Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOL_2012_286_R_0029_01

2012/546/EU, Euratom: Besluit van het Europees Parlement van 10 mei 2012 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III — Commissie
Resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2012 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen
Resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2012 over de speciale verslagen van de Rekenkamer, in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor 2010

PB L 286 van 17.10.2012, p. 29–85 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 286/29


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 10 mei 2012

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III — Commissie

(2012/546/EU, Euratom)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (1),

gezien de jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (COM(2011) 473 — C7-0256/2011) (2),

gezien het verslag van de Commissie over de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2009 (COM(2011) 736) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SEC(2011) 1350) en (SEC(2011) 1351),

gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2011 getiteld „Synthese van de beheersresultaten van de Commissie in 2010” (COM(2011) 323),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2010 uitgevoerde interne controles (COM(2011) 643) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2011) 1189),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3), en gezien de speciale verslagen van de Rekenkamer,

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2010 (4) waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbevelingen van de Raad van 21 februari 2012 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (06081/1/2012 — C7-0053/2012),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name de artikelen 55, 145, 146 en 147,

gezien artikel 76 van en bijlage VI bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de andere betrokken commissies (A7-0098/2012),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en programma’s beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer,

1.

verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010;

2.

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend onderdeel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, en in zijn resolutie van 10 mei 2012 over de speciale verslagen van de Rekenkamer, in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor 2010 (6);

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resoluties die daarvan een integrerend onderdeel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 64 van 12.3.2010.

(2)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 1.

(3)  PB C 326 van 10.11.2011, blz. 1.

(4)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 134.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA-PROV(2012)0154 (zie bladzijde 68van dit Publicatieblad).


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 10 mei 2012

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (1),

gezien de jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (COM(2011) 473 — C7-0256/2011) (2),

gezien het verslag van de Commissie over de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2009 (COM(2011) 736) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SEC(2011) 1350) en (SEC(2011) 1351),

gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2011 getiteld „Synthese van de beheersresultaten van de Commissie in 2010” (COM(2011) 323),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2010 uitgevoerde interne controles (COM(2011) 643) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2011) 1189),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) (jaarverslag), en gezien de speciale verslagen van de Rekenkamer,

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2010 (4) waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbevelingen van de Raad van 21 februari 2012 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (06081/1/2012 — C7-0053/2012), waarbij zij aangetekend dat voor het eerst het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Zweden het verlenen van kwijting niet hebben willen aanbevelen,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2010 (06084/2012 — C7-0052/2012), waarbij zij aangetekend dat voor het eerst het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Zweden het verlenen van kwijting niet hebben willen aanbevelen,

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), en met name de artikelen 55, 145, 146 en 147,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (6), en met name artikel 14, lid 2 en 3,

gezien artikel 76 van en bijlage VI bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de andere betrokken commissies (A7-0098/2012),

A.

overwegende dat Europa kampt met een ernstige budgettaire en financiële crisis die kan leiden tot een vertrouwenscrisis in de Unie, en overwegende dat het van belang is dat de Europese Unie een toonaangevend voorbeeld is van goed openbaar bestuur, waarbij de Commissie de begroting van de Unie uitvoert; overwegende dat goed openbaar bestuur een essentieel element is om de AAA-status van de Europese Unie te behouden, die met name van belang is om de verplichting na te komen een garantie van 60 000 000 000 EUR te verstrekken aan het Europees financieel stabiliteitsmechanisme;

B.

overwegende dat 2010 het eerste volledige begrotingsjaar onder het Verdrag van Lissabon betreft met nieuwe begrotingsprocedures en de inwerkingtreding van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), evenals de functionering van de Europese Raad naast het roulerend voorzitterschap van de Raad; overwegende dat het tevens het eerste jaar van de nieuwe Europa 2020-strategie is;

C.

overwegende dat goed bestuur vereist dat politieke doelstellingen worden bepaald alvorens de rechtsinstrumenten om deze doelstellingen te bereiken worden goedgekeurd, en overwegende dat bestaande rechtsinstrumenten die niet volledig in overeenstemming zijn met de politieke doelstellingen moeten worden aangepast;

D.

overwegende dat er adequate regelingen moeten zijn met betrekking tot transparantie, publieke verantwoordingsplicht en overheidscontrole wanneer er overheidsmiddelen in het geding zijn; overwegende dat de Rekenkamer voor het zeventiende jaar op rij geen positieve betrouwbaarheidsverklaring kon afgeven met betrekking tot de begroting van de Unie;

E.

overwegende dat artikel 287, lid 1, tweede alinea, VWEU de Rekenkamer verplicht een betrouwbaarheidsverklaring aan het Parlement en de Raad voor te leggen inzake de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, waarbij wordt vermeld dat de verklaring mag worden aangevuld met specifieke beoordelingen voor ieder belangrijk werkterrein van de Unie;

F.

overwegende dat 90 % van alle fouten niet bij de Commissie wordt vastgesteld, maar op het niveau van de autoriteiten van de lidstaten en het niveau van de uiteindelijke begunstigden (Jaarverslag, punt 1.22);

G.

overwegende dat in het merendeel van de gevallen waarbij fouten werden vastgesteld op het gebied van cohesie de autoriteiten van de lidstaten over voldoende informatie beschikten om de fouten op te sporen en te verhelpen alvorens de uitgaven bij de Commissie te certificeren (Jaarverslag, punt 4.25);

H.

overwegende dat het noodzakelijk is om onderscheid te maken tussen nationale autoriteiten die hebben gezorgd voor goed functionerende toezicht- en controlesystemen en nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor slechts deels doeltreffende systemen, teneinde extra lasten voor alle lidstaten te voorkomen;

I.

overwegende dat het gebrek aan serieuze interesse van de lidstaten in de kwijtingsprocedure wellicht te wijten is aan de ontoereikende inspanningen van de Commissie om publiekelijk, duidelijk, ondubbelzinnig en op onderbouwde wijze vast te stellen welke lidstaten, regio’s en programma’s tekortschieten bij het beheer van Unie-middelen;

J.

overwegende dat de verplichte nationale beheersverklaringen, afgegeven en ondertekend op ministerieel niveau en terdege gecontroleerd door een onafhankelijk accountant, een noodzakelijk middel vormen om het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel bij sommige nationale autoriteiten ten aanzien van het gebruik en het beheer van gelden van de Unie te corrigeren;

K.

overwegende dat het toegenomen gebruik van voorfinanciering door de Commissie gevolgen heeft voor de controlemethode van de Rekenkamer, en overwegende dat de Rekenkamer haar methodologie aan de nieuwe omstandigheden zou kunnen aanpassen teneinde het nut van de informatie die zij aan de kwijtingsautoriteit verschaft te waarborgen;

L.

overwegende dat de Unie meer dan ooit behoefte heeft aan een sterke, onafhankelijke, efficiënte en volledig externe controle-instelling, wat er uit respect voor de belastingbetaler op moet neerkomen dat de benoeming van leden van de Rekenkamer nooit een politieke zaak mag zijn, maar altijd op professionele gronden moet berusten;

M.

overwegende dat het gebruik van innovatieve en complexe financiële instrumenten gepaard moet gaan met volledige transparantie, inclusief de openbaarmaking van gedetailleerde gegevens over alle eindbegunstigden, en heldere rapportagevoorschriften teneinde ieder risico voor de begroting en de reputatie van de Unie te vermijden;

N.

overwegende dat de lidstaten met de Commissie moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat de kredieten worden besteed volgens de beginselen van goed financieel beheer;

O.

overwegende dat lidstaten, zelfs wanneer zij een federale structuur hebben, verantwoording verschuldigd zijn aan de buitenwereld en de Unie;

P.

overwegende dat kwesties met betrekking tot de naleving van regels en taakvervulling beter moeten worden aangepakt om de legitimiteit van de Unie te versterken;

Q.

overwegende dat de voortdurende ontwikkeling van de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer door de jaren heen van nut is geweest om vast te stellen op welke terreinen het beheer van de lidstaten en de Commissie moet worden verbeterd;

R.

overwegende dat de Rekenkamer wederom geen positieve betrouwbaarheidsverklaring heeft kunnen afgeven met betrekking tot de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen, hetgeen te betreuren valt,

Prioritaire acties voor de Commissie

1.

verzoekt de Commissie om het Parlement een actieplan voor te leggen voor de verwezenlijking van de volgende prioritaire acties:

nauwlettend toezicht op het gebruik van financiële instrumenten, zoals beschreven in paragraaf 21 van deze resolutie;

verbetering en versterking van de betrouwbaarheid van de verantwoordingsketen, zoals beschreven in paragraaf 36 van deze resolutie;

heroverweging van het toegenomen gebruik van voorfinanciering, zoals beschreven in paragraaf 56 van deze resolutie;

totstandbrenging van een doeltreffend sanctiemechanisme op het gebied van cohesiebeleid, zoals beschreven in paragraaf 124 van deze resolutie;

Betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer

Rekeningen — Goedkeurend advies

2.

constateert dat de jaarrekeningen van de Unie voor het begrotingsjaar 2010 in alle materiële opzichten een getrouw beeld geven van de situatie van de Unie per 31 december 2010, en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen van het op die datum afgesloten jaar;

3.

neemt kennis van de toelichting inzake een wijziging in de financiële verslaggeving van de Commissie ten aanzien van financiële instrumenten, hetgeen aantoont dat het risico van materiële onjuistheden blijft bestaan, ook al zijn de jaarrekeningen sinds 2007 steeds ongewijzigd vastgesteld; vraagt de Commissie elk jaar opnieuw na te gaan of de nieuwe behandeling de onderliggende realiteit getrouw weergeeft;

Wettigheid en regelmatigheid van ontvangsten — Goedkeurend oordeel

4.

constateert met voldoening dat de onderliggende ontvangsten betreffende het per 31 december 2010 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

Wettigheid en regelmatigheid van vastleggingen — Goedkeurend oordeel

5.

constateert met voldoening dat de onderliggende vastleggingen betreffende het per 31 december 2010 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

Wettigheid en regelmatigheid van betalingen — Afkeurend oordeel

6.

betreurt ten zeerste dat betalingen nog steeds substantiële fouten bevatten;

7.

heeft begrepen dat het afkeurende oordeel van de Rekenkamer is gebaseerd op de waarneming dat toezicht- en controlesystemen slechts ten dele effectief zijn en dat betalingen bijgevolg een foutenpercentage vertonen dat naar alle waarschijnlijkheid moet worden geschat op 3,7 %;

8.

brengt in herinnering dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor het begrotingsjaar 2009 werd geschat op 3,3 %;

9.

is bezorgd over deze stijging aangezien zij een ommekeer betekent van de positieve trend die de afgelopen jaren werd waargenomen; vraagt de Commissie om te komen tot een trend die een voortgezette daling van het foutenpercentage toont, hetgeen reeds gevraagd werd in vroegere kwijtingsverslagen;

10.

schrijft deze ontwikkeling hoofdzakelijk toe aan de stijging van het meest waarschijnlijke foutenpercentage op het gebied van cohesie, energie en vervoer naar 7,7 %;

Horizontale kwesties

Financiële instrumenten

11.

brengt in herinnering dat de Commissie een intensiever gebruik van financiële instrumenten voor het volgende meerjarige financiële kader stimuleert (7), ofschoon zij deze financiële instrumenten zelf als risicovol beschouwt (8); heeft begrepen dat financiële instrumenten de bestaande toekenning van financiering niet zozeer zullen vervangen als wel zullen aanvullen en dat zij het mogelijke voordeel hebben vaker dan één keer gebruikt te kunnen worden;

12.

is ernstig bezorgd over het gebrek aan informatie over de tenuitvoerlegging van bestaande financiële instrumenten, hetgeen van invloed blijkt te zijn op alle beleidsterreinen (Jaarverslag, punten 1.31 en 1.33);

13.

betreurt de afwezigheid van formele rapportageverplichtingen en erkent dat de Commissie zich heeft ingespannen om van de lidstaten informatie over het huidige gebruik van financiële instrumenten te ontvangen in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO); is ingenomen met het samenvattende verslag inzake de door de Commissie verzamelde informatie over „financiële instrumenten die door de lidstaten met EFRO-bijdragen ten uitvoer zijn gelegd — situatie per 31 december 2010” (Samenvattend verslag over financiële instrumenten), zoals ingediend bij de Commissie begrotingscontrole van het Parlement; wijst erop dat er tegen het eind van 2010 financiële instrumenten met een totale vastlegging van circa 8 100 000 000 EUR waren gecreëerd die ongeveer 5 200 000 000 EUR aan betalingen hebben ontvangen in het kader van operationele programma’s voor de periode 2007-2013 (Jaarverslag, punt 4.32);

14.

betreurt dat de Commissie slechts informatie heeft ontvangen over ongeveer 75 % van de totale bijdragen aan de financiële instrumenten voor ondernemingen (9); vreest dat de van de lidstaten ontvangen informatie onderlinge verschillen vertoont voor wat volledigheid en nauwkeurigheid betreft, en dat een beperkt aantal lidstaten of regio’s geen feedback heeft verschaft of de rapportagemodellen voor toezicht niet heeft ingevuld; begrijpt dat dit het voor de Commissie onmogelijk maakt om over alle financiële instrumenten per 31 december 2010 te rapporteren;

15.

onderstreept dat:

het precieze aantal en de omvang van specifieke fondsen die zijn opgezet

(de Commissie schat dat circa 92 specifieke fondsen in Frankrijk en Italië, waarvoor geen toezichtverslagen werden ontvangen of waarover onvoldoende informatie beschikbaar was, ten uitvoer worden gelegd naast de bijna 300 specifieke fondsen waarover wel informatie beschikbaar was (10));

indicatoren met streefdoelniveaus met betrekking tot de doeltreffendheid van financiële instrumenten

(bijvoorbeeld het aantal investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen, gecreëerde of behouden banen, aanvullende bronnen die zijn aangeboord op het niveau van ondernemingen of op het niveau van specifieke fondsen (11)), en

indicatoren met betrekking tot de efficiëntie en de zuinigheid van financiële instrumenten

(bijvoorbeeld beheerkosten en de vraag of de financiële instrumenten voorzien in prikkels om het geld zo goed mogelijk te besteden, informatie inzake de uitgaven en opbrengsten van fondsen, informatie met betrekking tot het nalatenschap van de fondsen na afloop van de programmeringsperiode (12))

belangrijke en onmisbare elementen vormen voor een evaluatie van het gebruik van financiële instrumenten, en betreurt ten zeerste dat deze informatie nog niet volledig beschikbaar is;

16.

neemt kennis van en betreurt de constateringen van de Rekenkamer met name ten aanzien van het cohesiebeleid, zoals de buitensporige schenkingen aan financiële instrumenten hetgeen resulteert in omzeiling van de „n + 2”-regel (Jaarverslag, voorbeeld 4.4, punt a)), vertragingen en trage tenuitvoerlegging van financiële instrumenten (Jaarverslag, voorbeeld 4.4, punt b)), afwijkende afwikkelingsvoorschriften (Jaarverslag, voorbeeld 4.4, punt c)), financiële bijdragen die als voorschot worden uitbetaald zodra de juridische structuur van de financiële instrumenten is opgezet (Jaarverslag, punt 4.34) en problemen bij de uitvoering van adequate controles met betrekking tot financiële instrumenten (Jaarverslag, punten 4.35 en 4.36);

17.

gelooft dat deze constateringen hun oorsprong vinden in een gebrekkige juridische basis voor financiële instrumenten; vreest dat de op financiële instrumenten toepasbare voorschriften geen passende prikkels creëren om de financiële instrumenten doeltreffend te gebruiken; is tevens bang dat zij de lidstaten te veel ruimte voor flexibiliteit bieden; is echter verheugd over de recente verbeteringen bij de ontwikkeling van een juridische basis voor financiële instrumenten; benadrukt de volgende belangrijkste tekortkomingen van de juridische basis die destijds in een verordening van de Raad is vastgelegd (13):

ontoereikende bepalingen om een snelle tenuitvoerlegging van financiële instrumenten te bevorderen;

ontoereikende bepalingen voor de verplichtingen inzake hefboomeffect en het hernieuwbaar karakter van financiële instrumenten;

ontoereikende bepalingen om buitensporige schenkingen te voorkomen;

ontoereikende bepalingen om buitensporige schenkingen te voorkomen; ontoereikende bepalingen om structuren voor de beheerkosten in het leven te roepen die prikkels bevatten om financiële instrumenten zo efficiënt mogelijk te gebruiken;

ontoereikende bepalingen inzake het nalatenschap van de fondsen na afloop van de programmeringsperiode;

onduidelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor werkkapitaal;

mogelijkheid dat zonder rechtvaardiging wordt teruggegrepen op de preferentiële behandeling voor de privésector;

18.

is het eens met de zienswijze van de Rekenkamer dat vóór sluiting van het operationele programma geen nieuwe bestemming mag worden gegeven aan fondsen die worden teruggestort naar de financiële instrumenten en aan ontvangsten die deze instrumenten opleveren, maar dat deze fondsen weer ten goede moeten komen aan de relevante financiële instrumenten (advies van de Rekenkamer 7/2011 (14), blz. 11); verwacht dat deze aanbeveling serieus zal worden overwogen gedurende de wetgevingsprocedure voor het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de structuurinstrumenten (COM(2011) 615 — 2011/0276 (COD));

19.

noemt het verheugend dat in de artikelen 130 en 131 van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie (COM(2010) 815 — 2010/0395 (COD)) wordt voorzien in de mogelijkheid de geldigheidsduur van een financieringsinstrument vast te stellen; vraagt de Commissie om een overzicht van de maatregelen waarmee de risico’s van de financiële instrumenten voor de EU-begroting kunnen worden vermeden;

20.

wijst erop dat ook op andere beleidsterreinen gebruik wordt gemaakt van financiële instrumenten: onderkent het gevaar van overlapping en inconsistente toepassing van deze instrumenten zonder adequate coördinatie; verzoekt de Rekenkamer derhalve om financiële instrumenten op horizontale wijze en verspreid over alle beleidsterreinen te controleren;

21.

verzoekt de Commissie het als een prioritaire actie te beschouwen om nauwlettend toe te zien op het gebruik van financiële instrumenten, en om, onder andere:

een objectieve en kritische evaluatie te maken van de ervaringen die tot dusver zijn opgedaan met financiële instrumenten op het gebied van cohesiebeleid voor de programmeringsperiode 2007-2013, met name ten aanzien van de constateringen van de Rekenkamer en met inbegrip van lessen en conclusies die getrokken kunnen worden, en om de resultaten van deze evaluatie aan het Parlement te doen toekomen;

het geven van een risicobeoordeling waarbij diverse financiële instrumenten afzonderlijk worden beschouwd en rekening houden met de risicostructuur van de begunstigde van de financiële instrumenten;

het proces af te ronden met betrekking tot het verzamelen van informatie van de lidstaten inzake kwesties waarover nog informatie ontbreekt, zoals het precieze aantal en de omvang van specifieke fondsen en relevante indicatoren met betrekking tot de doeltreffendheid, de efficiëntie en de zuinigheid van financiële instrumenten; het ontwikkelen van instrumenten voor de handhaving van de rapportageverplichtingen van de lidstaten;

in het kader van de kwijtingsprocedure jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over het gebruik van financiële instrumenten in de lidstaten, met inbegrip van indicatoren inzake de doeltreffendheid, de efficiëntie en de zuinigheid van de financiële instrumenten, alsook over de vraag hoe de Commissie coördineert, consistentie waarborgt en het risico van overlapping tussen verschillende beleidsterreinen beperkt;

Verantwoordelijkheid van de Commissie en haar „management representations”

22.

brengt in herinnering dat de Commissie, overeenkomstig artikel 317 van het VWEU, de begroting van de Unie uitvoert onder haar eigen verantwoordelijkheid; onderstreept dat wanneer de Commissie de begroting onder gedeeld beheer uitvoert, er uitvoeringstaken aan de lidstaten moeten worden gedelegeerd, overeenkomstig artikel 53 ter van het Financieel Reglement;

23.

benadrukt nogmaals (15) dat de Commissie daarom de primaire verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van de desbetreffende middelen van de Unie en dat zij, bijgevolg, de verplichting heeft om maatregelen te nemen die gericht zijn op wettigheid en regelmatigheid, alsook op goed financieel beheer;

24.

onderstreept dat de Commissie niet over de mogelijkheid beschikt om haar financiële verantwoordelijkheid over te dragen aan de lidstaten, zelfs niet wanneer er gebreken of onregelmatigheden op het gebied van beheer zijn vastgesteld op het niveau van een lidstaat;

25.

is van mening dat een zinvol gebruik van de term „gedeeld beheer” gebaseerd dient te zijn op het grondbeginsel dat de Unie enkele van haar bevoegdheden aan de lidstaten delegeert en dat de lidstaten verplicht zijn hun deel van het werk uit te voeren overeenkomstig de rechtshandelingen van de Unie; verzoekt om volledige tenuitvoerlegging van punt 44 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (16); is van oordeel dat de jaarlijkse samenvattingen van de beschikbare audits en declaraties openbaar moeten zijn, zodat een bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van het beheer van de begroting van de Unie;

26.

wijst op het nauwe verband tussen de eindverantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de begroting en het belang van de kwijtingsprocedure; onderstreept dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Commissie in verband met de uitvoering van de begroting ook geldt voor tekortkomingen in het beheer van de lidstaten en van controlesystemen;

27.

benadrukt dat financiële verantwoordelijkheid ondeelbaar is en blijft en roept artikel 53 ter, punt 4), in herinnering waarin het volgende is vastgelegd: „Om zich ervan te vergewissen dat de middelen overeenkomstig de toepasselijke voorschriften worden besteed, past de Commissie procedures voor de goedkeuring van de rekeningen of financiële correctiemechanismen toe die haar in staat stellen de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting op zich te nemen” (cursivering toegevoegd);

28.

onderstreept in dit verband het belang van de „management representations” van de Commissie; wijst evenwel op de algemene opmerkingen van de Rekenkamer inzake de jaarlijkse activiteitenverslagen van de Commissie waarin wordt vastgesteld dat er geen richtsnoeren bestonden voor de berekening van het resterende foutenpercentage of het resterend risico; wijst er voorts op dat deze onderdelen van groter belang zijn geworden voor de vraag of een voorbehoud moet worden gemaakt (Jaarverslag, punten 1.19 en 1.20); vreest dat dit leidt tot inconsistentie bij de toepassing door de verschillende directoraten-generaal;

29.

wijst voorts op de opmerkingen van de Rekenkamer inzake de volgende afzonderlijke jaarlijkse activiteitenverslagen:

het voorbehoud inzake onder zwaartepunt 2 ressorterende maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling had niet mogen worden ingetrokken (Jaarverslag, punt 3.53), de berekening van het resterende foutenpercentage voor steunregelingen wordt beïnvloed door meerdere onvolkomenheden (Jaarverslag, punt 3.54);

het in de jaarlijkse activiteitenverslagen van het directoraat-generaal Regionaal Beleid (DG REGIO) en het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie (DG EMPL) gepresenteerde risicodragende bedrag is wellicht te laag ingeschat (Jaarverslag, bijlage 4.3);

de in het jaarlijkse activiteitenverslag van het directoraat-generaal Uitbreiding gepresenteerde berekening van het resterende foutenpercentage beperkt zich tot 30 % van de uitgevoerde betalingen (Jaarverslag, punt 5.33);

het activiteitenverslag van directoraat-generaal EuropeAid Ontwikkeling en Samenwerking bevat slechts een ten dele getrouwe beoordeling van het financieel beheer met betrekking tot de regelmatigheid (Jaarverslag, punt 5.34);

het voorbehoud ten aanzien van kaderprogramma 6 in het jaarlijkse activiteitenverslag van directoraat-generaal Informatiemaatschappij en Media had moeten worden gehandhaafd (Jaarverslag, punt 6.47);

30.

herinnert de Commissie eraan dat alle voorbehouden als bijlage bij het samenvattend verslag van de Commissie zijn gevoegd en onderstreept dat de Commissie met de vaststelling van het samenvattend verslag „de politieke verantwoordelijkheid op zich neemt voor het beheer door de directeuren-generaal en diensthoofden, op basis van de door hen in hun jaarlijkse activiteitenverslagen opgenomen betrouwbaarheidsverklaringen en punten van voorbehoud” (17);

31.

onderstreept dat het college en de commissarissen daarmee de eindverantwoordelijkheid op zich nemen voor de betrouwbaarheid en volledigheid van de door de directeuren-generaal en diensthoofden gemaakte voorbehouden en optreden als „gedelegeerde ordonnateurs”, en benadrukt dat het delegatiebesluit het college en de commissarissen geenszins van de eindverantwoordelijkheid ontheft;

32.

neemt kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer betreffende dit algemene oordeel van de interne controleur; is van mening dat het nut van het algemene oordeel beperkt zal blijven indien geen wezenlijke herziening plaatsvindt waarbij aan de zorgen van de Rekenkamer tegemoet wordt gekomen;

33.

is ongerust over de constateringen van de Rekenkamer inzake de jaarlijkse activiteitenverslagen en het samenvattend verslag (Jaarverslag, punten 1.17-1.25); meent dat onverwijld werk moet worden gemaakt van deze constateringen zodat de waarde van deze documenten als boekhoudinstrumenten behouden blijft; ziet echter in dat de berekening van een resterend foutenpercentage slechts één van de methoden is die de Commissie voor het ramen van het risico lopende bedrag aanwendt; vraagt de Commissie om consistente richtsnoeren te verstrekken waaraan alle directoraten-generaal zich dienen te houden;

34.

neemt kennis van het groenboek van de Commissie over het EU-kader inzake corporate governance (18); neemt tevens kennis van het feit dat de Commissie na de gebeurtenissen die in 1999 leidden tot het aftreden van de Commissie-Santer grote voortgang heeft geboekt met betrekking tot adequate corporate governance binnen de Commissie;

35.

neemt kennis van de verklaring van de Commissie over governance die op 30 mei 2007 werd vastgesteld en betrekking heeft op de interne werking van de Commissie, en die toelicht hoe zij wordt geleid en gecontroleerd alsmede hoe zij haar betrekkingen met haar belanghebbenden onderhoudt; spoort de Commissie aan haar corporate governance verder te verbeteren en de kwijtingsautoriteit op de hoogte te brengen van de acties en maatregelen die zij heeft uitgevoerd;

de door het vennootschapsrecht van de Unie voorgeschreven of voorgestelde elementen van corporate governance over te nemen voor zover deze relevant zijn voor de instellingen van de Unie;

maatregelen te nemen die de voorzitter in staat stellen de rekeningen te tekenen en tezamen met de rekeningen de volgende documenten over te leggen:

i)

een beschrijving van de risico’s en onzekerheden die de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen zouden kunnen beïnvloeden, evenals een verklaring waarin de voorzitter, samen met het college van commissarissen, de verantwoordelijkheid voor het risicobeheer aanvaart; en tevens

ii)

een formele verklaring inzake corporate governance waaruit blijkt aan welke internationale normen voor corporate governance de Commissie zich houdt, en die tevens het doel en de volledige motivatie bevat ingeval van de aanbeveling van de corporate governance code moet worden afgeweken (het „naleven of motiveren”-beginsel);

36.

verzoekt te Commissie het als een prioritaire actie te beschouwen om de verantwoordingsketen te verbeteren en te versterken, door onder andere:

de Commissie begrotingscontrole volledige inzage te geven in de jaarlijkse samenvattingen van de lidstaten; betreurt het dat de Commissie tot dusver geen enkele informatie over de jaarlijkse samenvattingen heeft gegeven, aangezien zij bij het volledig ontbreken van kennis over de inhoud van deze samenvattingen niet als nationale beheersverklaringen kunnen worden beschouwd;

een politieke verklaring af te geven waarin zij de volledige eindverantwoordelijkheid aanvaart voor de uitvoering van de begroting, met inbegrip van het deel van de begroting dat onder gedeeld beheer wordt uitgevoerd;

het jaarlijkse activiteitenverslag mede door de verantwoordelijke commissaris te laten ondertekenen;

de jaarlijkse activiteitenverslagen vast te stellen overeenkomstig het objectiviteitsbeginsel en optimistische prognoses te vermijden;

te voorzien in verplichte, volledige en relevante richtsnoeren voor de directoraten-generaal, met name met betrekking tot de wijze waarop resterende foutenpercentages en resterende risico’s worden geraamd, overeenkomstig het voorzichtigheidsbeginsel;

in ieder jaarlijks activiteitenverslag een volledige en betrouwbare toelichting op te nemen inzake de verhouding tussen het resterende risico of het resterende foutenpercentage en het foutenpercentage van de Rekenkamer; vraagt de Commissie in nauwe samenwerking met de Rekenkamer de mogelijkheden na te gaan om haar methode voor de berekening van het resterende foutenpercentage en de berekeningsmethode van de Rekenkamer voor het waarschijnlijkste foutenpercentage op elkaar af te stemmen;

de methodologie voor het algemene oordeel van de interne controleur te herzien en de door de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen daarbij aan te pakken;

na te gaan of de codes van de Commissie inzake corporate governance verder kunnen worden verbeterd, mede op basis van het bovengenoemde groenboek van de Commissie over het EU-kader inzake corporate governance voor de private sector;

Europese Scholen

37.

betreurt dat de Europese scholen ondanks de aanzienlijke begrotingsmiddelen die daarvoor zijn uitgetrokken hun hoofdtaak, te weten zorgen voor voldoende plaatsen in de vereiste talen en in de nabijheid van de werk- of woonplaats van de ambtenaren, nog steeds niet vervullen, maar wel hun activiteiten tot andere onderwijsgebieden hebben uitgebreid;

38.

erkent dat er een wezenlijk probleem is met de besluitvormings- en financieringsstructuren van de Overeenkomst over de Europese Scholen; verzoekt de Commissie derhalve om met de lidstaten verkennende gesprekken te houden over een herziening van deze overeenkomst, en vóór 31 december 2012 een voortgangsverslag uit te brengen; verzoekt de Commissie intussen aan te dringen op meer inspanningen om de bovengenoemde doelen te verwezenlijken dankzij een betere benutting van de uitgetrokken begrotingsmiddelen;

Administratie

39.

verlangt opheldering van de Commissie over haar verhuisplannen, de kosten die daarmee gemoeid zijn, de vrijkomende en nieuwe kantoorruimten en het aantal betroffen personeelsleden per directoraat-generaal;

40.

verzoekt de Commissie onverwijld over te gaan tot de herindeling van alle tijdelijke ambtenaren van het Europees Bureau voor fraudebestrijding met een contract voor onbepaalde tijd, zoals aangekondigd door commissaris Šefčovič in de vragenlijst als voorbereiding op deze kwijting (19);

41.

wijst erop dat de Commissie in 2010 in het kader van de verlening van toestemming voor flexibele werktijden en compensatieverlof uit eigen beweging circa 90 000 extra vrije dagen voor haar personeel heeft toegekend, wat overeenkomt met circa 445 ambten, en dat terwijl het Statuut (artikel 56) niet in overurencompensatie voorziet voor ambtenaren vanaf categorie AD 5/AST 5; wenst opheldering over de totale kosten die de belastingbetaler voor overurencompensatie betaalt;

Verantwoordelijkheid van de lidstaten

42.

brengt in herinnering dat de Commissie, overeenkomstig artikel 317 VWEU, de begroting van de Unie uitvoert onder haar eigen verantwoordelijkheid, maar tevens in samenwerking met de lidstaten;

43.

onderstreept dat twee beleidsterreinen met de hoogste foutenpercentages („Cohesie, vervoer en energie” en „Landbouw en natuurlijke hulpbronnen”) onder gedeeld beheer worden uitgevoerd en betreurt het feit dat de meest waarschijnlijke foutenpercentages voor deze terreinen worden geschat op respectievelijk 7,7 % en 2,3 %;

44.

verwelkomt in dit verband de analyse door de Commissie van de door de Rekenkamer vastgestelde fouten voor de begrotingsjaren 2006-2009, waaruit voor de eerste keer helder naar voren komt dat voor het EFRO en het Cohesiefonds drie lidstaten (Spanje, Italië en het Verenigd Koninkrijk) goed waren voor 59 % van de gecumuleerde kwantificeerbare fouten die in dat tijdvak zijn vastgesteld, terwijl voor het ESF vier lidstaten (Spanje, Portugal, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland) voor 68 % hebben bijgedragen aan de gecumuleerde kwantificeerbare fouten die gedurende deze periode op het gebied van cohesiebeleid (20) zijn vastgesteld; wijst erop dat voor het EFRO en het Cohesiefonds de meeste fouten in Italië werden vastgesteld in de regio’s Calabria, Campania en Puglia, terwijl in Spanje een klein aantal operationele programma’s in de regio’s Andalucía, Valencia en Castilla La Mancha voor 75 % hebben bijgedragen aan de in Spanje vastgestelde fouten (21); heeft voorts begrepen dat Spanje en Italië eveneens aanzienlijk hebben bijgedragen aan het foutenpercentage voor begrotingsjaar 2010;

45.

wijst erop dat de problemen in Italië ten aanzien van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling „verband houden met systematische tekortkomingen die zijn vastgesteld op het niveau van controle- en beheersautoriteiten” en met „de tenuitvoerlegging van de voorschriften inzake overheidsopdrachten en de selectie van projecten, inclusief de subsidiabiliteit van „retrospectieve” projecten” (22); merkt voorts op dat de problemen in Spanje hun wortel vinden in een complex beheers- en controlesysteem hetgeen „in de praktijk kan leiden tot een onduidelijke verdeling van de bevoegdheden, alsook tot een gebrek aan doeltreffend toezicht door de beheersautoriteit” (23);

46.

brengt in herinnering dat de ministers van Financiën van Griekenland, Italië en Spanje zijn uitgenodigd voor een gedachtewisseling met de Commissie begrotingscontrole van het Parlement; betreurt dat geen van de uitgenodigde ministers van Financiën is verschenen om met de leden van deze commissie van gedachten te wisselen over de bevindingen van de Rekenkamer teneinde het beheer van de structuurfondsen en, op den duur, de juridische basis ervan te verbeteren; verzoekt zijn voorzitter op de volgende bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders aan te kaarten dat de betrokken ministers hebben geweigerd om deze belangrijke kwesties in het openbaar te bespreken met de bevoegde commissie van het Parlement;

47.

brengt in herinnering dat het Parlement de Commissie herhaaldelijk heeft verzocht met een voorstel te komen voor de invoering van verplichte verklaringen inzake nationaal beheer, die moeten worden uitgevaardigd, openbaar gemaakt en grondig gecontroleerd door de verantwoordelijke auditinstantie, als onderdeel van de uiteindelijke algemene verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de begroting van de Unie; wijst erop dat dergelijke verklaringen inzake nationaal beheer alle informatie zouden moeten omvatten over het gebruik van Uniefondsen;

48.

stelt voor dat de inhoud van de nationale verklaringen die op het niveau van de directoraten-generaal worden ondertekend conform moet zijn aan de internationale auditstandaards en bruikbaar voor de auditverrichtingen van de Rekenkamer, en met name gebaseerd moet zijn op de verklaringen van instanties aan wie beheersbevoegdheid is gedelegeerd;

49.

wijst erop dat er tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan met betrekking tot de inkomsten en uitgaven in gedeeld beheer, in het bijzonder in verband met het opsporen van onregelmatigheden, fraude en fouten en de financiële follow-up op het gebied van zowel de douane als de besteding van EU-gelden; meent dat, als alle lidstaten naar behoren zouden presteren, alleen al op het gebied van de douane-inkomsten ten minste 100 000 000 EUR extra zou kunnen worden geïnd voor de EU-begroting; merkt op dat de Commissie tot dusverre de administratieve prestaties alleen maar achteraf en van geval tot geval monitort en zich dus onvoldoende bezighoudt met het analyseren van tendensen, om daarmee risicoterreinen vast te stellen; verzoekt de Commissie zich te bedienen van de tendensanalysemethode om financiële risico’s op te sporen en maatregelen te nemen om de administratieve prestaties van de lidstaten te verbeteren;

Bulgarije en Roemenië

50.

neemt met grote bezorgdheid kennis van het tussentijds rapport van de Commissie over de voortgang van Bulgarije met betrekking tot het mechanisme voor samenwerking en toetsing; maakt zich zorgen over het feit dat het met de Bulgaarse rechtspraak nog even beroerd gesteld is als voorheen; neemt kennis van het feit dat er tegen 28 rechters 27 rechtszaken lopen; wenst opheldering over een reeks gevallen van vermeende fraude met EU-gelden in Bulgarije, naar aanleiding waarvan in 2008 de betalingen werden opgeschort, en waarbij het openbaar ministerie het vooronderzoek stopzette hoewel de procedure over een soortgelijk en op identieke feiten berustende gevallen in een andere lidstaat wel voortgezet werd; verbaast zich erover dat in alle gevallen van fraude met EU-gelden die voor de rechtbank werden gebracht, de strafvervolging werd omgezet in administratieve sancties en dat in één belangrijk geval van fraude met EU-gelden de behandeling in hoger beroep meer dan 18 maanden gerekt werd; betreurt voorts dat de aanbeveling van de Commissie om de nationale commissie voor de inventarisatie en inbeslagname van criminele vermogens (CEPACA) bevoegdheden te geven om de vermogens van hoge ambtenaren en politici proactief te controleren, in de wind is geslagen; is bezorgd over het feit dat het in Bulgarije niet gebruikelijk is gerechtelijke uitspraken met de motivering ervan stelselmatig op gelijkvormige wijze en binnen de voorgeschreven termijnen bekend te maken; verzoekt de Commissie druk uit te oefenen op de justitiële autoriteiten om hun inspanningen op het gebied van de hervormingen op te voeren en zo spoedig mogelijk gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Commissie; verzoekt de Commissie in dit verband met klem de bedragen die voor ondersteuning van de Bulgaarse hervormingsinspanningen bestemd zijn openbaar te maken en te evalueren in hoeverre de beloofde resultaten met dat geld verwezenlijkt zijn; verwacht serieuze verbetering in het komende jaar; wenst dat de Commissie in samenwerking met de Bulgaarse regering een taskforce opricht en een maatregelenpakket opstelt waarmee de integriteit van het Bulgaarse rechtsstelsel weer kan worden hersteld;

51.

neemt met bezorgdheid kennis van het tussentijds rapport van de Commissie over de voortgang van Roemenië met betrekking tot het mechanisme voor samenwerking en toetsing; is echter ook verheugd over de positieve trend in de balans van het Nationaal Agentschap voor integriteitsbewaking (ANI) bij de vervolging van niet verantwoorde vermogensbestanddelen en het opsporen van belangenconflicten; merkt op dat de middelen van het ANI met EU-gelden verhoogd zijn; neemt echter met bezorgdheid kennis van het feit dat er geen eenvormige follow-up voor ANI-zaken is en dat zich bij de follow-up vaak vertraging voordoet; noemt het verheugend dat de Nationale Directie voor corruptiebestrijding (DNA) nog steeds optreedt als effectieve vervolgende instantie in corruptiegevallen op hoog niveau; wijst op de toename van het aantal aanklachten, rechterlijke beslissingen en veroordelingen in 2011, en de bespoediging van zaken voor het Hoge Hof van cassatie en justitie, die tot uiting komt in de stijging van het aantal definitieve rechterlijke beslissingen in door de DNA aangebrachte zaken van 85 % ten opzichte van 2011 (24); is tevens bezorgd over het resultaat van een analyse van de gerechtelijke uitspraken in corruptiezaken op hoog niveau, waaruit blijkt dat 60 % van de straffen wordt uitgezeten en dat de opgelegde straffen vaak zo dicht mogelijk bij het wettelijk minimum liggen; verbaast zich ook over de onbevredigende praktijk ten aanzien van het binnen de voorgeschreven termijnen bekendmaken van gemotiveerde gerechtelijke uitspraken, waardoor in sommige gevallen van corruptie op hoog niveau het gevaar van verjaring dreigt omdat de motivering te laat komt vanwege het feit dat de verhaalmogelijkheden zo lang gerekt worden; vraagt de Commissie te onthullen hoeveel gelden er zijn uitgetrokken om de inspanningen van Roemenië tot hervorming van de rechterlijke organisatie te steunen; verwacht verdere verbetering in het komende jaar; verzoekt de Commissie de druk op de Roemeense regering om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Commissie, op te voeren; verwacht dat de Commissie onvoorwaardelijk van de Roemeense regering eist dat zij zich meer inspant om een consistente jurisprudentie met betrekking tot overheidsopdrachten te ontwikkelen; verzoekt de Commissie om bij de Roemeense regering vastberaden en standvastig aan te dringen op uitvoering van de aanbeveling van de Commissie en op een duidelijker en uitgebreider plan voor de voorbereiding op de uitvoering van de bepalingen van het wetboek van strafrecht en het wetboek van strafvordering; verwacht dat de inspanningen om vorderingen te boeken met betrekking tot de inbeslagname van via misdrijven verworven vermogen worden opgevoerd; verwacht verder dat de Commissie samen met de Roemeense regering een maatregelenpakket opstelt waarmee de integriteit van het Roemeense rechtsstelsel verbeterd kan worden;

Voorfinancieringen

52.

wijst erop dat voorfinancieringen als een noodzakelijke voorwaarde worden beschouwd voor begunstigden om tot de overeengekomen handeling over te gaan;

53.

neemt nota van de constatering van de Rekenkamer dat de Commissie het gebruik van voorfinancieringen tussen 2005 en 2010 aanzienlijk heeft uitgebreid (Jaarverslag, punt 1.28); acht het zorgwekkend dat de verrekening van de voorfinancieringen gebreken vertoont (Jaarverslag, punt 1.29 en punt 86 van advies nr. 6/2010 van de Rekenkamer);

54.

is bezorgd over het vastgestelde effect van voorfinancieringen, met name op de beleidsterreinen „Externe steun, ontwikkeling en uitbreiding” en „Onderzoek en intern beleid”; constateert dat er meer gebruik is gemaakt van voorfinanciering en dat de totale foutenpercentages op deze twee beleidsterreinen onder de 2 % liggen; merkt verder op dat de Rekenkamer wel concludeert dat de voorfinancieringen vrij geen materiële fouten vertoonden, maar dat de tussentijdse en saldobetalingen nog steeds een substantieel foutenpercentage laten zien (Jaarverslag, punten 5.35 en 6.48);

55.

is van mening dat de Commissie door veel voorfinancieringen uit te betalen een verhoogd financieel risico neemt, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van insolventie van de begunstigden, maar ook ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid, aangezien de goedkeuring van de door de begunstigden gedeclareerde kosten wordt verschoven naar een latere datum;

56.

is van mening dat het efficiënter is om onregelmatigheden te voorkomen dan om ten onrechte betaalde bedragen achteraf terug te vorderen; verzoekt de Commissie daarom het als een prioritaire actie te beschouwen om het toegenomen gebruik van voorfinanciering, evenals de controle- en auditmethoden, te herzien, door:

het Parlement op de hoogte te stellen van de redenen waarom de Commissie tussen 2005 en 2010 in toenemende mate gebruikt heeft gemaakt van voorfinancieringen;

het niveau van voorfinancieringen in de diverse programma’s zodanig aan te passen dat de begunstigde het noodzakelijke voorschot krijgt om het project van start te laten gaan, terwijl tegelijkertijd de financiële belangen van de Unie worden beschermd;

Niet-afgewikkelde begrotingsvastleggingen

57.

brengt in herinnering dat niet-afgewikkelde begrotingsvastleggingen ongebruikte (dat wil zeggen niet uitbetaalde) vastleggingskredieten zijn en dat zij hoofdzakelijk voortvloeien uit meerjarenprogramma’s (bv. op het gebied van cohesiebeleid), waarbij de vastleggingen worden gedaan in de eerste jaren van de programmeringsperiode, terwijl de bijbehorende betalingen geleidelijk en gedurende de gehele programmeringsperiode plaatsvinden;

58.

merkt op dat een hoog niveau van niet-afgewikkelde begrotingsvastleggingen kan duiden op moeilijkheden waar de lidstaten tegenaan lopen bij de absorptie van de toegewezen bedragen;

59.

wijst erop dat de Rekenkamer in 2010 heeft geconstateerd dat de niet-afgewikkelde begrotingsvastleggingen met bijna 10 % zijn toegenomen tot een bedrag van circa 194 000 000 000 EUR (Jaarverslag, punt 1.43 en grafiek 1.2), hetgeen overeenkomt met de uitgaven van bijna drie jaar, uitgaande van het huidige uitgavenpatroon;

60.

is van mening dat er met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013 een risico bestaat dat:

de vastgelegde middelen sneller zullen moeten worden uitgegeven dan gebruikelijk, hetgeen een groter risico op fouten met zich meebrengt;

lidstaten aan het einde van de programmeringsperiode 2007-2013 zullen proberen alle vastgelegde middelen te absorberen waarbij zij wellicht projecten mede zullen financieren die reeds met nationale middelen zijn uitgevoerd en gefinancierd (zogeheten „retrospectieve” projecten die het beheers- en controlesysteem van de Unie niet hebben doorlopen en die bijgevolg gevoeliger zijn voor fouten);

61.

verzoekt de Commissie om informatie over de omvang van de uitstaande verplichtingen per lidstaat en over hoe zij met de lidstaten samenwerkt om terreinen waarop risico in verband met absorptie en regelmatigheid bestaat, op te sporen en aan te pakken;

Begrotingssubsidies voor gedecentraliseerde agentschappen en gemeenschappelijke ondernemingen

62.

merkt op dat de Unie in het begrotingsjaar 2010 voor meer dan 620 000 000 EUR subsidie heeft uitgekeerd aan de gedecentraliseerde agentschappen en voor meer dan 500 000 000 EUR aan de gemeenschappelijke ondernemingen; constateert dat het niet altijd makkelijk is informatie te vinden over de bijdragen van de Unie aan agentschappen; verzoekt de Commissie derhalve de kwijtingsautoriteit jaarlijks geconsolideerde informatie te verstrekken over de totale jaarlijkse financiering die per agentschap en per gemeenschappelijke onderneming uit hoofde van de algemene begroting van de Unie wordt toegekend, en met name

de oorspronkelijke bijdrage van de Unie die in de begroting voor het agentschap/de gemeenschappelijke onderneming is opgenomen;

het bedrag dat afkomstig van terugvordering van overschotten;

de totale bijdrage van de Unie voor het agentschap/de gemeenschappelijke onderneming;

het bedrag van de bijdrage van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA);

63.

verwacht dat de Commissie in deze tijd van financiële crisis vermijdt de begrotingen van de agentschappen te verhogen en zelfs overweegt om de bijdrage van de Unie aan hun begrotingen te verkleinen op basis van een beoordeling van hun prioriteiten;

64.

verzoekt de Commissie richtsnoeren op te stellen voor modelformulieren die alle agentschappen/gemeenschappelijke ondernemingen kunnen gebruiken voor de opstelling van hun jaarlijkse werkprogramma en hun jaarlijkse activiteitenrapport, zodat de resultaten zinvol kunnen worden vergeleken met de geplande doelstellingen;

65.

verzoekt de Commissie het Parlement een gedetailleerd overzicht te verstrekken van de criteria en verificatiemechanismen die gehanteerd worden om belangenconflicten en „draaideurgevallen” bij agentschappen en gemeenschappelijke ondernemingen te voorkomen;

Begroting van de Unie en de financiële en begrotingscrisis

66.

is bezorgd over de voortdurende financiële en begrotingscrisis in de lidstaten; is van mening dat deze crisis tevens diverse soorten risico’s voor de begroting van de Unie met zich meebrengt, te weten:

financiële risico’s in verband met aan lidstaten verstrekte leningen;

financiële risico’s in verband met inkomsten;

67.

brengt in herinnering dat zes lidstaten (Griekenland, Hongarije, Ierland, Letland, Portugal en Roemenië) op dit moment worden beschouwd als „lidstaten in moeilijkheden” aangezien zij steun ontvangen in de vorm van betalingsbalansleningen, leningen in het kader van het Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM) of steun in het kader van de Griekse kredietfaciliteit;

68.

merkt op dat de begroting van de Unie leningen garandeert in het kader van het betalingsbalansmechanisme (ter beschikking gestelde leningen die op 31 december 2010 circa 12 000 000 000 EUR bedroegen) en het EFSM (geen ter beschikking gestelde leningen op 31 december 2010) (25); wijst er voorts op dat het maximale uitstaande bedrag aan leningen die worden toegekend in het kader van het betalingsbalansmechanisme en het EFSM respectievelijk 50 000 000 000 EUR (Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad, artikel 1, lid 1, tweede alinea (26)) en 60 000 000 000 EUR (27) mogen bedragen; benadrukt dat de som van deze twee bedragen (110 000 000 000 EUR) bijna gelijk is aan de jaarlijkse begroting van de Unie, aangezien het totaal aan betalingen uit de begroting van de Unie in 2010 circa 122 000 000 000 EUR bedroeg (28);

69.

is bezorgd over het feit dat de Rekenkamer in haar jaarverslag over 2010 onvoldoende aandacht heeft besteed aan deze nieuwe uitdagingen voor de Unie; betreurt vooral dat de Rekenkamer deze risico's voor de Uniebegroting niet voldoende aangegeven heeft; benadrukt dat de Rekenkamer in haar verdere werk een belangrijke plaats moet toekennen aan het nieuwe Europese Stabiliteitsmechanisme;

70.

brengt in herinnering dat er geen garantiefonds is gecreëerd om de begroting te beschermen ingeval er een beroep wordt gedaan op bovengenoemde garantiemechanismen; verzoekt de Commissie derhalve te evalueren of het eventueel nodig is een garantiefonds op te zetten om mogelijke verliezen te dekken, vergelijkbaar met het Garantiefonds voor externe acties, teneinde de begroting te beschermen;

71.

wijst er met klem op dat de EFSF naar de stand van 30 september 2011 leningen voor 48 500 000 000 EUR van de in totaal 60 000 000 000 EUR heeft ondertekend; spoort de Rekenkamer ertoe aan om vóór eind 2012 een verslag op te stellen over de EFSF-operaties en met name de door de Commissie ingestelde controlemechanismen;

72.

herinnert eraan dat de ontvangsten van de begroting van de Unie uit diverse bronnen afkomstig zijn; herhaalt dat de begroting, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit eigen middelen wordt gefinancierd; wijst erop dat met name de bni-middelen, die 73 % van de totale ontvangsten uitmaken, voortkomen uit de nationale begrotingen van de lidstaten (29);

73.

is van mening dat het, naarmate de ernst van de financiële situatie in bepaalde lidstaten toeneemt, voor deze lidstaten steeds moeilijker zal worden om aan de begroting van de Unie bij te dragen; gelooft dat dit de uit de „lidstaten in moeilijkheden” afkomstige ontvangsten van de begroting van de Unie in gevaar brengt, temeer daar deze lidstaten hun overheidsschuld wellicht zullen laten oplopen ten behoeve van de financiering van de begroting van de Unie of de nationale medefinanciering van bepaalde steunregelingen;

74.

merkt op dat de bni-middelen uit de „lidstaten in moeilijkheden” goed zijn voor grofweg 6 % van de totale bni-middelen voor het begrotingsjaar 2010 (30);

75.

wijst er voorts op dat de medefinancieringspercentages voor lidstaten in moeilijkheden zijn verhoogd met betrekking tot het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), de structuurfondsen, het Cohesiefonds en het Europees Visserijfonds; verwacht dat de medefinancieringspercentages worden opgetrokken om met name in de lidstaten in moeilijkheden meer te kunnen investeren; wijst in dit verband met klem op de toegenomen verantwoordelijkheid van de Commissie op het gebied van controle en toezicht;

Europese financiële stabiliteitsfaciliteit (EFSF) en Europees Stabiliteitsmechanisme(ESM)

76.

hekelt het feit dat de Raad in 2010 artikel 122 VWEU heeft gebruikt om de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) op te zetten, aangezien dat artikel alleen geldt voor natuurrampen en niet voor economische rampen; is bezorgd over het feit dat de EFSF enig element van democratische controle door het Parlement of financiële controle door de Rekenkamer bevat; uit felle kritiek op het feit dat er voor de EFSF niet eens een externe publieke audit geregeld is;

77.

neemt nota van het feit dat de lidstaten onlangs het ESM-Verdrag hebben ondertekend; benadrukt dat het Parlement in zijn resolutie van 23 maart 2011 (31) al gewaarschuwd had voor de oprichting van een permanent Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) buiten het institutionele kader van de Unie, aangezien een dergelijke beslissing problemen zou meebrengen voor het controlemechanisme van de instellingen van de Unie; eelt de bezwaren van sommige hogere auditinstellingen, dat het Verdrag de nodige bepalingen mist om een effectieve externe audit te kunnen waarborgen;

78.

roept de Raad en de lidstaten nogmaals op de nodige aandacht te schenken aan de volgende kwesties rond de tenuitvoerlegging van het ESM:

in de ESM-statuten adequate regelingen te waarborgen voor openbare externe controle, met betrekking tot wettigheid, regelmatigheid en doeltreffendheid, overeenkomstig internationaal aanvaarde auditstandaards, en rekening houdend met de volgende documenten:

i)

de resolutie van het Contactcomité van de Rekenkamers van de Europese Unie van 14 oktober 2011 betreffende de verklaring van de Rekenkamers van de eurozone inzake de externe controle van het Europees stabiliteitsmechanisme (CC-R-2011-01) (32), evenals,

ii)

de verklaring van het Contactcomité van de Rekenkamers van de Europese Unie gericht aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de EU-lidstaten van 14 oktober 2011 betreffende de gevolgen van een Europees semester en andere recente ontwikkelingen op het gebied van economische beleidsaansturing van de EU voor de Rekenkamers van de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Rekenkamer (33),

iii)

een brief van de president van de Nederlandse rekenkamer (34) over kwesties die in de statuten van de ESM moeten worden geregeld ten aanzien van artikel 30 van het ESM-Verdrag;

te zorgen voor adequate regelingen met betrekking tot verantwoordingsplicht en volledige transparantie van het permanente crisismechanisme;

de betrouwbaarheid van gegevens en statistieken te waarborgen;

duidelijkheid te geven over de verantwoordings- en verslagleggingsregelingen van alle actoren die aansprakelijkheid op zich nemen bij de totstandbrenging van het mechanisme;

er bij de Commissie op aan te dringen dat zij tweemaal per jaar aan het Parlement en de Raad verslag uitbrengt over het risico dat de garantie aan het EFSM voor de begroting van de Unie met zich brengt, en de Commissie te vragen hoe dit geld in geval van insolvabiliteit naar de Uniebegroting zou worden overgeheveld en vervolgens naar het EFSM;

79.

een definitie te geven van het politieke toezicht van het Parlement op de mogelijke uitgifte van euro-obligaties in het algemeen en het permanente crisismechanisme in het bijzonder; deelt de mening dat het Parlement op voet van gelijkheid bij het mechanisme moet worden betrokken;

Transparantie

80.

benadrukt de essentiële rol van transparantie bij het waarborgen van het afleggen van verantwoording over het gebruik van publiek geld en herinnert eraan dat transparantie één van de belangrijkste instrumenten is bij de totstandbrenging van wettige en regelmatige uitgaven;

81.

dringt er andermaal op aan dat alle met gelden van de Unie betaalde subsidies worden opgetekend in een gebruiksvriendelijke online databank, met inachtneming van de wetgeving inzake gegevensbescherming; is van mening dat aan de uitkering van subsidies van de Unie uitdrukkelijk de voorwaarde moet worden verbonden dat de begunstigden ermee instemmen dat de basisgegegevens, waaronder het bedrag, de naam van de ontvanger en het doel, publiekelijk toegankelijk zijn; wijst erop dat het huidige systeem geen volledige transparantie waarborgt ten aanzien van de begunstigden die steun ontvangen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) of het Cohesiefonds; binnen het huidige kader voorziet de Commissie in een webportaal dat toegang verschaft tot lijsten van begunstigden op nationale websites, die alleen beschikbaar zijn in de respectieve nationale talen en die niet voldoen aan gemeenschappelijke criteria; verwacht dat met de toekomstige verordening die betrekking zal hebben op de structuurinstrumenten (COM(2011) 615 — 2011/0276 (COD)) wordt bereikt dat lidstaten gegevens verstrekken over de eindbegunstigden van de middelen uit het EFRO en het Cohesiefonds, zodat deze op de officiële website van de Commissie kunnen worden gepubliceerd in een van drie werktalen van de Unie, en dat deze gegevens gebaseerd zijn op een reeks gemeenschappelijke criteria om onderlinge vergelijking en vaststelling van tekortkomingen mogelijk te maken; verzoekt de Commissie hiervoor inspiratie op te doen bij het Amerikaanse Recovery Accountability and Transparency Board en zijn website www.recovery.gov;

82.

herinnert aan het arrest van het Hof van Justitie van 9 november 2010 in de gevoegde zaken Volker und Markus Schecke GbR C-92/09 en Hartmut Eifert C-93/09, dat voor het beleidsterrein landbouw en natuurlijke rijkdommen van belang is; dringt er bij de Commissie op aan om zo spoedig mogelijk een voorstel in te dienen voor nieuwe wetgeving die lidstaten verplicht tot openbaarmaking van informatie over natuurlijke en rechtspersonen die steun uit de Europese landbouwfondsen ontvangen, daarbij rekening houdend met voornoemd arrest; is van mening dat informatie over de begunstigden op de officiële website van de Commissie beschikbaar moet zijn in een van drie werktalen van de Unie, en dat deze gegevens gebaseerd moeten zijn op een reeks gemeenschappelijke criteria om onderlinge vergelijking en vaststelling van fouten mogelijk te maken;

Methodologie inzake betrouwbaarheidsverklaringen

83.

is op de hoogte van het feit dat de Rekenkamer voornemens is het Parlement meer informatie te verstrekken over de beleidsterreinen „landbouw en natuurlijke hulpbronnen” en „cohesie, energie en vervoer”; verwelkomt dit voornemen aangezien het zou leiden tot meer transparantie en een nauwkeurigere afbakening van de problematische onderdelen van de begroting; is van mening dat dit de Commissie, de Rekenkamer, het Parlement en andere betrokkenen in staat stelt hun aandacht beter te richten op de terreinen waar het beheer moet worden verbeterd, en om hiertoe aanbevelingen te doen; wenst evenwel te benadrukken dat het van belang is dat de vergelijkbaarheid van het ene jaar met het volgende blijft gewaarborgd;

84.

is ingenomen met de uitvoerige evaluatie door de Rekenkamer van de betrouwbaarheid van de „management representations” van de Commissie in zowel hoofdstuk 1 als de afzonderlijke hoofdstukken van het jaarverslag 2010; brengt in herinnering dat een management representation moet worden ondersteund door een krachtig tweede advies van de Rekenkamer; spoort de Rekenkamer aan om haar analyses van de management representations van de Commissie verder te intensiveren en hiervan op beschrijvende wijze verslag te doen;

85.

wijst op het toegenomen gebruik van voorfinancieringen; is ervan overtuigd dat voorfinancieringen een lager risiconiveau hebben met betrekking tot wettigheid en regelmatigheid dan tussentijdse of saldobetalingen, aangezien voor een voorfinanciering geen onderbouwing van de kosten is vereist; verzoekt de Rekenkamer te overwegen om haar controlemethode aan te passen en hierbij rekening te houden met het toegenomen gebruik van voorfinancieringen, teneinde het Parlement nog meer bruikbare informatie te verstrekken over de transacties met het hoogste risico;

86.

wijst erop dat de Rekenkamer één gemeenschappelijke methodologie hanteert om de fouten inzake overheidsopdrachten op de twee beleidsterreinen „Landbouw en natuurlijke hulpbronnen” en „Cohesie, vervoer en energie” te kwantificeren; betreurt dat de Commissie op beide terreinen andere methoden hanteert die bovendien niet aansluiten bij die van de Rekenkamer; vreest dat verschillende benaderingen op deze terreinen de geloofwaardigheid van het toezicht en de controle op gedeelde beheersuitgaven kunnen ondermijnen; dringt er derhalve bij de Commissie en de Rekenkamer op aan de behandeling van fouten inzake overheidsopdrachten met spoed te harmoniseren voor deze twee beleidsterreinen die onder gedeeld beheer vallen en eind 2012 aan de bevoegde commissies van het Parlement verslag uit te brengen over de gemaakte vorderingen;

Afzonderlijke vraagstukken

De rol van de commissaris belast met aangelegenheden in verband met begrotingscontrole

87.

merkt op dat in de Commissie 2004-2009 een commissaris fulltime belast was met begrotingscontrole, zoals het Parlement had gevraagd; betreurt dat begrotingscontrolekwesties in de huidige Commissie samengevoegd zijn met andere verantwoordelijkheden („belasting en douane-unie”); stelt voor dat er in de Commissie 2014-2019 weer een commissaris fulltime belast wordt met begrotingscontrole en onder meer verantwoordelijk wordt voor de volgende terreinen:

interne audit;

fraudebestrijding;

de betrekkingen met de Rekenkamer en de bevoegde commissie van het Parlement;

de contacten met de relevante begrotings- en auditautoriteiten in de lidstaten en het opzetten van een breed kader voor interne controle;

het evalueren en verbeteren van het nut van het jaarlijks samenvattend verslag, met inbegrip van de beheers- en controlestelsels van de lidstaten;

het laten uitvoeren en het beoordelen van onafhankelijke programmabeoordelingen en het doen uitgroeien van het in artikel 318 VWEU bedoelde beoordelingsverslag tot een waardevol instrument voor prestatieverbetering;

Prestaties: resultaten behalen met de begroting van de Unie

88.

is ingenomen met het nieuwe hoofdstuk 8 „Resultaten behalen met de EU-begroting” in het jaarverslag, alsook met de opmerkingen van de Rekenkamer over de in de jaarlijkse activiteitenverslagen opgenomen zelfevaluatie door de Commissie van haar prestaties;

89.

wijst op de bevindingen van de Rekenkamer inzake de kwaliteit van de verslaglegging van de Commissie over de prestaties, zoals:

„Momenteel voorziet het beheersplan niet in doelstellingen en indicatoren om de zuinigheid en efficiëntie te meten” (Jaarverslag, titel vóór punt 8.17)

„Op sommige terreinen [zijn] de doelen niet voldoende gekwantificeerd of gespecificeerd” (Jaarverslag, titel vóór punt 8.18)

„Tussentijdse ijkpunten voor meerjarige streefdoelen [worden] op sommige terreinen niet gedefinieerd” (Jaarverslag, titel vóór punt 8.20)

„De beschrijving van beleidsprestaties omvat beperkte informatie over de resultaten en gevolgen” (Jaarverslag, titel vóór punt 8.22);

90.

beschouwt deze belangrijke bevindingen als een illustratie van het feit dat het Parlement niet volledig kan vertrouwen op de verslaglegging van de Commissie over prestaties; is van mening dat betrouwbare gegevens de basis vormen voor goed bestuur, beleidsontwikkeling en parlementaire controle; zou er prijs op stellen als de Rekenkamer haar werkzaamheden op dit terrein zou kunnen uitbreiden en hierin tevens de geregelde „certificatie” van de door de Commissie aangeleverde prestatiegegevens zou kunnen opnemen;

91.

is van mening dat prestaties even belangrijk zijn als wettigheid en regelmatigheid en verzoekt de Rekenkamer na te gaan of de nieuwe inzichten met betrekking tot de resultaten van de verschillende beleidsgroepen kunnen worden opgenomen in de desbetreffende hoofdstukken van het jaarverslag;

92.

wijst erop dat de in de beheersplannen vermelde doelstellingen, indicatoren en streefcijfers hoofdzakelijk zijn gericht op doeltreffendheid (Jaarverslag, punt 8.15); verzoekt de Commissie om haar verslaglegging over prestaties, inclusief de indicatoren met betrekking tot zuinigheid en efficiëntie, te verbeteren, en om adequate streefcijfers vast te stellen om de voortgang bij de verwezenlijking van meerjarige doelstellingen te evalueren;

93.

verzoekt de Commissie voorts om voor de terreinen die onder gedeeld beheer vallen in samenwerking met de lidstaten passende prestatie-indicatoren vast te stellen die op consistente wijze moeten worden toegepast, en om erop toe te zien dat de verslaglegging door de lidstaten inzake de behaalde resultaten verplicht, volledig, nauwkeurig en openbaar is;

94.

wijst erop dat zowel de Rekenkamer als de Commissie herhaaldelijk hebben geconstateerd dat er grote verschillen bestaan tussen de lidstaten en tussen de verschillende programma’s voor wat de kwaliteit van de beheers- en controlesystemen betreft;

95.

dringt er bij de Commissie op aan stelselmatig rekening te houden met deze verschillen in doeltreffendheid van controlesystemen en met duidelijke evaluaties te komen van de inspanningen — of het ontbreken daarvan — van de lidstaten om onregelmatigheden op te sporen en te verhelpen, om zo te waarborgen dat lidstaten met een goed functionerend toezicht- en controlesysteem niet het gevaar lopen in diskrediet te worden gebracht;

96.

verzoekt de Commissie het in artikel 318 VWEU bedoelde evaluatieverslag aan de bevoegde commissie en de plenaire vergadering van het Parlement te presenteren op hetzelfde moment waarop de Rekenkamer haar jaarverslag presenteert en verzoekt de Rekenkamer bij die gelegenheden haar opmerkingen over het evaluatieverslag te presenteren; benadrukt dat het evaluatieverslag op een zodanig tijdstip gepubliceerd moet worden dat zowel het Parlement als de Rekenkamer de mogelijkheid hebben het naar behoren te beoordelen;

97.

herinnert eraan dat de Commissie overeenkomstig artikel 318 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een evaluatieverslag over de financiën van de Unie moet indienen dat gebaseerd is op de bereikte resultaten; merkt op dat de Commissie op 17 februari 2012 het eerste evaluatieverslag krachtens artikel 318 VWEU heeft goedgekeurd, dat betrekking heeft op het begrotingsjaar 2010;

98.

herinnert er voorts aan dat het Parlement in zijn resolutie over het verlenen van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2009 (35) de volgende suggesties had gedaan:

de Commissie moet een „prestatiebeoordelaar” benoemen om duidelijk te maken wie verantwoordelijk is voor het evaluatieverslag (par. 199);

het evaluatieverslag moet zodanig worden opgesteld dat de relatie tussen de prestatie-indicatoren, hun rechtsgrondslag en beleidsgrondslag, het bedrag van de uitgaven en de bereikte resultaten duidelijk en transparant is (par. 200);

de dienst Interne Audit moet de methodiek die voor de samenstelling van dit verslag wordt gebruikt controleren en de verrichte werkzaamheden beoordelen (par. 200);

de door de diensten van de Commissie gebruikte kernprestatie-indicatoren moeten openbaar zijn (par. 200);

99.

betreurt dat de Commissie deze aanbevelingen niet volledig heeft kunnen meenemen in het eerste evaluatieverslag krachtens artikel 318 VWEU; merkt voorts op dat het eerste evaluatieverslag een samenvatting is van bestaande evaluatieverslagen met betrekking tot twee beleidsterreinen (Onderwijs en Cultuur, en Onderzoek); is van mening dat de reikwijdte en inhoud van het eerste evaluatieverslag minder zijn dan wat van een krachtens het VWEU opgesteld evaluatieverslag mocht worden verwacht;

100.

verzoekt de Commissie de inhoud van het evaluatieverslag krachtens artikel 318 VWEU te verbreden en met name aan te geven welke meerwaarde dit evaluatieverslag biedt ten opzichte van „normale” evaluatieverslagen die uit hoofde van het Financieel Reglement (artikel 27) en de uitvoeringsvoorschriften daarbij (Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie (36), artikel 21) worden opgesteld;

101.

staat volledig achter het voornemen van de Commissie om „zorg te dragen voor meer coördinatie, uitwisseling van informatie en samenhang, zowel binnen de Commissie als met de lidstaten, met betrekking tot de programmering, de organisatie en het gebruik van monitoring en evaluaties in het volgende financiële kader” (37);

102.

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer voornemens is opmerkingen te maken bij het eerste krachtens artikel 318 VWEU opgestelde evaluatieverslag (38);

103.

verzoekt de Commissie om een herziening van de instructies en opleiding voor het personeel met betrekking tot „Titel II: Rechten en verplichtingen van de ambtenaar” van het Statuut van de ambtenaren, teneinde te waarborgen dat alle personeelsleden volledig op de hoogte zijn van de bepalingen en met name van de verplichtingen overeenkomstig artikel 22 bis; verzoekt de Commissie uiterlijk in september 2012 een verslag over haar activiteiten ter zake in te dienen bij de bevoegde commissie van het Parlement;

104.

verzoekt de Commissie uiterlijk in september 2012 een verslag over haar activiteiten ter bevordering van het openbaar maken van misstanden door het brede publiek in te dienen bij de bevoegde commissie van het Parlement;

Cohesie, energie en vervoer — Negatieve conclusie

105.

betreurt de stijging van het foutenpercentage op het beleidsterrein „Cohesie, energie en vervoer” naar 7,7 % ondanks het toegenomen aantal onderbrekingen van de betalingstermijn; vindt het uiterst zorgwekkend dat bij 58 % van de transacties die fouten vertonen, sommige van die fouten hadden kunnen worden opgespoord en gecorrigeerd (Jaarverslag, punt 4.25); vreest dat het feit dat er gesproken wordt van een „stabiele” situatie met betrekking tot foutenpercentages een toenemende mate van inschikkelijkheid verraadt;

106.

verzoekt de Rekenkamer de foutenpercentages voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds, energie en vervoer afzonderlijk te presenteren en niet geaggregeerd;

107.

betreurt dat een groot deel van de fouten ieder jaar weer te wijten is aan niet-naleving van de voorschriften inzake overheidsopdrachten; is zich bewust van de verstrekkende gevolgen en beschouwt dit als een teken dat de werking van de interne markt in het geding is; dringt er bij de Commissie op aan om de hervorming van de procedures voor overheidsopdrachten voort te zetten en daarbij terdege rekening te houden met deze verontrustende resultaten, en om schendingen rigoureus aan te pakken aangezien de Rekenkamer tevens gevallen heeft geconstateerd waarin de richtlijnen van de Unie niet correct zijn omgezet in nationale wetgeving inzake overheidsopdrachten (Jaarverslag, punt 4.27);

108.

verneemt met grote zorg dat de controleautoriteiten slechts ten dele effectief zijn; is ernstig bezorgd over het feit dat de controlemethoden van de controleautoriteiten in dusdanige mate verschillen dat hun resultaten niet kunnen worden samengevoegd om per fonds op nationaal niveau tot een algemeen oordeel te komen (Jaarverslag, punt 4.41); vraagt de Commissie mee te delen hoe zij de informatie die zij ontvangt van de controleautoriteiten consolideert en de samenhang verzekert, opdat zij betrouwbare informatie zou kunnen meedelen aan het Parlement in haar jaarlijkse activiteitsverslagen;

109.

verzoekt de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287, lid 4, tweede alinea, advies uit te brengen over de onafhankelijkheid van de nationale controleautoriteiten wat betreft het gedeelde beheer;

110.

verzoekt de Commissie aan het Parlement kenbaar te maken wanneer zij voornemens is zich te gaan verlaten op hiervoor aangewezen controleautoriteiten, overeenkomstig artikel 73 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (39), om zo haar eigen controles ter plaatse te beperken; verzoekt de Rekenkamer deze ontwikkeling nauwgezet te volgen en te controleren;

111.

spoort de Rekenkamer aan de mogelijkheid te onderzoeken om iets te doen aan het aanhoudende probleem met betrekking tot het feit dat de tenuitvoerlegging van de fondsen over meerdere jaren is uitgespreid, terwijl de controles van de Rekenkamer op jaarbasis plaatsvinden; benadrukt dat het foutenpercentage gedurende de tenuitvoerleggingsperiode doorgaans hoger ligt dan aan het einde hiervan wanneer de uitgaven op alle niveaus aan controle zijn onderworpen;

Toezichtsfunctie van de Commissie op het gebied van cohesiebeleid

112.

constateert dat de Commissie de mogelijkheid (maar niet de verplichting) heeft om lidstaten die zich niet aan de regels houden sancties op te leggen door middel van verschillende instrumenten:

 

Onderbreking

Opschorting

Financiële correcties waar de lidstaten mee instemmen

Financiële correcties waar de lidstaten niet mee instemmen

Gevolgen

Betalingstermijn wordt met maximal zes maanden verlengd door de ordonnateur

Betaling wordt voor onbepaalde periode opgeschort door het college van commissarissen

Lidstaten mogen de „vrijgegeven” middelen hergebruiken zonder dat dit leidt tot verlies van middelen voor de lidstaat

De bijdrage van de Unie wordt geheel of ten dele geannuleerd (netto vermindering)

Voorwaarden

Er zijn aanwijzigingen voor een aanzienlijke tekortkoming in het beheers- en controlesysteem

Ernstige tekortkoming in het beheers- en controlesysteem of de opgegeven uitgaven vertonen ernstige onregelmatighe-den

Lidstaat stemt in met financiële correcties die voortvloeien uit de controles van de Commissie, de Rekenkamer of een andere controleur van de Unie

Lidstaat stemt niet in met financiële correcties die voortvloeien uit de controles van de Commissie, de Rekenkamer of een andere controleur van de Unie

Rechtsgrond

(Verordening (EG) nr. 1083/2006)

Artikel 91

Artikel 92

Artikel 98

Artikel 99

113.

verwelkomt de door de Commissie verstrekte verduidelijking (40) met betrekking tot het onderscheid tussen een „aanzienlijke tekortkoming” en een „ernstige tekortkoming”; begrijpt dat de evaluatie die tot een dergelijke kwalificatie leidt is gebaseerd op toelichting COCOF 08/0019/01-EN, krachtens de daarin opgenomen essentiële voorwaarden;

114.

wijst erop dat de Commissie niet de macht heeft om sancties op te leggen aan lidstaten of regio’s die er bij herhaling niet in zijn geslaagd de structuurfondsen en de cohesiefondsen op correcte wijze ten uitvoer te leggen;

Doeltreffendheid van onderbrekingen en opschortingen

115.

brengt in herinnering dat het Parlement heeft aangedrongen op stelselmatige inwerkingtreding van onderbrekingen en opschortingen, onafhankelijk van politieke overwegingen (kwijtingsresolutie 2009 (41), punten 194-196);

116.

wijst erop dat de Commissie in 2010 meer gebruik heeft gemaakt van onderbrekingen, aangezien DG REGIO 49 betalingstermijnen heeft onderbroken (jaarlijks activiteitenverslag van DG REGIO, blz. 42-44), terwijl DG EMPL 14 betalingstermijnen heeft onderbroken (zie jaarlijks activiteitenverslag van DG EMPL, blz. 50); merkt voorts op dat de Commissie in 2010 geen betalingen heeft opgeschort voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling noch voor het Cohesiefonds, terwijl zij wel zes betalingen voor het Europees Sociaal Fonds heeft opgeschort;

117.

betreurt dat het foutenpercentage op het gebied van cohesiebeleid, en met name op het gebied van regionaal beleid, is gestegen ondanks het toegenomen gebruik van onderbrekingen en in weerwil van het feit dat de Commissie heeft vastgesteld welke lidstaten en regio’s de grootste bijdrage aan het foutenpercentage leveren; herinnert de Commissie aan haar actieplan ter versterking van de toezichthoudende rol van de Commissie in het kader van het gedeeld beheer van structurele acties (42); dringt er bij de Commissie op aan de tekortkomingen te analyseren in de lidstaten en regio’s die met hoge foutenpercentages kampen, en haar toezichthoudende rol te vervullen door overeenkomstig het actieplan maatregelen op te leggen;

118.

dringt er bij de Commissie op aan om betalingen alleen te hervatten indien toereikende adequate controlegegevens die ter plaatse zijn verkregen, aantonen dat tekortkomingen zijn verholpen, zodat deze sanctiebevoegdheid doeltreffender wordt en het risico wordt vermeden dat betalingen te snel worden hervat;

119.

merkt op dat DG REGIO 24 % van de onderbroken betalingen (12 van de 49 in oktober 2010 onderbroken betalingen (43)) in december 2010 heeft hervat; vreest dat hervatting van de betalingen in december het evenwicht van de betalingsbalans voor het gehele jaar verstoort, hetgeen een groter risico op fouten bij het beheer van de betalingen met zich meebrengt en de tijd voor de Rekenkamer om die betalingen te controleren beperkt; dringt er bij de Commissie op aan het Parlement mede te delen in welke van deze 12 gevallen de financiering op basis van de N + 3/N + 2-regel verloren zou zijn gegaan indien de betalingen zouden zijn hervat in 2011;

Doeltreffendheid van financiële correcties

120.

wil het belangrijke verschil benadrukken tussen financiële correcties die door een lidstaat worden uitgevoerd en die niet leiden tot een netto vermindering en financiële correcties die door de Commissie worden uitgevoerd door middel van invorderingsopdrachten en die wel leiden tot een netto vermindering; is van mening dat de door de lidstaten uitgevoerde financiële correcties een „virtueel karakter” hebben met een gering sanctionerend effect; verwelkomt de verbeteringen die zijn aangebracht in Toelichting 6 van de jaarrekening van de Europese Unie en spoort de Commissie aan om de verstrekte informatie te blijven verbeteren, bijvoorbeeld door de financiële correcties en teruggevorderde bedragen te vergelijken met de bijbehorende bedragen van betalingen;

121.

is ernstig bezorgd over de volgende feiten:

financiële correcties in 2010 hebben slechts in circa 20 % van alle gevallen geleid tot een netto vermindering (zie jaarrekening van de Europese Unie, blz. 68) aangezien als niet-subsidiabel aangemerkte projecten mogen worden vervangen door andere projecten, mogelijk ook door „retrospectieve projecten” hoewel deze een verhoogd risico met zich brengen voor wat betreft wettigheid en regelmatigheid en bovendien geen meerwaarde voor de Unie hebben;

in het merendeel van de gevallen hebben financiële correcties betrekking op tekortkomingen in controlesystemen van de lidstaten en niet op individuele projecten, hetgeen betekent dat de financiële gevolgen van systeemgebreken doorgaans worden betaald door de nationale belastingbetaler die reeds heeft bijgedragen aan de begroting van de Unie;

het uitvoeringsniveau van financiële correcties voor de programmeringsperiode 2000-2006 is gedaald van 62 % tot 58 % (zie jaarrekening van de Europese Unie, blz. 71), hoofdzakelijk als gevolg van de lage uitvoeringsniveaus in het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds;

122.

is van mening dat deze zaken de doeltreffendheid van financiële correcties ernstig ondermijnen; vreest dat de mogelijkheid om niet-subsidiabele uitgaven te vervangen lidstaten onder druk zet om met andere, mogelijk retrospectieve projecten te komen, hetgeen zelfs een averechts effect zou kunnen hebben en het risico met betrekking tot wettigheid en regelmatigheid voor de begroting van de Unie zou kunnen vergroten;

Conclusies betreffende de toezichtsfunctie van de Commissie

123.

dringt er bij de Commissie en met name bij DG REGIO op aan volledig gebruik te maken van de bestaande sanctiemechanismen; is evenwel van mening dat het regelgevingskader voor 2007-2013 niet genoeg prikkels voor de lidstaten bevat om aan de regels te voldoen noch voorziet in voldoende efficiënte instrumenten waarmee de Commissie naleving kan belonen of niet-naleving kan bestraffen;

124.

verzoekt de Commissie bijgevolg om het als een prioritaire actie te beschouwen het Parlement te ondersteunen bij zijn inspanningen in het kader van de gewone wetgevingsprocedure betreffende het voorstel voor een verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake de structuurinstrumenten (COM(2011) 615 — 2011/0276 (COD)), teneinde een doeltreffend sanctiemechanisme tot stand te brengen dat de Commissie in staat stelt haar eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting volledig te aanvaarden en dat onder andere de volgende elementen moet omvatten:

netto verminderingen dienen als regel te gelden voor de door de Commissie opgelegde financiële correcties, en de mogelijkheid om retrospectieve projecten aan te melden moet worden afgeschaft;

lidstaten moeten worden verplicht om, voor zover mogelijk, niet-subsidiabele uitgaven terug te vorderen van de uiteindelijke begunstigden, zodat de uiteindelijke begunstigden en niet de nationale belastingbetaler de consequenties moeten dragen voor niet-subsidiabele uitgaven, en de Commissie dient informatie inzake deze terugvorderingen aan het Parlement te verstrekken;

de Commissie moet de lidstaten middels prikkels kunnen aanmoedigen om aan de regels te voldoen, maar ook om het cohesiebeleid op doeltreffende, efficiënte en zuinige wijze ten uitvoer te leggen;

er moet worden gewaarborgd dat een volledig sanctiepakket (onderbrekingen, opschortingen, financiële correcties en boeten) beschikbaar is voor alle fondsen met minimale ruimte voor handelingsvrijheid wanneer inbreuken op de voorschriften worden ontdekt;

de Commissie moet de mogelijkheid krijgen om sancties aan de lidstaten op te leggen of om operationele programma’s te beëindigen in lidstaten of regio’s die er bij herhaling niet in zijn geslaagd de structuurfondsen en de cohesiefondsen op correcte wijze ten uitvoer te leggen;

gerechtelijke stappen ondernemen als een lidstaat hardnekkig verzuimt aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 258 VWEU te voldoen;

de Commissie moet kunnen beschikken over alle relevante gegevens en informatie die zij nodig heeft om haar toezichtsfunctie te vervullen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de fondsen door de lidstaten;

Landbouw en natuurlijke hulpbronnen — Gekwalificeerde conclusie

125.

verwelkomt het feit dat de onder het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) ressorterende directe betalingen — die in 2010 goed waren voor 77 % van de totale uitgaven in het kader van het GLB — geen materiële fouten vertoonden;

126.

is ingenomen met het feit dat de Commissie erin is geslaagd het meest waarschijnlijke foutenpercentage tot 2,3 % te beperken (Jaarverslag, bijlage 3.1) en spoort de Commissie aan te blijven streven naar een verdere verlaging van het foutenpercentage;

127.

brengt in herinnering dat het GBCS moet waarborgen dat betalingen aan boeren op correcte en traceerbare wijze worden verricht; wijst er evenwel op dat de doeltreffendheid van het GBCS te lijden heeft onder onjuiste gegevens in de databanken, onvolledige kruiscontroles of een onjuiste dan wel onvolledige follow-up van anomalieën (Jaarverslag van de Rekenkamer, punt 3.29); dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat alle databanken worden geactualiseerd en dat alle anomalieën een deugdelijke follow-up krijgen;

128.

neemt kennis van het door de Rekenkamer vermelde voorbeeld van een fout inzake de subsidiabiliteit in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) (44) in verband met een ruilregeling waarbij gebruik werd gemaakt van interventievoorraden; merkt voorts op dat het totale ten laste van de begroting van de Unie komende bedrag voor het vervoer van 9 894 ton boter in verband met genoemde regeling circa 900 000 EUR bedraagt (45); is ernstig bezorgd over de kwaliteit van het financiële beheer van deze operaties; dringt er bij de Commissie op aan om de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat ruilregelingen, als die al moeten worden voortgezet, transparant en kosteneffectief zijn;

129.

wijst erop dat uitgaven inzake plattelandsontwikkeling (circa 11 483 000 000 EUR (46)) bijzonder gevoelig zijn voor fouten, zoals blijkt uit het feit dat van de 80 in een steekproef opgenomen verrichtingen, 40 verrichtingen (50 %) fouten vertoonden, terwijl 21 verrichtingen daarvan (52 %) kwantificeerbare fouten vertoonden (Jaarverslag, punt 3.19);

130.

merkt op dat de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen over het algemeen doeltreffend is gebleken bij de bescherming van de financiële belangen van de begroting van de Unie, onder meer door uitgaven die niet conform de voorschriften van de Unie zijn verricht van EU-financiering uit te sluiten;

131.

spoort de Commissie aan om de duur van de goedkeuringsprocedure te beperken, maar te waarborgen dat het recht van lidstaten om beroep aan te tekenen wordt gehandhaafd; verzoekt de Commissie om het verband tussen de opgelegde financiële correcties en het werkelijke bedrag van onregelmatige betalingen te verbeteren; dringt er bij de lidstaten op aan om met de Commissie samen te werken door alle noodzakelijke informatie tijdig aan te leveren;

132.

verwelkomt de bevindingen in het Speciaal verslag nr. 8/2011 van de Rekenkamer getiteld „Terugvorderingen van onverschuldigde betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid” waaruit blijkt dat de systemen met betrekking tot terugvorderingen en financiële correcties de afgelopen jaren zijn verbeterd; spreekt nogmaals de overtuiging uit dat ten onrechte uitbetaalde landbouwmiddelen zoveel mogelijk van de eindbegunstigden moeten worden teruggevorderd om te voorkomen dat de belastingbetaler twee keer wordt benadeeld; verzoekt de Commissie nadere maatregelen te treffen om de speelruimte voor verschillende interpretaties en afwijkende praktijken door de lidstaten weg te nemen, en om de terugvorderingssystemen van de lidstaten streng te controleren;

133.

is uitdrukkelijk van mening dat de tripartiete vergaderingen van de Rekenkamer, de Commissie en de nationale autoriteiten moeten worden uitgebreid naar het beleidsterrein van landbouw en natuurlijke hulpbronnen, teneinde te komen tot een geharmoniseerde interpretatie en tenuitvoerlegging van de voorschriften inzake het beheer van en de controle op uitgaven, alsmede om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen;

Externe steun, ontwikkeling en uitbreiding — Gekwalificeerde conclusie

134.

heeft kennis genomen van de conclusie van de Rekenkamer dat de systemen voor toezicht en controle voor het beleidsterrein „Externe steun, ontwikkeling en uitbreiding” slechts ten dele doeltreffend waren bij het waarborgen van de regelmatigheid van de betalingen (Jaarverslag, punt 5.36);

135.

merkt op dat het totale meest waarschijnlijke foutenpercentage door de Rekenkamer is geraamd op 1,7 % (Jaarverslag, punt 5.13); betreurt evenwel dat in tussentijdse en saldobetalingen een aanzienlijk foutenpercentage is vastgesteld dat volgens commissaris Andris Piebalgs ongeveer 5 % bedraagt (47) en zelfs nog hoger zou uitvallen wanneer begrotingssteun niet in de berekening zou worden opgenomen; wijst er voorts op dat alle kwantificeerbare fouten werden aangetroffen in de tussentijdse en saldobetalingen (Jaarverslag, punt 5.13); betreurt dat twee derde van de in saldobetalingen vastgestelde fouten niet tijdens de controles van de Commissie aan het licht waren gekomen (Jaarverslag, punt 5.16);

136.

is van mening dat het totale meest waarschijnlijke foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel van 2 % ligt als gevolg van het aandeel van voorfinancieringen en begrotingssteun in de totale operationele uitgaven; wijst erop dat dit aandeel is toegenomen van 66 % in het begrotingsjaar 2008 naar 75 % in het begrotingsjaar 2010 (48);

137.

herinnert eraan dat voorfinancieringen een ander risicoprofiel hebben, hetgeen niet naar voren komt in het onderzoek met de betrouwbaarheidsverklaring; is van mening dat het efficiënter is om onregelmatigheden te voorkomen dan om ten onrechte betaalde bedragen achteraf terug te vorderen;

138.

brengt in herinnering dat de belangrijkste risico’s in verband met begrotingssteun (het risico dat de steun niet doeltreffend is en het risico op fraude en corruptie) evenmin worden genoemd in het onderzoek met de betrouwbaarheidsverklaring; dringt er bij de Commissie op aan streng op deze risico’s te letten; beschouwt sectorale begrotingssteun evenwel als een efficiënte maatregel voor capaciteitsopbouw op de lange termijn; verzoekt de Commissie enkel onder strikte en goed omschreven voorwaarden begrotingssteun in te voeren;

139.

is ingenomen met de verklaring van de Rekenkamer dat „EuropeAid een alomvattende controlestrategie heeft opgezet en belangrijke verbeteringen is blijven aanbrengen in de opzet en de uitvoering van haar toezicht- en controlesystemen.” (Jaarverslag, bijlage 5.3);

140.

wijst erop dat volgens de Rekenkamer „de verklaring van de directeur-generaal en het jaarlijkse activiteitenverslag een ten dele getrouwe beoordeling geven van het financieel beheer met betrekking tot de regelmatigheid van de Europese ontwikkelingsfondsen en de algemene begroting van de Europese Unie” (Jaarverslag, punt 5.34, cursivering toegevoegd);

141.

verzoekt de Commissie EuropeAid aan te sporen zo spoedig mogelijk de werkzaamheden af te ronden met betrekking tot een methode om het niveau te berekenen van „resterende fouten” die na uitvoering van alle controles overblijven, en de resultaten te delen met de overige directoraten-generaal voor het beleidsterrein Externe betrekkingen, teneinde de „management representations” van de Commissie op het gebied van externe steun, ontwikkeling en uitbreiding te verbeteren;

142.

dringt er bij de Commissie op aan het mogelijk te maken dat het adjunct-hoofd van de delegatie, doorgaans afkomstig uit een lidstaat, indien aanwezig, waarneemt voor het hoofd van de delegatie gedurende diens afwezigheid met betrekking tot alle zaken behalve de tenuitvoerlegging van de operationele uitgaven die door de delegatie worden beheerd, hetgeen kan worden gesubdelegeerd aan medewerkers van de Commissie;

143.

wijst op de opmerkingen van de Rekenkamer in voorbeeld 5.3 van het jaarverslag; is uiterst bezorgd over de „flexibele interpretatie van de subsidiabiliteit van gecofinancierde acties” of de „hypothetische aanpak” ten aanzien van VN-organisaties, hetgeen het risico met zich meebrengt dat dezelfde kosten dubbel worden gefinancierd; is van mening dat dit het door de Rekenkamer vastgestelde foutenpercentage eveneens lager doet uitvallen; is daarnaast zeer bezorgd over de „verruimde subsidiabiliteitscriteria” die worden toegepast in het kader van de financiële en administratieve kaderovereenkomst met de Verenigde Naties en de partnerschapskaderovereenkomsten met de uitvoeringspartners van de Commissie, en die eveneens het risico met zich brengen dat dezelfde kosten tweemaal worden gefinancierd; dringt er met klem bij de Commissie op aan beide praktijken een halt toe te roepen; verwacht dat VN-agentschappen intergouvernementele donororganisaties dezelfde rechten op toegang tot interne controleverslagen verlenen als aan lidstaten van de VN worden verleend; is echter van oordeel dat verdere vooruitgang moet worden geboekt om de rapportering over het gebruik van EU-middelen te verbeteren door informatie over de resultaten en niet zozeer over de acties te verschaffen;

144.

is ingenomen met het door de Commissie afgegeven herziene mandaat waarmee de EIB begrotingsgarantie wordt verleend voor risico’s inzake verliezen op leningen en garanties voor projecten buiten de Unie; onderstreept dat de door de Unie aan de EIB verleende garantie zonder enige twijfel onder het toezicht van de Rekenkamer ressorteert;

145.

wijst erop dat de informatie over door EuropeAid (49) en DG ECHO (50) gegunde contracten niet volgens hetzelfde model worden vastgelegd; spoort de Commissie aan een gemeenschappelijk model te implementeren voor de databanken waarin de door deze twee DG’s gegunde contracten worden opgeslagen en waarin minimaal de volgende informatie moet worden opgenomen: contractnummer/referentie, titel van het contract, onderwerp/sector van interventie, naam en nationaliteit van de contractant, land van interventie, bedrag, soort contract en de duur ervan (zowel begin- als einddatum);

146.

verzoekt om een gedetailleerd verslag van de Commissie over de totale kosten van de publiciteit voor de uitbreiding van de EU (publiciteit via bioscopen, televisie, internet en andere media), een uitsplitsing van de kosten per individueel medium en de landen waar deze publiciteit is vertoond, alsmede gedetailleerde informatie over de uitvoerende bedrijven, van productie tot uitzending; verwacht tevens een verslag over alle andere publiciteitsactiviteiten van de Commissie met betrekking tot de uitbreiding, met een gedetailleerd verslag en een uitgesplitst overzicht van de kosten;

Hulp van de Unie aan Haïti

147.

herinnert aan de aardbeving in Haïti en de rampzalige gevolgen ervan; betreurt de ontoereikende coördinatie tussen humanitaire hulp en ontwikkelingshulp (koppeling van noodhulp aan wederopbouw en ontwikkeling); is van mening dat aan de verlening van humanitaire hulp een exitstrategie ten grondslag moet liggen; is van mening dat de Commissie haar inspanningen en financiële middelen moet concentreren op wederopbouw en ontwikkeling;

148.

betreurt de ontoereikende coördinatie tussen de delegatie van de Unie en de vertegenwoordiging van ECHO; steunt een versterkte coördinatie tussen alle actoren van de Unie in Haïti; dringt er derhalve bij de Commissie op aan te zorgen voor betere samenhang en complementariteit tussen humanitaire hulp en ontwikkelingshulp, zowel op beleidsniveau als in de praktijk;

149.

betreurt de gebrekkige duurzaamheid van sommige projecten en benadrukt dat de projecten hoofdzakelijk gericht moeten zijn op het creëren van werkgelegenheid en duurzame groei zodat de eigen inkomsten van de Haïtiaanse overheid kunnen stijgen waardoor het land minder afhankelijk wordt van buitenlandse hulp; verlangt daarom dat de Commissie het Parlement een lijst van projecten voorlegt die gedurende de afgelopen 15 jaar in Haïti zijn uitgevoerd met een gedetailleerde beoordeling van de huidige situatie om te zien hoe duurzaam zij zijn;

150.

wijst op de gebrekkige zichtbaarheid van de hulp van de Unie aan Haïti; is van mening dat ter vergroting van de zichtbaarheid niet alleen de vlag, maar ook de naam van de Europese Unie in pr-materiaal moet verschijnen en niet alleen die van de Commissie of DG ECHO, die voor de gemiddelde Haïtiaanse burger veel minder herkenbaar zijn;

Onderzoek en ander intern beleid — Gekwalificeerde conclusie

151.

heeft kennis genomen van de conclusie van de Rekenkamer dat de systemen voor toezicht en controle voor het beleidsterrein „Onderzoek en intern beleid” slechts ten dele doeltreffend waren bij het waarborgen van de regelmatigheid van de betalingen (Jaarverslag, punt 6.49);

152.

wijst erop dat dit beleidsterrein specifiek wordt gekenmerkt door het feit dat het merendeel van de operationele uitgaven (72 %, jaarverslag, tabel 6.1) plaatsvindt door middel van voorfinanciering — waarvoor slechts aan een beperkt aantal voorwaarden hoeft te worden voldaan in tegenstelling tot tussentijdse en saldobetalingen — en dat deze specificiteit het totale foutenpercentage positief beïnvloedt;

153.

is met name bezorgd over het percentage voorfinancieringen in het programma „Een leven lang leren”, waarin tot 100 % van de begrote kosten kan worden voorgefinancierd (Jaarverslag, punt 6.9) en waarvan 93 % van alle in 2010 verrichte betalingen voorfinancieringen betrof (Jaarverslag, tabel 6.1);

154.

wijst erop dat in tussentijdse en saldobetalingen aan de begunstigden een aanzienlijk aantal fouten is vastgesteld en dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage door de Rekenkamer wordt geraamd op 1,4 % (Jaarverslag, punt 6.12) als gevolg van het effect van voorfinanciering; wijst er voorts op dat de Rekenkamer geen specifiek foutenpercentage vermeldt voor tussentijdse en saldobetalingen;

155.

heeft begrepen dat de Commissie (51) het representatieve foutenpercentage zonder voorfinancieringen op meerjaarbasis voor kaderprogramma 6 heeft beraamd op 3,4 %, terwijl zij het voorlopige representatieve foutenpercentage op meerjaarbasis voor kaderprogramma 7 inschat op iets meer dan 4 %; heeft voorts vernomen dat het resterende foutenpercentage op meerjaarbasis, dat wil zeggen het foutenpercentage dat overblijft na de correcties en terugvorderingen die de diensten van de Commissie op basis van hun controles hebben uitgevoerd, voor kaderprogramma 6 circa 2,4 % bedraagt, terwijl de Commissie met betrekking tot kaderprogramma 7 nog niet genoeg tijd heeft gehad om het volledige effect van terugvorderingen en correcties op meerjaarbasis te bekijken;

156.

onderstreept de belangrijke rol van de financieringsfaciliteit met risicodeling (RSFF) in het licht van de huidige financiële crisis; dringt er bij de Commissie op aan de steun te verhogen die door de faciliteit wordt verstrekt aan universiteiten en onderzoeksorganisaties voor hun investeringen in publiek-private samenwerking en projecten voor onderzoeksinfrastructuur van Europees belang, met het oog op verwezenlijking van de doelstellingen voor slim overheidsbeleid in het kader van de Europa 2020-strategie;

157.

wijst erop dat de Commissie haar procedures voor vooraf uitgevoerde controles zoveel mogelijk wil vereenvoudigen teneinde de verwerking van betalingen te vergemakkelijken, hetgeen tot gevolg heeft dat slechts controles met betrekking tot de administratieve vereisten en rekenkundige controles kunnen worden uitgevoerd; is bezorgd over het feit dat zelfs in het geval van twijfel over de subsidiabiliteit van de gedeclareerde kosten, slechts beperkte controles vooraf werden uitgevoerd (Jaarverslag, punt 6 17 en voorbeeld 6.2); benadrukt dat actie moet worden ondernomen om deze situatie te verhelpen;

158.

is van mening dat een balans moet worden gevonden tussen de vergemakkelijking van betalingen en de controle op de subsidiabiliteit van gedeclareerde kosten; dringt er derhalve bij de Commissie op aan haar strategie met betrekking tot controles vooraf aan te passen om zo de specifieke risico’s van kostendeclaraties beter te kunnen aanpakken en — in geval van een zeer hoog risico — de procedures voor de controles vooraf uit te breiden naar controles ter plaatse;

159.

vindt het uiterst zorgelijk dat controlecertificaten nog steeds slechts ten dele doeltreffend zijn (Jaarverslag, punt 6.22); brengt in herinnering dat controlecertificaten een van de belangrijkste elementen vormen van de vooraf door de Commissie uitgevoerde controles; verzoekt de Commissie er een standaardprocedure van te maken om formeel contact te onderhouden met de externe controleurs en hun feedback te geven en om opheldering te vragen in gevallen van onbetrouwbare controlecertificaten;

160.

constateert met voldoening dat de strategie van de Commissie voor controles achteraf als doeltreffend wordt beoordeeld voor wat betreft de opsporing en correctie van fouten (Jaarverslag, punt 6.30); is voorts verheugd dat de procedures van de Commissie voor terugvordering van ten onrechte uitbetaalde middelen adequaat zijn en dat zij in grotere mate gebruik heeft gemaakt van corrigerende maatregelen zoals vroegtijdige beëindiging van contracten en sancties;

161.

vindt het uiterst zorgwekkend dat de berekening van het resterende foutenpercentage is gebaseerd op aannames die in werkelijkheid niet altijd blijken te kloppen zoals de „extrapolatie” van fouten in een kostendeclaratie naar andere kostendeclaraties van dezelfde begunstigde; deelt de mening van de Rekenkamer dat het resterende foutenpercentage slechts in beperkte mate betrouwbaar is (Jaarverslag, punt 6.32); is van mening dat in dit verband vraagtekens moeten worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van vastleggingen door de directoraten-generaal, aangezien een van de belangrijkste indicatoren op basis waarvan tot een vastlegging wordt besloten het resterende foutenpercentage is;

Standpunten vanuit specifieke beleidsperspectieven

Vanuit het oogpunt van het ontwikkelingsbeleid

162.

is van mening dat de huidige economische en begrotingscrisis waarmee veel lidstaten zich geconfronteerd zien de Unie er meer dan ooit toe dwingt de efficiency en impact van de door haar geboden steun te optimaliseren; spreekt tegen deze achtergrond zijn bezorgdheid uit over het feit dat de Rekenkamer in zijn Jaarverslag over de uitvoering van de begroting 2010 heeft geconstateerd dat de systemen voor toezicht en controle op externe steun en ontwikkeling in 2010 andermaal slechts gedeeltelijk doeltreffend waren in het waarborgen van de regelmatigheid van betalingen en dat twee derde van de kwantificeerbare fouten is aangetroffen in definitieve betalingen, alsmede dat deze fouten niet bij controles door de Commissie aan het licht zijn gekomen;

163.

spreekt niettemin haar waardering uit voor het voortdurende streven van de Commissie naar verbetering van de opzet en uitvoering van haar toezicht- en controlesystemen en verbetering van de kwaliteit van de gegevens waarmee het CRIS-systeem voor beheersinformatie wordt gevoed; acht het een goede zaak dat de betalingen voor externe steun en ontwikkeling in 2010 over het geheel gezien geen materiële fouten bevatten en dat het geschatte foutenpercentage lager is dan in 2009; moedigt de Commissie aan een coherente methode te ontwikkelen waarmee de directoraten voor externe betrekkingen het restfoutpercentage kunnen berekenen, haar structuur voor externe controle te verbeteren en de strengst mogelijke controlenormen te hanteren;

164.

moedigt de Commissie met name aan de kwaliteit van ex-antecontrole, toezicht en verslaglegging, supervisie en op risicoanalyse gebaseerde audittaken van EU-delegaties, waar de meeste fouten zijn geconstateerd, te verbeteren, de capaciteit van de operationele en financiële diensten van de delegaties uit te breiden, de aan delegaties toegewezen middelen voor essentiële toezichttaken te verhogen en de toezichtstructuur te systematiseren, met inbegrip van de invoering van meerjarenplannen voor toezicht en evaluatie alsmede betere richtsnoeren voor toezicht;

165.

dringt er bij de Commissie op aan naar werkbare oplossingen te zoeken voor de organisatorische vraagstukken die ontstaan zijn als gevolg van de samenvoeging van DG DEV en DG AIDCO eind 2010; dringt er bij de Commissie en de in december 2010 opgerichte EDEO op aan de taakverdeling onverwijld af te ronden teneinde duidelijkheid te scheppen omtrent hun respectieve taken en verantwoordelijkheden bij de cyclus van programmering en uitvoering van externe steun, ook wat de delegaties betreft;

166.

is van mening dat de nieuwe financieringsinstrumenten van het volgende meerjarig financieel kader 2014-2020 de grotere wetgevings- en toetsingsbevoegdheden die het Parlement op grond van het Verdrag van Lissabon heeft gekregen, volledig moeten weerspiegelen, en dat het Parlement op gelijke voet met de Raad bij het programmeringsproces moet worden betrokken;

167.

moedigt de Commissie aan de steun van de Unie aan het basisonderwijs in Afrika bezuiden de Sahara en in Zuid-Azië (52) nog doeltreffender te maken, in het bijzonder door de invoering van realistische indicatoren en doelstellingen om de resultaten effectief te kunnen meten, door te waarborgen dat de delegaties personeelsleden met voldoende deskundigheid en ervaring aanstellen om een sectorale beleidsdialoog te kunnen voeren met partnerregeringen en andere donoren en door meer nadruk te leggen op de kwaliteit van het onderwijs en de mate waarin begunstigde regeringen een toename van het aantal leerlingen aankunnen;

168.

is verbijsterd over de op grote schaal gepleegde fraude die eind 2010 aan het licht is gebracht door het Wereldfonds ter bestrijding van aids, tuberculose en malaria in Mali, Mauritanië, Djibouti en Zambia en is bezorgd over de mogelijke verduistering van grote hoeveelheden geld, zoals de EU-bijdrage van 2010 aan het Wereldfonds; moedigt de Commissie aan om nauwer samen te werken met het Wereldfonds om de maatregelen op landelijk niveau te ondersteunen en te monitoren teneinde nieuwe gevallen van corruptie te voorkomen en de verantwoordelijkheid en de doeltreffendheid van het Wereldfonds te verhogen;

169.

verzoekt nogmaals om meer betrokkenheid van de parlementen en meer overleg met het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke autoriteiten in partnerlanden bij de opstelling en herziening van landenstrategiedocumenten en meerjarige indicatieve programma’s in het kader van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (IOS).

Standpunten vanuit oogpunt van werkgelegenheid en sociale zaken

170.

wijst erop dat 18 % van de uitgaven voor het cohesiebeleid van de Unie naar werkgelegenheid en sociale zaken gaat, terwijl het overgrote deel van de uitgaven op dit beleidsterrein (94 %) afkomstig is uit het Europees Sociaal Fonds (ESF);

171.

acht het dan ook positief dat de kredieten voor het ESF met 10 800 000 000 EUR aan vastleggingen voor 100 % en met 7 100 000 000 EUR aan betalingen voor 87,9 % zijn vastgelegd; erkent dat het lagere percentage betalingen een gevolg is van het feit dat sommige vastleggingen pas in het laatste kwartaal zijn gedaan; waardeert het streven van de Commissie naar verbetering van het financieel beheer;

172.

neemt kennis van de raming van de Rekenkamer die ervan uitgaat dat bij de uitgaven op het gebied van cohesie, energie en vervoer het foutenpercentage in 2010 bij 7,7 % lag; is verrast dat de Rekenkamer heeft moeten constateren dat EU-richtlijnen niet naar behoren zijn omgezet in nationale wettelijke bepalingen voor de gunning van overheidsopdrachten; verwacht daarom van de Commissie dat zij beter toezicht houdt op de omzetting in nationale wetgeving en de toelaatbaarheid van de gesubsidieerde projecten toetst; is van mening dat openbare aanbestedingen een minder grote rol spelen bij het ESF;

173.

spreekt zijn waardering uit voor het streven van de Commissie om door middel van bilaterale en multilaterale opleidingen te verzekeren dat de lidstaten de begunstigden en de uitvoeringsorganen voortdurend voorzien van opleiding, informatie, advies en sturing, teneinde het foutenpercentage bij betalingen terug te dringen; betreurt het dat de lidstaten daartoe zelf blijkbaar niet in staat zijn;

174.

dringt er andermaal op aan de lidstaten te verplichten verslag te doen van de financiële afwikkeling van de financieringsinstrumenten, en sluit zich aan bij de eis van de Rekenkamer dat het gebruik van het ESF regelmatig door de Commissie wordt gecontroleerd;

175.

herinnert eraan dat moet worden toegezien op een behoorlijke besteding van de middelen door de lidstaten en dat onderbreking en opschorting van betalingen daarvoor een geschikt instrument zijn;

176.

is bezorgd over het grote aantal fouten dat de Rekenkamer bij financieringsinstrumenten heeft vastgesteld;

177.

betreurt het dat de Commissie tot dusver slechts ten dele gehoor heeft gegeven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer met betrekking tot de bijdrage van het ESF aan het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters;

178.

herinnert eraan dat het de taak is van het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie, dat de kredieten beheert, om passende maatregelen te nemen inzake preventie van fraude en corruptie; is verheugd over de nauwe samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); vraagt om een toezegging dat ook de nationale justitiële instanties fraudegevallen bij het ESF zullen blijven onderzoeken en sanctioneren;

179.

is ingenomen met het streven van de Commissie om van alle lidstaten een uitvoerige rekening en verantwoording te ontvangen door middel van jaarlijkse controlerapporten van de controlerende instanties en samenvattende jaarverslagen, en acht het noodzakelijk dat de Commissie haar controlerende taak in die zin uitbreidt dat zij het Parlement in kennis stelt van de meerwaarde van financiering door de Unie;

180.

onderstreept de bijzondere behoeften van de doelgroepen en voor projecten bevoegde organen bij het ESF; stelt voor bij de medefinanciering van projecten ook vrijwillige werkzaamheden in non-profitorganisaties en investeringen in natura in aanmerking te nemen; verzoekt de voor projecten bevoegde organen om een actueel overzicht per lidstaat en per project van de administratieve kosten van het ESF;

181.

wijst erop dat het Fonds voor aanpassing aan de globalisering tot dusverre 21 projecten ten belope van in totaal 105 000 000 EUR heeft gefinancierd, terwijl er via overschrijvingen maximaal 500 000 000 EUR kan worden vrijgemaakt; vindt het in dit verband verheugend dat de lidstaten steeds vaker passende projecten ontwikkelen en indienen; stimuleert de Commissie om de lidstaten daadwerkelijk te steunen bij het ontwikkelen en indienen van projecten voor het Globaliseringsfonds, teneinde werknemers die als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen of de mondiale financiële en economische crisis hun baan hebben verloren, te helpen bij het vinder van ander werk of het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden;

182.

verzoekt de Rekenkamer ook de overige begrotingslijnen op het gebied van sociale zaken en werkgelegenheid te controleren en na te gaan waarom de beschikbare middelen niet volledig zijn opgenomen;

183.

verzoekt de Rekenkamer voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het ESF aparte foutenpercentages te verstrekken en geen geaggregeerd cijfer;

184.

verwacht van de Commissie dat zij uitvoerige verslagen over de proefprojecten voorlegt;

Standpunten vanuit oogpunt van interne markt en consumentenbescherming

185.

stelt met voldoening vast dat het uitvoeringspeil van betalingskredieten in titel 12 gestegen is; wijst niettemin op het lage uitvoeringspeil van begrotingslijn 17 02 04, dat een negatieve impact heeft gehad op het gemiddelde uitvoeringspeil op het gebied van het consumentenbeleid; beklemtoont dat de Commissie efficiëntere mechanismen voor de raming van de betalingsbehoeften moet hanteren om de uitvoering van de begroting te verbeteren; is ingenomen met de vorderingen die de Commissie in 2011 op dit vlak heeft gemaakt;

186.

benadrukt dat de financiële bewustmaking van consumenten noodzakelijk is om hen mondiger te maken voor wat financiële diensten betreft; herhaalt daarom zijn steun aan het in 2010 opgerichte proefproject inzake transparantie en stabiliteit op de financiële markten, ondanks de eerder vermelde uitvoeringstekortkomingen en rekening houdend met de recente positieve ontwikkelingen in dit opzicht; spoort de Commissie ertoe aan actie te ondernemen om na te gaan wat de beste manieren zijn om de toegewezen middelen te besteden;

187.

verheugt zich over het initiatief van de Commissie om workshops te organiseren in de lidstaten met als doel de problemen aan te pakken waarmee nationale administraties te maken krijgen bij de uitvoering en handhaving van de wetgeving inzake de interne markt; meent dat dit een positieve invloed zal hebben op de uitvoeringsgraad;

188.

herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de doeltreffendheid van de huidige financieringsprogramma’s voor het mkb te analyseren en de ontwikkeling van nieuwe, gezamenlijke financiële instrumenten te onderzoeken;

189.

is ingenomen met het belang dat de Commissie hecht aan het promoten van SOLVIT en EU-Pilot als alternatieve mechanismen voor het oplossen van problemen, en verzoekt de Commissie haar inspanningen in dit verband te intensiveren; benadrukt dat SOLVIT efficiënt is gebleken bij het oplossen van problemen die de burger treffen, zoals de erkenning van beroepskwalificaties en werknemersrechten; herhaalt dat het voorstander is van een afzonderlijke begrotingslijn en gepaste financiële middelen voor SOLVIT, de centrale webpagina Uw Europa en alle andere instrumenten die ervoor moeten zorgen dat de interne markt functioneert; is ingenomen met de vernieuwde centrale webpagina Uw Europa, waar internetgebruikers informatie kunnen vinden over de rechten van consumenten in diverse sectoren en waarlangs ze voorts toegang kunnen krijgen tot hulpverlenende diensten; is van mening dat de verstrekking van publiek toegankelijke informatie op de centrale webpagina Uw Europa moet worden uitgebreid en dat hieraan meer ruchtbaarheid moet worden gegeven bij de burgers en bedrijven van de Unie;

190.

verheugt zich over de handhaving van de financiële steun aan het netwerk van Europese centra voor de consument (het ECC-netwerk) en over de bestelde studie ter beoordeling van de doeltreffendheid ervan; vraagt dat de Commissie gebruikmaakt van de conclusies van deze studie en maatregelen neemt om enerzijds de kwaliteit van de aangeboden diensten te verbeteren en anderzijds de continuïteit van de financiering van het ECC-netwerk veilig te stellen; benadrukt dat het belangrijk is de bekendheid van de door het ECC-netwerk aangeboden diensten bij de consumenten te vergroten; is bijzonder ingenomen met de maatregelen van de Commissie in dit verband, zoals mediacampagnes en maatregelen ter optimalisatie van het gebruik van zoekmachines;

191.

vraagt dat de Commissie grotere inspanningen levert om ervoor te zorgen dat de rekeningafschriften van de lidstaten voor de traditionele eigen middelen nauwkeurig zijn, en het nationale douanetoezicht versterkt met als doel, conform de aanbeveling van de Rekenkamer (punt 2.21), fouten in de bedragen betreffende de verkregen traditionele eigen middelen te vermijden; moedigt de Commissie er bijgevolg toe aan verdere inspanningen te leveren om het rechtskader te vereenvoudigen, met name om de resterende problemen met betrekking tot bepaalde controlesystemen op te lossen;

192.

wijst op de complexiteit van de voorschriften als een belangrijke oorzaak van fouten in het hoofdstuk betreffende onderzoek en andere beleidsmaatregelen; vraagt dat de Commissie verschillende mogelijkheden onderzoekt om het evenwicht tussen vereenvoudiging en controle te verbeteren, met als doel de administratieve last voor het mkb te verminderen; brengt de complexiteit van de regels inzake openbare aanbestedingen onder de aandacht en beveelt bijgevolg aan deze regels te vereenvoudigen om het globale aantal fouten te verlagen;

193.

maakt zich zorgen over de onvolledige doeltreffendheid van de toezicht- en controlesystemen van de Commissie; wijst erop dat de Commissie een aantal door de Rekenkamer vastgestelde fouten niet had opgemerkt, en beklemtoont daarom dat er inspanningen moeten worden gedaan om de huidige controlesystemen te verbeteren;

194.

is zich bewust van de inspanningen van de Commissie voor wat de tenuitvoerlegging van het gemoderniseerde douanewetboek betreft; stelt vast dat de uitvoering vertraging heeft opgelopen en vraagt de Commissie met aandrang een realistischer tijdslimiet vast te leggen;

195.

verzoekt de Commissie opnieuw om het Europees Parlement en de Raad elk jaar een meer gedetailleerde beschrijving van de uitgaven uit hoofde van elke begrotingslijn te doen toekomen en die te vergelijken met de toelichting bij de betrokken lijn;

196.

is ondanks de terechte kritiek van de Rekenkamer (53) van mening dat de mkb-garantiefaciliteit een essentieel financieel instrument is om het potentieel van ambachtelijke bedrijven en detailhandels nog meer te stimuleren; spoort de Commissie ertoe aan om de mkb-garantiefaciliteit Europese toegevoegde waarde te verlenen en de innovatie en het ondernemerschap binnen de EU op mondiaal niveau te promoten;

197.

wijst op het speciale verslag nr. 13/2011 van de Rekenkamer over de vraag of met douaneregeling 42 btw-ontwijking wordt voorkomen of ontdekt; vraagt dat de Commissie het regelgevingskader van de EU verder wijzigt om te vermijden dat de begrotingen van de lidstaten aanzienlijke verliezen lijden als gevolg van btw-ontduiking; roept de lidstaten er bovendien toe op beter samen te werken en efficiënter informatie uit te wisselen om te zorgen voor een gelijke benadering van de btw-vrijstelling door de douane-instanties;

198.

wijst op de verantwoordelijkheid van de lidstaten krachtens artikel 317 VWEU, op hun plicht om de controlesystemen voor beheersverificaties te versterken alvorens hun uitgaven ten overstaan van de Commissie te certificeren, en op de richtsnoeren in het Verdrag inzake jaaroverzichten, die een belangrijke mate van zekerheid bieden;

199.

roept de Commissie er in verband met „Een begroting voor Europa 2020” toe op te blijven samenwerken met het Parlement en de Raad en ervoor te zorgen dat toekomstige programmeringsactiviteiten in de Unie verlopen volgens de beginselen van vereenvoudiging, goed financieel beheer en verantwoording; vraagt dat de lidstaten en de Commissie zich toespitsen op Smart-doelstellingen, die specifiek zijn, meetbaar, aanvaardbaar en realistisch en waarvan de uitvoering overeenstemt met de planning van de uitgavenprogramma’s van de EU, en tegelijk rekening houden met de mogelijke uitvoeringsrisico’s;

Standpunten vanuit oogpunt van vervoer en toerisme

200.

merkt op dat in de begroting 2010, zoals uiteindelijk goedgekeurd en gewijzigd in de loop van dat jaar, specifiek voor het beleid dat tot de bevoegdheid van de Commissie vervoer en toerisme behoort, in totaal 2 640 819 360 EUR aan vastleggingskredieten was opgenomen en 1 895 014 386 EUR aan betalingskredieten beschikbaar was; merkt voorts op dat van deze bedragen:

1 012 440 000 EUR aan vastleggingskredieten en 890 594 000 EUR aan betalingskredieten beschikbaar was voor trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T);

16 876 000 EUR aan vastleggingskredieten en 15 375 000 EUR aan betalingskredieten beschikbaar was voor verkeersveiligheid;

63 940 000 EUR aan vastleggingskredieten en 30 257 000 EUR aan betalingskredieten beschikbaar was voor het Marco Polo-programma;

165 788 360 EUR aan vastleggingskredieten en 128 447 410 EUR aan betalingskredieten beschikbaar was voor vervoersagentschappen;

896 035 000 EUR aan vastleggingskredieten en 455 135 000 EUR aan betalingskredieten beschikbaar was voor het Galileoprogramma;

427 740 000 EUR aan vastleggingskredieten en 346 880 476 EUR aan betalingskredieten beschikbaar was voor vervoer, met inbegrip van het prioritaire beleidsgebied van het duurzaam stedelijk vervoer, in het raam van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling,

4 600 000 EUR aan vastleggingskredieten en 3 520 000 EUR aan betalingskredieten beschikbaar was voor toerisme;

201.

neemt er kennis van dat de Rekenkamer bij haar behandeling van de uitvoering van de begroting 2010 er de voorkeur aan heeft gegeven haar aandacht hoofdzakelijk te richten op het cohesie- en het energiebeleid in plaats van het vervoerbeleid;

202.

is ingenomen met de hoge bestedingspercentages voor de vastleggingskredieten voor TEN-T-projecten; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat voldoende middelen beschikbaar worden gesteld uit de nationale begrotingen om gelijke tred te houden met de committering van de Unie; herinnert eraan dat het Parlement gepleit heeft voor een hogere financiering van de Unie; moedigt de lidstaten aan in het kader van de grensoverschrijdende projecten van het centrale net alles in het werk te stellen om te komen tot evenwichtige financiële akkoorden die in overeenstemming zijn met de ambitie van de Unie;

203.

verzoekt de Commissie jaarlijks lijsten in te dienen van toerisme- en vervoersinfrastructuurprojecten die worden medegefinancierd uit het Cohesiefonds en de structuurfondsen, zoals reeds het geval is voor de TEN-T-middelen, en zo informatie over medefinanciering door de Unie gemakkelijk toegankelijk en transparant te maken voor de andere instellingen en de belastingbetaler;

204.

is tevreden met de evaluatie halverwege de looptijd van de prioritaire projecten van het meerjarenprogramma 2007-2013 TEN-V die in 2010 door het DG Mobiliteit en Vervoer (MOVE) tot een goed einde is gebracht, om de vooruitgang op het gebied van de installatie van het netwerk te beoordelen; is van mening dat met deze evaluatie het principe is gedefinieerd dat een geprogrammeerde financiering afhangt van tastbare vooruitgang met de projecten, om ervoor te zorgen dat de beschikbare financiële middelen zo goed mogelijk worden gebruikt; verzoekt de Commissie deze aanpak met een evaluatie waarbij in de eerste plaats wordt gekeken naar de resultaten, uit te breiden naar andere directoraten-generaal en beleidsterreinen van de Unie en verzoekt de andere commissies van het Parlement hetzelfde verzoek te formuleren;

205.

ingenomen met de voorstellen die de Commissie met betrekking tot de TEN-T heeft ingediend, alsmede met het instrument voor de financiering ervan, dat de naam „Connecting Europe Facility” heeft gekregen, onderstreept het feit dat een beter gebruik van de middelen een Europese meerwaarde oplevert en steunt het budgettaire engagement van de Commissie, dat met de ambitie van het nieuwe voorstel overeenkomt; steunt de ontwikkeling van innoverende financieringsbronnen om de Europese vervoersinfrastructuurprojecten, die noodzakelijkerwijs lang duren en veel kosten, op tijd te voltooien;

206.

is ingenomen met het initiatief inzake projectobligaties en verzoekt de Commissie te controleren hoe efficiënt dit nieuwe instrument is en wat de multiplicatoreffecten ervan zijn; is ingenomen met het voorstel om in het kader van de Connecting Europe Facility 10 000 000 000 EUR uit het Cohesiefonds te bestemmen voor infrastructuur in verband met vervoer, om zowel de efficiëntie als de toegevoegde waarde van het structuur- en het cohesiebeleid te verbeteren; vraagt dat de systemen voor het beheer en de controle van het gebruik van de kredieten van het Cohesiefonds worden verbeterd, om een correcte en effectieve benutting van deze middelen te garanderen;

207.

betreurt het feit dat het bestedingspercentage van de betalingskredieten voor vervoersveiligheid laag is (65 %); neemt kennis van het feit dat het bedrag dat in de begroting voor het jaar 2010 staat, hetgene is dat de Commissie in haar voorontwerp van begroting had voorgesteld; verzoekt de Commissie gedetailleerde uitleg te verstrekken over de onderbesteding van de kredieten in kwestie en over de maatregelen die zij in het vooruitzicht stelt om ervoor te zorgen dat dit probleem zich niet meer voordoet;

208.

is ingenomen met de stijging van het bestedingspercentage van de betalingskredieten voor vervoersveiligheid en passagiersrechten en voor het Marco Polo II-programma; stelt niettemin vast dat 14 % van de kredieten voor dit programma zijn overgeschreven naar andere begrotingslijnen; merkt op dat een deel van de begrotingslijn van het Sesar-programma ook is verplaatst en wenst te herhalen dat dit programma bijzonder belangrijk is voor de versterking van het Europese industriebeleid;

209.

is tevreden met het bestedingspercentage van de betalingskredieten voor het Egnos- en het Galileo-programma, waarvoor de in 2009 geboekte vooruitgang is behouden; onderstreept de belangrijkheid van investeringen in deze sector, die een secundair effect hebben op alle beleidsterreinen van de Unie, met name de sectoren logistiek, duurzaam vervoer en vervoersveiligheid; is tevreden met de geslaagde lancering van de eerste twee operationele Galileo-satellieten op 21 oktober 2011, die een fundamentele stap is in de richting van het welslagen van beide programma’s; vraagt dat wordt gezorgd voor behoorlijke financiering, ontwikkeling, ingebruikname en haalbaarheid van de innoverende toepassingen en diensten die door deze programma’s worden ondersteund op het gebied van vervoer, om het potentieel van deze programma’s zo goed mogelijk te benutten;

210.

neemt kennis van het speciaal verslag „Waren de uit het EFRO gecofinancierde toerismeprojecten doeltreffend?”, waarin wordt vastgesteld dat toerisme de belangrijkste branche van de dienstensector in de Unie is; is tevreden met de conclusie van de Rekenkamer dat de meeste projecten meerdere resultaten hadden, ofwel door banen te creëren of te behouden, ofwel door toeristische capaciteit of activiteit te creëren; verzoekt de Commissie de aanbevelingen van de Rekenkamer inzake het beheer en de controle van het EFRO-geld voor toeristische projecten te volgen en de bepalingen van het Verdrag van Lissabon te gebruiken om een meerjarenprogramma voor toerisme voor te stellen; with appropriately funded budget lines;

211.

spreekt er zijn tevredenheid over uit dat de Rekenkamer heeft geoordeeld dat de jaarrekeningen van het Uitvoerend Agentschap van het trans-Europees vervoersnet wettig en regelmatig zijn wat de belangrijkste aspecten ervan betreft; is bezorgd door het bedrag van de overgedragen vastleggingskredieten (14,5 %); verzoekt de Commissie gedetailleerde uitleg over de overgedragen vastleggingen te verstrekken;

212.

wenst dat aan de begroting van elk jaar een verslag wordt gehecht over de begrotingsoverschotten van de voorgaande jaren, waarin wordt aangegeven waarom deze middelen niet zijn gebruikt, alsmede hoe en wanneer ze gebruikt zullen worden;

Standpunten vanuit oogpunt van burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

213.

betreurt de verlaging van het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten op de begroting voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (94,8 % in 2010 in vergelijking met 97,7 % in 2009), alsook de geringe achteruitgang van het uitvoeringspercentage van de betalingen (88,7 % in 2010 in vergelijking met 89,6 % in 2009);

214.

verheugt zich over de aanzienlijke vooruitgang met betrekking tot de vermindering van de annuleringen van betalingskredieten (van 8,5 % in 2009 tot 2,8 % in 2010); betreurt de toename van het niveau van de overdrachten (van 1,9 % in 2009 naar 8,5 % in 2010), met name als gevolg van overdrachten in het Buitengrenzenfonds, het Europees Terugkeerfonds en SIS II; spoort de Commissie aan het niveau van overdrachten van betalingen in de begroting voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te verlagen;

215.

is ingenomen met de hoge uitvoeringspercentages van drie van de vier fondsen voor „solidariteit en beheer van de migratiestromen”; neemt kennis van de verklaring van de Commissie voor het lagere uitvoeringspercentage van het Buitengrenzenfonds, namelijk dat de jaarprogramma’s van de vijf landen die in 2010 voor de eerste keer deelnamen aan dit fonds niet werden aangenomen in 2010;

Standpunten vanuit oogpunt van cultuur- en onderwijsbeleid

216.

is ingenomen met de inspanningen om de procedures verder te vereenvoudigen en de programma’s op het gebied van onderwijs en cultuur toegankelijker te maken, en wijst erop dat het Uitvoerend Agentschap voor onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) in 2010 voor de meeste acties en programma’s over elektronische formulieren beschikte, met name voor het programma „Een leven lang leren”, het programma „Cultuur” en het programma „Europa voor de burger”; is verheugd over het verdere gebruik van vaste bedragen en subsidiebesluiten; benadrukt het belang van een goed evenwicht tussen flexibele procedures en noodzakelijke controles;

217.

betreurt dat de primaire controles voor het programma „Een leven lang leren” niet volledig door de nationale agentschappen zijn uitgevoerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat de voor dit programma beschikbare middelen onvoldoende zijn benut, wegens incoherente rapportagegegevens en het niet tijdig verrichten van het minimumaantal controles; dringt er bij de Commissie op aan zich te blijven inspannen om ervoor te zorgen dat alle nationale agentschappen hun verantwoordelijkheid nemen;

218.

stelt met tevredenheid vast dat de Commissie haar controlesystemen heeft verbeterd en dat er op het beleidsterrein „cultuur en onderwijs”, als onderdeel van de beleidsgroep „onderzoek en ander intern beleid” geen sprake was van materiële fouten;

219.

is verheugd over de aanzienlijke verbetering op het gebied van betalingsachterstanden en stelt met tevredenheid vast dat het EACEA 94 % van zijn betalingen binnen de termijnen heeft verricht; wijst er nogmaals op dat iedere betalingsachterstand de rechten van de begunstigden, met name die van kleine en middelgrote ondernemingen, rechtstreeks aantast en derhalve het succes van de programma’s ondergraaft; herinnert er evenwel aan dat het grootste gedeelte van een subsidie zo snel mogelijk moet worden betaald en in ieder geval gedurende de gesubsidieerde periode, om de afhankelijkheid van organisaties van banken die leningen goedkeuren niet groter te maken, aangezien het EACEA rente niet als „subsidiabel” beschouwt;

220.

wijst erop dat de Commissie een aanbesteding voor een pan-Europees tv-netwerk heeft uitgeschreven, waarvoor in de begroting 2009 en 2010 middelen waren opgenomen; is dan ook zeer verontrust over het feit dat de Commissie in 2010 zonder de instemming van het Parlement en de Raad heeft besloten het project te annuleren en het geld voor andere doeleinden te gebruiken; dringt erop aan dat alle contracten en aanbevelingen met betrekking tot het tv-netwerk en de beoordelingen van het selectiecomité openbaar worden gemaakt;

Standpunten vanuit oogpunt van milieu-, volksgezondheids- en voedselveiligheidsbeleid

221.

beschouwt de algemene uitvoeringspercentages van de begrotingslijnen voor milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid als bevredigend; herinnert er in dit verband aan dat in de begroting van de Unie slechts 0,76 % is uitgetrokken voor de beleidsterreinen waarvoor de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid bevoegd is;

Milieu en klimaatmaatregelen

222.

onderstreept dat het algemene uitvoeringspercentage op het gebied van milieu en klimaatmaatregelen 99,26 % bedraagt; merkt daarnaast op dat 84,1 % van de betalingskredieten is uitgevoerd;

223.

is tevreden dat 99,4 % van de operationele begroting voor Life + is uitgevoerd; merkt op dat in 2010 een bedrag van 240 000 000 EUR is gebruikt voor de subsidiëring van projecten, 9 300 000 EUR voor de ondersteuning van de operationele activiteiten van ngo’s, 42 500 000 EUR voor maatregelen ter ondersteuning van de taken van de Commissie in verband met ontwikkeling van en toezicht op het beleid en de wetgeving, en 14 500 000 EUR voor administratieve ondersteuning;

224.

onderstreept de verschillen tussen de indicatieve en de uiteindelijke verdeling over de lidstaten van de Life+-fondsen, alsook de verschillen in het aantal voorstellen dat de lidstaten indienen; spoort de Commissie aan om haar jaarlijkse opleidingen voor de nationale overheden voort te zetten, en om in iedere lidstaat studiedagen te organiseren met algemene informatie over wat Life + beoogt en over hoe een voorstel moet worden voorbereid;

225.

erkent dat er geen rechtsgrondslag bestaat om het EU-actieprogramma ter bestrijding van klimaatverandering ten uitvoer te leggen; is tevreden dat het volledige bedrag van 15 000 000 EUR is overgeschreven naar de financiële faciliteit van het initiatief voor de financiering van hernieuwbare energie, aangezien hiermee passende financieringsinstrumenten kunnen worden ontwikkeld, wat een krachtige impuls kan geven aan energie-efficiënte projecten en projecten voor de benutting van hernieuwbare energiebronnen;

226.

neemt kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer met betrekking tot de audits achteraf die de Commissie sinds 2006 uitvoert op basis van risicocriteria; is tevreden dat DG ENV heeft besloten om in 2011 gebruik te maken van een nieuwe steekproefmethode, teneinde ook te kunnen beschikken over op willekeurige steekproeven gebaseerde resultaten, die representatiever zijn voor het project in zijn geheel;

227.

is verheugd over het actieplan van DG CLIMA ter verbetering van de nationale beveiligingsmaatregelen, hetgeen noodzakelijk was nadat een grove fout was vastgesteld in de nationale registers van het emissiehandelssysteem van de EU;

228.

merkt op dat in het kader van de begroting van 2010 zeven proefprojecten en één voorbereidende actie zijn uitgevoerd;

229.

benadrukt dat het uitvoeringspercentage van de bijdragen aan internationale activiteiten op milieugebied, die dienen ter dekking van verplichte en vrijwillige bijdragen aan internationale conventies, protocollen en overeenkomsten, afhankelijk is van wisselkoersschommelingen omdat de meeste bijdragen in US-dollar worden betaald;

Volksgezondheid en voedselveiligheid

230.

is tevreden dat het uitvoeringspercentage van de vastleggingskredieten op het gebied van volksgezondheid 99,7 % bedraagt (exclusief de kredieten voor de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en het Europees Geneesmiddelenbureau); merkt op dat het uitvoeringspercentage van de vastleggingskredieten op het gebied van voedselveiligheid, diergezondheid, dierenwelzijn en gezondheid van planten 95,3 % bedraagt;

231.

onderstreept het belang van het programma voor de volksgezondheid; is derhalve ingenomen met het bevredigende uitvoeringspercentage van bijna 100 % van de vastleggingskredieten; is op de hoogte van het lagere uitvoeringspercentage van de betalingskredieten (95,1 %) doordat sommige begunstigden hun verzoek laattijdig indienden en doordat een aantal contractuele overeenkomsten verlengd zijn;

232.

benadrukt dat het belangrijk blijft om de burger bewust te maken van de schadelijke gevolgen van tabaksgebruik; beschouwt het feit dat het in 2010 beschikbare krediet volledig is uitgevoerd als een illustratie van het succes van de HELP-campagne;

233.

wijst op de opmerkingen van de Rekenkamer aan het adres van Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en consumenten; roept het agentschap op zijn begrotingsplanning en rapportage-instrumenten te herzien om op die manier het aantal overdrachten sterk terug te dringen, aangezien het jaarperiodiciteitsbeginsel van de begroting van de Unie moet worden nageleefd; heeft ook kennis genomen van het jaarverslag 2010 van de Commissie inzake interne audits, en spoort het agentschap aan om zich samen met zijn partner-DG toe te leggen op de hierin aangestipte zorgpunten, zoals IT-beheer en systeemarchitectuur;

234.

neemt er kennis van dat het uitvoeringspercentage van begrotingshoofdstuk 17 04 — voedselveiligheid, diergezondheid, dierenwelzijn en gezondheid van planten — 95,3 % bedraagt; ziet in dat een volledige uitvoering onmogelijk was omdat er weinig dierziekten zijn uitgebroken, en het dus tegen de verwachtingen in niet nodig is geweest om de noodfondsen op te gebruiken of noodvaccins aan te kopen;

235.

merkt in verband met de uitroeiingsmaatregelen op dat de uiteindelijke kostenclaims die de lidstaten indienen vaak veel lager liggen dan de oorspronkelijke raming; merkt daarbij op dat hoge foutenpercentages betekenen dat er meer audits moeten worden georganiseerd en dat de uitvoering van de betalingen op dit gebied vertraging oploopt;

236.

betreurt dat er minder betalingskredieten zijn uitgevoerd voor maatregelen ten aanzien van de gezondheid van planten omdat de lidstaten de vereiste documenten te laat indienden of omdat de dossiers onvolledig waren; verzoekt de lidstaten de procedures op dit gebied te verbeteren;

Vanuit het oogpunt van het buitenlands beleid

237.

merkt op dat de meeste niet-kwantificeerbare fouten die zijn vastgesteld door de Rekenkamer fouten in aanbestedingsprocedures en de verlenging van contracten betreffen; geeft opnieuw, zoals ook bij vorige kwijtingsprocedures, uiting aan zijn bezorgdheid over de aanzienlijke gevoeligheid van deze twee sectoren voor fraude en wanbeheer;

238.

neemt kennis van het feit dat de toezichts- en controlesystemen voor het beleid inzake extern optreden, ontwikkeling en uitbreiding slechts als ten dele doeltreffend worden beschouwd, en verzoekt de Commissie en de EDEO alle nodige maatregelen te treffen om de regelmatigheid van betalingen te verbeteren;

239.

herinnert eraan dat de belangrijkste risico’s in verband met begrotingssteun (namelijk het risico dat de steun niet doeltreffend is en het risico op fraude en corruptie) niet worden genoemd in het onderzoek met de betrouwbaarheidsverklaring; verzoekt de Commissie deze risico’s streng in het oog te houden;

240.

is van mening dat, afgezien van de vereiste inspanningen om de regelmatigheid van betalingen te verbeteren, de Commissie bij al haar interventies systematische evaluaties moet uitvoeren bezien door het prisma van de kosten-batenverhouding, zoals aanbevolen door de Rekenkamer in zijn speciaal verslag (54); dringt erop aan dat het Parlement als een van de takken van de begrotingsautoriteit geïnformeerd wordt over de conclusies van dergelijke evaluaties, inclusief de conclusies van de evaluaties over GBVB-activiteiten;

241.

benadrukt echter dat de kosten-batenverhouding op zich niet altijd als afdoende criterium kan worden beschouwd om de adequaatheid van een EU-interventie in een derde land te beoordelen; is er in feite van overtuigd dat de doeltreffendheid van steun met betrekking tot de doelstellingen van het buitenlandbeleid van de Europese Unie systematisch moet worden geëvalueerd en aanvullende criteria moet omvatten, zoals de strategische belangen van de Europese Unie, de noodzaak van EU-aanwezigheid ter plaatse, of de uitvoering van projecten en activiteiten waarmee de waarden en de fundamentele beginselen van de Europese Unie worden bevorderd, die ook moeten worden meegewogen;

242.

sluit zich aan bij de opvattingen van de Rekenkamer dat diverse terreinen van EU-interventie in sommige gevallen kunnen worden geoptimaliseerd en dat het effect van de steun kan worden vergroot door middel van betere coördinatie met lidstaten waarvan het externe optreden niet moet worden gezien als competitief, maar aanvullend; roept daarom op tot grotere inspanningen binnen de Europese Unie op het gebied van donorcoördinatie met derde landen en internationale organisaties;

Vanuit het oogpunt van het ontwikkelingsbeleid

243.

wijst erop dat de uitvoering van de begroting gunstig uitviel voor het regionaal beleid, met 30 557 000 000 EUR aan uitbetalingen, en dat het grootste deel van de betalingen in 2010 voornamelijk en voor het eerst betrekking had op de uitvoering van de programma’s voor 2007-2013 (25 550 000 000 EUR aan tussentijdse betalingen, ten opzichte van 9 420 000 000 EUR in 2009);

244.

betreurt het dat het regionaal beleid deel uitmaakte van een foutgevoelige groep van de beleidsterreinen van de EU-uitgaven, aangezien in 49 % van de 243 uitbetalingen die waren geauditeerd door de Rekenkamer fouten voorkwamen; merkt echter op dat slechts enkele fouten een financiële impact zullen hebben, en dat het percentage van 49 % lager is dan in de periode 2000-2006; onderstreept dat dit foutenpercentage is afgenomen vergeleken met de foutenpercentages die waren geconstateerd in de programmeringsperiode 2000-2006; verzoekt de Commissie en de lidstaten te garanderen dat onder gezamenlijk beheer de tendens een consistente daling in het foutenpercentage laat zien;

245.

brengt in herinnering dat een fout wordt geconstateerd als een transactie niet is uitgevoerd conform de wettelijke en regelgevende bepalingen, wat resulteert in de onregelmatigheid van gedeclareerde (en terugbetaalde) uitgaven; merkt tevens op dat een fout niet per definitie duidt op de omstandigheid dat er middelen zijn verdwenen, verloren gegaan of verspild, of dat er fraude is gepleegd;

246.

wijst erop dat niet-naleving van de regels voor openbare aanbestedingen en subsidiabiliteit een groot deel van het geschatte foutenpercentage vormt (31 % resp. 43 %); wijst in deze context op de aanbeveling van de Rekenkamer om terreinen aan te wijzen voor verdere vereenvoudiging; vraagt daarom te analyseren of de technische ondersteuning moet worden geïntensiveerd, maar in ieder geval of bij het financieel toezicht de volledige operationele capaciteit moet worden gehandhaafd; onderstreept dat de Commissie de regels moet vereenvoudigen om te zorgen voor gebruiksvriendelijkere procedures en om potentiële begunstigden niet te ontmoedigen deel te nemen aan projecten; verzoekt de lidstaten hun nationale bepalingen te vereenvoudigen die maar al te vaak meer administratieve lasten met zich brengen dan door de EU-regelgeving wordt voorgeschreven; is daarom van mening dat er verregaande inspanningen moeten worden verricht om dit foutenpercentage verder terug te dringen;

247.

betreurt de tekortkomingen in de uitvoering van de financiële instrumentering, dat wil zeggen niet-naleving van de vereisten in de regelgeving bij het leveren van een financiële bijdrage uit de operationele programma’s aan de fondsen ter uitvoering van deze instrumenten, alsmede onvolledige vereisten op het gebied van verslaglegging en verificatie; merkt op dat het potentieel van de financiële instrumentering verder moet worden ontwikkeld om de ontwikkeling van hoogwaardige strategische projecten, de participatie van particuliere partijen, met name het mkb, en de benutting van kapitaal in EU-projecten mogelijk te maken; verzoekt de Commissie de regels van deze instrumentering te vereenvoudigen, omdat het gebruik momenteel wordt beperkt door de complexiteit ervan; beveelt aan een grondigere analyse uit te voeren om het werkelijke effect van deze instrumentering en de richtsnoeren op de uitvoering te bepalen; verzoekt de lidstaten hun verslagleggingsverplichtingen na te komen;

248.

merkt op dat bij een groot aantal transacties waarin fouten voorkwamen, de instanties in de lidstaten over voldoende informatie beschikten om deze fouten vast te stellen en corrigerende maatregelen te treffen voorafgaand aan certificering; verzoekt de Commissie meer steun uit te trekken voor de beheersautoriteiten (MA’s), door middel van gerichte workshops, richtsnoeren, verspreiding van optimale werkmethoden en scholing van ambtenaren die voor het beheer verantwoordelijk zijn, aangezien de meeste fouten worden gemaakt bij de controle op het eerste niveau; merkt op dat er voortdurend toezicht moet worden gehouden op de daadwerkelijke overdracht van de op de MA’s gerichte opleidingsmaatregelen om te controleren of die kennis daadwerkelijk wordt overgedragen, met bijzondere aandacht voor wat er gebeurt op het plaatselijk niveau; roept op tot de instelling van corrigerende mechanismen, inclusief het opleggen van sancties in duidelijke gevallen van nalatigheid;

249.

is verheugd over de uitleg van de Commissie waarin voor het eerst wordt gemeld dat het merendeel van de fouten is geconcentreerd in slechts drie lidstaten en alleen in een aantal operationele programma’s.

Vanuit oogpunt van vrouwenrechten- en gendergelijkheidsbeleid

250.

herinnert de Rekenkamer en de Commissie eraan dat uit hoofde van artikel 8 VWEU de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen een grondbeginsel is bij elk optreden van de Europese Unie; verzoekt de Rekenkamer daarom de uitvoering van de begroting waar passend te beoordelen vanuit genderperspectief;

251.

betreurt dat het jaarverslag geen opmerkingen van de Rekenkamer of antwoorden van de Commissie bevat betreffende gendergerelateerde uitgaven;

252.

benadrukt dat het voor de opstelling van een begroting met een genderdimensie van belang is dat bij de begrotingscontrole rekening wordt gehouden met het genderperspectief, aangezien op deze manier duidelijk wordt wat de effecten zijn van uitgaven voor gendergelijkheid, met name of de uitgaven in gelijke mate ten goede komen aan mannen en vrouwen en of de begroting moet worden aangepast om beter tegemoet te kunnen komen aan de verschillende behoeften van mannen en vrouwen.

Vanuit oogpunt van internationale handelspolitiek

253.

vestigt de aandacht op het feit dat het waarborgen van doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie ook betrekking heeft op macrofinanciële bijstand; acht het noodzakelijk dat de Commissie instaat voor passende controles en dat de Rekenkamer instaat voor passende audits met betrekking tot dit instrument;

254.

benadrukt dat de middelen van de Unie als gevolg van de „aid for trade”-strategie doeltreffend en overeenkomstig de geldende regels en bepalingen moeten worden gebruikt om te zorgen voor een betere integratie van begunstigden in het op regels gebaseerde wereldhandelssysteem en om de uitroeiing van armoede te bevorderen;

255.

benadrukt dat de handelscentra van de Unie in China, Thailand en India moeten worden gesteund; is evenwel van mening dat voldoende controles moeten worden ingebouwd om de goede en doeltreffende werking van deze centra te waarborgen.

Vanuit het oogpunt van het visserijbeleid

256.

neemt kennis van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer — Jaarrekening van de Europese Unie — Begrotingsjaar 2010 (55) en van het Jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2010 (56); onderstreept het feit dat deze twee verslagen weinig opmerkingen bevatten op het gebied van maritieme kwesties en visserij;

257.

bedankt DG MARE voor de aanvullende documenten die zijn toegezonden en beschouwt de algemene uitvoeringspercentages van de begrotingslijnen op het gebied van maritieme kwesties en visserij voor 2010 als bevredigend;

258.

wijst op het algemene uitvoeringspercentage van de begroting van 97,20 % voor de vastleggingskredieten en op het algemene percentage van 79,23 % voor de betalingskredieten; stelt evenwel een erg zwakke uitvoering vast voor hoofdstuk 11.02, visserijmarkten, en neemt kennis van de specifieke uitleg van de Commissie wat de uitvoering van de visserijprogramma’s ten gunste van de ultraperifere gebieden betreft;

259.

neemt met tevredenheid kennis van de intentie van DG MARE om de uitvoering te verbeteren wat betreft de kredieten die ter beschikking staan voor door de lidstaten medegefinancierde acties en moedigt de bevoegde Commissiediensten aan voort te gaan op de ingeslagen weg;

260.

merkt op dat DG MARE inspanningen heeft geleverd op het gebied van interne controle en verzoekt de Commissie om alle projecten en dossiers zo efficiënt en zo snel mogelijk te blijven beheren;

261.

stelt vast dat DG MARE een voorbehoud blijft formuleren bij de beheers- en controlesystemen voor de operationele programma’s van het FIOV (Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij) in Duitsland — verpakkingsbedrijf; neemt kennis van het feit dat het gaat om een oud en ingewikkeld programma dat gestart is in 2001 en verzoekt de Commissie het dossier in kwestie snel te sluiten, en de belangen van de Unie daarbij in het oog te houden;

262.

is tevreden met het feit dat DG MARE de efficiëntie heeft verbeterd van de controles op het gebied van internationale overeenkomsten en met het feit dat is afgesproken een scheiding aan te brengen tussen de betalingen die uitsluitend te maken hebben met het commerciële aspect (104 017 795 EUR of 72 % van het totaal) en de betalingen in het kader van de steun aan de sector (40 211 849 EUR of 28 % van het totaal);

263.

benadrukt het feit dat de door de Unie gefinancierde acties voor sectorondersteuning in het kader van de internationale overeenkomsten op efficiënte wijze moeten worden gevolgd, via matrixtabellen die zo gedetailleerd mogelijk worden opgesteld, alsmede het feit dat de ontwikkeling van het aandeel van de sectorondersteuning moet worden aangemoedigd; is ervan overtuigd dat het commerciële onderdeel van de overeenkomsten op lange termijn afhankelijk moet worden gesteld van een efficiënte, voldoende gevolgde en substantiële sectorondersteuning;

264.

wil graag nauwer bij het visserijbeleid betrokken worden, wegens zijn rol op het gebied van wetgeving en begroting, met name wat internationale visserijovereenkomsten en de diverse vergaderingen in verband hiermee betreft (bijvoorbeeld gezamenlijke commissies of bilaterale onderhandelingen met derde landen);

265.

vraagt de Rekenkamer om opstelling van speciale verslagen over de prioritaire domeinen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, als gevolg van de diverse wetgevingsvoorstellen en mededelingen in het pakket betreffende de hervorming van dit beleid, inclusief de externe dimensie ervan.


(1)  PB L 64 van 12.3.2010.

(2)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 1.

(3)  PB C 326 van 10.11.2011, blz. 1.

(4)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 134.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(7)  COM(2011) 662.

(8)  SEC(2011) 1179, blz. 24.

(9)  Samenvattend verslag over financiële instrumenten, blz. 6.

(10)  Samenvattend verslag over financiële instrumenten, blz. 10.

(11)  Samenvattend verslag over financiële instrumenten, blz. 9.

(12)  Samenvattend verslag over financiële instrumenten, blz. 21 en 26.

(13)  Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25).

(14)  PB C 47 van 17.2.2012, blz. 1.

(15)  Resolutie van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2002 (PB L 330 van 4.11.2004, blz. 82).

(16)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(17)  Synthese van de beheersresultaten van de Commissie in 2010 (COM(2011) 323), blz. 2.

(18)  COM(2011) 164.

(19)  Antwoord van commissaris Šefčovič op schriftelijke vraag nr. 12 ingediend voor de hoorzitting op 8 december 2011 in de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement.

(20)  SEC(2011) 1179, blz. 13.

(21)  Antwoord van commissaris Johannes Hahn op schriftelijke vraag nr. 4 ingediend voor de hoorzitting op 19 december 2011 in de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement.

(22)  SEC(2011) 1179, blz. 20.

(23)  SEC(2011) 1179, blz. 21.

(24)  Verslag Commissie over de voortgang van Roemenië met betrekking tot het mechanisme voor samenwerking en toetsing, COM(2012) 56, blz. 4.

(25)  Jaarrekening van de Europese Unie (COM(2011) 473), blz. 32 en 90.

(26)  Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 431/2009 van de Raad (PB L 128 van 27.5.2009, blz. 1).

(27)  In artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1) wordt een plafond van 1,23 % vastgesteld hetgeen, volgens de raming van de Commissie ruimte biedt om een totaalbedrag van 60 000 000 000 EUR ter beschikking te stellen (COM(2010) 713, blz. 4).

(28)  Bron: Diagram IV van de bijlage bij het jaarverslag van de Rekenkamer 2010.

(29)  Bron: Diagram I van de bijlage bij het jaarverslag van de Rekenkamer 2010.

(30)  Bron: Diagram V van de bijlage bij het jaarverslag van de Rekenkamer 2010.

(31)  Resolutie van het Europees Parlement van 23 maart 2011 inzake het ontwerpbesluit van de Europese Raad tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben (P7_TA(2011)0103).

(32)  http://eca.europa.eu/portal/pls/portal/docs/1/9406723.PDF

(33)  http://eca.europa.eu/portal/pls/portal/docs/1/9504723.PDF

(34)  Zie de website van de Nederlandse rekenkamer http://www.courtofaudit.com/english/News/2012/02/Letter_of_president_Netherlands_Court_of_Audit_on_ESM_Board_of_Auditors

(35)  PB L 250 van 27.9.2011, blz. 33.

(36)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(37)  COM(2012) 40, blz. 16.

(38)  Werkprogramma van de Rekenkamer 2012, blz. 6

(39)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(40)  Antwoord op vraag 21, document „bijlage van vragen aan commissaris Šemeta” die het Secretariaat begrotingscontrole op 16 december 2011 openbaar heeft gemaakt na de hoorzitting met commissaris Šemeta in de Commissie begrotingscontrole op 8 december 2011.

(41)  Zie voetnoot 35.

(42)  COM(2008) 97.

(43)  Bijlage bij de antwoorden op de schriftelijke vragen aan commissaris Johannes Hahn voor de hoorzitting op 19 december 2011 in de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement.

(44)  Jaarverslag, voorbeeld 3.1, blz. 79.

(45)  Jaarverslag, voetnoot 23, blz. 79.

(46)  Jaarverslag, tabel 3.1, blz. 72.

(47)  Antwoord van commissaris Andris Piebalgs op mondelinge vraag tijdens de hoorzitting op 12 januari 2012 in de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement.

(48)  Berekening op basis van het antwoord op de schriftelijke vraag nr. 2 aan commissaris Andris Piebalgs voor de hoorzitting op 12 januari 2012.

(49)  http://ec.europa.eu/europeaid/work/funding/beneficiaries/index.cfm?lang=en&mode=SM &type = contract

(50)  http://ec.europa.eu/echo/files/funding/agreements/agreements_2010.pdf

(51)  Bijkomende antwoorden op vragen aan commissaris Máire Geoghegan-Quinn voor de hoorzitting op 23 januari 2012 door de commissie voor begrotingscontrole van het Europees Parlement.

(52)  EU-ontwikkelingshulp voor elementair onderwijs in Afrika bezuiden de Sahara en Zuid-Azië (Speciaal verslag nr. 12/2010).

(53)  Speciaal verslag nr. 4/2011 van de Rekenkamer inzake controle van de mkb-garantiefaciliteit

(54)  Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer nr. 1/2011: „Heeft de deconcentratie van het externe-steunbeheer van de Commissie van het hoofdkantoor naar de delegaties geleid tot een betere steunverlening?”

(55)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 1.

(56)  PB C 326 van 10.11.2011, blz. 3.


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 10 mei 2012

over de speciale verslagen van de Rekenkamer, in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor 2010

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (1),

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (COM(2011) 473 — C7-0256/2011) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2010, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3), en de speciale verslagen van de Rekenkamer,

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2010 (4) waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 10 mei 2012 tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III — Commissie (5) en zijn opmerkingen in de resolutie die een wezenlijk onderdeel vormt van dat besluit,

gezien de speciale verslagen van de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287, lid 4, tweede alinea van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (06081/1/2012 — C7-0053/2012),

gezien artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en met name de artikelen 55, 145, 146 en 147,

gezien artikel 76 van en bijlage VI bij van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0102/2012),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en programma’s beheert, en dit uit hoofde van artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

B.

overwegende dat de speciale verslagen van de Rekenkamer informatie verstrekken over bezwaren met betrekking tot de tenuitvoerlegging van fondsen, en dat deze informatie nuttig is voor het Parlement bij het uitoefenen van zijn taken als kwijtingsautoriteit;

C.

overwegende dat zijn opmerkingen over de speciale verslagen van de Rekenkamer een wezenlijk onderdeel vormen van het bovenvernoemde besluit van het Parlement van 10 mei 2012 tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III — Commissie,

Deel I —   Speciaal verslag nr. 7/2010 van de Rekenkamer getiteld „Controle van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen”

1.

is ingenomen met Speciaal verslag nr. 7/2010 over de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen in het landbouwbeleid gezien het wezenlijke belang ervan voor de kwaliteit van de informatievoorziening door de Commissie aan het Parlement tijdens de kwijtingsprocedure;

2.

beschouwt de uiteenzettingen over de correcties die achteraf zijn doorgevoerd in de definitieve jaarrekening door middel van conformiteitsbeschikkingen ondanks de kwijting die inmiddels door het Parlement is verleend en ondanks de als gevolg daarvan noodzakelijke relativering van de in de kwijtingsprocedure verstrekte informatie als de voornaamste conclusie van Speciaal verslag nr. 7/2010;

3.

is zich ervan bewust dat de enig mogelijke, algehele oplossing een systeemverandering van de in het kader van het landbouwbeleid gehanteerde controles zou zijn, die alleen met veel hogere lasten voor de begunstigden van de financiering en voor de beheersinstanties te realiseren zou zijn;

4.

richt zich bij zijn aanbevelingen voornamelijk op verbeteringsmogelijkheden binnen het bestaande systeem; laat zich bij de beoordeling van de feitelijke werking van dit systeem mede leiden door Speciaal verslag 8/2011 van de Rekenkamer, getiteld „Terugvorderingen van onverschuldigde betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid” en benadrukt de kritiek van de Rekenkamer dat het met het systeem als geheel niet mogelijk is onverschuldigde betalingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid te kwantificeren;

5.

schaart zich achter het pleidooi van de Rekenkamer om de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen te hervormen, teneinde:

de duur van de procedures voor financiële correcties te verkorten door precieze termijnen en toegesneden beroepsprocedures te hanteren;

een duidelijk verband aan te brengen tussen teruggevorderde bedragen en het daadwerkelijke bedrag van de illegale betalingen, en „onderhandelingen” over de hoogte van de financiële correcties uit te sluiten, aangezien het om een daadwerkelijke terugvordering van onregelmatige betalingen gaat en niet om een „boete”;

6.

acht verbeteringen in het huidige systeem onontbeerlijk om de geloofwaardigheid van de jaarlijkse kwijtingsprocedure te garanderen en om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en verzoekt de Commissie de volgende informatie in de kwijtingsprocedure te vermelden:

welke uitgavenbedragen, -gebieden en -jaren nog gecontroleerd kunnen worden en hoeveel financiële correcties daarbij minimaal en maximaal in welke lidstaten doorgevoerd moeten worden,

welke conformiteitsbeschikkingen daadwerkelijk betrekking hebben op welke begrotingsjaren en in hoeverre die beschikkingen van invloed zijn op de cijfers over begrotingsjaren waarvoor reeds kwijting is verleend,

een nauwkeurige schatting over hoeveel vereiste correcties niet worden doorgevoerd in de conformiteitsprocedure en hoeveel correcties vanwege de 24-maandenregel niet meer kunnen worden doorgevoerd in conformiteitsbeschikkingen;

7.

erkent de maatregelen die de Commissie heeft genomen om de aan de goedkeuring van de rekeningen ten grondslag liggende gegevens van de controle-instanties in de lidstaten betrouwbaarder te maken; verwijst naar de zorgwekkende conclusie van de Rekenkamer dat deze instanties echter veelal niet in staat zijn de maatregelen van de Commissie uit te voeren; vraagt de Commissie derhalve meer initiatieven te nemen om de beheersinstanties in de lidstaten bij te scholen; roept de Commissie op de uitwisseling van informatie tussen betaalorganen en certificerende instanties via hun netwerken en studiebijeenkomsten in goede banen te leiden en te bevorderen, voorbeelden van beproefde praktijken aan te dragen en de gezamenlijke oplossing van juridische kwesties mogelijk te maken door interpretatie; acht risicogebaseerde controles ook bij de certificerende instanties onontbeerlijk;

8.

beschouwt de verdere verbetering van de betrouwbaarheidsverklaringen van de directeuren van de betaalorganen en certificerende instanties als een essentiële maatregel met het oog op de verantwoordingsplicht; wenst een beloningssysteem voor juiste verklaringen en een boetesysteem voor onjuiste verklaringen, vooral bij ontdekte maar niet van tevoren aangegeven systeemfouten;

9.

dringt aan op een systematische informatiestroom van de uitvoerende autoriteiten op het laagste niveau naar de Commissie om de problemen ter plaatse in vereenvoudigde wetgeving en de interpretatie daarvan op te nemen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat ambtenaren van nationale betaalorganen en certificerende instanties niet worden gestraft door hun overheden en directeuren als ze correcties aan de Commissie rapporteren;

10.

verzoekt de Commissie betaalorganen en certificerende instanties met een groot personeelsverloop te onderwerpen aan een risicogebaseerde controle, en een mededeling aan de kwijtingsautoriteit op te nemen in het jaarlijks activiteitenverslag; dringt erop aan de juistheid van de betrouwbaarheidsverklaringen te analyseren en de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van het foutenpercentage per lidstaat onder vermelding van de voornaamste foutenbronnen;

11.

eist dat de aan de conformiteitsbeschikkingen ten grondslag liggende procedures worden geëvalueerd, pleit ervoor sneller een beroep te doen op de deskundigengroep met het oog op bemiddeling, en het bemiddelingsinstrument zelf doelgericht aan te wenden;

12.

adviseert een speciaal hoofdstuk in de jaarlijkse kwijtingsresolutie te wijden aan de bedragen waarom in punt 6 wordt verzocht en deze bedragen ter stemming voor te leggen aan de plenaire vergadering;

Deel II —   Speciaal verslag nr. 13/2010 van de Rekenkamer getiteld „Is het nieuwe Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument met succes van start gegaan en levert het resultaten op in de Zuid-Kaukasus (Armenië, Azerbeidzjan en Georgië)?”

13.

is ingenomen met de controle van de Rekenkamer en de aanbevelingen die deze bevat; uit zijn diepe bezorgdheid over de bevindingen van de controle waarmee grote problemen bij de uitvoering van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) door de Commissie aan het licht worden gebracht;

14.

is zeer verontrust over de tekortkomingen in de programmeringsprocedures die door de controle zijn onthuld; dringt er bij de Commissie op aan de aanbevelingen van de Rekenkamer op te volgen door de procedures te stroomlijnen, de verbanden tussen de strategische programmeringsdocumenten (actieplannen van het Europees nabuurschapsbeleid, strategische landendocumenten en nationale indicatieve programma’s) te verbeteren en de timing van die documenten coherenter te maken, met als voornaamste doel de buurlanden het vooruitzicht te bieden op steeds nauwere betrekkingen met de Unie;

15.

vindt de manier waarop de Commissie gebruikmaakt van begrotingssteun binnen het ENPI onaanvaardbaar, omdat zij deze behandelt als de geprefereerde vorm van steun in de drie landen zonder een gedetailleerde evaluatie te hebben uitgevoerd van de doeltreffendheid van de beschikbare instrumenten; benadrukt in dit verband dat sectorale begrotingssteun vaak verband houdt met geringe zichtbaarheid en incidentele motivatie door de regeringen en is erg bezorgd over de conclusie van de Rekenkamer dat de geschiktheid van een gebied voor sectorale begrotingssteun een belangrijke factor is geworden bij het bepalen van de steun in de jaarlijkse actieprogramma’s van 2007; dringt er bij de Commissie op aan de aanbeveling van de Rekenkamer op te volgen om sectorale begrotingssteun selectiever te gebruiken door alle beschikbare opties binnen het ENPI te overwegen, en aan een evenwichtiger toepassing van de verschillende hulpmiddelen te werken; benadrukt dat de toegang tot de verleende steun van ngo’s en de particuliere sector in de begunstigde landen moet worden vergroot;

16.

is bezorgd over de bevindingen in de controle dat de programmering en de opzet van de steun niet voldoende gestuurd werden door een gestructureerde dialoog met de begunstigde staten, en dat de dialoog voornamelijk werd aangestuurd vanuit het hoofdkantoor van de Commissie, hetgeen een rechtstreekse gedachtewisseling beperkte tot de weinige dagen waarop de werkbezoeken naar het land plaatsvonden, en dat onvoldoende uit de verslagen naar voren kwam wat daar was besproken; is van mening dat het bieden van sectorale begrotingssteun aan een olieproducerend en -uitvoerend land, die gericht is op de uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen zeker geen sterke motivatie voor de regering zal zijn; dringt er bij de Commissie op aan de noodzakelijke maatregelen te nemen om deze dialoog te verbeteren;

17.

verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) na te denken over de aanbeveling van de Rekenkamer om ook ter plaatse voor voldoende personeel te zorgen, o.a. deskundigen op het gebied van begrotingssteun, en om bij te dragen aan de versterking van het algehele kader van de nationale overheid van de begunstigde landen met behulp van aanvullende maatregelen bij het twinningsinstrument;

18.

is verheugd over het door de Commissie ten uitvoer gelegde proefprogramma dat aan een resultaatgeoriënteerde controle wordt onderworpen en dat specifiek is toegesneden op de acties in het kader van het „Sector Policy Support Programme”, en rekent op een evaluatieverslag over de in de drie betrokken landen geconstateerde toegevoegde waarde;

Deel III —   Speciaal verslag nr. 14/2010 van de Rekenkamer getiteld „Het door de Commissie gevoerde beheer van het systeem van veterinaire controles van vleesimporten na de hervormingen van de hygiënewetgeving in 2004”

19.

is ingenomen met het speciaal verslag van de Rekenkamer, het antwoord van de Commissie en het verslag van de Commissie over de doeltreffendheid en consistentie van de sanitaire en fytosanitaire controles op de invoer van levensmiddelen, diervoeder, dieren en planten (COM(2010) 785);

20.

schaart zich achter de aanbevelingen van de Rekenkamer aan de Commissie om haar toezichthoudende en coördinerende taken optimaal te vervullen;

21.

dringt met name op de volgende terreinen aan op verbeteringen die de voedselveiligheid van geïmporteerde vleesproducten bevorderen en daarmee bijdragen tot een betere bescherming van de Europese burger tegen onveilige geïmporteerde voedselproducten, en benadrukt hierbij dat de aanbevelingen van de Rekenkamer die niet expliciet hieronder in punten a) tot en met e) worden genoemd, niet mogen worden veronachtzaamd:

a)

wat aanbeveling 1 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht een harmonisering van de uiteenlopende aanpak tussen lidstaten en derde landen na te streven en op te treden tegen daaruit voortvloeiende concurrentienadelen,

b)

wat aanbeveling 3 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht de lidstaten te instrueren de bestaande informatiesystemen doeltreffender in te zetten en beter te koppelen, teneinde een betere coördinatie tussen grensinspectieposten en douaneautoriteiten te waarborgen,

c)

wat aanbeveling 4 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht de lidstaten te ondersteunen bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van de nationale controleplannen; is van mening dat, terdege rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel een elementair analysepakket moet worden vastgelegd om veel voorkomende hormonale residuen (bv. anabolen) en/of milieuverontreinigingen (dioxine, zware metalen) aan het licht te brengen, en vindt dat de toepassing van deze analyses verplicht moet worden gesteld; meent dat als eerste stap zou kunnen worden gestreefd naar bewustmaking in het kader van het programma „Betere opleiding voor veiliger voedsel”, om dit aspect bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onder de aandacht te brengen; is van mening dat daarnaast moet worden toegezien op de naleving van de voorschriften inzake heffingen,

d)

wat aanbeveling 7 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht een voorstel in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad op grond waarvan wetgevende of gerechtelijke stappen kunnen worden genomen tegen lidstaten die regelmatig en over een langere periode inbreuk maken op Verordening (EG) nr. 882/2004 (7) en daarmee de veiligheid van Europese burgers in gevaar brengen,

e)

wat aanbeveling 8 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht de uitvoering van versterkte controles te harmoniseren en de voorschriften inzake versterkte controles bij grensinspectieposten nauwkeurig en duidelijk te formuleren; de Commissie wordt tevens verzocht om na goederencontroles aan grensinspectieposten een voorgeschreven aantal laboratoriumcontroles voor lidstaten in overweging te nemen;

22.

merkt op dat Europese vlees- en levensmiddelenproducenten moeten voldoen aan hoge productie- en kwaliteitsnormen; is uiterst bezorgd over het feit dat die productienormen niet van toepassing zijn op producenten in derde landen die naar de EU exporteren, zoals ook de Rekenkamer vaststelde; verzoekt de Commissie dit probleem aan te pakken en op korte termijn voorstellen in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad over hoe de nadelige gevolgen voor het concurrentievermogen van Europese vlees- en levensmiddelenproducenten het best kunnen worden teruggedrongen;

Deel IV —   Speciaal verslag nr. 1/2011 van de Rekenkamer getiteld „Heeft de deconcentratie van het externe-steunbeheer van de Commissie van het hoofdkantoor naar de delegaties geleid tot een betere steunverlening?”

23.

is ingenomen met dit zeer uitgebreide en analytische verslag van de Rekenkamer, evenals de uitstekende timing voor de beoordeling van de resultaten van de deconcentratie;

24.

steunt de bevindingen van de Rekenkamer dat de deconcentratie duidelijk heeft geleid tot een snellere steunverlening, verbeterde kwaliteit van de steun en beter financieel beheer van de steun;

25.

moedigt de Commissie aan de criteria aan te vullen en de procedures voor de beoordeling van de kwaliteit van gefinancierde projecten aan te scherpen teneinde de kwaliteit van de steun te verhogen en het aantal niet-effectieve projecten verder te verlagen; benadrukt dat de impact van de steunuitgaven van cruciaal belang is voor het Parlement;

26.

verzoekt de Commissie om waar mogelijk het raadplegen van de plaatselijke bevolking te stimuleren bij de besluitvorming over steunprojecten en bij het toezicht op de voortgang hiervan;

27.

verwacht dat de Commissie alle nodige maatregelen zal treffen om de zwakke punten in de toezicht- en controlesystemen, met name op het niveau van de delegaties van de Unie, weg te werken;

28.

geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de aanhoudende problemen met personeel dat betrokken is bij het steunbeleid; is van mening dat het grote personeelsverloop bij DG Ontwikkeling en Samenwerking — EuropeAid, evenals het te lage aantal personeelsleden met de juiste kwalificaties bij de delegaties van de Unie onmiddellijk moet worden aangepakt; meent dat de Commissie waar nodig moet samenwerken met de EDEO teneinde een toereikende personeelscapaciteit voor steunbeheer bij de delegaties van de Unie te waarborgen; verwacht van de Commissie dat zij tegen eind 2012 een gedetailleerd verslag voorlegt met de maatregelen die zij van plan is te nemen om deze tekortkomingen te verhelpen;

29.

moedigt de Commissie aan om van de delegaties van de Unie te eisen dat zij projecten ter plaatse systematisch aan een technische en financiële controle onderwerpen, en dat zij in hun interne verslagen meer aandacht schenken aan de resultaten van de steunmaatregelen;

30.

verzoekt de Commissie om, met de actieve participatie van de delegaties van de Unie, te analyseren en vast te stellen hoe steunprogramma’s in de partnerlanden kunnen worden verwezenlijkt met de betrokkenheid van de Europese Investeringsbank en Europese nationale en internationale instellingen die ontwikkeling financieren;

Deel V —   Speciaal verslag nr. 2/2011 van de Rekenkamer getiteld „Follow-up van Speciaal verslag nr. 1/2005 over het beheer van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)”

31.

dringt bij de Commissie aan op de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de aanbevelingen uit Speciaal verslag nr. 1/2005, gezien het feit dat tot nog toe slechts twee van de veertien door de Commissie aanvaarde aanbevelingen volledig zijn opgevolgd; verwacht volledig te worden ingelicht over de vorderingen met betrekking tot de uitvoering van de resterende twaalf aanbevelingen;

32.

is ingenomen met het feit dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) meer gebruikmaakt van zijn onderzoeksbevoegdheden, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van onderzoeken en gesprekken ter plaatse, of door zich te richten op ernstigere en complexere zaken; waardeert de grotere inzet van het elektronische dossierbeheerssysteem van OLAF en de invoering van het tijdregistratiesysteem; betreurt echter dat zaken gemiddeld genomen nog steeds ruim twee jaar in beslag nemen en dat in 2009 slechts 37 % van de tijd van heel OLAF werd besteed aan onderzoekswerkzaamheden;

33.

roept OLAF op zijn tijd beter in te delen zodat taken efficiënter kunnen worden verdeeld om de tijd die wordt besteed aan niet-onderzoekstaken terug te brengen; is geïnteresseerd in de werkelijke resultaten van het niet-onderzoekswerk dat 63 % van de totale tijd in beslag neemt;

34.

merkt op dat volgens afbeelding 2 van Speciaal verslag nr. 2/2011 „duidelijke doelstellingen en planning” het zwakste element vormden tijdens een onderzoeksprocedure; adviseert om in de toekomst voor elk onderzoek duidelijke doelstellingen te formuleren, in aanmerking nemende dat duidelijke doelstellingen de basis van elk onderzoek en de bijbehorende planning van middelen vormen;

35.

merkt op dat volgens Speciaal verslag nr. 2/2011 „er nog steeds geen onafhankelijke controle van de wettigheid van de handelingen voor lopende onderzoeken is, noch een handleiding die waarborgt dat de onderzoekshandelingen voorspelbaar zijn”, ondanks herhaalde aankondigingen van OLAF in het verleden; merkt tevens op dat de Commissie in haar gewijzigde voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 (COM(2011) 135) weliswaar expliciet aangeeft een herzieningsprocedure te willen instellen, maar dat dit niet gelijkstaat aan onafhankelijk toezicht op de wettigheid van afzonderlijke onderzoeken en dat het voorstel in dit opzicht dus zelfs nog verder is afgezwakt ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel; herinnert eraan dat dit tevens een belangrijke eis is in de jurisprudentie van het Hof van Justitie; beschouwt het daarom als een absolute vereiste dat een dergelijk toezichtmechanisme wordt opgezet, niet alleen om de rechten van de betrokken personen of marktdeelnemers te beschermen, maar ook om de rechten van de onderzoekers van OLAF te beschermen tegen gerechtelijke procedures die deze personen en marktdeelnemers aanspannen; benadrukt voorts dat er een duidelijk mandaat moet komen voor OLAF ten opzichte van de andere EU-instellingen;

36.

deelt de mening van de Rekenkamer inzake de behoefte aan één alomvattend document, waaruit duidelijk blijkt welke resultaten OLAF op de verschillende terreinen boekt en waaraan de vooruitgang van jaar tot jaar kan worden afgemeten; onderstreept dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen verslagen die voor het publiek bestemd zijn en verslagen voor intern gebruik; is van mening dat het van groot belang is dat er een gedetailleerd verslag beschikbaar komt voor het publiek, omdat dit een betrouwbare vergelijking van de prestaties van OLAF in de verschillende jaren en sectoren mogelijk maakt;

37.

betreurt het feit dat het niet altijd mogelijk is de resultaten van de activiteiten van OLAF te evalueren, aangezien de informatie vervat is in verschillende documenten die zijn opgesteld voor verschillende doeleinden en voor verschillende geadresseerden; verzoekt de Commissie met klem een uniform, helder en vergelijkbaar systeem voor de verspreiding van informatie te ontwikkelen waarmee een volledige en objectieve evaluatie van de activiteiten van OLAF mogelijk wordt;

38.

benadrukt dat de tijd die wordt besteed aan het beoordelen van binnengekomen informatie sinds 2004 is verdubbeld van 3,5 naar 7,1 maanden; is van mening dat de eerste beoordelingsfase moet worden beperkt tot het beoordelen van de juistheid van de beweringen in de binnengekomen informatie; is van mening dat moet worden voorkomen dat tijdens de eerste beoordelingsfase onderzoeksactiviteiten worden ontplooid, omdat dit leidt tot rechtsonzekerheid en vertekening van de statistieken over verschillende onderzoeksaspecten; stelt voor om een onderzoek uit te voeren en hierbij gebruik te maken van de beschikbare onderzoeksmogelijkheden ingeval OLAF op basis van de informatie die tijdens de eerste beoordeling is verzameld met de wettelijke instrumenten die toen ter beschikking stonden niet kan bepalen of een zaak moet worden geopend;

39.

is net als de Rekenkamer van mening dat kortere onderzoeksperioden en kwalitatief betere eindverslagen kunnen bijdragen aan een effectiever sanctiesysteem en daarmee aan terugvordering en tucht- of strafprocedures;

40.

betreurt het feit dat, ondanks de samenwerkingsovereenkomst die in 2008 door OLAF en Eurojust is ondertekend, in het kader waarvan OLAF verplicht is Eurojust in kennis te stellen van elk geval van verdenking van fraude waarbij marktdeelnemers in meerdere lidstaten betrokken zijn, OLAF in 2008 slechts vijf van dergelijke gevallen heeft gemeld aan Eurojust en in 2009 slechts één, hetgeen duidelijk maakt dat de samenwerking tussen OLAF en Eurojust niet functioneert, en dringt aan op maatregelen om de samenwerking op dit gebied te verbeteren en te intensiveren;

41.

dringt er bij OLAF op aan om de samenwerking met lidstaten uit te breiden op een degelijke wettelijke basis; steunt in dit verband het idee van verdergaande consolidatie van de verschillende bestaande rechtsgronden om de samenwerking te verbeteren; is het eens met de aanbeveling van de Rekenkamer dat er bij gebrek aan specifieke wetgeving overeenkomsten moeten worden gesloten met nationale onderzoeksdiensten om de gedetailleerde regelgeving voor samenwerking en informatie-uitwisseling te verduidelijken;

Deel VI —   Speciaal verslag nr. 3/2011 van de Rekenkamer getiteld „De efficiëntie en doeltreffendheid van EU-bijdragen, verstrekt in door conflicten getroffen landen via organisaties van de Verenigde Naties”

42.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer, en sluit zich aan bij de conclusies en aanbevelingen in dat verslag;

43.

erkent dat de samenwerking met de Verenigde Naties (VN) de Commissie in staat stelt om regio’s overal ter wereld te bereiken die ze alleen niet zou kunnen bereiken; is zich bewust van het hoge risico dat inherent is aan het verlenen van steun aan door conflicten getroffen regio’s; maakt zich echter zorgen over de vastgestelde tekortkomingen in verband met de efficiëntie van bepaalde projecten en de vertraging bij de voltooiing daarvan; is ingenomen met de recente besluiten van de raden van bestuur van Unicef, UNDP, Unops en Unfpa om de interne controleverslagen ter beschikking van de Commissie te stellen;

44.

verzoekt de Commissie tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure de transparantie te garanderen met betrekking tot de middelen van de Unie die bestemd zijn om door de VN te worden uitgegeven, de uitgaven beter met de VN te plannen en haar interne procedures te versnellen om op kortere termijn resultaten te boeken;

45.

is van mening dat goed toezicht staat of valt met goede verslaglegging; maakt zich ernstige zorgen over het feit dat de verslaglegging nog steeds tekortschiet, hoewel het Parlement in opeenvolgende kwijtingsresoluties heeft gevraagd om deze situatie te verbeteren, en hoewel de Commissie en VN-organisaties telkens weer hebben toegezegd snel de nodige maatregelen te zullen nemen; doet een beroep op de Commissie om het Parlement uiterlijk eind maart 2012 een actieplan voor te leggen met heldere en bindende mijlpalen, die speciaal gekozen zijn voor een drastische verbetering van het rapportagesysteem voor alle projecten en programma’s die in gezamenlijk beheer gefinancierd worden en aan de VN-organisaties gedelegeerd zijn;

46.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat ze bij het financieren van projecten met andere donoren via een multidonortrustfonds altijd precies op de hoogte is welk percentage van het project wordt gefinancierd; is van mening dat het geld met het oog op betere beheersmechanismen op een aparte rekening zou moeten worden beheerd; is van mening dat de Commissie de mogelijkheid moet hebben om een project waarvan de specificaties niet bevredigend zijn af te wijzen, en dat dit ook het geval moet zijn als de vertegenwoordigers van de Europese Unie onvoldoende bij het planningsproces van het programma worden betrokken;

47.

is evenals de Rekenkamer van mening dat de controles door de Commissie op de wettigheid en regelmatigheid moeten worden aangevuld met de nodige controles op de doeltreffendheid en de efficiëntie van projecten; verzoekt de Commissie derhalve samen met de EDEO duidelijke en meetbare doelstellingen te definiëren en de nodige controlemaatregelen te treffen; benadrukt in dit verband het belang van het verkrijgen van redelijke zekerheid van de uitvoerende partners; brengt in herinnering dat het Parlement de uitvoerende partners om betrouwbaarheidsverklaringen heeft gevraagd, en houdt vast aan dit verzoek; vraagt de Commissie die verklaringen te formaliseren en ze beschikbaar te stellen aan het Parlement tijdens de kwijtingsprocedure; deelt de aanbevelingen van de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie dat er vooraf controles van de contractovereenkomsten en betalingen moeten worden uitgevoerd om na te gaan of de voorgestelde en gevorderde kosten in aanmerking komen; hamert erop dat de discussies over die kwesties moeten worden gedocumenteerd in een dossier; onderstreept het advies van IAS dat de extra administratieve kosten en andere indirecte kosten die worden gevorderd door de VN en betaald door de Unie goed moeten worden gedocumenteerd en gerechtvaardigd;

48.

is net als de Rekenkamer van mening dat op basis van de omstandigheden moet worden geëvalueerd hoe realistisch het tijdschema van de projecten is, om te vermijden dat ze veel langer duren en veel meer kosten, zoals vastgelegd in de financiële en administratieve kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Naties (FAFA); herinnert de Commissie eraan dat zij de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt voor de tenuitvoerlegging van de begroting; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te brengen van het gebruik van de geactualiseerde rapportagerichtsnoeren van de EU en de VN;

49.

verzoekt de Commissie een kostenvergelijkingsmechanisme te hanteren om vast te stellen wanneer er te veel in rekening is gebracht en om dergelijke situaties te voorkomen, en bijkomende indirecte kosten die voortvloeien uit onderaanneming niet te betalen, hetgeen de Rekenkamer in twee gevallen heeft vastgesteld; verzoekt de Commissie samen met de VN onderzoek te verrichten wanneer er twijfels bestaan over de geloofwaardigheid van projecten;

50.

betreurt dat slechts een zeer klein aantal van de onderzochte projecten uit de multidonortrustfondsen wordt betaald; verzoekt de Rekenkamer een speciaal verslag te publiceren dat alleen ingaat op het beheer van multidonortrustfondsen;

51.

verzoekt de Rekenkamer het Parlement te verwittigen als het moeilijk blijft om volledige toegang te krijgen tot de werkdocumenten van de VN-controleurs, zoals voorzien in de FAFA; wijst erop dat het Parlement deze toegang heeft geëist; verzoekt de Commissie betalingen stop te zetten voor dossiers waartoe haar eigen diensten nog steeds onvoldoende toegang krijgen, op basis van de specifieke bepalingen in het Financieel Reglement die van toepassing zijn wanneer die beperkte toegang niet gegrond is; verzoekt de Commissie tijdens de volgende kwijtingsprocedure op basis van de ontwikkeling van de situatie aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement verslag uit te brengen over de toegang tot de controleverslagen en over de kwaliteit van de verslaglegging; verzoekt de Commissie geen verdere projecten en programma’s aan de VN-organisaties te delegeren als die maatregelen niet worden uitgevoerd;

Deel VII —   Speciaal verslag nr. 4/2011 van de Rekenkamer getiteld „Controle van de mkb-garantiefaciliteit”

52.

is ingenomen met het speciaal verslag als eerste analyse van een financieringsinstrument door de Rekenkamer; wijst erop dat de mkb-garantiefaciliteit beschouwd wordt als het meest succesvolle van alle EU-programma’s over financieringsinstrumenten; verwacht dat de Commissie zich uitspreekt over de vraag of de zich in 2009 aftekenende hefboomwerking van het financieringsinstrument van 1:10 ondertussen veranderd is evenals het door de Rekenkamer eind 2009 vastgestelde uitvalpercentage van ongeveer 0,045 %;

53.

beschouwt de mkb-garantiefaciliteit als een zinvol programma, ondanks de terechte kritiek van de Rekenkamer op de niet-bewezen meerwaarde voor de EU en de louter lokale betekenis van de ondersteuning van ambachtelijke bedrijven en detailhandels; stelt voor dat, gelet op het belang van het mkb voor de economische structuur van de lidstaten en de EU als geheel, de dertien onder dit programma vallende landen onder de loep moeten worden genomen en hun resultaten worden onderzocht, omdat hieruit conclusies getrokken kunnen worden waardoor de werkelijke doelgroep van de mkb-garantiefaciliteit beter kan worden bereikt;

54.

verwacht dat de Commissie het vraagstuk van de meerwaarde voor de EU en het buitenkanseffect op geloofwaardige wijze bespreekt en oplost, omdat het doel van EU-optreden niet kan bestaan uit het opbouwen van structuren voor louter binnenlands optreden of uit het vervangen van binnenlands optreden; beschouwt deze fundamentele kritiek van de Rekenkamer op de mkb-faciliteit als zwaarwegend evenals de bezwaren dat het aandachtsgebied van de steun te breed is en dat de steun niet alleen toegespitst is op kleine en middelgrote bedrijven met beperkte toegang tot externe financiering;

55.

is van mening dat er openlijk moet worden besproken hoe de mkb-faciliteit wordt gefinancierd; wijst op een verlaging van het begrotingsonderdeel in 2010 met 57 300 000 EUR uit het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (KCI); wenst opheldering over het aantal medewerkers van de Commissie en het Europese Investeringsfonds (EIF) dat zich met het beheer van de mkb-faciliteit bezighoudt en over de omvang van de administratiekosten; wenst te weten hoeveel aanvragen daadwerkelijk afgewezen worden;

56.

neemt kennis van de algemene uitspraken van de Rekenkamer over een verbeterd en resultaatgericht vergoedingenstelsel voor de financiële diensten van het EIF; mist concrete uitspraken van de Commissie hierover en verwacht dat er specifiekere informatie wordt verschaft over dit punt;

57.

stemt in met de aanbevelingen van de Rekenkamer dat:

toekomstige mkb-steunprogramma’s gebaseerd moeten zijn op een expliciete filosofie voor steunmaatregelen,

de resultaatindicatoren verbeterd moeten worden zodat de Commissie beter kan controleren in hoeverre de streefdoelen van de faciliteit zijn bereikt,

specifiekere streefdoelen bepaald moeten worden die de doelstellingen van het financieringsinstrument beter weerspiegelen, het toezicht moet worden bijgesteld zodat de vooruitgang op weg naar het behalen van de streefdoelen gemeten kan worden, en passende maatregelen genomen moeten worden om het buitenkanseffect tot een minimum te beperken;

neemt er met voldoening kennis van dat de Commissie de hierboven genoemde aanbevelingen ter harte heeft genomen, en verzoekt de Commissie verslag uit te brengen aan het Parlement over de stappen die overwogen worden en/of reeds ondernomen zijn;

58.

onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer en verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat:

voor alle vervolgfaciliteiten de rechtsgrondslag en de beheersovereenkomst afgerond zijn ruim vóór de daadwerkelijke start van de programmeringsperiode,

voor alle vervolgprogramma’s een puntensysteem voor de beoordeling van de aanvragen van potentiële intermediairs wordt ingesteld en minimumeisen voor de selectie worden vastgesteld;

neemt kennis van het standpunt van de Commissie dat zij deze aanbevelingen nader in overweging zal nemen, en verzoekt de Commissie verslag uit te brengen aan het Parlement over haar besluiten en over eventuele maatregelen om gevolg te geven aan deze aanbevelingen;

Deel VIII —   Speciaal verslag nr. 5/2011 van de Rekenkamer getiteld „De bedrijfstoeslagregeling (BTR): problemen die moeten worden aangepakt voor een beter financieel beheer”

59.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer en leest de daarin vervatte conclusies en aanbevelingen met grote belangstelling; complimenteert de Rekenkamer omdat zij op het juiste moment een verslag over een relevant onderwerp heeft ingediend;

60.

is van mening dat de BTR onvoldoende bijdraagt aan de Verdragsdoelstellingen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB); verzoekt de Commissie daarom de nodige wijzigingen in de wetgeving voor te stellen, zodat de BTR echt een optimale bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het GLB; is van mening dat de BTR moet worden verbeterd om de steun beter toe te spitsen op echte landbouwers; dringt er bij de Raad op aan het Parlement en de Commissie te steunen in hun streven naar verbetering van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de grootste Europese steunregeling en daardoor een betere besteding van het geld van de Europese belastingbetalers te bevorderen;

61.

is van mening dat er een te grote mate van flexibiliteit (bijvoorbeeld ten aanzien van de goede landbouw- en milieuconditie, GLMC) en ruimte voor interpretatie bestaat in de basisregels van de BTR; verzoekt de Commissie preciezere richtsnoeren aan te reiken voor de tenuitvoerlegging van rechtshandelingen van de Unie in de wetgeving van de lidstaten om te vermijden dat lidstaten deze regels oprekken; meent in dit verband dat de Commissie toereikende gedelegeerde bevoegdheden moet krijgen om lacunes en tekortkomingen in de regelgeving zo snel mogelijk te verhelpen;

62.

is van mening dat het oude model zijn doel uitgediend heeft en dat dit daarom achterwege moet worden gelaten binnen het volgende meerjarige financiële kader; onderschrijft aanbeveling 6 van de Rekenkamer, waarin wordt voorgesteld om de BTR-steun te baseren op de huidige landbouwomstandigheden in de verschillende regio’s van de EU; meent verder dat het huidige aantal van twintig modellen moet worden verlaagd om te komen tot bij voorkeur één enkel model op het niveau van de Unie dat in alle lidstaten van toepassing is;

63.

herinnert eraan dat de toetreding van nieuwe landbouwers tot de agrarische sector van groot belang is voor de innovatie van de sector; is daarom bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer dat enkele (5 van de 17) lidstaten die de BTR toepassen geen gebruikmaken van de beschikbare mogelijkheden vanuit de nationale reserve om de toegang van nieuwe landbouwers tot de sector te vergemakkelijken en zo de generatiewisseling in plattelandsgebieden te bevorderen;

64.

is van mening dat de huidige BTR zodanig functioneert dat de innovatie in de landbouwsector onvoldoende wordt gestimuleerd en bovendien wordt verhinderd dat nieuwkomers tot de sector toetreden;

65.

is met name bezorgd omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de BTR-steun en de kosten die landbouwers moeten maken om een goede landbouw- en milieuconditie te bewerkstelligen; meent dat hierdoor een gebrek aan evenwicht ontstaat tussen het steunvolume en een beter milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid; erkent echter wel dat het beginsel van ontkoppeling de opzet van een dergelijk verband beperkt;

66.

meent dat de Commissie in haar voorstel voor een GLB na 2013 moet waarborgen dat de verdeling van de steun onder de landbouwers evenwichtiger wordt;

Deel IX —   Speciaal verslag nr. 6/2011 van de Rekenkamer getiteld „Waren de uit het EFRO gecofinancierde toerismeprojecten doeltreffend?”

67.

is ingenomen met de bevindingen van de Rekenkamer, in het bijzonder met de constatering dat alle projecten in een of andere vorm tot positieve resultaten hadden geleid, en dat het merendeel succesvol was in verschillende rubrieken; merkt tevens op dat de projecten de lokale economie hebben gestimuleerd en/of elementen hebben bijgedragen tot het behoud van het culturele, historische, artistieke of natuurlijke erfgoed van een regio;

68.

onderschrijft de opmerking van de Rekenkamer dat het creëren en in stand houden van werkgelegenheid een cruciale factor is voor een evenwichtige, duurzame ontwikkeling van de economie en de werkgelegenheid in een land;

69.

merkt met bezorgdheid op dat slechts voor 58 % van de projecten uit de steekproef doelstellingen waren vastgesteld, terwijl voor de overige 42 % geen prestatiedoelstellingen waren geformuleerd, en dat de resultaten van de meeste projecten uit de steekproef niet werden gecontroleerd;

70.

betreurt dat het moeilijk was de werkelijke resultaten van de projecten en de Europese toegevoegde waarde te beoordelen door het ontbreken van systematische projectdoelen, bijbehorende streefcijfers en indicatoren, en controle en evaluatie van de resultaten;

71.

sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer aan de beheersautoriteiten dat zij ervoor moeten zorgen dat bij de subsidieaanvraag en tijdens de besluitvorming geschikte doelstellingen, streefcijfers en indicatoren worden vastgesteld (bv. ten aanzien van het aantal gecreëerde banen, de extra capaciteit voor toerisme en de toename van de toeristische activiteit) om het mogelijk te maken de projecten te selecteren die waarschijnlijk het meest doelmatig zullen zijn, en dat de resultaten van die projecten worden geëvalueerd; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan deze praktijk aan te moedigen;

72.

onderschrijft de aanbeveling van de Rekenkamer aan de Commissie om de steunverlening in de toerismesector te evalueren, na te gaan in hoeverre die steunverlening een kosteneffectieve manier is om lidstaten te helpen bij het bevorderen van economische groei en te onderzoeken of dergelijke steun doelgerichter kan worden verleend;

73.

is verheugd over de inspanningen van de Commissie om de procedure voor EFRO-subsidies te vereenvoudigen teneinde de administratieve lasten van promotoren tot een minimum te beperken; vraagt de Commissie met klem om verslag te doen van de vorderingen op dit terrein;

Deel X —   Speciaal verslag nr. 7/2011 van de Rekenkamer getiteld „Zijn agromilieubetalingen goed opgezet en beheerd?”

74.

erkent het belang van agromilieumaatregelen als belangrijk element van het beleid van de Unie dat gericht is op verzachting van de negatieve effecten van de landbouw op het milieu; erkent dat agromilieubetalingen een manier zijn om „landbouwers en andere grondbeheerders te stimuleren om de gehele samenleving van dienst te zijn door de invoering of verdere toepassing van landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische diversiteit” (8);

75.

benadrukt tegelijkertijd dat overheidsgeld moet worden uitgegeven met maximaal rendement en tastbare resultaten; onderstreept de urgente behoefte aan een zeer doeltreffende verwezenlijking van toezeggingen van de Unie (vermindering van de uitstoot van broeikasgassen voor 2020, de biodiversiteitsstrategie 2020 van de EU, enz.);

76.

is bezorgd over de bevinding van de Rekenkamer dat het agromilieubeleid niet is opgezet en niet wordt gecontroleerd om tastbare milieuvoordelen op te leveren, in de zin dat de doelstellingen van de agromilieubetalingen niet specifiek genoeg zijn om vast te kunnen stellen of ze zijn gehaald, de genoemde milieudruk geen duidelijke rechtvaardiging biedt voor agromilieubetalingen en de prestaties van het agromilieubeleid niet eenvoudig kunnen worden gecontroleerd; roept de lidstaten op programma’s voor plattelandsontwikkeling op te stellen met een duidelijke doelgroep en roept de Commissie op een strengere beoordeling van deze programma’s uit te voeren voordat zij deze goedkeurt; onderstreept het belang van een goed beheerd evaluatienetwerk voor plattelandsontwikkeling op het niveau van de Unie;

77.

is verheugd over de conclusie van de Rekenkamer dat landbouwers in het algemeen goed ondersteund worden met de juiste begeleiding; merkt echter op dat er behoefte is aan een betere verspreiding van beproefde praktijken en feedback over de resultaten; roept de Commissie en de lidstaten op beter gebruik te maken van bestaande structuren voor dit doel, zoals het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling;

78.

is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat landbouwers in het algemeen goed ondersteund worden met de juiste begeleiding en wijst op de vele gevallen van beproefde praktijken die de Rekenkamer heeft vastgesteld; is bezorgd dat de meeste lidstaten niet bepalen wat het vereiste minimale deelnameniveau moet zijn om te waarborgen dat de submaatregelen tot de verwachte milieueffecten leiden en of de steunbedragen adequaat zijn om dit minimumniveau te halen; is van mening dat de Leader-aanpak voor plattelandsontwikkeling ook zou kunnen worden gebruikt om een collectieve aanpak te volgen;

79.

is bezorgd over de door de Rekenkamer geconstateerde gebreken bij de vaststelling van steunbedragen; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met alle elementen die de Rekenkamer als noodzakelijk beschouwt voor een juiste vaststelling van de steunbedragen, voordat zij programma’s goedkeurt;

80.

is bezorgd dat het merendeel van de uitgaven naar „horizontale” submaatregelen is gegaan die werden uitgevoerd in het hele programmagebied zonder dat dit altijd gerechtvaardigd is in de programma’s voor plattelandsontwikkeling; vindt het onacceptabel dat de lidstaten slechts beperkt gebruikmaken van keuze- en selectieprocedures; is van mening dat de te weinig doelgerichte keuzes in alle gevallen in de programma’s rechtvaardiging moeten vinden;

81.

is diep bezorgd dat bij het beheer van het agromilieubeleid onvoldoende rekening wordt gehouden met specifieke milieubehoeften, waardoor het geld niet optimaal wordt besteed; vindt het onacceptabel dat, zoals blijkt uit de bevindingen van de Rekenkamer, in 39 % van de gecontroleerde contracten geen specifieke milieudruk aanwezig was of niet door de lidstaten kon worden vastgesteld in het gebied waar het contract werd uitgevoerd; roept de lidstaten op zich te concentreren op een collectieve aanpak waar deze het gewenste milieueffect kan sorteren;

82.

benadrukt dat de agromilieumaatregelen in de context van de volgende programmeringsperiode gericht moeten worden op meer specifieke prioriteiten om te zorgen dat de agromilieubetalingen het gewenste effect sorteren op het vlak van biodiversiteit, de instandhouding en ontwikkeling van landbouw- en bosbouwsystemen met een hoge natuurwaarde en traditionele landbouwlandschappen, water en klimaatverandering;

83.

is ingenomen met de gekozen aanpak in het Commissievoorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (COM(2011) 627/2), waarbij sterker de nadruk zal worden gelegd op voortdurende controle en prestatie-indicatoren voor programma’s inzake plattelandsontwikkeling;

Deel XI —   Speciaal verslag nr. 8/2011 van de Rekenkamer getiteld „Terugvorderingen van onverschuldigde betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid”

84.

is ingenomen met het speciaal verslag van de Rekenkamer en neemt kennis van haar bevindingen; onderstreept de al langer bestaande kritiek van het Europees Parlement dat het systeem van terugvorderingen slechts ten dele functioneert; benadrukt dat ondanks de „betere” cijfers van de Commissie op het gebied van terugvordering nog altijd 60 % van de onverschuldigde betalingen onrechtmatig in handen van de begunstigden blijft; merkt op dat dit percentage op grond van de cijfers van de Rekenkamer zelfs 90 % bedraagt;

85.

schaart zich achter de aanbevelingen van de Rekenkamer dat de Commissie:

lidstaten moet verzoeken om onregelmatigheden en andere terugvorderingen te melden op het moment dat de invorderingskennisgeving wordt opgesteld,

een uniforme termijn tussen de ontdekking van een potentiële onregelmatigheid en de kennisgeving van de invorderingsopdracht aan de debiteur moet instellen, hetgeen de harmonisatie tussen de lidstaten zou vergroten en een tijdiger informatieoverdracht aan OLAF zou verzekeren,

duidelijke en ondubbelzinnige regels over het vorderen, registreren en rapporteren van rente over uitstaande schulden moet uitvaardigen,

moet verduidelijken onder welke omstandigheden schulden niet- terugvorderbaar verklaard mogen worden, in het bijzonder bij insolventie, en

een nauwkeurige schatting van de per jaar ten onrechte aan eindbegunstigden betaalde bedragen moet maken om vast te stellen hoeveel geld van eindbegunstigden had moeten worden teruggevorderd, en de terugvorderingen exact moet koppelen aan het jaar waarin zich verliezen hebben voorgedaan;

86.

merkt op dat de terugvorderingen bij elkaar slechts een fractie van de uitbetaalde bedragen betreffen en dat in de afgelopen tien jaar van de naar schatting 500 000 000 000 EUR aan betalingen in het kader van het landbouwbeleid 5 000 000 000 EUR (1 %) is teruggevorderd (Speciaal verslag nr. 7/2010); merkt verder op dat het dus duurder is om een functionerend controlesysteem te onderhouden dan financiële correcties aan de Commissie te betalen;

87.

neemt kennis van het standpunt van de Commissie dat zij deze aanbevelingen nader wenst te bestuderen, en roept de Commissie op het Parlement mede te delen welke acties ze overweegt om gevolg te geven aan deze aanbevelingen;

88.

betreurt het dat voor de periode 2006-2009 het percentage afgeschreven en door de begroting van de Unie gefinancierde schulden 87,8 % bedroeg, ofwel 428 900 000 EUR; verzoekt de Commissie sancties op te leggen indien lidstaten schulden ten onrechte afschrijven als niet-terugvorderbaar; stelt met klem dat dit heldere en praktische richtsnoeren vereist die geen ruimte laten voor verschillende interpretaties;

89.

onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat:

de wijze waarop schulden in de lidstaten worden beheerd en gerapporteerd verder wordt verbeterd, en wordt gezorgd voor de consistente behandeling van deze schulden in alle lidstaten,

tijdig richtsnoeren worden opgesteld om bestaande inconsistenties bij belangrijke rapportage- en boekhoudkundige concepten aan te pakken,

de toepassing van de 50/50-regel wordt herzien, met name voor wat betreft de bedragen die mogelijk aan verrekening ontsnappen, en dat de 50/50-regel doeltreffend wordt toegepast,

de certificerende instanties bij het controleren van debiteurenrekeningen in de lidstaten rekening houden met de genoemde risico’s,

een groter deel van onverschuldigde betalingen van begunstigden wordt teruggevorderd,

de follow-up van de oude zaken van de taskforce Terugvordering wordt afgerond en op dezelfde manier wordt behandeld in alle lidstaten;

90.

neemt kennis van de toelichtingen van de Commissie bij deze aanbevelingen, en nodigt de Commissie uit deze suggesties nader te bestuderen; roept de Commissie op verslag uit te brengen aan het Parlement over haar conclusies, en aan te geven of ze maatregelen overweegt naar aanleiding van deze aanbevelingen;

91.

is ingenomen met het initiatief van OLAF om de mogelijkheid te bestuderen van een wijziging van Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie van 14 december 2006 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied (9), teneinde de doorstroming en het gebruik van bestaande informatie te verbeteren; nodigt OLAF uit zijn bevindingen kenbaar te maken aan het Parlement;

92.

dringt aan op een gelijke behandeling van de uitstaande schuld (terugvorderingen) in alle lidstaten en dringt erop aan dat aan de Unie verschuldigde bedragen als gevolg van gevallen van inbreuk op wetgeving van de Unie daadwerkelijk worden terugbetaald, niettegenstaande het feit dat sommige lidstaten te lijden hebben onder de financiële crisis;

93.

merkt op dat het in de periode 2006-2009 krachtens de 50/50-regel aan de lidstaten in rekening gebrachte bedrag 424 000 000 EUR bedraagt en dat 58 % daarvan betrekking heeft op Italië; verzoekt om een actieplan voor Italië om deze situatie recht te zetten;

94.

herinnert eraan dat er nog altijd een gebrek aan transparantie bestaat als het gaat om de bij lidstaten in mindering gebrachte bedragen (feitelijk belastinggeld) die worden vermeld in de aan het Parlement voorgelegde jaarrekeningen en de daadwerkelijk van begunstigden teruggevorderde bedragen; verzoekt de Commissie deze informatie aan het Parlement te verstrekken;

95.

verzoekt de Rekenkamer een verslag over hetzelfde ontwerp te publiceren voor de structuurfondsen;

Deel XII —   Speciaal verslag nr. 9/2011 van de Rekenkamer getiteld „Waren de e-overheidsprojecten die steun kregen uit het EFRO doeltreffend?”

96.

is verheugd over het speciaal verslag van de Rekenkamer en over de bevinding dat de e-overheidsprojecten met financiële steun uit het EFRO hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van elektronische overheidsdiensten;

97.

onderschrijft in het bijzonder de aanbevelingen van de Rekenkamer dat:

de lidstaten strategieën voor e-overheid moeten ontwikkelen die gebaseerd zijn op vastgestelde behoeften, duidelijke doelstellingen hebben en verantwoordelijkheden toekennen aan de instanties die verantwoordelijk zijn voor de verwezenlijking van deze doelstellingen,

de beheersautoriteiten e-overheidsprojecten moeten selecteren voor EFRO-steun op basis van een beoordeling van de waarschijnlijke kosten en kwalitatieve en kwantitatieve baten van de projecten,

de beheersautoriteiten in de lidstaten moeten verzekeren dat de e-overheidsprojecten die worden geselecteerd voor financiering uit het EFRO niet alleen gericht zijn op de resultaten van de projecten, maar ook op de wijzigingen in de processen of de organisatie die nodig zijn om te profiteren van de ontwikkelde systemen,

de beheersautoriteiten moeten worden aangespoord om beproefde praktijken toe te passen, waarover advies onder meer terug te vinden is via de ePractice-gemeenschap, en moeten het gebruik aanbevelen van een geschikte methodiek voor het beheren van e-overheidsprojecten die EFRO-steun ontvangen,

de Commissie moet worden verzocht ervoor te blijven zorgen dat de projecten die financiering uit het EFRO ontvangen in overeenstemming zijn met de beginselen en aanbevelingen van de Unie die trans-Europese interoperabiliteit mogelijk maken, met name de EIF-beginselen,

de beheersautoriteiten moeten verzekeren dat bij de selectie van e-overheidsprojecten alle significante kosten, waaronder onderhoudskosten, voldoende zijn verdisconteerd in de kosten-batenanalyse waarop het financieringsbesluit berust,

de Commissie moet worden verzocht ervoor te blijven zorgen dat de beheersautoriteiten de resultaten en impact van projecten controleren en evalueren om aan te tonen dat de middelen van de Unie doeltreffend worden besteed, en om feedback te geven teneinde de opzet van toekomstige programma’s te verbeteren;

Deel XIII —   Speciaal verslag nr. 10/2011 van de Rekenkamer getiteld „Zijn de programma’s „schoolmelk” en „schoolfruit” doeltreffend?”

98.

herinnert aan het resultaat van de externe evaluatie van het schoolmelkprogramma die was uitgevoerd in 1999, en aan de constatering van de Rekenkamer dat er sindsdien geen wezenlijke wijzigingen in het programma zijn aangebracht;

99.

benadrukt dat louter de voortzetting van het huidige schoolmelkprogramma een verspilling van belastinggeld zou zijn, en dat het programma daarom moet worden stopgezet tenzij het onmiddellijk en diepgaand wordt gewijzigd;

100.

onderstreept dat slechts 10 % van de scholen die deel mogen nemen aan het schoolmelkprogramma daar momenteel van profiteren; is daarom van mening dat de lidstaten blijk hebben gegeven van hun steun voor het programma ondanks het lage subsidietarief en mogelijke buitenkanseffecten van het programma; moedigt de lidstaten aan om nationale voedingsprogramma’s voor scholen op te zetten, waarbij de schoolmelk- en schoolfruitprogramma’s worden vervangen door meer doelgerichte maatregelen;

101.

is ervan overtuigd dat als de schoolmelk- en schoolfruitprogramma’s worden voortgezet, ze op gelijke wijze moeten functioneren om de coördinatie en het creëren van synergieën te vergemakkelijken, aangezien de doelstellingen van beide programma’s identiek zijn;

102.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zich, op wetenschappelijke gronden, te richten op kinderen en leerlingen die het meest zouden profiteren (wat betreft voedingsbehoeften, leeftijdscategorie, gezondheidstoestand, sociale groep, enz.) van die programma’s; onderstreept dat door te werken met een doelgroep de impact van de programma’s gemakkelijker te meten is;

103.

is van mening dat de producten gratis moeten worden verstrekt, en dat verstrekking in kantines moet worden vermeden;

104.

hamert erop dat de verstrekking van producten die onder deze programma’s vallen, moet worden ingebed in een nationale en/of regionale strategie en benadrukt dat een dergelijke strategie ook begeleidende maatregelen moet omvatten (in de vorm van voorlichtingsmaatregelen waarbij ouders en leerkrachten worden betrokken);

105.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een cofinancieringssysteem in te stellen voor het schoolmelkprogramma dat lijkt op het systeem dat wordt gehanteerd in het schoolfruitprogramma; is van mening dat de Commissie en de lidstaten kunnen overwegen cofinanciering uit te breiden tot begeleidende maatregelen; is verder van oordeel dat niet-bestede nationale financiële middelen kunnen worden herverdeeld onder de lidstaten;

106.

verzoekt de Commissie en de lidstaten doeltreffende toezichts- en controlesystemen in te stellen;

Deel XIV —   Speciaal verslag nr. 11/2011 van de Rekenkamer getiteld „Maken de opzet en het beheer van de regeling inzake geografische aanduidingen deze doeltreffend?”

107.

is ingenomen met het speciaal verslag van de Rekenkamer en neemt kennis van haar bevindingen dat:

de wetsbepalingen betreffende de regeling inzake geografische aanduidingen niet voorzien in minimumeisen ten aanzien van controles van productspecificaties en nalaten kwesties aan te pakken zoals de minimale reikwijdte en de frequentie van de controles, de methodiek voor de selectie daarvan en de partijen die betrokken zijn bij de verschillende stadia van de te controleren productie en distributie;

Verordening (EG) nr. 882/2004 niet het verplichte karakter vermeldt van de controles die de lidstaten moeten verrichten om ongeoorloofde praktijken met betrekking tot de regeling inzake geografische aanduidingen op te sporen en tegen te gaan;

108.

is bezorgd over het feit dat dit volgens de controle van de Rekenkamer leidt tot een situatie waarbij de controlesystemen van de lidstaten in een aantal belangrijke opzichten verschillen, en is van mening dat die verschillen in de toekomst kleiner moeten worden; neemt kennis van het voorstel van de Commissie (COM(2010) 733) dat deel uitmaakt van het zogenaamde „kwaliteitspakket”; dringt aan op een adequate controlestructuur en een passend controlesysteem waarmee een permanent hoge productkwaliteit van de beschermde oorsprongsbenaming en de beschermde geografische aanduiding wordt gegarandeerd en waarmee ongeoorloofde praktijken in alle lidstaten doeltreffend worden opgespoord en tegengegaan; is evenwel van mening dat dit niet mag leiden tot de invoering van bijkomende controleniveaus, de vaststelling van maximale controle-eisen en een verdere toename van de bureaucratie;

109.

steunt de aanbeveling van de Rekenkamer dat audits van de controles door de lidstaten op de regeling inzake geografische aanduidingen in het plan van de Commissie voor periodieke audits in de lidstaten moeten worden opgenomen, en verzoekt de Commissie dienovereenkomstig te handelen;

110.

herinnert aan de bevinding van de Rekenkamer dat de procedure voor het onderzoek van de aanvragen zowel op nationaal als op Commissieniveau lang is, en verzoekt de Commissie de omslachtige en lange registratieprocedures te vereenvoudigen en te verkorten om de regeling inzake geografische aanduidingen aantrekkelijker te maken voor potentiële aanvragers die momenteel ontmoedigd worden door tijdrovende aanvraagprocedures;

111.

is bezorgd over het feit dat uit de controle van de Rekenkamer blijkt dat de bekendheid van de regeling inzake geografische aanduidingen zowel bij consumenten als bij producenten gering is; maakt zich voorts zorgen over het feit dat de opties die momenteel worden gebruikt de bekendheid van de regeling inzake geografische aanduidingen waarschijnlijk niet zullen vergroten en niet geschikt zijn om de producenten aan te moedigen tot deelname; verzoekt de Commissie bijgevolg de situatie grondig te onderzoeken, een duidelijke strategie te ontwikkelen en doeltreffende maatregelen en middelen vast te stellen om de geringe bekendheid van de regeling inzake geografische aanduidingen en van haar producten en logo’s aan te pakken, zoals op eigen initiatief een campagne opzetten, enz.;

112.

steunt de aanbeveling van de Rekenkamer dat een systeem van wederzijdse hulp moet worden ingevoerd waarin rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van de nationale instanties die betrokken zijn bij de regeling inzake geografische aanduidingen;

113.

herinnert eraan dat in de EU-regeling voor geografische aanduidingen onderscheid wordt gemaakt tussen twee soorten beschermde benamingen: de beschermde oorsprongsbenaming en de beschermde geografische aanduiding; merkt op dat deze omschrijvingen verwarrend zijn voor de consument omdat het verschil niet duidelijk is; dringt derhalve aan op duidelijkere aanduidingen zodat de consument begrijpt in hoeverre deze beschermde benamingen van elkaar verschillen in de mate en de aard van het verband dat tussen een product en een geografisch gebied bestaat;

114.

is bezorgd over recente persberichten waarin sprake is van misbruik van geografische aanduidingen door een aantal derde landen; verzoekt de Commissie krachtdadige maatregelen te treffen om ook in een internationaal handelskader producten te beschermen die krachtens de regeling van de Unie inzake geografische aanduidingen geregistreerd zijn, en te werken aan desbetreffende overeenkomsten met derde landen;

115.

verzoekt de Commissie het Parlement in te lichten over de resultaten van haar optreden;

Deel XV —   Speciaal verslag nr. 15/2011 van de Rekenkamer getiteld „Waarborgen de procedures van de Commissie een effectief beheer van de controle op staatssteun?”

116.

is verheugd over het speciaal verslag en onderschrijft grotendeels de aanbevelingen van de Rekenkamer met de hierna volgende opmerkingen, daarbij opmerkend dat slechts acht lidstaten waren geselecteerd voor deze controle;

117.

neemt nota van het oordeel van de Rekenkamer dat de Commissie alert en doeltreffend op de financiële crisis heeft gereageerd, en dat mede dankzij dit optreden een faillissement van grote in de Unie gevestigde financiële instellingen is voorkomen;

118.

verzoekt de Commissie proactiever op te treden in haar betrekkingen met de lidstaten, met name door:

zich meer in te spannen om de lidstaten beter bekend te maken met de staatssteunregels door het verspreiden van informatie over beproefde praktijken en het aanreiken van meer praktische richtsnoeren;

ervoor te zorgen dat de staatssteun in voorkomende gevallen op de correcte manier wordt aangemeld, en instrumenten te ontwikkelen om lidstaten in het gareel te brengen die deze verplichting niet nakomen;

onverwijld meer personeel beschikbaar te stellen voor de controle op staatssteun;

119.

merkt op dat de snelheid en de transparantie van het besluitvormingsproces te wensen overlaten, en verzoekt de Commissie maatregelen te treffen om de duur van de onderzoeksprocedure te beperken; wijst op het grote aantal verzoeken om inlichtingen dat aan de lidstaten wordt gestuurd, en spoort de Commissie aan die verzoeken te beperken om de procedure te bespoedigen; verzoekt de Commissie aan het Parlement mee te delen hoeveel tijd iedere lidstaat de afgelopen vier jaar gemiddeld nodig had om een zaak af te handelen;

120.

spoort de Commissie aan nader te onderzoeken of haar succesvolle aanpak van de financiële crisis ervaringen heeft opgeleverd die kunnen worden gebruikt om ook de werkmethoden in „normale” omstandigheden te stroomlijnen, en verzoekt de Commissie het Parlement voor september 2012 op de hoogte te brengen van eventuele wijzigingen die moeten worden doorgevoerd;

121.

onderstreept het belang van rechtszekerheid voor alle belanghebbenden; verzoekt de Commissie dan ook:

ongegronde klachten snel af te handelen,

de hele klachtenafwikkelingsprocedure te versnellen en de nodige middelen vrij te maken om de bestaande achterstand verder weg te werken,

de klager, de lidstaat en de begunstigde naar behoren te informeren over de voortgang van de zaak en het resultaat van het onderzoek;

122.

merkt op dat het beschikbare personeel niet altijd optimaal wordt ingezet, en is verheugd over het voornemen van de Commissie om een beter systeem voor tijdsregistratie in te voeren; onderschrijft de aanbeveling van de Rekenkamer om een systeem voor beheersrapportages in te voeren teneinde doeltreffend toezicht te houden op de tijd die aan bepaalde zaken wordt besteed en op de werkbelasting van de betrokken ambtenaren; verwacht dat een dergelijk systeem tegen het einde van 2012 operationeel is;

123.

benadrukt het belang van toezicht op staatssteun; spoort de Commissie daarom aan om haar toezichthoudende activiteiten te intensiveren, zowel qua steekproefomvang als qua reikwijdte;

124.

wijst op de zwakke punten bij het verzamelen van gegevens, en verzoekt de Commissie om dit proces doelmatiger en betrouwbaarder te maken, en om voor het einde van de kwijtingsprocedure 2010 verslag uit te brengen over de status van de invoering van de SARI-toepassing (10);

125.

verzoekt de Commissie om de effectbeoordeling over staatssteun en de controle daarop bij ondernemingen, markten en de economie in het algemeen uit te breiden;

126.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).


(1)  PB L 64 van 12.3.2010.

(2)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 1.

(3)  PB C 326 van 10.11.2011, blz. 1.

(4)  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 134.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0153 (zie bladzijde 31 van dit Publicatieblad).

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(7)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1), overweging 35.

(9)  PB L 355 van 15.12.2006, blz. 56.

(10)  De SARI-toepassing is een nieuwe centrale databasetoepassing waarin steunverlenende autoriteiten in de lidstaten hun uitgaven inzake steunverlening rechtstreeks kunnen invoeren (Speciaal verslag nr. 15/2011, blz. 60).


Top