, aangezien zelfs geselecteerde projecten in het gedrang komen als de gebruikelijke eerste betalingstermijn niet wordt toegekend en er wordt gewacht tot het project is afgerond en er verslag over is uitgebracht; herinnert het EACEA eraan dat het efficiënt bijhouden en controleren van projecten ook een realistische beoordeling van het klimaat van kleine en middelgrote ondernemingen en zeer kleine organisaties behelst;

    283.

    is bezorgd over de aanzienlijke fouten die het EACEA heeft begaan in de onderliggende transacties in het kader van het programma „Een leven lang leren” (2007-2013), die bij controles achteraf aan het licht zijn gekomen; merkt op dat deze fouten vooral te wijten zijn aan het ontbreken van passende bewijsstukken van begunstigden en aan de niet-naleving van de subsidiabiliteitsregels; moedigt het EACEA aan zijn controlesystemen verder te verbeteren, deze aan te passen aan de verschillende soorten begunstigden en hen bewust te maken van hun financiële plichten en controles;

    284.

    is ingenomen met de verbeteringen aan de beheers- en controlesystemen van de nationale agentschappen en de nationale autoriteiten en met het feit dat het foutenpercentage voor de uitvoering van de programma’s via nationale agentschappen in 2011 is gedaald tot onder 1 %, wat aanzienlijk lager is dan de voorgaande jaren;

    285.

    betreurt dat het directoraat-generaal Communicatie al voor het vierde opeenvolgende jaar in het jaarlijkse activiteitenverslag een voorbehoud heeft vanwege de niet-naleving van de wetgeving inzake auteursrecht, ondanks het actieplan dat in 2009 is aangenomen;

    286.

    wijst op de succesvolle maatregelen die de Commissie heeft genomen op het gebied van sport; verzoekt de Commissie desondanks ambitieuzer om te gaan met de beschikbare instrumenten en begroting, om zich voor te bereiden op het sportprogramma in 2014;

    Administratieve en andere uitgaven

    287.

    verzoekt de Commissie geen vergoeding meer te geven voor de reiskosten van adviseurs van commissarissen wier werk geen concrete bevindingen heeft opgeleverd, totdat de meerwaarde van hun werk kan worden aangetoond;

    288.

    neemt met zorg kennis van de bevinding van de Rekenkamer dat in 15 van de 28 gecontroleerde gevallen de informatie die beschikbaar is bij het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten (PMO) over de persoonlijke en gezinssituatie van de personeelsleden niet actueel was; beveelt de Commissie aan de aanbevelingen van de Rekenkamer om het personeel met passende intervallen te verzoeken documenten ter staving van hun persoonlijke situatie over te leggen, op te volgen en een systeem voor de tijdige verificatie van deze documenten ten uitvoer te leggen;

    289.

    verzoekt de Commissie een grondige studie uit te voeren van de verschillen in de vereiste kwalificaties en de verleende privileges, arbeidsomstandigheden, vergoedingen, rechtmatige vakantiedagen en bezoldigingsniveaus voor functies als ambtenaar en diplomaat op dezelfde standplaats tussen de Unie en de lidstaten, en van de vraag of deze verschillen de beloningsverschillen tussen gedetacheerde nationale ambtenaren en ambtenaren van de Unie rechtvaardigen, rekening houdend met de geldende belastingregeling via een vergelijking van gevallen met gestandaardiseerde gezinssituaties;

    290.

    neemt bezorgd kennis van het feit dat de Commissie niet in staat is om op jaarbasis een volledig overzicht van de gemaakte kosten voor het inhuren van extern personeel en tijdelijke functionarissen te verstrekken; vraagt dat deze kosten systematisch worden gecontroleerd en dat zij openbaar worden gemaakt;

    291.

    verzoekt de Commissie meer gebruik te maken van de beschikbare technologieën, zoals teleconferenties en telewerken, om de kosten van kantoren en de reiskosten te beperken; verzoekt de Commissie een schatting te maken van de mogelijke financiële besparingen als meer gebruik wordt gemaakt van deze technologieën en om de resultaten vóór september 2013 bij het Parlement in te dienen;

    292.

    dringt aan op de invoering van een interinstitutionele databank voor studies om meervoudige financiering van eenzelfde thema te vermijden en tot uitwisseling van resultaten te komen;

    OLAF

    293.

    is door het Comité van toezicht van OLAF in kennis gesteld van de schending van grondrechten tijdens onderzoeken van OLAF; is zeer verontrust over deze ontvangen informatie en dringt aan op volledige transparantie in verband met deze incidenten, ongeacht de identiteit van de betrokken persoon of personen;

    294.

    wijst op de talrijke pogingen om de aantijgingen inzake de onderzoeksmethoden van OLAF te verdoezelen; acht dit ongepast en dringt aan op volledige opheldering in verband met deze aantijgingen;

    Eurobarometer

    295.

    is bezorgd over de vooral in wetenschappelijke publicaties geuite kritiek op de onderzoeksmethoden van de enquêtes van Eurobarometer en roept de Commissie op om in detail haar standpunt ten aanzien van deze kritiek te bepalen;

    Resultaten behalen met de begroting van de Unie

    296.

    is verheugd over het feit dat de Rekenkamer voor de tweede keer een verslag inzake „resultaten behalen met de begroting” presenteert; vraagt de Rekenkamer haar beoordeling uit te breiden naar andere diensten van de Commissie, met name DG EMPL, DG MARE en het secretariaat-generaal van de Commissie;

    Evaluatieverslag van de financiën van de Unie aan de hand van de bereikte resultaten

    297.

    merkt op dat het evaluatieverslag van de financiën van de Unie aan de hand van de bereikte resultaten (COM(2012) 675) op 21 november 2012 door de Commissie is goedgekeurd, waardoor het Parlement en de Raad slechts weinig tijd hebben voor de beoordeling en het antwoord; herhaalt zijn eerdere verzoek aan de Commissie om het evaluatierapport aan het bevoegde comité en de plenaire vergadering te presenteren als het Jaarverslag van de Rekenkamer wordt gepresenteerd;

    298.

    is van mening dat er vooruitgang is geboekt wat betreft het evaluatieverslag over het begrotingsjaar 2011, omdat in dit verslag informatie wordt verschaft over de resultaten die in 2011 beschikbaar zijn gekomen voor de binnen de grote begrotingsrubrieken verstrekte financiering en een samenvatting wordt gegeven van de evaluatieresultaten van bepaalde financiële programma’s voor elke afzonderlijk begrotingsrubriek;

    299.

    betreurt niettemin dat in dit verslag slechts samenvattingen worden gegeven van de diverse evaluaties met betrekking tot verschillende programma’s en over verschillende termijnen, zonder een uitvoerige beoordeling van de in 2011 door de Commissie bij het voortzetten van haar beleid behaalde resultaten;

    300.

    deelt de mening van de Rekenkamer (46) dat het evaluatieverslag nog niet voldoende bewijs en betrouwbare informatie verschaft over de resultaten die voortvloeien uit het beleid van de Unie en dat het daarom nog niet de functie kan vervullen die het in de context van de kwijtingsprocedure zou moeten hebben;

    301.

    stelt met voldoening vast dat sommige evaluaties hebben bijgedragen aan de verbetering van het uiteindelijke effect van de programma’s; moedigt de Commissie aan de belangrijkste bevindingen van deze evaluaties te gebruiken bij haar beleidsvorming;

    302.

    verzoekt de Commissie om de begrotingsautoriteit jaarlijks te informeren over de ontwikkeling van de rekeningen buiten de begroting van de Unie, met inbegrip van de ontwikkeling van kasstromen, en over het doel van de rekeningen;

    303.

    wijst erop dat de presentatie van deze samenvattingen per begrotingsrubriek volgens de structuur van het meerjarig financieel kader 2007-2013 als zodanig geen evaluatie van de financiën van de Unie is;

    304.

    is van mening dat het door de structuur van het verslag, dat bestaat uit een reeks beknopte evaluaties waaronder evaluaties tussentijds, halverwege, achteraf en een eindbeoordeling, moeilijk is om eensluidende conclusies met betrekking tot de resultaten te trekken;

    305.

    merkt op dat volgens de Commissie zelf de effectbeoordelingen van de programma’s doorgaans verwijzen naar middelen die ten minste drie tot vijf jaar eerder zijn vastgelegd; dringt erop aan overeenkomstig artikel 318 VWEU jaarlijks een evaluatie te ontvangen die gericht is op de in het voorgaande begrotingsjaar waargenomen prestaties, d.w.z. maatregelen die zijn genomen om de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken;

    306.

    verzoekt de Commissie de reikwijdte van haar beoordeling te vergroten en een benadering op basis van reële kosteneffectiviteit te ontwikkelen die gericht is op het meten van de resultaten die zijn behaald bij het nastreven van haar politieke doelstellingen, op basis van de financiën en het personeel dat voor de verwezenlijking van deze doelstellingen is ingezet;

    307.

    verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat de evaluaties onafhankelijk worden verricht; merkt op dat de resulterende verslagen zo spoedig mogelijk moeten worden gedeeld met de bevoegde commissies van het Parlement;

    308.

    verzoekt de Commissie vóór de kwijtingsprocedure 2012 een nieuw systeem met beheers- en prestatiegegevens te ontwerpen, inclusief de opzet en de functie van het evaluatieverslag, waarbij de aanbevelingen van het Parlement worden aangenomen zoals uitgewerkt in paragraaf 327 en 328 van deze resolutie, en om dit voor te leggen aan de kwijtingsautoriteit;

    309.

    verzoekt de Commissie hiertoe een betrouwbaar systeem voor het verzamelen van prestatiegegevens op te zetten om uitkomsten en gevolgen vast te stellen zodra deze zich voordoen (47);

    De managementrapportage van de Commissie over de resultaten van het jaar

    310.

    is ingenomen met de verbeteringen die de Rekenkamer in de jaarlijkse activiteitenverslagen heeft opgemerkt in de zelfevaluatie door de Commissie van haar prestaties, met name met betrekking tot de verslaglegging over beleidsprestaties in het eerste deel van deze verslagen;

    311.

    betreurt niettemin dat de weinige algemene doelstellingen en impactindicatoren die de directoraten-generaal moeten vaststellen, nog steeds tekortkomingen vertonen die de bruikbaarheid ervan beperken (48);

    312.

    betreurt tevens dat bij de meeste indicatoren en streefdoelen die betrekking hebben op de gehele periode 2007-2013, geen gebruik wordt gemaakt van tussentijdse indicatoren of mijlpalen; dringt er in dit verband op aan dat impactindicatoren termijnen moeten kennen en hiermee verbonden kwantificeerbare doelen;

    313.

    uit zijn bezorgdheid over het feit dat de directoraten-generaal van de Commissie geen doelstellingen voor operationele activiteiten bepaalden met betrekking tot de zuinigheid, inclusief de kosten van de input, of de efficiëntie en de verhouding tussen input, output en resultaten;

    314.

    herinnert de Commissie aan de bestaande regels voor roulatie van het leidinggevend personeel binnen het bestuur van de Commissie; bevestigt de noodzaak van deze voorschriften voor transparantie en om te voorkomen dat zij kennis voor zichzelf houden; roept de Commissie op om dit beginsel voortaan zonder uitzondering toe te passen en benadrukt daarbij de voorbeeldfunctie en bijzondere verantwoordelijkheid van het leidinggevende personeel op de hoogste niveaus;

    315.

    betreurt tevens dat de beschrijving van de beleidsprestaties in deel 1 van de jaarlijkse activiteitenverslagen niet voldoende gericht is op de resultaten en dat uit het onderzoek van het beheersplan en de jaarlijkse activiteitenverslagen door de Rekenkamer geen significante vooruitgang op dit gebied is gebleken;

    316.

    dringt erop aan dat moet worden gezorgd voor consistentie van de doelstellingen, indicatoren en streefdoelen die zijn voorzien in het beheersplan en waarover wordt gerapporteerd in de jaarlijkse activiteitenverslagen;

    317.

    dringt er tevens op aan dat in het jaarlijkse activiteitenverslag moet worden verklaard waarom de bereikte prestaties niet voldeden aan de doelstelling of het streefdoel in kwestie;

    318.

    wijst erop dat, overeenkomstig paragraaf 10.17 en 10.18 van het Jaarverslag van de Rekenkamer, de nauwkeurigheid van de door DG AGRI en DG REGIO uitgevoerde evaluatie in hoge mate afhankelijk is van de kwaliteit van de door de lidstaten verstrekte gegevens; moedigt de diensten van de Commissie aan richtsnoeren voor de invoer van gegevens af te geven en te proberen de lidstaten te stimuleren om prestatiegegevens van hoge kwaliteit te verstrekken;

    319.

    merkt op dat volgens de jaarlijkse activiteitenverslagen van het secretariaat-generaal van de Commissie de directoraten-generaal van de Commissie de algemene en specifieke doelstellingen in hun beheersplannen hebben „afgestemd” op de Europa 2020-strategie voor groei en banen;

    Europa 2020-strategie

    320.

    herinnert eraan dat het in 2010 door voorzitter Barroso gelanceerde project Europa 2020 (49) het belangrijkste project van de Commissie is, dat ten doel heeft slimme, duurzame en inclusieve groei voort te brengen; wijst erop dat deze strategie is gericht op vijf ambitieuze doelen die worden gemeten door gekwantificeerde streefdoelen op het gebied van werkgelegenheid, innovatie, onderwijs, armoede en klimaat/energie;

    321.

    merkt op dat het de taak van Eurostat is om te zorgen voor statistische ondersteuning van de strategie, met name bij het produceren en aanleveren van de relevante statistische gegevens en het waarborgen van de hoge kwaliteitsnormen voor de gegevens;

    322.

    stelt vast dat Eurostat herhaaldelijk gevoelige informatie niet op de juiste wijze heeft verwerkt, bijvoorbeeld in het geval van de cijfers voor Griekenland; roept de Commissie op om strengere kwaliteitscontroles uit te voeren en te waarborgen dat statistische gegevens gegarandeerd op de juiste wijze door Eurostat worden gepresenteerd; verzoekt om een verslag dienaangaande vóór maart 2014;

    323.

    dringt erop aan dat de geloofwaardigheid van het Europees statistisch systeem moet worden versterkt; is ingenomen met de aanbevelingen die in dit verband zijn gedaan door de Rekenkamer in haar speciaal verslag nr. 12/2012 om „te streven naar een systeem voor Europese statistieken dat professionele onafhankelijkheid, toereikende middelen en sterk toezicht garandeert, inclusief sancties voor gevallen waarin kwaliteitsnormen niet worden nageleefd” (50);

    324.

    onderstreept dat de strategie van de Unie voor groei en banen niet op door elk individueel DG geleide activiteiten is gebaseerd, maar zeven sectoroverschrijdende vlaggenschipinitiatieven omvat die steeds door een aantal directoraten-generaal worden uitgevoerd, wat uitdagingen op het gebied van coördinatie en samenwerking binnen de Commissie tot gevolg heeft;

    325.

    merkt op dat de coördinatie tussen de diensten van de Commissie in het kader van de vlaggenschipinitiatieven in verschillende vormen van dienstenoverkoepelende raadpleging plaatsvindt, soms informeel (51); betreurt niettemin dat de negen groepen van commissarissen die voorzitter Barroso in april 2010 heeft opgericht, slechts bij uitzondering bijeen zijn gekomen (52), waardoor deze nieuwe coördinatiemethode in 2011 onvoldoende is toegepast; betreurt dat er geen specifiek mechanisme is ingevoerd om te zorgen voor voldoende coördinatie van de uitvoering van alle vlaggenschipinitiatieven;

    326.

    betreurt dat de lancering van de Europa 2020-strategie in 2010 niet samenviel met het tijdschema van de nieuwe programmeringsperiode 2014-2020 en betreurt dat dit een vertraging in de verwezenlijking van de strategie tot gevolg zal hebben in gevallen dat de lidstaten er niet in zijn geslaagd hun nationale programma’s en de door de Unie gefinancierde programma’s voor duurzame, slimme en inclusieve groei aan te passen;

    327.

    verzoekt alle bij de Europa 2020-strategie betrokken diensten van de Commissie in hun beheersplan een beperkt aantal eenvoudige streefdoelen vast te stellen die voldoen aan de vereisten van de Rekenkamer in termen van relevantie, vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid, om jaarlijks in hun jaarlijkse activiteitenverslagen de prestaties van de Commissie bij de verwezenlijking van de strategie te kunnen meten;

    328.

    verzoekt de Commissie om de structuur van haar in artikel 318 VWEU bedoelde evaluatieverslagen fundamenteel te wijzigen door het intern beleid te onderscheiden van het extern beleid en zich in het deel „intern beleid” van dit verslag te richten op de Europa 2020-strategie als zijnde de groei en banen, het economisch en sociaal beleid van de Unie; dringt erop aan dat de nadruk moet worden gelegd op de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de vlaggenschipinitiatieven;

    329.

    stemt in met de belangrijkste conclusies van de Rekenkamer aangaande de resultaten van haar doelmatigheidscontroles:

    voor het bereiken van goede resultaten is het belangrijk duidelijk vast te stellen aan welke behoeften de programma’s moeten voldoen,

    een goed ontwerp (dat een verband legt tussen de activiteiten, output, resultaten en impacts) van zowel de programma’s als de afzonderlijke projecten binnen de programma’s is essentieel voor een goed financieel beheer,

    de Commissie moet vóór de kwijtingsprocedure 2012 verslag uitbrengen over de wijze waarop zij voornemens is de meerwaarde van de uitgaven van de Unie te waarborgen overeenkomstig de beginselen van de Rekenkamer in paragraaf 10.31 van haar jaarverslag 2011 (de schaal en de effecten van de uitgaven, grensoverschrijdende effecten, een redelijke concentratie en een selectieve benadering van de uitgaven buiten de Unie), en dienovereenkomstig zinvolle prestatie-indicatoren ontwikkelen;

    330.

    stelt met tevredenheid vast dat de Commissie een systeem heeft opgezet om alle aanbevelingen uit de speciale verslagen van de Rekenkamer over doelmatigheidscontroles op te volgen (zie speciaal verslag nr. 19/2012) (53); vraagt de Commissie de follow-up te versterken om tijdig, efficiënt en doeltreffend te kunnen antwoorden op de aanbevelingen van de Rekenkamer en de kwijtingsautoriteit;

    Speciale verslagen van de Rekenkamer 2011

    331.

    is verheugd over het feit dat de Commissie begrotingscontrole afzonderlijke werkdocumenten of verslagen over de afzonderlijke speciale verslagen van de Rekenkamer heeft uitgewerkt, waarvan de bevindingen in een apart document kunnen worden geraadpleegd (54);

    332.

    is van mening dat de politieke beoordeling van de bevindingen in de speciale verslagen een integrerend onderdeel moet vormen van de kwijtingsprocedure;

    333.

    is derhalve ingenomen met het voortdurende overleg tussen zijn Commissie begrotingscontrole, de Conferentie van commissievoorzitters en de Conferentie van voorzitters met het oog op het vaststellen van de meest geschikte manier om de bevindingen in de speciale verslagen in aanmerking te nemen en daardoor optimaal te profiteren van de controles van de Rekenkamer;

    334.

    verzoekt zijn organen vóór de kwijtingsprocedure 2012 een uitvoerbare en blijvende oplossing te vinden.


    (1)  PB L 68 van 15.3.2011.

    (2)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 1.

    (3)  PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1.

    (4)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 130.

    (5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

    (7)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

    (8)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (COM(2011) 615/2), artikel 136 e.v.

    (9)  Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25).

    (10)  COM(2011) 615/2, artikel 55, lid 4.

    (11)  Speciaal verslag nr. 13/2011 van de Rekenkamer met als titel „Wordt met douaneregeling 42 btw-ontwijking voorkomen dan wel ontdekt?”.

    (12)  Resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2012 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (PB L 286 van 17.10.2012, blz. 31).

    (13)  Herziening van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie wat betreft plattelandsontwikkeling; zie ook het voorstel van de Commissie betreffende gemeenschappelijke bepalingen voor de structuurinstrumenten voor 2014-2020 (COM(2011) 615/2).

    (14)  Zie het syntheseverslag dat Terry Ward en Applica sprl hebben opgesteld over het gebruik van het EFRO ter ondersteuning van financiële instrumenten, met de beleidsanalyse van het evaluatienetwerk van deskundigen met betrekking tot de doelmatigheid van het Cohesiebeleid 2007-2013.

    (15)  Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2010 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (PB L 252 van 25.9.2010, blz. 39).

    (16)  Paragraaf 4 van bovengenoemde EP-resolutie van 5 mei 2010.

    (17)  Zie het antwoord van commissaris Andor op schriftelijke vraag 18 ter voorbereiding op de hoorzitting van de Commissie begrotingscontrole op 26 november 2012 alsmede het Jaarlijks activiteitenverslag 2011 van het directoraat-generaal Regionaal beleid, bladzijde 84.

    (18)  Zie het syntheseverslag van de Commissie, punt 3.3, in voetnoot 9 op bladzijde 11 van COM(2012) 281.

    (19)  Zie het jaarverslag 2011 van de Rekenkamer, bijlage 1.2, punt 2.

    (20)  Zie noot 6 in de geconsolideerde jaarrekening 2011 van de Europese Unie.

    (21)  COM(2012) 281, punt 1, blz. 2.

    (22)  Inleidende opmerkingen van de heer Caldeira toen hij op 6 november 2012 het Jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2011 presenteerde in de Commissie begrotingscontrole van het Parlement.

    (23)  Regeling die wordt toegepast door een invoerder om een btw-vrijstelling te verkrijgen wanneer de ingevoerde goederen naar een andere lidstaat zullen worden getransporteerd en waarbij de btw is verschuldigd in de lidstaat van bestemming.

    (24)  Waarvan 1 800 miljoen EUR zijn opgelopen in de zeven geselecteerde lidstaten en 400 miljoen in de 21 lidstaten van bestemming van de in de steekproef meegenomen geïmporteerde goederen.

    (25)  Speciaal verslag nr. 13/2011, blz. 11, punt 5.

    (26)  PE 475.094.

    (27)  Deze gegevens zijn op 6 december 2012 namens de Rekenkamer door de heer Kubyk bekendgemaakt tijdens de hoorzitting met Dacian Cioloș van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement.

    (28)  Jaarverslag 2011 van de Rekenkamer, paragraaf 3.9, voetnoot 11.

    (29)  Deze gegevens zijn op 6 december 2012 namens de Rekenkamer door de heer Kubyk bekendgemaakt tijdens de hoorzitting met Dacian Cioloș van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement.

    (30)  Uitvoeringsbesluit 2011/272/EU van de Commissie van 29 april 2011 inzake de goedkeuring van de rekeningen van de betaalorganen van de lidstaten betreffende de door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2010 (PB L 119 van 7.5.2011, blz. 70).

    (31)  Gevoegde zaken C-92/09 en C-93/09, Jurispr. 2010, blz. I-11063.

    (32)  Verordening (EG) nr. 259/2008 van de Commissie van 18 maart 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van informatie over de begunstigden van financiële middelen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 76 van 19.3.2008, blz. 28).

    (33)  Jaarverslag 2011 van de Rekenkamer, paragraaf 3.45.

    (34)  Jaarverslag 2011 van de Rekenkamer, paragraaf 3.23.

    (35)  Jaarverslag 2011 van de Rekenkamer, paragraaf 4.12.

    (36)  Zie paragraaf 86 van bovengenoemde resolutie van het Parlement van 10 mei 2012.

    (37)  Jaarverslag 2011 van de Rekenkamer, paragraaf 4.18.

    (38)  Jaarlijks activiteitenverslag van DG AGRI, paragraaf 3.1.1.1.6, blz. 58.

    (39)  Interventie op 6 december 2012 van mevrouw Budbergyte namens de Rekenkamer tijdens de hoorzitting van commissaris Dacian Cioloș in de Commissie begrotingscontrole van het Parlement.

    (40)  Jaarlijks activiteitenverslag van DG AGRI, blz. 79.

    (41)  Jaarverslag 2011 van de Rekenkamer, bijlage 4.2.

    (42)  Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1).

    (43)  Speciaal verslag nr. 3/2012 van de Rekenkamer: „Structuurfondsen: heeft de Commissie de geconstateerde gebreken in de beheers- en controlesystemen van de lidstaten met succes aangepakt?”.

    (44)  The Mid-term Evaluation of Progress — Final Report (Tussentijdse evaluatie van Progress — Eindrapport), Ecorys, 22 december 2011.

    (45)  Zie ook speciaal verslag nr. 5/2012 van de Rekenkamer: „Het gemeenschappelijk Relex-informatiesysteem (CRIS)”.

    (46)  Brief van de heer Caldeira aan voorzitter Barroso van 20 december 2012 met het antwoord van de Rekenkamer op het tweede evaluatieverslag van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 318 VWEU.

    (47)  Brief van de heer Caldeira aan voorzitter Barroso van 20 december 2012 met het antwoord van de Rekenkamer op het tweede evaluatieverslag van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 318 VWEU.

    (48)  Jaarverslag 2011 van de Rekenkamer, voorbeelden in paragraaf 10.18 en volgende.

    (49)  Mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010) 2020).

    (50)  Speciaal verslag nr. 12/2012 van de Rekenkamer: „Hebben de Commissie en Eurostat het productieproces van Europese statistieken zodanig verbeterd dat geloofwaardigheid en betrouwbaarheid zijn toegenomen?”, blz. 6.

    (51)  Zie bijvoorbeeld de antwoorden van commissaris Andor op schriftelijke vragen 46 en 47 ter voorbereiding op de hoorzitting in de Commissie begrotingscontrole op 26 november 2012.

    (52)  In 2011 waren er in totaal 24 vergaderingen van de 9 specifieke groepen van commissarissen met 7 vergaderingen van de MFK-groep (antwoord van de commissaris Oettinger).

    (53)  Speciaal verslag nr. 19/2012 van de Rekenkamer: „Verslag over de follow-up van de speciale verslagen van de Europese Rekenkamer betreffende het begrotingsjaar 2011”.

    (54)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0123 (zie bladzijde 68 van dit Publicatieblad).


    RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 17 april 2013

    over de speciale verslagen van de Rekenkamer in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor 2011

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (1),

    gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2012) 436 — C7-0224/2012 (2),

    gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011 vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3), en de speciale verslagen van de Rekenkamer,

    gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2011 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (4), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien zijn besluit van 17 april 2013 inzake het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling III — Commissie (5) en zijn opmerkingen in de resolutie die een wezenlijk onderdeel vormt van dat besluit,

    gezien de speciale verslagen van de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287, lid 4, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2013 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (05752/2013 — C7-0038/2013),

    gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag,

    gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en met name de artikelen 55, 145, 146 en 147,

    gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (7), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

    gezien artikel 76 van en bijlage VI bij zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0096/2013),

    A.

    overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en programma’s beheert, en dit uit hoofde van artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

    B.

    overwegende dat de speciale verslagen van de Rekenkamer informatie verstrekken over bezwaren met betrekking tot de tenuitvoerlegging van fondsen, en dat deze informatie nuttig is voor het Parlement bij het uitoefenen van zijn taken als kwijtingsautoriteit;

    C.

    overwegende dat zijn opmerkingen over de speciale verslagen van de Rekenkamer een integrerend deel uitmaken van bovenvermeld besluit van het Parlement van 17 april 2013 tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling III — Commissie;

    Deel I   Speciaal verslag nr. 12/2011 van de Rekenkamer: „Hebben de EU-maatregelen bijgedragen tot de aanpassing van de capaciteit van de vissersvloten aan de beschikbare vangstmogelijkheden?”

    1.

    verwelkomt het verslag van de Rekenkamer en neemt nota van het vernietigende oordeel van de Rekenkamer over de maatregelen van zowel de Commissie als de lidstaten;

    2.

    benadrukt het feit dat het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) beweert duurzame visserij te bevorderen, hetgeen de levensvatbaarheid van de visserijsector op de lange termijn impliceert, evenals een evenwicht tussen de visbestanden en de capaciteit van de vissersvloot om overexploitatie van de visbestanden te voorkomen;

    3.

    neemt er nota van dat, hoewel het terugdringen van de overcapaciteit in de visserij een terugkerend thema is geweest bij eerdere hervormingen van het GVB en in de speciale verslagen nr. 3/1993 en 7/2007 van de Rekenkamer aan de orde is gesteld, de dure maatregelen die tot dusver zijn genomen om de overcapaciteit in de visserij te verminderen door de vissersvloot aan de visbestanden aan te passen, niet zijn geslaagd;

    4.

    erkent dat de visvangst in de Unie sinds 1995 een dalende trend vertoont en dat deze daling volgens het groenboek van de Commissie inzake de hervorming van het GVB van 22 april 2009 (COM(2009) 163) grotendeels door overbevissing wordt veroorzaakt en onderdeel vormt van een vicieuze cirkel van overcapaciteit in de visserij en povere economische prestaties van de vissersvloten;

    5.

    is bezorgd over het feit dat de visvangst sinds de laatste hervorming van het GVB in 2002 met 1 000 000 ton is afgenomen en dat het aantal banen in de visserijsector is gedaald van 421 000 tot 351 000;

    6.

    constateert dat hoewel er geen officiële definitie van overcapaciteit bestaat de door overbeviste visbestanden veroorzaakte daling van de visvangst en van het aantal banen een bewijs vormt van een feitelijke overcapaciteit; dringt er bij de Commissie op aan om in dit verband overcapaciteit te definiëren en meer relevante en robuuste maatregelen te overwegen ter bevordering van acties om de vangstcapaciteit in evenwicht te brengen met de vangstmogelijkheden;

    7.

    acht het noodzakelijk dat de Commissie zo snel mogelijk een verslag opstelt met de gegevens inzake de bestaande overcapaciteit in de Unie, gespecificeerd naar visserijtak en land;

    8.

    vreest bovendien dat de maxima voor de vlootcapaciteit, als maatregel om de omvang van de vissersvloot te beperken, irrelevant zijn geworden omdat de daadwerkelijke vlootcapaciteit ver onder de maxima ligt en zelfs als zij 200 000 ton groter was, nog steeds aan de regels zou voldoen; benadrukt dat de vangstcapaciteit van de vloten de afgelopen tien jaar door technologische ontwikkelingen met gemiddeld 3 % per jaar is toegenomen;

    9.

    merkt op dat de vangstcapaciteit in het GVB wordt gedefinieerd als vermogen (kilowatt) en grootte (brutotonnage), maar dat deze maatregelen geen rekening houden met de technologische vooruitgang in de vangstmethoden, hetgeen het vaststellen van passende streefcijfers voor het verminderen van de vangstcapaciteit bemoeilijkt; merkt op dat de Commissie deze statische parameters tot eind 2015 wil handhaven;

    10.

    vraagt de Commissie toe te zien op de verplichting van de lidstaten om hun gegevensbestand van de vissersvloot op correcte wijze bij te werken, en de verplichting op te leggen verslag uit te brengen over hun inspanningen om de vangstcapaciteit in evenwicht te brengen met de vangstmogelijkheden;

    11.

    merkt op dat het nieuwe voorstel van de Commissie voor het GVB wat de vermindering van de vangstcapaciteit betreft op een nieuwe, marktgerichte aanpak (regelingen voor het verlenen van overdraagbare vangstrechten) is gebaseerd, aangezien de Commissie tot de conclusie is gekomen dat deze regelingen een positieve rol kunnen spelen bij het verminderen van de overcapaciteit in de visserij;

    12.

    uit zijn bezorgdheid over de vastgestelde tekortkomingen in de regels voor de behandeling van visserijrechten wanneer vissersvaartuigen met overheidssteun worden gesloopt, en over het feit dat er geen duidelijke en doeltreffende selectiecriteria voor de vaartuigen zijn vastgesteld; is van mening dat delen van de sloopregelingen gebrekkig zijn uitgevoerd, met voorbeelden van belastinggeld dat is gebruikt voor de sloop van reeds inactieve vaartuigen of zelfs indirect is gebruikt voor het bouwen van nieuwe vaartuigen; merkt evenwel op dat een aantal lidstaten sloopregelingen had die hun doel wel hebben bereikt; benadrukt derhalve de noodzaak van strenge waarborgen bij het gebruik van sloopregelingen ter vermindering van overcapaciteit teneinde misbruik te voorkomen;

    13.

    betreurt dat uit het Europees Visserijfonds (EVF) gefinancierde investeringen aan boord van vissersvaartuigen de vangstcapaciteit van individuele vaartuigen kunnen doen toenemen; meent dat de interpretatieve nota die de Commissie naar aanleiding van het speciaal verslag van de Rekenkamer over het vangstvermogen van de vaartuigen, waarin de Rekenkamer de nationale autoriteiten verzocht strengere controles te verrichten alvorens over de financiering van projecten voor investeringen aan boord te beslissen, heeft opgesteld en aan de lidstaten heeft toegezonden, niet volstaat;

    14.

    merkt op dat in punt 36 van speciaal verslag nr. 12/2011 staat dat de uitvoering van het EVF eind 2010 in termen van door de lidstaten gecertificeerde uitgaven 645 miljoen EUR, ofwel 15 % van het voor 2007-2013 beschikbare bedrag beliep, dat het grootste deel van dit bedrag in 2010 werd gedeclareerd en dat 292 miljoen EUR op 31 december 2010 nog altijd niet door de Commissie was betaald ten gevolge van de laattijdige goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (8) door de Raad en de complexiteit van het instellen van de beheers- en controlesystemen door de lidstaten; stelt vast dat de gecertificeerde tussentijdse betalingen die eind december 2011 door de lidstaten waren toegezonden 28 % (1 188 miljoen EUR) van de totale EVF-toewijzing bedroegen, en is verheugd dat het EVF thans sneller wordt geabsorbeerd;

    15.

    beveelt aan dat de lidstaten maatregelen nemen om:

    hun vissersvloot aan te passen aan de bestaande vangstmogelijkheden;

    te waarborgen dat de selectiecriteria voor de regelingen voor de buitenbedrijfstelling van vissersvaartuigen zodanig zijn opgezet dat ze een positief effect hebben op de duurzaamheid van de beoogde visbestanden en dat er geen overheidssteun wordt gegeven voor de buitenbedrijfstelling van inactieve vissersvaartuigen;

    16.

    dringt er bij de Commissie op aan doeltreffende maxima voor de capaciteit van de vissersvloot vast te stellen;

    17.

    acht het noodzakelijk het GVB te hervormen om de toepassing ervan te regionaliseren en de hierin opgenomen programma’s en maatregelen te beheren;

    18.

    onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer dat:

    er maatregelen moeten worden ontwikkeld om de overcapaciteit van de vissersvloot op effectieve wijze te verminderen en vangstcapaciteit en overcapaciteit beter te definiëren en te meten, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat de resterende banen in de visserijsector behouden moeten blijven;

    de steunregeling voor het moderniseren van vaartuigen moet worden heroverwogen en de rol van regelingen voor de overdracht van visserijrechten moet worden verduidelijkt;

    er duidelijke selectieregels moeten worden vastgesteld voor de regelingen voor de buitenbedrijfstelling van vissersvaartuigen;

    de lidstaten het EVF tijdig ten uitvoer moeten leggen en dat door de overheid gefinancierde investeringen aan boord niet tot een toename van het vangstvermogen mogen leiden;

    het vlootregister op correcte wijze moet worden bijgewerkt en de verslagen van de lidstaten de vereiste informatie moeten bevatten en van passende kwaliteit moeten zijn;

    19.

    is bovendien van mening dat het in het licht van de kritiek van de Rekenkamer duidelijk is geworden dat het EVF en het GVB momenteel een inefficiënte benutting van onze gemeenschappelijke middelen belichamen, en verwelkomt in dit verband de algehele herziening van het systeem in de nabije toekomst; benadrukt dat het bij de herziening van deze systemen belangrijk is zich te concentreren op de gebieden van het visserijbeleid die het beste op EU-niveau kunnen worden aangepakt, zoals de milieuaspecten, in plaats van op verschillende soorten inefficiënte subsidiesystemen;

    Deel II   Speciaal verslag nr. 13/2011 van de Rekenkamer: „Wordt met douaneregeling 42 btw-ontwijking voorkomen dan wel ontdekt?”

    20.

    verwelkomt speciaal verslag nr. 13/2011 van de Europese Rekenkamer;

    21.

    herinnert eraan dat een deugdelijke inning van de belasting op de toegevoegde waarde (btw) zowel de economieën van de lidstaten als de begroting van de Unie rechtstreeks beïnvloedt, aangezien belastingfraude, en met name btw-fraude, leidt tot buitensporige verliezen voor de begroting van de Unie en de economieën van de lidstaten, waardoor de schuldencrisis verergert; wijst erop dat de omvang van btw-fraude wordt geraamd op 1 400 miljoen EUR per jaar;

    22.

    is van oordeel dat met name in het huidige economisch klimaat de nadruk moet verschuiven naar een doeltreffendere en eerlijkere inning van inkomsten; benadrukt dat de verbetering van deze stelsels een absolute prioriteit moet zijn voor de Unie en alle lidstaten, in het bijzonder voor de lidstaten die met de grootste economische moeilijkheden kampen;

    23.

    herinnert eraan dat volgens een in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie het gemiddelde btw-deficit in de Unie naar schatting 12 % bedraagt; vestigt met name de aandacht op het feit dat dit btw-deficit een alarmerend peil heeft bereikt van respectievelijk 30 % en 22 % in Griekenland en Italië, de lidstaten die zich in de zwaarste schuldencrisis bevinden;

    24.

    benadrukt dat het btw-deficit niet alleen wordt veroorzaakt door belastingontduiking en verliezen als gevolg van insolventie, maar ook is toe te schrijven is aan fraude, niet-transparante regels, incoherente controlesystemen en het niet of slechts gedeeltelijk toepassen van de Uniewetgeving in de lidstaten, en dat btw-derving, die oploopt tot miljarden euro’s, grotendeels wordt gecompenseerd door besparingsmaatregelen waar de burgers in de Unie het effect van ondervinden en die worden gedragen door de burgers van wie de inkomsten goed geregistreerd en traceerbaar zijn;

    25.

    is ernstig bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer, met name dat de toepassing van douaneregeling 42 (9) alleen al goed was voor geëxtrapoleerde verliezen van ongeveer 2 200 miljoen EUR in de zeven lidstaten die de Rekenkamer in 2009 heeft gecontroleerd, wat neerkomt op 29 % van de btw die in theorie van toepassing is op het belastbare bedrag van alle invoer die in 2009 heeft plaatsgevonden volgens douaneregeling 42 in die lidstaten;

    26.

    stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer concludeert dat het regelgevingskader van de Unie geen uniform en goed beheer van deze btw-vrijstellingen door de douaneautoriteiten van de lidstaten waarborgt, en dat het regelgevingskader niet waarborgt dat de informatie betreffende deze transacties altijd wordt medegedeeld aan de belastingautoriteiten in de lidstaat van bestemming, waardoor het systeem kwetsbaar blijft voor misbruik door georganiseerde bendes en individuele fraudeurs en waardoor bonafide handelaren enorme concurrentienadelen ondervinden;

    27.

    vestigt de aandacht op de bevinding van de Rekenkamer dat de douaneautoriteiten in de gecontroleerde lidstaten niet waarborgen dat gegevens geldig en volledig zijn en dat wordt voldaan aan andere vrijstellingsvoorwaarden;

    28.

    is bezorgd over het feit dat de Rekenkamer ernstige tekortkomingen heeft vastgesteld inzake de controle van vereenvoudigde douaneprocedures, die goed zijn voor 70 % van alle douaneprocedures, met name gebrekkige of slecht gedocumenteerde controles en geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken om bij de verwerking van vereenvoudigde procedures controles te verrichten die weinig zin hebben; wijst erop dat deze tekortkomingen hebben geleid tot onterechte verliezen voor de begroting van de Unie, en dat de correcte werking van de douane directe gevolgen heeft voor de berekening van de btw; betreurt het feit dat de Commissie de afgelopen tien jaar geen passende maatregelen heeft genomen om dit probleem te verhelpen, maar zich heeft verscholen achter de regels die op papier vrij adequaat leken;

    29.

    betreurt dat het btw-inningsmodel, sinds de invoering ervan, ongewijzigd is gebleven; is van mening dat dit model verouderd is, gezien de talrijke veranderingen die zich op technologisch en economisch gebied hebben voorgedaan;

    30.

    dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zowel bestaande als nieuwe trends op het gebied van fraude nauwlettend te volgen en hierop effectief te reageren, en verzoekt de Commissie begrotingscontrole uiterlijk in september 2013 aan de bevoegde commissie mee te delen welke tijdelijke en permanente maatregelen zijn genomen op grond van douaneregeling 42, niet alleen door de Unie maar ook op nationaal niveau, en welk effect deze maatregelen hebben gehad op het aantal fraudegevallen; neemt kennis van het Groenboek van de Commissie over „De toekomst van de btw — Naar een eenvoudiger, solider en efficiënter btw-stelsel” (COM(2010) 695), en dringt aan op concrete voorstellen voor de btw-hervorming;

    31.

    verzoekt de Commissie er bij de lidstaten op aan te dringen hun btw-wetgeving te vereenvoudigen, een standaardformulier in te voeren om de toepassing van btw aan de belastingautoriteiten mee te delen, toe te zien op een uniform en degelijk beheer van gevallen van btw-vrijstelling door de douaneautoriteiten van de lidstaten, en ervoor te zorgen dat deze wetgevingsteksten ten minste in het Engels, Frans en Duits zijn vertaald en beter beschikbaar zijn;

    32.

    betreurt het uitstel van de inwerkingtreding van het gemoderniseerde douanewetboek zoals gepland in het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (COM(2012) 64), en is van mening dat de voorgestelde nieuwe datum, namelijk 31 december 2020, onaanvaardbaar is; herinnert eraan dat Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (10) erin voorzag dat het communautair douanewetboek uiterlijk op 24 juni 2013 in werking zou treden, en verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de nodige stappen te ondernemen om het voorbereidingsproces te bespoedigen;

    33.

    dringt erop aan dat alle lidstaten deelnemen aan werkterrein 3 van Eurofisc betreffende frauduleuze transacties via douaneregeling 4200;

    34.

    steunt het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft belastingontduiking bij invoer en andere grensoverschrijdende handelingen (COM(2008) 805), dat hoofdelijke aansprakelijkheid voor handelaren bij intracommunautaire transacties wil invoeren, waarbij de importeurs hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor btw-derving indien deze het gevolg is van een valse, laattijdige of onvolledige melding van de transactie aan de btw-autoriteit en waarbij hun passende sancties kunnen worden opgelegd;

    35.

    benadrukt het belang van intensievere en snellere samenwerking tussen lidstaten, beter toezicht op de uitwisseling van informatie en meer directe contacten tussen lokale belasting- en douanekantoren, onder meer via het online systeem voor de uitwisseling van btw-informatie (VIES), om ervoor te zorgen dat de lidstaten elkaar doeltreffende bijstand bieden;

    36.

    beveelt de lidstaten aan de douaneautoriteiten onverwijld online toegang te verlenen tot de btw-identificatienummers die zijn opgenomen in VIES, zodat zij hun verplichtingen kunnen nakomen en de op douaneaangiften vermelde btw-nummers kunnen controleren; verzoekt de Commissie de bevoegde commissies van het Europees Parlement en de Rekenkamer maandelijks in te lichten over de ontwikkelingen in alle lidstaten op het gebied van fraudepreventie uit hoofde van douaneregeling 42;

    37.

    verzoekt de Commissie een systeem in te voeren dat bijstand op douanegebied en administratieve samenwerking op btw-gebied combineert om efficiënte informatiestromen te waarborgen, zodat de bevoegde autoriteiten voor het ene gebied automatisch worden ingelicht over acties op het andere gebied; is van mening dat de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de heffing van btw in de lidstaat van bestemming hierdoor efficiënter en sneller zullen verlopen;

    38.

    benadrukt dat e-overheid kan helpen om de transparantie te vergroten en fraude en corruptie te bestrijden, waardoor overheidsmiddelen beter worden beschermd; onderstreept dat de Unie achterloopt op haar industriële partners, onder meer als gevolg van een gebrek aan systeeminteroperabiliteit (11); benadrukt dat de Unie haar inspanningen moet intensiveren om tot een nieuwe generatie van e-overheid te komen;

    39.

    wijst erop dat geregistreerde, elektronische transacties via niet-contante betaalmiddelen de deelname aan de zwarte economie bemoeilijken, en dat er een sterke correlatie lijkt te bestaan tussen het aandeel elektronische betalingen in een land en zijn zwarte economie (12); spoort de lidstaten aan om hun drempels voor verplichte niet-contante betalingen te verlagen;

    40.

    onderschrijft met name de volgende aanbevelingen van de Rekenkamer:

    de aanbeveling om de uitvoeringsbepalingen van het douanewetboek aan te passen teneinde de verplichte melding van de relevante btw-nummers toe te passen;

    de aanbeveling om de btw-richtlijn te wijzigen teneinde importeurs hoofdelijk aansprakelijk te kunnen stellen voor de btw-derving;

    de aanbeveling aan de Commissie om de lidstaten bij te staan op het gebied van ondersteuning en administratieve samenwerking;

    de aanbeveling om btw-nummers automatisch te controleren en een EU-risicoprofiel te creëren in het kader van douaneregeling 42;

    de aanbeveling om de btw-richtlijn te wijzigen teneinde douane- en belastinggegevens op elkaar af te stemmen;

    de aanbeveling om te voorzien in de uitwisseling van informatie die nodig is voor een correcte heffing van de btw;

    de aanbeveling om een rechtstreekse automatische gegevensuitwisseling op te zetten betreffende risicogevoelige transacties in het kader van douaneregeling 42;

    verzoekt de Commissie om de zes maanden verslag uit te brengen over de wijze waarop en wanneer zij deze aanbevelingen zal uitvoeren;

    Deel III   Speciaal verslag nr. 14/2011 van de Rekenkamer: „Is door de EU-steun de capaciteit van Kroatië om na de toetreding financiële middelen te beheren toegenomen?”

    41.

    is ingenomen met het speciale verslag van de Rekenkamer nr. 14/2011 en onderschrijft de conclusies van de Rekenkamer, in het bijzonder de constatering dat „over het geheel genomen de pretoetredingssteun van de EU aan Kroatië een belangrijke bijdrage [levert] aan de voortgang van Kroatië bij het opbouwen van zijn bestuurlijke capaciteit voor het beheer van het hogere bedrag aan EU-middelen na de toetreding”; is verheugd over de belangrijke en positieve rol van de pretoetredingssteun bij het voorbereiden van de Kroatische autoriteiten op het beheer van het cohesiebeleid en het plattelandsbeleid in de periode na de toetreding;

    42.

    betreurt het feit dat het speciale verslag van de Rekenkamer niet voldoende informatie bevat over de niveaus van fouten en fraude en over de follow-up, met inbegrip van juridische stappen waar dat nodig bleek, en evenmin over de prestatiebeoordeling;

    43.

    onderstreept echter dat de Rekenkamer ook concludeert dat „de steun [niettemin] tot op heden slechts ten dele succesvol [is] geweest wat betreft de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, en verdere voortgang van de capaciteitsopbouw op een aantal terreinen vóór en na de toetreding [moet] worden ondersteund”; neemt kennis van de bevinding van de Rekenkamer dat „voor de meeste terreinen van de pretoetredingssteun de Commissie de capaciteit van Kroatië nog niet als voldoende [beoordeelt] om Kroatië toe te staan de steun uit te voeren zonder de controles vooraf door de Commissie” en dat „ondanks de recentelijk geboekte vooruitgang de capaciteit voor het plaatsen van opdrachten en corruptiebestrijding twee terreinen [vormen] waarvoor de steun aan de Kroatische instanties in het bijzonder versterkt dient te worden”;

    44.

    vraagt zich, gezien sommige gevallen waarin besturen en instellingen niet goed op vernieuwingen waren voorbereid en gezien de overschakeling van financiering met toetredingssteun op financiering uit structuurfondsen bij vorige toetredingen van landen tot de Unie, met bezorgdheid af hoe dergelijke risico’s bij Kroatië kunnen worden vermeden;

    45.

    is van mening dat, naast de aanzienlijke nadruk die de Rekenkamer op de aanpassing van de wetgeving legt, er behoefte is aan voortdurend toezicht en maatregelen met betrekking tot de volgende zaken:

    een ontoereikend absorptieniveau bij een aantal recente programma’s;

    een adequaat niveau van de externe audit- en interne controlecapaciteit;

    stabiliteit van de procedures in financieringsprogramma’s;

    transparantievraagstukken en de noodzaak om het bewustzijn onder belanghebbenden en het publiek te vergroten;

    efficiëntiekwesties, doeltreffendheid en spaarzaamheid bij fondsengebruik door middel van prestatiebeoordelingen;

    46.

    onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer en verzoekt in het bijzonder de Commissie en de Kroatische autoriteiten nauw samen te werken zodat een hogere prioriteit kan worden gegeven aan de capaciteitsopbouw met betrekking tot het plaatsen van overheidsopdrachten, door de uitvoering van plannen voor opleiding tijdens en naast het werk, grotere stappen te nemen om aan de behoeften op het gebied van capaciteitsopbouw op regionaal en plaatselijk niveau te voldoen, en de beoordeling van de effectiviteit van projecten verder te ontwikkelen en bovendien een portefeuille aan te leggen van reeds weloverwogen projecten, teneinde optimaal gebruik te maken van de verhoogde financiering die na toetreding beschikbaar komt, en dringt er ten slotte op aan tevens maatregelen te nemen met betrekking tot plattelandsontwikkelingsprogramma's, en de corruptiebestrijdingsmaatregelen aan te scherpen;

    47.

    onderschrijft de aanbeveling van de Rekenkamer aan de Commissie om, bij haar pretoetredingssteun aan andere landen indien nodig rekening te houden met de lering die is getrokken is uit haar pretoetredingssteun aan Kroatië;

    48.

    is verheugd over de beoordeling van de Commissie in haar monitoring-verslag over de voorbereidingen van Kroatië op de toetreding van 24 april 2012 waarin zij het volgende constateert: „In het algemeen liggen de voorbereidingen van Kroatië op het EU-lidmaatschap op schema. Kroatië heeft een aanzienlijke mate van aanpassing aan het acquis bereikt. Sinds het voortgangsverslag van 2011 en de laatste actualisering van de monitoringtabellen in het najaar van 2011 is nog verdere vooruitgang geboekt. Niettemin heeft de Commissie een beperkt aantal punten opgemerkt die verdere inspanningen vereisen” (13);

    49.

    constateert dat in sommige hoofdstukken inzake het acquis een aantal nog niet afgehandelde zaken moet worden aangepakt; wijst erop dat de aandacht daarbij in het bijzonder moet uitgaan naar de aanpassing van het afgeleid recht met betrekking tot overheidsopdrachten, met name op het gebied van defensieaanschaffingen, en ook naar een juiste uitvoering van de recentelijk vastgestelde wetgeving, vooral op plaatselijk niveau, mede met het oog op het toekomstige beheer van de structuurfondsen;

    50.

    stelt tevens vast dat er voortdurende inspanningen nodig zijn op het terrein van financiële controle, teneinde de algemene werking van de interne financiële overheidscontrole en externe controles op centraal en lokaal niveau te verbeteren, alsook op het gebied van financiële en budgettaire bepalingen, waar de capaciteitsopbouw moet worden voortgezet met het oog op een doeltreffende coördinatie van het algehele systeem van eigen middelen na de toetreding, terwijl de modernisering van de douanecontrolestrategie moet worden opgevoerd, waarbij deze strategie meer op controle na inklaring dient te zijn gericht;

    51.

    benadrukt dat er op sommige gebieden meer inspanningen vereist zijn, met name in de landbouw en bij de plattelandsontwikkeling, waar aandacht moet worden besteed aan verdere aanpassing van de wetgeving en versterking van de administratieve capaciteit met betrekking tot directe betalingen en plattelandsontwikkeling;

    52.

    maakt zich zorgen over het lage absorptiepercentage bij de Sapard- en Ipard-financiering, waar een aantal sectoren in het bijzonder ondervertegenwoordigd was bij de tenuitvoerlegging van maatregel 1 (Investeringen in landbouwbedrijven), met name de melksector, de glastuinbouwsector en de groente- en fruitsector; is van oordeel dat dit duidt op ernstige tekortkomingen ten aanzien van de capaciteit en de gereedheid van deze sectoren om middelen van de Unie te absorberen;

    53.

    wijst op de vertragingen bij de tenuitvoerlegging van de pretoetredingssteun; is ingenomen met de vorderingen die bij de aanpak van dit probleem zijn geboekt en dringt er bij de Commissie en de Kroatische overheid op aan de uitvoering van de steun te bespoedigen, met name door versterking van de capaciteitsopbouw; benadrukt dat capaciteitsontwikkeling in het kader van pretoetredingssteun moet zijn gericht op zowel centrale instellingen als regionale en lokale structuren; vreest dat in het geval van Kroatië onvoldoende aandacht voor regionale en lokale structuren kan resulteren in een gebrek aan adequate administratieve capaciteit en ervaring om steun van de Unie ten uitvoer te leggen;

    54.

    herhaalt dat de pretoetredingssteun onder meer ten doel heeft de capaciteit van de kandidaat-lidstaten te bevorderen om toekomstige fondsen van de Unie op een doeltreffende en transparante manier op te nemen; is daarom verheugd over de door de Commissie gebruikte nieuwe benaderingen bij het plannen van pretoetredingssteun voor Kroatië, zoals het koppelen van specifieke projecten voor capaciteitsopbouw aan de toetredingsonderhandelingen, hetgeen meerjarige uitvoeringsprogramma’s mogelijk maakt;

    55.

    verzoekt de Commissie het potentieel voor institutionele kennisoverdracht en capaciteitsopbouw van kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten ten volle te benutten, in het bijzonder door de procedures voor pretoetredingssteun verder af te stemmen op procedures die worden gebruikt binnen het structuurfonds, het Europees Sociaal Fonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling;

    56.

    stelt tevens vast dat bij de verdere aanpak van het regionaal beleid en de coördinatie van structurele instrumenten de inspanningen moeten worden gericht op een doeltreffende uitvoering van de plannen ter vergroting van de administratieve capaciteit voor de uitvoering van het toekomstig cohesiebeleid en de ontwikkeling van een „projectpijplijn” voor reeds weloverwogen plannen;

    57.

    verzoekt de Kroatische autoriteiten maatregelen te nemen om de bovengenoemde punten van zorg weg te nemen en dringt er bij de Commissie op aan verslag uit te brengen over de vooruitgang van Kroatië bij deze en andere openstaande kwesties;

    58.

    looft de vooruitgang die Kroatië heeft geboekt bij de versterking van zijn institutionele en administratieve capaciteit en bij de consolidatie van het beheer van de pretoetredingssteun;

    59.

    is ingenomen met de oprichting, in december 2011, van het Kroatische ministerie voor Regionale Ontwikkeling en EU-fondsen, alsook met het feit dat de minister voor regionale ontwikkeling en EU-fondsen tevens is aangewezen om als vicepremier op te treden, hetgeen het belang illustreert dat de nieuwe regering aan de regionale ontwikkeling en het EU-fondsengebruik hecht;

    60.

    constateert dat Kroatië zich aanzienlijk heeft ingespannen voor de totstandkoming van een goed functionerend financieel beheer- en controlesysteem, hetgeen waarschijnlijk zal leiden tot het vervallen van controles vooraf in de tweede helft van 2012; benadrukt echter dat er verdere duurzame maatregelen nodig zijn, aangezien de Commissie Kroatië voor de meeste terreinen nog geen toestemming heeft verleend om pretoetredingssteun ten uitvoer te leggen zonder controles vooraf;

    61.

    stelt met tevredenheid vast dat de nieuwe wet inzake overheidsopdrachten in januari 2012 in werking is getreden, terwijl in 2011 de verwezenlijking plaatsvond van het uit 2008 daterende Twinning Light Project van het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA) ter versterking van de capaciteiten om een einde te maken aan onregelmatigheden bij procedures voor overheidsaankopen, dat onder meer bewustmakingsmaatregelen omvatte;

    62.

    dringt er bij de Commissie en de Kroatische autoriteiten op aan voorrang te geven aan de opbouw van doeltreffende capaciteiten met betrekking tot overheidsopdrachten; benadrukt binnen deze context dat de strijd tegen corruptie een centrale rol speelt in het gehele toetredingsproces, en dat het niet ten uitvoer leggen van voorzorgsmaatregelen tegen corruptie de absorptie van EU-steun in de toekomst zal belemmeren;

    Deel IV   Speciaal verslag nr. 16/2011 van de Rekenkamer: „De financiële steun van de EU voor de ontmanteling van kerncentrales in Bulgarije, Litouwen en Slowakije: resultaten en uitdagingen voor de toekomst”

    63.

    onderstreept dat ontmanteling de komende jaren steeds belangrijker zal worden aangezien een derde van de 133 kerncentrales die op dit moment in 14 lidstaten operationeel zijn uiterlijk in 2025 moet worden gesloten (14);

    64.

    verzoekt de Begrotingscommissie en de Commissie industrie, onderzoek en energie bij de onderhandelingen over het nieuwe meerjarig financieel kader (2014-2020) rekening te houden met de bevindingen van de Commissie begrotingscontrole;

    De bevindingen van de Rekenkamer

    65.

    is van mening dat de bevindingen van de Rekenkamer als volgt kunnen worden samengevat:

    „a)

    Als gevolg van het betrekkelijk vage beleidskader profiteren de programma’s niet van alomvattende behoeftenbeoordelingen, prioriteitskeuzes of de bepaling van specifieke doelstellingen en te behalen resultaten. De verantwoordelijkheden zijn gespreid, vooral wat betreft monitoring en de verwezenlijking van het geheel van de programmadoelstellingen. Het toezicht van de Commissie richt zich hoofdzakelijk op de begrotingsuitvoering en de projectuitvoering.

    b)

    Er is geen alomvattende beoordeling van de vorderingen van het ontmantelings- en risicobeperkingsproces. Bij belangrijke infrastructuurprojecten werden vertragingen en kostenoverschrijdingen geconstateerd.

    c)

    Hoewel de reactoren werden gesloten tussen 2002 en 2009, hebben de programma’s nog niet geleid tot de vereiste organisatorische wijzigingen om van de exploitanten doeltreffende ontmantelingsorganisaties te maken.

    d)

    De momenteel beschikbare financiële middelen (waaronder een EU-bijdrage tot 2013 ten belope van 2,85 miljard EUR) zullen ontoereikend zijn en het financieringstekort is aanzienlijk (ongeveer 2,5 miljard EUR) (15)”;

    66.

    merkt voorts op dat de door de Commissie voorgestelde financieringsregeling vooraf niet aan een alomvattende evaluatie is onderworpen;

    Conclusies van het Parlement

    67.

    erkent dat het speciaal verslag van de Rekenkamer betrekking heeft op de periode tot eind 2010 en dat de Commissie daarna een aantal initiatieven heeft genomen;

    68.

    merkt op dat de algemene doelstelling van de Unie op het gebied van kernenergie het maximaliseren van de nucleaire veiligheid is;

    69.

    neemt kennis van de opmerking van de Commissie dat zij een procedureel kader heeft ontwikkeld dat specifieke doelstellingen vaststelt, taken en verantwoordelijkheden definieert, en duidelijk aangeeft wat de rapportage- en toezichtvereisten zijn (16);

    70.

    neemt nota van het antwoord van de Commissie waarin zij uitlegt dat de behoeftenbeoordeling onderdeel uitmaakte van de in 2011 uitgevoerde effectbeoordeling (SEC(2011) 1387); merkt op dat de effectbeoordeling betrekking had op de tot dan toe geboekte vooruitgang, overgebleven uitdagingen en de financieringssituatie;

    71.

    herinnert eraan dat in de toetredingsverdragen van Bulgarije en Slowakije is vastgelegd dat de Unie beide landen tot 2009 respectievelijk 2006 financiële steun verstrekt;

    72.

    verwelkomt het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende steun van de Unie aan de bijstandprogramma’s voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Bulgarije, Litouwen en Slowakije (COM(2011) 783), dat tot stand is gekomen na uitvoerig overleg met betrokken partijen, de betrokken lidstaten — Bulgarije, Litouwen en Slowakije — en groepen deskundigen op het gebied van ontmanteling; is ingenomen met het feit dat rekening is gehouden met de opmerkingen in de resolutie van het Parlement van 5 april 2011 (17) en met de conclusie en de aanbevelingen van de ontmantelingsaudit van de Rekenkamer van 2011;

    73.

    brengt in herinnering dat deskundigen erop hebben aangedrongen de toekenning van verdere steun van de Unie afhankelijk te maken van een gedetailleerd en compleet ontmantelingsplan, inclusief ramingen van alle kosten tot het moment van voltooiing van de ontmanteling; is van oordeel dat duidelijk moet worden aangegeven welk deel van de kosten door nationale medefinanciering wordt gedekt en hoe deze nationale financiering op de lange termijn wordt gegarandeerd;

    74.

    stelt met tevredenheid vast dat de betrokken partijen expliciet hun steun hebben uitgesproken voor de belangrijkste doelstellingen zoals opgenomen in de eerder genoemde effectbeoordeling van de Commissie (18), en dat ook zij vinden dat de steun van de Unie in het bijzonder moet zijn gericht op het verwezenlijken van concrete doelstellingen met de hoogste toegevoegde waarde voor de Unie; merkt op dat vanaf het begin met procedures voor naleving moet worden gewerkt en voor goed toezicht op de kosten moet worden gezorgd;

    75.

    herhaalt en onderstreept dat de Unie en Bulgarije, Slowakije en Litouwen wederzijdse verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot de ontmanteling van respectievelijk vier reactoren van de kerncentrale van Kozloduy, reactor 1 en 2 van de kerncentrale van Bohunice en reactor 1 en 2 van de kerncentrale van Ignalina;

    76.

    betreurt dat, in het geval van de kerncentrale van Ignalina, uitermate belangrijke projecten als B1 en B234 ten gevolge van technische en commerciële geschillen ernstige vertraging hebben opgelopen, hetgeen heeft geleid tot significante economische schade, alsook tot onderbreking van het ontmantelingsproces;

    77.

    beschouwt de in juli 2012 door de kerncentrale van Ignalina en NUKEM/GNS overeengekomen routekaart met door beide partijen onderschreven technische oplossingen een belangrijke stap in de richting van het doorbreken van de impasse met betrekking tot de faciliteit voor de opslag van gebruikte brandstof B1;

    78.

    betreurt dat het gedetailleerde voortgangsverslag over de implementatie van de routekaart niet op 5 oktober 2012 is gepresenteerd, zoals de bedoeling was;

    79.

    is verheugd dat ten aanzien van een aantal onderwerpen in de routekaart, zoals de goedkeuring van de vaten en verbeteringen van de kranen, vooruitgang is geboekt;

    80.

    maakt zich daarentegen onverminderd zorgen over het feit dat andere kwesties, zoals het probleem van de schokbrekers, de brandstoflekkages en beschadigde brandstofelementen, nog niet zijn opgelost, hetgeen een snelle implementatie van de hierboven bedoelde routekaart in de weg staat;

    81.

    spoort de twee betrokken partijen aan snel tot overeenstemming te komen ten aanzien van alle vooralsnog onopgeloste kwesties;

    82.

    onderschrijft de bevindingen van de fact finding-missie van de Commissie begrotingscontrole naar Litouwen op 10, 11 en 12 juli 2012, en is in dit verband van oordeel dat de financiële bijstand van de Unie moet worden opgeschort totdat een oplossing is gevonden voor de projecten B1 en B234;

    83.

    steunt het voorstel van de Commissie om een extra bedrag van 230 miljoen EUR ter beschikking te stellen voor de kerncentrale van Ignalina voor de periode 2014-2017; herhaalt dat alleen geld ter beschikking moet worden gesteld indien voldaan is aan de voorwaarden in het hierboven bedoelde voorstel voor een verordening van de Raad; is van mening dat daarna een eind moet komen aan de financiële steun van de Unie;

    84.

    stelt nog eens met klem dat de ontmantelingsactiviteiten op veilige en doeltreffende wijze moeten worden gepland, zodat een spoedige afgifte van de ontmantelingsvergunning kan plaatsvinden, overeenkomstig de in de respectieve ontmantelingsplannen vastgestelde tijdschema’s;

    85.

    verzoekt de Commissie het Parlement een raming te doen toekomen van de benodigde financiële middelen voor de onomkeerbare en volledige ontmanteling van de drie kerncentrales;

    86.

    herinnert eraan dat alleen nationale nucleaire regelgevingsinstanties met strikte inachtneming van de toepasselijke nationale wetgeving ontmantelingsvergunningen aan rechtspersonen kunnen afgeven;

    87.

    verzoekt de regering van Litouwen een onafhankelijk projectmanagementteam voor de projecten B1 en B234 samen te stellen; merkt op dat tevens moet worden gezorgd voor het onafhankelijk beheer van door de kerncentrale van Ignalina ten uitvoer gelegde projecten, zoals voorgesteld door de Litouwse nationale auditinstantie;

    88.

    dringt erop aan een duidelijke, ondubbelzinnige deadline voor het verkrijgen van ontmantelingsvergunningen vast te stellen, voor zover dit nog niet is gebeurd;

    89.

    maakt zich zorgen over de vertragingen bij de bouw en afronding van interimfaciliteiten voor de opslag van verbruikte splijtstof, omdat zonder dergelijke faciliteiten de nucleaire brandstofstaven niet kunnen worden verwijderd; is van oordeel dat, wat de kerncentrale van Ignalina betreft, prioriteit moet worden toegekend aan het verwijderen en veilig tijdelijk opslaan van de brandstofstaven van reactor 2;

    90.

    verzoekt om bij onenigheid over de interpretatie van verdragen en de gunning van contracten, alsmede bij de nog altijd niet opgeloste technische en commerciële meningsverschillen tussen de kerncentrale van Ignalina en de belangrijkste aannemer voor de twee projecten gebruik te maken van een arbitrageprocedure; is van oordeel dat elke aanvullende financiële bijstand van de Unie moet worden opgeschort totdat het geschil is beslecht; roept de Commissie op het Parlement in een jaarverslag te informeren over de stand van zaken;

    91.

    vindt het uiterst zorgelijk dat de Rekenkamer het financiële tekort voor de voltooiing van de ontmantelingsprojecten op 2 500 miljoen EUR raamt, zodat sprake is van een aanzienlijk financieringstekort;

    92.

    verzoekt de Commissie samen te werken met de regeringen van Bulgarije, Litouwen en Slowakije, en via de terbeschikkingstelling van voldoende financiële middelen tot 2017 of, indien van toepassing, 2020, zo veel mogelijk vooruitgang te boeken bij de ontmanteling van de kerncentrales; verzoekt de Commissie voorts ambitieuze uitvoeringsdoelstellingen vast te stellen en toezicht te houden op de verwezenlijking van deze doelstellingen; is van oordeel dat sancties moeten worden opgelegd ingeval deze doelstellingen niet worden verwezenlijkt; dringt erop aan jaarlijks verslag uit de brengen aan het Parlement over de geboekte vooruitgang;

    93.

    wijst erop dat reeds sinds het begin van de ontmanteling van de kerncentrales in Litouwen, Slowakije en Bulgarije onduidelijkheid bestaat over de verantwoordelijkheden en verplichtingen van de staten die aan het ontmantelingsproces deelnemen; wijst erop dat de last die voortvloeit uit de verantwoordelijkheid voor het hele ontmantelingsproces voor de lidstaten die hun kerncentrales sluiten onevenredig zwaar is;

    94.

    is verheugd over het feit dat in bovengenoemd voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2011) 783) voor de drie lidstaten niet alleen algemene doelstellingen zijn opgenomen, maar ook specifieke, meetbare, realistische, relevante en aan deadlines verbonden doelstellingen; merkt op dat verdere doelstellingen en prestatie-indicatoren op projectniveau, in de uitvoeringsmaatregelen en de jaarlijkse werkprogramma’s zullen worden vastgesteld;

    95.

    is van oordeel dat in het voorstel voor een verordening van de Raad de rechtsgrond voor de toekenning van aanvullende financiële steun voor het Ignalina-programma Protocol nr. 4 van de Toetredingsakte moet zijn, en niet artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;

    96.

    is verheugd over het feit dat de Commissie uiterlijk eind 2015 een evaluatieverslag zal opstellen over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle maatregelen (op het niveau van resultaten en gevolgen) en over het doeltreffend gebruik van de middelen en de Europese toegevoegde waarde, met het oog op een besluit over wijziging of schorsing van de maatregelen; verzoekt de Commissie het Parlement een kopie van dit verslag te doen toekomen;

    97.

    verzoekt de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) haar verslagen over projectimplementatie in Bulgarije, Litouwen en Slowakije aan het Parlement te doen toekomen;

    98.

    verzoekt de Commissie en de Rekenkamer de toegevoegde waarde van de samenwerking met de EBWO en haar mogelijke rol als beheerder van fondsen te beoordelen, tegen de achtergrond van het feit dat de Unie 96 % van de financiering voor haar rekening neemt;

    99.

    verzoekt de Commissie een verslag op te stellen over de ontmantelingsprocessen in de drie betrokken landen; verzoekt de Commissie ook een verslag op te stellen over de ontmanteling van de kerncentrale in Greifswald, teneinde goede technische en organisatorische praktijken te identificeren, waarmee een referentiekader wordt gecreëerd voor ontmantelingsprojecten in de toekomst;

    Deel V   Speciaal verslag nr. 1/2012 van de Rekenkamer: „Doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp van de Europese Unie voor de voedselzekerheid in Afrika bezuiden de Sahara”

    100.

    is tevreden met het speciaal verslag van de Rekenkamer en met de algemene conclusie daarin dat de ontwikkelingshulp van de Unie voor voedselzekerheid in Afrika bezuiden de Sahara over het algemeen doeltreffend is en een belangrijke bijdrage levert aan het bewerkstelligen van voedselzekerheid in partnerlanden wier landbouwsector nog niet gekenmerkt wordt door duurzaamheid en voedselzekerheid; merkt daarbij echter op dat er volgens de Rekenkamer op meerdere terreinen ruimte is voor flinke verbetering;

    101.

    neemt met tevredenheid kennis van de constatering van de Rekenkamer dat in landen waar voedselzekerheid deel uitmaakt van de strategie van het Europees Ontwikkelingsfonds (OEF), de ontwikkelingshulp van de Unie van groot belang is om aan behoeften en prioriteiten van Afrika bezuiden de Sahara tegemoet te komen en dat de Commissie de ontwikkelingshulp van de Unie heeft toegespitst op de landen met het hoogste percentage ondervoede mensen;

    102.

    is het met de Rekenkamer eens dat er in het kader van de ontwikkelingshulp van de Unie meer aandacht moet uitgaan naar voedselzekerheid;

    103.

    betreurt dat voedselzekerheid, landbouw en plattelandsontwikkeling in het tiende EOF voor minder partnerlanden als concentratiesector zijn aangewezen dan in het negende EOF en dat een aantal landen waar voedselonzekerheid heerst weinig of geen ontwikkelingshulp van de Unie op dat terrein hebben ontvangen; is het met de Rekenkamer eens dat dit een discrepantie vormt ten aanzien van de eerste millenniumontwikkelingsdoelstelling, namelijk de uitroeiing van extreme armoede en honger, en dat het EOF hiermee niet de verwachte extra prioriteit aan voedselzekerheid verleent; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan bij het opstellen van de landenstrategiedocumenten van het EOF meer aandacht aan dit onderwerp te besteden en meer middelen voor dit doel vrij te maken;

    104.

    steunt de aanbeveling van de Rekenkamer die inhoudt dat de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) bij de programmering van de ontwikkelingshulp van de Unie een gestructureerde evaluatie zouden moeten verrichten van de voedselzekerheidssituatie in elk land, waarbij zij systematisch de potentiële ruimte voor relevante steun van de Unie op dit terrein zouden moeten beoordelen; roept het directoraat-generaal voor Ontwikkeling en Samenwerking EuropeAid van de Commissie op te waarborgen dat gegevens en analyses van de plaatselijke kantoren van het directoraat-generaal voor Humanitaire Hulp en Civiele Bescherming en van andere bronnen hierin worden meegenomen en ertoe bij te dragen dat er doeltreffende systemen voor vroegtijdige waarschuwing op het gebied van voedselzekerheid worden ingesteld; dringt er voorts bij de EDEO op aan ervoor te zorgen dat er overheidscapaciteit wordt opgebouwd om deze systemen op duurzame wijze te gebruiken, en dat preventiestrategieën ten uitvoer worden gelegd die de weerbaarheid van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen bevorderen;

    105.

    stelt vast dat de voedselprijzen na de voedselcrisis van 2008, die verschillende Afrikaanse landen bezuiden de Sahara bijzonder hard heeft getroffen, geleidelijk zijn teruggekeerd naar het oude niveau en dat prijsvolatiliteit en speculatie waarschijnlijk zullen voortduren; roept de Commissie op responsstrategieën uit te werken voor uiteenlopende situaties en met relevante voorstellen te komen; roept de Commissie op nota te nemen van het feit dat de gestaag stijgende voedselprijzen niet zozeer een tijdelijk verschijnsel zijn, maar deel uitmaken van een duidelijke langdurige opwaartse trend en dat er dus een holistische langetermijnstrategie nodig is die direct gekoppeld is aan bredere ontwikkelingsdoelstellingen; dringt — gezien de onvoorspelbaarheid van nieuwe voedselcrises en de toegenomen volatiliteit van voedselprijzen — aan op opneming in het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 van een nieuwe voedselfaciliteit of een vergelijkbaar mechanisme dat de Unie in staat stelt snel en met gebruikmaking van dezelfde middelen te reageren op nieuwe voedselcrises; is van oordeel dat financiële speculatie de volatiliteit van de voedselprijzen verder aanwakkert en dat er daarom doeltreffende maatregelen nodig zijn tegen dergelijke speculatie, onder meer via regulering van en controle op de derivatenmarkten;

    106.

    betreurt dat een kwart van de bevolking in Afrika bezuiden de Sahara ondanks een sterke economische groei nog altijd ondervoed is; wijst erop dat de regio de technologie, kennis en natuurlijke rijkdommen heeft om daarin verandering te brengen; benadrukt dat vrede, democratie en politieke stabiliteit van essentieel belang zijn, aangezien toegang tot land en markten, eigendomsrechten en onderwijs zal zorgen voor meer invloed en verantwoordingsplicht van regeringen en overheidsinstanties;

    107.

    neemt kennis van de door de Rekenkamer geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot de coördinatie van het gebruik van de middelen die zijn toegewezen uit hoofde van het EOF en de begrotingslijn voedselzekerheid voor de periode 1996-2006; verzoekt de Commissie de doelstellingen van beide instrumenten zodanig op elkaar af te stemmen dat zij elkaar aanvullen en de desbetreffende middelen zo doeltreffend mogelijk worden benut;

    108.

    is van oordeel dat de Commissie met name bij de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid van de Unie systematisch rekening moet houden met voedselzekerheid, en met name met chronische voedselonzekerheid;

    109.

    benadrukt dat het met het oog op de doeltreffendheid van hulp belangrijk is de koppeling van noodhulp, herstel en ontwikkeling te versterken; wijst er nogmaals op dat het belangrijk is een passend deel van de overzeese ontwikkelingshulp van de Unie aan de landbouwsector toe te wijzen; betreurt dat de voor de landbouw bestemde ontwikkelingshulp sinds de jaren tachtig ingrijpend is gedaald en verzoekt de Commissie bij haar ontwikkelingshulp prioriteit te geven aan de landbouw, en onder meer landbouwers te helpen toegang tot de markten te krijgen; wijst erop dat ontwikkelingshulp deel uitmaakt van een breder stelsel waarin handel, overschrijvingen en andere inkomstenbronnen tegenwoordig voor de meeste ontwikkelingslanden belangrijker zijn dan de totale officiële ontwikkelingshulp, en dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid een obstakel vormt voor een vrije en eerlijke handel met opkomende markten;

    110.

    benadrukt dat de hele voedselketen, van boer tot bord, moet worden aangepakt om de veerkracht van de landbouwsector te versterken; is van mening dat regeringen in Afrika bezuiden de Sahara zich op de lange termijn politiek moeten inzetten voor vermindering van de kwetsbaarheid van de landbouwsector; wijst erop dat tijdelijke subsidies in de vorm van zaaizaad dat bestand is tegen extreme weersomstandigheden als belangrijk vangnet kunnen dienen voor kleinschalige boeren en hun gezinnen, die anders zeer ernstig getroffen zouden worden; benadrukt het belang van vroegtijdige waarschuwing en preventieve werkzaamheden in verband met sanitaire voorzieningen, zaden en diervoeders; betreurt dat geweld en onzekerheid obstakels zijn voor voedselzekerheid in de toekomst;

    111.

    benadrukt dat op Europees en mondiaal niveau het accent weer moet worden gelegd op voedselbeleid dat meer omvat dan voedselhulp alleen, op samenwerking tussen donoren onderling en tussen donoren en begunstigden en op sterkere lokale partnerschappen, en benadrukt dat de partnerlanden een cruciale rol spelen bij het leggen van de grondslagen voor wezenlijke vooruitgang in deze sector, zoals binnenlandse vrede en investeringen in plattelandsinfrastructuur; benadrukt voorts dat voor sociale en economische ontwikkeling op de lange termijn andere duurzame inkomstenbronnen nodig zijn dan hulp; is van oordeel dat vrije en eerlijke handelsbetrekkingen tussen Europa en de ontwikkelingslanden, in overeenstemming met de beginselen van de Wereldhandelsorganisatie, cruciaal zijn voor het verbeteren van de voedselzekerheid en het versnellen van de menselijke ontwikkeling in Afrika bezuiden de Sahara;

    112.

    is het met de Rekenkamer eens dat met het oog op de doelstellingen van de Voedselfaciliteit (2008-2010) en de periode zonder financiering tussen het einde van de programmeringsperiode van de Voedselfaciliteit en het begin van de volgende EOF-programmeringsperiode (vanaf 2014) een langere tenuitvoerleggingsperiode passender zou zijn geweest; benadrukt dat het met het oog op de aanhoudend schommelende en hoge grondstofprijzen belangrijk is om de continuïteit van hulp te garanderen; onderstreept dat in nauwe samenwerking met het Wereldvoedselprogramma, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties en het Internationaal Fonds voor agrarische ontwikkeling gestreefd moet worden naar complementariteit met en synergie tussen de programma’s van de Unie voor voedselzekerheid en de programma’s van deze en andere internationale donoren;

    113.

    is ernstig verontrust over de constatering van de Rekenkamer dat er te weinig aandacht is besteed aan de toegang tot voedsel en vindt dit zorgwekkend omdat ondervoeding, met name tijdens zwangerschap en in de eerste twee levensjaren, zeer schadelijke gevolgen heeft en tot onherstelbare schade kan leiden; wijst erop dat ondervoeding de menselijke ontwikkeling belemmert, individuen onherstelbare schade toebrengt en leidt tot grote economische en sociale verliezen voor landen; is ingenomen met het besluit dat de Commissie in haar mededeling „Een EU-beleidskader voor steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen” (COM(2010) 127) heeft verwoord om de voedseldimensie in de programma’s van de Unie op te nemen; dringt er nogmaals bij de Commissie op aan om aan dit onderwerp een specifieke mededeling te wijden en in haar ontwikkelingsbeleid gedegen multisectorale voedingsstrategieën op te nemen; benadrukt dat versterking van de positie van vrouwen een van de belangrijkste, kosteneffectiefste en succesvolste manieren is om huishoudens te helpen gezondheidszorg en voeding van kinderen prioriteit te geven;

    114.

    neemt kennis van de constatering van de Rekenkamer dat de steunmaatregelen van de Unie over het algemeen goed waren opgezet en dat de daarmee beoogde resultaten meestal zijn behaald, maar betreurt dat de gestelde doelen dikwijls van wisselende kwaliteit waren, vaak niet meetbaar waren vanwege het ontbreken van prestatie-indicatoren, en dat de duurzaamheid van de resultaten bij de helft van de gecontroleerde steunmaatregelen twijfelachtig was; verzoekt de Commissie met betrekking tot de steunmaatregelen realistischere en meetbare doelstellingen vast te stellen en deze in de programma’s voor algemene begrotingssteun beter te definiëren, en daarbij in het bijzonder aandacht te schenken aan het bevorderen van ondernemerschap bij de groeiende groep jongeren en aan het uitbannen van discriminatie van vrouwen in de landbouwsector;

    115.

    blijft ervan overtuigd dat het voedingsaspect van ontwikkelingssteun voor voedselzekerheid meer aandacht moet krijgen en verzoekt de Commissie in het voorjaar van 2013 schriftelijk verslag uit te brengen over de voortgang op dit gebied;

    116.

    stelt vast dat het algemene effect van maatregelen van de Unie op het gebied van voedselzekerheid mede bepaald wordt door het beleid van de Unie op het terrein van landbouw, visserij, energie en handel; onderstreept de noodzaak van coherentie op het gebied van ontwikkelingsbeleid, overeenkomstig artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en benadrukt dat dit beleid het „berokken geen schade”-beginsel moet omvatten en naleven;

    117.

    is het met de Rekenkamer eens dat de Commissie moet streven naar betere ondersteuning van de financiële duurzaamheid van de programma’s inzake landbouw en sociale overdracht;

    Deel VI   Speciaal verslag nr. 2/2012 van de Rekenkamer: „Door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling gecofinancierde financiële instrumenten voor kleine en middelgrote bedrijven”

    118.

    is ingenomen met speciaal verslag nr. 2/2012 dat gericht is op de door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) gecofinancierde financiële instrumenten tijdens de programmeringsperioden 2000-2006 en 2007-2013; erkent dat speciaal verslag nr. 2/2012 informatie verstrekt over de efficiëntie en doeltreffendheid van de door het EFRO gecofinancierde financiële instrumenten en gebaseerd is op een steekproefcontrole van projecten in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Slowakije, Hongarije en Portugal;

    119.

    is van mening dat een dergelijk controleverslag ook bijzonder nuttig zou zijn aan het einde van de programmeringsperiode 2007-2013, aangezien dat nadere conclusies mogelijk zou maken over de prestaties van door het EFRO gecofinancierde financiële instrumenten kleine en middelgrote bedrijven (kmo’s); is tevens van oordeel dat de opstelling van een dergelijk controleverslag aan het eind van deze periode de gelegenheid biedt om herhaling van fouten te voorkomen, met als indirect voordeel dat toekomstige door het EFRO gecofinancierde financiële instrumenten doeltreffender en doelmatiger zullen zijn;

    120.

    benadrukt dat kmo’s de ruggengraat van de economie van de Unie vormen en werkgelegenheid, innovatie en welvaart genereren; wijst er evenwel op dat kmo’s kunnen kampen met financieringstekorten omdat ze geen toegang kunnen krijgen tot het soort en de hoeveelheid financiering die ze op een bepaald moment nodig hebben;

    121.

    erkent dat middelgrote, kleine en vooral micro-ondernemingen in deze tijden van begrotingsbezuinigingen en verminderde kredietverleningscapaciteit van de privésector het zwaarst zijn getroffen, en dat zij slechts voor werkgelegenheid, innovatie en groei kunnen blijven zorgen indien de steun die zij van de Unie ontvangen, wordt vergroot; merkt op dat de aandacht met name moet worden toegespitst op kmo’s die duurzame ontwikkeling op lokaal niveau genereren, en dat het cohesiebeleid het grootste investeringsinstrument is voor convergentie en duurzame ontwikkeling in de gehele Unie, alsook een van de twee belangrijkste kanalen ter ondersteuning van kmo’s in de Unie; benadrukt in dit verband dat het gebruik van financiële instrumenten van het cohesiebeleid met betrekking tot kmo’s in de toekomst dient te worden versterkt, aangezien dit kan zorgen voor revolverende fondsen, meer publiek-private samenwerking en een multiplicatoreffect op de begroting van de Unie;

    122.

    herinnert eraan dat de Unie ter ondersteuning van het ondernemerschap haar ondernemingenbeleid en haar cohesiebeleid hoofdzakelijk via subsidies ten uitvoer legt, maar dat dit geleidelijk steeds meer via financiële instrumenten in het kader van het EFRO gebeurt; merkt op dat financiële instrumenten functioneren op basis van terugbetaling en een revolverend karakter hebben, wat ervoor zorgt dat opeenvolgende groepen van kmo’s ervan kunnen profiteren;

    123.

    erkent dat voor de tenuitvoerlegging van programma’s voor de toegang tot financiering actieve betrokkenheid nodig is van financiële intermediairs, die publieke middelen omzetten in financiële instrumenten voor kmo’s; wijst erop dat door de particuliere sector aangedragen aanvullende middelen kunnen worden toegevoegd aan de overheidsmiddelen waardoor het totale beschikbare bedrag voor investeringen in kmo’s wordt verhoogd; merkt op dat dit doorgaans het hefboomeffect of het multiplicatoreffect wordt genoemd;

    124.

    benadrukt dat de beperkte toegang tot financiering tot een vermindering van het aantal bedrijfsoprichtingen heeft geleid en dat de rol die de door het EFRO gecofinancierde financieringsinstrumenten spelen bij het bevorderen van ondernemerschap steeds belangrijker wordt;

    125.

    herinnert eraan dat de controle van de Rekenkamer was gericht op de door het EFRO gecofinancierde financieringsinstrumenten in de programmeringsperioden 2000-2006 en 2007-2013, en dat de controlebevindingen zijn gebaseerd op een rechtstreekse beoordeling van een steekproef van projecten en op een onderzoek van de beheer-, toezicht- en informatiesystemen van de Commissie en de lidstaten;

    126.

    merkt op dat de Rekenkamer haar controle heeft gericht op drie belangrijke soorten financiële instrumenten: kapitaalinstrumenten, lening- en garantie-instrumenten; merkt op dat ze alle drie in aanmerking komen voor cofinanciering uit het EFRO, maar dat ze moeten voldoen aan EU- en nationale subsidiabiliteitsregels; herhaalt dat de belangrijkste doelstelling van de controle was om te beoordelen of de EFRO-uitgaven aan maatregelen voor financiële instrumentering ten behoeve van kmo’s, doeltreffend en efficiënt zijn geweest;

    127.

    is verheugd over de bevindingen en de aanbevelingen van de Rekenkamer betreffende de evaluatie van financieringstekorten; merkt op dat in het wetgevingsvoorstel (19) voor de volgende programmeringsperiode een dergelijke evaluatieverplicht wordt gemaakt in de vorm van een evaluatie vooraf; dringt er bij de Commissie op aan om in de basishandeling van de desbetreffende verordening relevante vereisten, met inbegrip van gekwantificeerde referentiedoelen, op te nemen inzake de rol en de uitvoering van de evaluatie vooraf; is van mening dat in het wetgevingsvoorstel voor de volgende programmeringsperiode ook moet worden ingegaan op de kwestie van revolverende fondsen;

    128.

    merkt op dat de verordeningen betreffende de structuurfondsen het toestaan de particuliere sector een voorkeursbehandeling te geven boven de publieke sector; verzoekt de Commissie een passende motivering te geven voor deze voorkeursbehandeling aangezien ze de mogelijkheid kan beperken om opnieuw over overtollige middelen te beschikken en deze aan andere kmo’s toe te kennen;

    129.

    is bezorgd over het feit dat de Rekenkamer heeft geconstateerd dat de doeltreffendheid en efficiëntie van de maatregelen werd gehinderd door de volgende belangrijke tekortkomingen:

    de evaluaties van de financieringstekorten van kmo’s vertoonden, indien beschikbaar, ernstige gebreken en deze evaluaties werden niet stelselmatig openbaar gemaakt;

    de verordeningen betreffende de structuurfondsen, die oorspronkelijk zijn ontwikkeld voor subsidies, vertonen belangrijke zwakheden, aangezien ze niet zijn toegesneden op de specifieke kenmerken van financiële instrumenten;

    voordat de middelen de kmo’s bereiken, treden er aanzienlijke vertragingen op en in vergelijking met andere programma’s van de Unie voor kmo’s, was het vermogen van het EFRO om als hefboom te functioneren voor particuliere investeringen pover;

    130.

    herinnert er voorts aan dat de Commissie regionale ontwikkeling van het Europees Parlement in haar advies inzake innovatieve financiële instrumenten in het kader van het volgende meerjarig financieel kader (20) heeft aangedrongen op de snelle totstandbrenging van een duidelijk, eenvoudig en transparant rechtskader voor financiële instrumenten op basis van eenduidige juridische definities van deze instrumenten;

    131.

    stelt met bezorgdheid vast dat de vorige jaarlijkse uitvoeringsverslagen, comités van toezicht en indicatoren van operationele programma’s ontoereikend of ongepast werden bevonden voor de doelstellingen van financiële instrumenten; is ingenomen met de ontwikkelingen op het gebied van verslaglegging en toezicht via Jeremie;

    132.

    betreurt dat de Rekenkamer op het niveau van de holdingfondsen geen significant hefboomeffect uit de particuliere sector heeft aangetroffen, noch voor de programmeringsperiode 2000-2006 noch voor de periode 2007-2013; is verrast dat er doorgaans, met uitzondering van een aantal kapitaalfondsen met bindende hefboomeisen voor particuliere mede-investeerders, geen expliciete hefboomeisen zijn vastgesteld in de financieringsovereenkomsten tussen de beheersautoriteiten en de financiële intermediairs;

    133.

    ondersteunt het verzoek van de Rekenkamer om het concept van het hefboomeffect van financiële instrumenten beter te definiëren; onderstreept evenwel dat, in het licht van de roep om een sterker hefboomeffect, niet mag worden vergeten dat de financiële instrumenten van het cohesiebeleid veelal projecten financieren in regio’s met een ontwikkelingsachterstand of met economische moeilijkheden, waarbij het de bedoeling is falende markt- en suboptimale investeringssituaties recht te trekken, en dat de financiële instrumenten van het cohesiebeleid dus niet uitsluitend kortetermijnwinst beogen, maar ook sociaaleconomische voordelen, vooral op regionaal en lokaal niveau; stelt dat meerlagig bestuur en gedeeld beheer bij het ontwerp en de uitvoering van de programma’s essentiële concepten zijn binnen het cohesiebeleid, die regionale en nationale autoriteiten in staat stellen deel te nemen aan de planning en de toepassing van de programma’s; benadrukt daarom dat in het wetgevingskader ook een zekere flexibiliteit moet worden behouden op het gebied van de definitie van en vereisten voor hefboomeffecten;

    134.

    erkent het potentieel van innovatieve financiële instrumenten om kapitaal op te bouwen en investeringen te bevorderen, dit in tegenstelling tot subsidies die de begunstigden systematisch als te omslachtig en te bureaucratisch ervaren; benadrukt dat financiële instrumenten een belangrijke rol kunnen spelen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, door financiering van andere investeerders aan te trekken op gebieden die voor de Unie van groot belang zijn;

    135.

    merkt voorts op dat de Rekenkamer met betrekking tot kapitaal- en leninginstrumenten constateerde dat het bereikte hefboomeffect niet significant was en lager dan in de ter vergelijking gebruikte benchmarks; stelt met tevredenheid vast dat het hefboomeffect voor garantie-instrumenten daarentegen hoger was;

    136.

    verzoekt de Commissie met klem onverwijld maatregelen te nemen ten aanzien van de bevindingen van de Rekenkamer; acht het met name van belang dat het vermogen van het EFRO om als hefboom te fungeren voor particuliere investeringen die aansluiten bij overheidssteun, in de toekomst wordt vergroot;

    137.

    is bezorgd over de wijdverspreide vertraging die in de lidstaten optreedt bij het verlenen van toegang tot financiering aan kmo’s; verzoekt de Commissie en de beheersautoriteiten ervoor te zorgen dat het verlenen van toegang tot financiering aan kmo’s geen vertraging oploopt, wat meestal een administratieve, juridische, organisatorische of strategische oorzaak heeft; betreurt dat dit voor de beheersautoriteiten betekent dat het alternatief, namelijk de inzet van subsidies voor kmo’s, aantrekkelijker wordt;

    138.

    dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk een alomvattend en verhelderend voorstel in te dienen over de problemen die worden veroorzaakt door de huidige waaier aan definities van kmo’s, die in de Unie variëren naar gelang de verschillende bedoelingen of doelstellingen, en mogelijke manieren voor te stellen om deze situatie te verhelpen;

    139.

    betreurt dat er in een aantal gevallen geen informatie over de door de kmo’s gedragen beheerskosten beschikbaar was of dat deze onbetrouwbaar was; verzoekt de bevoegde autoriteiten de huidige situatie te verbeteren en in de toekomst alle relevante informatie te verstrekken; erkent dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de kosten van de financiële instrumenten (beheerskosten van het Jeremie-holdingfonds en beheerskosten van financiële intermediairs) en de kosten voor kmo’s;

    140.

    betreurt het feit dat de door de respectieve beheersautoriteiten benoemde financiële intermediairs in een aantal gevallen herfinancierings- en verwerkingskosten in rekening brachten bij individuele kmo’s; benadrukt dat herfinancierings- en verwerkingskosten posten moeten zijn die behoren tot de gebruikelijke operationele uitgaven voor financiële intermediairs;

    141.

    benadrukt dat het belangrijk is de administratieve procedures voor toegang tot financiering te vereenvoudigen en de voorwaarden inzake cofinanciering te versoepelen;

    142.

    is bezorgd over het feit dat de richtsnoeren van de Commissie geen voorwaarden bevatten waarmee zou kunnen worden voorkomen dat bij kmo’s kosten in rekening worden gebracht die niet zijn gebaseerd op het werkelijk gelopen kmo-risico of op de door de financiële intermediair geleverde dienst;

    143.

    beveelt aan dat de Commissie, gezien de gecombineerde complexiteit van financiële instrumenten, gedeeld beheer en de regels voor staatssteun en structuurfondsen, de communicatie en de toezichtsystemen tussen de Commissie, de beheersautoriteiten en de begunstigden (de financiële intermediairs) verbetert en, gezien de nieuwe bepalingen van het regelgevingskader voor de periode 2007-2013, tevens voorziet in betere richtsnoeren en advies;

    144.

    sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer dat de Commissie specifiek voor financiële instrumenten een betrouwbaar en in technisch opzicht degelijk toezicht- en beoordelingssysteem moet instellen; verzoekt de Commissie ook gevolg te geven aan de aanbeveling van de Rekenkamer om overeenstemming te bereiken met de lidstaten over een klein aantal meetbare, relevante, specifieke en uniforme resultaatindicatoren voor financiële instrumenten, hetgeen de toezicht- en controleprocedures zou verbeteren;

    145.

    merkt op dat de territoriale versnippering en de ontoereikende kritische massa effect hebben op de aantrekkelijkheid van financiële instrumenten en bepaalde financiële voorwaarden en mogelijks vrij hoge beheerskosten met zich brengen; wijst erop dat deze kenmerken van het EFRO het goed financieel beheer van de financiële instrumenten hebben belemmerd gedurende de verschillende programmeringsperioden die aan de basis liggen van de EFRO-steun aan kmo’s;

    146.

    betreurt dat tijdens het proces voor de toewijzing van middelen uit het operationele programma overheidsinstanties die geen ervaring hebben met kmo-financiering doorgaans op zodanige wijze overheidssubsidies hebben toegewezen aan fondsen, dat de omvang ervan vaak niet het niveau van een kritische massa bereikte; benadrukt dat verschillende operationele programma’s met meervoudige economische, milieugerelateerde, sociale en territoriale doelstellingen aan de basis liggen van deze situatie;

    147.

    is van mening dat, wanneer maatregelen voor financiële instrumentering worden voorgesteld, de beheersautoriteiten moeten waarborgen dat hun voorstel naar behoren wordt onderbouwd met een kwalitatief zeer goede evaluatie van het tekort van kmo’s, op basis van een genormaliseerde en gezamenlijk overeengekomen methode; sluit zich erbij aan dat, vóór het goedkeuren van operationele programma’s die maatregelen voor financiële instrumentering omvatten, de Commissie moet nagaan of deze consistent zijn met de evaluatie van het tekort van kmo’s en de kwaliteit van deze evaluatie moet waarborgen;

    148.

    is bezorgd over het gebrek aan informatie in de lidstaten over toegang tot financieringsbronnen voor kmo’s; steunt de aanbeveling van de Rekenkamer dat, teneinde de omvang van het aanbod van kmo-financiering te optimaliseren, het nodig is de aandacht van de belanghebbenden zoveel mogelijk op de specifieke financieringsbehoeften van kmo’s te vestigen;

    149.

    is van mening dat het multiplicatoreffect moet aantonen in welke mate particuliere financiering werd aangetrokken door de oorspronkelijke financiële bijdrage van zowel de Unie als de lidstaten; is van mening dat medefinanciering van financiële instrumenten door lidstaten samen met de bijdrage van de Unie als een onderdeel van overheidsfinanciering moet worden beschouwd;

    150.

    is van oordeel dat kwesties die onder gedelegeerde handelingen moeten vallen, die niet-essentiële onderdelen van de Uniewetgeving moeten bestrijken, in de praktijk geen betrekking mogen hebben op essentiële onderdelen van de toekomstige cohesieregeling (21);

    151.

    beveelt ten zeerste aan dat de Raad en de Commissie bij de opstelling van verordeningen betreffende de structuurfondsen voorzien in een adequater regelgevingskader, zodat de opzet en uitvoering van maatregelen voor financiële instrumentering niet nadelig worden beïnvloed door de tekortkomingen van het regelgevingskader van de structuurfondsen, geografische beperkingen en versnipperingseffecten; dringt erop aan dat de lessen die zijn getrokken uit de huidige programmeringsperiode in aanmerking worden genomen bij de opstelling van de voorstellen voor de verordening betreffende de structuurfondsen; is met name van oordeel dat de voorstellen eerder gericht moeten zijn op prestaties en resultaten dan op loutere naleving;

    152.

    onderschrijft dat de Commissie specifiek voor financiële instrumenten een betrouwbaar en in technisch opzicht degelijk toezicht- en beoordelingssysteem moet instellen, wat onder meer inhoudt dat financiële instrumenten in de toezicht-, verslagleggings- en controleprocessen van de Commissie anders moeten worden behandeld dan zuivere subsidies en dat het daadwerkelijk aan kmo’s betaalde bedrag transparant moet zijn; moedigt de Commissie en de lidstaten met name aan overeenstemming te bereiken over een klein aantal meetbare, relevante, specifieke en uniforme resultaatindicatoren voor financiële instrumenten;

    153.

    deelt de mening dat de Commissie de mogelijkheid moet verkennen om lidstaten gebruiksklare structuren voor financiële instrumentering en instrumenten voor kmo’s (bijvoorbeeld subsidies met royalty’s, specifieke investeringsinstrumenten) te verschaffen, doch enkel wanneer dit de uitvoering kan versnellen en de beheerskosten kan terugdringen, en op een zodanige wijze dat deze voorwaarde de kansen van kmo’s om gebruik te maken van deze financieringsregelingen niet buitensporig beperkt; benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat financiële instrumentering flexibel blijft zodat ze zowel op regionale ongelijkheden als op marktwijzigingen kan inspelen;

    154.

    merkt op dat de lidstaten zich met steun van de Commissie moeten richten op het opnemen van alle uit het EFRO gecofinancierde financiële instrumenten voor kmo’s in één enkel operationeel programma per lidstaat of in één prioritair zwaartepunt in het nationale operationele programma in een lidstaat, teneinde het planningsproces te rationaliseren en een van de belangrijkste aangetroffen vertragingsfactoren weg te nemen;

    155.

    is van mening dat de Commissie in de verordeningen betreffende de structuurfondsen een gemeenschappelijke definitie moet voorstellen van de begrippen „multiplicatoreffect” en „recycling”, naargelang het type holdingfonds of fonds, en voorschriften moet vaststellen voor contractueel bindende minimale hefboomeffecten, minimale revolveertermijnen en gegevens ter berekening van hefboomindicatoren; is van mening dat het begrip meerwaarde als een relevante component ter berekening van hefboomeffecten moet worden beschouwd, teneinde relevante beleidsdoelstellingen vast te stellen en rekening te houden met de marktomstandigheden; is van oordeel dat het hiertoe raadzaam is het begrip Europese toegevoegde waarde op te nemen in het rechtskader voor de periode 2014-2020;

    156.

    verzoekt de Raad en de Commissie alternatieve manieren te overwegen voor de verlening van steun aan kmo’s door middel van financieringsinstrumenten indien het kader van het cohesiebeleid ongeschikt wordt geacht; merkt op dat deze instrumenten moeten worden ondersteund, ofwel door programma’s die centraal worden beheerd door de Commissie of door specifieke investeringsinstrumenten in samenwerking met de Commissie en de lidstaten, ofwel rechtstreeks door de lidstaten;

    157.

    herinnert eraan dat de Commissie regionale ontwikkeling zich in haar bovengenoemd advies inzake innovatieve financiële instrumenten in het kader van het volgende meerjarig financieel kader positief heeft uitgelaten over het feit dat het gebruik van financiële instrumenten van het cohesiebeleid in de volgende programmeringsperiode wordt uitgebreid tot alle thematische doelstellingen en alle fondsen van het gemeenschappelijk strategisch kader;

    Deel VII   Speciaal verslag nr. 3/2012 van de Rekenkamer: „Structuurfondsen: heeft de Commissie de geconstateerde gebreken in de beheers- en controlesystemen van de lidstaten met succes aangepakt?”

    158.

    verwelkomt speciaal verslag nr. 3/2012 van de Europese Rekenkamer; schaart zich achter alle aanbevelingen van de Rekenkamer en roept de Commissie op deze doeltreffend en zo spoedig mogelijk uit te voeren;

    159.

    is verheugd dat de Commissie systematisch corrigerende maatregelen heeft getroffen en dat de gevraagde maatregelen in 90 % van de gevallen een passende antwoord vormden op de geconstateerde gebreken (punt 27);

    160.

    wijst erop dat circa 75 % van de verzoeken op basis van jaarverslagen zoals bedoeld in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 438/2001 (22) niet leidden tot financiële correcties; verzoekt de Commissie derhalve informatie te verstrekken over de redenen van het uitblijven van financiële correcties in dit kader;

    161.

    is bezorgd over de onderling verschillende verzoeken van de Commissie gedurende de programmeringsperiode 2000-2006 ten aanzien van de uitvoering van de eerstelijnscontroles, aangezien dit mogelijk kan leiden tot het niet ontdekken van onregelmatige uitgaven; verzoekt de Commissie om een coherente aanpak te hanteren voor verzoeken ten aanzien van eerstelijnscontroles en om informatie te verstrekken voor de programmeringsperioden na 2000-2006; wijst erop dat de rechtsgrond voor de periode 2007-2013 vereist dat beheersautoriteiten alle verzoeken tot terugbetaling van begunstigden administratief verifiëren, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie (23);

    162.

    verzoekt de Commissie om de lidstaten ter instructie nog beter uitgewerkte checklists en handboeken met goede praktijkvoorbeelden te verstrekken (met specifieke aandacht voor subsidiabiliteitsregels) en het toezicht op de tenuitvoerlegging van deze elementen te versterken;

    163.

    is van mening dat de eerstelijnscontroles van cruciaal belang zijn om vanaf het allereerste begin van de tenuitvoerlegging voor een laag foutenpercentage te kunnen zorgen; is dan ook van mening dat ofwel de beheersautoriteit geaccrediteerd dient te worden door de Commissie ofwel de Commissie de beheersautoriteit dient bij te staan bij de uitvoering van voornoemde eerstelijnscontroles en hier toezicht op dient te houden;

    164.

    is echter met name bezorgd over de volgende opmerkingen:

    de tenuitvoerlegging van corrigerende maatregelen nam gemiddeld 30 maanden in beslag (punt 32) en vertragingen waren hoofdzakelijk te wijten aan de betrokken lidstaten, hoewel de verantwoordelijkheid in 39 % van de gevallen deels en in 5 % van de gevallen geheel bij de Commissie lag (punt 35);

    in slechts 67 % van de gevallen kon de Commissie een hoge mate van zekerheid verkrijgen dat de financiële correcties juist waren (punt 55);

    in slechts 28 % van de gevallen kon de Commissie een hoge mate van zekerheid verkrijgen dat de beheers- en controlesystemen van de lidstaten waren verbeterd na de uitvoering van corrigerende maatregelen (punt 64), wat betekent dat nog aanzienlijke inspanningen nodig zijn om dit proces af te ronden;

    165.

    is daarnaast bezorgd over de bevinding van de Rekenkamer dat bij de follow-upcontroles van de Commissie, verricht om de betrouwbaarheid van de verklaringen van de lidstaten na te gaan, in 78 % van de gevallen aanvullende corrigerende maatregelen door de lidstaten nodig waren (punt 45); vreest in dit verband dat de Commissie zich soms heeft verlaten op mogelijk onbetrouwbare informatie doordat zij naliet de lidstaten om aanvullende informatie te verzoeken (zie bijvoorbeeld punt 57, tekstvakken 9 en 12), en dat de Commissie de betrouwbaarheid van de informatie in onvoldoende mate controleerde; is van mening dat het gebrek aan betrouwbaarheid van de verklaringen van de lidstaten betekent dat voor controles door de Commissie meer middelen vereist zijn; erkent tevens de noodzaak van het vinden van een juist evenwicht tussen de kosten en baten van dergelijke follow-upcontroles (punt 46);

    166.

    is van mening dat de doeltreffendheid aanzienlijk kan worden verhoogd door de rol van de Commissie te versterken bij controles vooraf, in plaats van bij controles achteraf;

    167.

    wijst de Commissie erop dat het foutenpercentage op het beleidsterrein Cohesie volgens het Jaarverslag 2010 van de Rekenkamer is gestegen, hetgeen een ommekeer betekent van de positieve ontwikkeling van de afgelopen jaren en bovendien niet strookt met de door het Parlement in verband met zijn kwijting voor 2008 bepleite versnelde verlaging van het percentage fouten (24);

    168.

    wijst nogmaals op het belang van de toezichthoudende rol die de Commissie vervult, waardoor zij de uiteindelijke verantwoordelijkheid kan dragen voor de uitvoering van de begroting, ook op terreinen van gedeeld beheer; herinnert aan het actieplan ter versterking van de toezichthoudende rol van de Commissie in het kader van het gedeeld beheer van structurele acties (COM(2008) 97) en aan het verbeterde rechtskader voor de programmeringsperiode 2007-2013, die waren gericht op een vermindering van de fouten bij structurele acties en daarmee op het beschermen van de EU-begroting; wijst er echter op dat het actieplan uit 2008 pas in werking trad aan het einde van de programmeringsperiode 2000-2006 en daardoor slechts de afsluiting van die periode kon bestrijken; roept de Commissie daarom op de maatregelen van het actieplan volledig uit te voeren voor de programmeringsperiode 2007-2013 en daarna; verwacht in dit verband dat de Commissie een aanzienlijke en gestage daling van de foutenpercentages zal bewerkstelligen, met name voor programma’s die naar verwachting de hoogste foutenpercentages zullen vertonen; stelt voor dat de Rekenkamer regelmatig de technische en ethische kwaliteit, met name op het gebied van onafhankelijkheid, van de nationale controleautoriteiten beoordeelt en zijn bevindingen en conclusies aan het Parlement en de Raad meedeelt;

    169.

    benadrukt dat de snelheid van het controleproces van cruciaal belang is voor de bescherming van de financiële belangen van de belastingbetalers van de Unie; roept de Commissie op om controle, analyse en mogelijke follow-upacties bij deze fondsen voortaan zo vroeg mogelijk uit te voeren;

    170.

    is van mening dat de verbetering van de toezichthoudende rol van de Commissie een doorlopend proces is; benadrukt in dit verband de opmerking van de Rekenkamer dat ook al waren de beheers- en controlesystemen op een gegeven moment toereikend, dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat zij dit altijd zullen blijven, omdat er veranderingen kunnen optreden op het gebied van de systemen, medewerkers en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van structurele acties; verzoekt de Commissie de aanbevelingen van de Rekenkamer onverkort te onderschrijven; is van mening dat het actieplan op bepaalde punten verbeterd moet worden indien niet wordt voldaan aan de verwachtingen wat betreft de verbetering van het financieel beheer van de Commissie;

    171.

    verzoekt de Commissie er nauwgezet op toe te zien dat de lidstaten de continuïteit van programma’s niet in gevaar brengen door wijzigingen aan te brengen aan de entiteiten, systemen en medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de structuurfondsen en waarvan de Commissie de doeltreffendheid heeft bevestigd;

    172.

    stelt met tevredenheid vast dat de Commissie na de goedkeuring van het actieplan in 2008 een groot aantal preventieve maatregelen heeft genomen, waaronder financiële correcties; verzoekt de Commissie daarom informatie te verstrekken over de gevolgen van deze correcties voor het algemene foutenpercentage voor de programmeringsperiode 2000-2006;

    173.

    wijst nogmaals op het idee van een „single audit”, door de Rekenkamer voorgesteld in zijn Advies nr. 2/2004; is van mening dat binnen een doeltreffend en efficiënt intern controlesysteem gemeenschappelijke beginselen en normen de grondslag moeten vormen voor de administratie op alle niveaus (25);

    174.

    is ervan overtuigd dat de Commissie moet blijven streven naar invoering van het single auditbeginsel; benadrukt dat waarborging van de kwaliteit van de werkzaamheden van de controleautoriteiten en van hun onafhankelijkheid zowel in de huidige als in de toekomstige perioden van het grootste belang is en dat het hiertoe van cruciaal belang is dat er duidelijke en transparante gemeenschappelijke normen komen voor deze controles; wijst erop dat, op voorwaarde dat de controleautoriteiten betrouwbare resultaten leveren, de Uniebegroting zelfs wanneer er sprake is van hoge foutenpercentages afdoende kan worden beschermd, aangezien de Commissie in dat geval financiële correcties kan toepassen om de foutenpercentages te compenseren; wijst echter nogmaals op het feit dat de belastingbetaler in dat geval twee keer moet betalen, en dat het om die reden altijd efficiënter is om te voorkomen dat fouten optreden dan ze later te corrigeren, zowel voor de Commissie als voor de betrokken lidstaten; benadrukt in dit verband specifiek de tweede alinea van aanbeveling 1 van de Rekenkamer en dringt er bij de Commissie op aan deze aanbeveling uit te voeren;

    175.

    roept de Commissie op de afsluiting van de programmeringsperiode 2000-2006 af te ronden, rekening houdend met de bevindingen van de Rekenkamer, en aan het Parlement te melden hoe zij de wettigheid en regelmatigheid tijdens dit proces zal waarborgen;

    176.

    roept de Commissie bovendien op de lessen uit het verslag van de Rekenkamer ter harte te nemen en de uitvoering van de structurele acties in de periode 2007-2013 nauwlettend in het oog te houden, en bij de discussies over de toekomstige structurele acties voor de periode 2014-2020 rekening te houden met de bevindingen van de Rekenkamer;

    177.

    acht het buitengewoon wenselijk dat de Commissie haar betrokkenheid bij de beoordeling van aanvragen vergroot door de beheers- en certificeringsinstanties van de lidstaten en de afwikkelingsorganen gedurende alle uitvoerings- en verificatiefasen nader bij te staan alsook nader toezicht uit te oefenen op hun werkzaamheden, opdat het hele proces nog doeltreffender verloopt en minder middelen kost;

    Deel VIII   Speciaal verslag nr. 4/2012 van de Rekenkamer: „Het aanwenden van structuurfondsen en cohesiefondsen om de vervoersinfrastructuur in zeehavens te cofinancieren: een doeltreffende investering?”

    Inleiding

    178.

    verwelkomt het verslag van de Rekenkamer en neemt kennis van de daarin vervatte negatieve beoordeling van de prestaties van zowel de Commissie als de lidstaten met betrekking tot de doeltreffendheid en de kosteneffectiviteit van de uitgaven voor gecofinancierde zeehavenprojecten;

    179.

    is ingenomen met het feit dat de Commissie het merendeel van de aanbevelingen van de Rekenkamer ondersteunt;

    180.

    is van mening dat met de meeste maatregelen die de Commissie heeft getroffen om in de toekomst tekortkomingen als die welke in het verslag worden genoemd te voorkomen het doel van een efficiëntere en kosteneffectievere financiering kan worden verwezenlijkt;

    181.

    acht het echter noodzakelijk dat de Commissie nadere actie onderneemt;

    Bevindingen

    182.

    maakt zich zorgen over het feit dat:

    vier van de 27 onderzochte projecten niet voltooid zijn op het moment dat het verslag werd afgesloten en dat twee daarvan zelfs in januari 2012 nog steeds niet waren afgerond;

    de administratieve procedures voor het verkrijgen van bouwvergunningen en toestemmingen vaak lang en moeizaam waren en in sommige gevallen vertragingen en aanvullende uitgaven tot gevolg hebben gehad;

    de doelstellingen van twee projecten niet strookten met het vervoersbeleid noch met de beschrijving in het operationele programma uit hoofde waarvan ze werden gesubsidieerd;

    183.

    merkt op dat:

    op het moment waarop het verslag werd afgesloten, vier projecten niet in gebruik waren hoewel ze waren afgerond (momenteel zijn ze echter wel in gebruik);

    geen van de bezochte regio’s een havenontwikkelingsplan voor de lange termijn had; dit evenwel geen voorwaarde voor financiering was;

    184.

    is het met de Commissie eens dat de resultaten en het effect van investeringen in vervoersinfrastructuur niet altijd onmiddellijk na de uitvoering van de bouwwerkzaamheden tastbaar zijn, maar soms nog enige tijd op zich laten wachten;

    185.

    komt tot de volgende besluiten:

    de Commissie ontvangt onvoldoende informatie over de voortgang van de projecten, daar de beschikbare informatie niet heeft geleid tot acties om de tekortkomingen van de projecten te verhelpen;

    de door de Commissie aangeboden richtsnoeren en opleidingsseminars hebben onvoldoende bijgedragen tot meer bewustwording over het belang van de beginselen van goed financieel beheer;

    de wettelijke bepalingen waarin de adviserende rol van de Commissie in de toezichtcomités wordt omschreven zijn wellicht te beperkend en haar „andere instrumenten” die bedoeld zijn om de effectieve uitgaven te beïnvloeden zijn wellicht niet doeltreffend, aangezien de Rekenkamer geen afdoend bewijs heeft gevonden dat de Commissie met de comités heeft kunnen zorgen voor effectieve financiering of het vaststellen van resultaat- en effectindicatoren;

    aangezien jachthavens slechts aan een minderheid van de bevolking toegang verlenen, kunnen zij niet worden beschouwd als een factor van verbetering van de toegankelijkheid van eilanden en bijgevolg ligt de aanleg ervan niet in lijn met het vervoersbeleid, met uitzondering van de gevallen waarbij kleine vaartuigen gewoonlijk gebruikt worden als regulier vervoermiddel tussen eilanden en de aanleg van een jachthaven de gehele bevolking betere verbindingen zou bieden;

    droogdokfaciliteiten voor speciale operaties stroken, zelfs als zij kunnen worden gebruikt voor onderhoud, niet met de doelstellingen van de TEN-T-richtsnoeren, aangezien zij niet beantwoorden aan de „Specificatie van de projecten van gemeenschappelijk belang die verband houden met het net van zeehavens”, als bepaald onder afdeling 5, punt 2, III, van bijlage II bij Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad (26) zoals gewijzigd bij Beschikking nr. 1346/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad (27);

    Aanbevelingen van de Rekenkamer

    186.

    stemt in met de aanbevelingen van de Rekenkamer dat de Commissie:

    ervoor moet zorgen dat het voorhanden zijn van een veelomvattende havenontwikkelingsstrategie voor de lange termijn voorwaarde wordt voor steun uit hoofde van het cohesiebeleid voor zeehaveninfrastructuur;

    tijdens de bouwwerkzaamheden bezoeken ter plaatse moet afleggen om de doeltreffendheid te toetsen;

    controles achteraf moet verrichten op basis van een risicobeoordeling met betrekking tot het gebruik en de prestaties van gecofinancierde infrastructuren;

    de beoordelingsprocedure voor grote projecten en cohesiefondsprojecten moet aanscherpen om de ontdekking van ernstige tekortkomingen en de vaststelling van de juiste maatregelen om deze te verhelpen, te verbeteren;

    moet zorgen voor de introductie van het beginsel dat financiering door de Unie resultaatgebonden is;

    de beheersautoriteiten moet aansporen tot het gebruiken van resultaat- en effectindicatoren;

    187.

    is ingenomen met het feit dat de Commissie:

    een ex ante voorwaardelijkheid heeft voorgesteld om er zeker van te zijn dat een strategisch plan voor de lange termijn bestaat alvorens een financieringsbesluit wordt genomen voor het cohesiebeleidskader 2014-2020;

    bezoeken aan projecten heeft ingevoerd en technische vergaderingen met de bevoegde autoriteiten heeft georganiseerd;

    is gestart met afsluitende controles voor projecten die door het EFRO en het Cohesiefonds gecofinancierd zijn tijdens de programmeringsperiode 2000-2006 en geselecteerd zijn op risicobasis;

    de besluitvorming tijdens de periode 2007-2012 heeft verbeterd door standaardisering van de procedure voor grote projecten, gestandaardiseerde aanvraagformulieren, verplichte raadpleging van de bevoegde diensten van de Commissie en de invoering van het Jaspers-initiatief (Joint Assistance to Support Projects in European Regions), waardoor de lidstaten in staat worden gesteld om betere aanvragen in te dienen;

    een prestatiegericht controlekader heeft uitgetekend, dat als basis moet dienen voor een eerste reeks gerichte controles die vanaf 2012 worden uitgevoerd, en in haar voorstel voor het cohesiebeleidskader 2014-2020 heeft aangedrongen op een prestatiegericht kader, met onder meer het recht van de Commissie om de betalingen op te schorten wanneer er sprake is van significante tekortkomingen bij het realiseren van gestelde mijlpalen of streefdoelen;

    Verdere aanbevelingen

    188.

    verzoekt de Commissie om:

    zich volledig te richten naar de aanbevelingen van de Rekenkamer om resultaat- en effectindicatoren te gebruiken, niet alleen op prioriteitsniveau maar, met het oog op het mogelijke effect van een afzonderlijk project, ook op projectniveau;

    een regeling in te voeren waarmee de resultaten en het effect van investeringen in vervoersinfrastructuur worden geëvalueerd na voltooiing van de bouw of aanleg, op een moment waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de resultaten en het effect duidelijk zijn geworden;

    een onderzoek te verrichten waarbij de gemiddelde tijd van voltooiing en de kwaliteit van de administratieve procedures in de lidstaten worden vergeleken in geval van vergelijkbare gecofinancierde projecten, teneinde de toepassing van optimale werkwijzen aan te bevelen;

    in overweging te nemen dat het niet realiseren van gestelde mijlpalen niet altijd te wijten is aan wanbeheer, en in haar voorstel voor een prestatiekader op te nemen dat financiering niet kan worden geweigerd wanneer vooraf niet had kunnen worden voorkomen en/of voorzien dat een investering niet het gewenste resultaat zou opleveren;

    de beschikbare hoeveelheid informatie over de voortgang van projecten uit te breiden en te verlangen dat aan het licht gekomen tekortkomingen eerst weg worden gewerkt alvorens verdere financiering wordt toegekend; merkt op dat gebrek aan informatie over de uitvoering van projecten onaanvaardbaar is;

    evaluaties door te voeren van de doeltreffendheid van de opleidingsseminars en de richtsnoeren die als doel hebben bij te dragen tot een betere kennis van de beginselen van goed financieel beheer;

    voorstellen te doen tot wijziging van de wettelijke bepalingen om te komen tot een effectievere adviserende rol van de Commissie in de controlecomités, en onderzoek te doen naar de doelmatigheid van de eerder genoemde „overige instrumenten” die als doel hebben de effectiviteit van de uitgaven te verbeteren;

    Deel IX   Speciaal verslag nr. 5/2012 van de Rekenkamer: „Het gemeenschappelijk RELEX-informatiesysteem (CRIS)”

    189.

    verwelkomt speciaal verslag nr. 5/2012 van de Rekenkamer omdat dit verslag het Parlement als controle- en kwijtingsautoriteit informatie levert over de uitvoering van de begroting;

    190.

    is ingenomen met het algemene oordeel van de Rekenkamer dat „het CRIS grotendeels op doeltreffende wijze voorziet in de informatiebehoeften van de Commissie op het gebied van extern optreden” (punt 75); is echter bezorgd over een aantal belangrijke tekortkomingen die het verslag aan het licht heeft gebracht;

    191.

    verzoekt de Commissie de rol en de doelstellingen van het CRIS te definiëren, daar er geen aanpassingen op dit vlak hebben plaatsgevonden sinds het systeem in 2002 operationeel is geworden, ondanks de talloze inhoudelijke veranderingen van het systeem;

    192.

    onderschrijft alle aanbevelingen van de Rekenkamer; verzoekt de Commissie deze zo spoedig mogelijk te implementeren om de aanhoudende tekortkomingen te verhelpen;

    193.

    benadrukt dat elke wijziging van het CRIS en elke verandering in de taken ervan de nieuwe uitdagingen van het extern beleid van de Unie als gevolg van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet weerspiegelen, en moet leiden tot meer kwaliteit en samenhang van de gegevens;

    194.

    onderstreept de noodzaak om de rapportagefuncties van het CRIS aan te passen aan de bevoegdheden van het Parlement op het gebied van het extern beleid en begrotingscontrole;

    195.

    acht aanbeveling nr. 1 van primair belang, namelijk dat de beoogde rol van het CRIS als informatiesysteem duidelijk moet worden omschreven, met name ten opzichte van het boekhoudsysteem op transactiebasis (ABAC) van de Commissie;

    196.

    is van mening dat een betere integratie van de gegevens van het CRIS en het ABAC onontbeerlijk is teneinde op coherente, transparante, actuele en betrouwbare wijze over de externe activiteiten van de Unie te rapporteren; wijst erop dat doublures van ABAC-functies in het CRIS moeten worden voorkomen;

    197.

    is ongerust over de volgende constateringen van de Rekenkamer met betrekking tot de efficiëntie en de doeltreffendheid van het CRIS:

    de rol van het CRIS ten opzichte van het ABAC was onvoldoende gedefinieerd, hetgeen tot overlapping van functies heeft geleid (punten 34 en 35) en doet twijfels rijzen over de toegevoegde waarde van de codering van financiële verrichtingen in het CRIS in het algemeen (punt 35);

    van het CRIS afkomstige informatie kan onbetrouwbaar zijn (punten 39, 40 en 41, 49 t/m 52 en 54, 55 en 56) en moet soms handmatig worden aangepast (antwoord van de Commissie op punt 52) als gevolg van tekortkomingen in de codering van de gegevens (punten 38 t/m 41) of het ontbreken van gegevensregistraties dan wel ongeldige gegevensregistraties (punten 49, 50, 51, 54 en 55);

    er zijn aanzienlijke vertragingen vastgesteld bij de gegevensregistratie in het CRIS (facturen en controleverslagen) (punt 57),

    de gebruiksvriendelijkheid van het CRIS blijft het dringendste probleem (punt 43 en figuur 3);

    198.

    is bezorgd over het risico dat deze gebreken de gegevens die aan het Parlement als kwijtingsautoriteit worden toegezonden, weinig betrouwbaar maken (bv. punt 39 betreffende de uitsplitsing van uitgaven per land); is ingenomen met de inspanningen die de Commissie zich tot nu toe heeft getroost (zie in het bijzonder het antwoord van de Commissie op de punten 35, 52 en 54); verzoekt de Commissie niettemin deze tekortkomingen zo spoedig mogelijk te verhelpen, mede om een gezond financieel beheer van het CRIS te garanderen; stelt voor dat er zeer nauwlettend op wordt toegezien dat overlapping van functies wordt vermeden, aangezien dit de doeltreffendheid negatief beïnvloedt en het risico van foute gegevens verhoogt;

    199.

    merkt voorts op dat de functionele aspecten van het CRIS moeten worden bijgewerkt om samengestelde informatie te kunnen verstrekken per begunstigd land, beleidsterrein en financieel instrument, hetgeen nu moeilijk of zelfs onmogelijk is; onderstreept de noodzaak om de efficiëntie en doeltreffendheid van het systeem voor de operatoren te verbeteren door de gegevenscodering te rationaliseren en te consolideren;

    200.

    neemt kennis van de uitleg van de Rekenkamer over het ontbreken van enige kostenanalyse van het CRIS op basis van een controle die erop is gericht te onderzoeken of het CRIS in staat is de Commissie te voorzien van de gevraagde informatie en niet om de administratieve uitgaven ervan te onderzoeken; betreurt echter het ontbreken van informatie over de kosteneffectiviteit van het CRIS;

    201.

    betreurt het gebrek aan een duidelijke langetermijnstrategie bij de definiëring van de doelstellingen en de functionering van het CRIS op het moment van de oprichting ervan, wat heeft geleid tot een vermenigvuldiging van de taken, zonder enige coherente visie;

    202.

    wijst erop dat het CRIS een standaardmechanisme nodig heeft waarmee de vertrouwelijkheid van gegevens en de toegangsrechten van gebruikers kunnen worden gedifferentieerd naar bepaalde categorieën gegevens; is van mening dat een dergelijk mechanisme noodzakelijk is om de vertrouwelijkheid en de integriteit van de gegevens te waarborgen;

    203.

    is bezorgd over de ontoereikende beveiliging van het systeem; merkt voorts op dat de verantwoordelijkheden voor de gegevensbeveiliging niet duidelijk zijn gedefinieerd, hetgeen een ernstig risico betekent voor de veiligheid van de gegevens; wijst erop dat de gegevens volledig moeten voldoen aan de criteria van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC);

    204.

    herinnert de Commissie eraan hoe belangrijk het is dat de regels inzake gegevensbescherming worden nageleefd; heeft kritiek op het feit dat de kennisgevingen aan de functionaris voor gegevensbescherming niet expliciet gewag maken van cv’s die aan registraties in het CRIS waren toegevoegd (punt 74);

    205.

    verzoekt de Commissie om alle tekortkomingen en aanbevelingen van het Parlement en de Rekenkamer onverwijld aan te pakken;

    Deel X   Speciaal verslag nr. 6/2012 van de Rekenkamer: „Steun van de Europese Unie aan de Turks-Cypriotische gemeenschap”

    206.

    herinnert eraan dat bij de controle de volgende vraag centraal stond: „Beheert de Commissie het Unie-instrument voor financiële steun aan de Turks-Cypriotische gemeenschap op doeltreffende wijze?”;

    207.

    verzoekt de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole de bevindingen van deze resolutie tijdens de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader (2014-2020) in aanmerking te nemen, zonder hierbij afbreuk te doen aan het definitieve resultaat, teneinde rekening te houden met de aanbeveling van de Rekenkamer om, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 389/2006 van de Raad (28), de planning, uitvoering en duurzaamheid te verbeteren, op een manier die niet impliceert dat het extern grondgebied betreft;

    208.

    onderschrijft de volgende conclusies van het speciaal verslag van de Rekenkamer: 1) „Het programma heeft al een aantal positieve resultaten behaald, maar de duurzaamheid ervan is vaak twijfelachtig, met name vanwege de onzekerheid over de toekomstige financiering door de EU” en de Commissie „is in staat gebleken een programma te ontwikkelen dat aandacht besteedt aan alle in de doelstellingen van de verordening genoemde sectoren en [kent] er op gepaste wijze prioriteiten aan [toe]” en 2) „Ondanks aanzienlijke beperkingen heeft [de Commissie] bovendien een manier gevonden om snel een bureau voor programmabeheer op te zetten in het noordelijk deel van Cyprus en om grotendeels geschikte uitvoeringsmethoden te gebruiken en risicoverlagende maatregelen te nemen. De belangrijkste tekortkomingen in het beheer van het programma ontstonden doordat het lokale ondersteuningsbureau geen gebruik maakte van meer gedecentraliseerde procedures zoals de Unie-delegaties en doordat de personeelscontracten te kort waren om de gefinancierde projecten van begin tot eind te bestrijken. Daarnaast werd er onvoldoende toezicht gehouden in het kader van het gedeeld beheer met de VN”;

    209.

    merkt op dat het programma steun heeft geboden aan verschillende begunstigden binnen de Turks-Cypriotische gemeenschap; betreurt evenwel dat het als gevolg van door het Turkse leger opgelegde beperkingen niet mogelijk was om het verreweg grootste project, de bouw van een installatie voor zeewaterontzilting (27,5 miljoen EUR), te voltooien; wijst erop dat dit een belangrijke tegenslag voor het programma betekent;

    210.

    benadrukt dat het van belang is om bijstand te blijven verlenen aan de Turks-Cypriotische gemeenschap overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 389/2006, zoals eveneens door de Commissie is opgemerkt in haar antwoord op het speciaal verslag van de Rekenkamer; onderstreept hoe belangrijk het is de Turks-Cypriotische gemeenschap dichter bij de Unie te brengen om het herenigingsproces te vergemakkelijken; is daarom van mening dat met het oog op de toekomst de middelen die worden toegewezen aan i) de bevordering van de sociale en economische ontwikkeling, ii) de ontwikkeling en herstructurering van de infrastructuur, iii) de verzoening, vertrouwenwekkende maatregelen en steun aan het maatschappelijk middenveld, iv) maatregelen om de Turks-Cypriotische gemeenschap dichter bij de Unie te brengen, v) de opstelling van wetteksten die in overeenstemming zijn met het communautair acquis, vi) de voorbereiding voor de tenuitvoerlegging van het communautair acquis, evenals de middelen voor de bevordering van de economische integratie, bij wijze van prioriteit verhoogd dienen te worden en dat de programma’s waaraan beide gemeenschappen deelnemen, moeten worden geïntensiveerd;

    211.

    wijst in het bijzonder op de fundamentele rol van projecten waaraan beide gemeenschappen deelnemen, zoals het Comité vermiste personen, met betrekking tot het achterhalen van het lot van vermiste personen en het bevorderen van verzoening tussen de gemeenschappen; onderstreept dat het belangrijk is om voor een toereikende financiering voor de functionering van het Comité vermiste personen te zorgen en verzoekt de Commissie om ter ondersteuning van dit Comité het Turkse leger op te roepen de toegang tot militaire zones te vergemakkelijken; onderstreept de noodzaak om infrastructuurprojecten waaraan beide gemeenschappen deelnemen te financieren en efficiënter samen te werken met de agentschappen en programma’s van de Verenigde Naties;

    212.

    wijst tevens op het belang van de voortzetting van de steun aan de werkzaamheden van het technisch comité voor cultureel erfgoed om te zorgen voor het herstel en behoud van historische en religieuze monumenten die een integraal onderdeel vormen van het cultureel erfgoed van Cyprus en een onlosmakelijk onderdeel zijn van het werelderfgoed in zijn geheel;

    213.

    stelt in algemenere zin vast dat de duurzaamheid van de projecten vaak in het geding is door de geringe administratieve capaciteit, de vertraging bij de goedkeuring van de relevante teksten en de onzekerheid bij de begunstigden over de toekomstige financiering;

    214.

    vindt het tevens nuttig eraan te herinneren dat het ten tijde van de controle nog altijd onduidelijk was of er voor het steunprogramma van de Unie een significante vervolgfinanciering beschikbaar zou worden gesteld; wijst erop dat deze onzekerheid het beheer van het programma bemoeilijkt en een negatieve invloed heeft op de doeltreffendheid en duurzaamheid ervan;

    215.

    neemt kennis van de aanbevelingen van de Rekenkamer, waarin verschillende scenario’s aan bod komen die zowel gebaseerd zijn op ontwikkelingen in het herenigingsproces als op de mate waarin de Unie in de toekomst steun zal verlenen;

    216.

    deelt de mening van de Commissie dat, in afwachting van een regeling voor het Cyprus-probleem, de steun aan de Turks-Cypriotische gemeenschap moet blijven berusten op Verordening (EG) nr. 389/2006;

    217.

    stelt met tevredenheid vast dat de steunacties de doelstellingen van het programma weerspiegelen, ondanks de brede reeks te bestrijken sectoren, de vertraagde vaststelling van Verordening (EG) nr. 389/2006 en het ontbreken van een meerjarenplan;

    218.

    constateert evenwel bezorgd dat de Commissie zich geconfronteerd ziet met aanzienlijke beperkingen bij de opzet en uitvoering van het programma, dat de doeltreffendheid van het lokale ondersteuningsbureau van de Commissie door verschillende factoren is ondermijnd, dat de procedures voor de uitvoering van het programma niet altijd efficiënt zijn en dat de duurzaamheid van de projecten ondanks een aantal successen twijfelachtig blijft;

    219.

    erkent de in het speciaal verslag van de Rekenkamer beschreven situatie; merkt op dat de Commissie een aantal initiatieven heeft genomen en dat er sinds de controle verdere verbeteringen op het gebied van efficiëntie zijn verwezenlijkt;

    220.

    is tevens ingenomen met de geslaagde afronding van de operaties die via een gezamenlijk beheer met het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) plaatsvonden;

    221.

    betreurt dat het project voor een zeewaterontziltingsinstallatie is mislukt, hetgeen een jammerlijke tegenslag was; herinnert eraan dat dit project niet alleen het grootste project in de watersector was, maar ook het grootste project dat uit hoofde van het instrument werd gefinancierd (met een waarde van circa 10 % van de totale middelen waarvoor opdrachten zijn geplaatst); wijst erop dat de installatie per dag 23 000 m3 schoon drinkwater moest opleveren, waarmee in de behoeften van naar schatting 100 000 mensen zou worden voorzien en herinnert eraan dat de watervoorziening op het eiland een steeds acuter probleem wordt, aangezien de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid regen in de afgelopen dertig jaar met 40 % is afgenomen; is ernstig bezorgd over de afgelasting van het project, die te wijten is aan de beperkingen die het Turkse leger aan de Grieks-Cypriotische aannemer oplegde en aan het feit dat de aannemer, na de opheffing van die beperkingen in maart 2010, niet bereid was de werkzaamheden voort te zetten wegens de volgens hem ongunstige omstandigheden, hetgeen betekent dat deze belangrijke milieukwestie niet wordt aangepakt; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen het project te hervatten;

    222.

    benadrukt evenwel dat de financiële belangen van de Commissie niet zijn geschaad als gevolg van de annulering van het project voor een ontziltingsinstallatie; wijst erop dat er geen betalingen werden uitgevoerd in het kader van de bouwovereenkomst;

    223.

    betreurt ten zeerste dat de meeste acties op het gebied van lokale en stedelijke infrastructuur vertraging hebben opgelopen, ook al hielden deze vertragingen in de meeste gevallen verband met politieke strubbelingen en controles inzake eigendomsrecht, aspecten die grotendeels buiten de bevoegdheid van de Commissie en het Ontwikkelingsprogramma van de VN vallen;

    224.

    onderschrijft de conclusies van de Rekenkamer dat het programma reeds enkele positieve resultaten heeft opgeleverd en steun heeft verleend aan vele begunstigden in de Turks-Cypiotische gemeenschap, waaronder boeren, studenten en gebruikers van de nieuwe overgangspunten; wijst erop dat de duurzaamheid van het programma vaak twijfelachtig is, met name vanwege de onzekerheid over de toekomstige financiering door de Unie;

    225.

    is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat de Commissie, ondanks de moeilijke politieke context en een krap tijdschema, kans heeft gezien een programma op te stellen dat de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 389/2006 weerspiegelt, erin is geslaagd snel een bureau voor het programmabeheer op te zetten en geschikte uitvoeringsmechanismen heeft ingevoerd;

    226.

    onderstreept het tijdelijke en uitzonderlijke karakter van de steun van de Unie aan de Turks-Cypriotische gemeenschap, in afwachting van de hereniging van Cyprus; concludeert dat de Commissie de voortzetting van de steun aan de Turks-Cypriotische gemeenschap in het kader van Verordening (EG) nr. 389/2006 ondersteunt, totdat een integrale oplossing voor het Cyprus-vraagstuk is gevonden;

    227.

    neemt kennis van de conclusies en aanbevelingen in speciaal verslag nr. 6/2012; beveelt de Commissie aan alle ervaring die zij bij de uitvoering van het programma heeft opgedaan in aanmerking te nemen en, indien nodig, maatregelen voor te stellen voor de verdere verbetering van het programma, en het Parlement dienovereenkomstig te informeren; stelt voor om bij de financiële steun van de Unie ten behoeve van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap niet alleen rekening te houden met nieuwe projecten, maar om bij de besluitvorming over toekomstige financiering op basis van het bestaande wettelijk kader en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 389/2006, tevens oog te hebben voor de noodzaak een bijdrage te leveren aan het duurzame karakter van bestaande projecten;

    228.

    is van mening dat de steun van de Unie het herenigingsproces op Cyprus moet blijven bevorderen; adviseert de Commissie in dit verband de vijf doelstellingen van Verordening (EG) nr. 389/2006 te blijven nastreven en aldus onder meer steun te verlenen aan maatregelen die betrekking hebben op beide gemeenschappen, vertrouwenwekkende projecten, activiteiten in verband met vermiste personen, het maatschappelijk middenveld (met inbegrip van de Armeense en Maronitische minderheden), het behoud en herstel van historische monumenten, milieubescherming, economische en sociale ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van het communautair acquis;

    229.

    verzoekt de Commissie om de informatie over aanbestedingen van programma’s die gericht zijn op verzoening en versterking van het maatschappelijk middenveld, zo goed mogelijk te verspreiden; wijst met name op de noodzaak om programma’s te steunen ten behoeve van de sociaaleconomische integratie en zelfredzaamheid van vrouwen in de Turks-Cypriotische gemeenschap;

    Deel XI   Speciaal verslag nr. 7/2012 van de Rekenkamer: „De hervorming van de gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt: voortgang tot op heden”

    230.

    verwelkomt speciaal verslag nr. 7/2012 van de Rekenkamer getiteld „De hervorming van de gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt: voortgang tot op heden”, waarin wordt onderzocht hoeveel vooruitgang is geboekt met de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor wijn die de Raad in 2008 heeft ingevoerd; erkent dat de belangrijkste doelstelling van de controle erin bestond de vooruitgang te beoordelen ten aanzien van een van de belangrijkste doelstellingen van de hervorming, namelijk de verbetering van het evenwicht tussen vraag en aanbod;

    231.

    herinnert eraan dat de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor wijn tot doel had vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen en dat de belangrijkste financiële instrumenten van deze hervorming bestonden uit een tijdelijke rooiregeling en het opzetten van nationale steunprogramma’s, waarbij elke lidstaat de maatregelen kon kiezen (uit elf beschikbare maatregelen) die het best op zijn specifieke situatie aansloten;

    232.

    benadrukt dat de controle was gericht op de twee maatregelen die de grootste uitgavensectoren vertegenwoordigen, namelijk het „rooien” en de „herstructurering en omschakeling van wijngaarden”; voor de rooiregeling werd tijdens de drie jaar durende toepassingsperiode van 2008-2009 t/m 2010-2011 1 074 miljoen EUR uitgetrokken, voor de herstructurerings- en omschakelingsmaatregel werd tijdens de tien jaar durende periode van 2001 t/m 2010 4 200 miljoen EUR ter beschikking gesteld;

    233.

    merkt op dat de Unie met 3,5 miljoen hectare (ha) wijngaarden de grootste wijnproducent ter wereld is; herinnert eraan dat in de Unie tijdens het wijnjaar 2007-2008 ca. 160 miljoen hectoliter (hl) wijn werd geproduceerd, d.w.z. ongeveer 60 % van de wijnproductie in de wereld; stelt voorts vast dat er op het niveau van de producenten een neerwaartse druk op de wijnprijzen was, die werd versterkt door de algemene daling van de wijnconsumptie in de Unie in de twintig jaar vóór 2009;

    234.

    merkt op dat volgens speciaal verslag nr. 7/2012 de vraag naar de rooiregeling groter was dan 350 000 ha, maar dat het effect ervan werd beperkt door het vastgestelde streefdoel van 175 000 ha en dat uiteindelijk slechts 160 550 ha met EU-steun werd gerooid; wijst erop dat volgens de schatting van de Rekenkamer schat door de rooiregeling het areaal van de wijngaardinventaris met ca. 5 % is verminderd, wat ongeveer overeenkomt met 10,2 miljoen hl minder wijn, oftewel 6 % van de bruikbare wijnproductie; wijst er echter op dat er sinds de hervorming een veel grotere oppervlakte — van in totaal 300 000 ha — is gerooid, en dat voor 140 000 ha daarvan geen desbetreffende steun is verleend, hetgeen niet in speciaal verslag nr. 7/2012 wordt vermeld;

    235.

    merkt op dat de Rekenkamer concludeert dat de rooiregeling efficiënter en goedkoper had kunnen zijn omdat de steunbedragen in het eerste en tweede jaar te zeer waren verhoogd, terwijl de vraag naar steun groter was dan het streefdoel, zelfs toen de steunbedragen in het derde en laatste jaar van de regeling weer tot het oorspronkelijke niveau werden verlaagd;

    236.

    stelt vast dat de Rekenkamer van oordeel is dat de rooiregeling niet altijd op de minder concurrerende of minder rendabele wijngaarden was gericht en dat via de regeling het rooien van wijngaarden werd gefinancierd die al waren geherstructureerd en die in principe concurrerend waren; stelt met spijt vast dat dergelijke gevallen niet stroken met de beleidsdoelstellingen van de hervorming;

    237.

    merkt op dat in speciaal verslag nr. 7/2012 wordt benadrukt dat de verwachte volumevermindering niet is verwezenlijkt doordat onvoldoende gebruik werd gemaakt van bepaalde instrumenten van de gemeenschappelijke marktordening, zoals groen oogsten en afzetbevordering, en doordat de Raad het voorstel van de Commissie om verrijking met sacharose te verbieden, heeft verworpen;

    238.

    wijst erop dat in speciaal verslag nr. 7/2012 wordt erkend dat de herstructureringsmaatregelen hebben bijgedragen tot de verbetering van het concurrentievermogen in de sector, maar in sommige lidstaten ook tot een opbrengstverhoging hebben geleid, waardoor de inspanningen om het aanbod op de markt te verminderen, werden geneutraliseerd;

    239.

    stelt vast dat de Rekenkamer opmerkt dat de Commissie geen grondige effectbeoordeling heeft verricht van de liberalisering van de aanplantrechten die voor uiterlijk 2018 is gepland, en van mening is dat deze effectbeoordeling nodig is om de verhouding tussen vraag en aanbod in de wijnsector te ramen;

    240.

    neemt nota van de bezorgdheid van de Rekenkamer over het feit dat de Unie de rooiregeling heeft gefinancierd met als doel het wijnoverschot te verminderen, maar dat de herstructurerings- en omschakelingsmaatregel in een aantal gevallen tot een toename van de opbrengsten van sommige wijngaarden heeft geleid; is niettemin van mening dat een groter rendement de wijnen concurrerender kan maken, maar spoort de Commissie aan ervoor te zorgen dat er een passende strategie is om onevenwichtigheden te voorkomen;

    241.

    onderschrijft volledig dat het rooien van gemoderniseerde wijngaarden had moeten worden voorkomen door de bestaande bepalingen te verduidelijken, zodat de enorme interpretatiemogelijkheden zouden zijn vermeden, en door aanvullende subsidiabiliteitscriteria vast te stellen die betrekking hebben op de wijngaard zelf en niet alleen op de wijnbouwer;

    242.

    is van mening dat de Commissie de herstructureringsmaatregelen moet herzien en doeltreffender moet maken en de maatregelen van het vorige programma die succesvol zijn gebleken, moet handhaven om het concurrentievermogen van de sector te vergroten; verwacht dat de Commissie ervoor zorgt dat de nationale programma’s van de lidstaten en de herstructurerings- en omschakelingsmaatregelen stroken met het doel van de hervorming, in het bijzonder de bedrijfstoeslagregeling; vraagt de Commissie voorts de huidige bepalingen te verbeteren teneinde landbouwers in staat te stellen zich beter aan marktsignalen aan te passen en het aanbod beter op de gevraagde producten af te stemmen;

    243.

    vraagt de Commissie maatregelen te bevorderen ter bescherming van de beste wijnbouwtradities in de Unie en dus ook van de sociaaleconomische cohesie en het milieu en het landschap in veel van de plattelandsgebieden waar deze tradities in ere worden gehouden;

    244.

    is van mening dat de Commissie een regelmatig geactualiseerde raming van de verhouding tussen vraag en aanbod in de wijnsector moet maken aan de hand van een statistische analyse van de variabelen van de sector, waarin rekening wordt gehouden met de positieve effecten van herstructurerings- en omschakelingsmaatregelen; meent dat zij op basis van die raming het doelgebied voor de rooiregeling had moeten vaststellen en dat zij in de toekomst op basis van die raming moet beoordelen of er andere maatregelen moeten worden verbeterd om mogelijke onevenwichtigheden aan te pakken;

    245.

    benadrukt dat er, overeenkomstig de aanbeveling van de Rekenkamer, een grondige effectbeoordeling van de liberalisering van de aanplantrechten moet worden verricht; vraagt de Commissie na te gaan wat de mogelijke gevolgen van de afschaffing van deze regeling zijn en op grond daarvan te besluiten hoe het evenwicht op de wijnmarkt het beste kan worden gegarandeerd; stelt vast dat een meerderheid van de lidstaten tegen het besluit tot afschaffing van deze regeling is gekant, een mening die door het Parlement werd ondersteund in zijn resolutie van 23 juni 2011 over het GLB tot 2020: inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten (29);

    246.

    benadrukt dat de vraag naar wijn in de Unie de afgelopen decennia weliswaar is gedaald, maar dat de uitvoer naar derde landen gedurende de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen, hetgeen in speciaal verslag nr. 7/2012 niet aan bod is gekomen; gelooft dat maatregelen ter bevordering van de uitvoer van kwaliteitswijnen de productieoverschotten kunnen helpen verminderen;

    247.

    verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat lidstaten die vaste bedragen per ha gebruiken om de betalingen te berekenen, de nodige controlemechanismen instellen opdat de betaalorganen landbouwers niet overcompenseren en de kostenraming standaardiseren zodat de geraamde kosten van vergelijkbare maatregelen zo weinig mogelijk uiteenlopen;

    248.

    vraagt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om te zorgen voor vergelijkbaarheid en een aanvaardbare mate van standaardisering van maatregelen op grond van artikel 103 octodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (30);

    249.

    is van mening dat, naast de uitvoer van kwaliteitswijnen naar derde landen, ook meer steun voor de consumptie van Europese wijnen binnen de Unie de productieoverschotten zou helpen verminderen;

    250.

    vraagt de Commissie een nieuwe impuls te geven aan een beleid om de wijnsector op de interne markt te promoten en concurrerender te maken, met onder meer voorlichtingscampagnes voor volwassenen over verantwoorde wijnconsumptie en de specifieke kwaliteiten en kenmerken van wijn, met aandacht voor de culturele wortels van de Europese wijnen; vraagt de Commissie voorts een Europese strategie ter bevordering van de uitvoer naar derde landen te overwegen;

    Deel XII   Speciaal verslag nr. 9/2012 van de Rekenkamer: „Controle van het controlesysteem inzake de productie, verwerking, distributie en invoer van biologische producten”

    251.

    is ingenomen met speciaal verslag nr. 9/2012 van de Rekenkamer en onderschrijft de conclusies van de Rekenkamer; betreurt evenwel dat in slechts zes lidstaten controlebezoeken zijn uitgevoerd, hoewel dit wel de meest direct betrokken lidstaten waren;

    252.

    onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer, met name wat betreft traceerbaarheid en de grensoverschrijdende handel in biologische producten;

    253.

    stelt vast dat de consumptie van biologische voedingsmiddelen minder dan 2 % van de totale voedingsmiddelenmarkt uitmaakt, zij het met een stijgende tendens;

    254.

    benadrukt dat biologische productie niet alleen voor een gezonde voeding van belang is, maar dat biologische landbouw een innovatieve, op kennis gebaseerde benadering van landbouwproductie is met een efficiënt gebruik van grondstoffen, die een motor kan zijn voor plattelandsontwikkeling en werkgelegenheid; wijst erop dat een intensiever gebruik van biotechnologie en biologische productie de landbouw „Europese meerwaarde” kan bieden, die Europa een grotere rol zou geven in de wereldwijde concurrentie; wijst er voorts op dat dit bijdraagt tot duurzaamheid op economisch, sociaal en milieugebied, zoals vermindering van en aanpassing aan de klimaatverandering, afremming van het verlies aan biodiversiteit en verbetering van de dierenwelzijnsnormen;

    255.

    herinnert eraan dat het Parlement biologische landbouw altijd heeft gesteund en dat zal blijven doen, en actief heeft bijgedragen aan het creëren van wetgeving inzake productie- en etiketteringsvoorschriften voor biologische voedingsmiddelen;

    256.

    is van mening dat er in het volgende meerjarig financieel kader meer aandacht moet worden besteed aan en meer steun moet worden uitgetrokken voor de productie van biologische producten;

    257.

    uit zijn bezorgdheid over het feit dat veel biologische producten duurder zijn dan niet-biologische producten; wijst erop dat prijsgevoelige consumenten en mensen met een lager inkomen als gevolg niet of in mindere mate in staat zijn zich deze gezondere producten te veroorloven;

    258.

    erkent dat een doeltreffend controlesysteem voor biologische productie een aantal obstakels met zich meebrengt voor marktdeelnemers (zoals producenten, importeurs en verwerkende bedrijven), maar meent dat een dergelijk systeem tegelijkertijd de kwaliteit van biologische producten bekrachtigt, marktdeelnemers geloofwaardigheid verschaft en het vertrouwen van de consument in producten met een biolabel bevordert;

    259.

    wijst op de groei van de markt voor in de Unie geproduceerde en geïmporteerde biologische producten, die echter ook mogelijkheden kan bieden voor oneerlijke handelspraktijken, en wijst erop dat dit strengere controles op Unie- en nationaal niveau vereist; benadrukt dat de controles de garantie moeten bieden dat producten met een biolabel ook daadwerkelijk biologisch zijn;

    260.

    herinnert eraan dat de Commissie verantwoordelijk is voor het toezicht op de controlesystemen en vraagt de Commissie samen met de lidstaten, die de grote verantwoordelijkheid voor het functioneren van de controlesystemen dragen, de voornaamste bevindingen van de Rekenkamer te evalueren;

    261.

    benadrukt dat het belangrijk is voldoende zekerheid te kunnen bieden dat het systeem doeltreffend werkt en dat het ervoor zorgt dat het consumentenvertrouwen niet wordt ondermijnd;

    262.

    vraagt de Commissie daarom met initiatieven en regelgevingsvoorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de tekortkomingen waarop in speciaal verslag nr. 9/2012 is gewezen, uiterlijk eind 2013 worden verholpen;

    263.

    is verheugd dat de Commissie binnenkort de wetgeving inzake controle zal herzien en dat de Europese Samenwerking voor accreditatie momenteel richtsnoeren voor accreditatie aan het opstellen is, en beschouwt dit als een waardevolle bijdrage tot een betere toepassing in de toekomst;

    264.

    benadrukt dat een level playing field bij de toepassing van de procedures voor de goedkeuring van en het toezicht op controleorganen essentieel is; wijst erop dat gebreken leiden tot verschillen in de controle op biolabels, die het risico van fraude of „biolabelshoppen” doen toenemen en zo een negatief effect hebben op het vertrouwen van de consument in biolabels;

    265.

    spreekt zijn verrassing en bezorgdheid uit over de conclusie van de Rekenkamer dat de bevoegde autoriteiten in de lidstaten niet of onvoldoende beschikken over gedocumenteerde procedures voor de goedkeuring van en het toezicht op controleorganen om ervoor te zorgen dat de voorschriften worden nageleefd; dringt erop aan dat de nationale parlementen die met de controle van de regeringen van de lidstaten zijn belast, van deze conclusie op de hoogte worden gesteld;

    266.

    benadrukt dat de onafhankelijkheid van de controleorganen, met inbegrip van overheidsinstanties, essentieel is om de reputatie van het biolabel te handhaven;

    267.

    is verheugd over de reeds aangebrachte verbeteringen in de IT-systemen en beschouwt deze als essentiële onderdelen van doeltreffende controles in de toekomst;

    268.

    benadrukt de verantwoordelijkheid van de lidstaten op dit gebied, alsook op andere gebieden, en acht de regelmatige vergaderingen van het Permanent Comité voor de biologische landbouw (SCOF) zeer nuttig om optimale werkwijzen en informatie uit te wisselen tussen de lidstaten, de Commissie en functionarissen van derde landen die bij de controlesystemen betrokken zijn; wijst evenwel op de opmerking van de Rekenkamer (punt 75) dat dit orgaan zijn capaciteit moet verbeteren om informatie uit te wisselen over het functioneren van het stelsel voor invoervergunningen;

    269.

    benadrukt het belang van de informatie-uitwisseling binnen de lidstaten en tussen de lidstaten en de Commissie; vraagt de Commissie daarom de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de informatiestroom relevant en betrouwbaar is en tijdig plaatsvindt; verzoekt de Commissie met name de nodige maatregelen te nemen om de kennisgevingen betreffende biocertificatiekwesties, bijvoorbeeld via het informatiesysteem over biologische landbouw, te bespoedigen en betrouwbaarder te maken;

    270.

    dringt er bij de lidstaten op aan al bij voorbaat te stoppen met het afgeven van de invoervergunningen die bij wijze van overgangsmaatregel bij Verordening (EEG) nr. 2083/92 van de Raad (31) zijn ingesteld, een regeling die meerdere malen is verlengd maar die zal worden beëindigd krachtens de huidige Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1267/2011 van de Commissie (32) van 6 december 2011, waarin is bepaald dat de lidstaten dit type vergunning niet langer mogen afgeven na 1 juli 2014;

    271.

    neemt er nota van dat in het jaarlijkse activiteitenverslag 2011 van het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling van de Commissie wordt opgemerkt dat biologische producten abusievelijk als mogelijke bron van de E. coli-uitbraak zijn beschouwd, waardoor twijfels over de controle op de biologische landbouw zijn gerezen, en dat de media dat jaar uitvoerige aandacht hebben besteed aan tekortkomingen in het toezicht en de controle op de biologische sector (33), met name toen aan het eind van het jaar een fraudezaak aan het licht kwam waarbij gegevens waren vervalst en producten ten onrechte als biologisch waren geëtiketteerd;

    272.

    stelt vast dat in dit jaarlijks activiteitenverslag 2011 voorbehoud wordt gemaakt wat betreft mogelijke reputatieschade voor het controlesysteem voor biologische productie indien het niet in de hele Unie alsook buiten haar externe grenzen naar behoren wordt toegepast;

    273.

    wacht op de follow-up van de Rekenkamer over drie jaar om een beeld te krijgen van de genomen corrigerende maatregelen en de resultaten daarvan;

    Deel XIII   Speciaal verslag nr. 12/2012 van de Rekenkamer: „Hebben de Commissie en Eurostat het productieproces van Europese statistieken zodanig verbeterd dat geloofwaardigheid en betrouwbaarheid zijn toegenomen?”

    274.

    wijst op het volgende:

    a)

    het Europees statistisch systeem bestaat in een partnerschap tussen de statistische autoriteit van de Unie, Eurostat, en de nationale statistische instanties die bevoegd zijn voor de coördinatie van alle activiteiten op nationaal niveau op het gebied van ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken en die subsidies kunnen krijgen uit de begroting van de Unie zonder een voorafgaande oproep tot het indienen van voorstellen;

    b)

    het Comité voor het Europees statistisch systeem levert professionele ondersteuning aan het Europees statistisch systeem;

    275.

    merkt het volgende op:

    a)

    het algemene doel van de controle was te beoordelen of de Commissie en Eurostat het productieproces van Europese statistieken zodanig verbeterd hebben dat geloofwaardigheid en betrouwbaarheid zijn toegenomen;

    b)

    hiervoor heeft de Rekenkamer twee elementen onderzocht: de tenuitvoerlegging van de Praktijkcode Europese statistieken en het beheer door Eurostat van het Europese meerjarenprogramma voor statistiek;

    c)

    de controle had ook betrekking op de bijdrage van de Europese Adviescommissie voor statistische governance (European Statistical Governance Advisory Board, ESGAB) en het Europees Raadgevend Comité voor de statistiek (European Statistical Advisory Committee, ESAC);

    276.

    steunt in grote lijnen de drie belangrijkste aanbevelingen van de Rekenkamer:

    a)

    aangezien de statistische autoriteiten van de Unie en de lidstaten een gedeelde verantwoordelijkheid dragen voor het behoud van het vertrouwen in het democratische proces van de Unie, moeten zij het systeem van de Europese statistieken versterken door te zorgen voor professionele onafhankelijkheid, voldoende middelen, effectief toezicht met sancties en een snelle verbetering van de maatregelen voor gevallen waar de kwaliteitsnormen niet zijn nageleefd;

    b)

    om de Praktijkcode Europese statistieken volledig ten uitvoer te leggen moet de Commissie:

    wijzigingen voorstellen in het wettelijk kader voor de productie van Europese statistieken, die een solide basis bieden voor de evaluatie, tenuitvoerlegging en, waar van toepassing, controle en inspectie van het institutionele kader voor de statistische productie, de statistische processen en de statistische output, zowel op Unie- als op nationaal niveau;

    de noodzakelijke stappen nemen om rechtszekerheid te garanderen met betrekking tot de aard van de verplichting om de Praktijkcode Europese statistieken na te leven;

    een toezichthoudende functie ontwikkelen om toezicht te houden op evaluaties, controles en inspecties, bijvoorbeeld door de huidige bevoegdheden van de ESGAB uit te breiden;

    de professionele onafhankelijkheid van het hoofd van het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie vergroten;

    haar interne besluit over de rol van Eurostat afstemmen op de voorschriften van de Praktijkcode Europese statistieken, Eurostat in staat stellen om zijn protocol inzake onpartijdige toegang tot gegevens zonder beperkingen toe te passen (en het mechanisme voor gesubdelegeerde beleidskredieten voor de productie van statistieken die Eurostat gedeeltelijk financieel afhankelijk maken van andere diensten van de Commissie geleidelijk af te schaffen);

    een nieuwe ronde van peer reviews starten, door de Commissie gepland voor 2013, die de naleving van alle beginselen van de Praktijkcode Europese statistieken bestrijkt en een sterk extern karakter heeft om onafhankelijke beoordelingen en vergelijkbare resultaten mogelijk te maken;

    overwegen om voor de belangrijkste statistische domeinen doorlopende peer reviews in te voeren die de gehele productieketen bestrijken, inclusief de verstrekkers van administratieve informatie;

    c)

    Eurostat moet de mogelijkheden van het aankomende Europees statistisch programma voor de periode 2013-2017 volledig benutten en moet met name:

    ieder jaar specifieke doelen en mijlpalen definiëren in de jaarlijkse statistische programma’s en voorzien in een adequate follow-up;

    overwegen het programma indien nodig te herzien tijdens de uitvoering ervan en het af te stemmen op het meerjarig financieel kader;

    de statistische prioriteiten systematisch evalueren, rekening houdend met de relevantie van statistische output en van kosten en lasten voor het Europees statistisch systeem en zijn leden en voor respondenten, en statistische innovatie aanmoedigen bij de definiëring van nieuwe prioriteiten;

    zijn steun aan het functioneren van het ESAC verbeteren door middel van meer en beter afgestemde informatie over de budgettaire en financiële gevolgen van statistische programmeringskeuzes en over de uitvoering van statistische programma’s;

    het financieel beheer van subsidies vereenvoudigen en de doelmatigheid ervan verbeteren door het hanteren van standaardschalen van eenheidskosten en gebruik te maken van forfaitaire bedragen voor gegevensverzamelingen die aan de hand van enquêtes worden samengesteld;

    de mogelijkheid onderzoeken voor een op prestaties gebaseerd systeem van subsidiebeheer dat afhankelijk is van overeengekomen indicatoren en doelstellingen;

    de concurrentie stimuleren bij aanbestedingsprocedures, met name door meer waarde te hechten aan het prijscriterium bij gunning aan de economisch voordeligste inschrijving en door het vermijden van minimumdrempels die de prijsconcurrentie verzwakken;

    277.

    is tevreden met de in het algemeen opbouwende antwoorden van de Commissie en merkt met name op dat de Commissie het eens is met de Rekenkamer dat de Unie, de lidstaten en de statistische autoriteiten van de lidstaten een gedeelde verantwoordelijkheid dragen voor het behoud van het vertrouwen in het democratische proces van de Unie;

    278.

    wijst erop dat de Commissie, zoals de Rekenkamer gevraagd had:

    a)

    een voorstel heeft ingediend voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 223/2009 (COM(2012) 167);

    b)

    een nieuw intern besluit over Eurostat heeft vastgesteld, op 17 september 2012, en tevens

    c)

    in september 2011 een herziening heeft goedgekeurd van de Praktijkcode Europese statistieken;

    279.

    wijst erop dat de coördinerende rol van de nationale statistische instanties en Eurostat met betrekking tot de productie van Europese statistieken moet worden versterkt en ondersteund met bijkomende wijzigingen in de wetgeving, indien nodig; dringt erop aan dat de ESGAB wordt omgevormd tot een onafhankelijk toezichtsorgaan, dat moet worden belast met het toezicht op de evaluaties, controles en inspecties in het Europees statistisch systeem; verzoekt de Commissie met het oog hierop een voorstel voor een verordening in te dienen ter vervanging van het momenteel van kracht zijnde Besluit nr. 235/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot instelling van de Europese Adviescommissie voor statistische governance (34);

    280.

    benadrukt het feit dat het Europees statistisch systeem zelf een aanjager moet zijn van systemische verbetering, teneinde de structuren en middelen ervan aan te passen aan de nieuwe uitdagingen; merkt op dat, aangezien er steeds meer vraag is naar statistieken terwijl de middelen teruglopen, er behoefte is aan systemische verandering met betrekking tot de manier waarop statistieken worden geproduceerd, teneinde de efficiëntie verder te verbeteren; onderstreept het feit dat de tenuitvoerlegging van de visie voor het komende decennium en van de bijbehorende gemeenschappelijke strategie voor het Europees statistische systeem niet langer kunnen worden uitgesteld;

    281.

    benadrukt het feit dat de governance van het Europees statistisch systeem verder moet worden versterkt en benadrukt dat de aan de gang zijnde herziening van de governancestructuur van het Europees statistisch systeem snel moet worden voltooid, teneinde de besluitvormingskanalen te stroomlijnen en de comitologiebevoegdheden over te hevelen naar het Comité voor het Europees statistisch systeem; verzoekt de Commissie de plaats van de ESGAB in de governancestructuur van het Europees statistisch systeem te verduidelijken;

    282.

    is tevreden met het engagement van de Commissie om de Praktijkcode Europese statistieken volledig ten uitvoer te leggen; merkt evenwel op dat de Praktijkcode nog steeds een uitdaging vormt voor het Europees statistisch systeem als geheel en dat Eurostat en de nationale statistische instanties steun nodig hebben bij hun inspanningen om de Praktijkcode volledig ten uitvoer te leggen;

    283.

    betreurt dat van de 677 verbeteringsacties die oorspronkelijk tijdens de externe peer reviews van 2006-2008 voor het Europees statistisch systeem waren geïdentificeerd, slechts 71 % in 2012 is voltooid; merkt op dat een deel van de resterende verbeteringsacties al achterhaald is en dat de snelheid van de tenuitvoerlegging ervan terugloopt; is daarom tevreden met de plannen voor een nieuwe reeks peer reviews die van start moet gaan in 2013, inclusief de publicatie van de volledige lijst van de resterende acties en het tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan; benadrukt dat het belangrijk is bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe reeks peer reviews externe controleprocessen op te nemen;

    284.

    is tevreden met het feit dat de Commissie in principe akkoord gaat met de aanbevelingen inzake peer reviews, de invoering van specifieke doelen en mijlpalen in de jaarlijkse statistische programma’s, een nieuwe prioriteitstelling in het kader van het programma voor de periode 2013-2017 en een herziening van dit programma, de aanmoediging van innovatie, een betere betrokkenheid van het ESAC en een vereenvoudiging en een verbetering van de doelmatigheid van het financieel beheer van subsidies; merkt op dat de Commissie het er ook mee eens is dat een verzwakking van de prijsconcurrentie bij aanbestedingsprocedures moet worden voorkomen en dat de bestaande drempel en verhouding voor de selectie van de gunstigste offerte moeten worden aangepast, en is tevreden met het feit dat in bepalingen van het door de Commissie ingediende voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 223/2009 sprake is van het gebruik van forfaitaire bedragen en van instemming met het hanteren van standaardschalen van eenheidskosten;

    285.

    merkt op dat in een bepaling van het voorstel van de Commissie voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 223/2009 is voorzien in een versterking van het principe van de onafhankelijkheid van het hoofd van het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie, maar niet in dezelfde mechanismen voor diens aanstelling, ondanks de desbetreffende aanbeveling van de Rekenkamer; wijst erop dat in de gewijzigde verordening de rol moet worden omschreven van de ESGAB in het kader van de door de Commissie gevolgde procedure voor de selectie van het hoofd van het Bureau voor de statistiek en dat moet worden gezorgd voor duidelijke en openbare regels voor diens aanstelling en ontslag door middel van algemene vergelijkende onderzoeken en vaste termijnen, overeenkomstig de Praktijkcode Europese statistieken;

    286.

    neemt kennis van het standpunt van de Commissie inzake de geleidelijke afschaffing van de subdelegatie van kredieten voor de productie van statistieken;

    287.

    verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Rekenkamer, en te zorgen voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).


    (1)  PB L 68 van 15.3.2011.

    (2)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 1.

    (3)  PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1.

    (4)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 130.

    (5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0122 (zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad).

    (6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (7)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

    (8)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

    (9)  Regeling die wordt toegepast door een invoerder om een btw-vrijstelling te verkrijgen wanneer de ingevoerde goederen naar een andere lidstaat zullen worden getransporteerd en waarbij de btw is verschuldigd in de lidstaat van bestemming.

    (10)  PB L 145 van 4.6.2008, blz 1.

    (11)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 19 mei 2010: Een digitale agenda voor Europa (COM(2010) 245).

    (12)  The Shadow Economy in Europe, 2010: Using Electronic Payment Systems to Combat the Shadow Economy/Friedrich Schneider, A.T. Kearney, 2010.

    (13)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2012: Monitoring-verslag over de voorbereidingen van Kroatië op de toetreding, blz. 12.

    (14)  Zie mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2007: Tweede verslag over het gebruik van de financiële middelen voor de ontmanteling van nucleaire installaties en voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (COM(2007) 794, blz. 10).

    (15)  Speciaal verslag nr. 16/2011, blz. 7.

    (16)  Vgl. verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2011: Over het gebruik van de financiële middelen die gedurende 2004-2009 zijn verstrekt aan Litouwen, Slowakije en Bulgarije ter ondersteuning van de ontmanteling van in het kader van de toetredingsakten vervroegd gesloten kerncentrales (COM(2011) 432).

    (17)  Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2011 over de efficiëntie en doeltreffendheid van de EU-financiering voor het ontmantelen van kerncentrales in de nieuwe lidstaten (PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 19).

    (18)  SEC(2011) 1387, blz. 34, zie bijlage 1.

    (19)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (COM(2011) 615/2).

    (20)  Advies bij verslag A7-0270/2012.

    (21)  Zoals de vaststelling van een gemeenschappelijk strategisch kader, de vaststelling van gedetailleerde regels inzake financiële instrumenten, de verantwoordelijkheden van lidstaten ten aanzien van de procedure voor het melden van onregelmatigheden en de terugvordering van onterecht betaalde bedragen, de voorwaarden voor nationale audits, en de erkenningscriteria voor beheersautoriteiten en certificeringsinstanties.

    (22)  Verordening (EG) nr. 438/2001 van de Commissie van 2 maart 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de beheers- en controlesystemen voor uit de structuurfondsen toegekende bijstand (PB L 63 van 3.3.2001, blz. 21).

    (23)  Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie van 8 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en van Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (PB L 371 van 27.12.2006, blz. 1).

    (24)  Zie paragraaf 4 van de resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2010 met de opmerkingen die integraal onderdeel uitmaken van zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (PB L 252 van 25.9.2010, blz. 39).

    (25)  Zie paragraaf 61 van de resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2011 met de opmerkingen die integraal onderdeel uitmaken van zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (PB L 250 van 27.9.2011, blz. 33).

    (26)  PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1.

    (27)  PB L 185 van 6.7.2001, blz. 1.

    (28)  Verordening (EG) nr. 389/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot instelling van een instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2667/2000 van de Raad betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw (PB L 65 van 7.3.2006, blz. 5).

    (29)  PB C 390 E van 18.12.2012, blz. 49.

    (30)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

    (31)  Verordening (EEG) nr. 2083/92 van de Raad van 14 juli 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208 van 24.7.1992, blz. 15).

    (32)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1267/2011 van de Commissie van 6 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1235/2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB L 324 van 7.12.2011, blz. 9).

    (33)  Jaarlijks activiteitenverslag 2011 van het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling van de Commissie, blz. 25.

    (34)  PB L 73 van 15.3.2008, blz. 17.


    Top