This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C:2018:445:FULL
Official Journal of the European Union, C 445, 10 December 2018
Publicatieblad van de Europese Unie, C 445, 10 december 2018
Publicatieblad van de Europese Unie, C 445, 10 december 2018
|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
61e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2018/C 445/01 |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2018/C 445/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/2 |
Hogere voorziening ingesteld op 5 juli 2018 door de Europese Centrale Bank tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 26 april 2018 in zaak T-251/15: Espírito Santo Financial (Portugal) / Europese Centrale Bank
(Zaak C-442/18 P)
(2018/C 445/02)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: F. Malfrère, M. Ioannidis, gemachtigden, H.-G. Kamman, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Espírito Santo Financial (Portugal), SGPS, SA
Conclusies
|
— |
het eerste punt van het dictum van het arrest van het Gerecht van 26 april 2018, Espírito Santo Financial (Portugal) SGPS, SA / ECB T-251/15, EU:T:2018:234, vernietigen; |
|
— |
het beroep ook verwerpen wat de weigering van de ECB betreft om toegang te verlenen het bedrag van het krediet dat is vermeld in de uittreksels van de notulen waarin het besluit van de Raad van bestuur van de ECB van 28 juli 2014 is vastgelegd; |
|
— |
subsidiair ten opzichte van de tweede conclusie, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie om uitspraak te doen, en |
|
— |
verzoekster in eerste aanleg en verweerster verwijzen in twee derde (2/3) van de kosten en de ECB verwijzen in een derde (1/3) van de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Eerste en enige middel van de hogere voorziening: schending van artikel 10.4 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna „Statuten”) en van artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 (1).
De ECB stelt dat het Gerecht artikel 10.4 van de Statuten en artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 onjuist heeft uitgelegd en toegepast, door in het bestreden arrest te vast te stellen, met name in de punten 55, 75-81, 124 en 161, dat de beoordelingsvrijheid van de Raad van bestuur betreffende de openbaarmaking van zijn notulen „moet worden uitgeoefend met inachtneming van de voorwaarden en beperkingen die zijn vastgelegd in besluit 2004/258” (punt 80), hetgeen in de onderhavige zaak betekent dat de ECB dient te motiveren hoe de openbaarmaking van informatie uit de notulen van vergaderingen van de Raad van bestuur waarin de besluiten van de Raad van bestuur worden vastgelegd, concreet en daadwerkelijk het openbaar belang zou ondermijnen wat betreft de vertrouwelijkheid van vergaderingen van de besluitvormende organen van de ECB.
Artikel 10.4 van het Statuut legt het vermoeden vast dat informatie die deel uitmaakt van de besprekingen van de Raad van bestuur vertrouwelijk moet blijven om de onafhankelijkheid en effectiviteit van de ECB te waarborgen. Deze regel van primair recht, waarvan niet kan worden afgeweken door afgeleid recht, is ook van toepassing op delen van de notulen waarin besluiten van de Raad van bestuur worden vastgelegd. In artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 wordt deze regel herhaald. Uit het algemene beginsel van vertrouwelijkheid van de besprekingen, besluiten daaronder begrepen, van de Raad van bestuur, zoals vastgelegd in artikel 10.4 van de Statuten, volgt dat de ECB haar besluit om het resultaat van haar beraadslagingen openbaar te maken niet hoeft te onderwerpen aan de materiele en procedurele normen van besluit 2004/258. In het bijzonder hoeft zij niet uit te leggen waarom openbaarmaking van deze notulen van de Raad van bestuur concreet en daadwerkelijk het openbaar belang zou ondermijnen wat betreft de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de Raad van bestuur.
(1) Besluit 2004/258/EG van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (PB 2004, L 80, blz. 42).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 1 augustus 2018 door het Europees Parlement tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 17 mei 2018 in zaak T-566/16, Josefsson / Europees Parlement
(Zaak C-506/18 P)
(2018/C 445/03)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Europees Parlement (vertegenwoordigers: Í. Ní Riagáin Düro, V. Montebello-Demogeot, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Erik Josefsson
Conclusies
|
— |
vernietiging van het bestreden arrest; |
|
— |
bijgevolg verwerping van het beroep in eerste aanleg; |
|
— |
verwijzing van de partijen in hun eigen kosten in deze procedure; |
|
— |
verwijzing van Josefsson in de kosten in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het Parlement voert ter ondersteuning van zijn beroep de volgende middelen aan:
|
(i) |
onjuiste rechtsopvatting, verdraaiing van de feiten en motiveringsverzuim bij de vaststelling dat de vereiste van een verworven rechtendiploma de reden was voor verzoekers ontslag; |
|
(ii) |
motiveringsverzuim bij de vaststelling dat verzoeker het recht had om te worden gehoord over de vaststelling van een organigram en de daarmee verband houdende beslissingen alsook de beschrijving van de posten hierin; |
|
(iii) |
verdraaiing van de feiten, kennelijk onjuiste beoordeling en een gebrek aan motivering van de conclusie dat het betrokken besluitvormingsproces daadwerkelijk tot een ander resultaat zou hebben geleid indien verzoeker ook was gehoord over de vraag of hij een rechtendiploma bezat. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 13 augustus 2018 — Gesamtverband Autoteile-Handel e.V. / KIA Motors Corporation
(Zaak C-527/18)
(2018/C 445/04)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Gesamtverband Autoteile-Handel e.V.
Verwerende partij: KIA Motors Corporation
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet de fabrikant de overeenkomstig artikel 6, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 715/2007 (1) aan onafhankelijke marktdeelnemers te verstrekken informatie ter beschikking stellen in een vorm waardoor die informatie elektronisch verder kan worden verwerkt? |
|
2) |
Is sprake van een verboden discriminatie van onafhankelijke marktdeelnemers overeenkomstig artikel 6, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 715/2007, wanneer een fabrikant, door een beroep te doen op een informatiedienstverlener, een bijkomend informatiekanaal opent voor de verkoop van originele vervangingsonderdelen door erkende dealers en reparatiebedrijven? |
(1) Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 13 augustus 2018 door Outsource Professional Services Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 31 mei 2018 in zaak T-340/16, Flatworld Solutions Pvt Ltd/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-528/18 P)
(2018/C 445/05)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Outsource Professional Services Ltd (vertegenwoordiger: A. Kempter, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Flatworld Solutions Pvt. Ltd
Conclusies
|
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 31 mei 2018 in zaak T-340/16; |
|
— |
bevestiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 april 2016 in zaak R 611/2015-4; |
|
— |
verwijzing van Flatworld Solutions Pvt. Ltd in de kosten met inbegrip van de noodzakelijke kosten die de Uniemerkhouder/rechtsopvolger/rekwirante heeft gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
De hogere voorziening is gebaseerd op schending van het Unierecht door het Gerecht, met name van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (1) inzake het gemeenschapsmerk, laatst gewijzigd bij verordening 2015/2424 (2).
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Uniemerkhouder/rechtsvoorganger te kwader trouw handelde bij de indiening van de aanvraag tot inschrijving van merk nr. 006035547. Het Gerecht heeft een onjuiste uitlegging gegeven aan het begrip „kwade trouw”. Er is niets oneerlijks of onethisch aan het gebruik van beschrijvende termen om handelsactiviteiten te beschrijven. Bijgevolg is de inschrijving als merk niet te kwader trouw gebeurd.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).
(2) Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, en van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB 2015, L 341, blz. 21).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Eparchiako dikastirio Larnakas (Cyprus) op 19 september 2018 — D. Z./Blue Air — Airline Management Solutions SRL
(Zaak C-584/18)
(2018/C 445/06)
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Eparchiako dikastirio Larnakas (rechter voor het district Larnaca, Cyprus)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: D. Z.
Verwerende partij: Blue Air — Airline Management Solutions SRL
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet besluit nr. 565/2014/EU (1) aldus worden uitgelegd dat het onmiddellijk rechtsgevolgen sorteert in de vorm van, enerzijds, rechten voor particulieren met de nationaliteit van een derde land om zonder visum toegang te verkrijgen tot de lidstaat van bestemming en, anderzijds, de verplichting voor die lidstaat van bestemming om geen visum te verlangen wanneer de persoon in het bezit is van een visum of verblijfstitel vermeld op de lijst van documenten die mogen worden erkend op grond van besluit nr. 565/2014/EU, wanneer de lidstaat van bestemming zich tot de toepassing daarvan heeft verbonden? |
|
2) |
Kan een luchtvervoerder, indien hij zelf en/of middels zijn gemachtigde vertegenwoordigers op het vliegveld van de lidstaat van vertrek met een beroep op de weigering van de autoriteiten van de lidstaat van bestemming om hem toegang te verlenen tot die staat op grond van het gestelde ontbreken van een visum, weigert een passagier te laten instappen, geacht worden te handelen als orgaan van deze staat (emanation of State), zodat de getroffen passagier zich jegens hem voor een rechterlijke instantie van de lidstaat van vertrek kan beroepen op besluit nr. 565/2014/EU om aan te tonen dat hij zonder nader visum recht van toegang had en om schadevergoeding te vorderen wegens de schending van dat recht en derhalve inbreuk op de vervoersovereenkomst? |
|
3) |
Kan een luchtvervoerder zelf en/of middels zijn gemachtigde vertegenwoordigers met een beroep op weigering van toegang tot de lidstaat van bestemming door de autoriteiten van die staat weigeren een onderdaan van een derde land te laten instappen, zonder voorafgaande afgifte en/of overhandiging aan die persoon van enige met redenen omklede beslissing waarbij hem de toegang wordt geweigerd [zie artikel 14, lid 2, van verordening (EG) nr. 2016/399 (2), voorheen artikel 13 van verordening (EG) nr. 562/2006, dat voor weigering van de toegang een met redenen omklede beslissing vereist], met het oog op de eerbiediging van de grondrechten en met name van het recht op rechterlijke bescherming van de rechten van de getroffen passagier (zie artikel 4 van dezelfde verordening)? |
|
4) |
Moet artikel 2, onder j), van verordening (EG) nr. 261/2004 (3) aldus worden uitgelegd dat daarbij de situatie van de toepassing van de verordening wordt uitgesloten waarin de luchtvervoerder een passagier op enig moment de instap weigert op grond van vermeende „ontoereikende reisdocumenten”? Is de uitlegging juist dat de instapweigering binnen de werkingssfeer van de verordening valt wanneer in rechte, op basis van de bijzondere omstandigheden van iedere zaak, wordt bevonden dat de reisdocumenten toereikend waren en dat de instapweigering ongerechtvaardigd of onrechtmatig was op grond van strijdigheid met het Unierecht? |
|
5) |
Kan een passagier het recht op compensatie als bedoeld in artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 worden ontzegd met een beroep op een beding waarbij een luchtvervoerder elke aansprakelijkheid uitsluit of beperkt in het geval van beweerde ontoereikendheid van reisdocumenten, wanneer een dergelijk beding is opgenomen in de gebruikelijke en vooraf gepubliceerde algemene voorwaarden voor de werkwijze en/of dienstverrichting van een luchtvervoerder? Staat artikel 15 in samenhang met artikel 14 van deze verordening in de weg aan de toepassing van een dergelijk beding tot beperking en/of uitsluiting van de aansprakelijkheid van de luchtvervoerder? |
(1) Besluit nr. 565/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot instelling van een vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen, gebaseerd op de eenzijdige erkenning door Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië van bepaalde documenten als gelijkwaardig met hun nationale visa voor de doorreis over hun grondgebied of een voorgenomen verblijf op hun grondgebied van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen en tot intrekking van de beschikkingen nr. 895/2006/EG en nr. 582/2008/EG (PB 2014, L 157, blz. 23).
(2) Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB 2016, L 77, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (Voor de EER relevante tekst) — Verklaring van de Commissie (PB 2004, L 46, blz. 1).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2018 door The Goldman Sachs Group Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-419/14, The Goldman Sachs Group / Europese Commissie
(Zaak C-595/18 P)
(2018/C 445/07)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: The Goldman Sachs Group Inc. (vertegenwoordigers: A. Mangiaracina, avvocatessa, J. Koponen, advokat)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Prysmian SpA, Prysmian Cavi e Sistemi Srl
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
|
— |
het bestreden arrest te vernietigen; |
|
— |
de artikelen 1, 2, 3 en 4 van besluit C(2014) 2139 (1) van de Commissie van 2 april 2014 geheel of gedeeltelijk (bijvoorbeeld vanaf mei of november 2007, toen GS Group en haar aandeelhouders slechts circa 45 % respectievelijk 26 % van de aandelen van Prysmian in handen hadden) nietig te verklaren, voorzover zij betrekking hebben op rekwirante; en/of |
|
— |
de in artikel 2 van besluit C(2014) 2139 van de Commissie van 2 april 2014 aan rekwirante opgelegde geldboete te verlagen, en |
|
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten, zowel die van de procedure in eerste aanleg als die van de hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
Eerste middel: het Gerecht heeft artikel 101 VWEU en artikel 23, lid 2, van verordening 1/2003 (2) onjuist toegepast door rekwirante verantwoordelijk te achten voor een inbreuk gepleegd door Prysmian van 29 juli 2005 tot 3 mei 2007 („periode voorafgaand aan de datum van de beursgang”).
Tweede middel: rekwirante heeft tussen 3 mei 2007 en 28 januari 2009 geen beslissende invloed uitgeoefend zoals door de rechtspraak vereist („periode na de datum van de beursgang”).
Derde middel: verzoek aan het Hof om rekwirante het voordeel te verlenen van elke aan Prysmian toegekende verlaging van de geldboete.
(1) Besluit van 2 april 2014 van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels).
(2) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 25 september 2018 — Adler Real Estate AG e.a.
(Zaak C-605/18)
(2018/C 445/08)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Adler Real Estate AG, Petrus Advisers LLP, TZ
Verwerende partij: Finanzmarktaufsichtsbehörde
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 3, lid 1 bis, vierde alinea, onder iii), van richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG (1), laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2013/50/EU van het Europees Parlement en de Raad, aldus worden uitgelegd dat „een aandeelhouder, een natuurlijke persoon of een juridische entiteit”„strengere vereisten” mogen worden opgelegd op voorwaarde dat op de „wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen” die in strengere vereisten voor de bekendmaking van deelnemingen voorzien, „wordt toegezien” door een autoriteit die door de lidstaat is aangewezen overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG (2) […] betreffende het openbaar overnamebod, en dat dit toezicht de inachtneming van de strengere vereisten betreffende bekendmaking van deelnemingen in de zin van richtlijn 2004/109/EG omvat? |
|
2) |
Staat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale praktijk volgens welke een definitieve beschikking van de toezichthoudende autoriteit zoals bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG, waarbij is vastgesteld dat een persoon inbreuk heeft gemaakt op nationale bepalingen ter omzetting van richtlijn 2004/25/EG, ook in het kader van een tegen dezelfde persoon aangespannen strafrechtelijke procedure wegens schending van daarmee verband houdende nationale regels ter omzetting van richtlijn 2004/109/EG (transparantierichtlijn) bindende kracht heeft, zodat die persoon wordt belet de reeds onherroepelijk vastgestelde inbreuk rechtens en feitelijk aan te vechten? |
(2) Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB 2004, L 142, blz. 12).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Tributário de Lisboa (Portugal) op 28 september 2018 — Canadese Staat / Autoridade Tributária e Aduaneira
(Zaak C-613/18)
(2018/C 445/09)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Tributário de Lisboa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Canadese Staat
Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira
Prejudiciële vraag
Is het, met betrekking tot de belastingheffing over dividenden die door een op het nationale grondgebied gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan een niet-ingezeten entiteit, verenigbaar met het verbod op beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen dat het effectieve tarief van de vennootschapsbelasting hoger is voor in een derde land gevestigde entiteiten dan voor een entiteit van dezelfde aard die op het nationale grondgebied is gevestigd?
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/8 |
Beroep ingesteld op 28 september 2018 — Europese Commissie / Slowaakse Republiek
(Zaak C-614/18)
(2018/C 445/10)
Procestaal: Slowaaks
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Tokár en C. Cattabriga, gemachtigden)
Verwerende partij: Slowaakse Republiek
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Slowaakse Republiek, door het in het Unierecht omschreven recht op een effectieve voorziening in rechte te ontzeggen aan onderdanen van derde landen die geen gezinsleden van burgers van de Europese Unie zijn en wier visumaanvraag is afgewezen of van wie het visum is nietig verklaard of ingetrokken, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang met artikel 32, lid 3, artikel 34, lid 7, en artikel 35, lid 7, van verordening (EG) nr. 810/2009 (Visumcode) (1); |
|
— |
de Slowaakse Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de Commissie aan dat de in casu in geding zijnde juridische kwesties duidelijk zijn beslecht in het arrest van het Hof in zaak C-403/16, El Hassani, waarin het Hof heeft geoordeeld dat artikel 32, lid 3, van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (2), gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht te voorzien in een beroepsprocedure tegen beslissingen tot weigering van een visum, waarvan de modaliteiten, met inachtneming van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, een zaak van de rechtsorde van elke lidstaat zijn. Die procedure moet in een bepaald stadium van de procedure een voorziening in rechte waarborgen.
De Commissie besluit daarom dat de argumenten die door de Slowaakse Republiek tijdens de precontentieuze procedure zijn aangevoerd, niet kunnen slagen en herhaalt haar standpunt, volgens hetwelk de Slowaakse Republiek haar in het inleidend verzoekschrift vermelde verplichtingen niet nakomt.
(1) Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB 2009, L 243, blz. 1).
(2) Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, verordeningen (EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001 van de Raad en verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2013, L 182, blz. 1).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Kehl (Duitsland) op 28 september 2018 — Strafprocedure tegen UY
(Zaak C-615/18)
(2018/C 445/11)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Kehl
Partijen in het hoofdgeding
Staatsanwaltschaft Offenburg
tegen
UY
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient het recht van de Europese Unie, inzonderheid richtlijn 2012/13 (1) alsmede de artikelen 21, 45, 49 en 56 VWEU, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan het is toegestaan om in een strafprocedure, om de enkele reden dat de verdachte niet woonachtig is in deze, maar in een andere lidstaat, te bevelen dat de verdachte voor de betekening van een aan hem gerichte strafbeschikking een gemachtigde dient aan te wijzen, met het gevolg dat de strafbeschikking onherroepelijk kan worden en daarmee de juridische voorwaarde voor de strafbaarheid van een later handelen van de verdachte ontstaat („Tatbestandswirkung”), ook als de verdachte feitelijk niet van de strafbeschikking op de hoogte was en de daadwerkelijke kennisneming van de strafbeschikking door de verdachte niet in vergelijkbare mate is verzekerd als bij een betekening van de strafbeschikking aan een in de lidstaat woonachtige verdachte het geval zou zijn? |
|
2) |
Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: dient het recht van de Europese Unie, inzonderheid richtlijn 2012/13 alsmede de artikelen 21, 45, 49 en 56 VWEU, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan het is toegestaan om in een strafprocedure, om de enkele reden dat de verdachte niet woonachtig is in deze, maar in een andere lidstaat, te bevelen dat de verdachte voor de betekening van een aan hem gerichte strafbeschikking een gemachtigde dient aan te wijzen, met het gevolg dat de strafbeschikking onherroepelijk kan worden en daarmee de juridische voorwaarde voor de strafbaarheid van een later handelen van de verdachte ontstaat („Tatbestandswirkung”) en dat bij de vervolging van dit strafbare feit aan de verdachte vanuit subjectief oogpunt zwaardere verplichtingen worden opgelegd om ervoor te zorgen daadwerkelijk kennis te nemen van de strafbeschikking, dan de verplichtingen die zouden gelden voor een verdachte die woonachtig is in de lidstaat, waardoor een strafvervolging van de verdachte wegens nalatigheid mogelijk wordt? |
(1) Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session, Edinburgh (Verenigd Koninkrijk) op 3 oktober 2018 — Andy Wightman e.a./Secretary of State for Exiting the European Union
(Zaak C-621/18)
(2018/C 445/12)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Court of Session, Edinburgh
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Andy Wightman, Ross Greer, Alyn Smith, David Martin, Catherine Stihler, Jolyon Maugham, Joanna Cherry
Verwerende partij: Secretary of State for Exiting the European Union
Andere partijen in de procedure: Chris Leslie, Tom Brake
Prejudiciële vraag
Indien een lidstaat de Europese Raad krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kennis heeft gegeven van zijn voornemen om zich terug te trekken uit de Europese Unie, kan deze kennisgeving dan volgens EU-recht eenzijdig worden herroepen door de kennisgevende lidstaat, en zo ja, onder welke voorwaarden en met welke gevolgen voor het in de Europese Unie blijven van de lidstaat?
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/10 |
Beroep ingesteld op 11 oktober 2018 — Europese Commissie / Franse Republiek
(Zaak C-636/18)
(2018/C 445/13)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: J.-F. Brakeland, gemachtigde)
Verwerende partij: Franse Republiek
Conclusies
Vaststellen dat de Franse Republiek sinds de inwerkingtreding van de grenswaarden in 2010 nog steeds de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (1), gelezen in samenhang met bijlage XI bij deze richtlijn, door de jaargrenswaarde voor NO2 sinds 1 januari 2010 stelselmatig en voortdurend te overschrijden in de volgende 12 agglomeraties en luchtkwaliteitszones: Marseille (FR03A02), Toulon (FR03A03), Parijs (FR04A01), Auvergne-Clermont-Ferrand (FR07A01), Montpellier (FR08A01), Toulouse Midi-Pyrénées (FR12A01), ZUR Reims Champagne-Ardenne (FR14N10), Grenoble Rhône-Alpes (FR15A01), Straatsburg (FR16A02), Lyon-Rhône-Alpes (FR20A01), ZUR Vallée de l'Arve Rhône-Alpes (FR20N10) en Nice (FR24A01), en door de uurgrenswaarde voor NO2 sinds 1 januari 2010 stelselmatig en voortdurend te overschrijden in de volgende twee agglomeraties en luchtkwaliteitszones: Parijs (FR04A01) en Lyon Rhône-Alpes (FR20A01).
Vaststellen dat de Franse Republiek sinds 11 juni 2010 de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, gelezen in samenhang met bijlage XV bij deze richtlijn, en met name de in artikel 23, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn neergelegde verplichting om ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding zo kort mogelijk wordt gehouden.
De Franse Republiek verwijzen in de kosten.
Middelen en voornaamste argumenten
Sinds 2010 werden de jaar- en uurgrenswaarden voor N02 stelselmatig en voortdurend overschreden in respectievelijk 12 en 2 zones. Deze overschrijdingen vormen op zich een schending van artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, gelezen in samenhang met bijlage XI bij deze richtlijn.
Ondanks deze niet-nakoming van artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG juncto bijlage XI bij deze richtlijn, heeft de Franse Republiek, in strijd met artikel 23, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2008/50/EG, geen doeltreffende maatregelen in de luchtkwaliteitsplannen vastgesteld om ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding zo kort mogelijk wordt gehouden.
Het gebrek aan doeltreffendheid van deze maatregelen blijkt onder meer uit de duur van de periode waarin de grenswaarden werden overschreden, het niveau van deze overschrijdingen en de ontwikkeling ervan, en de gedetailleerde analyse van elk van de plannen die de Franse autoriteiten voor de twaalf betrokken zones hebben vastgesteld.
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/11 |
Beroep ingesteld op 12 oktober 2018 — Europese Commissie / Roemenië
(Zaak C-638/18)
(2018/C 445/14)
Procestaal: Roemeens
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Nicolae, K. Petersen, gemachtigden)
Verwerende partij: Roemenië
Conclusies
|
— |
vaststellen dat Roemenië, gelet op de systematische en sinds 2007 voortdurende overschrijding van de daggrenswaarden voor concentraties van PM10 in de zone RO32101 Boekarest alsmede gelet op de systematische en van 2007 tot en met 2014 — met uitzondering van 2013 — voortdurende overschrijding van de jaargrenswaarden voor concentraties van PM10 in deze zone, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG (1), gelezen in samenhang met bijlage XI bij deze richtlijn; |
|
— |
vaststellen dat Roemenië, wat zone RO32101 Boekarest betreft, sinds 11 juni 2010 de verplichtingen uit hoofde van artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met bijlage XV, punt A, bij deze richtlijn, niet is nagekomen, met name de in de tweede alinea vervatte verplichting ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding van de grenswaarden voor PM10 zo kort mogelijk wordt gehouden; |
|
— |
Roemenië verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Sinds 2007 worden de daggrenswaarden voor concentraties van PM10 in de zone RO32101 Boekarest systematisch en voortdurend overschreden. Bovendien werden de jaargrenswaarden voor concentraties van PM10 van 2007 tot en met 2014 — met uitzondering van 2013 — in dezelfde zone overschreden. Deze overschrijdingen volstaan voor de vaststelling van niet-nakoming van artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met bijlage XI bij deze richtlijn.
Ondanks die overschrijdingen heeft Roemenië voor deze zone geen plannen vastgesteld die voldoen aan artikel 23, lid 1, van de richtlijn, meer bepaald aan de verplichting tot het nemen van passende maatregelen zodat de periode van overschrijding van de grenswaarden voor PM10 zo kort mogelijk wordt gehouden. Deze niet-nakoming is het gevolg van de langdurige periode waarin overschrijdingen zijn vastgesteld, van de vastgestelde lange termijnen om de overschrijdingen op te heffen en het ontbreken van bepaalde gegevens die in bijlage XV, deel A, bij de richtlijn zijn vermeld, alsmede van het feit dat de plannen niet alle voornaamste oorzaken van de overschrijding van de grenswaarden behandelen en evenmin voorzien in toereikende verplichte maatregelen om de naleving van de grenswaarden te verzekeren.
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/12 |
Beroep ingesteld op 12 oktober 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk Spanje
(Zaak C-642/18)
(2018/C 445/15)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán, E. Sanfrutos Cano en F. Thiran, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Spanje
Conclusies
|
— |
overeenkomstig 258, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, verklaren dat het Koninkrijk Spanje
|
|
— |
het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens de Commissie is het Koninkrijk Spanje de erop rustende verplichtingen overeenkomstig de vermelde artikelen en leden van richtlijn 2008/98/EG niet nagekomen, omdat het niet de vereiste maatregelen heeft getroffen vóór 14 september 2017, de in haar met redenen omkleed advies van 14 juli 2017 vastgestelde termijn.
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/12 |
Beroep ingesteld op 23 oktober 2018 — Europese Commissie / Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
(Zaak C-664/18)
(2018/C 445/16)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Norris-Usher, K. Petersen, gemachtigden)
Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Conclusies
|
— |
vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG (1), in samenhang met bijlage XI bij deze richtlijn, door de jaargrenswaarden voor NO2 te blijven overschrijden in de zones UK0001 (Greater London Urban Area); UK0002 (West Midlands Urban Area); UK0003 (Greater Manchester Urban Area); UK 0004 (West Yorkshire Urban Area); UK 0013 (Teesside Urban Area); UK0014 (The Potteries); UK0018 (Kingston upon Hull); UK0019 (Southampton Urban Area); UK0024 (Glasgow Urban Area); UK0029 (Eastern); UK0031 (South East); UK0032 (East Midlands); UK0033 (North West & Merseyside); UK0034 (Yorkshire & Humberside); UK0035 (West Midlands) en UK0036 (North East), en door de uurgrenswaarden voor NO2 te blijven overschrijden in zone UK0001 (Greater London Urban Area), sinds de inwerkingtreding van die grenswaarden op 1 januari 2010; |
|
— |
vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland sinds 11 juni 2010, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG, in samenhang met bijlage XV bij deze richtlijn, en met name de in artikel 23, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn neergelegde verplichting om ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding zo kort mogelijk wordt gehouden, en |
|
— |
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Sinds 2010 zijn de jaargrenswaarden voor NO2 in 16 zones en agglomeraties overschreden en zijn de uurgrenswaarden in één zone overschreden. Deze overschrijdingen vormen op zichzelf een schending van artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, gelezen in samenhang met bijlage XI bij dezelfde richtlijn.
Ondanks deze aanhoudende schending van artikel 13, lid 1, gelezen in samenhang met bijlage XI bij de richtlijn, heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland geen luchtkwaliteitsplannen vastgesteld die passende maatregelen bevatten om de overschrijdingsperiode zo kort mogelijk te houden. De ontoereikendheid van de maatregelen die door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn voorgesteld, blijkt uit de duur van de periode waarin de grenswaarden werden overschreden, het niveau van de overschrijdingen en de ontwikkeling ervan, alsmede uit een gedetailleerde analyse van elk van de respectieve luchtkwaliteitsplannen voor de 16 zones en agglomeraties die het voorwerp zijn van het onderhavige beroep.
(1) Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB 2008, L 152, blz. 1).
Gerecht
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/14 |
Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — Bacardi/EUIPO — Palírna U zeleného stromu (42 BELOW)
(Zaak T-435/12) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk 42 BELOW - Niet-ingeschreven ouder nationaal beeldmerk VODKA 42 - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] - Gebruik in het economische verkeer - Toepassing van het nationale recht door het EUIPO”])
(2018/C 445/17)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Bacardi Co. Ltd (Vaduz, Liechtenstein) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Reinisch, vervolgens A. Parassina, L. Rigas en L. Lorenc, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Geroulakos, vervolgens D. Gája en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Palírna U zeleného stromu a.s., voorheen Granette & Starorežná Distilleries a.s. (Ústí nad Labem, Tsjechië) (vertegenwoordiger: T. Chleboun, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 9 juli 2012 (zaak R 2100/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen Granette & Starorežná Distilleries en Bacardi
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Bacardi Co. Ltd wordt verwezen in de kosten. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/14 |
Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — Nova / Commissie
(Zaak T-299/15) (1)
((„Arbitragebeding - Subsidieovereenkomst die is gesloten in het kader van het proefproject tot oprichting van een netwerk van contacten en overleg tussen gemeenten over de ervaringen en de beste praktijken voor de hervestiging en integratie van vluchtelingen - Ontbreken van een objectieve evaluatie van de resultaten van het project - Evenredigheid - Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen - Maatregelen van instructie - Verzoek in reconventie”))
(2018/C 445/18)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Nova Onlus Consorzio nazionale di cooperative sociali — Soc. coop. (Trani, Italië) (vertegenwoordigers: M. Astolfi en M. Petrucci, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Di Paolo en L. Cappelletti, vervolgens L. Di Paolo en tot slot O. Verheecke en F. Moro, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 272 VWEU dat in essentie strekt tot vaststelling dat de Commissie niet gerechtigd is om uit hoofde van subsidieovereenkomst nr. HOME/2011/PPRS/AG/2176 het bedrag van 80 242,78 EUR van verzoekster te vorderen en tot veroordeling van de Commissie tot betaling van 52 146,36 EUR, en vertragingsrente en een verzoek in reconventie van de Commissie dat strekt tot veroordeling van verzoekster tot terugbetaling van het bedrag van 80 242,78 EUR en vertragingsrente uit hoofde van die subsidieovereenkomst.
Dictum
|
1) |
De Europese Commissie is niet gerechtigd om van Nova Onlus Consorzio nazionale di cooperative sociali — Soc. coop. 15 % van de kosten van de website van het project Transnational Observatory for Refugee’s Resettlement in Europe, zijnde 3 002,45 EUR, uit hoofde van de subsidieovereenkomst met referentie HOME/2011/PPRS/AG/2176 te vorderen. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Nova Onlus Consorzio nazionale di cooperative sociali wordt uit hoofde van voormelde subsidieovereenkomst veroordeeld tot betaling aan de Commissie van een bedrag van 77 240,33 EUR, vermeerderd met vertragingsrente ter hoogte van 3,55 % vanaf 19 mei 2015 en tot wanneer dit bedrag volledig is betaald. |
|
4) |
Het verzoek in reconventie wordt verworpen voor het overige. |
|
5) |
Nova Onlus Consorzio nazionale di cooperative sociali draagt haar eigen kosten en twee derde van die van de Commissie. |
|
6) |
De Commissie draagt één derde van haar eigen kosten. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/15 |
Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — Epsilon International/Commissie
(Zaak T-477/16) (1)
((„Arbitragebeding - Contracten gesloten in het kader van het Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Procesbelang - Subsidiabele kosten - Opschorting van betaling - Verzoek tot nietigverklaring - Besluit om verzoekster op te nemen in het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))
(2018/C 445/19)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Epsilon International SA (Marousi, Griekenland) (vertegenwoordigers: D. Bogaert en A. Guillerme, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Estrada de Solà, A. Katsimerou en A. Kyratsou, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 272 VWEU strekkende tot vaststelling dat 1) de bedragen die de Commissie heeft betaald uit hoofde van de subsidieovereenkomsten Briseide, i-SCOPE en Smart-Islands, subsidiable kosten vormen; 2) de besluiten van de Commissie om de betalingen op te schorten voor de projecten i-Locate, eENV-Plus, GeoSmartCity en c-Space ongegrond zijn, en 3) het onrechtmatig handelen van de Commissie schade heeft veroorzaakt voor verzoekster, alsook een verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit Ares(2016) 2835215 van de Commissie van 17 juni 2016 om Epsilon op te nemen in het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES), en een verzoek krachtens 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster door deze handeling zou hebben geleden.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Epsilon International SA wordt verwezen in de kosten. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/16 |
Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — Grupo Orenes/EUIPO — Akamon Entertainment Millenium (Bingo VIVA! Slots)
(Zaak T-63/17) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Bingo VIVA! Slots - Ouder Uniebeeldmerk vive bingo - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Voorwerp van het geding”])
(2018/C 445/20)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Grupo Orenes, SL (Murcia, Spanje) (vertegenwoordiger: M. J. Sanmartín Sanmartín, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Akamon Entertainment Millenium, SL (Barcelona, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 7 november 2016 (zaak R 453/2016-2) inzake een oppositieprocedure tussen Grupo Orenes en Akamon Entertainment Millenium
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Grupo Orenes, SL wordt verwezen in de kosten. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/16 |
Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — Fernández González/Commissie
(Zaak T-162/17) (1)
((„Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Artikel 2, onder c), RAP - Kennisgeving van een vacature voor een tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, onder b), RAP - Afwijzing van de sollicitatie - Exceptie van onwettigheid - Artikel 8 RAP - Aansprakelijkheid - Verlies van een kans”))
(2018/C 445/21)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Elia Fernández González (Brussel, België) (vertegenwoordigers: M. Casado García-Hirschfeld en É. Boigelot, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en L. Radu Bouyon, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU strekkende tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 november 2014 tot afwijzing van verzoeksters sollicitatie naar de post van tijdelijk functionaris bedoeld in kennisgeving van vacature COM/2014/2036 alsmede van het besluit van 22 mei 2015 tot afwijzing van verzoeksters administratieve klacht, en, ten tweede, vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij zou hebben geleden.
Dictum
|
1) |
Het besluit van de Europese Commissie van 14 november 2014 tot afwijzing van de sollicitatie van Elia Fernández González naar de post van tijdelijk functionaris zoals bedoeld in kennisgeving van vacature COM/2014/2036 wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan Fernández González van het bedrag van 12 000 EUR vermeerderd met vertragingsrente vanaf de datum van uitspraak van het onderhavige arrest tot die van daadwerkelijke betaling, op basis van een jaarlijkse rentevoet gelijk aan de rentevoet die de Europese Centrale Bank (ECB) heeft vastgesteld voor de basisherfinancieringstransacties, vermeerderd met 2 procentpunten. |
|
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
4) |
De Commissie wordt verwezen in de kosten. |
(1) PB C 354 van 26.10.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-121/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/17 |
Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — Bayer/EUIPO — Uni-Pharma (SALOSPIR)
(Zaak T-261/17) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk SALOSPIR - Oudere Uniebeeldmerken die gekleurde strepen weergeven en oudere nationale merken Aspirin - Relatieve weigeringsgronden - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Bekendheid - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) - Gebruik in het economisch verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis - Artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 4, van verordening 2017/1001)”])
(2018/C 445/22)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Bayer AG (Leverkusen, Duitsland) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard en J. Fuhrmann, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral, S. Pétrequin en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Uni-Pharma Kleon Tsetis, Farmakeutika Ergastiria AVEE (Kifisia, Griekenland) (vertegenwoordigers: C. Chrysanthis, P.-V. Chardalia en A. Vasilogamvrou, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 februari 2017 (zaak R 2444/2017-4) inzake een oppositieprocedure tussen Bayer en Uni-Pharma Kleon Tsetis, Farmakeutika Ergastiria
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Bayer AG wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Uni-Pharma Kleon Tsetis, Farmakeutika Ergastiria AVEE in de procedure voor het Gerecht. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/18 |
Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — Deza / Commissie
(Zaak T-400/17) (1)
((„Milieu en bescherming van de menselijke gezondheid - Verordening (EG) nr. 1272/2008 - Indeling, etikettering en verpakking van bepaalde stoffen - Verordening (EU) 2017/776 - Indeling van anthraquinone - Stof die verondersteld wordt kankerverwekkend te zijn voor mensen - Kennelijk onjuiste beoordeling - Begrip „stof” - Rechtszekerheid - Eigendomsrecht”))
(2018/C 445/23)
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Deza a.s. (Valašské Meziříčí, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: P. Dejl, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: Z. Malůšková, K. Mifsud-Bonnici en R. Lindenthal, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: S. Hartikainen, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, C. Meyer-Seitz, H. Shev, L. Zettergren en A. Alriksson, gemachtigden), Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en A. Hautamäki, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van verordening (EU) 2017/776 van de Commissie van 4 mei 2017 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (PB 2017, L 116, blz. 1), voor zover anthraquinone daarbij wordt ingedeeld als stof die wordt verondersteld kankerverwekkend te zijn voor mensen.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Deza a.s. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
|
3) |
De Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) zullen hun eigen kosten dragen. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/18 |
Beroep ingesteld op 1 oktober 2018 — Pharma Mar/Commissie
(Zaak T-594/18)
(2018/C 445/24)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pharma Mar, SA (Colmenar Viejo, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Merola en V. Salvatore, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van het uitvoeringsbesluit C(2018) 4831 final van de Commissie van 17 juli 2018 tot weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik „Aplidin — plitidepsine” uit hoofde van verordening (EG) nr. 726/2004 (1); |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: gebrek aan onpartijdigheid van de wetenschappelijke adviesgroep voor oncologie en van de procedure tot benoeming ervan
|
|
2. |
Tweede middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur
|
|
3. |
Derde middel: schending van artikel 12 van verordening (EG) nr. 726/2004 en het beginsel van gelijke behandeling
|
|
4. |
Vierde middel: schending van de motiveringsplicht
|
|
5. |
Vijfde middel: schending van het recht van verdediging
|
(1) Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/20 |
Beroep ingesteld op 28 september 2018 — ZL/EUIPO
(Zaak T-596/18)
(2018/C 445/25)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ZL (vertegenwoordiger: E. Fontes Vila, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Conclusies
|
— |
nietig verklaren het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EUIPO/AD/01/17 van 1 december 2017 waarbij verzoeksters resultaten voor dat vergelijkend onderzoek worden meegedeeld en wordt bevestigd dat zij niet op de reservelijst van geslaagde kandidaten was geplaatst; |
|
— |
subsidiair, nietig verklaren de volgende daarmee verbonden besluiten: ten eerste het besluit van de jury van 7 maart 2018 waarbij zij heeft geantwoord op verzoeksters verzoek om herziening en het besluit van 1 december 2017 heeft bevestigd; ten tweede het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 27 juni 2018 tot afwijzing van verzoeksters klacht van 7 juni 2018 en tot bevestiging van het besluit van 1 december 2017; |
|
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan het gebrek aan voldoende juridische motivering en ondersteunende documenten in alle correspondentie en besluiten die zij van EPSO en/of EUIPO heeft ontvangen met betrekking tot het betrokken vergelijkend onderzoek, aangezien zij niet in staat was om na te gaan of de voor haar bezwarende besluiten al dan niet gegrond en vatbaar voor toetsing door de rechter waren, waardoor rechtsonzekerheid is ontstaan en zij zich tegenover de administratie niet heeft kunnen verweren. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan (i) schending van haar fundamentele rechten van behoorlijk bestuur en toegang tot documenten (artikelen 41 en 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 15 VWEU; artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 (1)) en van het horizontaal transparantiebeginsel, aangezien het tot aanstelling bevoegd gezag haar de toegang tot de betwiste vragen van het verbale redeneervermogen die via multiple-choice op de computer werden gesteld, heeft geweigerd, op grond dat haar betwisting van de relevantie en de geldigheid van die vragen te algemeen was, maar zonder de specifieke redenen te noemen waarom niet werd voldaan aan de voorwaarden van de rechtspraak voor de verlening van toegang; en (ii) schending van haar recht van verweer, aangezien het verzoek van het tot aanstelling bevoegd gezag om de betrokken vragen specifieker te betwisten onuitvoerbaar voor haar is, waardoor zij bijzonder kwetsbaar is aangezien zij onmogelijk bewijs moet leveren. |
|
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van haar recht van verweer en van de beginselen van verdienste en bekwaamheid bij het betrokken vergelijkend onderzoek, transparantie bij de vrije toegang tot de openbare dienst en van eerlijke en gelijke behandeling, aangezien zij na de verkrijging van haar uitslag voor het vergelijkend onderzoek geen materiële onregelmatigheid van de betrokken vragen kon aanvoeren op grond van de slechte of onjuiste formulering (bijvoorbeeld vertaalproblemen) ervan. Een kandidaat moet altijd de mogelijkheid hebben om op te komen tegen het feit dat er op enig moment van het vergelijkend onderzoek materiële fouten in vragen zijn gemaakt, met name na de verkrijging van de uitslag. Voorts kunnen kandidaten die de brontaal van de test van het verbale redeneervermogen op de computer kiezen, door de slechte vertaling duidelijk worden bevoordeeld. |
|
4. |
Vierde middel, ontleend aan het feit dat het betwiste besluit van 1 december 2017 ongeldig is door een kennelijke fout in de procedure voor het vergelijkend onderzoek, aangezien de betrokken vragen van de verbale redeneertoets op de computer een materiële onregelmatigheid bevatten. |
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/21 |
Beroep ingesteld op 9 oktober 2018 — Google en Alphabet / Commissie
(Zaak T-604/18)
(2018/C 445/26)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Google LLC (Mountain View, Californië, Verenigde Staten), Alphabet, Inc. (Mountain View) (vertegenwoordigers: N. Levy, solicitor, P. Stuart, barrister, J. Schindler en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het besluit van de Commissie van 18 juli 2018 in zaak COMP/AT.40099 —Google Andrоid nietig verklaren; |
|
— |
subsidiair, de aan verzoeksters opgelegde geldboete intrekken of verlagen in de uitoefening van de volledige rechtsmacht van het Gerecht; en |
|
— |
in elk geval de Commissie verwijzen in de kosten van verzoeksters in verband met deze procedures. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van besluit C(2018) 4761 final van de Commissie van 18 juli 2018 inzake een procedure op grond van artikel 102 VWEU en artikel 54 van de EER-Overeenkomst (AT.40099 — Google Android).
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zes middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: in het bestreden besluit zijn de marktdefinitie en de dominantie onjuist beoordeeld.
|
|
2. |
Tweede middel: in het bestreden besluit is ten onrechte vastgesteld dat de voorwaarden inzake voorinstallatie in de distributieovereenkomst voor Googles mobiele applicatie onrechtmatig zijn.
|
|
3. |
Derde middel: in het bestreden besluit bevat is ten onrechte vastgesteld dat de enkele voorwaarde inzake voorinstallatie in de overeenkomsten van Google betreffende de deling van inkomsten op basis van de portfolio, onrechtmatig was. |
|
4. |
Vierde middel: in het bestreden besluit is ten onrechte vastgesteld dat het verbinden van anti-fragmentatieverplichtingen van de anti-fragmentatieovereenkomst aan de licenties voor de applicaties Play en Google Search, misbruik door Google opleverde.
|
|
5. |
Vijfde middel: het bestreden besluit heeft inbreuk gemaakt op verzoeksters’ rechten van verdediging.
|
|
6. |
Zesde middel: in het bestreden besluit heeft de Commissie een fout heeft begaan door het opleggen van een geldboete en bij het berekenen van die geldboete.
|
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/22 |
Beroep ingesteld op 5 oktober 2018 — Fujifilm Recording Media/EUIPO — iTernity (d:ternity)
(Zaak T-609/18)
(2018/C 445/27)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Fujifilm Recording Media GmbH (Kleve, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Härer, C. Schulze, C. Weber, H. Ranzinger en C. Gehweiler, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: iTernity GmbH (Freiburg, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniebeeldmerk „d:ternity” — Uniemerk nr. 11 152 154
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 25 juli 2018 in zaak R 2324/2018-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
subsidiair vaststelling dat op het beroep niet meer hoeft te worden beslist; |
|
— |
het EUIPO en de andere partijen verwijzen in de voor het Gerecht en de kamer van beroep gemaakte kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van de artikelen 18 en 64 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/23 |
Beroep ingesteld op 18 oktober 2018 — Gres de Aragón/EUIPO (GRES ARAGÓN)
(Zaak T-624/18)
(2018/C 445/28)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Gres de Aragón, SA (Alcalñiz, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Learte Álvarez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „GRES ARAGÓN” — inschrijvingsaanvraag nr. 16 311 938
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 16 augustus 2018 in zaak R 2269/2017-1
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing, waarbij de aanvraag voor Uniemerk nr. 16 311 938 GRES ARAGÓN wordt afgewezen voor een deel van de waren/diensten waarop de aanvraag betrekking heeft, vernietigen; |
|
— |
voortzetting gelasten van de behandeling van de betrokken aanvraag voor alle waren en diensten waarop de oorspronkelijke aanvraag betrekking heeft; |
|
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), lid 2 en lid 3, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/23 |
Beroep ingesteld op 18 oktober 2018 — mobile.de/EUIPO (weergave van een auto in een tekstballon)
(Zaak T-629/18)
(2018/C 445/29)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: mobile.de GmbH (Dreilinden, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Lührig, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk (weergave van een auto in een tekstballon) — inschrijvingsaanvraag nr. 15 598 931
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 7 augustus 2018 in zaak R 2653/2017-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 49, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 71, lid 1, tweede zin, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 68, lid 1, vierde zin, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, juncto artikel 23, lid 1, onder d), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie; |
|
— |
schending van artikel 68, lid 1, vierde zin, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, juncto artikel 23, lid 1, onder e), en artikel 22, lid 1, onder b), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie. |
|
10.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 445/24 |
Beroep ingesteld op 17 oktober 2018 — Herholz Vertrieb/EUIPO (#)
(Zaak T-631/18)
(2018/C 445/30)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Herholz Vertrieb GmbH & Co. KG (Ahaus, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Sprenger, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk # — inschrijvingsaanvraag nr. 16 967 267
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 22 augustus 2018 in zaak R 445/2018-2
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing aldus wijzigen dat de Uniemerkaanvraag wordt toegewezen, |
|
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |