Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52024AP0358

P9_TA(2024)0358 — Oppervlaktewater- en grondwaterverontreinigende stoffen — Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2024 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand en Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid (COM(2022)0540 – C9-0361/2022 – 2022/0344(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

PB C, C/2025/3784, 17.9.2025, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2025/3784/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2025/3784/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

C-serie


C/2025/3784

17.9.2025

P9_TA(2024)0358

Oppervlaktewater- en grondwaterverontreinigende stoffen

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2024 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand en Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid (COM(2022)0540 – C9-0361/2022 – 2022/0344(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(C/2025/3784)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0540),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0361/2022),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 februari 2023  (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0238/2023),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (2);

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)   PB C 146 van 27.4.2023, blz. 41.

(2)  Dit standpunt stemt overeen met de amendementen die zijn aangenomen op 12 september 2023 (PB C, C/2024/1777, 22.3.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/1777/oj).


P9_TC1-COD(2022)0344

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2024 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand en Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(-1)

Water is geen gewone handelswaar, maar een erfgoed dat als zodanig beschermd, verdedigd en behandeld moet worden, om ervoor te zorgen dat ecosystemen worden behouden en er universele toegang tot schoon water is. [Am. 1]

(-1 bis)

Op 28 juli 2010 erkende de Algemene Vergadering van de VN het recht op veilig en schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen als een mensenrecht dat van wezenlijk belang is dat essentieel is om het leven en alle mensenrechten ten volle te kunnen genieten. Na het succes van het Europees burgerinitiatief “Right2Water” van 2014 heeft de Commissie in 2018 een voorstel tot herziening van de drinkwaterrichtlijn aangenomen en is de desbetreffende gewijzigde richtlijn op 12 januari 2021 in werking getreden. Die richtlijn voorziet in een verplichting voor de lidstaten om de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water te verbeteren en zich daarbij te baseren op de in het kader van Richtlijn 2000/60/EG verworven kennis en uitgevoerde maatregelen. Tevens moeten de lidstaten zorgen voor de doeltreffendheid van het recht op schoon water en sanitaire voorzieningen door de kwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater te verbeteren. [Am. 2]

(1)

Chemische verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater vormt een bedreiging voor het aquatisch milieu, waarbij effecten optreden als acute en chronische toxiciteit voor in het water levende organismen, accumulatie van verontreinigende stoffen in het ecosysteem en verlies van habitats en biodiversiteit, alsook voor de gezondheid van de mens. De vaststelling van milieukwaliteitsnormen draagt bij tot de verwezenlijking van de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen voor een gifvrij milieu als een van de prioritaire doelstellingen van het achtste milieuactieprogramma (3) . [Am. 3]

(1 bis)

Volgens het Europees Milieuagentschap bevindt ongeveer 90 % van het oppervlakte van grondwaterlichamen zich in een goede kwantitatieve toestand, bevindt ongeveer 75 % van het oppervlakte van grondwaterlichamen zich in een goede chemische toestand, bevindt 40 % van de oppervlaktewaterlichamen zich in een ecologisch goede of zeer goede toestand, en bevindt 38 % van de oppervlaktewaterlichamen zich in een goede chemische toestand, terwijl uit het rapport van het Europees Milieuagentschap van 4 december 2019 getiteld “The European environment - state and outlook 2020: Knowledge for transition to a sustainable Europe” blijkt dat de waterkwaliteit door een afname van de vervuiling weliswaar is verbeterd, maar dat de Unie medio 2020 ver verwijderd was van het bereiken van een goede ecologische toestand voor alle waterlichamen. [Am. 4]

(1 ter)

Uit de geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water van 2019 (“de Fitness Check”) is gebleken dat de volgende ronde van maatregelenprogramma’s een cruciale rol zal spelen bij het waarborgen van de noodzakelijke vooruitgang bij de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG binnen de gestelde termijn van 2027, en dat momenteel meer dan de helft van alle Europese waterlichamen is vrijgesteld op grond van Richtlijn 2000/60/EG, waardoor de uitdagingen voor de lidstaten om binnen een passend tijdsbestek te streven naar de verwezenlijking van de milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen meer dan substantieel zijn. Bovendien kwam uit de geschiktheidscontrole naar voren dat de milieudoelstellingen niet helemaal zijn verwezenlijkt, grotendeels door ontoereikende financiering, trage uitvoering en onvoldoende integratie van milieudoelstellingen in sectoraal beleid, en niet door een tekortkoming in de wetgeving. [Am. 5]

(1 quater)

Sommige bevolkingsgroepen, waaronder inheemse volken, zijn vanwege geografische en sociaaleconomische factoren kwetsbaarder voor waterverontreiniging. De mijnbouwsector in de Europese Unie zal naar verwachting groeien om de ontwikkeling van de nettonulindustrie te waarborgen. Zoals in rapport 09/2021 van het Europees Milieuagentschap (4) nogmaals wordt benadrukt, heeft de mijnbouwsector directe gevolgen voor de waterkwaliteit en -kwantiteit; Derhalve is het nodig de bestaande wetgevingskaders beter te implementeren en watergebruik en -lozing ook bij mijnbouwactiviteiten te plannen en te controleren. [Am. 6]

(1 quinquies)

Veel gebieden in de Unie worden geteisterd door ernstige - en steeds ernstigere - waterschaarste. De ernstige en aanhoudende droogten van de afgelopen jaren, met name in het Middellandse Zeegebied, vormen een risico voor de landbouwproductie en veroorzaken een sterke afname van de oppervlakte- en grondwaterreserves (5). [Am. 7]

(1 sexies)

Water is een publiek goed voor iedereen, en is, als essentiële natuurlijke hulpbron, onvervangbaar en onmisbaar voor alle leven. Er moet daarom terdege rekening worden gehouden met de sociale, economische en milieudimensie ervan. De klimaatverandering, met inbegrip van steeds frequentere natuurrampen en extreme weersomstandigheden, en de achteruitgang van de biodiversiteit hebben een negatieve invloed op de waterkwaliteit en -kwantiteit en leiden tot druk op sectoren die afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van water, in het bijzonder de landbouw. [Am. 8]

(1 septies)

Het Europees Milieuagentschap (EEA) merkt in zijn verslag “European waters – assessment of status and pressures” uit 2018 bepaalde landbouwpraktijken aan als obstakels voor het bereiken van een goede chemische toestand van grondwater in de Unie omdat zij leiden tot verontreiniging door nitraten en bestrijdingsmiddelen, maar de afgelopen decennia zijn het gebruik van minerale meststoffen en de nutriëntenoverschotten in de Unie gestaag gedaald (6). Andere belangrijke bronnen van vervuiling zijn lozingen buiten de riolering, verontreinigde locaties of verlaten industrieterreinen. [Am. 9]

(1 octies)

Een goede toestand van waterlichamen en efficiënt beheer van waterbronnen zijn van prioritair belang voor de landbouw, aangezien landbouwers water nodig hebben om hun activiteiten uit te voeren en er als zodanig rechtstreeks belang bij hebben dat deze hulpbron duurzaam wordt aangewend. [Am. 10]

(1 nonies)

Ter bevordering van een transitie naar een duurzamere en productievere landbouwsector die veerkrachtig is met betrekking tot waterschaarste, moeten stimuleringsmaatregelen voor landbouwers worden ingevoerd om het waterbeheer te verbeteren en irrigatiesystemen en -technieken te moderniseren. [Am. 11]

(1 decies)

Het gebruik van bestrijdingsmiddelen kan ernstige gevolgen hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het water dat voor de landbouwsector beschikbaar is, en kan leiden tot een vermindering van zowel de aquatische als de terrestrische biodiversiteit. Het is derhalve gepast om de effecten en de ecotoxicologische aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten in waterlichamen te meten. [Am. 12]

(1 undecies)

Het is essentieel dat rekening wordt gehouden met wat er al is bereikt in sectoren als de landbouw, waar de fytosanitaire verontreiniging ten opzichte van 2015-2017 al met 14 % is verminderd en het percentage voor de schadelijkste verontreinigende stoffen zelfs met 26 % is gedaald. De cijfers duiden dan ook op een constante vermindering van het gebruik en het risico van chemicaliën en 2020 was het tweede jaar op rij waarin het gebruik van bestrijdingsmiddelen, met name de gevaarlijkste, aanzienlijk daalde (7). [Am. 13]

(1 duodecies)

De chemische verontreiniging van oppervlakte- en grondwater vormt ook een gevaar voor de landbouwsector doordat deze leidt tot beperkingen in de beschikbaarheid van water dat geschikt is voor de irrigatie van gewassen, waardoor de waterschaarste verergert. De Unie en de lidstaten moeten daarom meer steun verlenen voor onderzoek en innovatie om snel oplossingen door te voeren om de schaarste en verontreiniging van oppervlakte- en grondwater aan te pakken, met inbegrip van digitalisering, precisielandbouw, geoptimaliseerde en gemoderniseerde irrigatie en een circulair gebruik van hulpbronnen, een verbeterd klimaatbestendig waterbeheer en een gerichtere toepassing van bestrijdingsmiddelen en meststoffen voor gewassen, minder vervuilende en veiligere alternatieven voor landbouwproductiemiddelen, meer resistente en nutriëntenefficiënte variëteiten van gewassen en een intensiever gebruik van gezuiverd afvalwater voor landbouwirrigatie. Dit moet bijdragen tot de totstandbrenging van een duurzaam en veerkrachtig voedselsysteem in de Unie, waarbij ook de diffuse verontreiniging door de landbouw en de behoefte aan grondwateronttrekking in de landbouwsector worden beperkt. [Am. 14]

(2)

Ingevolge artikel 191, lid 2, tweede zin, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet het milieubeleid van de Unie berusten op het voorzorgsbeginsel en op het beginsel van preventief handelen, alsmede op de beginselen dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron moeten worden bestreden en dat de vervuiler moet betalen.

(2 bis)

Bij het streven naar een hoog niveau van milieubescherming en bij de uitvoering van het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te brengen, moet de Unie rekening houden met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie, de gevolgen voor de voedselzekerheid, de voedselproductie en de betaalbaarheid van voedsel, alsook met gezonde en duurzame voedingspatronen. [Am. 15]

(3)

De Europese Green Deal (8) is de strategie van de Unie om tegen 2050 een klimaatneutrale, schone en circulaire economie te garanderen, waarbij het beheer van hulpbronnen wordt geoptimaliseerd en verontreiniging tot een minimum wordt beperkt. De EU-strategie voor duurzame chemische stoffen (9) en het actieplan Verontreiniging naar nul (10) hebben specifiek betrekking op de verontreinigingsaspecten van de Europese Green Deal. Andere bijzonder relevante en aanvullende beleidsmaatregelen zijn de EU-strategie voor kunststoffen van 2018 (11), de farmaceutische strategie voor Europa van 2021 (12), de biodiversiteitsstrategie (13), de “van boer tot bord”-strategie (14), de EU-bodemstrategie voor 2030 (15), de digitale strategie van de EU (16) en de datastrategie van de EU (17).

(3 bis)

De doelstellingen om een “goede toestand van waterlichamen” te bereiken en de beschikbaarheid van water te waarborgen, zijn overlappend, en worden vaak niet op voldoende coherente wijze nagestreefd. Goed waterbeheer moet worden geïntegreerd in alle beleidsmaatregelen van de Unie die betrekking hebben op waterverbruikende sectoren. [Am. 16]

(3 terb)

Uit de Fitness Check kwam naar voren dat waterdoelstellingen beter moeten worden geïntegreerd in het landbouwbeleid. Met het nieuwe GLB werden maatregelen ingevoerd om het waterbeheer duurzamer te maken. Voor een betere samenhang tussen landbouw- en waterbeleid moeten de lidstaten de mogelijkheden die het nieuwe GLB biedt, ten volle benutten, waterkwesties volledig in hun strategische plannen integreren, met inbegrip van het gebruik van het kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw (AKIS), en de ontwikkeling van adviesdiensten faciliteren die beste praktijken op het gebied van waterbeheer bevorderen. [Am. 17]

(4)

Bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) wordt een kader vastgesteld voor de bescherming van binnenlandse oppervlaktewateren, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Dat kader houdt in dat op het niveau van de Unie prioritaire stoffen worden geselecteerd uit stoffen die een significant risico vormen voor of via het aquatisch milieu. Bij Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) zijn voor de hele Unie geldende milieukwaliteitsnormen vastgesteld voor de 45 prioritaire stoffen die zijn opgenomen in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG en voor acht andere verontreinigende stoffen die reeds vóór de invoering van bijlage X bij Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) op het niveau van de Unie waren gereglementeerd. Bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad (21) zijn voor de hele Unie geldende grondwaterkwaliteitsnormen vastgesteld voor nitraten en voor werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, alsook criteria voor de vaststelling van nationale drempelwaarden voor andere grondwaterverontreinigende stoffen. De richtlijn bevat ook een minimumlijst van twaalf verontreinigende stoffen en de bijbehorende indicatoren waarvoor de lidstaten moeten overwegen dergelijke nationale drempelwaarden vast te stellen moeten vaststellen . De grondwaterkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG. [Am. 18]

(4 bis)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat verontreiniging door lozing, emissie of verlies van prioritaire gevaarlijke stoffen binnen een gepaste tijdspanne en in elk geval uiterlijk twintig jaar nadat een bepaalde prioritaire stof als gevaarlijk is opgenomen in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG, wordt stopgezet of geleidelijk wordt beëindigd. Die tijdspanne dient de toepassing van striktere termijnen in andere toepasselijke Uniewetgeving onverlet te laten. [Am. 19]

(5)

De overweging om stoffen op te nemen in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG of in bijlage I of II bij Richtlijn 2006/118/EG wordt gebaseerd op een beoordeling van het risico dat zij inhouden voor de mens en voor het aquatisch milieu. De belangrijkste onderdelen van die beoordeling zijn kennis van de concentraties van de stoffen in het milieu, met inbegrip van informatie die is verzameld via monitoring van de aandachtstoffenlijst, en van de (eco)toxicologische kenmerken van de stoffen, alsook van hun persistentie, bioaccumulatie, toxiciteit, mobiliteit, carcinogeniteit, mutageniteit, reproductieve toxiciteit, en hormoonontregelend vermogen. [Am. 20]

(6)

De Commissie heeft de lijst van prioritaire stoffen in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG getoetst overeenkomstig artikel 16, lid 4, van die richtlijn en artikel 8 van Richtlijn 2008/105/EG, en de lijsten van stoffen in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2006/118/EG herzien overeenkomstig artikel 10 van die richtlijn, en is in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens tot de conclusie gekomen dat het passend is die lijsten aan te passen door er nieuwe stoffen aan toe te voegen, milieukwaliteitsnormen of grondwaterkwaliteitsnormen voor die nieuwe stoffen vast te stellen, de milieukwaliteitsnormen voor sommige bestaande stoffen te herzien in overeenstemming met de wetenschappelijke vooruitgang, en milieukwaliteitsnormen voor biota vast te stellen voor sommige bestaande en de nieuw toegevoegde stoffen. Zij heeft ook vastgesteld welke bijkomende stoffen waarschijnlijk zullen accumuleren in sediment of biota, en verduidelijkt dat trendbewaking van dergelijke stoffen in sediment of biota moet worden uitgevoerd. De toetsingen van de lijsten van stoffen werden ondersteund door een uitgebreide raadpleging van deskundigen van de diensten van de Commissie, de lidstaten, groepen belanghebbenden en het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico’s.

(7)

Er is een combinatie van beheersingsmaatregelen aan de bron en “end-of-pipe”-maatregelen nodig om de meeste verontreinigende stoffen gedurende hun levenscyclus doeltreffend aan te pakken, met inbegrip van, in voorkomend geval, het ontwerp, de toelating of de goedkeuring van chemische stoffen, de beheersing van emissies tijdens de vervaardiging en het gebruik of andere processen, en de behandeling van afval. De vaststelling van nieuwe of strengere kwaliteitsnormen voor waterlichamen vormt derhalve een aanvulling op en is in overeenstemming met andere Uniewetgeving waarin het vervuilingsprobleem in een of meer van die stadia wordt aangepakt of zou kunnen moet worden aangepakt, waaronder Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (22), Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (23), Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (24), Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad (25), Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (26), Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (27), Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (28) en Richtlijn 91/271/EEG van de Raad. (29) . Opdat de lidstaten de in artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde milieudoelstellingen op de best mogelijke en meest kosteneffectieve wijze kunnen verwezenlijken, moeten zij er bij de vaststelling van hun maatregelenprogramma’s voor zorgen dat beheersingsmaatregelen aan de bron voorrang krijgen boven “end-of-pipe”-maatregelen en dat die maatregelen in overeenstemming zijn met de relevante sectorale wetgeving van de Unie inzake verontreiniging. Indien het risico bestaat dat beheersingsmaatregelen aan de bron niet tot een goede toestand van waterlichamen leiden, moeten “end-of-pipe”-maatregelen worden toegepast. De Commissie moet richtsnoeren ontwikkelen voor beste praktijken voor beheersingsmaatregelen aan de bron en de complementariteit van “end-of-pipe”-maatregelen. [Am. 21]

(7 bis)

Waterverontreiniging is voornamelijk het gevolg van industriële en landbouwactiviteiten, lozingen van afvalwater en stedelijk afvalwater, met inbegrip van regenwater. De Commissie en de lidstaten moeten in hun acties prioriteit geven aan maatregelen ter vermindering van de verontreiniging aan de bron en aan de handhaving van die maatregelen. Daartoe moet worden gezorgd voor samenhang tussen alle onderdelen van de wetgeving van de Unie en van de lidstaten die betrekking hebben op verontreinigende emissies aan de bron, zodat de verontreiniging wordt teruggebracht tot niveaus die niet langer als schadelijk voor de gezondheid en de natuurlijke ecosystemen worden beschouwd. [Am. 22]

(7 ter)

Om ervoor te zorgen dat de wetgeving ter voorkoming van verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater gelijke tred houdt met de snel plaatsvindende ontwikkelingen op het gebied van nieuwe en opkomende chemische stoffen, die als verontreinigende stoffen aanzienlijke risico’s met zich mee kunnen brengen voor de menselijke gezondheid of het aquatisch milieu, moeten de beleidsmechanismen voor het opsporen en beoordelen van dergelijke zorgwekkend wordende stoffen worden versterkt. In dit opzicht moet een benadering worden ontwikkeld voor monitoring en analyse van extra aantallen van dergelijke stoffen of groepen stoffen in de aandachtstoffenlijsten voor oppervlaktewater en grondwater. De in de aandachtstoffenlijst op te nemen stoffen of groepen stoffen moeten worden geselecteerd uit de stoffen waarvoor de beschikbare informatie erop wijst dat zij op het niveau van de Unie een significant risico voor of via het aquatisch milieu kunnen betekenen en waarvoor de monitoringgegevens onvoldoende zijn. Het aantal stoffen of groepen stoffen dat moet worden gemonitord en geanalyseerd in het kader van de toezichtlijsten voor oppervlaktewater en grondwater, mag niet worden beperkt. [Am. 23]

(8)

De nieuwe wetenschappelijke kennis wijst op een aanzienlijk risico van diverse andere verontreinigende stoffen die in waterlichamen worden aangetroffen, naast de reeds gereglementeerde verontreinigende stoffen. In het grondwater is een specifiek probleem geconstateerd door middel van vrijwillige monitoring van poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) en geneesmiddelen. PFAS zijn aangetroffen in meer dan 70 % van de grondwatermeetpunten in de Unie en de bestaande nationale drempelwaarden worden op een aanzienlijk aantal locaties duidelijk overschreden, en ook worden op grote schaal farmaceutische stoffen aangetroffen. Een subset van specifieke PFAS alsook PFAS totaal moeten derhalve aan de lijst van grondwaterverontreinigende stoffen worden toegevoegd. Voor oppervlaktewateren zijn perfluoroctaansulfonzuur en derivaten daarvan reeds als prioritaire stoffen aangewezen, maar andere PFAS worden nu ook als een risico beschouwd. Een subset van specifieke PFAS alsook PFAS totaal moeten derhalve aan de lijst van prioritaire stoffen worden toegevoegd. Om een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie te garanderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen door een kwaliteitsnorm voor PFAS totaal vast te stellen. Uit de monitoring van de aandachtstoffenlijst op grond van artikel 8 ter van Richtlijn 2008/105/EG is ook gebleken dat een aantal farmaceutische stoffen in oppervlaktewateren een risico vormen en derhalve moeten zij aan de lijst van prioritaire stoffen worden toegevoegd. [Am. 24]

(8 bis)

Glyfosaat is het voor landbouwdoeleinden meest gebruikte onkruidbestrijdingsmiddel in de Unie. Met betrekking tot deze werkzame stof is ernstige bezorgdheid ontstaan vanwege de gevolgen ervan voor de menselijke gezondheid en de aquatische toxiciteit. In december 2022 heeft de Commissie besloten de vergunning voor het in de handel brengen van glyfosaat met nog eens één jaar te verlengen, in afwachting van de in juli 2023 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid geplande herbeoordeling van de werkzame stof. Uit verschillende recente wetenschappelijke studies (30) blijkt echter dat, gezien de aquatische toxiciteit van glyfosaat, AMPA en onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat, een milieukwaliteitsnorm (MKN) van minder dan 0,1 μg/l voor alle oppervlaktewaterlichamen moet worden overwogen. Gezien de lopende beoordelingen door de bevoegde regelgevende instanties van de Unie en de bevindingen uit relevante wetenschappelijke studies naar de effecten van glyfosaat op in het water levende organismen, en ter waarborging van een goede chemische toestand van de meeste wateren van de Unie op basis van het voorzorgsbeginsel moet met betrekking tot glyfosaat een gemeenschappelijke en uniforme JG-MKN voor landoppervlaktewateren en afzonderlijk voor andere oppervlaktewateren worden vastgesteld. [Am. 25]

(8 ter)

Atrazine is een onkruidbestrijdingsmiddel dat wordt gebruikt voor eenjarige breedbladige onkruiden en eenjarige grassoorten in granen. Het gebruik van atrazine in gewasbeschermingsmiddelen is niet langer toegelaten in de Unie overeenkomstig Beschikking 2004/248/EG van de Commissie (31). Atrazine is bewezen een hormoonontregelaar te zijn, met bewijs dat het de voortplanting en ontwikkeling verstoort, en het kan kanker veroorzaken. Het Europees Milieuagentschap, dat tussen 2013 en 2020 heeft beoordeeld of bestrijdingsmiddelen de effect- of kwaliteitsdrempels haalden, heeft vastgesteld dat overschrijdingen van een of meer bestrijdingsmiddelen, voornamelijk overschrijdingen van atrazine en de metabolieten ervan, op 4 % tot 11 % van de locaties voor grondwatermonitoring zijn geconstateerd. Gezien de aanhoudende aanwezigheid ervan in het oppervlakte- en grondwater van de Unie en om ervoor te zorgen dat de drempelwaarden voor atrazine de milieukwaliteitsnormen voor totale bestrijdingsmiddelen en metabolieten niet overschrijden, moet de drempelwaarde voor atrazine in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG worden aangepast, ook overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2020/2184 vastgestelde drempelwaarde voor dezelfde stof (32). [Am. 26]

(8 quater)

Volgens SCHEER (33) en het EMA (34) werd de generieke kwaliteitsnorm van 0,1 μg/l en 0,5 μg/l voor grondwater, die respectievelijk werd voorgesteld voor afzonderlijke bestrijdingsmiddelen en voor de som van alle bestrijdingsmiddelen, zoals gespecificeerd in Richtlijn 2006/118/EG, in de jaren tachtig vastgesteld op basis van de op dat moment beschikbare chemisch-analytische gevoeligheid. De standaardwaarde van 0,1 μg/l voor afzonderlijke bestrijdingsmiddelen is niet voldoende beschermend gebleken voor de menselijke gezondheid en het grondwaterecosysteem en is soms aanzienlijk hoger dan de drempelwaarden voor tal van bestrijdingsmiddelen en fungiciden op de lijst van prioritaire stoffen in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG. Eveneens rekening houdend met het advies van SCHEER dat geen grondwaterdrempelwaarden hoger mogen zijn dan de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, moet de Commissie de drempelwaarden voor afzonderlijke bestrijdingsmiddelen en de som van alle bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten, in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG herzien door moderne analysemethoden toe te passen en deze te vergelijken met de beste beschikbare toxicologische kennis. In afwachting van deze evaluatie en in overeenstemming met de voorzorgsbenadering die drinkwaterleveranciers in het Europees grondwatermemorandum (35) hebben geformuleerd, moeten op basis van het beste wetenschappelijke bewijs dat beschikbaar is tussentijdse drempelwaarden worden vastgesteld. [Am. 27]

(8 quinquies)

Bisfenol A moet als een prioritaire gevaarlijke stof worden behandeld en moet aan de lijst in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG worden toegevoegd. Uit wetenschappelijke rapporten blijkt dat ook andere bisfenolen dan bisfenol A bewezen hormoonontregelend vermogen hebben en dat mengsels van die bisfenolen een ecotoxicologisch risico vormen. Aangezien deze wetenschappelijke bevindingen aanleiding geven tot bezorgdheid over het veilige gebruik van alternatieven voor bisfenolen die een negatief effect kunnen hebben op de gezondheid van de mens en het milieu, moet de Commissie een parameter “Bisfenolen totaal” en een passende milieukwaliteitsnorm voor het totaal van bisfenolen vaststellen. [Am. 28]

(8 sexies)

Volgens het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (36) zijn grondwaterecosystemen fundamenteel anders en kunnen ze daarom kwetsbaarder zijn voor stressfactoren dan oppervlaktewaterecosystemen omdat ze niet kunnen herstellen van verstoringen. Daarom moet bij het vaststellen van grondwaterdrempelwaarden een voorzorgsbenadering worden toegepast voor de bescherming van de menselijke gezondheid, grondwaterecosystemen en van grondwater afhankelijke ecosystemen. Overeenkomstig het advies van het EMA moeten de drempelwaarden voor grondwater, als gevolg van deze kwetsbaarheid, normaal gesproken 10 keer lager liggen dan de overeenkomstige drempelwaarden voor oppervlaktewateren. Wanneer echter het werkelijke risico voor de ecosystemen van het grondwater kan worden vastgesteld, kan het passend zijn de drempelwaarden voor grondwater op een ander niveau vast te stellen. [Am. 29]

(9)

Richtlijn 2000/60/EG schrijft voor dat de lidstaten de waterlichamen aanwijzen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt, deze monitoren, de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat de kwaliteit ervan achteruitgaat, en het niveau van zuivering dat voor de productie van voor menselijke consumptie geschikt water vereist is verlagen. In dit verband zijn microplastics aangemerkt als een potentieel risico voor de gezondheid van de mens, maar er zijn meer monitoringgegevens nodig om te bevestigen dat een milieukwaliteitsnorm voor microplastics in oppervlakte- en grondwateren moet worden vastgesteld. Microplastics moeten daarom in de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater worden opgenomen en moeten worden gemonitord zodra de Commissie geschikte monitoringmethoden heeft vastgesteld. In dit verband moet rekening worden gehouden met de methoden voor het monitoren en beoordelen van de risico’s van microplastics in drinkwater die zijn ontwikkeld in het kader van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad (37).

(9 bis)

Krachtens het toepasselijke Unierecht zijn de lidstaten verplicht aangetaste wateren en wateren die gevaar lopen te identificeren, nitraatgevoelige gebieden aan te wijzen, actieprogramma’s te ontwikkelen en relevante maatregelen te treffen. In dit opzicht moeten de controlemaatregelen en systemen voor waterkwaliteitsmeting van de lidstaten beter worden geharmoniseerd, zodat in de Unie homogene normen kunnen worden gebruikt die vergelijkingen tussen de lidstaten mogelijk maken en mededingingsproblemen binnen de Europese landbouwsector, die de interne markt verstoren, kunnen worden voorkomen. [Am. 30]

(10)

Hoewel Naar schatting waren in 2019 wereldwijd tussen 900 000 en 1,7 miljoen sterfgevallen toe te schrijven aan infecties door antimicrobiële resistentie (AMR) (38). Tegelijkertijd is er bezorgdheid is geuit over het risico dat resistentie tegen antimicrobiële stoffen zich ontwikkelt als gevolg van de aanwezigheid van micro-organismen met resistentie tegen antimicrobiële middelen en van genen voor een dergelijke resistentie in het aquatisch milieu, is er maar er is tot dusver weinig monitoring uitgevoerd. Relevante genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen moeten ook worden opgenomen in de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater en moeten worden gemonitord zodra geschikte monitoringmethoden zijn ontwikkeld. Dit is in overeenstemming met het Europees “één gezondheid”-actieplan tegen resistentie tegen antimicrobiële middelen, dat in juni 2017 door de Commissie is goedgekeurd, en met de farmaceutische strategie voor Europa, waarin dit probleem ook wordt aangepakt. [Am. 31]

(10 bis)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1729 van de Commissie tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2013/652/EU1 bis bevat het kader voor het verkrijgen van vergelijkbare en betrouwbare gegevens over antimicrobiële resistentie in de Europese Unie, onder meer door het afvalwater van slachthuizen - een potentiële drager van antibioticaresistente bacteriën en derhalve een mogelijke route van milieuverontreiniging - te monitoren. Er zijn al antibioticaresistente bacteriën aangetroffen in water dat door slachthuizen wordt geloosd. [Am. 32]

(10 ter)

Er is bezorgdheid geuit over het risico op sulfaten en xanthaten in het aquatisch milieu. Sulfaten tasten niet alleen de drinkwaterkwaliteit aan, ze beïnvloeden ook de materiaalcycli van koolstof, stikstof en fosfor. Dit verhoogt onder andere de belasting met voedingsstoffen in waterlichamen en daarmee de groei van planten en algen en vergroot ook het voedselaanbod voor waterorganismen en leidt tot een afname van zuurstof in het water. Sulfaten en hun afbraakproducten, vooral sulfide, kunnen onder bepaalde omstandigheden een toxisch effect hebben op het waterleven. Standaard testresultaten geven aan dat sommige xanthaten en hun afbraakproducten toxisch zijn voor ongewervelde waterdieren en vissoorten en dat ze kunnen bioaccumuleren. Sulfaten zijn al opgenomen als grondwaterverontreinigende stof, maar er heeft te weinig monitoring plaatsgevonden. Sulfaten moeten daarom in de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater worden opgenomen. Xanthaten moeten in de aandachtstoffenlijst voor oppervlaktewater worden opgenomen. [Am. 33]

(10 quater)

Stoffen als microplastics vormen duidelijk een risico voor de volksgezondheid en het milieu, maar ook voor basisactiviteiten zoals de ontwikkeling van de landbouw. De aanwezigheid van dergelijke stoffen en andere deeltjes kan niet alleen gevolgen hebben voor het water dat wordt gebruikt voor vee en gewassen, maar ook voor de vruchtbaarheid van de grond, waardoor de gezondheid en goede ontwikkeling van huidige en toekomstige gewassen in gevaar komt (39). [Am. 34]

(11)

De bestaande en conventionele monitoringmethoden voor het bepalen van de chemische toestand van waterlichamen zijn over het algemeen minder doeltreffend voor het vaststellen van de gevolgen van complexe mengsels van chemische stoffen voor de waterkwaliteit. Gezien het toenemende bewustzijn van de relevantie van mengsels en derhalve van effectgerichte monitoring voor het bepalen van de chemische toestand, en gezien het feit dat er reeds voldoende robuuste, effectgerichte monitoringmethoden bestaan voor oestrogene stoffen, moeten de lidstaten die methoden toepassen om de cumulatieve effecten van oestrogene stoffen in oppervlaktewateren te beoordelen over een periode van ten minste twee jaar. Dit zal het mogelijk maken de effectgerichte resultaten te vergelijken met de resultaten die zijn verkregen met behulp van de conventionele methoden voor de monitoring van de drie oestrogene stoffen die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG. Die vergelijking zal moet worden gebruikt om te beoordelen opgenomen in een door de Commissie gepubliceerd evaluatieverslag waarin zij beoordeelt of effectgerichte monitoringmethoden betrouwbare en accurate gegevens leveren en als betrouwbare screeningmethoden kunnen worden gebruikt. Het gebruik van dergelijke screeningsmethoden zou als voordeel hebben dat de effecten van alle oestrogene stoffen met vergelijkbare effecten kunnen worden bestreken, en niet alleen die welke zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen ter aanvulling van Richtlijn 2008/105/EG voor de vaststelling van de wijze waarop de lidstaten in afwachting van een mogelijke toekomstige vaststelling van effectgerichte triggerwaarden effectgerichte monitoring kunnen uitvoeren voor het beoordelen van de aanwezigheid van andere stoffen in waterlichamen. De definitie van milieukwaliteitsnormen in Richtlijn 2000/60/EG moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat hieronder in de toekomst ook triggerwaarden kunnen vallen die zouden kunnen worden vastgesteld om de resultaten van effectgerichte monitoring te beoordelen. [Am. 35]

(11a)

Er moeten strengere drempelwaarden worden vastgesteld wanneer kwaliteitsnormen voor grondwater ertoe kunnen leiden dat de uit hoofde van Richtlijn 2006/118/EG vereiste milieudoelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG voor de betrokken waterlichamen niet worden gehaald. Die eis uit hoofde van Richtlijn 2006/118/EG moet verder worden uitgebreid om kwetsbare gebieden beter tegen verontreiniging te beschermen. [Am. 36]

(12)

In de evaluatie van de waterwetgeving van de Unie (40) (de “evaluatie”) werd geconcludeerd dat het proces voor het vaststellen en in een lijst opnemen van verontreinigende stoffen die van invloed zijn op oppervlakte- en grondwater en voor het vaststellen of herzien van kwaliteitsnormen voor die stoffen in het licht van nieuwe wetenschappelijke kennis, kan worden versneld. Indien die taken door de Commissie zouden worden uitgevoerd, in plaats van Daarom moet in het kader van de gewone wetgevingsprocedure waarin momenteel is voorzien in de artikelen 16 en 17 van toekomstige herzieningen van bijlage I bij Richtlijn 2000/60/EG en in artikel 10 van n 2008/105/EG wat betreft de lijst van prioritaire stoffen en overeenkomstige milieukwaliteitsnormen vastgesteld in deel A van die bijlage en van bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG, zou de werking van de aandachtstoffenlijstmechanismen voor oppervlakte- en grondwater, met name wat betreft het tijdschema en de volgorde van opneming in de lijst, monitoring en beoordeling van de resultaten, kunnen worden verbeterd, zouden moeten de verbanden tussen het aandachtstoffenlijstmechanisme en de toetsingen van de lijsten van verontreinigende stoffen kunnen worden versterkt, en zou er bij wijzigingen van moet de evaluatieperiode voor de lijsten van verontreinigende stoffen worden aangepast om sneller rekening te kunnen worden gehouden met de wetenschappelijke vooruitgang. Daarom, en gezien de noodzaak om de lijsten van verontreinigende stoffen en de bijbehorende milieukwaliteitsnormen onverwijld te wijzigen in het licht van nieuwe wetenschappelijke en technische kennis, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG te wijzigen met betrekking tot de lijst van prioritaire stoffen en overeenkomstige milieukwaliteitsnormen in deel A van die bijlage en om bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen met betrekking tot de lijst van grondwaterverontreinigende stoffen en kwaliteitsnormen in die bijlage. In dit verband moet de Commissie rekening houden met de resultaten van de monitoring van stoffen op de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater. Bijgevolg moeten de artikelen 16 en 17 van Richtlijn 2000/60/EG en bijlage X bij die richtlijn, alsook artikel 10 van Richtlijn 2006/118/EG worden geschrapt , met behoud van de verplichting maatregelen te nemen die gericht zijn op de stopzetting of geleidelijke beëindiging van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen . [Am. 37]

(12 bis)

In het algemeen blijkt uit de conclusies van de geschiktheidscontrole dat de richtlijnen in grote lijnen geschikt zijn voor het beoogde doel, met ruimte voor verbetering, onder meer door de correcte verwezenlijking van de doelstellingen ervan te versnellen, wat met meer EU-financiering kan worden bereikt. Uit de controle blijkt dat de richtlijnen tot dusver over het algemeen hebben geleid tot een hoger beschermingsniveau voor waterlichamen en een beter overstromingsrisicobeheer. [Am. 38]

(13)

In de evaluatie werd ook geconcludeerd dat er te grote verschillen tussen de lidstaten bestaan wat betreft de kwaliteitsnormen en drempelwaarden die op nationaal niveau zijn vastgesteld voor respectievelijk stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen en grondwaterverontreinigende stoffen. Tot dusver moesten stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die niet zijn aangemerkt als prioritaire stoffen op grond van Richtlijn 2000/60/EG aan nationale milieukwaliteitsnormen voldoen en zijn zij als fysisch-chemische kwaliteitselementen in aanmerking genomen ter ondersteuning van de beoordeling van de ecologische toestand van oppervlaktewateren. Voor grondwater hebben de lidstaten ook hun eigen drempelwaarden kunnen vaststellen, zelfs voor door de mens vervaardigde synthetische stoffen. Deze flexibiliteit heeft geresulteerd in suboptimale resultaten wat betreft de vergelijkbaarheid van de toestand van waterlichamen tussen de lidstaten, en op het gebied van milieubescherming. Daarom moet worden voorzien in een procedure die het mogelijk maakt op het niveau van de Unie overeenstemming te bereiken over milieukwaliteitsnormen en drempelwaarden die voor die stoffen moeten worden toegepast indien deze worden aangemerkt als stoffen die op nationaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid, en moeten registers van de toepasselijke milieukwaliteitsnormen en drempelwaarden worden opgezet.

(13 bis)

Beslissingen met betrekking tot de selectie en herziening van stoffen en de vaststelling van milieukwaliteitsnormen moeten worden gebaseerd op een risicobeoordeling en hierbij moet een evenredige, transparante en wetenschappelijk gestaafde benadering worden gevolgd en aanbevelingen van het Europees Parlement, de lidstaten en relevante belanghebbenden in acht worden genomen. [Am. 39]

(13 ter)

Hoewel in Richtlijn 2000/60/EG regels zijn vastgesteld die nodig zijn om vooruitgang te boeken op het gebied van waterkwantiteit en -kwaliteit, is uit de Fitness Check gebleken dat de trage vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn onder meer kan worden toegeschreven aan een gebrek aan financiële middelen en aan de complexiteit van de regelgeving en het milieu, met inbegrip van mogelijk vertraagde reacties van het grondwater op de maatregelen en vertragingen met betrekking tot de rapportagetermijnen. Maatregelen die de toestand van waterlichamen verbeteren door middel van het herstel van rivieren en ecosysteemdiensten leveren financiële baten op die veel groter zijn dan de kosten en kunnen onnodige uitgaven van de lidstaten verminderen. Voorts wijst de controle op een ontoereikende uitvoering, een ontoereikend toepassingsgebied en onvoldoende of ontoereikende herstelmaatregelen om hydrologische en ecologische connectiviteit te waarborgen (41). [Am. 40]

(14)

Bovendien zorgt de opneming van stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen in de definitie van de chemische toestand van oppervlaktewateren voor een meer gecoördineerde, coherente en transparante aanpak wat betreft de monitoring en beoordeling van de chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen en de daarmee samenhangende informatie aan het publiek. Ook biedt dit meer mogelijkheden voor een meer gerichte aanpak bij het vaststellen en uitvoeren van maatregelen om alle “chemische” kwesties op een meer holistische, doeltreffende en efficiënte manier aan te pakken. Derhalve moeten de definities “ecologische toestand” en “chemische toestand” worden gewijzigd en moet het toepassingsgebied van “chemische toestand” worden uitgebreid tot de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen, die tot dusver onderdeel vormden van de definitie “ecologische toestand” in bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG. Bijgevolg moeten het concept milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen en de daarmee verband houdende procedures worden opgenomen in Richtlijn 2008/105/EG.

(15)

Om een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie te garanderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deel B van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen door de lijst van verontreinigende stoffen waarvoor de lidstaten moeten overwegen nationale drempelwaarden vast te stellen moeten vaststellen , aan te passen. [Am. 41]

(16)

Gezien de noodzaak om zich snel aan te passen aan de wetenschappelijke en technische kennis en een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie met betrekking tot stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG aan te passen met betrekking tot de lijst van categorieën verontreinigende stoffen in deel A van die bijlage en om deel C van bijlage II met betrekking tot de geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen of groepen daarvan aan te passen. Die geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen moeten door de lidstaten worden toegepast bij de beoordeling van de toestand van hun oppervlaktewaterlichamen wanneer is vastgesteld dat die verontreinigende stoffen een risico vormen.

(17)

Bij de toetsing van de lijst van prioritaire stoffen in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG is geconcludeerd dat verscheidene prioritaire stoffen niet langer in de hele Unie aanleiding geven tot bezorgdheid en daarom niet langer in deel A van bijlage I bij die richtlijn moeten worden vermeld. Die stoffen moeten daarom als stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen worden beschouwd en in deel C van bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG worden opgenomen, samen met hun overeenkomstige milieukwaliteitsnormen. Aangezien die verontreinigende stoffen niet langer als zorgwekkend voor de hele Unie worden beschouwd, hoeven de milieukwaliteitsnormen alleen te worden toegepast wanneer die verontreinigende stoffen nog steeds op nationaal, regionaal of lokaal niveau aanleiding zouden kunnen geven tot bezorgdheid.

(18)

Om een gelijk speelveld te waarborgen en het mogelijk te maken de toestand van waterlichamen tussen de lidstaten te vergelijken, moeten de nationale drempelwaarden voor bepaalde grondwaterverontreinigende stoffen worden geharmoniseerd. Daarom moet als nieuw deel D van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG een register van geharmoniseerde drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen die op nationaal, regionaal of lokaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid worden ingevoerd. De geharmoniseerde drempels in dat register moeten alleen worden toegepast in de lidstaten waar de verontreinigende stoffen waarop die drempelwaarden van toepassing zijn van invloed zijn op de grondwatertoestand. Voor de som van de twee synthetische verontreinigende stoffen trichloorethyleen en tetrachloorethyleen moeten de nationale drempelwaarden worden geharmoniseerd, aangezien niet alle lidstaten waar de verontreinigende stoffen relevant zijn een drempelwaarde hanteren voor de som van deze verontreinigende stoffen en de vastgestelde nationale drempelwaarden niet allemaal dezelfde zijn. De geharmoniseerde drempelwaarde moet in overeenstemming zijn met de parameterwaarde die krachtens Richtlijn (EU) 2020/2184 is vastgesteld voor de som van die verontreinigende stoffen in drinkwater.

(19)

Om een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie te garanderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deel D van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen om het register van geharmoniseerde drempelwaarden voor de vermelde verontreinigende stoffen en de geharmoniseerde drempelwaarden aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

(20)

Alle bepalingen van Richtlijn 2006/118/EG met betrekking tot de beoordeling van de chemische toestand van grondwater moeten worden aangepast aan de invoering van de derde categorie geharmoniseerde drempelwaarden in deel D van bijlage II bij die richtlijn, naast de kwaliteitsnormen in bijlage I bij die richtlijn en de nationale drempelwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig de in deel A van bijlage II bij die richtlijn beschreven methode.

(20 bis)

Om te voorzien in adequate beschermingsnormen voor gebieden met een grote ecologische waarde, kwetsbaarheid of verontreiniging, zoals grotten en karstgebieden, die ecosystemen bevatten die bijzonder gevoelig zijn voor verontreiniging en een belangrijke drinkwatervoorziening vormen, alsook voor voormalige industrieterreinen en andere gebieden met bekende historische verontreiniging, moet de Commissie een beoordeling van de chemische toestand van dergelijke gebieden publiceren en zo nodig een wetgevingsvoorstel indienen om Richtlijn 2006/118/EG dienovereenkomstig te herzien. [Am. 42]

(21)

Om doeltreffende en coherente besluitvorming te waarborgen en synergieën tot stand te brengen met de werkzaamheden in het kader van andere wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen, moet aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“ECHA”) een permanente en duidelijk afgebakende rol worden toegekend bij de prioriteitstelling voor de stoffen die moeten worden opgenomen in de aandachtstoffenlijsten en in de lijsten van stoffen in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2008/105/EG en de bijlagen I en II bij Richtlijn 2006/118/EG, en bij de vaststelling van passende wetenschappelijk onderbouwde kwaliteitsnormen. Het Comité risicobeoordeling (RAC) en het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC) van het ECHA moeten de uitvoering van bepaalde aan het ECHA opgedragen taken vergemakkelijken door adviezen te verstrekken. Het ECHA moet ook zorgen voor een betere coördinatie tussen de verschillende onderdelen van het milieurecht door middel van meer transparantie met betrekking tot de verontreinigende stoffen die op een aandachtstoffenlijst staan of de ontwikkeling van Uniebrede of nationale milieukwaliteitsnormen of drempelwaarden, door relevante wetenschappelijke verslagen openbaar te maken. In verband met de beoordeling van drempelwaarden voor farmaceutische stoffen moet het ECHA samenwerken met het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). [Am. 43]

(22)

In de evaluatie werd geconcludeerd dat frequentere en beter gestroomlijnde elektronische verslaglegging nodig is om een betere uitvoering en handhaving van de waterwetgeving van de Unie te bevorderen. Gezien zijn taak om ook de toestand van de verontreiniging, zoals beschreven in het actieplan om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, regelmatiger te monitoren, moet het Europees Milieuagentschap (EEA) deze frequentere en beter gestroomlijnde verslaglegging door de lidstaten vergemakkelijken. Het is belangrijk dat milieu-informatie over de toestand van oppervlaktewater en grondwater in de Unie tijdig ter beschikking van het publiek en de Commissie wordt gesteld. De lidstaten moeten daarom worden verplicht de in het kader van Richtlijn 2000/60/EG verzamelde monitoringgegevens ter beschikking te stellen van de Commissie en het EEA, waarbij gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde mechanismen voor verslaglegging en gegevensverstrekking op basis van application programming interfaces (API’s), of gelijkwaardige mechanismen. De administratieve last zal naar verwachting beperkt zijn voor zover de lidstaten al verplicht zijn om thematische categorieën ruimtelijke gegevens openbaar te maken binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (42) en van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad (43). Die thematische categorieën ruimtelijke gegevens omvatten de locatie en de werking van milieubewakingsvoorzieningen, de daarmee verband houdende metingen van emissies en de staat van de milieucompartimenten.

(23)

Een betere integratie van de gegevensstromen die aan het EEA worden gerapporteerd in het kader van de waterwetgeving van de Unie, en met name van de inventarissen van emissies zoals vereist bij Richtlijn 2008/105/EG, met de gegevensstromen die overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU en Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (44) op het portaal voor industriële emissies worden gerapporteerd, zal de rapportage van de inventarissen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2008/105/EG eenvoudiger en efficiënter maken. Tegelijkertijd zullen de administratieve last en de werkdruk op piekmomenten bij de voorbereiding van de stroomgebiedbeheerplannen worden verminderd. In combinatie met de afschaffing van de tussentijdse verslaglegging over de voortgang van maatregelenprogramma’s, die niet doeltreffend is gebleken, zal deze vereenvoudigde verslaglegging de lidstaten in staat stellen zich meer te richten op het rapporteren van emissies die niet onder de wetgeving inzake industriële emissies vallen, maar wel onder de rapportage van emissies uit hoofde van artikel 5 van Richtlijn 2008/105/EG. [Am. 44]

(24)

Het Verdrag van Lissabon maakt een onderscheid tussen aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling (gedelegeerde handelingen), en aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om handelingen vast te stellen teneinde eenvormige voorwaarden ter uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie te waarborgen (uitvoeringshandelingen). De Richtlijnen 2000/60/EG en 2006/118/EG moeten worden afgestemd op het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde rechtskader.

(25)

De bevoegdheden in artikel 20, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2000/60/EG en in punt 1.4.1, ix), van bijlage V bij die richtlijn, die voorzien in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoen aan de criteria van artikel 290, lid 1, VWEU, aangezien zij betrekking hebben op aanpassingen van de bijlagen bij die richtlijn en de vaststelling van regels ter aanvulling ervan. Zij moeten daarom worden omgezet in bevoegdheden voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen.

(26)

De bevoegdheid in artikel 8 van Richtlijn 2006/118/EG, die voorziet in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoet aan de criteria van artikel 290, lid 1, VWEU, aangezien het aanpassingen van de bijlagen bij die richtlijn betreft. Zij moet daarom worden omgezet in een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen.

(27)

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij het opstellen van gedelegeerde handelingen en bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(28)

De bevoegdheidsverlening in artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG, die voorziet in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoet aan de criteria van artikel 290, lid 2, VWEU, aangezien het gaat om de vaststelling van technische specificaties en gestandaardiseerde methoden voor de analyse en monitoring van de watertoestand en derhalve wordt gestreefd naar uniforme voorwaarden voor de geharmoniseerde uitvoering van die richtlijn. Zij moet daarom worden omgezet in een bevoegdheidsverlening op grond waarvan de Commissie uitvoeringshandelingen kan vaststellen. Om de vergelijkbaarheid van gegevens te waarborgen, moet de bevoegdheidsverlening ook worden uitgebreid tot de vaststelling van opmaakvoorschriften voor de rapportage van monitoring- en toestandgegevens overeenkomstig artikel 8, lid 4. De aan de Commissie toegekende bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (45).

(29)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om technische opmaakvoorschriften vast te stellen voor de rapportage van monitoringgegevens en gegevens over de watertoestand overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(30)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2008/105/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om gestandaardiseerde opmaakvoorschriften vast te stellen voor de rapportage aan het EEA van puntbronemissies die niet onder Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad (46) vallen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(31)

Er moet rekening worden gehouden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang en de best beschikbare methoden op het gebied van monitoring van de toestand van waterlichamen overeenkomstig de monitoringvoorschriften van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG. Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan gebruik te maken van de gegevens en diensten van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden. [Am. 45]

(31 bis)

Industriële activiteiten in verband met de energietransitie kunnen de negatieve effecten op de waterkwaliteit verergeren. Om dergelijke toekomstige effecten, zoals veranderingen in natuurlijke stromingspatronen en temperatuur, en de waterverontreiniging te beperken, moet het volledige scala aan potentiële factoren worden beoordeeld, evenals de maatregelen die moeten worden genomen om een goede waterkwaliteit te bereiken en te behouden. Daarom moeten de lidstaten regelmatig de effecten van industriële activiteiten in verband met de energietransitie op de waterkwaliteit evalueren en de Commissie op de hoogte stellen van nieuwe bedreigingen, zodat de aandachtstoffenlijst dienovereenkomstig kan worden bijgewerkt. De evaluatie moet eenvoudig openbaar toegankelijk zijn en de actualisering moet buiten de algemene actualiseringscycli kunnen plaatsvinden om te zorgen voor een voortdurende verbetering van de waterkwaliteitsbeoordeling. [Am. 46]

(31 ter)

In haar mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal en haar mededeling van 14 oktober 2020 over de verbetering van de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden heeft de Commissie zich ertoe verbonden maatregelen te nemen om de toegang tot nationale rechterlijke instanties in alle lidstaten te verbeteren voor burgers en niet-gouvernementele milieuorganisaties die de verenigbaarheid met het milieurecht van administratieve handelingen met gevolgen voor het milieu om specifieke redenen in twijfel trekken. In de laatstgenoemde mededeling stelt de Commissie dat “[d]e toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden, zowel via het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), als via de nationale rechters als Unierechters, [...] een belangrijke ondersteunende rol [speelt] bij het realiseren van de transitie in het kader van de Europese [Green] Deal, en [...] de rol van waakhond [versterkt] die het maatschappelijk middenveld speelt in de democratische ruimte”. Deze verbintenissen moeten ook ten uitvoer worden gelegd in het kader van Richtlijn 2000/60/EG. [Am. 47]

(31c)

Zoals bevestigd in de jurisprudentie van het HvJ-EU (47), moeten niet-gouvernementele milieuorganisaties en rechtstreeks betrokken personen procesbevoegdheid krijgen om een besluit van een overheidsinstantie aan te vechten dat in strijd is met de milieudoelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG. Teneinde de toegang tot nationale rechterlijke instanties in de betrokken zaken in de hele Unie te verbeteren en niet-gouvernementele milieuorganisaties en rechtstreeks betrokken personen in staat te stellen zich op het nationale recht te beroepen bij het aanvechten van besluiten die in strijd zijn met Richtlijn 2000/60/EG, moeten in Richtlijn 2000/60/EG bepalingen worden vastgesteld om de toegang tot de rechter te waarborgen. [Am. 48]

(32)

Gezien de steeds vaker voorkomende onvoorziene weersomstandigheden, met name extreme overstromingen en langdurige droogten, en het toenemende aantal aanzienlijke verontreinigingsincidenten die grensoverschrijdende onopzettelijk veroorzaakte verontreiniging tot gevolg hebben of verergeren, moeten de lidstaten worden verplicht ervoor te zorgen dat onmiddellijk informatie over dergelijke incidenten wordt verstrekt aan andere potentieel getroffen lidstaten, en doeltreffend samen te werken met de potentieel getroffen lidstaten om de gevolgen van het voorval of incident te beperken. Ook moet de samenwerking tussen de lidstaten worden versterkt en moeten de procedures voor grensoverschrijdende samenwerking worden gestroomlijnd in geval van problemen van meer structurele aard, d.w.z. grensoverschrijdende, opzettelijk veroorzaakte en langetermijnproblemen die niet op het niveau van de lidstaten kunnen worden geregeld, overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2000/60/EG. Indien Europese bijstand nodig is, kunnen de bevoegde nationale autoriteiten verzoeken om bijstand indienen bij het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties van de Commissie, dat eventueel aangeboden bijstand en de inzet ervan via het Uniemechanisme voor civiele bescherming zal coördineren, overeenkomstig artikel 15 van Besluit 1313/2013 nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (48). Aangezien stroomgebiedsdistricten zich ook tot buiten het grondgebied van de Unie kunnen uitstrekken, zou het waarborgen van een doeltreffende uitvoering van de relevante bepalingen voor waterbescherming in het kader van Richtlijn 2000/60/EG, alsmede een passende coördinatie met de betrokken niet-lidstaten, ook bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG voor die specifieke stroomgebiedsdistricten, als bedoeld in artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2000/60/EG. Daarnaast moeten gewapende conflicten die plaatsvinden in de onmiddellijke geografische nabijheid van de Unie ook worden beschouwd als uitzonderlijke gebeurtenissen vanwege hun omvangrijke negatieve grensoverschrijdende milieueffecten, met inbegrip van lucht-, bodem- en waterverontreiniging. Aangezien de door dergelijke conflicten getroffen stroomgebieden zich binnen de grenzen van de Unie uitstrekken, moeten de Commissie en de lidstaten hun inspanningen opvoeren om een passende coördinatie tot stand te brengen met de betrokken niet-lidstaten als bedoeld in artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2000/60/EG. [Am. 49]

(32a)

De Europese Rekenkamer merkt in haar Speciaal verslag van 19 mei 2021 getiteld “Het beginsel “de vervuiler betaalt”: inconsistente toepassing in de milieubeleidslijnen en -acties van de EU” op dat de lidstaten al ongeveer 100 miljard EUR per jaar uitgeven aan watervoorziening en waterzuivering en dat die uitgaven naar verwachting met meer dan 25 % zullen stijgen om de doelstellingen van de Uniewetgeving inzake afvalwaterzuivering en drinkwater te halen; dit is exclusief de investeringen die nodig zijn om bestaande infrastructuur te vernieuwen of te voldoen aan de doelstellingen van de kaderrichtlijn water en de overstromingsrichtlijn. Bovendien betalen de gebruikers in de Unie via de watertarieven gemiddeld ongeveer 70 % van de kosten voor het leveren van waterdiensten, terwijl de overheid de resterende 30 % financiert, hoewel er aanzienlijke verschillen zijn tussen regio’s en lidstaten. Meestal worden de kosten voor watervoorziening en waterzuivering worden voornamelijk gedragen door huishoudens, hoewel ze slechts 10 % van het water verbruiken, terwijl de economische sectoren die de grootste druk leggen op hernieuwbare zoetwaterbronnen, het minst bijdragen tot het dekken van die kosten. [Am. 50]

(32 ter)

De kosten van monitoringprogramma’s voor het bepalen van de toestand van oppervlaktewater en grondwater worden uitsluitend gefinancierd uit de begrotingen van de lidstaten. Die monitoringkosten zullen naar verwachting nog verder stijgen, aangezien het aantal chemische stoffen dat in het aquatisch milieu wordt aangetroffen voortdurend verandert, er steeds meer opkomende verontreinigende stoffen zijn die pas sinds kort in het aquatisch milieu terechtkomen, de methoden voor chemische analyse voortdurend moeten worden verbeterd om deze opkomende en nieuwe verontreinigende stoffen op te sporen en de milieu-impact ervan correct te kunnen beoordelen, en er ook nieuwe monitoringmethoden moeten worden ontwikkeld om de effecten van chemische mengsels beter te kunnen beoordelen. Om die kosten te dekken, en in overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt, vastgelegd in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), is het van essentieel belang dat producenten die in de Unie producten in de handel brengen die stoffen bevatten waarvan is aangetoond dat zij negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens en het aquatisch milieu, de financiële verantwoordelijkheid dragen voor de maatregelen die nodig zijn voor de controle op de in het kader van hun commerciële activiteiten gegenereerde stoffen die in het oppervlaktewater en het grondwater worden aangetroffen. Een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid is waarschijnlijk het meest geschikte middel om dit te bereiken, aangezien het de financiële lasten voor de belastingbetaler zou beperken en tegelijkertijd een stimulans zou bieden om groenere producten te ontwikkelen. De Commissie moet daarom een effectbeoordeling opstellen waarin wordt onderzocht of in Richtlijn 2006/118/EG en Richtlijn 2008/105/EG een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moet worden opgenomen dat van toepassing is op prioritaire stoffen in de zin van Richtlijn 2006/118/EG en Richtlijn 2008/105/EG, alsook op opkomende en nieuwe verontreinigende stoffen, zoals gedefinieerd in de aandachtstoffenlijsten uit hoofde van Richtlijn 2006/118/EG en Richtlijn 2008/105/EG. De effectbeoordeling moet waar nodig vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel om de Richtlijnen 2006/118/EG en 2008/105/EG te herzien. [Am. 51]

(32 quater)

De monitoring van een groter aantal stoffen of groepen stoffen brengt hogere kosten met zich mee, maar ook de behoefte aan meer administratieve capaciteit in de lidstaten, vooral in de lidstaten met schaarsere middelen. In het licht hiervan moet de Commissie een gezamenlijke Europese monitoringfaciliteit opzetten voor het beheer van de monitoringvoorschriften indien de lidstaten daar om verzoeken, om zo hun financiële en administratieve lasten te verlichten. De Commissie moet de werkmethodes van de monitoringfaciliteit vaststellen. Het gebruik van een dergelijke faciliteit moet vrijwillig zijn en geen afbreuk doen aan de door de lidstaten reeds getroffen regelingen. [Am. 52]

(32d)

Gebleken is dat er behoefte is aan investeringen in de watersector en dat EU-financiering van vitaal belang is voor sommige lidstaten om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen die zijn vastgelegd in Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2008/105/EG en Richtlijn 2006/118/EG. Alle lidstaten moeten hun uitgaven met ten minste 20 % verhogen om aan de waternormen van de Unie te voldoen en er is een geaggregeerd financieringstekort van 289 miljard EUR tegen 2030 (49). Om die reden moet ervoor worden gezorgd dat er voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn om de monitoring en inspecties van waterlichamen in alle lidstaten uit te voeren, onder meer via relevante structuurfondsen en -programma’s van de Unie en via bijdragen van de particuliere sector, onder meer in het kader van de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, zodra dat is ingevoerd. [Am. 53]

(33)

Richtlijnen 2000/60/EG, 2006/118/EG en 2008/105/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(34)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk een hoog niveau van milieubescherming en een verbetering van de milieukwaliteit van het zoet water in Europa te garanderen, niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt maar, vanwege het grensoverschrijdende karakter van waterverontreiniging, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken .

(34 bis)

De lidstaten moeten synergieën bevorderen tussen de vereisten van de relevante richtlijnen voor zowel gegevensverzameling als de inzet van digitale instrumenten zoals teledetectietechnologieën of aardobservatie (Copernicusdiensten). [Am. 54]

(34 ter)

De bevoegde autoriteiten moeten opleidingen, programma’s voor de ontwikkeling van vaardigheden en investeringen in menselijk kapitaal ondersteunen om een doeltreffende toepassing van de beste technologieën en innovatieve oplossingen in het kader van de richtlijnen te ondersteunen. Om de relevante gegevens in heel Europa toegankelijker te maken voor de betrokken lokale actoren en burgers moet de informatie beschikbaar zijn in de verschillende nationale talen, [Am. 55]

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2000/60/EG

Richtlijn 2000/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 1 , punt e), wordt het vierde streepje vervangen door: [Am. 56]

“—

het bereiken van de doelstellingen van de relevante internationale overeenkomsten, met inbegrip van die welke tot doel hebben de verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen en te elimineren, door maatregelen van de Unie tot stopzetting of geleidelijke beëindiging van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen, om uiteindelijk te komen tot concentraties in het mariene milieu die voor in de natuur voorkomende stoffen dichtbij de achtergrondwaarden liggen en voor door de mens vervaardigde synthetische stoffen vrijwel nul bedragen.”.

2)

artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 24 wordt vervangen door:

“24)

“goede chemische toestand van oppervlaktewater”: de chemische toestand die vereist is om te voldoen aan de milieudoelstellingen voor oppervlaktewater, vastgesteld in artikel 4, lid 1, punt a), van deze richtlijn, d.w.z. de chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam waarin de concentraties van verontreinigende stoffen niet boven de milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen liggen die zijn opgenomen in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1) en de milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, punt c), en artikel 8 quinquies, lid 1, van die richtlijn.”;

(*1)  Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).”;"

b)

punt 30 wordt vervangen door:

“30)

“prioritaire stoffen”: stoffen die zijn opgenomen in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG, d.w.z. stoffen die in een groot aantal lidstaten een significant risico voor of via het aquatisch milieu inhouden.”;

c)

de volgende punten 30 bis en 30 ter worden ingevoegd:

“30 bis)

“prioritaire gevaarlijke stoffen”: prioritaire stoffen die als “gevaarlijk” zijn aangemerkt op grond van het feit dat zij in wetenschappelijke verslagen, in relevante wetgeving van de Unie of in relevante internationale overeenkomsten zijn erkend als toxisch, persistent en bioaccumuleerbaar (PBT), of zeer persistent en zeer bioaccumulerend (VPVB), of persistent, mobiel en toxisch (PMT), of zeer persistent en zeer mobiel (VPVM) , of als stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid, wanneer deze bezorgdheid betrekking heeft op het aquatisch milieu , en waarvoor maatregelen moeten worden genomen overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt a), iv) . [Am. 57]

30 ter)

“stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen”: verontreinigende stoffen die niet of niet langer als prioritaire stoffen worden aangewezen, maar waarvan de lidstaten op basis van de overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn uitgevoerde beoordeling van de belastingen en effecten op oppervlaktewaterlichamen hebben vastgesteld dat zij een significant risico vormen voor of via het aquatisch milieu op hun grondgebied.”;

d)

punt 35 wordt vervangen door:

“35)

“milieukwaliteitsnorm”: de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof of groep van verontreinigende stoffen in water, in sediment of in biota die ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu niet mag worden overschreden, of een triggerwaarde voor het schadelijke - effect van een dergelijke verontreinigende stof of groep verontreinigende stoffen op de gezondheid van de mens of het milieu, gemeten met behulp van een passende en wetenschappelijk vastgestelde effectgerichte methode.”. [Am. 58]

da)

punt 37 wordt vervangen door:

37)

“voor menselijke consumptie bestemd water”: dezelfde betekenis als in Richtlijn (EU) 2020/2184;”; [Am. 59]

db)

in punt 40, wordt de eerste alinea vervangen door:

40)

“emissiegrenswaarde”: de massa, uitgedrukt in bepaalde specifieke parameters, de concentratie en/of het niveau van een emissie, die of dat gedurende één of meer vastgestelde perioden niet mag worden overschreden. De emissiegrenswaarden kunnen ook voor bepaalde groepen, families of categorieën van stoffen, in het bijzonder die welke in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG worden aangewezen, worden vastgesteld. ”. [Am. 60]

3)

i artikel 3 wordt het volgende lid 4 bis ingevoegd:

4 bis 4 bis .   In geval van uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken of overmacht, met name omvangrijke overstromingen of lange droogteperioden, of significante incidentele verontreiniging, die gevolgen kunnen hebben voor stroomafwaarts gelegen waterlichamen in andere lidstaten, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten voor stroomafwaarts gelegen waterlichamen in die lidstaten, alsmede de Commissie, onmiddellijk op de hoogte worden gebracht en dat de nodige samenwerking tot stand wordt gebracht om de oorzaken van de uitzonderlijke omstandigheden of incidenten te onderzoeken en de gevolgen ervan aan te pakken.

De lidstaten stellen andere lidstaten in kennis die nadelige gevolgen kunnen ondervinden van het betreffende verontreinigingsincident.

Om de samenwerking en de informatieuitwisseling in de internationale stroomgebiedsdistricten verder te verbeteren, moeten voor alle internationale stroomgebiedsdistricten procedures voor noodcommunicatie en -respons worden vastgesteld. ”. [Am. 61]

4)

artikel 4, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a), iv), wordt vervangen door:

“iv)

leggen de lidstaten de nodige maatregelen ten uitvoer met de bedoeling de verontreiniging door en lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen en stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen geleidelijk te verminderen en emissies, lozingen en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen binnen een gepaste tijdspanne en in elk geval uiterlijk twintig jaar nadat een bepaalde prioritaire stof als gevaarlijk is opgenomen in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG . Die tijdspanne laat de toepassing van striktere termijnen in andere toepasselijke Uniewetgeving onverlet ;”; [Am. 62]

b)

in punt b), iii), wordt de tweede alinea vervangen door:

“Maatregelen gericht op de ombuiging van de stijgende tendens worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2006/118/EG en bijlage IV bij die richtlijn, onder voorbehoud van de toepassing van de leden 6 en 7 van dit artikel en onverminderd lid 8 van dit artikel.”;

ba)

in punt c) wordt de volgende alinea toegevoegd:

De lidstaten stellen strengere normen of drempelwaarden vast indien dat nodig is voor een adequate bescherming van de in bijlage IV bij deze richtlijn genoemde gebieden, met inbegrip van speciale beschermingszones uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad. De in verband met dergelijke drempelwaarden vereiste programma’s en maatregelen gelden ook voor activiteiten die onder de werkingssfeer van Richtlijn 91/676/EEG vallen. ”. [Am. 63]

5)

in artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Voor elk overeenkomstig lid 1 aangewezen waterlichaam dragen de lidstaten er zorg voor dat de doelstellingen van artikel 4 overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn voor oppervlaktewaterlichamen met inbegrip van de op Unieniveau vastgestelde kwaliteitsnormen worden bereikt en dat het met de toegepaste waterbehandelingsmethode verkregen water in overeenstemming met de Uniewetgeving voldoet aan de eisen van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad (*2).

(*2)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).”."

6)

artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De Commissie is overeenkomstig artikel 20 bis bevoegd uitvoeringshandelingen gedelegeerde handelingen vast te stellen om ter aanvulling van deze richtlijn door technische specificaties en gestandaardiseerde methoden vast te stellen voor de analyse en monitoring van de watertoestand overeenkomstig bijlage V . De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen en voor de vaststelling van opmaakvoorschriften voor de rapportage van monitoring- en toestandgegevens overeenkomstig lid 4. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. vastgesteld. ”; [Am. 64]

aa)

Het volgende lid wordt toegevoegd:

“3 bis.     Uiterlijk... [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] publiceert de Commissie een uitvoerige beoordeling van de mogelijke toepassing van systemen voor continue, nauwkeurige en real-time (online) bewaking van de waterkwaliteit, met inbegrip van economische en technische haalbaarheidsaspecten van dergelijke systemen die relevant zijn voor de lidstaten, alsmede het gebruik van geharmoniseerde normen.

In voorkomend geval stelt de Commissie volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure een uitvoeringshandeling vast om geharmoniseerde normen voor online watermonitoring te bepalen.”; [Am. 65]

b)

de volgende leden 4 en 5 worden toegevoegd:

“4.   De lidstaten zien erop toe dat de beschikbare individuele monitoringgegevens die zijn verzameld overeenkomstig punt de punten 1.3.4 en 2.4.3 van bijlage V en de daaruit voortvloeiende toestand overeenkomstig bijlage V ten minste eenmaal per jaar elektronisch beschikbaar worden gesteld aan het publiek en aan het Europees Milieuagentschap (EEA) en, zo spoedig mogelijk en in een eenvoudig toegankelijk formaat, aan het publiek, in een machineleesbaar formaat overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (*3), Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (*4) en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad (*5). Daartoe gebruiken de lidstaten de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde opmaakvoorschriften. [Am. 66]

5.   Het EEA zorgt ervoor dat de overeenkomstig lid 4 beschikbaar gestelde informatie regelmatig wordt verwerkt en geanalyseerd om deze via relevante portaalsites van de Unie beschikbaar te stellen voor hergebruik door de Commissie en de betrokken agentschappen van de Unie en om de Commissie, de lidstaten en het publiek actuele, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie te verstrekken, met name over de toestand, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*6).

(*3)  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26)."

(*4)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1)."

(*5)  Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56)."

(*6)  Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).”."

7)

artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Met het oog op de naleving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde doelstellingen, kwaliteitsnormen en drempelwaarden garanderen de lidstaten de vaststelling en uitvoering van:

a)

op de beste beschikbare techniek gebaseerde emissiebeheersingsmaatregelen;

b)

toepasselijke emissiegrenswaarden;

c)

in geval van diffuse effecten, de beheersingsmaatregelen, met inbegrip van, indien van toepassing, de beste milieupraktijken, zoals uiteengezet in:

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (*7);

Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (*8);

Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (*9);

Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (*10);

alle andere Uniewetgeving die relevant is voor het aanpakken van puntbron- of diffuse verontreiniging.

(*7)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71)."

(*8)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17)."

(*9)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40)."

(*10)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).”;"

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Wanneer op grond van een kwaliteitsdoelstelling, kwaliteitsnorm of drempelwaarde, vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn, de Richtlijnen 2006/118/EG of 2008/105/EG, of overeenkomstig andere Uniewetgeving, strengere voorwaarden vereist zijn dan die welke zouden voortvloeien uit de toepassing van lid 2, worden er dienovereenkomstig strengere emissiebeheersingsmaatregelen vastgesteld.”

.

7a)

artikel 11, lid 1, komt als volgt te luiden:

1.     Elke lidstaat draagt er zorg voor dat voor elk stroomgebiedsdistrict of voor het op zijn grondgebied gelegen deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict, een maatregelenprogramma wordt opgesteld waarin rekening is gehouden met de resultaten van de krachtens artikel 5 voorgeschreven analyses, teneinde de doelstellingen van artikel 4 te verwezenlijken. In deze maatregelenprogramma’s wordt prioriteit gegeven aan beheersingsmaatregelen aan de bron in overeenstemming met de desbetreffende sectorale wetgeving van de Unie inzake verontreiniging. “End-of-pipe”-maatregelen worden toegepast naast de beheersingsmaatregelen aan de bron indien het risico bestaat dat beheersingsmaatregelen aan de bron niet tot een goede toestand van waterlichamen leiden. Maatregelenprogramma’s kunnen verwijzen naar maatregelen die voortvloeien uit de nationale wetgeving en op geheel het grondgebied van een lidstaat betrekking hebben. Een lidstaat kan zo nodig maatregelen nemen die op alle stroomgebiedsdistricten en/of de op zijn grondgebied gelegen delen van internationale stroomgebiedsdistricten van toepassing zijn. De Commissie ontwikkelt richtsnoeren voor beste praktijken voor beheersingsmaatregelen aan de bron en de complementariteit van “end-of-pipe”-maatregelen. ”. [Am. 67]

7b)

in artikel 11, lid 3, wordt punt c) vervangen door:

c)

maatregelen om duurzaam en efficiënt watergebruik te bevorderen, met inbegrip van de landbouw, teneinde te voorkomen dat de in artikel 4 genoemde doelstellingen niet worden bereikt;”. [Am. 68]

8)

in artikel 11, lid 3, wordt punt k) vervangen door:

“k)

maatregelen ter beëindiging van de verontreiniging van wateren door prioritaire gevaarlijke stoffen en ter progressieve vermindering van de verontreiniging door andere stoffen, welke de lidstaten anders zouden beletten de voor de oppervlaktewaterlichamen beoogde milieudoelstellingen te verwezenlijken die zijn vervat in artikel 4;”.

8a)

artikel 11, lid 5, tweede streepje wordt vervangen door:

de betrokken vergunningen en toestemmingen onderzocht, herzien en, in ter dege gerechtvaardigde gevallen, ingetrokken worden, al naar gelang het geval; ”. [Am. 69]

9)

Artikel 12 wordt vervangen door:

“Artikel 12

Problemen die niet op het niveau van de lidstaten kunnen worden geregeld

1.   Indien een lidstaat een probleem constateert dat voor zijn waterbeheer gevolgen heeft, maar niet door die lidstaat kan worden opgelost, meldt hij dat probleem bij de Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten en doet hij daarbij aanbevelingen voor de oplossing ervan.

De Commissie reageert binnen zes maanden op een kennisgeving van een lidstaat. Indien het probleem betrekking heeft op het niet bereiken van een goede chemische toestand, dan handelt de Commissie in overeenstemming met artikel 7 bis van Richtlijn 2008/105/EG. [Am. 70]

2.   De betrokken lidstaten werken samen om de oorzaken van de in lid 1 bedoelde problemen in kaart te brengen en de maatregelen die nodig zijn om die problemen aan te pakken, vast te stellen.

De lidstaten reageren tijdig en uiterlijk drie twee maanden na de kennisgeving door een andere lidstaat op elkaar overeenkomstig lid 1. [Am. 71]

3.   De Commissie wordt in kennis gesteld van de in lid 2 bedoelde samenwerking en uitgenodigd daaraan haar medewerking te verlenen. In voorkomend geval gaat de Commissie, rekening houdend met de krachtens artikel 13 opgestelde verslagen, na of op het niveau van de Unie verdere maatregelen moeten worden genomen om de grensoverschrijdende effecten op waterlichamen te verminderen.”

.

9a)

in artikel 13 wordt het volgende lid ingevoegd:

“4 bis.     De Commissie verwerpt de door de lidstaten ingediende stroomgebiedbeheerplannen wanneer deze plannen niet de in bijlage VII vermelde elementen bevatten.” [Am. 72]

9b)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 14 bis

Toegang tot de rechter

1.     De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het publiek die voldoende belang hebben of die beweren dat inbreuk is gemaakt op een recht, in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten uit hoofde van deze richtlijn aan te vechten, onder meer met betrekking tot:

a)

plannen en projecten die mogelijk in strijd zijn met de vereisten van artikel 4, onder meer om de achteruitgang van de toestand van waterlichamen te voorkomen en een goede watertoestand, een goed ecologisch potentieel en/of een goede chemische toestand van water te bereiken, voor zover die voorschriften niet reeds zijn vastgesteld in artikel 11 van Richtlijn 2011/92/EU;

b)

de in artikel 11 bedoelde maatregelenprogramma’s, de in artikel 13, lid 1, bedoelde stroomgebiedsbeheersplannen van de lidstaten en de in artikel 13, lid 5, bedoelde aanvullende programma’s of beheersplannen van de lidstaten.

2.     De lidstaten bepalen wat voldoende belang en inbreuk op een recht vormt, op een wijze die strookt met de doelstelling om het publiek ruime toegang tot de rechter te bieden. Voor de toepassing van lid 1 wordt elke niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor milieubescherming en voldoet aan de desbetreffende vereisten krachtens de nationale wetgeving, geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt, en voldoende belang te hebben.

3.     De in lid 1 bedoelde beroepsprocedures zijn eerlijk en billijk, worden tijdig afgerond en mogen niet buitensporig duur zijn. Deze procedures omvatten ook het bieden van adequate en doeltreffende verhaalmechanismen, met inbegrip van, in voorkomend geval, stakingsbevelen.

4.     De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over de toegang tot de in dit artikel bedoelde administratieve en gerechtelijke beroepsprocedures.”. [Am. 73]

10)

In artikel 15 wordt lid 3 geschrapt. [Am. 74]

10a)

aan artikel 15, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

De Commissie stelt uiterlijk op... [zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] richtsnoeren en templates vast betreffende de inhoud, structuur en vorm van de in de eerste alinea bedoelde tussentijdse verslagen. ”. [Am. 75]

11)

de artikelen 16 en 17 worden geschrapt.

12)

artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2, punt e), wordt vervangen door:

“e)

een samenvatting van voorstellen, beheersingsmaatregelen en strategieën om chemische verontreiniging te beheersen of gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen;”.

b)

lid 4 wordt geschrapt. [Am. 76]

13)

artikel 20 wordt vervangen door:

“Artikel 20

Technische aanpassingen en uitvoering van deze richtlijn

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en III en punt 1.3.6 van bijlage V te wijzigen teneinde de informatievereisten met betrekking tot respectievelijk de bevoegde autoriteiten, de inhoud van de economische analyse en de geselecteerde monitoringnormen aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door de waarden te bepalen voor de klassen van het monitoringsysteem van elke lidstaat overeenkomstig de in bijlage V, punt 1.4.1, beschreven intercalibratieprocedure.

3.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de technische opmaakvoorschriften voor de transmissie van de in artikel 8, lid 4, bedoelde gegevens vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Bij het vaststellen van deze opmaakvoorschriften wordt de Commissie, indien nodig, bijgestaan door de EEA.”

.

14)

het volgende artikel 20 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 20 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 20, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

3.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen de in artikel 20, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 20, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”

.

15)

artikel 21 wordt vervangen door:

“Artikel 21

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*11).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(*11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

16)

in artikel 22 wordt lid 4 vervangen door:

“4.   De milieudoelstellingen van artikel 4, de milieukwaliteitsnormen van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG en de overeenkomstig de artikelen 8 en 8 quinquies van die richtlijn vastgestelde drempelwaarden voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen worden voor de toepassing van Richtlijn 2010/75/EU als milieukwaliteitsnormen beschouwd.”

.

17)

bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.

18)

in bijlage VII, deel A, wordt punt 7.7 vervangen door:

“7.7.

een samenvatting van de maatregelen die zijn genomen om de emissies van prioritaire stoffen te verminderen en de emissies van prioritaire gevaarlijke stoffen geleidelijk te beëindigen;”.

18a)

in bijlage VII (deel A) wordt het volgende punt ingevoegd:

“7.7 bis.

Een samenvatting van de maatregelen die zijn genomen om de monitoringaspecten van de watersector te digitaliseren;”. [Am. 77]

19)

bijlage VIII wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.

20)

Bijlage X wordt de bijlagen IX en X worden geschrapt. [Am. 78]

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 2006/118/EG

Richtlijn 2006/118/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

de titel wordt vervangen door:

“Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging.”.

2)

in artikel 1 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Bij deze richtlijn worden specifieke maatregelen ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2000/60/EG. In de hiërarchie van de te nemen maatregelen wordt voorrang gegeven aan beperkingen en andere maatregelen voor beheersing aan de bron, onverminderd het belang van end-of-pipe-maatregelen, indien van toepassing. Deze maatregelen omvatten: [Am. 79]

a)

criteria voor de beoordeling van de goede chemische toestand van het grondwater;

b)

criteria voor het vaststellen van significante en aanhoudende stijgende trends en de omkering daarvan, en voor het bepalen van de beginpunten voor omkeringen in trends.. ;

b bis)

criteria voor de beoordeling van de goede ecologische toestand van het grondwater. ”. [Am. 80]

3)

artikel 2, punt 2, wordt vervangen door:

“2)

“drempelwaarde”: door de lidstaten conform artikel 3, lid 1, punt b), of op het niveau van de Unie overeenkomstig artikel 8, lid 3, vastgestelde grondwaterkwaliteitsnorm;”.

4)

artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, eerste alinea, wordt het volgende punt c) toegevoegd:

“c)

overeenkomstig artikel 8, lid 3, op het niveau van de Unie vastgestelde en in deel D van bijlage II bij deze richtlijn vermelde drempelwaarden;”;

aa)

in lid 1 wordt de volgende alinea ingevoegd:

De drempelwaarden voor grondwater zijn 10 keer lager dan de overeenkomstige milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater. In gevallen waarin het werkelijke risico voor de ecosystemen van het grondwater kan worden vastgesteld, kan het echter passend zijn de drempelwaarden voor grondwater op een ander niveau vast te stellen. ”; [Am. 81]

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De in lid 1, punt b), genoemde drempelwaarden kunnen worden vastgesteld op nationaal niveau, op het niveau van het stroomgebieddistrict of het deel van het internationaal stroomgebieddistrict dat binnen het grondgebied van een lidstaat ligt, of op het niveau van een grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen.”

;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Alle in lid 1 genoemde drempelwaarden worden bekendgemaakt in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG op te stellen stroomgebiedbeheerplannen, samen met een samenvatting van de in deel C van bijlage II bij deze richtlijn omschreven gegevens.

De lidstaten stellen het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) uiterlijk op [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] in kennis van de in lid 1, punt b), bedoelde nationale drempelwaarden. Het ECHA maakt die informatie openbaar.”

;

ca)

in lid5 wordt de volgende alinea ingevoegd:

“De lidstaten zorgen ervoor dat de inwoners van het betrokken stroomgebiedsdistrict of van het deel van het internationale stroomgebiedsdistrict dat tot het grondgebied van een lidstaat behoort, adequaat en tijdig worden geïnformeerd. ”; [Am. 82]

d)

in lid 6 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De lidstaten wijzigen de op hun grondgebied toegepaste lijst van drempelwaarden indien uit nieuwe informatie over verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging , waarbij ook het voorzorgsbeginsel in acht wordt genomen, blijkt dat een drempelwaarde moet worden vastgesteld voor een nieuwe stof of een bestaande drempelwaarde moet worden gewijzigd, dan wel dat een eerder van de lijst geschrapte drempelwaarde opnieuw moet worden opgenomen. Indien op het niveau van de Unie relevante drempelwaarden worden vastgesteld of gewijzigd, passen de lidstaten de lijst van op hun grondgebied toegepaste drempelwaarden aan die waarden aan. . ”; [Am. 83]

e)

lid 7 wordt vervangen door:

“7.     De Commissie publiceert een verslag over de in lid 1, punt b), bedoelde nationale drempelwaarden, één jaar nadat de lidstaten die informatie overeenkomstig lid 5 aan het ECHA hebben verstrekt.”. [Am. 84]

5)

in artikel 4, lid 2, wordt punt b) vervangen door:

“b)

de waarden voor de in bijlage I vermelde grondwaterkwaliteitsnormen en de in artikel 3, lid 1, punten b) en c), genoemde drempelwaarden in geen enkel monitoringpunt in dat grondwaterlichaam of in die groep van grondwaterlichamen worden overschreden; of”.

6)

het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 6 bis

Aandachtstoffenlijst

1.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om, rekening houdend met door het ECHA opgestelde wetenschappelijke verslagen, een aandachtstoffenlijst op te stellen van stoffen waarvoor de lidstaten voor de gehele Unie geldende monitoringgegevens moeten verzamelen, en om de opmaakvoorschriften vast te stellen die de lidstaten moeten gebruiken om de resultaten van die monitoring en de daarmee verband houdende informatie aan de Commissie te rapporteren. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De aandachtstoffenlijst bevat maximaal vijf ten minste vijf zorgwekkend wordende stoffen of groepen van dergelijke stoffen en vermeldt voor elke stof de monitoringmatrices en de mogelijke analysemethode. Die monitoringmatrices en -methoden mogen voor de bevoegde autoriteiten geen buitensporige kosten met zich meebrengen. De in de aandachtstoffenlijst op te nemen stoffen die worden geselecteerd uit de stoffen waarvoor de beschikbare informatie , ook overeenkomstig de vierde alinea hieronder, erop wijst dat zij op het niveau van de Unie een significant risico voor of via het aquatisch milieu kunnen betekenen en waarvoor de monitoringgegevens onvoldoende zijn. Deze Indien echter het aantal stoffen of groepen van stoffen waarvoor de beschikbare informatie erop wijst dat zij een significant risico voor of via het aquatisch milieu kunnen betekenen lager is dan vijf, worden al die stoffen op de aandachtstoffenlijst bevat zorgwekkend wordende stoffen geplaatst .

Naast het minimum aantal stoffen of groepen van stoffen kunnen op de aandachtstoffenlijst ook indicatoren van verontreiniging worden opgenomen.

De aandachtstoffenlijst specificeert voor elke stof de monitoringmatrices en de mogelijke analysemethode. Die monitoringmatrices en -methoden mogen voor de bevoegde autoriteiten geen buitensporige kosten met zich meebrengen.

Zodra Zo snel mogelijk doch uiterlijk [de eerste dag van de maand volgend op de 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] moeten geschikte monitoringmethoden worden vastgesteld voor microplastics en geselecteerde genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen . Zodra die monitoringmethoden zijn vastgesteld, worden die stoffen microplastics en geselecteerde genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen in de aandachtstoffenlijst opgenomen overeenkomstig artikel 6 bis, lid 2, alinea 1 . De Commissie beoordeelt ook of de opname van sulfaten op de eerste aandachtstoffenlijst noodzakelijk is om de beschikbaarheid van gegevens over hun aanwezigheid te verbeteren met betrekking tot het toepassingsgebied van deze richtlijn. [Am. 86]

Het ECHA stelt wetenschappelijke verslagen op om de Commissie te helpen bij het selecteren van de stoffen en indicatoren van verontreiniging voor de aandachtstoffenlijst, rekening houdend met de volgende informatie: [Am. 87]

a)

bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad (*12) en de resultaten van de meest recente herziening van die bijlage;

b)

de overeenkomstig Richtlijn 2008/105/EG en Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad (*13) opgestelde aandachtstoffenlijsten;

c)

voorschriften om bodemverontreiniging aan te pakken, met inbegrip van daarmee verband houdende monitoringgegevens;

d)

de karakterisering van stroomgebiedsdistricten door de lidstaten overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG en de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn vastgestelde monitoringprogramma’s;

e)

informatie over productievolumen, gebruikspatronen, intrinsieke eigenschappen (met inbegrip van mobiliteit in de bodem en, in voorkomend geval, deeltjesgrootte), concentraties in het milieu en schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en het aquatisch milieu van een bepaalde stof of groep stoffen, met inbegrip van informatie die is verzameld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*14), Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*15), Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (*16), Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad (*17), Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (*18) en Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (*19);

f)

onderzoeksprojecten en wetenschappelijke publicaties en bewijs , met inbegrip van informatie over het effect van materiële en thermische verontreinigingen en de effecten van bovengrondse en ondergrondse winnings- en infrastructuuractiviteiten op grondwaterecosystemen en van grondwater afhankelijke ecosystemen en hun biodiversiteit, op modellen of andere voorspellende evaluaties gebaseerde informatie over trends en voorspellingen, en de gegevens en alsook informatie van en gegevens die worden verzameld door teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken te profiteren van de mogelijkheden die voortvloeien uit artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden; [Am. 88]

g)

aanbevelingen van belanghebbenden.

Het ECHA stelt om de drie jaar een verslag op met een samenvatting van de bevindingen van de krachtens de vierde alinea opgestelde wetenschappelijke verslagen en maakt dat verslag openbaar. Het eerste verslag wordt uiterlijk op X [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de eenentwintigste maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] beschikbaar gesteld.

2.   De eerste aandachtstoffenlijst wordt uiterlijk op [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] opgesteld. De aandachtstoffenlijst wordt vervolgens uiterlijk om de 36 maanden bijgewerkt , of vaker indien nieuw wetenschappelijk bewijs naar voren komt dat het noodzakelijk maakt om de lijst bij te werken in de periodes tussen de afzonderlijke herzieningen . [Am. 89]

De lidstaten evalueren om de twee jaar het effect op de waterkwaliteit van de industriële activiteiten die verband houden met de energietransitie, en stellen de Commissie in kennis van nieuw geïdentificeerde bedreigingen om de aandachtstoffenlijst dienovereenkomstig te kunnen actualiseren. De evaluatie is gemakkelijk toegankelijk voor het publiek. [Am. 90]

De Commissie schrapt bij het bijwerken van de aandachtstoffenlijst elke stof of groep stoffen van de bestaande aandachtstoffenlijst waarvoor zij het mogelijk acht het risico ervan voor het aquatisch milieu te beoordelen zonder aanvullende monitoringgegevens. Wanneer de aandachtstoffenlijst wordt bijgewerkt, mag een afzonderlijke stof of groep stoffen nog eens drie jaar op de toezichtlijst blijven staan wanneer aanvullende monitoringgegevens nodig zijn om het risico voor het aquatisch milieu te beoordelen. De bijgewerkte aandachtstoffenlijst bevat ook een of meer aanvullende stoffen waarvoor de Commissie, gezien de wetenschappelijke verslagen van het ECHA, van oordeel is dat er sprake kan zijn van een risico voor het aquatisch milieu.

3.   De lidstaten monitoren elke stof of groep stoffen op de aandachtstoffenlijst op geselecteerde representatieve meetstations gedurende 24 maanden. De monitoringperiode begint binnen zes maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst.

Elke lidstaat selecteert ten minste één meetstation twee meetstations , plus het aantal stations dat gelijk is aan het totale gebied van de grondwaterlichamen ervan in km2 gedeeld door 60 000 30 000 (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal). [Am. 91]

Bij het selecteren van representatieve meetstations en het vastleggen van de meetfrequentie en de seizoensgebonden meettijdstippen voor elke stof of groep stoffen houden de lidstaten rekening met de gebruikspatronen en het mogelijk voorkomen van de stof of groep stoffen. De meetfrequentie mag niet lager liggen dan eenmaal per jaar.

Wanneer een lidstaat uit bestaande monitoringprogramma’s of studies voor een bepaalde stof of groep stoffen voldoende, vergelijkbare, representatieve en recente monitoringgegevens kan verkrijgen, kan hij besluiten voor die stof of groep stoffen geen aanvullende monitoring in het kader van het aandachtstoffenlijstmechanisme uit te voeren, mits de stof of groep stoffen is gemonitord met behulp van een methode die in overeenstemming is met de monitoringmatrices en de analysemethoden als bedoeld in de uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst.

4.   De lidstaten stellen de resultaten van de in lid 3 van dit artikel bedoelde monitoring beschikbaar overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG en de overeenkomstig lid 1 vastgestelde uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst. Ook stellen zij de informatie over de representativiteit van de meetstations en over de monitoringstrategie ter beschikking.

5.   Het ECHA evalueert de monitoringresultaten aan het einde van de in lid 3 bedoelde termijn van 24 maanden en beoordeelt welke stoffen of groepen stoffen nog eens 24 maanden moeten worden gemonitord en daarom op de aandachtstoffenlijst moeten blijven staan en welke stoffen of groepen stoffen van de aandachtstoffenlijst kunnen worden verwijderd.

Indien de Commissie, rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling door het ECHA, tot de conclusie komt dat er geen verdere monitoring nodig is om het risico voor het aquatisch milieu verder te beoordelen, wordt die beoordeling in aanmerking genomen bij de in artikel 8 bedoelde herziening van bijlage I of II.

(*12)  Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84)."

(*13)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1)."

(*14)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1)."

(*15)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1)."

(*16)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1)."

(*17)  Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43)."

(*18)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67)."

(*19)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).”."

6a)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 6 bis bis

Verbetering van de bescherming van grondwaterecosystemen

De Commissie publiceert uiterlijk... [PB: datum invoegen = vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een beoordeling van de invloed van fysisch-chemische elementen, zoals pH, zuurstofgehalte en temperatuur, op de toestand van grondwaterecosystemen, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel om deze richtlijn dienovereenkomstig te wijzigen, teneinde de desbetreffende parameters vast te stellen, de monitoringmethoden te harmoniseren en te bepalen wat een “goede ecologische toestand” van het grondwater precies inhoudt.”. [Am. 92]

6b)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 6 bis ter

Specifieke behandeling van gebieden met een grote ecologische waarde, kwetsbaarheid of verontreiniging

De Commissie publiceert uiterlijk... [PB: datum invoegen = vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een beoordeling van de chemische toestand van gebieden gekenmerkt door een grote ecologische waarde, kwetsbaarheid of verontreiniging, zoals grotten en karstgebieden, voormalige industrieterreinen en andere gebieden met een bekende historische verontreiniging, waar passend vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot herziening van deze richtlijn.”. [Am. 93]

6c)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 6 bis quater

De Commissie presenteert uiterlijk... [een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een effectbeoordeling van de opname in deze richtlijn van een mechanisme voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat producenten die producten in de handel brengen die een van de in bijlage I vermelde stoffen of verbindingen bevatten, alsook zorgwekkend wordende stoffen die zijn opgenomen in de aandachtstoffenlijst uit hoofde van die richtlijn, bijdragen aan de kosten voor monitoringprogramma’s die zijn opgezet uit hoofde van artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG. Deze effectbeoordeling gaat in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn.”. [Am. 94]

6d)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 6 bis quinquies

Europese monitoringfaciliteit

De Commissie zet uiterlijk... [een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een gemeenschappelijke monitoringfaciliteit op voor het beheer van de monitoringvereisten, indien de lidstaten daarom verzoeken.

De Commissie specificeert de werking van de monitoringfaciliteit, met onder meer de volgende elementen:

a)

de vrijwillige aard van het gebruik van de monitoringfaciliteit, die geen afbreuk doet aan de door de lidstaten reeds getroffen regelingen;

b)

de operationele procedures voor lidstaten die voornemens zijn gebruik te maken van de monitoringfaciliteit, die onder meer de vereiste kennisgeving aan de Commissie omvatten van hun exacte monitoringbehoeften of -mogelijkheden, de exacte protocollen voor het beheer van monsters, alsmede de periode gedurende welke zij voornemens zijn deel te blijven uitmaken van het mechanisme;

c)

de financieringsbronnen, onder meer relevante structuurfondsen en -programma’s van de Unie en bijdragen van de particuliere sector, onder meer in het kader van de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, zodra dat is ingevoerd overeenkomstig artikel 6 bis, punt c. ”. [Am. 95]

7)

Artikel 8 wordt vervangen door:

“Artikel 8

Herziening van de bijlagen I tot en met IV

1.   De Commissie evalueert, voor het eerst uiterlijk op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = zes vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en vervolgens om de zes vier jaar, de lijst van verontreinigende stoffen in bijlage I en de kwaliteitsnormen voor die verontreinigende stoffen in die bijlage, alsmede de lijst van verontreinigende stoffen en indicatoren in deel B van bijlage II. [Am. 96]

2.    Op basis van die evaluatie dient de Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om in voorkomend geval wetgevingsvoorstellen in tot wijziging van bijlage I te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang door grondwaterverontreinigende stoffen en kwaliteitsnormen voor de in die bijlage opgenomen verontreinigende stoffen toe te voegen of te schrappen, en . De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel B van bijlage II te wijzigen teneinde dit aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang door verontreinigende stoffen of indicatoren toe te voegen waarvoor de lidstaten moeten overwegen nationale drempelwaarden vast te stellen. [Am. 97]

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel D van bijlage II te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang door voor een of meer in deel B van die bijlage vermelde verontreinigende stoffen geharmoniseerde drempelwaarden toe te voegen of te wijzigen.

4.   Bij de vaststelling van de in de leden 2 en 3 bedoelde wetgevingsvoorstellen en gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de door het ECHA overeenkomstig lid 6 van dit artikel opgestelde wetenschappelijke verslagen. [Am. 98]

5.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de delen A en C van bijlage II en de bijlagen III en IV te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

6.   Om de Commissie bij te staan bij de herziening van de bijlagen I en II, stelt het ECHA wetenschappelijke verslagen op. In die verslagen wordt rekening gehouden met:

a)

het advies van het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van het ECHA;

b)

de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde monitoringprogramma’s;

c)

de overeenkomstig artikel 6 bis, lid 4, van deze richtlijn verzamelde monitoringgegevens;

d)

het resultaat van de herziening van de bijlagen bij Richtlijn 2008/105/EG en Richtlijn (EU) 2020/2184;

e)

informatie en voorschriften om bodemverontreiniging aan te pakken;

f)

onderzoeksprogramma’s en wetenschappelijke publicaties van de Unie, met inbegrip van actuele informatie die afkomstig is van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse en/of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die de best beschikbare technieken, zoals artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens , bieden; [Am. 99]

g)

de opmerkingen en informatie van relevante belanghebbenden , met inbegrip van nationale regelgevende instanties en andere relevante instanties . [Am. 100]

6 bis.     De Commissie stelt uiterlijk 12 januari 2025 technische richtsnoeren op voor analysemethoden voor de monitoring van per- en polyfluoralkylstoffen onder de parameter “PFAS totaal”. De Commissie heeft de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn te wijzigen door een kwaliteitsnorm voor “PFAS totaal” vast te stellen en bijlage I dienovereenkomstig te wijzigen. De Commissie stelt die gedelegeerde handeling uiterlijk op 12 januari 2026 vast. [Am. 101]

7.   Het ECHA stelt om de zes vier jaar een verslag op met een samenvatting van de bevindingen van de in de leden 2 en 3 bedoelde herziening en maakt dit openbaar. Het eerste verslag wordt bij de Commissie ingediend op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = vijf drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]..”. [Am. 102]

8)

het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, leden 1 en 2 2, 3 en 6 bis , bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd een termijn van zes jaar met ingang van [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de ... [ datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zes jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 103]

3.   De in artikel 8, leden 1 en 2 2, 3 en 6 bis , bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement en de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 104]

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. [Am. 105 - Niet van toepassing op de Nederlandse versie]

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 8, lid 1 of 2 2, 3 of 6 bis , vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd..”. [Am. 106]

9)

artikel 9 wordt vervangen door:

“Artikel 9

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*20).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(*20)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

10)

artikel 10 wordt geschrapt.

11)

bijlage I wordt vervangen door bijlage III bij deze richtlijn.

12)

bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze richtlijn.

13)

in bijlage III wordt punt 2, c), vervangen door:

“c)

alle andere relevante informatie, waaronder een vergelijking van de over een jaar rekenkundig gemiddelde concentratie van de relevante verontreinigende stoffen in een monitoringpunt met de in bijlage I vastgestelde grondwaterkwaliteitsnormen en de in artikel 3, lid 1, punten b) en c), vermelde drempelwaarden.”.

14)

In bijlage IV, deel B, wordt de inleidende zin van punt 1 vervangen door:

“het beginpunt voor de toepassing van maatregelen om een significante en aanhoudende stijgende trend , waaronder de seizoengebonden stijgende trend die onder meer door geringe afvoer van een waterlichaam wordt veroorzaakt, om te keren is dat de concentratie van de verontreinigende stof 75 % bedraagt van de parameterwaarden van de grondwaterkwaliteitsnormen van bijlage I en van de in artikel 3, lid 1, punten b) en c), vermelde drempelwaarden, tenzij:. ”. [Am. 107]

Artikel 3

Wijzigingen van Richtlijn 2008/105/EG

Richtlijn 2008/105/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

de titel wordt vervangen door:

“Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad”.

1ter)

artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

“Artikel 1

Onderwerp

Met de bedoeling een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken, en in overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, worden in deze richtlijn milieukwaliteitsnormen (MKN) voor prioritaire stoffen en prioritaire gevaarlijke stoffen vastgelegd.”. [Am. 108]

2)

artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 bis wordt aan de eerste alinea het volgende punt iii) toegevoegd:

“iii)

de stoffen met nummer 5, 9, 13, 15, 17, 21, 23, 24, 28, 30, 34, 37, 41 en 44 in bijlage I, deel A, waarvoor herziene milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld, en de nieuw geselecteerde stoffen met de nummers 46 tot en met 70 in bijlage I, deel A, met ingang van … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], teneinde verslechtering van de chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen te voorkomen en een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken met betrekking tot die stoffen.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Met betrekking tot stoffen waarvoor in deel A van bijlage I een milieukwaliteitsnorm voor biota of sediment is vastgesteld, passen de lidstaten die milieukwaliteitsnorm voor biota of sediment toe.

Met betrekking tot de andere dan in de eerste alinea bepaalde stoffen passen de lidstaten de milieukwaliteitsnorm voor water zoals vastgesteld in deel A van bijlage I toe.”

;

c)

in lid 6, eerste alinea, wordt de eerste zin vervangen door:

“De lidstaten treffen regelingen voor de analyse van langetermijntendensen met betrekking tot de concentraties van de prioritaire stoffen die in deel A van bijlage I zijn aangewezen als stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota, op basis van monitoring van sediment of biota in het kader van de monitoring van de toestand van oppervlaktewater van de watertoestand, uitgevoerd overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG.”;

d)

lid 7 wordt geschrapt;

e)

lid 8 wordt vervangen door:

“8.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel B, punt 3, van bijlage I te wijzigen teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke of technische vooruitgang.”

.

3)

artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Op basis van de overeenkomstig de artikelen 5 en 8 van Richtlijn 2000/60/EG en Verordening (EU).../... van het Europees Parlement en de Raad (*21) verzamelde informatie, alsmede andere beschikbare gegevens, stellen de lidstaten voor elk stroomgebiedsdistrict of het op hun grondgebied gelegen deel daarvan een inventaris op, met inbegrip van kaarten indien deze beschikbaar zijn, van de emissies, lozingen en verliezen van alle in deel A van bijlage I vermelde prioritaire stoffen en alle in deel A van bijlage II vermelde verontreinigende stoffen, waar passend, met inbegrip van hun concentraties in sedimenten en biota. [Am. 109]

(*21)   PB: gelieve in de tekst het nummer van de verordening in document COM (2022) 157 in te voegen.

De inventarissen van emissies worden beschikbaar gesteld in een elektronische databank, die regelmatig wordt bijgewerkt en eenvoudig toegankelijk is voor het publiek. [Am. 110]

"

b)

de leden 2 en 3 worden geschrapt;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De lidstaten werken hun inventarissen bij in het kader van de toetsingen van de in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde analyses en zorgen ervoor dat de emissies , met inbegrip van die welke die niet op het bij Verordening (EU) …/…++ ingestelde portaal voor industriële emissies zijn gerapporteerd, worden gepubliceerd in hun stroomgebiedbeheerplannen zoals bijgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 7, van die richtlijn. [Am. 112]

De referentieperiode voor de vaststelling van de waarden in de bijgewerkte inventarissen is het jaar vóór het jaar waarin de in de eerste alinea genoemde analyses moeten worden afgerond.

Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallen, mogen de waarden worden berekend als het gemiddelde van de drie jaren vóór de afronding van de in de eerste alinea bedoelde analyse. [Am. 113]

Voor puntbronemissies die niet overeenkomstig Verordening (EU) …/… +++ worden gerapporteerd omdat zij niet onder het toepassingsgebied van die verordening vallen of omdat zij onder de in die verordening vastgestelde drempels voor jaarlijkse melding liggen, wordt aan de rapportageverplichting van de eerste alinea van dit artikel voldaan door middel van elektronische rapportage op het bij die verordening ingestelde portaal voor industriële emissies.

De Commissie stelt, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, een uitvoeringshandeling vast waarin de vorm, de mate van granulariteit en de frequentie van de in de vierde alinea bedoelde rapportage worden vastgesteld. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”

;

d)

lid 5 wordt geschrapt.

4)

in artikel 7 bis, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

“1.   Voor prioritaire stoffen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1907/2006, Verordening (EG) nr. 1107/2009, Verordening (EU) nr. 528/2012, Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad (*22), of binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (*23), Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (*24) of Richtlijn 2010/75/EU vallen, beoordeelt de Commissie, in het kader van het in artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde verslag, om de twee jaar of de bestaande maatregelen op het niveau van de Unie en de lidstaten toereikend zijn ter verwezenlijking van de milieukwaliteitsnormen voor de prioritaire stoffen en de doelstelling om lozingen, emissies en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen, in overeenstemming met artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2000/60/EG. [Am. 114]

In de hiërarchie van te nemen maatregelen wordt prioriteit gegeven aan beperkingen en andere beheersingsmaatregelen aan de bron. In dit verband dient de Commissie waar passend voorstellen in tot wijziging van rechtshandelingen van de Unie om ervoor te zorgen dat lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen aan de bron voorkomen worden. [Am. 115]

(*22)  Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43)."

(*23)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67)."

(*24)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).”."

4)

in artikel 7 bis wordt lid 2 vervangen door:

“2.     De Commissie brengt uiterlijk zes maanden na haar beoordeling aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over het resultaat van de in lid 1 van dit artikel bedoelde beoordeling en doet haar verslag vergezeld gaan van passende voorstellen, met inbegrip van beheersingsmaatregelen.”. [Am. 116]

5)

Artikel 8 wordt vervangen door:

“Artikel 8

Herziening van de bijlagen I en II

1.   De Commissie evalueert, voor het eerst uiterlijk op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = zes vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en vervolgens om de zes vier jaar, de lijst van prioritaire stoffen en de overeenkomstige kwaliteitsnormen voor die stoffen in deel A van bijlage I, alsmede de lijst van verontreinigende stoffen in deel A van bijlage II. [Am. 117]

2.    Op basis van de evaluatie presenteert de Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen waar passend wetgevingsvoorstellen , rekening houdend met de wetenschappelijke verslagen die het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) overeenkomstig lid 6 van dit artikel heeft opgesteld, om bijlage I te wijzigen teneinde deze aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang aan te passen door: [Am. 118]

a)

stoffen aan de lijst van prioritaire stoffen toe te voegen of ervan te schrappen;

b)

geselecteerde stoffen al dan niet aan te wijzen als prioritaire gevaarlijke stoffen en/of als alomtegenwoordige persistente bioaccumulerende en toxische stoffen (uPBT’s) en/of als stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota;

c)

overeenkomstige milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater sediment of biota, vast te stellen, naargelang het geval.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen, rekening houdend met de wetenschappelijke verslagen die het ECHA overeenkomstig lid 6 van dit artikel heeft opgesteld, om bijlage II te wijzigen teneinde deze aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang aan te passen door:

a)

verontreinigende stoffen aan de lijst van categorieën verontreinigende stoffen in deel A van bijlage II toe te voegen of ervan te schrappen;

b)

de methodologie in deel B van bijlage II te actualiseren;

c)

in bijlage II, deel C, bij deze richtlijn de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen op te nemen waarvoor zij heeft vastgesteld dat de op het niveau van de Unie vastgestelde milieukwaliteitsnormen in voorkomend geval moeten worden toegepast om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG op geharmoniseerde en wetenschappelijk onderbouwde wijze worden uitgevoerd, en door de overeenkomstige milieukwaliteitsnormen voor die verontreinigende stoffen op te nemen in deel C van bijlage II bij deze richtlijn.

4.   Bij het vaststellen van stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen waarvoor op het niveau van de Unie mogelijk milieukwaliteitsnormen moeten worden vastgesteld, houdt de Commissie rekening met de volgende criteria:

a)

het risico van de verontreinigende stoffen, met inbegrip van het gevaar, de concentraties in het milieu en de concentratie waarboven effecten kunnen worden verwacht , met inbegrip ervan; [Am. 119]

b)

het verschil tussen de nationale milieukwaliteitsnormen die voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen door de verschillende lidstaten zijn vastgesteld en de mate waarin dit verschil te rechtvaardigen is;

c)

het aantal lidstaten waar reeds een milieukwaliteitsnorm wordt toepast voor de betrokken stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen.

5.   Prioritaire stoffen die, naar aanleiding van de in lid 1 bedoelde evaluatie, van de lijst van prioritaire stoffen zijn geschrapt omdat zij niet langer voor de gehele Unie een risico vormen, worden opgenomen in deel C van bijlage II, met een lijst van de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen en de daarmee verband houdende geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen die moeten worden toegepast indien de verontreinigende stoffen op nationaal of regionaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid, overeenkomstig artikel 8 quinquies.

6.   Om de Commissie bij te staan bij de herziening van de bijlagen I en II, stelt het ECHA wetenschappelijke verslagen op. In die wetenschappelijke verslagen wordt rekening gehouden met:

a)

de adviezen van het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van het ECHA;

b)

de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde monitoringprogramma’s;

c)

de overeenkomstig artikel 8 ter, lid 4, van deze richtlijn verzamelde monitoringgegevens;

d)

de resultaten van de evaluaties van de bijlagen bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad (*25) en Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad (*26);

e)

voorschriften om bodemverontreiniging aan te pakken, met inbegrip van daarmee verband houdende monitoringgegevens;

f)

onderzoeksprogramma’s en wetenschappelijke publicaties van de Unie, met inbegrip van informatie die afkomstig is van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse en/of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden;

g)

de opmerkingen en informatie van relevante belanghebbenden.

6 bis.     De Commissie stelt uiterlijk op 12 januari 2025 technische richtsnoeren op voor analysemethoden voor de monitoring van per- en polyfluoralkylstoffen onder de parameter “PFAS totaal”. De Commissie heeft stelt uiterlijk op 12 januari 2026 een gedelegeerde handeling vast overeenkomstig artikel 9 bis om deze richtlijn te wijzigen door een kwaliteitsnorm voor “PFAS totaal” vast te stellen en bijlage I dienovereenkomstig te wijzigen. [Am. 120]

6 ter.     Uiterlijk... [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn], stelt de Commissie technische richtsnoeren op voor de methode van analyse van bisfenolen, met inbegrip van ten minste bisfenol A, bisfenol B en bisfenol S, onder de parameter “Bisfenolen totaal”. Uiterlijk... [drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] stelt de Commissie een gedelegeerde handeling vast overeenkomstig artikel 9 bis tot wijziging van deze richtlijn door een milieukwaliteitsnorm vast te stellen voor “Bisfenolen totaal”, met behulp van een benadering van relatieve potentiefactor, en herziet zij bijlage I dienovereenkomstig. [Am. 121]

7.   Het ECHA stelt om de zes vier jaar een verslag op met een samenvatting van de bevindingen van de overeenkomstig lid 6 opgestelde wetenschappelijke verslagen en maakt dit openbaar. Het eerste verslag wordt bij de Commissie ingediend op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = vijf drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].”. [Am. 122]

(*25)  Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19)."

(*26)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).”."

6)

artikel 8 bis wordt vervangen door:

“Artikel 8 bis

Specifieke bepalingen voor bepaalde stoffen

1.   De lidstaten kunnen in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen aanvullende kaarten opnemen waarin de informatie over de chemische toestand van een of meer van de volgende stoffen afzonderlijk van informatie voor de overige in deel A van bijlage I bij deze richtlijn vermelde stoffen wordt weergegeven, onverminderd de voorschriften van punt 1.4.3 van bijlage V bij die richtlijn betreffende de weergave van de algemene chemische toestand en de doelstellingen en verplichtingen vastgelegd in artikel 4, lid 1, punt a), van die richtlijn:

a)

stoffen die in deel A van bijlage I zijn aangewezen als stoffen die zich gedragen als alomtegenwoordige PBT’s;

b)

stoffen die bij de meest recente evaluatie nieuw geselecteerd zijn overeenkomstig artikel 8;

c)

stoffen waarvoor bij de meest recente evaluatie een strengere milieukwaliteitsnorm is vastgesteld overeenkomstig artikel 8.

De lidstaten kunnen vermelden in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen vermelden in hoeverre mag worden afgeweken van de waarde van de milieukwaliteitsnorm voor de in de eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde stoffen. De lidstaten die aanvullende kaarten als bedoeld in de eerste alinea verstrekken, zien erop toe dat zij op het niveau van het stroomgebied en op het niveau van de Unie onderling kunnen worden vergeleken en stellen de gegevens beschikbaar overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG, Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (*27) en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad (*28). [Am. 123]

2.   De lidstaten kunnen de stoffen die in deel A van bijlage I zijn aangewezen als stoffen die zich gedragen als alomtegenwoordige PBT’s en die niet meer zijn toegelaten in de Unie en daar niet meer worden gebruikt, minder intensief monitoren dan vereist voor prioritaire stoffen krachtens artikel 3, lid 4, van deze richtlijn en bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG, op voorwaarde dat de monitoring representatief is en reeds een statistisch robuust referentiekader beschikbaar is met betrekking tot de aanwezigheid van die stoffen in het aquatisch milieu. Als richtsnoer geldt dat de monitoring overeenkomstig artikel 3, lid 6, tweede alinea, van deze richtlijn, elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een ander interval rechtvaardigen. [Am. 124]

3.   De lidstaten monitoren vanaf … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] gedurende twee jaar de aanwezigheid van oestrogene stoffen in waterlichamen, met gebruikmaking van effectgerichte monitoringmethoden. Zij voeren de monitoring in elk van die twee jaren ten minste viermaal uit op plaatsen waar de drie in deel A van bijlage I bij deze richtlijn vermelde oestrogene hormonen 17ß-estradiol (E2), estron (E1) en 17α-ethinylestradiol (EE2) worden gemonitord met behulp van conventionele analysemethoden overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG en bijlage V bij die richtlijn. De lidstaten kunnen gebruikmaken van het netwerk van monitoringlocaties die zijn aangewezen voor de bewaking van representatieve oppervlaktewaterlichamen overeenkomstig punt 1.3.1 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG.

3 bis.     Binnen 12 maanden na de in lid 3 bedoelde periode van twee jaar publiceert de Commissie een verslag over de betrouwbaarheid van de effectgerichte methodes door de effectgerichte resultaten te vergelijken met de resultaten die zijn verkregen met behulp van de conventionele methode voor het monitoren van de drie in lid 3 genoemde oestrogene stoffen, in afwachting van een mogelijke toekomstige vaststelling van effectgerichte triggerwaarden.

Zodra de effectgerichte methoden ook voor andere stoffen kunnen worden gebruikt, krijgt de Commissie de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met een verplichting voor de lidstaten om de effectgerichte monitoringmethoden te gebruiken, naast de conventionele monitoringmethoden, voor het beoordelen van de aanwezigheid van die stoffen in waterlichamen. [Am. 125]

(*27)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1)."

(*28)  Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).”."

7)

artikel 8 ter wordt vervangen door:

“Artikel 8 ter

Aandachtstoffenlijst

1.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om, rekening houdend met door het ECHA opgestelde wetenschappelijke verslagen, een aandachtstoffenlijst op te stellen van stoffen waarvoor voor de gehele Unie geldende monitoringgegevens moeten worden verkregen van de lidstaten, en om de opmaakvoorschriften vast te stellen die de lidstaten moeten gebruiken om de resultaten van die monitoring en de daarmee verband houdende informatie aan de Commissie te rapporteren. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De aandachtstoffenlijst bevat nooit meer dan tien ten minste vijf zorgwekkend wordende stoffen of groepen van dergelijke stoffen en vermeldt die worden geselecteerd uit de stoffen waarvoor de beschikbare informatie, ook overeenkomstig de vierde alinea, erop wijst dat zij op het niveau van de Unie een significant risico voor of via het aquatisch milieu kunnen betekenen en waarvoor de monitoringgegevens onvoldoende zijn. Indien echter het aantal stoffen of groepen van stoffen waarvoor de beschikbare informatie erop wijst dat zij een significant risico voor of via het aquatisch milieu kunnen betekenen lager is dan vijf, worden al die stoffen op de aandachtstoffenlijst geplaatst .

Naast het minimum aantal stoffen of groepen van stoffen kunnen op de aandachtstoffenlijst ook indicatoren van verontreiniging worden opgenomen.

De aandachtstoffenlijst specificeert voor elke stof de monitoringmatrices en de mogelijke analysemethoden. Die monitoringmatrices en -methoden mogen voor de bevoegde autoriteiten geen buitensporige kosten met zich meebrengen. De in de aandachtstoffenlijst op te nemen stoffen worden geselecteerd uit de stoffen waarvoor de beschikbare informatie erop wijst dat zij op het niveau van de Unie een significant risico voor of via het aquatisch milieu kunnen betekenen en waarvoor de monitoringgegevens onvoldoende zijn. De aandachtstoffenlijst bevat zorgwekkend wordende stoffen. [Am. 126]

Zodra Zo snel mogelijk doch uiterlijk [de eerste dag van de maand volgend op de 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] moeten er geschikte monitoringmethoden worden vastgesteld voor microplastics en geselecteerde genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen . Zodra die monitoringmethoden zijn vastgesteld, worden die stoffen microplastics en geselecteerde genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen in de aandachtstoffenlijst opgenomen overeenkomstig lid 2 . De Commissie evalueert tevens of de opname van sulfaten, xanthaten en niet-relevante metabolieten van bestrijdingsmiddelen op de aandachtstoffenlijst noodzakelijk is om de beschikbaarheid van gegevens over hun aanwezigheid te verbeteren met betrekking tot het toepassingsgebied van deze richtlijn. [Am. 127]

Het ECHA stelt wetenschappelijke verslagen op om de Commissie te helpen bij het selecteren van de stoffen en indicatoren van verontreiniging voor de aandachtstoffenlijst, rekening houdend met de volgende informatie: [Am. 128]

a)

de resultaten van de meest recente regelmatige herziening van bijlage I bij deze richtlijn;

b)

aanbevelingen van betrokkenen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2008/105/EG;

c)

de karakterisering van stroomgebiedsdistricten door de lidstaten overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG en de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn vastgestelde monitoringprogramma’s;

d)

informatie over productievolumen, gebruikspatronen, intrinsieke eigenschappen (met inbegrip van, in voorkomend geval, deeltjesgrootte), concentraties in het milieu en schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en het aquatisch milieu van een stof, met inbegrip van informatie die is verzameld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006, Verordening (EG) nr. 1107/2009, Verordening (EU) nr. 528/2012, Verordening (EU) 2019/6, Richtlijn 2001/83/EG en Richtlijn 2009/128/EG;

e)

onderzoeksprojecten en wetenschappelijke publicaties en bewijs , met inbegrip van op modellen of andere voorspellende evaluaties gebaseerde informatie over trends en voorspellingen, en de gegevens en alsmede informatie van en gegevens vergaard door teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden. [Am. 129]

Het ECHA stelt om de drie jaar een verslag op met een samenvatting van de bevindingen van de krachtens de vierde alinea opgestelde wetenschappelijke verslagen en maakt dat verslag openbaar. Het eerste ECHA-verslag wordt uiterlijk op … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de eenentwintigste maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] ter beschikking worden gesteld.

2.   De aandachtstoffenlijst wordt uiterlijk op X [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de laatste dag van de drieëntwintigste maand na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en daarna uiterlijk om de 36 maanden geactualiseerd , of vaker indien nieuw wetenschappelijk bewijs naar voren komt dat het noodzakelijk maakt om de lijst bij te werken in de periodes tussen de afzonderlijke herzieningen .

De lidstaten evalueren om de twee jaar het effect op de waterkwaliteit van de industriële activiteiten die verband houden met de energietransitie, en stellen de Commissie in kennis van nieuw geïdentificeerde bedreigingen om de aandachtstoffenlijst dienovereenkomstig te kunnen actualiseren. De evaluatie is gemakkelijk toegankelijk voor het publiek.

De Commissie schrapt bij het bijwerken van de aandachtstoffenlijst elke stof van de bestaande aandachtstoffenlijst waarvoor zij het mogelijk acht het risico ervan voor het aquatisch milieu te beoordelen zonder aanvullende monitoringgegevens. Wanneer de aandachtstoffenlijst wordt bijgewerkt, mag een afzonderlijke stof of groep stoffen nog eens maximaal drie jaar op de toezichtlijst blijven staan wanneer aanvullende monitoringgegevens nodig zijn om het risico voor het aquatisch milieu te beoordelen. Elke bijgewerkte aandachtstoffenlijst bevat ook een of meer nieuwe stoffen waarvoor de Commissie, op basis van de wetenschappelijke verslagen van het ECHA, van oordeel is dat er sprake is van een risico voor het aquatisch milieu. [Am. 130]

3.   De lidstaten monitoren elke stof of groep stoffen op de aandachtstoffenlijst op geselecteerde representatieve meetstations gedurende 24 maanden. De monitoringperiode begint binnen zes maanden na de opneming van de stof in de lijst.

Elke lidstaat selecteert ten minste één meetstation, plus één station indien hij meer dan een miljoen inwoners heeft, plus het aantal stations dat gelijk is aan zijn geografische oppervlakte in km2 gedeeld door 60 000 (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal), plus het aantal stations dat gelijk is aan zijn bevolking gedeeld door vijf miljoen (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal).

Bij het selecteren van representatieve meetstations en het vastleggen van de meetfrequentie en de seizoensgebonden meettijdstippen voor elke stof of groep stoffen houden de lidstaten rekening met de gebruikspatronen en het mogelijk voorkomen van de stof of groep stoffen. De monitoringfrequentie bedraagt ten minste tweemaal per jaar, behalve voor stoffen die gevoelig zijn voor klimaatvariabiliteit of seizoensveranderingen, waarvoor de monitoring vaker wordt uitgevoerd . De frequentie is hoger , zoals bepaald in de overeenkomstig lid 1 vastgestelde uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst , voor stoffen die gevoelig zijn voor variabiliteit van het klimaat, zoals neerslag, en voor stoffen waarvan de concentratie gedurende korte perioden waarschijnlijk een piek vertoont als gevolg van seizoensgebonden schommelingen in het gebruik van die stoffen . [Am. 131]

Wanneer een lidstaat uit bestaande monitoringprogramma’s of studies voor een bepaalde stof of groep stoffen voldoende, vergelijkbare, representatieve en recente monitoringgegevens kan verkrijgen en aan de Commissie kan verstrekken, kan hij besluiten om voor die stof of groep stoffen geen aanvullende monitoring in het kader van het aandachtstoffenlijstmechanisme uit te voeren, mits de stof of groep stoffen is gemonitord met behulp van een methodologie die in overeenstemming is met de monitoringmatrices en analysemethoden als bedoeld in de uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst, alsook met Richtlijn 2009/90/EG (*29).

4.   De lidstaten stellen de resultaten van de in lid 3 van dit artikel bedoelde monitoring beschikbaar overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG en de overeenkomstig lid 1 vastgestelde uitvoeringshandeling tot vaststelling van de aandachtstoffenlijst. Ook stellen zij de informatie over de representativiteit van de meetstations en over de monitoringstrategie ter beschikking.

5.   Het ECHA evalueert de monitoringresultaten aan het einde van de in lid 3 bedoelde termijn van 24 maanden en beoordeelt welke stoffen of groepen stoffen nog eens 24 maanden moeten worden gemonitord en daarom op de aandachtstoffenlijst moeten blijven staan en welke stoffen of groepen stoffen van de aandachtstoffenlijst kunnen worden verwijderd.

Indien de Commissie, rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling door het ECHA, tot de conclusie komt dat er geen verdere monitoring nodig is om het risico voor het aquatisch milieu verder te beoordelen, wordt die beoordeling in aanmerking genomen bij de in artikel 8 bedoelde herziening van bijlage I of II.

(*29)  Richtlijn 2009/90/EG van de Commissie van 31 juli 2009 tot vaststelling van technische specificaties voor de chemische analyse en monitoring van de watertoestand krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 201 van 1.8.2009, blz. 36).”."

7bis)

het volgende artikel 8 ter bis wordt ingevoegd:

“Artikel 8 ter bis

De Commissie presenteert uiterlijk [een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een effectbeoordeling van de opname in deze richtlijn van een mechanisme voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat producenten die producten in de handel brengen die een van de in bijlage I vermelde stoffen of verbindingen bevatten, alsook zorgwekkend wordende stoffen die zijn opgenomen in de aandachtstoffenlijst uit hoofde van die richtlijn, bijdragen aan de kosten voor monitoringprogramma’s die zijn opgezet uit hoofde van artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG. Deze verslagen gaan in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn.”. [Am. 132]

7ter)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 8 ter ter

Europese monitoringfaciliteit

De Commissie zet uiterlijk... [een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een gemeenschappelijke monitoringfaciliteit op voor het beheer van de monitoringvereisten, indien de lidstaten daarom verzoeken.

De Commissie specificeert de werking van de monitoringfaciliteit, met onder meer de volgende elementen:

a)

het gebruik van een dergelijke faciliteit is vrijwillig en doet geen afbreuk aan de door de lidstaten reeds getroffen regelingen;

b)

de operationele procedures voor lidstaten die voornemens zijn gebruik te maken van de monitoringfaciliteit, die onder meer de vereiste kennisgeving aan de Commissie omvatten van hun exacte monitoringbehoeften of -mogelijkheden, de exacte protocollen voor het beheer van monsters, alsmede de periode gedurende welke zij voornemens zijn deel te blijven uitmaken van het mechanisme;

c)

de financieringsbronnen, onder meer relevante structuurfondsen en -programma’s van de Unie en bijdragen van de particuliere sector, onder meer in het kader van de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, zodra dat is ingevoerd overeenkomstig artikel 8 ter bis.”. [Am. 133]

8)

het volgende artikel 8 quinquies wordt ingevoegd:

“Artikel 8 quinquies

Stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen

1.   De lidstaten stellen milieukwaliteitsnormen vast en passen deze toe voor de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die vallen onder de categorieën van deel A van bijlage II bij deze richtlijn, wanneer die verontreinigende stoffen een risico inhouden voor waterlichamen in een of meer van hun stroomgebiedsdistricten op basis van de analyses en beoordelingen uit hoofde van artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EU, overeenkomstig de procedure van deel B van bijlage II bij deze richtlijn.

De lidstaten stellen het ECHA uiterlijk op [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] in kennis van de in de eerste alinea bedoelde milieukwaliteitsnormen. Het ECHA maakt die informatie openbaar.

2.   Wanneer overeenkomstig artikel 8 milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen op het niveau van de Unie zijn vastgesteld en in deel C van bijlage II zijn opgenomen, hebben die milieukwaliteitsnormen voorrang op milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die overeenkomstig lid 1 op nationaal niveau zijn vastgesteld. Die op het niveau van de Unie vastgestelde milieukwaliteitsnormen worden ook door de lidstaten toegepast om vast te stellen of de in bijlage II, deel C, vermelde stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen een risico vormen.

3.   In voorkomend geval moeten de toepasselijke nationale of op het niveau van de Unie vastgestelde milieukwaliteitsnormen worden nageleefd opdat een waterlichaam in een goede chemische toestand kan verkeren, overeenkomstig de definitie in artikel 2, lid 24, van Richtlijn 2000/60/EG.

3 bis.     Bij het vaststellen en aanvragen van milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen kunnen de lidstaten rekening houden met de biobeschikbaarheid van metalen. ”. [Am. 134]

8bis)

artikel 9 bis, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

“2.     De in artikel 3, lid 8, artikel 8, leden 3, 6 bis en 6 ter, en artikel 8 bis, lid 3 bis, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zes jaar met ingang van [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen = de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zes jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De delegatie van bevoegdheid wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van een termijn tegen deze verlenging verzet.”. [Am. 135]

8ter)

artikel 9 bis, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:

“3.     Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 8, artikel 8, leden 3, 6 bis en 6 ter, en artikel 8 bis, lid 3 bis, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”. [Am. 136]

8 quarter)

in artikel 9 bis wordt het volgende lid 3 bis ingevoegd:

“3 bis.     Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.”. [Am. 137]

8 quinquies)

artikel 9 bis, lid 5, wordt als volgt gewijzigd:

“5.     Een volgens artikel 3, lid 8, artikel 8, leden 3, 6 bis, 6 ter, of artikel 8 bis, lid 3 bis, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”. [Am. 138]

9)

Artikel 10 wordt geschrapt.

10)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze richtlijn.

11)

De tekst van bijlage VI bij deze richtlijn wordt als bijlage II toegevoegd.

Artikel 4

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [PB: gelieve de datum in te vullen = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen.

2.   Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te...,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C van, blz..

(2)  PB C van, blz..

(3)   Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030.

(4)   Drivers of and pressures arising from selected key water management challenges: A European overview, report 09/2021, EEA

(5)   https://www.oecd.org/agriculture/topics/water-and-agriculture/

(6)   https://www.eea.europa.eu/publications/state-of-water

(7)   https://food.ec.europa.eu/plants/pesticides/sustainable-use-pesticides/farm-fork-targets-progress/eu-trends_nl

(8)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final.

(9)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu”, COM(2020) 667 final.

(10)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Route naar een gezonde planeet voor iedereen – EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul”, COM(2021) 400 final.

(11)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie”, COM(2018) 28 final.

(12)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Farmaceutische strategie voor Europa”, COM(2020) 761 final.

(13)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen”, COM(2020) 380 final.

(14)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem”, COM(2020) 381 final.

(15)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-bodemstrategie voor 2030 – Profiteren van de voordelen van een gezonde bodem voor mens, voedsel, natuur en klimaat”, COM(2021) 699 final.

(16)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De digitale toekomst van Europa vormgeven”, COM(2020) 67 final.

(17)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een Europese datastrategie”, COM(2020) 66 final.

(18)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(19)  Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).

(20)  Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).

(22)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(23)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).

(26)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).

(27)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

(28)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(29)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(30)   “Transcriptomic signalling in zebrafish embryos exposed to environmental concentrations of glyphosate”, 2022. “Effects of low-concentration glyphosate and aminomethyl phosphonic acid on zebrafish embryo development”, 2021. “Global transcriptomic profiling demonstrates induction of oxidative stress and compensatory cellular stress responses in brown trout exposed to glyphosate and Roundup”, 2018.

(31)   Beschikking van de Commissie van 10 maart 2004 betreffende de niet-opneming van atrazine in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (PB L 78 van 16.3.2004, blz. 53).

(32)   Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).

(33)   SCHEER. Contribution to ENV consultation: Comments on the Commission’s proposal for amending the WFD/GWD/EQSD, March 2023. SCHEER. Groundwater quality standards for proposed additional pollutants in the annexes to the Groundwater Directive (2006/118/EC), July 2022.

(34)   EMA. Assessing the toxicological risk to human health and groundwater communities from veterinary pharmaceuticals in groundwater - Scientific guideline, April 2018.

(35)   European Groundwater Memorandum: To secure the quality and quantity of drinking water for future generations, March 2022.

(36)   EMA. Assessing the toxicological risk to human health and groundwater communities from veterinary pharmaceuticals in groundwater - Scientific guideline, April 2018.

(37)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).

(38)   “Global burden of bacterial antimicrobial resistance in 2019: a systematic analysis”, Lancet, 19 januari 2022 https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0140673621027240?via%3Dihub

(39)   https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S2352186422000724

(40)  Werkdocument van de diensten van de Commissie “Fitness Check of the Water Framework Directive, Groundwater Directive, Environmental Quality Standards Directive and Floods Directive” (geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn, de richtlijn milieukwaliteitsnormen en de overstromingsrichtlijn), SWD(2019) 439 final.

(41)   https://www.igb-berlin.de/sites/default/files/media-files/download-files/IGB_Policy_Brief_WFD_2019.pdf

(42)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(43)  Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).

(44)   Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).

(45)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(46)   +Publicatiebureau: gelieve het nummer van de in document COM(2022) 157 genoemde verordening alsook het nummer, de datum en de PB-referentie van die richtlijn in de voetnoot in te voegen.

(47)   Zaak C-535/18, arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 mei 2020; IL e.a. tegen Land Nordrhein-Westfalen. Zaak C-664/15, arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 december 2017; Protect Natur-, Arten- und Landschaftsschutz Umweltorganisation tegen Bezirkshauptmannschaft Gmünd.

(48)  Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924).

(49)   OECD, 6th Roundtable on Financing Water. Beschikbaar op: https://www.oecd.org/water/6th-Roundtable-on-Financing-Water-in-Europe-Summary-and-Highlights.pdf


Bijlage I

Bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De punten 1.1.1 tot en met 1.1.4. worden vervangen door:

“1.1.1.   “Rivieren

 

Biologische elementen

 

Samenstelling en abundantie van de waterflora

 

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

 

Samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw van de visfauna

 

Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

 

Hydrologisch regime

 

Kwantiteit en dynamiek van de waterstroming

 

Verbinding met grondwaterlichamen

 

Riviercontinuïteit

 

Morfologische omstandigheden

 

Variaties in rivierdiepte en -breedte

 

Structuur en substraat van de rivierbedding

 

Structuur van de oeverzone

 

Algemene fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

 

Thermische omstandigheden

 

Zuurstofhuishouding

 

Zoutgehalte

 

Verzuringstoestand

 

Nutriënten

1.1.2.   Meren

 

Biologische elementen

 

Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton

 

Samenstelling en abundantie van de overige waterflora

 

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

 

Samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw van de visfauna

 

Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

 

Hydrologisch regime

 

Kwantiteit en dynamiek van de waterstroming

 

Verblijftijd

 

Verbinding met het grondwaterlichaam

 

Morfologische omstandigheden

 

Variatie van de meerdiepte

 

Kwantiteit, structuur en substraat van de meerbodem

 

Structuur van de meeroever

 

Algemene fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

 

Doorzicht

 

Thermische omstandigheden

 

Zuurstofhuishouding

 

Zoutgehalte

 

Verzuringstoestand

 

Nutriënten

1.1.3.   Overgangswateren

 

Biologische elementen

 

Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton

 

Samenstelling en abundantie van de overige waterflora

 

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

 

Samenstelling en abundantie van de visfauna

 

Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

 

Morfologische omstandigheden

 

Dieptevariatie

 

Kwantiteit, structuur en substraat van de bodem

 

Structuur van de getijdenzone

 

Getijdenregime

 

Zoetwaterstroming

 

Golfslag

 

Algemene fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

 

Doorzicht

 

Thermische omstandigheden

 

Zuurstofhuishouding

 

Zoutgehalte

 

Nutriënten

1.1.4.   Kustwater

 

Biologische elementen

 

Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton

 

Samenstelling en abundantie van de overige waterflora

 

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

 

Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

 

Morfologische omstandigheden

 

Dieptevariatie

 

Structuur en substraat van de kustbodem

 

Structuur van de getijdenzone

 

Getijdenregime

 

Overheersende stroomrichtingen

 

Golfslag

 

Algemene fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen

 

Doorzicht

 

Thermische omstandigheden

 

Zuurstofhuishouding

 

Zoutgehalte

 

Nutriënten.”

2)

In punt 1.2.1. wordt de tabel “Fysisch-chemische kwaliteitselementen” vervangen door:

“Algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De waarden van de algemene fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat. De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat. Zoutgehalte, pH, zuurstofbalans, zuurneutraliserend vermogen en temperatuur vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans, pH, zuurneutraliserend vermogen en zoutgehalte bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het typespecifieke ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt. De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.”.

3)

In punt 1.2.2. wordt de tabel “Fysisch-chemische kwaliteitselementen” vervangen door:

“Algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De waarden van de algemene fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat. De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat. Zoutgehalte, pH, zuurstofbalans, zuurneutraliserend vermogen, doorzicht en temperatuur vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans, pH, zuurneutraliserend vermogen, doorzicht en zoutgehalte bereiken geen niveau dat buiten de vastgestelde grenzen ligt waarbij het ecosysteem functioneert en waarbij de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt. De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.”.

4)

In punt 1.2.3. wordt de tabel “Fysisch-chemische kwaliteitselementen” vervangen door:

“Algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De algemene fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat. De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat. Temperatuur, zuurstofbalans en doorzicht vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofomstandigheden en doorzicht bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt. De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.”.

5)

In punt 1.2.4. wordt de tabel “Fysisch-chemische kwaliteitselementen” vervangen door:

“Algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De algemene fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat. De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat. Temperatuur, zuurstofbalans en doorzicht vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofomstandigheden en doorzicht bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt. De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.”.

6)

In punt 1.2.5. wordt de tabel als volgt gewijzigd:

a)

de vijfde rij, die de vermelding voor “Specifieke synthetische verontreinigende stoffen” bevat, wordt geschrapt;

b)

de zesde rij, die de vermelding voor “Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffen” bevat, wordt geschrapt;

c)

de zevende rij, die voetnoot (1) bevat, wordt geschrapt.

7)

Punt 1.2.6. wordt geschrapt.

8)

Aan punt 1.3. worden de volgende vierde en vijfde alinea toegevoegd:

“Indien het meetnet aardobservatie en teledetectie omvat in plaats van lokale bemonsteringspunten, of andere innovatieve technieken, moet de kaart van het meetnet informatie bevatten over de kwaliteitselementen en de waterlichamen of groepen waterlichamen die met behulp van dergelijke monitoringmethoden zijn gemonitord. Er wordt verwezen naar CEN, ISO of andere internationale of nationale normen die zijn toegepast om ervoor te zorgen dat de verkregen temporele en ruimtelijke gegevens even betrouwbaar zijn als die welke met behulp van conventionele monitoringmethoden op lokale bemonsteringspunten zijn verkregen.

De lidstaten kunnen, naar gelang het geval, passieve bemonsteringsmethoden toepassen om chemische verontreinigende stoffen te monitoren, met name voor screeningsdoeleinden, op voorwaarde dat met deze bemonsteringsmethoden de concentraties van verontreinigende stoffen waarop milieukwaliteitsnormen van toepassing zijn, niet worden onderschat en “het niet bereiken van een goede toestand” op die manier betrouwbaar kan worden vastgesteld en dat er telkens wanneer wordt waargenomen dat een goede toestand niet wordt bereikt, een chemische analyse van monsters van water, biota of sediment wordt uitgevoerd overeenkomstig de toegepaste milieukwaliteitsnormen. De lidstaten kunnen onder dezelfde voorwaarden ook op gevolgen gebaseerde steekproefmethoden toepassen.”.

9)

In punt 1.3.1. wordt de laatste alinea “Keuze van kwaliteitselementen” vervangen door:

“Keuze van kwaliteitselementen

Monitoring met het oog op toezicht wordt gedurende één jaar in de door het stroomgebiedsbeheersplan bestreken periode voor elke monitoringslocatie verricht. De monitoring met het oog op toezicht omvat het volgend:

a)

de parameters voor alle biologische kwaliteitselementen;

b)

de parameters voor alle hydromorfologische kwaliteitselementen;

c)

de parameters voor alle algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen;

d)

verontreinigende stoffen op de lijst van prioritaire stoffen die in het stroomgebied of het deelstroomgebied geloosd of op andere wijze worden afgezet;

e)

andere in significante hoeveelheden in het stroomgebied of deelstroomgebied geloosde of op andere wijze afgezette verontreinigende stoffen.

Wanneer echter bij de vorige monitoring met het oog op toezicht is aangetoond dat het betrokken waterlichaam een goede toestand heeft bereikt en uit de beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten zoals bedoeld in bijlage II niet is gebleken dat de effecten op het waterlichaam zijn veranderd, wordt de monitoring met het oog op toezicht in de periode die door drie opeenvolgende stroomgebiedbeheersplannen wordt bestreken, één keer uitgevoerd.”.

10)

Punt 1.3.2. wordt als volgt gewijzigd:

“a)

in de derde alinea, “Keuze van monitoringslocaties”, wordt de eerste zin vervangen door:

“Operationele monitoring wordt verricht voor alle waterlichamen die volgens de effectbeoordeling overeenkomstig bijlage II, dan wel volgens de monitoring met het oog op toezicht, gevaar lopen de op grond van artikel 4 bepaalde milieudoelstellingen niet te bereiken, alsmede voor waterlichamen waarin op de lijst van prioritaire stoffen voorkomende stoffen worden geloosd of op andere wijze afgezet of waarin stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen in aanzienlijke hoeveelheden worden geloosd of op andere wijze afgezet.”;

b)

in de vierde alinea, “Keuze van de kwaliteitselementen”, wordt het tweede streepje vervangen door:

“—

alle in waterlichamen geloosde of op andere wijze afgezette prioritaire stoffen, evenals alle in significante hoeveelheden in waterlichamen geloosde of op andere wijze afgezette stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen;”.”

10 bis)

In punt 1.3.4 wordt alinea 4 als volgt gewijzigd:

Bij de keuze van de meetfrequenties wordt rekening gehouden met de variabiliteit van parameters ten gevolge van natuurlijke en antropogene factoren en deze frequenties worden zo nodig verhoogd. Bovendien worden de monitoringstijdstippen zo gekozen dat rekening wordt gehouden met de invloed op de statusbeoordeling van seizoenvariaties van het gebruik van stoffen en van variaties van waterniveaus om ervoor te zorgen dat de resultaten een beeld geven van veranderingen in het waterlichaam veroorzaakt door antropogene belasting en variabiliteit van het klimaat. Wat betreft prioritaire stoffen die gevoelig zijn voor klimaatschommelingen en prioritaire stoffen waarvan de concentratie gedurende korte perioden pieken kan vertonen als gevolg van seizoensgebonden schommelingen in het gebruik van deze stoffen, moet de monitoring vaker worden uitgevoerd dan voor andere stoffen. ”. [Am. 139]

11)

In punt 1.3.4. worden in de zesde rij van de tabel onder het kopje “Fysisch-chemisch” de woorden “Andere verontreinigende stoffen” vervangen door “Stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen”.

12)

Punt 1.4.1. wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt vii) wordt de tweede zin geschrapt;

b)

punt viii) wordt geschrapt;

c)

punt ix) wordt vervangen door:

“ix)

De resultaten van de intercalibratie en de waarden voor de klassen van het monitoringssysteem van elke lidstaat, vastgesteld overeenkomstig de punten i) tot en met viii), worden binnen zes maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling gepubliceerd in overeenstemming met artikel 20;”.

13)

In punt 1.4.2. wordt punt iii) geschrapt.

14)

In punt 1.4.3, eerste alinea, wordt de eerste zin vervangen door:

“Voor een waterlichaam moet een goede chemische toestand worden geregistreerd indien het voldoet aan alle milieukwaliteitsnormen die in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG zijn bepaald, en aan de milieukwaliteitsnormen die uit hoofde van de artikelen 8 en 8 quinquies van die richtlijn zijn vastgesteld.”.

15)

Aan punt 2.2.1. wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Indien het meetnet aardobservatie en teledetectie omvat in plaats van lokale bemonsteringspunten, of andere innovatieve technieken, moet worden verwezen naar CEN, ISO of andere internationale of nationale normen die zijn toegepast om ervoor te zorgen dat de verkregen temporele en ruimtelijke gegevens even betrouwbaar zijn als die welke met behulp van conventionele monitoringmethoden op lokale bemonsteringspunten zijn verkregen.”.

16)

Punt 2.3.2. wordt vervangen door:

“2.3.2.

“Definitie van goede chemische toestand van grondwater

Element

Goed

Algemeen

De chemische samenstelling van het grondwaterlichaam is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen: — als hierna vermeld geen effecten van zout of andere intrusies vertonen; — de grondwaterkwaliteitsnormen zoals bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG, de drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen zoals bepaald uit hoofde van artikel 3, lid 1, punt b), van die richtlijn en de Uniebrede drempelwaarden zoals bepaald uit hoofde van artikel 8, lid 3, van die richtlijn, niet overstijgen; — niet zodanig zijn dat de ingevolge artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren aangegeven milieudoelstellingen niet worden bereikt, een significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van die waterlichamen optreedt of significante schade wordt toegebracht aan terrestrische ecosystemen die rechtstreeks afhankelijk zijn van het grondwaterlichaam.

Geleidbaarheid

Veranderingen in de geleidbaarheid wijzen niet op intrusies van zout of andere stoffen in het grondwaterlichaam.”.

17)

Aan punt 2.4.1. wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Indien het meetnet aardobservatie en teledetectie omvat in plaats van lokale bemonsteringspunten, of andere innovatieve technieken, moet worden verwezen naar CEN, ISO of andere internationale of nationale normen die zijn toegepast om ervoor te zorgen dat de verkregen temporele en ruimtelijke gegevens even betrouwbaar zijn als die welke met behulp van conventionele monitoringmethoden op lokale bemonsteringspunten zijn verkregen.”.

18)

Punt 2.4.5. wordt vervangen door:

“2.4.5.   Interpretatie en presentatie van de chemische toestand van grondwater

Voor de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater worden de resultaten van de verschillende meetpunten in een grondwaterlichaam samengevoegd tot een eindresultaat voor het waterlichaam in zijn geheel. De gemiddelde waarde van de monitoringsresultaten moeten voor elk punt in het grondwaterlichaam of de groep grondwaterlichamen berekend worden voor de volgende parameters:

a)

chemische parameters waarvoor in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG kwaliteitsnormen zijn vastgesteld;

b)

chemische parameters waarvoor uit hoofde van artikel 3, lid 1, punt b), van Richtlijn 2006/118/EG nationale drempelwaarden zijn vastgesteld;

c)

chemische parameters waarvoor uit hoofde van artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2006/118/EG Uniebrede drempelwaarden zijn vastgesteld.

De in de eerste alinea bedoelde gemiddelde waarden worden gebruikt om aan te tonen dat er aan de definitie van goede chemische toestand van het grondwater gebaseerd op de in de eerste alinea bedoelde kwaliteitsnormen en drempelwaarden wordt voldaan.

Overeenkomstig punt 2.5 verstrekken de lidstaten een kaart van de chemische toestand van het grondwater met de volgende kleurcodering:

 

goed: groen;

 

ontoereikend: rood.

Voorts duiden de lidstaten met een zwarte stip op de kaart de grondwaterlichamen aan, die onderhevig zijn aan een significante en aanhoudende stijgende tendens , waaronder de seizoengebonden stijgende tendens die onder meer door geringe afvoer van een waterlichaam wordt veroorzaakt, van de concentratie van een verontreinigende stof ten gevolge van menselijke activiteiten. Een omkering van een tendens wordt met een blauwe stip op de kaart aangeduid. [Am. 140]

Deze kaarten worden in de stroomgebiedsbeheersplannen opgenomen.”.


Bijlage II

Bijlage VIII bij Richtlijn 2000/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 10 wordt vervangen door:

“10.

Stoffen in suspensie, met inbegrip van micro-/nanoplastics. , alsook materialen waarvan bekend is dat zij kunnen leiden tot micro-/nanoplastics .”. [Am. 141]

2)

Het volgende punt 13 wordt toegevoegd:

“13.

Micro-organismen, genetisch materiaal of genen die de aanwezigheid weergeven van micro-organismen die resistent zijn tegen antimicrobiële stoffen, met name micro-organismen die pathogeen zijn voor mensen en vee.”.


Bijlage III

“BIJLAGE I

GRONDWATERKWALITEITSNORMEN

Opmerking 1:

De kwaliteitsnormen voor de verontreinigende stoffen die bij vermeldingen 3 tot en met 7 zijn aangegeven, zijn van toepassing vanaf … [Publicatiebureau: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand na 18 zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] teneinde ten laatste tegen 22 december 2033 een goede chemische toestand van het water te bereiken. [Am. 142]

Indien voor een gegeven grondwaterlichaam, met name een grondwaterlichaam in het ecologische netwerk van speciale beschermingszones uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, het vermoeden bestaat dat de toepassing van deze grondwaterkwaliteitsnormen ertoe kan leiden dat de in artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG gespecificeerde milieudoelstellingen voor de bijbehorende oppervlaktewateren niet worden bereikt, of kan resulteren in een significante verslechtering van de ecologische of chemische kwaliteit van die lichamen of in significante schade aan grondwater- of terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn, worden overeenkomstig artikel 3 van en bijlage II bij deze richtlijn stringentere drempelwaarden vastgesteld. De in verband met dergelijke drempelwaarden vereiste programma’s en maatregelen gelden ook voor activiteiten die onder de werkingssfeer van Richtlijn 91/676/EEG vallen. [Am. 143]

1)

2)

3)

4)

5)

6)

[Vermelding] nr.

Naam van de stof

Categorie stoffen

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

Kwaliteitsnorm (3) [μg/l tenzij anders aangegeven]

1

Nitraten

Nutriënten

niet van toepassing

niet van toepassing

50  mg/l

2 [Am. 144]

Werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten, afbraak- en reactieproducten daarvan (4)

Bestrijdingsmiddelen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,1 0,05 (afzonderlijk) (5)

0,5 0,25 (totaal) (6)

3

Per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) - som van 24 (6)

Industriële stoffen

Zie voetnoot 6

Zie voetnoot 6

0,0044  (8)

3 bis [Am. 145]

PFAS – totaal

Industriële stoffen

niet van toepassing

niet van toepassing

 (9)

4 [Am. 146]

Carbamazepine

Geneesmiddelen

298-46-4

niet van toepassing

0,25 0,025

5

Sulfamethoxazol

Geneesmiddelen

723-46-6

niet van toepassing

0,01

6 [Am. 147]

Farmaceutische werkzame stoffen – totaal (10)

Geneesmiddelen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,25 0,025

7 [Am. 148]

Niet-relevante metabolieten van bestrijdingsmiddelen

Bestrijdingsmiddelen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,1  (11) of 1  (12) of 2,5 of 5  (13) (afzonderlijk)

0,5  (11) of 5  (12) of 12,5  (13) (totaal) (14)

”.

(1)  CAS: Chemical Abstracts Service.

(2)  EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs).

(3)  Deze parameter is de kwaliteitsnorm uitgedrukt als jaargemiddelde. Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle stoffen en isomeren.

(4)   “Bestrijdingsmiddelen”: gewasbeschermingsmiddelen en biociden zoals bedoeld in respectievelijk artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en artikel 3 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden.

(5)   Deze drempelwaarde geldt alleen in afwachting van de toetsing door de Commissie. [Am. 144]

(6)  Onder “totaal” wordt verstaan, de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten, afbraak- en reactieproducten daarvan. De voor de som van alle afzonderlijke bestrijdingsmiddelen vastgestelde drempelwaarde geldt alleen in afwachting van de toetsing door de Commissie. [Am. 144]

(7)  Dit heeft betrekking op de volgende verbindingen, die met hun CAS-nummer, EU-nummer en relatieve potentiefactor (RPF) worden vermeld: perfluoroctaanzuur (PFOA) (CAS 335-67-1, EU 206-397-9) (RPF 1), perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) (CAS 1763-23-1, EU 217-179-8) (RPF 2), perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS) (CAS 355-46-4, EU 206-587-1) (RPF 0,6), perfluornonaanzuur (PFNA) (CAS 375-95-1, EU 206-801-3) (RPF 10), perfluorbutaansulfonzuur (PFBS) (CAS 375-73-5, EU 206-793-1) (RPF 0,001), perfluorhexaanzuur (PFHxA) (CAS 307-24-4, EU 206-196-6) (RPF 0,01), perfluorbutaanzuur (PFBA) (CAS 375-22-4, EU 206-786-3) (RPF 0,05), perfluorpentaanzuur (PFPeA) (CAS 2706-90-3, EU 220-300-7) (RPF 0,03), perfluorpentaansulfonzuur (PFPeS) (CAS 2706-91-4, EU 220-301-2) (RPF 0,3005), perfluordecaanzuur (PFDA) (CAS 335-76-2, EU 206-400-3) (RPF 7), perfluordodecaanzuur (PFDoDA of PFDoA) (CAS 307-55-1, EU 206-203-2) (RPF 3), perfluorundecaanzuur (PFUnDA of PFUnA) (CAS 2058-94-8, EU 218-165-4) (RPF 4), perfluorheptaanzuur (PFHpA) (CAS 375-85-9, EU 206-798-9) (RPF 0,505), perfluortridecaanzuur (PFTrDA) (CAS 72629-94-8, EU 276-745-2) (RPF 1,65), perfluorheptaansulfonzuur (PFHpS) (CAS 375-92-8, EU 206-800-8) (RPF 1,3), perfluordecaansulfonzuur (PFDS) (CAS 335-77-3, EU 206-401-9) (RPF 2), perfluortetradecaanzuur (PFTeDA) (CAS 376-06-7, EU 206-803-4) (RPF 0,3), perfluorhexadecaanzuur (PFHxDA) (CAS 67905-19-5, EU 267-638-1) (RPF 0,02), perfluoroctodecaanzuur (PFODA) (CAS 16517-11-6, EU 240-582-5) (RPF 0,02), ammonium perfluor-(2-methyl-3-oxahexanoaat) (HFPO-DA of GenX) (CAS 62037-80-3) (RPF 0,06), propionzuur / ammonium 2,2,3-trifluor-3-(1,1,2,2,3,3,-hexafluor-3-(trifluormethoxy)propoxyl)propanoaat (ADONA) (CAS 958445-44-8) (RPF 0,03), 2-(perfluorhexyl)ethylalcohol (6:2 FTOH) (CAS 647-42-7, EU 211-477-1) (RPF 0,02), 2-(perfluoroctyl)ethanol (8:2 FTOH) (CAS 678-39-7, EU 211-648-0) (RPF 0,04) en azijnzuur / 2,2-difluor-2-((2,2,4,5-tetrafluor-5-(trifluormethoxy)-1,3-dioxolaan-4-yl)oxy)- (C6O4) (CAS 1190931-41-9) (RPF 0,06).

(8)  De kwaliteitsnorm verwijst naar de som van de 24 PFAS die in voetnoot 6 worden vermeld en die als PFOA-equivalenten worden uitgedrukt op basis van de potenties van de stoffen in vergelijking met die van PFOA, dat wil zeggen de RPF’s in voetnoot 6.

(9)   De kwaliteitsnorm wordt door de Commissie bij gedelegeerde handeling vastgesteld. [Am. 145]

(10)  Onder “totaal” wordt de som verstaan van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke geneesmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten en afbraakproducten.

(11)   Toepasbaar op niet-relevante metabolieten waarover weinig gegevens bestaan, dat wil zeggen waarover geen betrouwbare experimentele gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot de chronische of acute effecten van de niet-relevante metaboliet op de taxonomische groep waarvan betrouwbaar wordt voorspeld dat deze het gevoeligst is.

(12)   Toepasbaar op niet-relevante metabolieten waarover een redelijke hoeveelheid gegevens bestaat, dat wil zeggen waarover betrouwbare experimentele gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot de chronische of acute effecten van de niet-relevante metaboliet op de taxonomische groep waarvan betrouwbaar wordt voorspeld dat deze het gevoeligst is, maar waarbij deze gegevens niet voldoende zijn om de stoffen als stoffen waarover veel gegevens zijn aan te merken.

(13)   Toepasbaar op niet-relevante metabolieten waarover veel gegevens bestaan, dat wil zeggen waarover betrouwbare experimentele gegevens of even betrouwbare gegevens die door middel van alternatieve wetenschappelijk gevalideerde methoden zijn verkregen, beschikbaar zijn met betrekking tot de chronische of acute effecten van de niet-relevante metaboliet op ten minste één soort algen, ongewervelden en vissen, waarmee de gevoeligste taxonomische groep betrouwbaar kan worden bevestigd en waarmee een kwaliteitsnorm kan worden berekend aan de hand van een deterministische benadering op basis van betrouwbare experimentele toxiciteitsgegevens over die taxonomische groep. De lidstaten kunnen daartoe de meest recente richtsnoeren toepassen die zijn vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie voor Richtlijn 2000/60/EG (bijgewerkt richtsnoer nr. 27). De kwaliteitsnorm van 2,5 voor afzonderlijke niet-relevante metabolieten is van toepassing tenzij de volgens de deterministische benadering berekende kwaliteitsnorm hoger is, in welk geval een kwaliteitsnorm van 5 van toepassing is. [Am. 148]

(14)  Onder “totaal” wordt de som verstaan van alle afzonderlijke niet-relevante metabolieten in iedere gegevenscategorie, die bij de monitoringprocedure worden opgespoord en gekwantificeerd.


Bijlage IV

Bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

“De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten het Europees Agentschap voor chemische stoffen, ECHA, in kennis stellen van drempelwaarden voor verontreinigende stoffen en indicatoren van verontreiniging. Het ECHA maakt die informatie onverwijld bekend.”.

1 bis)

In deel B wordt de titel vervangen door:

“Minimumlijsten van verontreinigende stoffen en indicatoren ten aanzien waarvan de lidstaten drempelwaarden overeenkomstig artikel 3 moeten vaststellen”. [Am. 149]

2)

In deel B wordt punt 2 vervangen door:

“2.

Synthetische (door de mens gemaakte) stoffen

 

Primidon

 

Trichloorethyleen

 

Tetrachloorethyleen.”.

3)

In deel C wordt de titel vervangen door:

“Door de lidstaten te verstrekken informatie met betrekking tot de verontreinigende stoffen en de indicatoren daarvan waarvoor de lidstaten drempelwaarden hebben bepaald.”.

4)

Het volgende deel D wordt toegevoegd:

“Deel D

Register van geharmoniseerde drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen van nationaal, regionaal of lokaal belang

1)

2)

3)

4)

5)

6)

[Vermelding] nr.

Naam van de stof

Categorie stoffen

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

Drempelwaarde [μg/l tenzij anders aangegeven]

1

Trichloorethyleen en tetrachloorethyleen (de som van deze twee)

Industriële stoffen

79-01-6 en 127-18-4

201-167-4 en 204-825-9

10 (totaal) (3)


(1)  CAS: Chemical Abstracts Service.

(2)  EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs).

(3)  Onder “totaal” wordt de som van de concentraties van trichloorethyleen en tetrachloorethyleen verstaan.”.


Bijlage V

Bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

“MILIEUKWALITEITSNORMEN (MKN) VOOR PRIORITAIRE STOFFEN IN OPPERVLAKTEWATEREN.”

2)

Deel A wordt vervangen door:

“DEEL A: MILIEUKWALITEITSNORMEN

Opmerking 1:

Wanneer een milieukwaliteitsnorm tussen [] wordt vermeld, moet deze waarde in het licht van het gevraagde advies van het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico’s worden bevestigd.

1)

2)

3)

4)

5)

6)

7)

8)

9)

10)

11)

12)

13)

[Vermelding] nr.

Naam van de stof

Categorie stoffen

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

JG-MKN (3) Landoppervlaktewateren (4)

[μg/l]

JG-MKN (3)

Andere oppervlaktewateren

[μg/l]

MAC-MKN (5)

Landoppervlaktewateren (4)

[μg/l]

MAC-MKN (5)

Andere oppervlaktewateren

[μg/l]

MKN

Biota (6)

[μg/kg nat gewicht]

of MKN voor sediment [μg/kg drooggewicht], wanneer dat wordt vermeld

Aangewezen als een prioritaire gevaarlijke stof

Aangewezen als een alomtegenwoordige, persistente, bioaccumulerende en toxische stof

Aangewezen als een stof die meestal in sediment en/of in biota accumuleert

1)

De stof alachloor is verplaatst naar deel C van bijlage II

2)

Antraceen

Industriële stoffen

120-12-7

204-371-1

0,1

0,1

0,1

0,1

 

X

 

X

3) [Am. 150]

Atrazine

Onkruidbestrijdingsmiddelen

1912-24-9

217-617-8

0,6 0,1

0,6 0,01

2,0

2,0

 

 

 

 

4)

Benzeen

Industriële stoffen

71-43-2

200-753-7

10

8

50

50

 

 

 

 

5)

Gebromeerde difenylethers

Industriële stoffen

niet van toepassing

niet van toepassing

 

 

0,14  (7)

0,014  (7)

[0,00028 ] (7)

X (8)

X

X

6)

Cadmium en cadmiumverbindingen

(afhankelijk van de waterhardheidsklasse) (9)

Metalen

7440-43-9

231-152-8

≤ 0,08 (klasse 1 )

0,08 (klasse 2 )

0,09 (klasse 3 )

0,15 (klasse 4 )

0,25 (klasse 5 )

0,2

≤ 0,45 (klasse 1 )

0,45 (klasse 2 )

0,6 (klasse 3 )

0,9 (klasse 4 )

1,5 (klasse 5 )

≤ 0,45 (klasse 1 )

0,45 (klasse 2 )

0,6 (klasse 3 )

0,9 (klasse 4 )

1,5 (klasse 5 )

 

X

 

X

(6a)

De stof tetrachloorkoolstof is verplaatst naar deel C van bijlage II

7)

C10-13-chlooralkanen (10)

Industriële stoffen

85535-84-8

287-476-5

0,4

0,4

1,4

1,4

 

X

 

X

8)

De stof chloorfenvinfos is verplaatst naar deel C van bijlage II

9)

Chloorpyrifos (chloorpyrifos-ethyl)

Organofosfaatbestrijdingsmiddelen

2921-88-2

220-864-4

4,6 × 10 -4

4,6 × 10 -5

0,0026

5,2 × 10 -4

 

X

X

X

(9 a)

Cyclodieenbestrijdingsmiddelen:

aldrin

dieldrin

endrin

isodrin

Organochloorbestrijdingsmiddelen

309-00-2

60-57-1

72-20-8

465-73-6

206-215-8

200-484-5

200-775-7

207-366-2

Σ = 0,01

Σ = 0,005

niet van toepassing

niet van toepassing

 

X

 

 

9b)

DDT totaal (11)

Organochloorbestrijdingsmiddelen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,025

0,025

niet van toepassing

niet van toepassing

 

X

 

 

 

Para-para-DDT

 

50-29-3

200-024-3

0,01

0,01

niet van toepassing

niet van toepassing

 

X

 

 

10)

1,2-Dichloorethaan

Industriële stoffen

107-06-2

203-458-1

10

10

niet van toepassing

niet van toepassing

 

X

 

 

11)

Dichloormethaan

Industriële stoffen

75-09-2

200-838-9

20

20

niet van toepassing

niet van toepassing

 

 

 

 

12)

Di(2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP)

Industriële stoffen

117-81-7

204-211-0

1,3

1,3

niet van toepassing

niet van toepassing

 

X

 

X

13)

Diuron

Onkruidbestrijdingsmiddelen

330-54-1

206-354-4

0,049

0,0049

0,27

0,054

 

 

 

 

14)

Endosulfan

Organochloorbestrijdingsmiddelen

115-29-7

204-079-4

0,005

0,0005

0,01

0,004

 

X

 

 

15)

Fluorantheen

Industriële stoffen

206-44-0

205-912-4

7,62 × 10 -4

7,62 × 10 -4

0,12

0,012

6,1

X

X

X

16)

Hexachloorbenzeen

Organochloorbestrijdingsmiddelen

118-74-1

204-273-9

 

 

0,5

0,05

20

X

 

X

17)

Hexachloorbutadieen

Industriële stoffen (oplosmiddelen)

87-68-3

201-765-5

9 × 10 -4

 

0,6

0,6

21

X

 

X

18)

Hexachloorcyclohexaan

Insecticiden

608-73-1

210-168-9

0,02

0,002

0,04

0,02

 

X

 

X

19)

Isoproturon

Onkruidbestrijdingsmiddelen

34123-59-6

251-835-4

0,3

0,3

1,0

1,0

 

 

 

 

20)

Lood en loodverbindingen

Metalen

7439-92-1

231-100-4

1,2  (12)

1,3

14

14

 

X

 

X

21)

Kwik en kwikverbindingen

Metalen

7439-97-6

231-106-7

 

 

0,07

0,07

[10 ] (13)

X

X

X

22)

Naftaleen

Industriële stoffen

91-20-3

202-049-5

2

2

130

130

 

 

 

 

23)

Nikkel en nikkelverbindingen

Metalen

7440-02-0

231-111-4

2  (12)

3,1

8,2

8,2

 

 

 

 

24)

Nonylfenolen (4-Nonylfenol) (14)

Industriële stoffen

84852-15-3

284-325-5

0,037

0,0018

2,1

0,17

 

X

 

 

25)

Octylfenolen (15) ((4-(1,1’,3,3’-tetramethylbutyl)-fenol))

Industriële stoffen

140-66-9

205-426-2

0,1

0,01

niet van toepassing

niet van toepassing

 

X

 

 

26)

Pentachloorbenzeen

Industriële stoffen

608-93-5

210-172-0

0,007

0,0007

niet van toepassing

niet van toepassing

 

X

 

X

27)

Pentachloorfenol

Organochloorbestrijdingsmiddelen

87-86-5

201-778-6

0,4

0,4

1

1

 

X

 

 

28)

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) (16)

Verbrandingsproducten

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

Som van benzo[a]pyreenequivalenten [0,6 ] (17)

X

X

X

 

Benzo[a]pyreen

 

50-32-8

200-028-5

 

 

0,27

0,027

[0,6 ]

 

 

 

Benzo[b]fluorantheen

 

205-99-2

205-911-9

 

 

0,017

0,017

Zie voetnoot 17

 

 

 

Benzo[k]fluorantheen

 

207-08-9

205-916-6

 

 

0,017

0,017

Zie voetnoot 17

 

 

 

Benzo[g,h,i]peryleen

 

191-24-2

205-883-8

 

 

8,2 × 10 -3

8,2 × 10 -4

Zie voetnoot 17

 

 

 

Indeno[1,2,3-cd]pyreen

 

193-39-5

205-893-2

 

 

niet van toepassing

niet van toepassing

Zie voetnoot 17

 

 

 

Chryseen

 

218-01-9

205-923-4

 

 

0,07

0,007

Zie voetnoot 17

 

 

 

Benzo[a]antraceen

 

56-55-3

200-280-6

 

 

0,1

0,01

Zie voetnoot 17

 

 

 

Dibenzo[a,h]antraceen

53-70-3

200-181-8

 

 

0,014

0,0014

Zie voetnoot 17

 

 

 

29)

De stof simazine is verplaatst naar deel C van bijlage II

(29 a)

Tetrachloorethyleen

Industriële stoffen

127-18-4

204-825-9

10

10

niet van toepassing

niet van toepassing

 

 

 

 

29b)

Trichloorethyleen

Industriële stoffen

79-01-6

201-167-4

10

10

niet van toepassing

niet van toepassing

 

X

 

 

30)

Tributyltin-verbindingen (18) (tributyltin-kation)

Biociden

36643-28-4

niet van toepassing

0,0002

0,0002

0,0015

0,0015

[1,3 ] (19)

X

X

X

31)

Trichloorbenzenen

Industriële stoffen (oplosmiddelen)

12002-48-1

234-413-4

0,4

0,4

niet van toepassing

niet van toepassing

 

 

 

 

32)

Trichloormethaan

Industriële stoffen

67-66-3

200-663-8

2,5

2,5

niet van toepassing

niet van toepassing

 

 

 

 

33)

Trifluraline

Onkruidbestrijdingsmiddelen

1582-09-8

216-428-8

0,03

0,03

niet van toepassing

niet van toepassing

 

X

 

 

34)

Dicofol

Organochloorbestrijdingsmiddelen

115-32-2

204-082-0

[4,45 × 10 -3 ]

[0,185 × 10 -3 ]

niet van toepassing (20)

niet van toepassing (20)

[5,45 ]

X

 

X

35)

Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS)

Industriële stoffen

1763-23-1

217-179-8

Vallen onder stofgroep 65 (per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) — som van 24 )

36)

Quinoxyfen

Gewasbeschermingsmiddelen

124495-18-7

niet van toepassing

0,15

0,015

2,7

0,54

 

X

 

X

37)

Dioxinen en dioxineachtige verbindingen (21)

Industriële bijproducten

niet van toepassing

niet van toepassing

 

 

niet van toepassing

niet van toepassing

Som van PCDD’s+ PCDF’s+ PCB-DL’s

Equivalenten [3,5 10-5 ] (25)

X

X

X

38)

Aclonifen

Onkruidbestrijdingsmiddelen

74070-46-5

277-704-1

0,12

0,012

0,12

0,012

 

 

 

 

39)

Bifenox

Onkruidbestrijdingsmiddelen

42576-02-3

255-894-7

0,012

0,0012

0,04

0,004

 

 

 

 

40)

Cybutryne

Biociden

28159-98-0

248-872-3

0,0025

0,0025

0,016

0,016

 

 

 

 

41)

Cypermethrin (26)

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

52315-07-8

257-842-9

3 × 10 -5

3 × 10 -6

6 × 10 -4

6 × 10 -5

 

 

 

X

42)

Dichloorvos

Organofosfaatbestrijdingsmiddelen

62-73-7

200-547-7

6 × 10 -4

6 × 10 -5

7 × 10 -4

7 × 10 -5

 

 

 

 

43)

Hexabroom-cyclododecaan (HBCDD) (27)

Industriële stoffen

Zie voetnoot 24

Zie voetnoot 24

[4,6 × 10 -4 ]

[2 × 10 -5 ]

0,5

0,05

[3,5 ]

X

X

X

44)

Heptachloor en heptachloorepoxide

Organochloorbestrijdingsmiddelen

76-44-8/1024-57-3

200-962-3/213-831-0

[1,7 × 10 -7 ]

[1,7 × 10 -7 ]

3 × 10 -4

3 × 10 -5

[0,013 ]

X

X

X

45)

Terbutryn

Onkruidbestrijdingsmiddelen

886-50-0

212-950-5

0,065

0,0065

0,34

0,034

 

 

 

 

46)

17-alfa-ethinylestradiol (EE2)

Geneesmiddelen (oestrogene hormonen)

57-63-6

200-342-2

1,7 × 10 -5

1,6 × 10 -6

niet afgeleid

niet afgeleid

 

 

 

 

47)

17-bèta-estradiol (E2)

Geneesmiddelen (oestrogene hormonen)

50-28-2

200-023-8

0,00018

9 × 10 -6

niet afgeleid

niet afgeleid

 

 

 

 

48)

Acetamiprid

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

135410-20-7/160430-64-8

603-921-1

0,037

0,0037

0,16

0,016

 

 

 

 

49)

Azitromycine

Geneesmiddelen (macrolide-antibiotica)

83905-01-5

617-500-5

0,019

0,0019

0,18

0,018

 

 

 

X

50)

Bifentrin

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

82657-04-3

617-373-6

9,5 × 10 -5

9,5 × 10 -6

0,011

0,001

 

 

 

X

51)

Bisfenol-A (BPA)

Industriële stoffen

80-05-7

201-245-8

3,4 × 10 -5

3,4 × 10 -5

130

51

0,005

X

 

 

52)

Carbamazepine

Geneesmiddelen

298-46-4

206-062-7

2,5

0,25

1,6 × 10 3

160

 

 

 

 

53)

Clarytromycine

Geneesmiddelen (macrolide-antibiotica)

81103-11-9

658-034-2

0,13

0,013

0,13

0,013

 

 

 

X

54)

Clothianidine

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

210880-92-5

433-460-1

0,01

0,001

0,34

0,034

 

 

 

 

55)

Deltamethrin

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

52918-63-5

258-256-6

1,7 × 10 -6

1,7 × 10 -7

1,7 × 10 -5

3,4 × 10 -6

 

 

 

X

56)

Diclofenac

Geneesmiddelen

15307-86-5/15307-79-6

239-348-5/239-346-4

0,04

0,004

250

25

 

 

 

X

57)

Erytromycine

Geneesmiddelen (macrolide-antibiotica)

114-07-8

204-040-1

0,5

0,05

1

0,1

 

 

 

X

58)

Esfenvaleraat

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

66230-04-4

613-911-9

1,7 × 10 -5

1,7 × 10 -6

0,0085

0,00085

 

 

 

X

59)

Estron (E1)

Geneesmiddelen (oestrogene hormonen)

53-16-7

200-164-5

3,6 × 10 -4

1,8 × 10 -5

niet afgeleid

niet afgeleid

 

 

 

 

60) [Am. 151]

Glyfosaat

Onkruidbestrijdingsmiddelen

1071-83-6

213-997-4

0,1  (28)

86,7  (29)

8,67 0,01

398,6

39,86

 

 

 

 

61)

Ibuprofen

Geneesmiddelen

15687-27-1

239-784-6

0,22

0,022

 

 

 

 

 

X

62)

Imidacloprid

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

138261-41-3/105827-78-9

428-040-8

0,0068

6,8 × 10 -4

0,057

0,0057

 

 

 

 

63)

Nicosulfuron

Onkruidbestrijdingsmiddelen

111991-09-4

601-148-4

0,0087

8,7 × 10 -4

0,23

0,023

 

 

 

 

64)

Permethrin

Pyrethroide bestrijdingsmiddelen

52645-53-1

258-067-9

2,7 × 10 -4

2,7 × 10 -5

0,0025

2,5 × 10 -4

 

 

 

X

65)

Per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) — som van 24 (30)

Industriële stoffen

niet van toepassing

niet van toepassing

Som van PFOA-equivalenten 0,0044  (31)

Som van PFOA-equivalenten 0,0044  (31)

niet van toepassing

niet van toepassing

Som van PFOA-equivalenten 0,077  (31)

X

X

X

66)

Zilver

Metalen

7440-22-4

231-131-3

0,01

0,006 (10  % zoutgehalte) 0,17 (30  % zoutgehalte)

0,022

niet afgeleid

 

 

 

 

67)

Thiacloprid

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

111988-49-9

601-147-9

0,01

0,001

0,05

0,005

 

 

 

 

68)

Thiamethoxam

Neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen

153719-23-4

428-650-4

0,04

0,004

0,77

0,077

 

 

 

 

69)

Triclosan

Biociden

3380-34-5

222-182-2

0,02

0,002

0,02

0,002

 

 

 

 

70)

Totaal aan werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten, afbraak- en reactieproducten daarvan (32)

Gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden

 

 

0,5  (33)

0,5  (33)

 

 

 

 

 

 

70 bis) [Am. 152]

Bisfenol

Industriële stoffen

niet van toepassing

niet van toepassing

 (*1)

 (*1)

 (*1)

 (*1)

 

 

 

 

70 ter) [Am. 153]

PFAS - totaal

Industriële stoffen

niet van toepassing

niet van toepassing

 (*1)

 (*1)

 (*1)

 (*1)

 

 

 

 

70 quater) [Am. 154]

Farmaceutische werkzame stoffen

Geneesmiddelen

niet van toepassing

niet van toepassing

0,25

0,025

 

 

 

 

 

 

3)

Deel B wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 1 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder toepassing van de JG-MKN verstaan dat voor elk representatief meetpunt in dit waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt.;”

b)

in punt 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder de toepassing van de MAC-MKN verstaan dat de gemeten concentratie op enig representatief meetpunt in het waterlichaam niet boven de norm ligt.”.


(*1)   De kwaliteitsnorm wordt door de Commissie bij gedelegeerde handeling vastgesteld.

(1)  CAS: Chemical Abstracts Service.

(2)  EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs).

(3)  Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle stoffen en isomeren.

(4)  Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.

(5)  Deze parameter is de MKN uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN). Wanneer voor de MAC-MKN “niet van toepassing” wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde.

(6)  Als er een MKN voor biota wordt gegeven dan wordt deze, in plaats van de MKN voor water, toegepast onverminderd de bepaling in artikel 3, lid 3, van deze richtlijn waarin wordt toegestaan dat er in plaats daarvan een alternatief biotataxon of een andere matrix wordt gemonitord, voor zover de toegepaste MKN een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Tenzij anders vermeld, gelden de biota-MKN voor vissen. Voor de stoffen met nummer 15 (fluorantheen), 28 (PAK’s) en 51 (bisfenol A) heeft de biota-MKN betrekking op schaal- en weekdieren. Voor de beoordeling van de chemische toestand is de monitoring van fluoranteen, PAK’s en bisfenol A in vissen niet geschikt. Voor stof nummer 37 (dioxinen en dioxineachtige verbindingen) heeft de biota-MKN betrekking op vis, schaal- en weekdieren, in overeenstemming met afdeling 5.3 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1259/2011 van de Commissie*.

(7)  Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder gebromeerde difenylethers (nr. 5), verwijzen de MKN naar de som van de concentraties voor de congeneren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154.

(8)  Tetra-, penta-, hexa-, hepta-, octa en decabroomdifenylether (respectievelijk CAS-nummers 40088-47-9, 32534-81-9, 36483-60-0, 68928-80-3, 32536-52-0, 1163-19-5).

(9)  Voor cadmium en cadmiumverbindingen (nr. 6) zijn de MKN-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen (klasse 1: < 40 mg CaCO3/l, klasse 2: 40 tot < 50 mg CaCO3/l, klasse 3: 50 tot < 100 mg CaCO3/l, klasse 4: 100 tot < 200 mg CaCO3/l, klasse 5: ≥ 200 mg CaCO3/l.

(10)  Er wordt geen indicatieve parameter opgegeven voor deze groep stoffen. De indicatieve parameter(s) moet(en) door de analysemethode worden bepaald.

(11)  DDT totaal omvat de som van de isomeren 1,1,1-trichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29-3, EU-nummer 200-024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(pchloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789 02 6, EU-nummer 212 332 5); 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72 55 9, EU-nummer 200 784 6); en 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72 54 8, EU-nummer 200 783 0).

(12)  Deze MKN hebben betrekking op de biologisch beschikbare concentraties van de stoffen.

(13)  De MKN voor biota hebben betrekking op methylkwik.

(14)  Nonylfenol (CAS 25154-52-3, EU 246-672-0) met inbegrip van isomeren 4-nonylfenol (CAS 104-40-5, EU 203-199-4) en 4-nonylfenol (vertakt) (CAS 84852-15-3, EU 284-325-5).

(15)  Octylfenol (CAS 1806-26-4, EU 217-302-5) met inbegrip van isomeer 4-(1,1’,3,3’-tetramethylbutyl)-fenol (CAS 140-66-9, EU 205-426-2).

(16)  Benzo[a]pyreen (CAS 50-32-8) (RPF 1), benzo[b]fluorantheen (CAS 205-99-2) (RPF 0,1), benzo[k]fluorantheen (CAS 207-08-9) (RPF 0,1), benzo[g,h,i]peryleen (CAS 191-24-2) (RPF 0), indeno(1,2,3-cd)pyreen (CAS 193-39-5) (RPF 0,1), chryseen (CAS 218-01-9) (RPF 0,01), benzo[a]antraceen (CAS 56-55-3) (RPF 0,1), en dibenz[a,h]antraceen (CAS 53-70-3) (RPF 1). De PAK’s antraceen, fluorantheen en naftaleen worden afzonderlijk vermeld.

(17)  Voor de groep polyaromatische koolwaterstoffen (PAK’s) (nr. 28) hebben de biota-MKN betrekking op de som van de concentraties van zeven van de acht in voetnoot 17 vermelde PAK’s, uitgedrukt als benzo[a]pyreenequivalenten op basis van de kankerverwekkende eigenschappen van de stoffen ten opzichte van die van benzo[a]pyreen, dat wil zeggen de RPF’s in voetnoot 16. Benzo[g,h,i]peryleen hoeft niet in biota te worden gemeten om te bepalen of aan de totale MKN voor biota wordt voldaan.

(18)  Tributyltin-verbindingen met inbegrip van tributyltin-kation (CAS 36643-28-4).

(19)  Sediment-MKN.

(20)  Er is onvoldoende informatie beschikbaar om een MAC-MKN vast te stellen voor deze stoffen.

(21)  Dit betreft de volgende verbindingen:

(22)  7 polychloordibenzo-p-dioxinen (PCDD’s): 2,3,7,8-T4CDD (CAS 1746-01-6, EU 217-122-7), 1,2,3,7,8-P5CDD (CAS 40321-76-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDD (CAS 39227-28-6), 1,2,3,6,7,8-H6CDD (CAS 57653-85-7), 1,2,3,7,8,9-H6CDD (CAS 19408-74-3), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDD (CAS 35822-46-9), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDD (CAS 3268-87-9);

(23)  10 polychloordibenzofuranen (PCDF’s): 2,3,7,8-T4CDF (CAS 51207-31-9), 1,2,3,7,8-P5CDF (CAS 57117-41-6), 2,3,4,7,8-P5CDF (CAS 57117-31-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDF (CAS 70648-26-9), 1,2,3,6,7,8-H6CDF (CAS 57117-44-9), 1,2,3,7,8,9-H6CDF (CAS 72918-21-9), 2,3,4,6,7,8-H6CDF (CAS 60851-34-5), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDF (CAS 67562-39-4), 1,2,3,4,7,8,9-H7CDF (CAS 55673-89-7), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDF (CAS 39001-02-0);

(24)  12 dioxineachtige polychloorbifenylen (PCB-DL’s): 3,3’,4,4’-T4CB (PCB 77, CAS 32598-13-3), 3,3’,4’,5-T4CB (PCB 81, CAS 70362-50-4), 2,3,3’,4,4’-P5CB (PCB 105, CAS 32598-14-4), 2,3,4,4’,5-P5CB (PCB 114, CAS 74472-37-0), 2,3’,4,4’,5-P5CB (PCB 118, CAS 31508-00-6), 2,3’,4,4’,5’-P5CB (PCB 123, CAS 65510-44-3), 3,3’,4,4’,5-P5CB (PCB 126, CAS 57465-28-8), 2,3,3’,4,4’,5-H6CB (PCB 156, CAS 38380-08-4), 2,3,3’,4,4’,5’-H6CB (PCB 157, CAS 69782-90-7), 2,3’,4,4’,5,5’-H6CB (PCB 167, CAS 52663 72-6), 3,3’,4,4’,5,5’-H6CB (PCB 169, CAS 32774-16-6), 2,3,3’,4,4’,5,5’-H7CB (PCB 189, CAS 39635-31-9).

(25)  Voor de groep dioxinen en dioxineachtige verbindingen (nr. 37) hebben de biota-MKN betrekking op de som van de concentraties van de in voetnoot 20 vermelde stoffen, uitgedrukt als toxische equivalenten op basis van de toxische-equivalentiefactoren van de Wereldgezondheidsorganisatie van 2005.

(26)  CAS 52315-07-8 betreft een mengsel van isomeren van cypermethrin, alpha-cypermethrin (CAS 67375-30-8, EU 257-842-9), bèta-cypermethrin (CAS 65731-84-2, EU 265-898-0), thèta-cypermethrin (CAS 71691-59-1) en zèta-cypermethrin (CAS 52315-07-8, EU 257-842-9).

(27)  Dit betreft 1,3,5,7,9,11-hexabroomcyclododecaan (CAS 25637-99-4, EU 247-148-4), 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan (CAS 3194-55-6, EU 221-695-9), α-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-50-6), β-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-51-7) en γ-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-52-8).

(28)   Voor zoet water dat wordt gebruikt voor de onttrekking en bereiding van drinkwater.

(29)   Voor zoet water dat niet wordt gebruikt voor de onttrekking en bereiding van drinkwater.

(30)  Dit heeft betrekking op de volgende verbindingen, die met hun CAS-nummer, EU-nummer en relatieve potentiefactor (RPF) worden vermeld:

perfluoroctaanzuur (PFOA) (CAS 335-67-1, EU 206-397-9) (RPF 1), perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) (CAS 1763-23-1, EU 217-179-8) (RPF 2), perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS) (CAS 355-46-4, EU 206-587-1) (RPF 0,6), perfluornonaanzuur (PFNA) (CAS 375-95-1, EU 206-801-3) (RPF 10), perfluorbutaansulfonzuur (PFBS) (CAS 375-73-5, EU 206-793-1) (RPF 0,001), perfluorhexaanzuur (PFHxA) (CAS 307-24-4, EU 206-196-6) (RPF 0,01), perfluorbutaanzuur (PFBA) (CAS 375-22-4, EU 206-786-3) (RPF 0,05), perfluorpentaanzuur (PFPeA) (CAS 2706-90-3, EU 220-300-7) (RPF 0,03), perfluorpentaansulfonzuur (PFPeS) (CAS 2706-91-4, EU 220-301-2) (RPF 0,3005), perfluordecaanzuur (PFDA) (CAS 335-76-2, EU 206-400-3) (RPF 7), perfluordodecaanzuur (PFDoDA of PFDoA) (CAS 307-55-1, EU 206-203-2) (RPF 3), perfluorundecaanzuur (PFUnDA of PFUnA) (CAS 2058-94-8, EU 218-165-4) (RPF 4), perfluorheptaanzuur (PFHpA) (CAS 375-85-9, EU 206-798-9) (RPF 0,505), perfluortridecaanzuur (PFTrDA) (CAS 72629-94-8, EU 276-745-2) (RPF 1,65), perfluorheptaansulfonzuur (PFHpS) (CAS 375-92-8, EU 206-800-8) (RPF 1,3), perfluordecaansulfonzuur (PFDS) (CAS 335-77-3, EU 206-401-9) (RPF 2), perfluortetradecaanzuur (PFTeDA) (CAS 376-06-7, EU 206-803-4) (RPF 0,3), perfluorhexadecaanzuur (PFHxDA) (CAS 67905-19-5, EU 267-638-1) (RPF 0,02), perfluoroctodecaanzuur (PFODA) (CAS 16517-11-6, EU 240-582-5) (RPF 0,02), ammonium perfluor-(2-methyl-3-oxahexanoaat) (HFPO-DA of GenX) (CAS 62037-80-3) (RPF 0,06), propionzuur / ammonium 2,2,3-trifluor-3-(1,1,2,2,3,3,-hexafluor-3-(trifluormethoxy)propoxyl)propanoaat (ADONA) (CAS 958445-44-8) (RPF 0,03), 2-(perfluorhexyl)ethylalcohol (6:2 FTOH) (CAS 647-42-7, EU 211-477-1) (RPF 0,02), 2-(perfluoroctyl)ethanol (8:2 FTOH) (CAS 678-39-7, EU 211-648-0) (RPF 0,04) en azijnzuur / 2,2-difluor-2-((2,2,4,5-tetrafluor-5-(trifluormethoxy)-1,3-dioxolaan-4-yl)oxy- (C6O4) (CAS 1190931-41-9) (RPF 0,06).

(31)  Voor de groep van PFAS (nr. 65) hebben de MKN betrekking op de som van de concentraties van de 24 PFAS die in voetnoot 27 worden vermeld en die als PFOA-equivalenten worden uitgedrukt op basis van de potenties van de stoffen in vergelijking met die van PFOA, dat wil zeggen de RPF’s in voetnoot 27.

(32)  Onder “bestrijdingsmiddelen” worden gewasbeschermingsmiddelen verstaan zoals bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en biociden zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(33)  Onder “totaal” wordt verstaan, de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante metabolieten, afbraak- en reactieproducten daarvan.”.


Bijlage VI

“BIJLAGE II

MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR STROOMGEBIEDSPECIFIEKE VERONTREINIGENDE STOFFEN

Deel A: LIJST VAN CATEGORIEËN STROOMGEBIEDSPECIFIEKE VERONTREINIGENDE STOFFEN

1.

Organische halogeenverbindingen en stoffen die in het aquatische milieu dergelijke verbindingen kunnen vormen.

THIS PARAGRAPH IS MISSING. THANK YOU FOR USING ANOTHER LANGUAGE.

2.

Organische fosforverbindingen.

3.

Organische tinverbindingen.

4.

Stoffen en preparaten, of de afbraakproducten daarvan, waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor steroïdogene functies, schildklierfuncties, de voortplanting of andere hormonale functies.

5.

Persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare organische toxische stoffen.

THIS PARAGRAPH IS MISSING. THANK YOU FOR USING ANOTHER LANGUAGE.

6.

Cyaniden.

7.

Metalen en metaalverbindingen.

8.

Arseen en arseenverbindingen.

9.

Biociden en gewasbeschermingsmiddelen.

10.

Stoffen in suspensie, met inbegrip van micro-/nanoplastics , alsook materialen waarvan bekend is dat zij kunnen leiden tot micro-/nanoplastics . [Am. 155]

11.

Stoffen die bijdragen tot eutrofiëring (met name nitraten en fosfaten).

THIS PARAGRAPH IS MISSING. THANK YOU FOR USING ANOTHER LANGUAGE.

12.

Stoffen die een ongunstige invloed uitoefenen op de zuurstofbalans en die kunnen worden gemeten met behulp van parameters zoals BZV, CZV, enz.

13.

Micro-organismen, genetisch materiaal of genen die de aanwezigheid weergeven van micro-organismen die resistent zijn tegen antimicrobiële stoffen, met name micro-organismen die pathogeen zijn voor mensen en vee.

DEEL B: DE PROCEDURE VOOR DE AFLEIDING VAN MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR STROOMGEBIEDSPECIFIEKE VERONTREINIGENDE STOFFEN

De methoden die worden gebruikt voor de vaststelling van MKN voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen omvatten de volgende stappen:

a)

vaststelling van de receptoren en compartimenten of matrices met een risico op blootstelling aan de tot bezorgdheid aanleiding gevende stof;

b)

ordening en kwaliteitsbeoordeling van de gegevens over de eigenschappen van de tot bezorgdheid aanleiding gevende stof, met inbegrip van de (eco)toxiciteit ervan, met name op basis van laboratorium-, mesokosmos- en veldonderzoeken die zowel betrekking hebben op de chronische als de acute effecten in zoet- en zoutwateromgevingen;

c)

extrapolatie van de (eco)toxiciteitsgegevens naar concentraties zonder effect of gelijkaardige concentraties waarbij gebruik wordt gemaakt van deterministische of probabilistische methoden, en selectie en toepassing van passende beoordelingsfactoren om onzekerheden aan te pakken en MKN af te leiden;

d)

vergelijking van MKN voor verschillende receptoren en compartimenten, en selectie van kritische MKN, dat wil zeggen de MKN die bescherming biedt aan de gevoeligste receptor in het meest relevante compartiment of de meest relevante matrix.

d bis)

bij het vaststellen van milieukwaliteitsnormen voor metalen worden biobeschikbaarheidsmodellen overwogen om rekening te houden met verschillende waterkwaliteitsparameters die van invloed zijn op de biobeschikbaarheid van metalen. [Am. 156]

DEEL C: REGISTER VAN GEHARMONISEERDE MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR STROOMGEBIEDSPECIFIEKE VERONTREINIGENDE STOFFEN

[Vermelding] nr.

Naam van de stof

Categorie stoffen

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

JG-MKN (3)

Landoppervlaktewateren (4)

[μg/l]

JG-MKN (3)

Andere oppervlaktewateren

[μg/l]

MAC-MKN (5)

Landoppervlaktewateren (4)

[μg/l]

MAC-MKN (5)

Andere oppervlaktewateren

[μg/l]

MKN

Biota (6)

[μg/kg nat gewicht] of MKN voor sediment wanneer dat wordt vermeld [μg/kg droog gewicht]

1

Alachloor (7)

Bestrijdingsmiddelen

15972-60-8

240-110-8

0,3

0,3

0,7

0,7

 

2

Tetrachloorkoolstof (7)

Industriële stoffen

56-23-5

200-262-8

12

12

niet van toepassing

niet van toepassing

 

3

Chloorfenvinphos (7)

Bestrijdingsmiddel

470-90-6

207-432-0

0,1

0,1

0,3

0,3

 

4

Simazine (7)

Bestrijdingsmiddel

122-34-9

204-535-2

1

1

4

4

 

”.

(1)  CAS: Chemical Abstracts Service.

(2)  EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs).

(3)  Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle stoffen en isomeren.

(4)  Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.

(5)  Deze parameter is de MKN uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN). Wanneer voor de MAC-MKN “niet van toepassing” wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde.

(6)  Als er een biota-MKN wordt gegeven dan wordt deze toegepast, in plaats van de MKN voor water, onverminderd de bepaling in artikel 3, lid 3, van deze richtlijn waarin wordt toegestaan dat er in plaats daarvan een alternatief biotataxon of een andere matrix wordt gemonitord, voor zover de toegepaste MKN een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Tenzij anders vermeld, gelden de biota-MKN voor vissen.

(7)  Stof die voorheen als prioritaire stof in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG is opgenomen of in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG.


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2025/3784/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)


Top