This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011DC0500
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS A Budget for Europe 2020
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Een begroting voor Europa 2020
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Een begroting voor Europa 2020
/* COM/2011/0500 definitief */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Een begroting voor Europa 2020 /* COM/2011/0500 definitief */
Woord vooraf De Europese Unie beijvert zich elke dag om de verwachtingen van haar 500
miljoen inwoners te helpen inlossen. Het is mijn overtuiging dat de Unie de
vernieuwing van de uiterst concurrerende sociale markteconomie in Europa en in
de wereld mee kan sturen. Daarvoor hebben we een vernieuwende begroting nodig.
Een begroting die aan de nieuwe realiteit van de globalisering is aangepast.
Een begroting die inspeelt op de uitdagingen van vandaag en kansen creëert voor
morgen. Dit is een vernieuwende begroting. Ik nodig u uit om voorbij de cijfers
te zien en te kijken naar wat de begroting betekent voor het verwezenlijken van
de Europa 2020-doelstellingen die wij gezamenlijk hebben vastgesteld. Er is
sprake van een breuk met de cultuur van recht op en vrije beschikking over de
middelen uit de Europese begroting die bij sommige overheden bestaat. Elk
verzoek moet voortaan duidelijk gelinkt zijn aan onze gemeenschappelijke
doelstellingen en prioriteiten. Zo zal elke euro die wordt uitgegeven, meerdere
keren effect kunnen sorteren: om de onderlinge samenhang te versterken, de
energie-efficiëntie te vergroten en de strijd tegen de klimaatverandering op te
voeren, de sociale doelstellingen dichterbij te brengen, de werkgelegenheid te
bevorderen en terzelfder tijd de armoede terug te dringen. Zo kan van de
begroting op tal van gebieden een krachtige hefboomwerking uitgaan. Overal in Europa wegen regeringen, ondernemingen en huishoudens
zorgvuldig af waaraan ze hun geld besteden. Het is tijd om goed na te denken
over waar moet worden bezuinigd en waar moet worden geïnvesteerd voor de
toekomst. We moeten zuinig zijn, maar tegelijkertijd ook investeren in groei in
Europa. De Europese Unie mag daarbij niet boven haar stand leven. Wij hebben met
slechts ongeveer 1% van het bruto nationaal inkomen (bni) van Europa, of één
vijftigste van de begrotingen van de lidstaten, een relatief bescheiden
begroting, maar een begroting waarmee we het verschil moeten maken en waarvan
we elke euro optimaal moeten inzetten. Vandaag maken we keuzes voor de periode van 2014 tot 2020. De EU-begroting die we voorstellen, kost de belastingbetaler niet meer
dan nu, maar zal wel een grotere return opleveren. Door de begroting te
moderniseren, kunnen we bezuinigen op sommige gebieden en meer besteden aan de
echte prioriteiten. De begroting die ik presenteer, is een ambitieuze begroting
waar het gaat om de gebieden waar Europa het verschil kan maken. Het is een
begroting met een overkoepelende Europese logica, toegespitst op de
synergetische effecten van het samenvoegen van middelen en op de financiering
van acties die de lidstaten alleen meer geld zouden kosten. De nieuwe begroting zal eenvoudiger, transparanter en billijker zijn.
Het moet een begroting zijn die tot de mobilisering van privékapitaal leidt. We
stellen ook voor om de begroting te financieren met nieuwe inkomstenbronnen die
de afdrachten van de lidstaten, gebaseerd op hun bruto nationaal inkomen,
gedeeltelijk moeten vervangen. Hiermee zijn de burgers en de regeringen naar
onze mening beter af en krijgen we een waarlijk Europese begroting. Een
integratiegerichte begroting. Een begroting die dubbele uitgaven door de
lidstaten voorkomt en een meerwaarde biedt door de synergetische effecten van
op Europees niveau genomen maatregelen die zonder dit Europees perspectief niet
mogelijk zouden zijn. Een groot deel van de begroting zal worden uitgetrokken om mensen aan
het werk te helpen en de economie te doen groeien, overeenkomstig de Europa
2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Zo wordt een
financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen voorgesteld die de
ontbrekende schakels in de energie-, vervoers- en IT-netwerken moet bekostigen
en zodoende de interne markt completer moet maken door alle delen van het
EU-grondgebied met elkaar te verbinden en een werkelijke territoriale samenhang
waar iedereen beter van wordt, tot stand te brengen. De begroting zal
investeren in de intellectuele capaciteit van Europa en meer geld uittrekken
voor onderwijs, opleiding, onderzoek en innovatie. Deze gebieden zijn met het
oog op de wereldwijde concurrentiepositie van Europa cruciaal om de banen en de
ideeën voor morgen te kunnen creëren. In een wereld waarin wij met andere grote
blokken concurreren, is het zaak voor Europa om de beschikbare middelen te
bundelen en een sterk concurrerende sociale markteconomie tot stand te brengen
die aan de doelstellingen van Europa 2020 beantwoordt. Nu onze economieën meer
dan ooit met elkaar verweven zijn, hebben wij er allemaal belang bij het economisch
herstel in elk van onze lidstaten te versterken. Het landbouwaandeel van de begroting is vitaal voor dit werkelijk
Europese beleidsterrein dat een strategisch belang bekleedt en waar ruim 70%
van de financiering niet langer nationaal is en minder duur dan 27 keren een
nationaal landbouwbeleid voeren zou kosten. Het gemeenschappelijk
landbouwbeleid zal worden gemoderniseerd en gericht op de productie van veilig
en gezond voedsel, de bescherming van het milieu en verbetering van de situatie
van de kleine producent. Het is een illustratie van hoe met een euro terzelfder
tijd meerdere doelen kunnen en moeten worden nagestreefd. De afstanden in de wereld worden kleiner. Door veranderende allianties
en opkomende nieuwe machten moet Europa meer inspanningen leveren om zijn
invloed te doen gelden. De investeringen in de interactie van Europa met de
rest van de wereld zullen worden verhoogd. Er zal meer geld worden uitgetrokken
voor onze nabuurschap en meer geld om onze verbintenissen de armsten in de
wereld te helpen, na te komen. Wij hebben het nu niet gemakkelijk, maar zij
hebben het altijd het moeilijkst. Solidariteit loopt als een rode draad door dit voorstel: solidariteit
met de armste lidstaten en regio's, solidariteit bij het samen aanpakken van de
migratieproblematiek, solidariteit inzake energiezekerheid en solidariteit met
de bevolking van derde landen. De gangbare opvatting dat Europa het grootste deel van het geld uitgeeft
aan ambtenaren en gebouwen, klopt niet. In werkelijkheid gaat het om niet meer
dan 6% van de begroting. Ik ben er wel van overtuigd dat de Europese
instellingen zich eveneens solidair moeten tonen met de Europese burgers nu
overal van hoog tot laag fors moet worden bezuinigd en maximale efficiëntie
wordt verlangd. Daarom zullen de administratieve uitgaven niet toenemen en zal
het personeelsbestand van de Europese instellingen met 5% worden ingekrompen de
komende zeven jaar. Deze voorstellen zijn naar mijn mening ambitieus maar te verantwoorden.
Op sommige terreinen wordt bespaard om aan de prioritaire terreinen meer te
geven. Wij hebben ons niet laten verleiden tot kleine aanpassingen hier en daar
die tot dezelfde begroting als altijd zouden hebben geleid. En bovenal streven
wij ernaar de Europese burger waar voor zijn geld te geven. Het Europees Parlement, de lidstaten en de Commissie moeten elkaar nu
vinden om van deze voorstellen een akkoord te maken. Ik verwacht de komende
maanden vele en lastige debatten, maar met een waarlijk Europese geest bij alle
partijen kunnen wij het eens worden over een ambitieuze en vernieuwende
begroting die voor het leven van de burger een reëel verschil kan maken. Jose Manuel Durão Barroso Voorzitter van de Europese Commissie
1.
Context
Bij het uitwerken van de voorstellen voor de
toekomstige begroting van de Europese Unie bestond de uitdaging van de
Commissie erin om voor een groeiend aantal beleidsterreinen waar de EU door een
optreden op EU-niveau het verschil kan maken de financiering rond te krijgen
terwijl de lidstaten bezuinigingen doorvoeren en hun begroting consolideren.
Dit heeft haar ertoe gebracht een begroting met een sterke overkoepelende
Europese logica voor te stellen die de motor achter de Europa
2020-groeistrategie moet zijn. Het vernieuwende van dit voorstel schuilt in de
nadruk op de kwaliteit van de bestedingen en in de financiering van de
EU-begroting in de toekomst, waarbij minder direct beslag wordt gelegd op de
nationale begrotingen en sprake is van een waarlijk Europese begroting. De Europese Unie heeft in de nasleep van de
economische en financiële crisis belangrijke stappen gezet om de economische
governance beter te coördineren en het herstel te ondersteunen. Het Europees
Parlement en de lidstaten hebben ingezien dat het voordelen heeft het beheer
van de onderlinge afhankelijkheid binnen de EU volgens de gestructureerde
methode van het Europees semester van economische beleidscoördinatie aan te
pakken. De opzet van het toekomstige financieel kader is dit proces te
ondersteunen. Het weerspiegelt een langetermijnvisie op de Europese economie en
kijkt voorbij de huidige begrotingsproblemen van sommige lidstaten. De
EU-begroting is geen begroting voor "Brussel", maar voor de burgers
van de EU; het is een in omvang bescheiden begroting waarvan de middelen worden
geïnvesteerd in de lidstaten om baten voort te brengen voor de Europese Unie
als geheel en haar burgers. De begroting draagt bij tot het verwezenlijken van
de groeistrategie van de EU omdat er een sterk katalysatoreffect kan van
uitgaan, in het bijzonder wanneer zij wordt toegespitst op de doelstellingen
van de Europa 2020-strategie. Slimme, duurzame en inclusieve groei is het
centrale thema van dit voorstel. De Commissie stelt voor om meer middelen uit
te trekken voor onderzoek en innovatie, onderwijs en ontwikkeling van het MKB,
en het potentieel van de eengemaakte markt beter te ontsluiten door de
infrastructuur tot stand te brengen die aangepast is aan de eisen van de
eenentwintigste eeuw. Daarnaast stelt de Commissie voor om het
gemeenschappelijk landbouwbeleid middelenefficiënter te maken en niet alleen te
richten op de productie van levensmiddelen van hoge kwaliteit, maar ook op het
bijdragen tot milieubeheer en bestrijding van de klimaatverandering. Een ander
centraal thema van dit voorstel is solidariteit – solidariteit met de armste
lidstaten en regio's door de cohesie-uitgaven op hun behoeften te concentreren,
solidariteit bij het gezamenlijk aanpakken van de migratieproblematiek en van
rampen, solidariteit inzake energiezekerheid en solidariteit met de bevolking
van derde landen die op onze steun rekenen voor hun onmiddellijke humanitaire
behoeften en hun langetermijnontwikkeling. De Commissie deelt de bekommernis van het Europees Parlement[1] dat "de wijze waarop het stelsel van
eigen middelen zich heeft ontwikkeld, […] een onevenredige nadruk legt op de
nettosaldo's van de lidstaten, waardoor het beginsel van solidariteit binnen de
EU in het gedrang komt, het Europees gemeenschappelijk belang verwatert en de
Europese meerwaarde grotendeels genegeerd wordt". De Commissie streeft er
met deze voorstellen naar de EU-financiën op een andere leest te schoeien en
een begin te maken met de omschakeling van een begroting uit bijdragen op basis
van het bruto nationaal inkomen op een EU-begroting die gedeeltelijk uit echte
"eigen middelen" bestaat, wat meer in overeenstemming zou zijn met
het Verdrag ("de begroting wordt volledig uit eigen middelen
gefinancierd"). De Commissie heeft bij het opstellen van dit voorstel voor
het volgende meerjarig financieel kader (MFK) onderzocht welke impact de
huidige uitgaveninstrumenten en –programma's hebben, op grote schaal de
belanghebbenden geraadpleegd[2] en
de opties ontleed voor de instrumenten en programma's van dat kader[3].
2.
Het meerjarig financieel kader dat wordt voorgesteld
De Commissie heeft zich bij vaststelling van
het voor het volgende MFK voor te stellen bedrag laten leiden door de opvatting
van het Europees Parlement "dat het bevriezen van het volgende MFK op het
niveau van 2013 […] geen realistische optie is […] en dat de middelen van het
volgende MFK met ten minste 5% moeten worden verhoogd"[4]. Tevens heeft zij rekening gehouden met de
conclusies van de Europese Raad[5] dat
het van essentieel belang is "dat in het komende meerjarig financieel
kader de inspanningen van de lidstaten tot uitdrukking komen om door middel van
consolidatie tekorten en schulden beter in de hand te houden. [..], met
inachtneming van de rol van de onderscheiden instellingen en de noodzaak om de
doelstellingen van Europa te realiseren, […] bespreken hoe de uitgaven op Europees
niveau hieraan een passende bijdrage kunnen leveren". De Commissie is ervan
overtuigd dat EU-bestedingen een meerwaarde opleveren. De bestedingen in het
kader van het huidige MFK maken iets meer dan 1% van het bni van de EU uit en
zijn bescheiden in verhouding tot de pan-Europese behoeften waarnaar met een
zekere regelmaat wordt verwezen door het Europees Parlement en de Raad. Het
financieel kader dat de Commissie hierbij voorstelt, bedraagt in termen van het
bni 1,05% aan vastleggingen, resulterend in 1% aan betalingen uit de
EU-begroting. Het totaal komt uit op 1,11% als daarbij 0,02% aan potentiële
bestedingen buiten het MFK en 0,04% aan bestedingen buiten de begroting om
worden opgeteld: dit omvat financiële middelen die worden ingeboekt om te reageren
op (onvoorzienbare) crisissen en noodsituaties (zoals humanitaire interventies)
en uitgaven waarvoor de lidstaten ad hoc-bijdragen betalen (zoals het
EOF, waarvoor een andere bijdragesleutel geldt dan voor de EU-begroting). De
Commissie heeft met haar voorstel voor dit kader gekozen voor een evenwicht
tussen ambitie enerzijds en realisme anderzijds, gelet op de tijd waarin de
begrotingsonderhandelingen zullen plaatsvinden. Zoals voor het
meerjarig financieel kader gebruikelijk is, gaat het bij het voorstel dat de
Commissie presenteert om financiële vastleggingen voor de toekomst. Met het oog
op de voorspelbaarheid wordt ook het verwachte tempo van de betalingen
weergegeven, wat niet onbelangrijk is in tijden van begrotingsconsolidatie, die
vereist dat de betalingsniveaus strikt onder controle worden gehouden bij het
begin van de volgende periode. Een en andere brengt de Commissie ertoe het
volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 voor te stellen: ·
3.
De financiering van de EU-begroting
De behoefte aan een moderner financieel kader
slaat niet alleen op de uitgavenzijde en de prioriteiten, maar ook op de
financiering van de EU-begroting, die de jongste jaren in toenemende mate ter
discussie staat. In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
wordt het oorspronkelijke plan om de EU-begroting volledig uit eigen middelen
te financieren, weer opgenomen. De realiteit is echter dat de EU momenteel voor
meer dan 85% wordt gefinancierd op basis van statistische grootheden die afgeleid
zijn van het bruto nationaal inkomen (bni) en de btw. Het gevolg hiervan is dat
bij de nettobetalers een mentaliteit van "my money back" (billijke
tegenprestatie) is ontstaan, die haaks staat op de logica van een EU-begroting
en het overkoepelende solidariteitsbeginsel van de Unie op losse schroeven zet.
Het heeft ook geleid tot een overdreven focus op nettobetalingen en –saldi en
belemmerd dat de begroting ten volle haar rol als meerwaardebezorger voor de EU
als geheel kan spelen. Het is tijd om de financiering van de EU te
herijken aan de hand van de beginselen van autonomie, transparantie en
billijkheid, en de EU de middelen te geven om haar overeengekomen
beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Het doel van het voorstel is niet de
EU-begroting in omvang te doen toenemen, maar de "my money
back"-mentaliteit om te buigen en het systeem transparanter te maken. Het
is niet de bedoeling budgettaire soevereiniteit te verlenen aan de EU, maar
terug te grijpen naar financieringsmechanismen zoals deze oorspronkelijk door
de verdragen waren bedoeld. Het voorstel van de Commissie zou ertoe leiden dat
de directe afdrachten uit de nationale begrotingen verminderen. De Commissie heeft in haar begrotingsevaluatie[6] een niet-exhaustieve lijst opgenomen van
alternatieve financieringsbronnen die geleidelijk de nationale afdrachten
zouden kunnen vervangen en de druk op de nationale begrotingen verlichten. De
lijst gaat vergezeld van een aantal bij het afwegen van de mogelijkheden in
acht te nemen criteria. De Commissie heeft de opties grondig geanalyseerd[7] en besloten een nieuwe stelsel van eigen
middelen voor te stellen dat is gebaseerd op een heffing op financiële
transacties en een nieuwe btw-bron. Deze nieuwe eigen middelen zouden de
EU-begroting voor een stuk financieren en de bestaande complexe btw-bron, die
de Commissie wil afschaffen, volledig kunnen vervangen en het gewicht van de
bni-bron verminderen. Het voorstel van de Commissie voor een besluit van de
Raad betreffende een nieuw stelsel van eigen middelen wordt nader uitgewerkt in
een begeleidende wetgevende tekst[8]. De
Commissie sluit zich in dit verband aan bij de vraag van het Europees Parlement
naar een interparlementaire conferentie over deze kwestie met de nationale
parlementen. De Commissie stelt om de hierboven aangehaalde redenen tevens voor de
regeling van kortingen en correcties drastisch te vereenvoudigen. De pogingen
om de verschillen uit te vlakken tussen wat de lidstaten aan de EU-begroting
bijdragen en wat zij in het kader van het Europees beleid ontvangen, geven
aanleiding tot scheeftrekkingen in de begroting en tasten het vermogen aan om
met de EU-bestedingen een meerwaarde te creëren. Daarom stelt de Commissie voor
om, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Fontainebleau van 1984,
de afdrachten te beperken voor de lidstaten die zonder die maatregel
buitensporig hoge begrotingslasten zouden moeten dragen in verhouding tot hun
relatieve welvaartspeil.
4.
De beginselen waarop de EU-begroting rust
De EU-begroting, die per definitie "pan-Europees"
van opzet is, verschilt in die zin van de nationale begrotingen dat de EU
bijvoorbeeld niet rechtstreeks uitgaven voor gezondheidszorg, onderwijs,
politie of defensie doet. De middelen zijn relatief beperkt en worden daarom
geconcentreerd waar de EU de grootste meerwaarde brengt[9]. Het is niet de bedoeling de
begrotingsmiddelen van de EU te gebruiken voor maatregelen die de lidstaten
zelf kunnen financieren. De bestaansreden van de EU-begroting is dat er
activiteiten moeten worden gefinancierd zonder welke de EU niet zou kunnen
functioneren of die voordeliger en efficiënter kunnen worden verricht als ze
collectief uit de EU-begroting worden gefinancierd. De EU-begroting is er om: (a)
gemeenschappelijk beleid te financieren dat volgens
de lidstaten op EU-niveau moet worden gevoerd (bv. het gemeenschappelijk
landbouwbeleid); (b)
uiting te geven aan de solidariteit tussen de
lidstaten en de regio's, ter ondersteuning van de ontwikkeling van de zwakste
regio's, waardoor de EU als een eengemaakte economische ruimte kan functioneren
(bv. via het cohesiebeleid); (c)
maatregelen ter voltooiing van de interne markt te
financieren die zelfs de meest welvarende lidstaten niet alleen zouden kunnen
dragen. De EU-begroting maakt het mogelijk de zaken vanuit een pan-Europees en
niet vanuit een puur nationaal perspectief te bekijken (bv. financiering van
pan-Europese investeringen in infrastructuur). Bovendien kan veel geld worden
bespaard door duplicatie van nationale maatregelen die gedeeltelijk dezelfde
doelstellingen nastreven, te voorkomen; (d)
synergieën en schaalvoordelen tot stand te brengen,
door samenwerking te bevorderen en gemeenschappelijke oplossingen voor
problemen die door de lidstaten afzonderlijk niet kunnen worden aangepakt (bv.
onderzoek en innovatie van internationaal topniveau, samenwerking inzake
binnenlandse zaken, migratie en justitie); (e)
een beleidsantwoord te formuleren op bestaande
hardnekkige of nieuwe uitdagingen die om een gemeenschappelijke, pan-Europese
aanpak vragen (bv. milieukwesties, de klimaatverandering, humanitaire hulp, de
demografische ontwikkeling en culturele aangelegenheden). Gelet op deze context, heeft de Commissie zich
bij het ontwerpen van het MFK van de toekomst laten leiden door de beginselen
die zij in de begrotingsevaluatie van 2010 heeft geschetst, namelijk: ·
Focussen op de grote beleidsprioriteiten ·
Focussen op punten waar de EU voor een meerwaarde
zorgt ·
Focussen op concrete resultaten ·
Wederzijdse baten brengen, overal in de Europese
Unie. De EU-begroting is "beleid in cijfers
uitgedrukt" en de financiering moet dan ook een afspiegeling zijn van het
rechtskader waarbinnen beleid wordt gevoerd en van de beleidsprioriteiten. Er
moet een koppeling zijn tussen de financiering en de vooropgestelde resultaten:
de overheden hebben geen "recht" op begrotingsmiddelen die zij naar
believen kunnen uitgeven, maar zij moeten in overleg vastgestelde
EU-doelstellingen verwezenlijken en ontvangen daartoe middelen van de EU.
Daarom stond bij het opzetten van de programma's en instrumenten die deel uitmaken
van dit MFK-voorstel voorop dat zij de grote beleidsprioriteiten van de EU
vooruit moeten helpen. De kernwoorden van de financiële programma's en
instrumenten van de volgende generatie zijn: resultaatgerichtheid, toenemend
gebruik van conditionaliteit en vereenvoudiging van uitvoering. ·
Er zal een duidelijk verband worden gelegd tussen
de resultaten en de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie en de
binnen dat kader gestelde doelen. Dit betekent dat de programma's worden
geconcentreerd op een beperkt aantal prioritaire zwaartepunten en acties met
voldoende kritische massa en dat versnippering en ongecoördineerd optreden
worden vermeden. Waar dat mogelijk is, zullen bestaande programma's worden
samengevoegd (bijvoorbeeld inzake binnenlandse zaken, onderwijs en cultuur)
en/of herwerkt (inzake onderzoek en cohesie) om ervoor te zorgen dat de
programmering geïntegreerd verloopt en dat er voor uitvoering, verslaglegging
en controle dezelfde mechanismen worden gebruikt. ·
Vereenvoudiging: de
aanscherping van de verantwoordingsplicht voor de besteding van overheidsgeld
en het verhelpen van mettertijd gerezen problemen hebben geleid tot de
financieringsregels zoals we die vandaag kennen: zeer verscheiden en
gecompliceerd, en lastig toe te passen en te controleren. Deze complexiteit
brengt zowel voor de begunstigden als voor de Commissie en de lidstaten zware
administratieve lasten mee, met als nefast gevolg dat kandidaat-deelnemers aan
een programma worden afgeschrikt en dat de uitvoering wordt vertraagd. Er wordt
momenteel gewerkt aan een vereenvoudiging van zowel de algemene regels (het
Financieel Reglement) als de sectorspecifieke regels. ·
Conditionaliteit: er
zullen aan de programma's en instrumenten voorwaarden worden gekoppeld waardoor
de nadruk meer op de resultaten dan op de inputs komt te liggen. Dit geldt met
name voor de terreinen waar het om massale uitgaven gaat, zoals het
cohesiebeleid en landbouw, waar de lidstaten en de begunstigden zullen moeten
aantonen dat de financiering wordt gebruikt ten behoeve van de
beleidsprioriteiten van de EU. Meer in het algemeen zal de Commissie waken over
de samenhang van het overkoepelende economisch beleid van de EU en de
EU-begroting, in het bijzonder om situaties te vermijden waarin de
effectiviteit van de EU-financiering wordt ondermijnd door een ongezond
macrobudgettair beleid; ·
Hefboom voor investeringen: door samen met de particuliere sector innovatieve
financieringsinstrumenten op te zetten, is het mogelijk de impact van de
begrotingsmiddelen van de EU te vermeerderen, meer strategische investeringen
te doen en zodoende het groeipotentieel van de EU te versterken. Samenwerken
met met name de EIB-groep (Europese Investeringsbank) en met nationale en
internationale publiekrechtelijke financiële instellingen was een positieve
ervaring, die in het volgende MFK een verlengstuk zal krijgen. Garanties en
risicodelingsregelingen kunnen de financiële sector in staat stellen meer
kapitaal te verschaffen en meer krediet te verstrekken aan innovatieve
bedrijven of voor infrastructuurprojecten. Op die manier kunnen dergelijke
financieringsinstrumenten ook bijdragen tot de algemene ontwikkeling van de
financiële markten na de crisis.
5.
De grote nieuwe elementen
De ambitie van de Commissie voor de
toekomstige EU-begroting is de uitgaven op een andere leest te schoeien, met
meer nadruk op resultaten en prestaties, zich te concentreren op de Europa
2020-agenda door de voorwaarden in het cohesiebeleid aan te scherpen, en de
rechtstreekse betalingen aan landbouwproducenten groener te maken. De volgende
begroting moet aan de tijd worden aangepast door middelen te herschikken en toe
te wijzen aan prioritaire gebieden zoals pan-Europese infrastructuur, onderzoek
en innovatie, onderwijs en cultuur, beveiliging van de buitengrenzen van de EU
en extern beleid (bv. het nabuurschapsbeleid). Horizontale beleidsprioriteiten,
zoals milieubescherming en de strijd tegen de klimaatverandering, zijn een
integrerend deel van alle grote begrotingsinstrumenten en –maatregelen. In deel
II van deze mededeling wordt nader ingegaan op de aanpak per beleidsterrein. In
de punten hierna worden de belangrijkste veranderingen op de grote
uitgaventerreinen behandeld.
5.1.
Horizon 2020: een gemeenschappelijke kaderstrategie
voor onderzoek, innovatie en technologische ontwikkeling
De EU heeft op het gebied van innovatie een
significante achterstand[10]
waaraan iets moet worden gedaan om te kunnen concurreren met andere ontwikkelde
economieën en met de opkomende, nieuwe economieën. Inzake een aantal
kernindicatoren zoals het aantal geregistreerde octrooien, de export van
technologisch geavanceerde tot zeer geavanceerde producten en de uitgaven voor
onderzoek en ontwikkeling als percentage van het bbp, loopt de EU als geheel
achter op Japan en de Verenigde Staten. Onderzoek en innovatie zorgen voor
werkgelegenheid, welvaart en een hogere kwaliteit van het leven. De EU is
weliswaar wereldleider inzake tal van technologieën, maar wordt in toenemende
mate uitgedaagd door zowel haar traditionele concurrenten als opkomende
economieën. Gezamenlijke programma's bundelen de onderzoeksinspanningen en
kunnen bijgevolg resultaten opleveren die afzonderlijke lidstaten niet kunnen
bereiken. Om de Europa 2020-doelstelling van 3% van het
bbp te halen, moeten overal in de EU investeringen in onderzoek en ontwikkeling
worden bevorderd. De EU moet er ook voor zorgen dat wetenschappelijke kennis
vaker uitmondt in geoctrooieerde processen en producten, niet alleen ten
behoeve van de hightechsectoren, maar ook en vooral voor gebruik in de
traditionele sectoren. Daarvoor zullen inspanningen moeten worden geleverd door
de overheid, de particuliere sector en de onderzoeksgemeenschap. De oprichting
van de Europese Onderzoeksraad door de Commissie was het begin van een
ingrijpende hervorming van de beheerstructuren voor het Europese onderzoek die
nu positieve resultaten begint af te werpen. De Commissie stelt voor op de
ingeslagen weg verder te gaan en de huidige EU-instrumenten voor de
financiering van onderzoek en innovatie (met name de onderzoekskaderprogramma's
en het programma voor concurrentievermogen en innovatie) te reorganiseren om de
link te versterken met de gestelde beleidsdoelen en om de uitvoeringsprocedures
te vereenvoudigen, en zodoende tevens de administratieve lasten voor de
begunstigden te verlichten. De Commissie stelt voor de toekomstige
financiering van onderzoek en innovatie te concentreren op drie zwaartepunten
met een stevige verankering in de Europa 2020-strategie: ·
excelleren in fundamenteel wetenschappelijk
onderzoek; ·
aanpakken van maatschappelijke uitdagingen; ·
industrieel leiderschap creëren en de
concurrentiepositie versterken. Versnippering moet worden vermeden en de
onderlinge samenhang versterkt, onder andere met de nationale
onderzoeksprogramma's, door middel van een gemeenschappelijk strategisch kader
("Horizon 2020" te noemen), dat sterk zal worden gelinkt aan de grote
prioriteiten in beleidssectoren zoals gezondheid, voedselzekerheid,
bio-economie, energie en klimaatverandering. Het Europees Instituut voor technologie
zal deel uitmaken van het Horizon 2020-programma en via zijn kennis- en
innovatiegemeenschappen een belangrijke rol spelen bij het samenbrengen van de
drie zijden van de kennisdriehoek onderwijs, innovatie en onderzoek. Eén van de
kenmerken van de nieuwe benadering van de onderzoeksfinanciering is het
grootschaliger gebruik van innovatieve financieringsinstrumenten, naar het
voorbeeld van de financieringsfaciliteit voor risicodeling. De Commissie stelt voor om in de periode 2014-2020 80 miljard EUR uit te trekken voor het gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie. Deze financiering zal in belangrijke mate worden aangevuld met steun voor onderzoek en innovatie uit de Structuurfondsen. Voor de periode 2007-2013 bijvoorbeeld, is circa 60 miljard EUR uitgegeven voor onderzoek en innovatie in alle regio's van Europa en in de toekomst mogen uitgaven in dezelfde orde van grootte worden verwacht.
5.2.
Solidariteit en investeringen voor groei en
werkgelegenheid
Het cohesiebeleid is een belangrijke uiting van
solidariteit met de armere en zwakkere regio's van de EU, maar het is meer dan
dat. Een van de grootste successen van de EU is de verhoging van de
levensstandaard van alle inwoners. Dat komt niet alleen door de steunverlening
voor de ontwikkeling en de groei van de armere lidstaten en regio's, maar ook
door de bijdrage aan de integratie van de interne markt, die door zijn omvang
commerciële mogelijkheden en schaalvoordelen biedt aan alle delen van de EU,
rijk of arm, groot of klein. De evaluatie die de Commissie heeft verricht van
de in het verleden gedane bestedingen, levert tal van voorbeelden op van
meerwaarde en van groei- en banenscheppende investeringen die zonder de steun
uit de EU-begroting niet mogelijk zouden zijn geweest. Er zijn echter ook voorbeelden
van versnippering en gebrek aan duidelijke prioriteitenstelling. Nu de
overheidsmiddelen schaars en groeibevorderende investeringen meer dan ooit
nodig zijn, heeft de Commissie besloten belangrijke veranderingen van het
cohesiebeleid voor te stellen. Het cohesiebeleid is een van de cruciale
instrumenten om de doelstellingen en streefcijfers van Europa 2020 in alle
delen van de EU te verwezenlijken. De Commissie stelt voor om krachtiger op
resultaten en effectiviteit van de cohesie-uitgaven te focussen door het
cohesiebeleid stelselmatiger te koppelen aan de doelstellingen van Europa 2020.
Daarenboven stelt zij een nieuwe categorie – "overgangsregio's"
– voor ter vervanging van het huidige uitfaserings- en infaseringssysteem. Deze
categorie zal alle regio's omvatten met een bbp per inwoner tussen 75 en 90%
van het EU27-gemiddelde. De werkloosheid en de aanhoudend hoge
armoedecijfers vragen om een aanpak op het niveau van de EU en de lidstaten. De
Unie wordt in toenemende mate geconfronteerd met tekorten aan bepaalde
kwalificaties, ondermaatse prestaties van actief arbeidsmarktbeleid en
onderwijssystemen, sociale uitsluiting en marginalisering, en een lage
arbeidsmobiliteit. Er is zowel behoefte aan beleidsinitiatieven als aan
concrete steunmaatregelen. Veel van deze problemen zijn verergerd door de
financieel-economische crisis, de demografische ontwikkeling en de
migratietrends, en het snelle tempo van de technologische verandering. Zonder
een krachtige aanpak vormen zij een ernstige bedreiging voor de sociale cohesie
en het concurrentievermogen. Het is daarom essentieel dat groeibevorderende
investeringen in infrastructuur, concurrentievermogen van de regio's en
ontwikkeling van het bedrijfsleven gepaard gaan met actie op het gebied van de
arbeidsmarkten, onderwijs en opleiding, sociale integratie, het
aanpassingsvermogen van werknemers, ondernemingen en ondernemerschap, en
administratieve capaciteit. Hierbij is een sleutelrol weggelegd voor het
Europees Sociaal Fonds (ESF). Er wordt voorgesteld dat de lidstaten aangeven op
welke manier de verschillende financieringsinstrumenten zouden moeten bijdragen
tot het bereiken van de kerndoelstellingen van Europa 2020, onder andere door
ESF-minimumaandelen per categorie van regio's vast te stellen (25% voor convergentieregio's,
40% voor overgangsregio's, 52% voor minder concurrentiekrachtige regio's, met
als uitgangspunt dat het aandeel van het Cohesiefonds in de toewijzing voor het
cohesiebeleid in de lidstaten die in aanmerking komen één derde blijft, exclusief
de territoriale samenwerking). Dit betekent dat het minimumaandeel van het ESF
in de begrotingstoewijzing voor het cohesiebeleid in elk geval 25% bedraagt, of
84 miljard EUR. Het ESF zal worden aangevuld met een aantal direct door de
Commissie beheerde instrumenten, zoals Progress en het EURES-netwerk, om het
scheppen van banen te ondersteunen. Het Europees Fonds voor aanpassing aan de
globalisering (EFG) is een flexibel fonds dat buiten het financieel kader valt
en dat werknemers die door de veranderende wereldwijde handelspatronen hun baan
verliezen, helpt zo snel mogelijk ander werk te vinden. Omdat de benodigde
sommen van jaar tot jaar variëren, stelt de Commissie voor om het EFG buiten
het financieel kader te houden. Het EFG kan eveneens worden aangesproken om
hulp te verlenen aan personen in de landbouwsector van wie de bestaansmiddelen
door de globalisering zouden worden bedreigd. Om de effectiviteit van de EU-bestedingen te
vergroten, stelt de Commissie – overeenkomstig de territoriale benadering van
het Verdrag van Lissabon – voor om op EU-niveau voor alle structuurfondsen een
gemeenschappelijk strategisch kader vast te stellen waarin de Europa
2020-doelstellingen worden omgezet in investeringsprioriteiten. Bedoeling is de
doelstelling van territoriale cohesie van het Verdrag van Lissabon te
dynamiseren. Concreet stelt de Commissie voor om met elke lidstaat een
partnerschapscontract te sluiten. Daarin zullen de verbintenissen worden
vastgelegd die de partners op nationaal en regionaal niveau aangaan om de
toegewezen middelen te gebruiken voor de verwezenlijking van de Europa
2020-strategie. Er moet een nauwe band zijn met de nationale
hervormingsprogramma's en de stabiliteits- en convergentieprogramma's die de
lidstaten uitwerken en met de landspecifieke aanbevelingen die de Raad op basis
daarvan geeft. Om te voorkomen dat de effectiviteit van de cohesie-uitgaven
door een ongezond macrobudgettair beleid wordt aangetast, zullen naast de
sectorspecifieke voorafgaande voorwaarden in elk contract, ook voorwaarden
worden gesteld die gekoppeld zijn aan de nieuwe economische governance. De contracten zullen duidelijke doelstellingen
en indicatoren bevatten, evenals een beperkt aantal (zowel vooraf in acht te
nemen als aan het bereiken van bepaalde, te controleren resultaten gekoppelde)
voorwaarden en de verbintenis om jaarlijks de gemaakte vorderingen te
verantwoorden in het jaarverslag over het cohesiebeleid. De financiële middelen
zullen op een beperkt aantal prioriteiten worden toegespitst, waarbij de concurrentiekrachtregio's
en de overgangsregio's hun volledige begrotingstoewijzing – met uitzondering
van het ESF – hoofdzakelijk zouden besteden aan energie-efficiëntie, duurzame
energiebronnen, concurrentiekracht van het MKB en innovatie, en de convergentieregio's
aan een bredere waaier van prioriteiten (zo nodig ook aan institutionele
capaciteitsopbouw). Om meer uit de
financiering door de EU te halen, zullen nieuwe voorwaarden worden gesteld die
een resultaatgerichte concentratie van de middelen moeten waarborgen en de
lidstaten via het cohesiebeleid krachtig moeten motiveren om ervoor te zorgen
dat de Europa 2020-doelstellingen effectief worden gehaald. De conditionaliteit
zal zowel voorafgaande voorwaarden omvatten, waaraan moet zijn voldaan voordat
er middelen worden overgemaakt, als resultaatvoorwaarden achteraf, waaraan de
vrijmaking van extra middelen zal zijn gekoppeld. Indien onvoldoende
vooruitgang bij het vervullen van deze voorwaarden wordt geboekt, zullen de
middelen worden opgeschort of geschrapt. Er zullen
resultaatvoorwaarden worden gesteld (de "conditionaliteit") en
stimulansen worden gegeven om die hervormingen tot stand te brengen die ervoor
zorgen dat de financiële middelen doelmatig worden gebruikt. Om de focus op
resultaten en het bereiken van de Europa 2020-doelstellingen te verscherpen,
zal 5% van het cohesiebudget opzij worden gezet en naar aanleiding van een
tussentijdse evaluatie worden toegewezen aan de lidstaten en regio's waarvan de
programma's de referentiepunten op het traject naar de programmadoelstellingen
– binnen het ruimere kader van de streefcijfers en doelstellingen van Europa
2020 – hebben bereikt. De referentiepunten zullen worden vastgesteld
overeenkomstig de regelgeving voor het cohesiebeleid. De ervaring van het huidige financieel kader
is dat heel wat lidstaten het moeilijk hebben om grote volumes EU-middelen te
absorberen binnen een korte tijdsspanne. Vertragingen bij het uitwerken van
projecten, het vastleggen van middelen en het doen van betalingen zijn er de oorzaak
van dat er aan het einde van de huidige financieringsperiode een aanzienlijk
volume ongebruikte kredieten overblijft. Bovendien bemoeilijkt de
begrotingssituatie in sommige lidstaten het vrijmaken van de nodige middelen
voor de medefinanciering door de lidstaat. Om de opname van middelen te
verbeteren, stelt de Commissie een aantal maatregelen voor: ·
de aftoppingspercentages voor de
cohesietoewijzingen vaststellen op 2,5% van het bni; ·
toestaan dat het medefinancieringspercentage
tijdelijk met 5 à 10 procentpunten wordt verhoogd wanneer een lidstaat
financiële bijstand ontvangt op grond van de artikelen 136 of 143 VWEU,
waardoor de nationale begrotingen in tijden van begrotingsconsolidatie minder
sterk moeten worden aangesproken, terwijl de EU-financiering in totaal toch op
hetzelfde niveau blijft; ·
in de partnerschapscontracten bepaalde voorwaarden
opnemen inzake versterking van de administratieve capaciteit. De Commissie
stelt voor om het merendeel van de cohesiemiddelen van het toekomstige MFK te
concentreren op de armste regio's en lidstaten. Zij stelt tevens voor om de
regio's die de status van "convergentieregio" verliezen, te helpen om
de plotselinge overgang naar de status van "minder concurrentiekrachtige
regio" op te vangen door de daarmee gepaard gaande verlaging van de
steunintensiteit te beperken. Wat de Commissie voorstelt, is dat de betrokken
regio's in de volgende MFK-periode tweederde van hun vroegere toewijzingen
blijven ontvangen. Zij zouden samen met andere regio's met een vergelijkbaar bbp-niveau
(tussen 75 en 90% van het bbp van de EU) een nieuwe categorie van
"overgangsregio's" vormen. De Commissie stelt voor om in de periode 2014-2020 376 miljard EUR uit te trekken voor de instrumenten van het cohesiebeleid. Dit bedrag omvat: · 162,6 miljard EUR voor convergentieregio's, · 38,9 miljard EUR voor overgangsregio's, · 53,1 miljard EUR voor concurrentiekrachtregio's, · 11,7 miljard EUR voor territoriale samenwerking, · 68,7 miljard EUR voor het Cohesiefonds, en 40 miljard EUR voor de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (zie punt 5.3 hierna). Het Europees Sociaal Fonds zal (op basis van de 25/40/52-formule voor de categorieën regio's) minstens 25% van het cohesiebudget uitmaken (de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen buiten beschouwing gelaten), ofwel 84 miljard EUR Buiten het MFK: · 3 miljard EUR voor het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering · 7 miljard EUR voor het Europees Solidariteitsfonds
5.3.
Verbindingen voor Europa
Opdat de eengemaakte markt volledig zou kunnen
functioneren, is moderne, performante infrastructuur nodig die Europa verbindt,
met name op het gebied van transport, energie en informatie- en
communicatietechnologie (ict). Naar schatting is in de periode 2014-2020
ongeveer 200 miljard EUR nodig om de trans-Europese energienetwerken
te voltooien en dient 540 miljard EUR te worden geïnvesteerd in het
trans-Europese vervoersnetwerk en ruim 250 miljard EUR in ict. Het
merendeel van de noodzakelijke investeringen kan en moet weliswaar van de markt
komen, maar waar deze tekortschiet moeten initiatieven worden genomen om
langdurige leemtes te vullen, knelpunten weg te nemen en de nodige
grensoverschrijdende verbindingen tot stand te brengen. De ervaring is evenwel
dat de nationale begrotingen nooit een voldoende hoge prioriteit zullen
toekennen aan transnationale, grensoverschrijdende investeringen in de
infrastructuur waaraan de eengemaakte markt behoefte heeft. Hier kan de
EU-begroting dus de meerwaarde brengen waarop eerder werd gewezen, door ertoe
bij te dragen dat pan-Europese projecten die het centrum in eenieders belang
met de periferie verbinden, gefinancierd geraken. De Commissie heeft daarom besloten de creatie
voor te stellen van een financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen
("Connecting Europe Facility") om de totstandkoming van de
infrastructuur die de EU nodig heeft, te versnellen. Deze groeibevorderende
verbindingen zullen voor een betere toegang tot de eengemaakte markt zorgen en
het isolement van sommige economische "eilanden" doorbreken. Zo zijn
bijvoorbeeld de delen van de EU die nog niet op de belangrijke elektriciteits-
en gasnetwerken zijn aangesloten, voor hun energievoorziening afhankelijk van
investeringen in andere lidstaten. De financieringsfaciliteit zal een cruciale
bijdrage leveren tot energiezekerheid door overal in Europa de toegang mogelijk
te maken tot verschillende bronnen en leveranciers, van binnen en buiten de
Unie. Daarnaast zal zij ertoe bijdragen het nieuwe, bij het Verdrag van
Lissabon geïntroduceerde begrip van territoriale samenhang in praktijk te
brengen. De beschikbaarheid overal in Europa van ict-netwerken met hoge
snelheid en pan-Europese ict-diensten zal een remedie zijn voor de
versnippering van de interne markt en kleine en middelgrote ondernemingen helpen
bij hun zoektocht naar groeimogelijkheden buiten hun thuismarkt. Uit de faciliteit zullen vooraf aangewezen,
prioritaire infrastructuurvoorzieningen van Europees belang op het gebied van
transport, energie en ict, en zowel fysieke als it-infrastructuur, worden
gefinancierd met inachtneming van criteria van duurzame ontwikkeling. Een
voorlopige lijst van voorgestelde infrastructuurvoorzieningen (de
"ontbrekende schakels") is bij dit voorstel gevoegd. De financieringsfaciliteit voor Europese
verbindingen zal centraal worden beheerd; de middelen zullen afkomstig zijn van
een specifiek begrotingsonderdeel en van afgeschermde bedragen voor vervoer in
het Cohesiefonds. Het percentage medefinanciering uit de EU-begroting zal hoger
liggen voor investeringen in "convergentieregio's" dan voor
investeringen in "concurrentiekrachtregio's". Infrastructuur van
lokaal en regionaal belang zal worden gekoppeld aan de prioritaire
EU-infrastructuur en alle EU-burgers met elkaar verbinden, en kan worden
(mee)gefinancierd door de structuurfondsen (Cohesiefonds en/of EFRO,
afhankelijk van de situatie van de lidstaat/regio). Gelet op de achterstand
inzake infrastructuur van de nieuwe lidstaten, heeft de Commissie besloten om
de toewijzing voor het Cohesiefonds in haar voorstel nagenoeg ongewijzigd te
laten. Hierdoor zullen vervoersinvesteringen in de regio's die daarvoor in
aanmerking komen, worden aangezwengeld en koppelingen met de rest van de EU
worden bevorderd. De faciliteit biedt mogelijkheden om gebruik
te maken van innovatieve financieringsinstrumenten en om sneller meer
investeringen te verwezenlijken dan met overheidsmiddelen alleen mogelijk zou
zijn. De Commissie zal nauw samenwerken met de EIB en andere
overheidsinvesteringsbanken om de financiering van de betrokken projecten te
bundelen. Zij zal in het bijzonder het gebruik van EU-projectobligaties[11] aanmoedigen om deze belangrijke projecten
te helpen verwezenlijken. Sommige van de infrastructuurprojecten met
belang voor de EU zullen over het grondgebied van buurlanden en
kandidaat-lidstaten lopen. De Commissie zal voorstellen om deze op een
vereenvoudigde manier via de nieuwe faciliteit te koppelen en te financieren,
om de samenhang tussen de instrumenten voor interne en voor externe acties te
verzekeren. Dit vereist dat de toepasselijke regelgevingen worden geïntegreerd,
zodat de financiële middelen voor de projecten vanaf verschillende onderdelen
van de EU-begroting ter beschikking kunnen worden gesteld. De Commissie stelt voor om in de periode 2014-2020 40 miljard EUR uit te trekken voor de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, aan te vullen met een bedrag van 10 miljard EUR dat voor gerelateerde investeringen in vervoer binnen het Cohesiefonds wordt afgeschermd. Dit totaal omvat 9,1 miljard EUR voor de energiesector, 31,6 miljard EUR voor vervoer (met inbegrip van 10 miljard EUR binnen het Cohesiefonds) en 9,1 miljard EUR voor ict.
5.4.
Een gemeenschappelijk landbouwbeleid gericht op
efficiënt gebruik van de middelen
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is
één van de weinige werkelijk Europese vormen van beleid. Het is erop gericht in
Europa een duurzame landbouwsector tot stand te brengen door de
concurrentiepositie ervan te versterken, voor zekerheid van de
voedselvoorziening te zorgen, het milieu en het platteland in stand te houden
en de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te verzekeren. Het komt
in de plaats van 27 vormen van nationaal landbouwbeleid en bespaart de
nationale begrotingen geld, want de directe steun aan de producenten wordt uit
de EU-begroting betaald zonder nationale medefinanciering. De Commissie integreert het GLB via de
voorgestelde wijzigingen volwaardiger in de Europa 2020-strategie en waarborgt
de Europese landbouwproducenten terzelfder tijd een stabiel inkomensniveau. Het
landbouwbudget zal in de toekomst niet alleen worden gebruikt om de
landbouwproductiviteit te verhogen, de landbouwgemeenschap een redelijke
levensstandaard te verzekeren, de markten te stabiliseren en een voldoende
aanbod tegen redelijke prijzen te waarborgen, maar ook om het duurzaam beheer
van de natuurlijke hulpbronnen, klimaatmaatregelen en een evenwichtige
territoriale ontwikkeling overal in Europa te ondersteunen. De drie componenten
van Europa 2020 – slimme, duurzame en inclusieve groei – zullen in de volgende
fase in de ontwikkeling van het GLB worden geïntegreerd. De wijzigingen die de Commissie voorstelt,
moeten een eerlijker en billijker systeem van steun in de EU opleveren,
landbouw en milieubeleid bijeenbrengen in een duurzaam plattelandsbeheer en
ervoor zorgen dat de landbouw blijft bijdragen tot een dynamische
plattelandseconomie. In de loop der jaren zijn in het GLB verplichtingen en
taken opgenomen die eigenlijk bij andere beleidsterreinen thuishoren. De
Commissie zal van het nieuwe MFK gebruikmaken om het GLB opnieuw te focussen op
de kernactiviteiten en de nieuwe activiteiten. Zo zijn de voor
voedselveiligheid geoormerkte middelen verplaatst naar rubriek 3 van het kader
en zal voedselhulp voor de meest behoeftigen in de toekomst worden gefinancierd
uit rubriek 1, wat beter aansluit bij de doelstelling van armoedebestrijding
van de Europa 2020-strategie. De Commissie zal voorstellen om uit het Europees
Fonds voor aanpassing aan de globalisering ook steun te verlenen aan producenten
van wie de bestaansmiddelen worden bedreigd door de globalisering. De basisstructuur van het GLB met twee pijlers
wordt bewaard. De belangrijkste wijzigingen die de Commissie voorstelt, zijn: Vergroening van de rechtstreekse betalingen: opdat het GLB ertoe zou bijdragen dat de EU haar milieu- en
klimaatdoelstellingen haalt, bovenop de milieuvereisten van de huidige wet- en
regelgeving, zal aan 30% van de rechtstreekse betalingen een
"vergroeningsvoorwaarde" worden gekoppeld. Dit betekent dat alle
producenten wettelijk omschreven en controleerbare milieuvriendelijke methoden
moeten toepassen om de landbouwsector in een resoluut duurzamere richting te
sturen, waarbij producenten worden betaald om collectieve goederen aan hun
medeburgers te leveren. Convergentie van de betalingen: om de rechtstreekse steun gelijker te verdelen, zonder voorbij te
gaan aan de verschillen die er nog steeds zijn inzake lonen en inputkosten,
zullen de niveaus van de rechtstreekse hectaresteun geleidelijk worden
aangepast. Dit zal als volgt worden bewerkstelligd: alle lidstaten die minder
ontvangen dan 90% van het gemiddelde aan rechtstreekse betalingen, zullen –
gespreid over de periode – de kloof tussen hun huidige niveau en dat niveau met
een derde verminderd zien. Deze convergentie zal naar evenredigheid worden
gefinancierd door alle lidstaten die meer dan het EU-gemiddelde rechtstreekse
betalingen ontvangen. Insgelijks zal de toewijzing van middelen voor
plattelandsontwikkeling op basis van objectievere criteria worden herzien en beter
op de doelstellingen van het beleid worden afgestemd. Dit moet een eerlijkere
behandeling waarborgen van producenten die dezelfde werkzaamheden verrichten.
Opdat het GLB zou kunnen inspelen op de uitdagingen van de eigen
sociaaleconomische, ecologische en geografische aard van de Europese landbouw
in de 21e eeuw en daadwerkelijk zou kunnen bijdragen tot de Europa
2020-doelstellingen, zal de Commissie voorstellen doen om flexibiliteit tussen
de twee pijlers mogelijk te maken. Plafonnering van de rechtstreekse
betalingen door een grenswaarde in te stellen voor de
basislaag aan rechtstreekse inkomenssteun die grootschalige landbouwbedrijven
mogen ontvangen, zonder uit het oog te verliezen dat grotere structuren
schaalvoordelen opleveren en directe werkgelegenheid creëren. De Commissie
stelt voor dat de besparingen zouden worden gerecycled in de
begrotingstoewijzing voor plattelandsontwikkeling en behouden zouden blijven
voor de "nationale" budgetten van de lidstaat die de besparingen
heeft gerealiseerd. Volgens de Commissie kunnen deze nieuwe
elementen in de huidige tweepijlerstructuur van het GLB worden ingepast. Het
GLB van de toekomst zal bijgevolg bestaan uit een groenere, billijkere eerste
pijler en een tweede pijler waarin meer de nadruk wordt gelegd op
concurrentiekracht en innovatie, klimaatverandering en milieu. Een
doelgerichter beleid zou moeten leiden tot een efficiënter gebruik van de
beschikbare financiële middelen. De tweede pijler van het GLB (plattelandsontwikkeling)
zal blijven bijdragen tot het voorzien in specifieke nationale en/of regionale
behoeften, met inachtneming van de prioriteiten van het EU-beleid, en worden
onderworpen aan dezelfde resultaatvoorwaarden als de andere structurele
middelen wat betreft de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen. Na
2013 zal het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) worden
opgenomen in de gemeenschappelijke kaderstrategie voor alle structuurfondsen en
in de met alle lidstaten te sluiten partnerschapscontracten. Door de territoriale
dimensie van de sociaaleconomische ontwikkeling te benadrukken en alle
beschikbare EU-middelen in één contract samen te brengen, zal de economische
ontwikkeling van plattelandsgebieden in de EU in de toekomst beter worden
ondersteund. Tot slot stelt de Commissie een
herstructurering voor van de marktmaatregelen, die onder de eerste pijler van
het GLB vallen. De Europese landbouw van vandaag moet op zeer verscheiden
behoeften kunnen inspelen, in het bijzonder reageren op onvoorziene omstandigheden
of de aanpassingen mogelijk maken die uit internationale handelovereenkomsten
voortvloeien. De Commissie stelt daarom voor om buiten het meerjarig financieel
kader twee instrumenten in het leven te roepen waarvoor dezelfde snelle
procedure als voor de reserve voor noodhulp zal gelden: een urgentiemechanisme
om op crisissituaties te reageren (bv. een probleem met de voedselveiligheid)
en een uitbreiding van de werkingssfeer van het Europees Fonds voor de
aanpassing aan de globalisering. De Commissie stelt voor om in de periode 2014-2020 281,8 miljard EUR uit te trekken voor de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en 89,9 miljard EUR voor plattelandsontwikkeling. Dit zal worden aangevuld met nog eens 15,2 miljard EUR: · 4,5 miljard EUR voor onderzoek en innovatie op het gebied van voedselzekerheid, bio-economie en duurzame landbouw (in het gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie); · 2,2 miljard EUR voor voedselveiligheid in rubriek 3; · 2,5 miljard EUR voor voedselhulp aan de meest behoeftigen in rubriek I; · 3,5 miljard EUR in een nieuwe reserve voor crisissen in de landbouwsector; · tot 2,5 miljard EUR in het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering.
5.5.
Investeren in mensen
Zonder meer investeringen in mensen is het onmogelijk
de Europa 2020-kerndoelstellingen van meer afgestudeerden met een tertiaire
opleiding en minder voortijdige schoolverlaters te halen. De belangrijkste
financiële bijdrage uit de EU-begroting voor die investeringen wordt geleverd
door het Europees Sociaal Fonds. Daarnaast is het opportuun meer EU-steun uit
te trekken voor alle niveaus van formeel onderwijs (van lager tot hoger
onderwijs, beroepsopleiding, volwassenenonderwijs) en voor informeel en
niet-formeel leren en diverse opleidingsactiviteiten. De grotere
transnationale leermobiliteit is één van de belangrijkste verwezenlijkingen van
de programma's Een leven lang leren, Erasmus Mundus en Jeugd. Om de
kwalificatieniveaus te verhogen en de hoge jongerenwerkloosheid in heel wat
lidstaten te helpen aanpakken, zullen in de volgende MFK-periode de acties
worden opgevoerd die thans worden ondersteund door het programma Leonardo, dat
mensen helpt om onderwijs en opleiding te genieten in een andere EU-lidstaat
(bv. initieel beroepsonderwijs) en steun verleent voor de ontwikkeling van en
de overdracht tussen lidstaten van innoverende beleidsvormen. Momenteel is er
heel weinig financiële steun beschikbaar voor wie op masterniveau in een andere
lidstaat wil studeren. De Commissie zal voorstellen om een innovatief programma
op te zetten dat garanties verstrekt voor mobiele masterstudenten en de EIB
daarbij betrekken. De Commissie stelt daarom voor de gemeenschappelijke
programma's voor onderwijs en opleiding uit te breiden en meer middelen te
geven. De EU-financiering van cultuur en media
ondersteunt het gemeenschappelijk cultureel erfgoed van de Europese bevolking
en draagt ertoe bij dat Europese creatieve verwezenlijkingen vlotter kunnen
circuleren binnen en buiten de EU. De huidige programma's zijn essentieel om
grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren, "peer learning" te
bevorderen en de betrokken sectoren te professionaliseren. Dat het economische
belang van de culturele en creatieve sectoren voortdurend toeneemt, spoort
geheel met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. In de huidige opzet lijden de programma's en
instrumenten evenwel onder versnippering en een wildgroei van kleinschalige
projecten, waarvan sommige de kritische massa missen om een blijvende impact te
hebben. Tevens zijn er acties die mekaar overlappen, met hogere beheerskosten
en verwarring bij kandidaat-inschrijvers tot gevolg. De Commissie stelt daarom voor de huidige
structuur rationeler en eenvoudiger te maken en één, geïntegreerd programma
voor onderwijs, opleiding en jeugd op te zetten, met de klemtoon op het
ontwikkelen van menselijke vaardigheden en mobiliteit. Om dezelfde redenen zal
ook naar synergieën worden gezocht in de programma's op het gebied van cultuur. De aanvraagprocedures en het toezicht op en de
evaluatie van projecten zullen worden vereenvoudigd, onder andere door
projecten te laten beheren door nationale instanties. De Commissie stelt voor om in de periode 2014-2020 15,2 miljard EUR uit te trekken voor onderwijs en opleiding en 1,6 miljard EUR voor cultuur. Deze financiering zal in belangrijke mate worden aangevuld met steun voor onderwijs en opleiding in de Structuurfondsen. Voor de periode 2007-2013 bijvoorbeeld, is circa 72,5 miljard EUR besteed aan onderwijs en opleiding in alle regio's van Europa en in de toekomst mogen uitgaven in dezelfde orde van grootte worden verwacht.
5.6.
Het migratievraagstuk aanpakken
Het beleid op het
gebied van binnenlandse zaken, dat veiligheid, migratie en het beheer van de
buitengrenzen omvat, heeft de jongste jaren gestaag aan belang gewonnen. Het
belang van deze terreinen, waar het Verdrag van Lissabon wezenlijke
veranderingen heeft meegebracht, is erkend in het Stockholm-programma[12] en het daaraan gekoppelde actieplan[13]. Het tot stand brengen van een ruimte zonder binnengrenzen waar
EU-burgers en onderdanen van derde landen die over de nodige inreis- en
verblijfsrechten beschikken, vrij kunnen (in)reizen, leven en werken, in het
volste vertrouwen dat hun rechten worden gerespecteerd en hun veiligheid wordt
gewaarborgd, is van het allergrootste belang. De burger maakt zich in
toenemende mate echter zorgen om illegale migratie en integratie. Een
toekomstgericht beleid van legale migratie en integratie is van vitaal belang
voor het versterken van de concurrentiepositie en de sociale samenhang van de
EU, het verrijken van onze samenlevingen en het creëren van kansen voor
iedereen. De voltooiing van een veiliger en efficiënter gemeenschappelijk
Europees asielstelsel dat onze waarden weerspiegelt, blijft een prioriteit. Het
inzetten van de EU-begroting biedt overduidelijk een meerwaarde op dit gebied. De Commissie stelt voor om in het volgende
meerjarig financieel kader de structuur van de bestedingsinstrumenten te
vereenvoudigen en het aantal programma's te verminderen tot twee grote pijlers:
een Migratie- en asielfonds, en een Fonds voor interne veiligheid. Beide
fondsen zullen ook een externe dimensie hebben ter waarborging van de
continuïteit van de financiering, beginnende in de EU en doorlopend in derde
landen, bijvoorbeeld voor de hervestiging van vluchtelingen, overname en
regionale beschermingsprogramma's. De Commissie is ook gewonnen voor de
omschakeling van jaarlijkse naar meerjarige programmering, wat de werklast van
zowel de Commissie als de lidstaten en de eindbegunstigden zou verminderen. Het Verdrag van Lissabon voorziet in
samenwerking op EU-niveau ter bestrijding van criminele netwerken,
mensenhandel, wapensmokkel en drugshandel, alsook op het gebied van civiele
bescherming om de burgers en het milieu beter te beschermen tegen natuurrampen
of door de mens veroorzaakte rampen. De toename van het aantal rampen met
gevolgen voor de Europese burgers vraagt om een meer systematische aanpak op
Europees niveau en daarom stelt de Commissie voor om de doeltreffendheid, de
samenhang en de zichtbaarheid van de EU-respons op rampen te vergroten. De Commissie stelt voor om in de periode 2014-2020 8,2 miljard EUR uit te trekken voor binnenlandse zaken en 455 miljoen EUR voor civiele bescherming en de Europese responscapaciteit voor noodsituaties.
5.7.
De EU in de wereld
Gebeurtenissen buiten het grondgebied van de EU hebben – potentieel –
rechtstreekse gevolgen voor de welvaart en de veiligheid van de burgers van de
EU. Het is daarom in het belang van de EU actief mee te werken aan het vormgeven
van de wereld rondom ons, onder andere door het inzetten van financiële
instrumenten. Het Verdrag van
Lissabon betekent een nieuwe start voor de betrekkingen van de EU met de rest
van de wereld. De instelling van de functie van hoge vertegenwoordiger, die
tevens vicevoorzitter is van de Commissie en een sterke coördinerende rol
vervult, vloeit voort uit het verlangen naar een eensgezinde en effectieve
interactie met onze internationale partners, gebaseerd op de grondbeginselen
van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, en op
eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het
internationaal recht. De EU zal over haar grenzen heen de mensenrechten,
democratie en de rechtsstaat blijven bevorderen en verdedigen. Dit is een
prominent onderdeel van het externe optreden van de EU en het verdedigen van de
waarden waar zij voor staat. Een andere
topprioriteit is de gestanddoening van de formele toezegging van de EU om 0,7%
van het bruto nationaal product (bnp) te besteden aan overzeese
ontwikkelingshulp. Daartoe dient het aandeel van de EU-begroting in de
gezamenlijke inspanning die de EU als geheel tegen 2015 levert, op hetzelfde
peil te worden gehandhaafd, zodat een beslissende stap kan worden gezet tot het
bereiken van de millenniumdoelstellingen. Er zal binnen het ontwikkelings- en
samenwerkingsinstrument (DCI) een pan-Afrikaans instrument worden gecreëerd om
de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke strategie Afrika-EU te ondersteunen,
waarbij de nadruk zal worden gelegd op de duidelijke meerwaarde van
transregionale en continentale activiteiten. De opzet zal flexibel genoeg zijn
om bijdragen van EU-lidstaten, Afrikaanse staten, financiële instellingen en de
particuliere sector op te nemen. Het ontwikkelings- en samenwerkingsinstrument
(DCI) zal zich daarnaast toespitsen op armoedebestrijding en de verwezenlijking
van de millenniumdoelstellingen (MDG's) in de betrokken regio's van de wereld. De partners van de EU variëren van ontwikkelingslanden tot de minst
ontwikkelde landen die een specifieke bijstand van de EU nodig hebben en daarom
moet het engagement van de EU aan de specifieke omstandigheden worden
aangepast. Zoals in de recente mededeling betreffende het Europees
nabuurschapsbeleid[14] is
aangegeven, hecht de EU er veel belang aan om op langere termijn een ruimte van
stabiliteit, welvaart en democratie in haar onmiddellijke omgeving tot stand te
brengen. De historische ontwikkelingen in de Arabische wereld vereisen dat op
duurzame wijze wordt geïnvesteerd in ondersteuning van de transformatie waarbij
iedereen overduidelijk gebaat is. De EU zal haar actie op het gebied van
crisispreventie opvoeren om de vrede te bewaren en de internationale veiligheid
te vergroten. Onze instrumenten
moeten de EU ook in staat stellen haar engagement tegenover derde landen inzake
mondiale aangelegenheden zoals de klimaatverandering, milieubescherming,
ongecontroleerde migratie en instabiliteit in sommige regio's waar te maken, en
overal ter wereld snel en afdoende te reageren op natuurrampen en door de mens
veroorzaakte rampen. De EU wil financieel bijdragen om haar internationale
verbintenissen op het gebied van klimaatverandering en biodiversiteit na te
komen. De instrumenten zijn in 2003 ingrijpend gerationaliseerd en dat begint
nu vruchten af te werpen. Volgens de Commissie zijn geen verdere ingrijpende
veranderingen van de wet- en regelgeving nodig voor de komende MFK-periode, al
stelt zij wel een aantal verbeteringen voor en worden de totale investeringen
opgetrokken. De Commissie stelt
voor om rekening te houden met de veranderingen die zich op internationaal vlak
voltrekken en de financiering van programma's in geïndustrialiseerde en
opkomende landen te heroriënteren en in plaats daarvan een nieuw
partnerschapsinstrument te creëren om onze economische belangen in de rest van
de wereld te behartigen. Door de bevordering van handel en convergentie van de
regels in die gevallen waar financiering tot het versterken van de wereldwijde
economische relaties van de EU kan bijdragen, kunnen voor het bedrijfsleven in
de EU grotere kansen ontstaan. Dit optreden moet ervoor zorgen dat het Europese
bedrijfsleven de vruchten kan plukken van de economische transformatie die
plaatsvindt in tal van delen van de wereld waar ongekende mogelijkheden
ontstaan, maar de concurrentie ook ongemeen fel is. De humanitaire
hulp van de EU is door het Verdrag van Lissabon erkend als een zelfstandig
beleidsterrein binnen het externe optreden van de EU dat een grote meerwaarde
biedt. Een coherente, complementaire en gecoördineerde EU-aanpak van de
humanitaire hulpverlening moet garanderen dat de schaarse middelen efficiënt
worden ingezet waar er grote behoeften zijn en zal bijdragen tot het streven
naar grotere doeltreffendheid van de internationale reactie op humanitaire
noodsituaties. De toename van het aantal en de economische gevolgen van
natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen vraagt om structurele
maatregelen op Europees niveau om de paraatheid en de reactiecapaciteit te
vergroten, zowel binnen de EU als daarbuiten. De Commissie stelt voor om voor
crisisrespons, -preventie en –beheer gebruik te maken van het instrument voor
humanitaire hulp, en voor de respons op natuurrampen en door de mens
veroorzaakte rampen – die zullen aanhouden naarmate de gevolgen van de
klimaatverandering zich doen gevoelen – van het mechanisme voor civiele
bescherming. Zij is de mening
toegedaan dat het ook mogelijk zou moeten zijn de financieringsinstrumenten
voor sommige terreinen van het intern beleid, zoals onderwijs en migratie, aan
te spreken om acties in derde landen te steunen, gelet op de evidente voordelen
van stroomlijning en vereenvoudiging van de werkmethoden. De Commissie stelt voor om in de periode 2014-2020 70 miljard EUR uit te trekken voor de instrumenten van het extern beleid. Buiten het MFK: · het Europees Ontwikkelingsfonds (ACS-landen), 30 miljard EUR · het Europees Ontwikkelingsfonds (landen en gebiedsdelen overzee), 321 miljoen EUR · het Wereldklimaat- en -biodiversiteitsfonds · de reserve voor noodhulp, 2,5 miljard EUR
5.8.
Items met een bijzondere status
De activiteiten die namens of in het kader van
het beleid van de EU worden verricht, kunnen op verschillende manieren worden
gefinancierd. Om diverse redenen worden sommige activiteiten volgens een andere
begrotingssleutel of slechts door een aantal lidstaten gefinancierd. In dit
MFK-voorstel gaat de Commissie ook in op een aantal voorgestelde uitgavenposten
met een bijzondere status.
5.8.1.
Het Europees Ontwikkelingsfonds
Uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)
wordt ontwikkelingssteun gefinancierd voor de ontwikkelingspartnerlanden van de
EU. De financiering van het fonds vond tot hiertoe plaats buiten de
EU-begroting om vanwege de bijzondere historische relaties van sommige
lidstaten met bepaalde delen van de wereld. De Commissie vindt dat vooralsnog,
gelet op het verstrijken van de Overeenkomst van Cotonou (op grond waarvan het
EOF steun aan de ACS-landen verleent) in 2020, niet aan de voorwaarden is
voldaan om het EOF volledig in de begroting op te nemen. Om de weg te effenen
voor een opneming in de toekomst, zal de Commissie in overweging nemen een
voorstel te doen om de verschillen tussen de bijdragesleutel voor het EOF en
die voor de EU-begroting kleiner te maken. Dat moet ook meer zichtbaarheid
geven aan de absolute bedragen die aan ontwikkelingshulp worden verstrekt. Er
wordt ook voorgesteld de democratische toetsing van het EOF te versterken door
het te aligneren op het DCI, rekening houdende met de bijzondere kenmerken van
dit instrument.
5.8.2.
Grootschalige projecten
Door de jaren heen is gebleken dat
grootschalige projecten met een EU-belang een buitensporige last voor de kleine
EU-begroting meebrengen. Vanwege hun specifieke aard gaan zij vaak gepaard met
overschrijdingen van de oorspronkelijke kostenramingen en om de additionele
financiering rond te krijgen, moeten middelen worden herschikt die reeds voor
andere prioriteiten waren geoormerkt. Dit is geen duurzame oplossing en daarom
heeft de Commissie besloten alternatieven voor te stellen voor de toekomstige
financiering van grootschalige wetenschappelijke projecten, waarbij een
onderscheid wordt gemaakt tussen Galileo en andere projecten. Het Galileo-project is exclusief in handen van
de EU en in het kader van dit pakket worden toereikende begrotingsmiddelen voor
de toekomstige behoeften voorgesteld. In de verordening tot vaststelling van
het MFK zullen garanties worden opgenomen om de kosten onder controle te
blijven houden. De fase van volledige ontplooiing en de operationele fase van
het project zouden moeten zijn bereikt aan het begin van de looptijd van het
volgende financieel kader, wanneer nieuwe governance-afspraken voor de langere
termijn moeten worden overwogen. Wat betreft projecten zoals ITER en GMES,
waarbij de kosten en/of de kostenoverschrijdingen te groot zijn om door de
EU-begroting alleen te worden gedragen, stelt de Commissie voor om na 2013 de
financiering buiten het MFK om te regelen. Dit zal de EU in staat stellen om
haar internationale verplichtingen volledig te blijven nakomen.
6.
Instrumenten en uitvoering
6.1.
Vereenvoudiging voor een betere uitvoering
De uitvoeringsprocedures en de
controlevoorschriften voor EU-programma's moeten waarborgen dat het geld
verantwoord wordt besteed, maar moeten ook kosteneffectief zijn. Door
veranderingen in de loop van de jaren is een systeem ontstaan dat alom als te
complex wordt beschouwd en dat kandidaat-deelnemers vaak ontmoedigt en/of de
uitvoering vertraagt. De Commissie heeft daarom besloten een radicale
vereenvoudiging voor het gehele toekomstige MFK voor te stellen. Het is van
belang dat in de toekomstige rechtsgrondslagen van de programma's in alle
sectoren een goed evenwicht wordt aangehouden tussen de beleidsdoelstellingen,
de wijze van uitvoering en de beheers- en controlekosten. Het kader waarbinnen
de beleidsdoelstellingen moeten worden gerealiseerd, dient in het bijzonder
kosteneffectiviteit mogelijk te maken, duidelijke subsidiabiliteitsvoorwaarden
vast te stellen en te voorzien in een passend niveau van controle waarmee het
fouten- en frauderisico tegen redelijke kosten tot een aanvaardbaar peil wordt
beperkt. Een ingrijpende vereenvoudiging van de
financiering door de EU is maar mogelijk met een gezamenlijke inspanning van
alle instellingen om de lopende herziening van zowel de algemene regels (het
Financieel Reglement) als de sectorspecifieke regels tot een goed einde te
brengen. De inspanningen op EU-niveau zullen evenwel slechts hun volle effect
kunnen sorteren als zij gepaard gaan met soortgelijke inspanningen op nationaal
niveau, betreffende bijvoorbeeld de uitgaven onder gedeeld beheer. De Commissie
zal eind 2011 een specifiek aan vereenvoudiging gewijde mededeling uitbrengen,
zodra alle sectorspecifieke voorstellen zijn ingediend.
6.1.1.
Het aantal programma's verminderen
Een eerste manier om vereenvoudiging tot stand
te brengen, is het aantal afzonderlijke programma's en instrumenten terug te
dringen. Het is mogelijk meer dan één beleidsdoelstelling te realiseren zonder
telkens een apart uitvoeringsinstrument en onderling sterk verschillende beheersregels
in het leven te roepen. Complexe programma's die geen succes zijn gebleken,
zullen worden herwerkt in een vereenvoudigde en effectievere vorm of worden
stopgezet. Deze aanpak wordt voorgesteld op een aantal terreinen, zoals
maritieme zaken en visserij, justitie en grondrechten, binnenlandse zaken,
onderwijs en cultuur.
6.1.2.
Eén kader voor verschillende instrumenten
Een andere manier om het beheer van
programma's te vereenvoudigen, is het creëren van één overkoepelend kader met
gemeenschappelijke regels en tot het minimum beperkte uitzonderingen of
specifieke regelingen, bijvoorbeeld: ·
De Commissie stelt voor de drie belangrijkste
financieringsbronnen voor onderzoek en innovatie (het huidige 7e
kaderprogramma, het huidige innovatiegedeelte van het kaderprogramma voor
concurrentiekracht en innovatie en het Europees Instituut voor innovatie en
technologie (EIT)) samen te brengen in één gemeenschappelijk strategisch kader
voor onderzoek en innovatie. ·
Voor de fondsen onder gedeeld beheer – het EFRO,
het ESF, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor
plattelandsontwikkeling en het toekomstige Europees Maritiem en Visserijfonds –
zal een gemeenschappelijk strategisch kader in de plaats komen van de huidige
aanpak waarbij per instrument aparte strategische richtsnoeren worden
vastgesteld.
6.1.3.
Externalisering
De Commissie stelt tevens voor meer gebruik te
maken van de mogelijkheid om de bestaande uitvoerende agentschappen aan te
spreken. Zoals door de Rekenkamer is erkend, verloopt de dienstverlening door
deze agentschappen efficiënter en verhogen zij de zichtbaarheid van de EU. Deze
werkwijze is met name relevant voor de voortzetting van lopende kleinere, nog
niet geëxternaliseerde programma's met voldoende kritische massa aan homogene,
gestandaardiseerde activiteiten waardoor schaalvoordelen mogelijk zijn. Hiertoe
zijn geen nieuwe uitvoerende agentschappen nodig, maar eventueel een herziening
van het mandaat van de bestaande. Deze aanpak wordt gevolgd in de voorstellen
voor de programma's voor onderwijs en cultuur.
6.1.4.
Prioriteiten integreren in alle beleidsterreinen
Om de doelstellingen op sommige
beleidsterreinen zoals klimaatactie, milieu, consumentenrechten, gezondheid en
grondrechten optimaal te kunnen verwezenlijken, moet daarvan ook in de
instrumenten van andere beleidsterreinen een prioriteit worden gemaakt. Zo
moeten de klimaatactie- en milieudoelstellingen worden weerspiegeld in de
instrumenten om een koolstofarme en klimaatbestendige economie tot stand te
brengen, de concurrentiekracht van Europa te vergroten, meer en groenere banen
te creëren, de energiezekerheid te vergroten en de gezondheidssituatie te
verbeteren. Wat ontwikkelingssamenwerking betreft, zullen klimaat- en
milieuvoorwaarden, met name op het gebied van de biodiversiteit, worden
gekoppeld aan alle relevante programma's. Het aandeel daarvoor in de EU-begroting zal
derhalve toenemen als gevolg van de effectieve mainstreaming in alle
grote EU-beleidsterreinen (zoals cohesie, onderzoek en innovatie, landbouw en
externe samenwerking). Aangezien met dezelfde actie verschillende
doelstellingen tegelijk kunnen en moeten worden nagestreefd, zal mainstreaming
synergieën inzake het gebruik van middelen voor verschillende prioriteiten
bevorderen en leiden tot meer coherentie en een grotere kosteneffectiviteit van
de bestedingen.
6.1.5.
Een efficiëntere administratie
Administratieve uitgaven maken momenteel 5,7%
van de uitgaven. Uit die begroting worden alle instellingen van de Europese
Unie – het Europees Parlement (20%), de Europese Raad en de Raad (7%), de Commissie
(40%) en de kleinere instellingen en organen (15%) gefinancierd. De Commissie
heeft de voorbije tien jaar aanzienlijke inspanningen geleverd om het beheer
van haar deel van de menselijke en financiële middelen te hervormen en deze
efficiënter te gebruiken. De hervorming van 2004 alleen heeft sinds 2004
3 miljard EUR aan bezuinigingen opgeleverd en daar zal tot 2020, naarmate
het hervormingsproces vordert, nog eens 5 miljard EUR bijkomen. In
het kader van haar verbintenis om de beheerskosten van de EU-beleidsvoering te
drukken, hanteert de Commissie sinds 2007 een "nulgroei" op het
gebied van personeel. De Commissie stelt voor de administratie van
de EU-instellingen, agentschappen en andere organen door vereenvoudiging en
rationalisering verder om te vormen tot een moderne, slagvaardige en dynamische
organisatie, conform de doelstellingen van Europa 2020. Zich rekenschap gevende
van de druk op de begrotingen van de lidstaten en de bezuinigingen op de
uitgaven van de nationale overheidsdiensten, heeft de Commissie de
administratieve uitgaven van de instellingen bekeken om na te gaan waar nog
efficiëntiewinst en kostenbesparingen mogelijk zijn. Zij heeft besloten om in
het kader van het volgende MFK een inkrimping van het personeelsbestand van
alle instellingen/diensten, agentschappen en andere organen met 5% voor te
stellen. Hierdoor zal samen met andere besparingen het aandeel van de
administratieve uitgaven in het volgende MFK minimaal worden gehouden. De Commissie heeft niet gewacht tot het begin
van het volgende MFK in 2014 om een aantal wijzigingen voor te stellen van het
Statuut dat van toepassing is op de ambtenaren van de EU-instellingen. Deze
omvatten een nieuwe berekeningsmethode voor de aanpassing van de salarissen,
langere werktijden (van 37,5 uur per week nu tot 40 uur) zonder
salariscompensatie, een verhoging van de pensioenleeftijd en een modernisering
van sommige verouderde voorwaarden, naar analogie van de ontwikkelingen in de
overheidsdiensten van de lidstaten. De Commissie werkt aan een ontwerpverordening
die eerst met de vertegenwoordigers van het personeel zal worden besproken in
het kader van het sociaal overleg en daarna ter goedkeuring formeel aan het
Europees Parlement en de Raad zal worden voorgelegd.
7.
Looptijd, structuur en flexibiliteit van het meerjarig financieel
kader
Rekening houdende met het standpunt van het
Europees Parlement, heeft de Commissie besloten om voor te stellen dat het
volgende MFK een looptijd van zeven jaar zou hebben. Hiermee zal een duidelijke
link worden gelegd met het tijdig verwezenlijken van de Europa
2020-doelstellingen. De Commissie zal in 2016 een evaluatie uitbrengen van de
uitvoering van het financieel kader, zo nodig vergezeld van passende
voorstellen. Zij stelt voor om de rubrieken van het financieel kader 2007-2013
zo aan te passen dat zij de doelstellingen van de Europa 2020-strategie
weerspiegelen. De Commissie is het met het Europees Parlement
eens dat meer flexibiliteit binnen en tussen de begrotingsrubrieken onderling
nodig is om de Europese Unie in staat te stellen in te spelen op nieuwe
uitdagingen en de besluitvorming binnen de instellingen te vergemakkelijken. De
Commissie stelt daarom voor vijf instrumenten buiten het financieel kader te
houden (de reserve voor noodhulp, het Flexibiliteitsinstrument, het
Solidariteitsfonds en het Fonds voor aanpassing aan de globalisering, alsook
een nieuw instrument om crisissituaties in de landbouwsector op te vangen),
plus een aantal andere wijzigingen die worden uiteengezet in de begeleidende
voorstellen voor de MFK-verordening en het nieuwe Interinstitutioneel Akkoord
betreffende samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer.
Bovendien zal in de toekomstige basisbesluiten voor de verschillende
instrumenten worden voorgesteld om zoveel mogelijk gebruik te maken van
gedelegeerde handelingen met het oog op een flexibeler beheer van de
beleidsvormen tijdens de financieringsperiode, met inachtneming van de
prerogatieven van de beide wetgevende takken. Tevens zal bij het beheer van de programma's meer
moeten worden gewaakt over een zorgvuldige planning van de uitgaven om te
vermijden dat de achterstand inzake te verrichten betalingen te sterk oploopt.
De Commissie zal daarom maatregelen voorstellen die strengere regels inzake de
financiële planning en het beheer van door de EU gefinancierde programma's
moeten waarborgen, in het bijzonder bij de Structuurfondsen, mede rekening
houdende met de verantwoordelijkheden van de lidstaten bij het beheer van die
fondsen.
8.
Slotopmerkingen
De Commissie stelt in de begeleidende
wetgevingsteksten een verordening voor tot vaststelling van het nieuw meerjarig
financieel kader, een interinstitutioneel akkoord (IIA) betreffende
samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, en een
eigenmiddelenbesluit (met de nodige uitvoeringsvoorschriften). In de komende maanden (voor eind 2011) zal de
in deze mededeling geschetste aanpak nader worden uitgewerkt in de
wetgevingsvoorstellen betreffende de uitgavenprogramma's en de instrumenten van
de verschillende beleidsterreinen. Het Europees Parlement en de Raad worden
uitgenodigd zich achter de oriëntaties van deze mededeling te scharen en de
nodige stappen in het onderhandelingsproces te zetten opdat de verschillende
wetgevingshandelingen, met inbegrip van de sectorale uitgavenprogramma's en
instrumenten, tijdig worden goedgekeurd om een vlotte uitvoering van het nieuw
meerjarig financieel kader per 1 januari 2014 mogelijk te maken. De Commissie
zal de nodige aanpassingen van dit kader voorstellen indien de Republiek Kroatië,
zoals de verwachting is, tot de Europese Unie toetreedt voordat het volgende
meerjarig financieel kader in werking treedt. [1] Resolutie van het Europees Parlement van 8 juni 2011
over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor
een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa. [2] Een voorbeeld is de raadpleging die aan de
EU-begrotingsevaluatie is voorafgegaan; zie
http://ec.europa.eu/budget/reform/issues/read_en.htm. [3] Nadere informatie over de evaluatie die de Commissie
heeft gemaakt van de bestedingen in het kader van het MFK 2007-2013 en de
analyse van de impact van de huidige voorstellen is te vinden in het
begeleidende document van de diensten van de Commissie SEC(2011) 868. [4] Resolutie van het Europees Parlement van 8 juni 2011over
investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een
concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa. [5] Conclusies van de Europese Raad van 29 oktober 2010. [6] COM(2010)700. [7] Zie het begeleidend werkdocument van de diensten van de
Commissie SEC(2011) 876 voor nadere informatie. [8] COM(2011)510. [9] Voor voorbeelden van de meerwaarde van EU-bestedingen,
zie het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie SEC(2011) 867. [10] Zie het Innovation Union Competitiveness Report 2011, SEC
(2011) 739. [11] Zie het begeleidend werkdocument van de diensten van de
Commissie SEC(2011) 868 voor nadere informatie. [12] Document van de Raad 17024/09. [13] COM (2010) 171. [14] COM(2011)303. INHOUDSOPGAVE Landbouw en plattelandsontwikkeling............................................................................................ 3 Burgers......................................................................................................................................... 8 Civiele bescherming.................................................................................................................... 10 Klimaatactie................................................................................................................................ 14 Concurrentiekracht en KMO's.................................................................................................... 20 Douane-unie en belastingen......................................................................................................... 25 Economische, sociale en territoriale cohesie................................................................................. 28 Onderwijs en cultuur................................................................................................................... 33 Werkgelegenheid en sociale zaken............................................................................................... 37 Milieu......................................................................................................................................... 42 Extern beleid............................................................................................................................... 47 Fraudebestrijding........................................................................................................................ 53 Gezondheid en consumenten....................................................................................................... 55 Binnenlandse Zaken.................................................................................................................... 58 Infrastructuur – Financieringsfaciliteit voor
Europese verbindingen................................................ 61 Innovatieve Financiële Instrumenten............................................................................................. 83 Justitie........................................................................................................................................ 86 Maritiem en visserijbeleid............................................................................................................ 89 Onderzoek en innovatie............................................................................................................... 92 Administratie............................................................................................................................... 97 Landbouw en
plattelandsontwikkeling
1.
Beleidsdoelstellingen
Landbouwgronden en bossen bedekken het
grootste deel van ons grondgebied en spelen een centrale rol in de gezondheid
van plattelandseconomieën en het rurale landschap. Landbouwers vervullen tal
van functies op terreinen variërend van de productie van voedsel en niet voor
de voeding bestemde landbouwproducten tot het plattelandsbeheer, natuurbehoud,
en toerisme. Met het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GBL)
wordt beoogd een moderne, duurzame en efficiënte landbouwsector in Europa tot
stand te brengen. Het is erop gericht de concurrentiekracht van de sector te
bevorderen, te zorgen voor een toereikende en veilige voedselvoorziening en het
milieu en het platteland in stand te houden, en evens de landbouwbevolking een
redelijke levensstandaard te bieden. Het GLB is een echt Europees beleid. In plaats
van elk van de 27 lidstaten zijn eigen landbouwbeleid te laten voeren met een
eigen landbouwbegroting, bundelen de lidstaten hun middelen voor de uitvoering
van één Europees beleid en één Europese begroting. Dit houdt natuurlijk in dat
een aanzienlijk deel van de EU-begroting is gewijd aan het GLB. Deze benadering
is echter zowel efficiënter als economischer dan een ongecoördineerde nationale
benadering. Vandaag de dag ziet de Europese landbouw zich
voor een reeks van uitdagingen gesteld. In de afgelopen jaren zijn de
landbouwprijzen met 50% gestegen, maar de energie- en kunstmestprijzen zijn met
respectievelijk 200 en 150% gestegen. Dit heeft op de lange termijn een scherpe
daling van het landbouwinkomen tot gevolg gehad. De sector moet ook een
antwoord formuleren op de uitdagingen op het gebied van klimaatverandering en
de achteruitgang van het milieu en op de grote bezorgdheid inzake
voedselzekerheid, territoriaal evenwicht en het streven naar duurzame groei. Gesteld voor deze uitdagingen heeft het GLB
zich in de afgelopen jaren aanzienlijk ontwikkeld. De komende hervorming zal
dit proces bestendigen en resulteren in een moderner, groener beleid, dat zo is
opgezet dat het actief bijdraagt tot het bereiken van de doelstellingen van de
Europa 2020-strategie door het vrijmaken van economisch potentieel in
plattelandsgebieden, het ontwikkelingen van lokale markten en banen, het
begeleiden van de hervorming van de landbouw en het ondersteunen van het
inkomen van landbouwers teneinde een duurzame landbouwsector in heel Europa te
handhaven. Het hervormde GLB zal slimme, duurzame en
inclusieve groei stimuleren door het bevorderen van een efficiënt gebruik van
hulpbronnen zodat de basis voor de productie van voedsel, voeder en hernieuwbare
energie in de hele EU behouden blijft; door acties die het tegengaan van en de
aanpassing aan klimaatverandering, de bescherming van ecosystemen en de strijd
tegen biodiversiteitsverlies stimuleren; en door het ondersteunen van
diversificatie van de economische activiteit in plattelandsgebieden zodat een
evenwichtige territoriale ontwikkeling in heel Europa wordt bevorderd.
2.
Instrumenten
De Commissie
stelt voor de huidige twee-pijlerstructuur van het GLB te handhaven: · De eerste pijler zal rechtstreekse steun
aan landbouwers blijven geven en marktmaatregelen blijven ondersteunen.
Rechtstreekse steun en marktmaatregelen worden volledig gefinancierd uit de
EU-begroting zodat de toepassing van een gemeenschappelijk beleid in de hele
eengemaakte markt is gewaarborgd en een geïntegreerd beheers- en
controlesysteem mogelijk is. · De tweede pijler van het GLB zal verder
specifieke collectieve milieugoederen leveren, het concurrentievermogen van de
land- en de bosbouwsector verbeteren en de diversificatie van de economische
activiteit en de levenskwaliteit in plattelandsgebieden bevorderen. De
lidstaten genieten flexibiliteit bij het ontwerpen van de maatregelen, die zijn
gebaseerd op specifieke, nationale en regionale behoeften, maar wel de
prioriteiten van EU weergeven. De maatregelen in het kader van de tweede pijler
worden door de lidstaten gecofinancierd, wat helpt te garanderen dat de
onderliggende doelstellingen worden bereikt en het hefboomeffect van het
plattelandsbeleid versterkt. Door middel van hogere medefinancieringspercentages
voor de armere regio's van de EU draagt de tweede pijler ook bij aan het
bereiken van de cohesiedoelstellingen van de EU. Binnen de
twee-pijlerstructuur zal de beleidsvorming algeheel worden gemoderniseerd en
vereenvoudigd zodat een eerlijker en groener beleid tot stand komt dat in
overeenstemming is met de Europa-2020-doelstellingen. De voornaamste
elementen van de hervormingen bestaan in: · Een rechtvaardiger verdeling van de rechtstreekse inkomenssteun Op historische gronden zijn er aanzienlijke
verschillen in het niveau van rechtstreekse steun voor EU-landbouwers per
hectare in de EU. Zo is bijvoorbeeld de gemiddelde rechtstreekse betaling per
hectare potentieel subsidiabele grond en per begunstigde voor het jaar 2013
94,7 EUR in Letland en 457,5 EUR in Nederland. Het gemiddelde is voor
de 27 landen van de EU 269,1 EUR. Het hervormde GLB
zal een "convergentie"-systeem bevatten om deze ongelijkheden te
verminderen en een eerlijkere verdeling van financiële steun te bevorderen. Dit
opnieuw in evenwicht brengen van steun is een belangrijk element van de
hervorming, die een effectiever gebruik van begrotingsmiddelen beoogt door
billijker en beter gerichte directe betalingen alsook door een betere
afstemming tussen de toekomstige verdeling van steun voor
plattelandsontwikkeling en de beleidsdoelstellingen. Dit zal op de volgende
manier worden bereikt: alle lidstaten waarvan de directe betalingen minder dan
90% van het gemiddelde van de EU-27 bedragen, zullen in de loop van de periode
een derde opvullen van de kloof tussen hun huidige niveau en 90% van het
EU-gemiddelde van de rechtstreekse betalingen. De toekenning van
steun voor plattelandsontwikkeling zal ook worden gemoderniseerd, waarbij de
bedragen zullen worden bepaald op basis van een reeks objectieve territoriale
en economische criteria overeenkomstig de toekomstige economische, sociale,
milieu- en territoriale doelstellingen. · Vergroening van de rechtstreekse betalingen De verplichte vergroening van rechtstreekse
betalingen is een fundamentele pijler van de hervorming. Deze vergroening zal
de milieuprestaties van de sector verbeteren en toont duidelijk aan hoe het
hervormde GLB zal bijdragen tot een groter bereik van de prioriteiten van de
Unie. Met name zal in
de toekomst voor 30% van de directe betalingen de voorwaarde gelden dat een
reeks van ecologisch verantwoorde praktijken in acht wordt genomen, die verder
gaan dan de randvoorwaarden. · Steun voor actieve landbouwers Om een efficiënt gebruik van GLB-middelen te
waarborgen, zal directe steun alleen ten goede komen aan actieve landbouwers. · Beperking van het niveau van directe betalingen voor de grootste
landbouwers Thans ontvangen grote landbouwbedrijven een
onevenredig deel van de rechtstreekse inkomenssteun uit hoofde van het GLB. Het
hervormde GLB zal een gematigd en progressief systeem van
"plafonnering" van het niveau van de directe inkomenssteun voor de
grootste bedrijven invoeren, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met
de schaalvoordelen van grotere structuren en de rechtstreekse werkgelegenheid
die deze structuren genereren. · Een resultaatgericht beleid voor plattelandsontwikkeling Om de synergieën tussen het beleid inzake
plattelandsontwikkeling en de andere EU-fondsen voor territoriale ontwikkeling
te optimaliseren, zal het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
(ELFPO) geïncorporeerd worden in de tussen de Commissie en de afzonderlijke
lidstaten gesloten partnerschapscontracten. Deze contracten zullen worden
gekoppeld aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en de nationale
hervormingsprogramma's. Zij zullen een geïntegreerde, door alle relevante
EU-structuurfondsen ondersteunde strategie ontvouwen voor territoriale
ontwikkeling, waaronder plattelandsontwikkeling. Zij zullen doelstellingen
omvatten die zijn gebaseerd op overeengekomen indicatoren, strategische
investeringen en een aantal voorwaarden. ·
Vereenvoudigde regeling voor kleinere
landbouwers Veel van de begunstigden van rechtstreekse steun
zijn kleinere landbouwers; een vereenvoudigd mechanisme voor de toekenning van
steun hieraan zal de administratieve lasten voor lidstaten en landbouwers
aanzienlijk verminderen en gelijkertijd voor de EU-begroting neutraal zijn. · Marktuitgaven en crisismechanismen Op dit moment ziet de Europese landbouw zich
tegenover een reeks uitdagingen gesteld, met name de noodzaak om te reageren op
onvoorzienbare situaties die een onverwacht effect op het landbouwinkomen
hebben, of de noodzaak om mee te werken aan de door internationale
handelsovereenkomsten vereiste aanpassingen/overgang. Daarom wordt
voorgesteld om de thans in de eerste pijler gehergroepeerde marktmaatregelen te
herstructureren, teneinde twee instrumenten buiten het meerjarige financieel
kader in te voeren en uit te breiden. Er zal een noodmechanisme worden
ingesteld om te kunnen reageren op crisissituaties (als gevolg van bijvoorbeeld
een probleem inzake voedselveiligheid of plotselinge marktontwikkelingen),
waarmee landbouwers onmiddellijk steun zullen kunnen krijgen door middel van
een versnelde procedure. De procedure om dit fonds te activeren zal dezelfde
zijn als die voor het activeren van de reserve voor spoedhulp. Ook wordt
voorgesteld de reikwijdte van de interventies van het Europees fonds voor
aanpassing aan de globalisering uit te breiden om overgangssteun te bieden aan
landbouwers, zodat zij zich gemakkelijker kunnen aanpassen aan een door de
indirecte gevolgen van globalisering ontstane, nieuwe marktsituatie. Verder
stelt de Commissie voor om de financiering van voedselhulp voor de meest
behoeftigen over te hevelen naar titel I, teneinde acties voor de bestrijding
van armoede en uitsluiting te hergroeperen en de financiering van
voedselveiligheid samen met acties inzake volksgezondheid over te hevelen.
3.
Tenuitvoerlegging
Met de oprichting
van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds
voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) werd de rechtsgrondslag van het GLB
zodanig geherstructureerd dat de twee pijlers van het GLB met elkaar in
overeenstemming werden gebracht. Voorgesteld wordt om voor de periode na 2013
de overeenstemming van beide fondsen zoveel mogelijk te handhaven. Het voorstel voor
een nieuwe artikel in het Financieel Reglement inzake gedeeld beheer is in
overeenstemming met de huidige beheers- en controlesystemen die worden
toegepast voor het ELGF en het ELFPO. Er heeft een
belangrijke stroomlijning plaatsgevonden van de EU-wetgeving inzake de ordening
van de landbouwmarkten met de gemeenschappelijke marktordening (integrale
GMO-Verordening (EG) nr. 1234/2007), waardoor de bepalingen die voorheen door
de sectorale GMO's werden bestreken, in één verordening zijn bijeengebracht. Met betrekking tot
de periode na 2013 wordt een herziening van alle rechtsgrondslagen van het GLB
uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de vereenvoudiging waar mogelijk en nodig
wordt voortgezet.
4.
Begrotingstoewijzing
Cijfers uitgedrukt in constante prijzen
voor 2011 Totale voorgestelde begroting voor 2014-20 waarvan · Eerste pijler – rechtstreekse betalingen en marktuitgaven · Tweede pijler – plattelandsontwikkeling · Voedselveiligheid · Meest behoeftigen · Reserve voor crises in de landbouwsector · Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering · Onderzoek en innovatie inzake voedselzekerheid, bio-economie en duurzame landbouw (in het Gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie) || 386,9 miljard EUR 281,8 miljard EUR 89,9 miljard EUR 2,2 miljard EUR 2,5 miljard EUR 3,5 miljard EUR Tot 2,5 miljard EUR 4,5 miljard EUR Burgers
1.
Beleidsdoelstellingen
Het Verdrag van Lissabon geeft burgers en
verbanden van burgers het recht om volledig deel te nemen aan het democratische
leven in de EU. Het programma "Europa voor de burger
" ondersteunt grensoverschrijdende projecten op het gebied van
participatie van burgers en Europese identiteit. Terwijl er op diverse
beleidsterreinen specifieke maatregelen bestaan, is het programma "Europa
voor de burger" het enige instrument waarmee burgers actief betrokken
kunnen zijn bij Europese aangelegenheden, of het nu om institutionele kwesties
– zoals bijvoorbeeld de EU-Verdragen of de verkiezingen voor het Europees
Parlement – of horizontale kwesties gaat. Communicatie, dat wil zeggen het informeren
van het algemene publiek over EU-beleid, is een andere manier om burgers
bewuster te maken van Europese aangelegenheden en hun rechten.
Communicatiemaatregelen vergroten daarom het besef van de politieke
prioriteiten van de Unie en ondersteunen deze.
2.
Instrumenten
Het grootste deel van het programma
"Europa voor de burger" ondersteunt grensoverschrijdende jumelage
tussen steden. Het programma biedt ook structurele steun aan overkoepelende
organisaties van het maatschappelijk middenveld en denktanks op EU-niveau. Deze
strategische partnerschappen zorgen ervoor dat Europese groeperingen van
algemeen belang hun inbreng in discussies binnen de EU kunnen ontwikkelen. Dit
versterkt de zeggenschap over de EU-agenda bij het maatschappelijk middenveld
en EU-burgers en bevordert een cultuur van burgerparticipatie ten gunste van de
EU en de lidstaten. Het programma draagt ook bij tot de ontwikkeling van een
gedeelde opvatting van de Europese geschiedenis (met name wat betreft de
holocaust en het stalinisme) door de ondersteuning van herdenkingsprojecten. ·
Sinds 2007 hebben ongeveer 1 miljoen Europese
burgers per jaar rechtstreeks deelgenomen aan door het programma ondersteunde
activiteiten. ·
Tussen 2007 en 2010 waren er ongeveer 800 projecten
op het gebied van het maatschappelijk middenveld en herdenking, en meer dan
4000 jumelageprojecten. ·
Het programma ondersteunt ook meer dan 50
belangrijke denktanks, koepelorganisaties en netwerken op EU-niveau, die
cruciale gesprekspartners voor de EU-instellingen en multipliers zijn. In aanvulling op dit specifieke programma zijn
er meer efficiency in de communicatie met het brede publiek en sterkere
synergie tussen de communicatieactiviteiten van de Commissie nodig om ervoor te
zorgen dat de politieke prioriteiten van de Unie effectief over het voetlicht
worden gebracht. Daarom zal voor de nieuwe generatie rechtsinstrumenten in de periode
2014-2020 in elke rechtsgrondslag een bepaling inzake communicatie, waaronder
bedrijfscommunicatie, worden opgenomen.
3.
Tenuitvoerlegging
Het programma "Europa voor de
burger" wordt door de Commissie centraal beheerd; zij wordt daarbij
bijgestaan door het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en
cultuur (EACEA). Zij worden ondersteund door een programmacomité dat is
samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten. In de
meeste van de deelnemende landen werden "Europa voor de
burger"-contactpunten opgericht om degenen voor wie het programma is
bedoeld op nationaal niveau bij te staan en de Europese Commissie feedback te
geven over de uitvoering van het programma. In het kader van het programma
vindt er een regelmatige dialoog met de belanghebbenden plaats. Synergie en het
bundelen van middelen uit hoofde van de diverse rechtsgrondslagen voor
communicatie zal zorgen voor meer consistentie, schaalvoordelen en een beter
gebruik van middelen voor tot het brede publiek gerichte
communicatiemaatregelen.
4.
Voorgestelde begrotingstoewijzing 2014-2020
Cijfers uitgedrukt in constante prijzen
voor 2011 Totale voorgestelde begroting voor 2014-2020 || 203 miljoen EUR Civiele
bescherming
1.
Beleidsdoelstellingen
De samenwerking van de EU op het gebied van
civiele bescherming heeft als algemene doelstellingen een betere bescherming te
waarborgen van mensen, het milieu, eigendom en cultureel erfgoed in geval van
ernstige natuurrampen, technologische rampen en door de mens veroorzaakte rampen.
Het toegenomen aantal natuurrampen en door
de mens veroorzaakte rampen en de toegenomen intensiteit en economische
gevolgen daarvan roept op tot stelselmatige actie op Europees niveau
teneinde de paraatheid en de responscapaciteit te versterken, zowel binnen als
buiten de EU. Europese samenwerking en solidariteit stellen de EU als
geheel in staat om collectief voorbereid te zijn op ernstige rampen en
maakt het lidstaten en andere deelnemende staten (Noorwegen, Liechtenstein,
IJsland en Kroatië) mogelijk om middelen te bundelen en collectieve te
reageren, wat het effect van de respons op een ramp maximaliseert en het
verlies aan mensen en materiaal zoveel mogelijk beperkt. Wanneer zich binnen de
EU of in derde landen een ramp voordoet, kunnen de autoriteiten van het
getroffen land gebruik maken van onmiddellijke en concrete hulp door
middel van het EU-mechanisme voor civiele bescherming. De EU-samenwerking op het gebied van civiele
bescherming is gericht op: –
het bevorderen van een snelle en efficiënte respons
op rampen; –
het waarborgen van voldoende paraatheid van
de actoren op het gebied van civiele bescherming ten aanzien van noodsituaties;
en –
de ontwikkeling van maatregelen voor het voorkomen
van rampen. De EU heeft een geïntegreerde benadering van rampenbeheersing
ontwikkeld door middel van activiteiten op het gebied van respons, paraatheid
en preventie. De Commissie heeft een mededeling "Naar een krachtigere
Europese respons bij rampen"[1]
vastgesteld, die door de Raad in 2010 is bekrachtigd. Het voornaamste doel is
het verbeteren van de effectiviteit, de samenhang en de zichtbaarheid van de
respons van de EU. Dit zal gebeuren door het voortbouwen op de ervaring die is
opgedaan bij de natuurrampen die zich in 2010 binnen en buiten Europa voordeden
(zoals de storm Xynthia, de overstromingen in Oost-Europa, de bosbranden in
Zuid-Europa, de rode-modderoverstroming in Hongarije, de aardbeving in Haïti en
de overstromingen in Pakistan). De
oprichting van de Europese responscapaciteit voor noodsituaties zal in
hoofdzaak gebaseerd zijn op de bestaande capaciteiten van de lidstaten, zodat
extra kosten worden vermeden. Op EU-niveau zal de oprichting van het Europees
Centrum voor respons in noodsituaties, met verzwaarde taken op het gebied van
planning en coördinatie, voor de hele EU winst opleveren door op het niveau van
de lidstaten voor besparingen te zorgen die de op de EU-begroting drukkende
kosten zouden moeten compenseren, hoewel natuurlijk de voordelen van een snelle
en effectieve respons op rampen niet in louter financiële termen kunnen worden
uitgedrukt waar het om het redden van mensenlevens gaat. De beleidsmaatregelen inzake preventie en
paraatheid die in de mededelingen van de Commissie en de conclusies van de Raad[2] zijn uiteengezet, omvatten
steun voor opleiding en oefeningen, de uitwisseling van deskundigen en
samenwerkingsprojecten waarbij nieuwe benaderingen om het risico van rampen te
verminderen worden getest. Onafhankelijke studies voor organisaties als de
Wereldbank hebben aangetoond dat het rendement van investeringen in
rampenpreventie tussen de 400 en 700% ligt.
2.
Instrumenten
De Commissie stelt voor om het financieringsinstrument
voor civiele bescherming (CPI) te hernieuwen om financiële steun te geven
voor activiteiten die gericht zijn op de verschillende aspecten van de
rampenbeheersingscyclus, te weten een coherentere en beter geïntegreerde
respons bij noodsituaties, verbeterde paraatheid ten aanzien van rampen en
innovatieve acties om het risico op rampen te verminderen. Het CPI zal
ook worden gebruikt voor de instelling van de Europese responscapaciteit
voor noodsituaties, gebaseerd op het vrijwillig bundelen van de middelen
voor civiele bescherming van de lidstaten, zodat er een grotere
kosteneffectiviteit ontstaat door de gecoördineerde beschikbaarheid van
middelen voor civiele bescherming. Het hernieuwde CPI zal voorts de
rampenbeheersingscapaciteit van de EU versterken en vergroten door een
verschuiving naar voorspelbare en van tevoren geplande systemen. Dit zal
gebeuren door de verzameling van uitgebreidere realtime-informatie over rampen,
een verbeterde inventarisering van de middelen van de lidstaten voor civiele
bescherming en een gecoördineerde benadering bij het faciliteren van de snelle
inzet van personeel en materiaal in het rampengebied. Het zal ook activiteiten
ondersteunen inzake paraatheid, met een nadruk op het verbeteren van de
kwaliteit van opleiding, het verruimen van de inhoud van opleiding zodat deze
ook preventie omvat en het integreren van opleiding en oefeningen. Het zal ook
de inspanningen van de lidstaten ondersteunen om de planning van
risicomanagement te versterken en innovatieve financieringsmechanismen te
ontwikkelen (zoals de bundeling inzake regionale verzekeringen).
3.
Tenuitvoerlegging
De hernieuwing van het CPI zal rekening houden
met de resultaten van de evaluatie en de voorstellen van de belanghebbenden op
het gebied van civiele bescherming over de wijze waarop procedures en
financieringsmechanismen vereenvoudigd kunnen worden, alsook met de ervaring
die is opgedaan door proefprojecten en voorbereidende acties inzake snelle
respons. De activiteiten inzake civiele bescherming die
door de civiele-beschermingsorganen van de lidstaten ten uitvoer worden gelegd,
zullen worden ondersteund en aangevuld door EU-activiteiten, onder andere door
het bevorderen van gecoördineerd optreden. Dit zal de vorm aannemen van
activiteiten als het vrijwillige bundelen van middelen, opleiding en het
bijdragen aan de kosten voor het vervoeren van middelen naar de plaats van de
noodsituatie. Dit zal de vereenvoudiging bevorderen van de
procedures in het kader van het huidige instrument en zal de administratieve
procedures stroomlijnen, met name op het gebied van subsidies, waarbij rekening
wordt gehouden met de beginselen van transparantie en gelijke behandeling. De
opties die worden beoordeeld houden verband met het type operaties dat moet
worden ondersteund – opleiding, oefeningen in verband met noodsituaties,
vervoersondersteuning voor lidstaten tijdens een ramp, samenwerkingsprojecten
inzake preventie en paraatheid ten aanzien van rampen.
4.
Voorgestelde begrotingstoewijzing 2014-2020
Cijfers uitgedrukt in constante prijzen
voor 2011 Totale voorgestelde begroting voor 2010-2020 voor het financieringsinstrument voor civiele bescherming waarvan || 455 miljoen EUR Civiele bescherming – intern || 245 miljoen EUR Civiele bescherming – extern en Europese responscapaciteit voor noodsituaties || 210 miljoen EUR Klimaatactie
1.
Beleidsdoelstellingen
Het aanpakken van klimaatverandering is een
van de grote uitdagingen waarvoor de EU en haar mondiale partners zich gesteld
zien. De noodzaak om snel te handelen komt duidelijk tot uitdrukking in de
Europa 2020-strategie en in de ambitieuze 20-20-20-doelstellingen van de EU, te
weten: –
het beperken van de uitstoot van broeikasgassen met
20% (30% onder de juiste omstandigheden); –
het beperken van het energieverbruik met 20% door
middel van grotere energie-efficiëntie; alsmede –
het in 20% van de energiebehoefte voorzien door
middel van duurzame energie. Het verwezenlijken van een koolstofarme en
klimaatbestendige economie zal het concurrentievermogen van Europa vergroten,
nieuwe, groenere banen scheppen, de energiezekerheid versterken en
gezondheidsvoordelen opleveren als gevolg van de schonere lucht. Willen
de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2020 en daarna gehaald worden, dan
zullen voortdurend inspanningen en investeringen nodig zijn. De EU heeft een
centrale rol gespeeld in het bewaken en nastreven van deze doelstellingen. Zo
moeten er aanzienlijk meer inspanningen worden gedaan om de doelstelling van 20
% inzake energie-efficiëntie te bereiken (aangezien de actuele schattingen er
vanuit gaan dat minder dan 10% zal worden gehaald), wat kan leiden tot een
vermindering met 25% van de uitstoot van broeikasgassen. De Commissie heeft de
maatregelen in kaart gebracht waarmee de EU de uitstoot van broeikasgassen
tegen 2050 met 80 tot 95% zou kunnen verminderen.[3] Er is
voor de EU-begroting een belangrijke rol weggelegd bij het bevorderen van
klimaatactiviteiten in alle sectoren van de Europese economie en als
katalysator voor de specifieke investeringen die nodig zullen zijn om de
klimaatdoelstellingen te bereiken en klimaatbestendigheid te garanderen. Deze
investeringen hebben betrekking op een breed scala aan technologieën ter
verbetering van de energie-efficiëntie, op hernieuwbare energiebronnen en
daarmee verband houdende infrastructuren en op investeringen voor aanpassingen
aan klimaatverandering. De kosten van deze investeringen om de
gevolgen van klimaatverandering te beperken, die op zo'n 125 miljard EUR per
jaar worden geraamd[4],
moeten in de periode 2014–2020 hoofdzakelijk ten laste van particuliere
investeerders komen, maar de EU-begroting kan als stimulans voor nationale
uitgaven dienen en particuliere investeerders voorspelbaarheid op lange termijn
bieden. Bij de meestbelovende gebieden gaat het onder andere om de renovatie
van gebouwen, innovatie van vervoer en de inzet van nieuwe technologieën als
intelligente netwerken alsook hernieuwbare energie. Dergelijke investeringen zijn in hoge mate
geschikt om concurrentie en groei in de hele EU te bevorderen. De EU-begroting
kan met name een sterke meerwaarde voor de EU hebben wanneer deze bijdraagt tot
investeringen in lidstaten die zeer goed in staat zijn tot kosteneffectieve
emissiereducties, maar een relatief geringe investeringscapaciteit hebben.
Wanneer in alle lidstaten in energie-efficiëntie wordt geïnvesteerd zal ook de
algehele productiviteit toenemen en een bijdrage worden geleverd tot het
oplossen van problemen op het gebied van energiezekerheid en -schaarste. Door
deze investeringen te ondersteunen, kan de EU-begroting helpen bijdragen tot
een aanzienlijke beperking van de algemene kosten die met het bereiken van de
klimaat- en energiedoelstellingen van de EU zijn gemoeid.
2.
Instrumenten
2.1.
Integratie van klimaatactiviteiten
Klimaatactiviteiten maken tegenwoordig deel
uit van veel beleidsterreinen; zij worden uitgevoerd door middel van een reeks
instrumenten die diverse EU-doelstellingen ondersteunen, zoals bijvoorbeeld het
beleid inzake biodiversiteit en het beleid om klimaatverandering tegen te
gaan. Nu reeds is een deel van de EU-begroting gerelateerd aan de integratie
van klimaatdoelstellingen en draagt dus bij tot de overgang van Europa naar een
koolstofarme en klimaatbestendige samenleving. De Commissie is voornemens om
het aandeel tot minstens 20% te verhogen, waaraan vanuit verschillende
beleidsgebieden zal worden bijgedragen, afhankelijk van op een
effectbeoordeling gebaseerd bewijs. Om de doelstellingen van Europa 2020 te halen
en andere delen van de wereld te helpen hun strijd tegen klimaatverandering op
te voeren, moet in de toekomst een beduidend groter deel van de EU-begroting op
het klimaat betrekking hebben, onder andere door investeringen in projecten die
niet uitsluitend klimaatgericht zijn, maar wel een aanzienlijke
klimaatcomponent hebben. Om dit doel te bereiken zullen activiteiten
inzake het tegengaan van en de aanpassing aan klimaatverandering in alle
belangrijke EU-programma's worden geïntegreerd. ·
Cohesie-, energie- en vervoersbeleid zijn uiterst relevant voor het klimaat. Wat het cohesiebeleid betreft,
zullen een sterke nadruk op resultaten en strengere voorwaarden ervoor zorgen
dat de door de EU-begroting ondersteunde projecten actief bijdragen tot het
bereiken van de klimaatdoelstellingen van de EU. De met lidstaten gesloten
partnerschapsovereenkomsten zullen worden aangewend om de vooruitgang van
investeringen die bijdragen tot het bereiken van de 20-20-20-doelstellingen te
bevorderen en te volgen. Integratie moet gericht zijn op het
"klimaatbestendig maken" van investeringen. Voor de operationele
programma's van het cohesiebeleid is in de hele EU een cruciale rol weggelegd
bij het opvoeren van de inspanningen om de energie-efficiëntiedoelstelling van
20% te bereiken. ·
Onderzoek en innovatie: Klimaatactiviteiten zullen een hoofdpijler zijn voor het toekomstige
Gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie, waarmee
activiteiten zullen worden ondersteund die een direct of indirect positief
gevolg voor het klimaat zullen hebben, op gebieden als vervoer, energie,
materiaalonderzoek en duurzame bio-economie. Het Europees strategisch plan voor
energietechnologie schat dat er voor de periode 2010-2020 50 miljard euro nodig
is voor technologische ontwikkeling om klimaatverandering tegen te gaan, de
energievoorziening voor de EU veilig te stellen en het concurrentievermogen te
waarborgen. Een substantieel deel van het budget zou via financiële
instrumenten (schulden en aandelen) moeten worden geïnvesteerd om
tekortkomingen van de markt bij de introductie van koolstofluwe en
aanpassingstechnologieën te verhelpen[5].
·
De vergroening van rechtstreekse betalingen
aan boeren zal een van de voornaamste elementen zijn van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB) Bovenop de bestaande randvoorwaarden zal voor 30% van
de betalingen aan landbouwers de voorwaarde gelden dat een aantal goede
milieupraktijken moet worden toegepast die zullen bijdragen tot een
klimaatvriendelijkere landbouw. Op die manier zal het hervormde GLB een
belangrijke bijdrage leveren tot het bereiken van de klimaatdoelstellingen van
de EU, zowel wat betreft het tegengaan van klimaatverandering (bijvoorbeeld
toename van organisch materiaal in de bodem, emissiebeperking door gebruik van
kunstmest en compost) als aanpassing (bijvoorbeeld toename van de weerstand
tegen plagen, aanpassing aan geringere beschikbaarheid van water). ·
Bovendien zal het beleid inzake
plattelandsontwikkeling in toenemende mate aan klimaatactiviteiten worden
gekoppeld. Het integreren van klimaat en milieu zal landbouwers sterk
stimuleren om collectieve voorzieningen in de EU te leveren en de invoering van
efficiënte technologie te verbeteren ten behoeve van een groenere en
klimaatvriendelijkere en –bestendigere landbouwsector.
2.2.
LIFE + Programma
De Commissie stelt voor om naast de integratie
van de doelstellingen inzake klimaatactiviteiten en milieu door te gaan met het
LIFE+programma en om dit meer in overeenstemming te brengen met de
Europa 2020-doelstellingen, onder andere door het aandeel van
klimaatactiviteiten te vergroten. LIFE+ zal als platform blijven functioneren
voor de uitwisseling van beste praktijken tussen lidstaten en als katalysator
voor effectievere investeringen. Het programma zal bijdragen tot bottum-up
klimaatactiviteiten, voor zowel de ontwikkeling van projecten voor
capaciteitsopbouw op lokaal/regionaal niveau als voor de ondersteuning van
particuliere actoren, met name mkb-bedrijven, bij het testen van kleinschalige
koolstofarme en aanpassingstechnologieën. Voor proefprojecten op het gebied van zowel
aanpassing aan als het tegengaan van klimaatverandering is startkapitaal nodig
om te waarborgen dat er met betrekking tot het beleid inzake deze nieuwe
EU-prioriteiten sprake is van een leerproces en van ontwikkeling. Het
subprogamma inzake klimaatactiviteiten zal met name gericht zijn op
proefprojecten en kleinschalige demonstratieprojecten. Ook zullen geïntegreerde
projecten worden gebruikt, zoals projecten om grensoverschrijdende
aanpassingsstrategieën te bevorderen in gebieden die vaak door overstromingen
worden getroffen. Het subprogramma inzake klimaatactiviteiten
zal met name inspanningen ondersteunen die bijdragen tot de verwezenlijking van
de volgende doelstellingen: (1)
Tegengaan van klimaatverandering: steun voor vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.
Maatregelen voor het opzetten van proefprojecten die kunnen worden gebruikt om
innovatieve benaderingen te testen, onder andere door steun aan mkb-bedrijven,
om de kennisbasis te verbeteren en de tenuitvoerlegging van het acquis op
klimaatgebied te vergemakkelijken. (2)
Aanpassing: steun
voor inspanningen die leiden tot grotere bestendigheid tegen
klimaatverandering. Maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling of uitvoering
van nationale/regionale/lokale aanpassingsstrategieën. Maatregelen die
besluitvormers in staat stellen om gebruik te maken van kennis en informatie
over gevolgen van klimaatverandering, met name voor planning in verband met
aanpassing. (3)
Governance en voorlichting: steun voor inspanningen die leiden tot groter bewustzijn, meer
communicatie en meer samenwerking inzake maatregelen voor het tegengaan van en
de aanpassing aan klimaatverandering en tot een grotere verspreiding van die
maatregelen. Maatregelen om EU-burgers en belanghebbenden in de EU bewuster te
maken, onder andere inzake gedragsverandering.
2.3.
De mondiale dimensie
Het Verdrag van Lissabon heeft van de
bestrijding van klimaatverandering op internationaal niveau een specifieke
doelstelling van de EU gemaakt. De EU kan als de grootste donor ter wereld en
voorloper op het gebied van op de markt gebaseerde mechanismen unieke expertise
inbrengen. Financiële bijdragen en deelname aan de bestuursorganen van de
internationale instrumenten en fondsen zullen ervoor zorgen dat de EU een
belangrijke rol blijft spelen bij het vormgeven van het toekomstige
internationale klimaatbeleid. De EU is vastbesloten om te voldoen aan haar
internationale financiële verplichtingen inzake het klimaat. Het klimaatbeleid zal geïntegreerd en
opgewaardeerd worden in de geografische instrumenten met betrekking tot extern
optreden teneinde aan klimaatgerelateerde financiering in het kader van het
extern optreden aanzienlijk meer gewicht toe te kennen; met betrekking tot de thematische
instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) zou de EU ernaar moeten
streven om niet minder dan 25% van het programma uit te geven aan
"mondiale collectieve voorzieningen" met betrekking tot
klimaatverandering en milieudoelstellingen. De EU-begroting zal bijdragen aan
de internationale klimaatfinanciering waarin de onderhandelingen in het kader
van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering tegen
2020 (100 miljard per jaar) voor de ontwikkelingslanden voorzien. De Commissie denkt erover na om naast de
integratie van klimaatmaatregelen in de begroting voor het extern optreden, een
mechanisme/fonds buiten de begroting op te zetten, waarmee de bijdragen van de
lidstaten en uit de EU-begroting kunnen worden gebundeld.
3.
Tenuitvoerlegging
3.1.
Integratie
Integratie maximaliseert de synergie tussen
klimaatbeleid en andere beleidsterreinen, maar moet zichtbaar en robuust zijn.
Integratie zal vergezeld gaan van een duidelijke horizontale verplichting om
aan te geven op welke punten programma's klimaatactiviteiten of
energie-efficiëntie bevorderen, zodat de EU in staat is om duidelijk aan te
geven hoeveel van haar uitgaven op klimaatactiviteiten betrekking hebben. Er wordt voorgesteld om voor alle
desbetreffende beleidsinstrumenten van de EU duidelijke criteria en regels
inzake controle en rapportering vast te stellen. De structuur moet eenvoudig en
pragmatisch zijn en gebaseerd worden op twee elementen: 1) algemene
controleprocedures voor uitgaven in verband met het klimaat; en 2) doelstellingen
vaststellen op alle betrokken beleidsterreinen en controle van de resultaten. De controle van uitgaven inzake klimaat zal
worden geïntegreerd in de bestaande methode die wordt gebruikt voor het meten
van resultaten van EU-programma's. Alle instrumenten zullen een specifieke
doelstelling bevatten die met het klimaat verband houdt, met daarbij een
resultaatsindicator. Alle uitgaven
zullen in één van drie categorieën worden ingedeeld: uitsluitend
klimaatgerelateerd (100%); aanzienlijk klimaatgerelateerd (40%); en niet
klimaatgerelateerd (0%). Dit is gebaseerd op een gebruikelijke OESO-methode
("Rio markers"), maar sluit het gebruik van preciezere methoden op
beleidsterreinen waar deze voorhanden zijn, niet uit. Wanneer wordt gecontroleerd of er resultaten
worden behaald, zal dat de effectiviteit waarborgen van de
integratie-inspanningen tijdens de volgende begrotingscyclus. Dit zal ook
bijdragen tot het vaststellen van de effectiviteit van de verschillende
uitgavenprogramma's en de daaraan verbonden voorwaarden.
3.2.
LIFE +
Het huidige LIFE+programma wordt door
de Commissie beheerd volgens de direct gecentraliseerde beheersvorm. De
Commissie is van mening dat het toekomstige programma centraal beheerd moet
blijven, maar dat beheerstaken in ruime mate kunnen worden gedelegeerd aan een
bestaand uitvoerend agentschap. Bij de voorwaarden voor de delegatie zal
rekening moeten worden gehouden met de noodzaak voor de Commissie om
beleidsmatig sterke banden te handhaven met geïntegreerde projecten.
4.
Voorgestelde begrotingstoewijzing 2014-2020
Cijfers uitgedrukt in constante prijzen
voor 2011. Uitgesloten zijn financiële middelen voor integratie die zijn
opgenomen in de begrotingstoewijzingen voor sectorale
financieringsinstrumenten. LIFE+-programma (klimaatsubprogramma) || 800 miljoen EUR Concurrentiekracht
en KMO's
1.
Beleidsdoelstellingen
De bevordering van de concurrentiekracht van de
EU-industrie – in het bijzonder van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's)
- en het ondersteunen van de aanpassing van de productieprocessen en diensten
aan een koolstofarme, klimaatbestendige, hulpbronnenefficiënte economie behoren
tot de kerndoelstellingen van de Europa 2020-strategie. De EU streeft naar een
verbetering van het ondernemingsklimaat en wil de ontwikkeling ondersteunen van
een sterke en gediversifieerde industriële basis die op wereldschaal kan
concurreren. Bijzondere inspanningen zijn nodig om de
ontwikkeling van de KMO's te bevorderen. KMO's zijn een belangrijke bron van
economische groei en werkgelegenheid in de EU, die goed is voor meer dan 67%
van de werkgelegenheid in de particuliere sector en meer dan 58% van de totale
omzet in de EU genereert. Het tot stand brengen van de voorwaarden waarin de
KMO's kunnen groeien, maakt deel uit van de strategie voor groei en
werkgelegenheid van de EU, die is uiteengezet in de mededeling van de Commissie
over het vlaggenschipinitiatief "Industrieel beleid" in het kader van
de Europa 2020-strategie[6]. De EU heeft een belangrijke rol te vervullen bij
het ontsluiten van het groeipotentieel van KMO's, onder meer een gericht
gebruik van de EU-begroting. De activiteiten op dit gebied zijn toegespitst op
het verhelpen van aanzienlijke markttekortkomingen waardoor de groei van KMO's
wordt belemmerd - bijvoorbeeld op het vlak van de toegang tot financiering - en
moeten ervoor zorgen dat de KMO's de enorme mogelijkheden van de Europese
interne markt ten volle kunnen benutten. De strategische en innovatieve besteding van
middelen uit de EU-begroting zal aanzienlijk bijdragen tot deze inspanningen.
Met middelen uit de EU-begroting zal worden gezorgd voor het broodnodige eigen
vermogen en schuldfinanciering via het gebruik van innovatieve financiële
instrumenten en zal steun worden verleend aan een brede waaier van activiteiten
om de ontwikkeling van KMO's op Europees niveau te bevorderen. Samen zullen
deze activiteiten de KMO's een krachtige impuls geven.
2.
Instrumenten
De Europese strategie voor industriële
concurrentiekracht en KMO's zal zich toespitsen op de bevordering van
KMO-vriendelijke activiteiten binnen de brede waaier van het EU-beleid en
uitgavenprogramma's en op het verstrekken van specifieke steun en diensten
waarmee kan worden ingespeeld op de specifieke behoeften van de KMO's op
Europees niveau.
2.1.
Bevordering van industriële concurrentiekracht en
KMO's
Het is essentieel dat bij de ontwikkeling van
het EU-beleid en de financieringsprogramma's rekening wordt gehouden met de
specifieke belangen en omstandigheden van KMO's. Bij het opstellen van het toekomstig financieel
kader zal met name ernaar gestreefd worden om de deelname van kleine
ondernemingen aan financieringsprogramma's te bevorderen, bijvoorbeeld door een
vereenvoudiging van de regels, een verlaging van de deelnamekosten, een
versnelling van de toekenningsprocedures en de oprichting van een centraal
aanspreekpunt om de begunstigden van EU-financiering het leven makkelijker te
maken.
2.2.
Een specifiek programma voor industriële
concurrentiekracht en KMO's
Naast de bevordering van de belangen van de
KMO's en de maatregelen voor een versterking van de coördinatie en
vereenvoudiging van de financieringsprogramma's zal de EU-begroting ook
voorzien in gerichte financiële steun voor KMO's. De Commissie stelt voor een
specifiek "Programma voor concurrentievermogen en KMO's" te
ontwikkelen als opvolger voor het onderdeel van het huidige
"Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie" (CIP) dat
geen betrekking heeft op innovatie. Alle steun aan KMO's voor onderzoek en
innovatie (inclusief het onderdeel innovatie van het CIP) zal worden opgenomen
in het gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie. Het
"Programma voor concurrentievermogen en KMO's" zal grotendeels
toegespitst zijn op maatregelen om meer dynamische en internationaal
concurrerende KMO's te ondersteunen. Het gaat hierbij om de volgende
maatregelen:
2.2.1.
Toegang tot financiering: de financiële
instrumenten voor groei
Financiële
instrumenten voor groei zullen de toegang van KMO's tot financiering bevorderen
door middel van het gebruik van innovatieve financiële instrumenten. Deze
instrumenten zullen ten volle gebruik maken van de nieuwe mechanismen voor
eigenvermogen en schuldinstrumenten om zowel eigenvermogenfaciliteiten als
borgstellingen ter beschikking te stellen. In het gemeenschappelijk strategisch
kader voor onderzoek en innovatie voor innovatieve ondernemingen en KMO's wordt
voorzien in financiële instrumenten, voor startende en groeiende ondernemingen,
en met name in durfkapitaal. Het Programma voor concurrentiekracht en KMO's
omvat onder meer volgende instrumenten: (4)
Een eigenvermogenfaciliteit voor
investeringen in groeiende bedrijven, dat via financiële intermediairs
commerciële, terug te betalen aandelenfinanciering hoofdzakelijk in de vorm van
durfkapitaal aan KMO's zal verstrekken. Hierbij worden twee maatregelen beoogd: –
investeringen in durfkapitaalfondsen die binnen de
EU grensoverschrijdend actief zijn en zich toespitsen op groeigerichte
ondernemingen, waarbij de ontwikkeling van een durfkapitaalmarkt voor de gehele
EU wordt bevorderd; –
een "dakfonds" (of "Europees
fonds") dat grensoverschrijdend zal investeren in durfkapitaalfondsen die
vervolgens in ondernemingen investeren, met name in bedrijven die
internationaal uitbreiden. (5)
Een leningsfaciliteit, waarbij rechtstreekse
of andere risicodelingsmechanismen met financiële intermediairs worden
verstrekt om leningen voor KMO's te dekken. De faciliteit zal een significant
hefboomeffect genereren en zal kunnen voorzien in grensoverschrijdende en
meerlandenfinanciering die niet gemakkelijk tot stand zou kunnen komen met
faciliteiten op nationaal niveau. Om de complementariteit te waarborgen, zullen
deze activiteiten nauwgezet gecoördineerd worden met acties die binnen het
cohesiebeleid onder het gedeeld beheer worden uitgevoerd.
2.2.2.
De concurrentiekracht en duurzaamheid van de
EU-industrie verbeteren
Dit onderdeel van het Programma voor
concurrentiekracht en KMO's zal onder meer volgende acties ondersteunen: ·
Activiteiten ter verbetering van de Europese
concurrentiekracht: de EU-actie op dit vlak zal zich
toespitsen op steun voor de samenhang en consistentie bij de uitvoering alsook
op een beleidsvorming met kennis van zaken op Europees niveau. Hierbij zullen
met name het economisch en regelgevend kader worden verbeterd door middel van
benchmarking, de uitwisseling van goede werkmethoden en sectorale initiatieven.
·
Ontwikkeling van het KMO-beleid en bevordering
van het concurrentievermogen van KMO's overeenkomstig de doelstellingen van de
Small Business Act (hierna "SBA" genoemd). De
EU-acties zullen voorzien in een versterkte toepassing van "denk eerst aan
de kleintjes"-beginsel bij de beleidsvorming in de EU en de lidstaten,
waarbij goede werkmethoden worden vastgesteld en uitgewisseld om bij te dragen
tot de tenuitvoerlegging van de SBA, met behoud van een centraal aanspreekpunt
voor het EU-beleid – het portaal van kleine en middelgrote ondernemingen en
steun voor KMO's om de mogelijkheden van de interne markt te benutten. ·
Toerisme:
EU-maatregelen op het vlak toerisme zullen onder andere toegespitst zijn op het
verstrekken van betrouwbare gegevens over de tendensen inzake de toeristische
vraag op Europees niveau; het ontwikkelen van innovatie in de toeristische
industrie en het bevorderen van de verbreiding van ict in toeristische sector;
het veranderen van toeristische seizoenspatronen; het bevorderen van duurzame
toeristische producten en bestemmingen; het ontwikkelen van een kader voor
vaardigheden en bekwaamheden voor werknemers en werkgevers uit de toeristische
sector; het bevorderen van de uitwisseling van goede werkmethoden en
partnerschappen. Overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Lissabon
hebben de EU-toerismemaatregelen tot doel de samenwerking tussen de lidstaten
te bevorderen door de diversificatie van het transnationale toeristische aanbod
in de hand te werken, de nationale inspanningen voor een grotere zichtbaarheid
van Europa in derde markten te coördineren en nieuwe, niet-traditionele
Europese bestemmingen gezamenlijk te bevorderen. ·
Nieuwe bedrijfsmodellen voor duurzame, op basis
van behoeften van de gebruiker ontworpen producten.
Dit initiatief zal zich toespitsen op het commerciële gebruik van relevante
concepten en ideeën in de textiel-, schoenen- en sportsector en in andere
sectoren van consumptiegoederen.
2.2.3.
Toegang tot markten
Hierbij gaat het onder meer om de volgende
activiteiten: ·
Groeigerichte bedrijfsondersteunende
dienstverlening via het Enterprise Europe Network: Als
een centraal aanspreekpunt voor KMO's zal het Enterprise Europe Network met 600
partnerorganisaties in 49 landen een brede en geïntegreerde dienstverlening aan
KMO's blijven verstrekken, met onder meer: –
voorlichting en adviesverlening over
EU-aangelegenheden; –
bevordering van grensoverschrijdende
partnerschappen door het beheer van een samenwerkingsdatabase met 13 000 actieve
verzoeken en voorstellen tot samenwerking; –
diensten voor internationalisering binnen de EU,
hetgeen jaarlijks resulteert in 2 500 partnerschapsovereenkomsten op het
vlak van samenwerking tussen bedrijven, technologie en O&O; –
KMO's voorlichten over EU-wetgeving en bekendmaken
van de EU-financieringsprogramma's, onder meer over het gemeenschappelijk
strategisch kader voor onderzoek en innovatie; –
ontwikkeling van een communicatiekanaal tussen
KMO's en de Commissie waarbij 10 000 KMO's betrokken zijn; –
ondersteuning voor een verbetering van de
financiële kennis van KMO's; en –
toegang voor KMO's tot knowhow over
energie-efficiëntie, klimaat en milieu. ·
Bedrijfsondersteuning van KMO's op markten
buiten de EU: Om met succes toegang te krijgen tot
markten van de derde landen moeten KMO's een beroep kunnen doen op passende
vaardigheden en kennis over het regelgevingskader in het derde land. De
voorgestelde activiteiten op dit vlak omvatten een vergelijking tussen de vraag
naar diensten en de huidige dienstverlening, de oprichting van een online
portaal en waar nodig in specifieke gevallen de oprichting van en/of
voortzetting van de steunverlening aan EU-centra voor het mkb, in samenwerking
met lokale, Europese en nationale brancheorganisaties. De EU-centra voor het
mkb zorgen voor een brede ondersteunende dienstverlening voor KMO's die actief
zijn in markten buiten de EU. ·
Internationale industriële samenwerking: de activiteiten hebben tot doel de verschillen te verkleinen op het
gebied van het regelgevings- en ondernemingsklimaat tussen de EU en haar
belangrijkste handelspartners en de landen in de "Europese
nabuurschap" door een bilaterale dialoog over de regelgeving tussen
regeringen, overleg tussen bedrijven en "eigen werkzaamheden" met de
derde landen zoals thematische workshops en conferenties.
2.2.4.
Bevordering van ondernemerschap
De activiteiten op dit werkterrein omvatten de
vereenvoudiging van administratieve procedures en de ontwikkeling van
ondernemersvaardigheden en –attitudes, in het bijzonder bij nieuwe ondernemers,
jongeren en vrouwen. Alle activiteiten zullen een sterke Europese dimensie
hebben. Met het uitwisselingsprogramma Erasmus voor
ondernemers krijgen jonge of toekomstige ondernemers de mogelijkheid om
gedurende zes maanden te werken bij een ervaren ondernemer in een ander
EU-land. Met deze Europese mobiliteitsregeling wordt ernaar gestreefd
ondernemerschap te bevorderen en de internationalisering en de
concurrentiekracht van micro- en kleine ondernemingen te bevorderen.
3.
Tenuitvoeringlegging
Het beheer van het nieuwe Programma voor
concurrentievermogen en KMO's wordt grotendeels toevertrouwd aan externe
organen, in het bijzonder de EIB-groep voor de "Financiële instrumenten
voor groei" en de (opvolger van het) Uitvoerend Agentschap voor
concurrentievermogen en innovatie (EACI) voor andere activiteiten met
betrekking tot KMO's.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor 2011 Programma voor concurrentievermogen en KMO's || 2,4 miljard EUR Douane-unie en
belastingen
5.
1. Beleidsdoelstellingen
Een van de hoekstenen van de interne markt is
de douane-unie. Deze maakt het mogelijk dat een interne markt zonder grenzen
functioneert door ervoor te zorgen dat goederen die uit derde landen afkomstig
zijn bij binnenkomst of het in verkeer brengen aan overeengekomen regels
voldoen en dus vrij binnen de interne markt kunnen worden verhandeld. De
douane-unie is ook de operationele tak van het gemeenschappelijk handelsbeleid,
waarmee bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten worden uitgevoerd,
douanerechten worden geïnd en handelsmaatregelen (zoals oorsprongsregels),
embargo's en andere beperkingen worden toegepast. Bovendien heeft de douane steeds meer een
beschermende taak, zoals het bijdragen tot de veiligheid van de voedselketen,
de strijd tegen terrorisme en internationale misdaad (bijvoorbeeld witwassen
van geld, drugsprecursoren, en illegale wapenhandel) en de handhaving van
intellectuele-eigendomsrechten aan de grens. Hij draagt bij aan gelijke
spelregels door ervoor te zorgen dat geïmporteerde goederen aan dezelfde
technische, gezondheids- en veiligheidsnormen voldoen als EU-goederen. De internationale handel neemt gestadig toe en
efficiënte procedures voor in- en uitvoer zijn cruciaal voor het
concurrentievermogen van de economie van de EU. Tegelijkertijd nemen de
risico's op het gebied van zekerheid en veiligheid toe. De EU ziet zich daarom
voor een dubbele uitdaging gesteld die haar prioriteiten voor de toekomst zal
bepalen en de uitdaging om de goederenstroom voor bonafide handelaars te
bevorderen en tegelijkertijd burgers te beschermen tegen de risico's voor hun
veiligheid en zekerheid. Nationale douanebeambten zijn ieder dag
verantwoordelijk voor de soepele werking van de douane-unie. Dit vereist een
intensief operationeel netwerken tussen de douanediensten, onder andere door
middel van geavanceerde IT-infrastructuur en –systemen die hen in staat stellen
om als een enkele douanedienst van wereldklasse te functioneren. Het
financieren van bepaalde acties vanuit de EU-begroting in plaats van in het
kader van afzonderlijke nationale programma's is economisch zinvol. Dat is de
reden waarom een door de EU gefinancierd programma – het Samenwerkingsprogramma
voor douanediensten – dit netwerken en deze samenwerking op diverse
praktische manieren ondersteunt. Ondernemingen en burgers in de EU hebben te
maken met verschillende fiscale belemmeringen wanneer zij zich bezighouden met
grensoverschrijdende activiteiten. Zulke belemmeringen zijn het gevolg van de
versnipperde en uiteenlopende manier waarop eenzelfde transactie in
verschillende lidstaten wordt behandeld. Daarom is de opheffing van deze
barrières en het streven naar verdere fiscale coördinatie tussen de lidstaten –
met volledige eerbiediging van de bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied –
een van de prioriteiten voor het versterken en verdiepen van de interne markt. Belastingfraude is en blijft voor de EU en de
lidstaten een serieuze uitdaging, des te meer in een tijd waarin fiscale
discipline van het grootste belang is. De strijd tegen belastingfraude binnen
de interne markt staat daarom hoog op de agenda van het fiscale beleid van de
EU. Om belastingfraude binnen de interne markt te bestrijden zijn regelingen
voor intensieve administratieve samenwerking tussen de belastingdiensten van
de lidstaten en een efficiënte uitwisseling van gegevens over transacties,
ondernemingen of fraudeconstructies noodzakelijk. Zo wordt de strijd tegen btw-
en accijnsfraude sterk vereenvoudigd door systemen die de snelle uitwisseling
van informatie tussen overheidsdiensten mogelijk maken. De EU vervult een onmisbare rol door de
lidstaten te helpen de noodzakelijke systemen en processen in te voeren voor
effectieve grensoverschrijdende samenwerking. Met name het Fiscalis-samenwerkingsprogramma
is cruciaal voor het bevorderen van deze samenwerking en zet tevens de eigen
inspanningen van de lidstaten op dit terrein kracht bij.
6.
2. Instrumenten
De Commissie stelt een nieuwe generatie van douane-
("Douane 2020") en belastingheffings- ("Fiscalis 2020")
programma's voor. Beide programma's zullen in het komende
decennium bijdragen tot de ondersteuning en versterking van de interne markt.
Alle belanghebbenden zullen de voordelen daarvan genieten in de vorm van een
efficiëntere en veiligere bedrijfsomgeving, grotere veiligheid en zekerheid
voor burgers, en een efficiëntere en effectievere uitvoering van
overheidsbeleid voor regeringen. Deze programma's zullen de belasting- en
douanediensten van de lidstaten helpen efficiënter op elkaar te reageren, met
ondersteuning van moderne en efficiënte systemen voor de uitwisseling van
gegevens zodat de bonafide handel wordt bevorderd en tegelijkertijd frauduleuze
praktijken worden bestreden. Dergelijke pan-Europese faciliteiten kunnen het
meest efficiënt en economisch worden geboden op EU-niveau. Zo levert de
beschikbaarheid van een veilig trans-Europees computernetwerk dat de hele EU
bestrijkt en de douane-en belastingdiensten met elkaar verbindt, de lidstaten
jaarlijks een besparing van 35 miljoen EUR op, terwijl het op het centrale
niveau van de EU slechts 11 miljoen EUR kost. De programma's
zullen de volgende activiteiten ondersteunen: ·
Trans-Europese IT-systemen waarmee gegevens en procedures tussen nationale douane- en
belastingautoriteiten kunnen worden uitgewisseld met behulp van interoperabele
IT-toepassingen zodat overheidsdiensten kunnen samenwerken en als een geheel
functioneren en de e-administratie voor bedrijven en burgers verder wordt
versterkt; ·
Hechtere netwerken tussen mensen en opbouw van competentie ter stimulering van praktische samenwerking, het delen van kennis en
de vaststelling en verspreiding van beste praktijken en opleiding tussen
nationale douaneambtenaren, nationale belastingambtenaren en vertegenwoordigers
van de handel; ·
Capaciteitsopbouw inzake infrastructuur om de aankoop te cofinancieren van specifieke operationele uitrusting
die nodig is voor het uitvoeren van taken op het gebied van douanecontrole en
douanetoezicht aan de buitengrenzen van de EU, wat in het belang van alle lidstaten
is.
7.
3. Tenuitvoerlegging
Bij de tenuitvoerlegging van het Douane- en
het Fiscalis-programma wordt uitgegaan van prioriteiten. In overleg met de
belanghebbenden worden werkprogramma's vastgesteld die de prioriteiten voor een
bepaalde periode bepalen. De rechtsgrondslagen van deze programma's zullen
opnieuw worden opgesteld zodat zij worden verschoven van jaarlijkse naar
meerjarige werkprogramma's en de huidige regelingen vereenvoudigd worden. De methode van direct gecentraliseerd beheer
die thans wordt gehanteerd, zal gehandhaafd blijven en voor beide programma's
volledig worden gestroomlijnd zodat maximale efficiency in de zin van
dagelijkse managementondersteuning op het niveau van de Commissie en op
nationaal niveau is gewaarborgd en de uitvoeringsregels door alle
belanghebbenden beter kunnen worden begrepen. Overheidsopdrachten, die het grootste deel van het budget voor de programma's voor hun
rekening nemen, zullen in hoofdzaak worden uitgevoerd door de Commissie
overeenkomstig de EU-regels en met gebruikmaking van de normale regels inzake
kwaliteitsgarantie en aanvaarding. Beide programma's zijn zo opgezet dat de EU passend
en snel kan reageren in situaties die zich snel ontwikkelen. De
beschikbaarheid in het kader van de programma's van een pasklaar
beleidsinstrumentarium alsook een flexibel mechanisme voor het indienen van
voorstellen zal de efficiënte tenuitvoerlegging van programma-activiteiten
mogelijk maken. Er is duidelijk aanleiding voor het toepassen
van alternatievere financieringsmethoden om de kosten van deelname en
organisatie te dekken. De Commissie zal de huidige toepassing van werkelijk
gemaakte kosten (op zijn minst gedeeltelijk) vervangen door de betaling van
vaste bedragen.
8.
4. Voorgestelde begrotingstoewijzing 2014-2020
Cijfers uitgedrukt in constante prijzen
voor 2011 Totale voorgestelde begroting voor 2014-2020 Voor Douane 2020 en Fiscalis 2020 || 690 miljoen EUR Economische,
sociale en territoriale cohesie
9.
1. Beleidsdoelstellingen
Het hoofddoel van het cohesiebeleid van de EU is
de vermindering van de aanzienlijke economische, sociale en territoriale
ongelijkheden die nog steeds tussen de Europese regio's bestaan. Wanneer niet
zou worden opgetreden om deze ongelijkheden te verminderen zou dat een aantal
van de hoekstenen van de EU ondermijnen, waaronder haar interne markt en haar
munteenheid, de euro. Voor het cohesiebeleid is ook een centrale rol
weggelegd om de Europa 2020-doelstellingen in de hele EU te bereiken.
Doelgerichte uitgaven op het gebied van cohesie kunnen een werkelijke
toegevoegde waarde hebben door het stimuleren van groei en het scheppen van
banen in de regio's van Europa. In overeenstemming met de conclusies van het
vijfde cohesierapport[7]
stelt de Commissie voor om sterkere nadruk te leggen op resultaten en toegevoegde
waarde voor de EU door het cohesiebeleid systematischer te verbinden met de
Europa 2020-doelstellingen. Met name stelt de Commissie belangrijke
wijzigingen voor in de wijze van opzet en tenuitvoerlegging van het
cohesiebeleid. Financiering zal worden geconcentreerd op een kleiner aantal
prioriteiten, op de vooruitgang bij het bereiken van overeengekomen doelen zal
beter worden toegezien en in de partnerschapscontracten met de lidstaten zullen
strikte voorwaarden worden opgenomen. Hierdoor zal het EU-cohesiebeleid een zo
groot mogelijke bijdrage kunnen leveren tot de economische, sociale en
territoriale cohesie en het scheppen van groei en banen.
10.
2. Instrumenten
10.1.
2.1 Een gemeenschappelijk strategisch kader
De Commissie
stelt voor om het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees
Sociaal Fonds en het Cohesiefonds samen te brengen binnen een gemeenschappelijk
strategisch kader dat ook het Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling en het Europees maritiem en visserijfonds zal bestrijken.
Dit zal zorgen voor meer samenhang tussen de financieringsbronnen en een veel
sterkere nadruk op Europa 2020.
10.2.
2.2 Grotere concentratie op Europa 2020
Om de
effectiviteit van cohesie-uitgaven te vergroten, zal de financiering in de
toekomst op een beperkt aantal, aan de prioriteiten van Europa 2020 gekoppelde
doelstellingen zijn gericht. De financiering
voor cohesie zal geconcentreerd blijven op de minder ontwikkelde regio's en
lidstaten. Gelet op de moeilijkheden die lidstaten ondervinden bij het
absorberen van structurele financiering en het bijeenbrengen van de nodige
medefinanciering zal de toekenning van middelen voor cohesie gebonden zijn aan
een maximum van 2,5% van het BNP. Er zal een nieuwe
categorie regio's – "overgangsregio's" – worden geïntroduceerd
ter vervanging van het huidige systeem van "phasing-out" en
"phasing-in". Deze categorie zal alle regio's omvatten met een BBP
per hoofd van de bevolking tussen 75% en 90% van het EU27-gemiddelde, en meer
in het bijzonder: · regio's die thans in aanmerking komen in het kader van de
convergentiedoelstelling, maar waarvan het BBP per hoofd van de bevolking tot
meer dan 75% van het EU-27 gemiddelde is toegenomen. Deze regio's zullen bij
wijze van veiligheidsnet twee derde van hetgeen hun thans is toegekend
behouden; en · regio's die, ofschoon zij thans niet op grond van de
convergentiedoelstelling in aanmerking komen, een BBP per hoofd van de
bevolking hebben tussen 75% en 90% van het EU27-gemiddelde. Het niveau van de
steun zal afhangen van het niveau van het BBP, zodat de regio's met een BBP van
bijna 90% van het EU-gemiddelde steun zullen krijgen met een intensiteit die
vergelijkbaar is met die van de meer ontwikkelde regio's. Onder de
doelstelling "concurrentievermogen" vallende regio's met een BBP van meer dan 90% van het EU-gemiddelde zullen voor een
beperkt aantal prioriteiten steun blijven ontvangen in het kader van het
cohesiebeleid. Overgangsregio's
en regio's die onder de doelstelling "concurrentievermogen" vallen
zouden verplicht worden om alle toegekende cohesie-middelen (met uitzondering
van middelen uit het ESF) hoofdzakelijk in te zetten voor energie-efficiëntie
en duurzame energie, concurrentievermogen van mkb-bedrijven en innovatie. In
deze regio's zullen investeringen in energie-efficiëntie en duurzame energie
tenminste 20% bedragen. Convergentieregio's zullen in staat zijn om de
toegewezen middelen te besteden aan een breder scala van doelstellingen in
overeenstemming met hun bredere reeks van ontwikkelingsbehoeften. Tot slot zal territoriale
samenwerking haar rol blijven spelen door hulp aan regio's vanwege de
nadelen van hun situering langs binnen- of buitengrenzen, door bij te dragen
tot een ambitieus nabuurschapsbeleid en door het oplossen van gedeelde
grensoverschrijdende en transnationale problemen. De
cohesie-instrumenten zullen worden ingezet om duidelijke, maar complementaire
doelstellingen na te streven: · Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Het EFRO is erop gericht de economische en
sociale cohesie in de Europese Unie te versterken door het corrigeren van
onevenwichtigheden tussen haar regio's. Het EFRO ondersteunt regionale en
lokale ontwikkeling door het cofinancieren van O&O en innovatie,
klimaatverandering en milieu, bedrijfsondersteuning voor mkb-bedrijven, diensten
van algemeen economisch belang, telecommunicatie-, energie- en
vervoersinfrastructuren, gezondheids-, onderwijs- en sociale infrastructuren,
en duurzame stadsontwikkeling. In tegenstelling tot de huidige periode zullen
al deze soorten investeringen niet alleen door middel van subsidies
gefinancierd kunnen worden, maar ook door middel van financiële instrumenten
(risicokapitaalfondsen, lokale ontwikkelingsfondsen, etc.). · Europees Sociaal Fonds Het Europees sociaal fonds is erop gericht de
economische en sociale cohesie te versterken door ondersteuning van
werkgelegenheidsbevordering, investering in vaardigheden, onderwijs en
levenslang leren, sociale inclusie en de strijd tegen armoede en versterking
van institutionele capaciteit en efficiënt openbaar bestuur. Er zullen
minimumpercentages voor het Europees Sociaal Fonds worden vastgesteld voor elke
categorie regio's (25% voor convergentieregio's, 40% voor overgangsregio's, en
52% voor regio's die onder de doelstelling "concurrentievermogen"
vallen) en de reikwijdte van het Europees sociaal fonds zal worden uitgebreid
zodat het de kosten van benodigdheden in verband met investeringen in sociaal
en menselijk kapitaal dekt. · Cohesiefonds Het Cohesiefonds
helpt lidstaten met een BNP per hoofd van de bevolking van minder dan 90% van
het EU27-gemiddelde met het doen van investeringen in TEN-T-vervoersnetwerken
en het milieu. Een deel van de toewijzingen uit het Cohesiefonds (10 miljard
EUR) zal worden gereserveerd voor het financieren van essentiële vervoersnetwerken
in het kader van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (zie ook
het afzonderlijke fiche). Het Cohesiefonds kan ook projecten in verband met
energie ondersteunen wanneer deze een duidelijk voordeel voor het milieu
bieden, bijvoorbeeld door het bevorderen van energie-efficiëntie en het gebruik
van duurzame energie.
11.
3. Tenuitvoerlegging
11.1.
3.1 Gedeeld beheer
Voor de in het kader van het Cohesiebeleid
geboden steun zal het gedeeld beheer blijven gelden door de Europese Commissie
en de lidstaten, die verplicht zullen zijn tot cofinanciering; dit geldt niet
voor de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, die centraal zal
worden beheerd. Landen die financiële steun ontvangen op grond van artikel 136
of artikel 143 VWEU zullen de mogelijkheid hebben om een hoger percentage
cofinanciering te genieten.
11.2.
3.2 Partnerschapscontracten
In de
partnerschapscontracten tussen de Commissie en de individuele lidstaten zullen
de verplichtingen van de partners op nationaal en regionaal niveau en van de
Commissie uiteen worden gezet. Zij zullen worden gekoppeld aan de
doelstellingen van de Europa 2020-strategie en de nationale
hervormingsprogramma's. Zij zullen een geïntegreerde strategie voor
territoriale ontwikkeling bevatten, die door alle betrokken EU-structuurfondsen
wordt ondersteund en omvatten doelstellingen die zijn gebaseerd op
overeengekomen indicatoren, strategische investeringen en een aantal
voorwaarden. Zij zullen verplichtingen bevatten om jaarlijks verslag uit te
brengen over de vooruitgang in jaarverslagen over cohesiebeleid en in andere
openbare verslagen.
11.3.
3.3 Geïntegreerde programmering
Lidstaten zullen
in de toekomst worden aangemoedigd om gebruik te maken van meerfondsenprogramma's
met gezamenlijke procedures voor voorbereiding, onderhandeling, beheer en
tenuitvoerlegging, met name daar waar de noodzaak van een betere coördinatie
van investeringen in menselijke kapitaal en infrastructuur het grootst is. In voorkomend
geval zal een "lead fund" worden opgericht, gekoppeld aan het beleidsterrein
of de beleidsterreinen van het programma. De interventies van dit fonds zullen
worden aangevuld door interventies via de andere structuurfondsen zodat de
samenhang van de steun voor de verschillende thematische doelstellingen in het
kader van het cohesiebeleid wordt gewaarborgd.
11.4.
3.4 Voorwaarden
Er zullen nieuwe
bepalingen met voorwaarden worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat
EU-financiering resultaatgericht is en de lidstaten sterk stimuleert ervoor te
zorgen dat de Europa 2020-doelstellingen via het cohesiebeleid ook
daadwerkelijk worden gehaald. Teneinde de effectiviteit van de uitgaven inzake
cohesie niet te ondermijnen door verkeerd macrofiscaal beleid zullen de
sectorspecifieke ex-ante voorwaarden in elk contract, worden aangevuld met voorwaarden
die verband houden met de nieuwe economische governance. De voorwaarden
zullen zowel "ex-ante" voorwaarden zijn, waaraan moet zijn voldaan
voordat de middelen ter beschikking worden gesteld, als
"ex-post"-voorwaarden, die het ter beschikking stellen van
aanvullende middelen zullen laten afhangen van het bereiken van van tevoren
vastgestelde resultaten. Om dit te bevorderen zullen duidelijke mijlpalen en
indicatoren worden vastgesteld en zal door middel van jaarverslagen zeer
nauwgezet worden toegezien op de vooruitgang. Gebrek aan vooruitgang zal
aanleiding zijn voor het opschorten of beëindigen van financiering.
11.5.
3.5 Prestatiereserve
Om de focus op
resultaten en het bereiken van de Europa 2020-doelstellingen te versterken, zal
5% van het cohesiebudget afgescheiden worden en, tijdens een tussentijdse
evaluatie, worden toegewezen aan de lidstaten en regio's waarvan de programma's
de mijlpalen hebben gehaald voor het bereiken van de doelstellingen van het
programma inzake de doelstellingen van Europa 2020. De mijlpalen zullen worden
vastgesteld in overeenstemming met de regelgeving inzake het cohesiebeleid.
11.6.
3.6 Innovatieve financiering
Voorgesteld wordt
om steun inzake cohesie aan ondernemingen en projecten die naar verwachting
aanzienlijke financiële opbrengsten zullen genereren, hoofdzakelijk te
verlenen door middel van innovatieve financiële instrumenten, naast het
verlenen van subsidies. (Zie ook het afzonderlijke fiche inzake innovatieve
financiële instrumenten)
12.
4. Voorgestelde begrotingstoewijzing 2014-2020
Cijfers uitgedrukt in constante prijzen
voor 2011 Totale voorgestelde begroting voor 2014-2020 waarvan || 376 miljard EUR · Convergentieregio's · Overgangsregio's · Onder de doelstelling "concurrentievermogen" vallende regio's · Territoriale samenwerking · Cohesiefonds · Extra toewijzingen voor meest veraf gelegen en dun bevolkte regio's || 162,6 miljard EUR 39 miljard EUR 53,1 miljard EUR 11,7 miljard EUR 68,7 miljard EUR 926 miljoen EUR · Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen voor vervoer, energie en ICT || 40 miljard EUR plus 10 miljard EUR gereserveerd binnen het Cohesiefonds Onderwijs en
cultuur
13.
1. Beleidsdoelstellingen
Onderwijs en opleiding zijn van wezenlijk belang voor de ontwikkeling en groei van de
Europese economie en zullen een cruciale rol spelen bij het gezamenlijk
nastreven van de Europa 2020-doelstellingen. Hogere investeringen in menselijk
kapitaal en de modernisering van onderwijs- en opleidingssystemen zullen de EU
helpen een slimme, duurzame en inclusieve economie te worden. Veel van deze investeringen zullen op
nationaal niveau plaatsvinden. Omdat steeds meer Europese burgers voor
onderwijs- en opleidingskansen over de nationale grenzen heen kijken, heeft de
EU echter de belangrijke rol ervoor te zorgen dat iedereen gebruik kan maken
van de kansen die de interne markt biedt. De EU zet zich op tal van manieren in om
onderwijs en opleiding te bevorderen. Programma's om transnationale
leermobiliteit te bevorderen, zoals het Erasmus-programma, zijn een groot
succes gebleken en helpen mensen nieuwe vaardigheden te verwerven die nodig
zullen zijn voor de banen van morgen. Grotere mobiliteit kan ook bijdragen tot
de hervorming van onderwijs- en opleidingssystemen doordat zij de
grensoverschrijdende verspreiding van ideeën en beste praktijken bevordert.
Door een combinatie van doelgerichte financieringsprogramma's en in combinatie
met andere financieringsbronnen als de structuurfondsen, kan de EU-begroting
werkelijk toegevoegde waarde hebben door mobiliteit te bevorderen, samenwerking
en uitwisseling van beste praktijken eenvoudiger te maken en lidstaten te
ondersteunen bij de modernisering van hun onderwijs- en opleidingssystemen. De culturele diversiteit van Europa is
een van onze sterkste punten; zij verrijkt en inspireert burgers en biedt concrete
economische voordelen. De economische en sociale rol van culturele en creatieve
industrieën wordt steeds duidelijker, met een aandeel van 4,5% in het totale
Europese BBP in 2008 en een aandeel van 3,8 % in de beroepsbevolking. De EU
werkt op dit gebied nauw samen met de lidstaten teneinde het potentieel van de
interne markt in te zetten en de juiste voorwaarden te scheppen waaronder
culturele en creatieve industrieën kunnen bloeien. De volgende, uit de EU-begroting gefinancierde
generatie programma's zal de zwakheden die het groeipotentieel van deze sector
beperken, aanpakken door marktversnippering tegen te gaan, het
concurrentievermogen in de culturele en audiovisuele sectoren te versterken en
de nadruk te leggen op maatregelen voor capaciteitsopbouw en steun voor de
verspreiding van culturele werken.
14.
2. Instrumenten
De Commissie stelt voor om uit de EU-begroting
het onderwijs- en cultuurbeleid via twee hoofdinstrumenten te steunen:
14.1.
2.1 Een programma voor onderwijs, opleiding en
jeugd – "Onderwijs in Europa"
Dit programma zal de nu nog afzonderlijke
hulpprogramma's van het programma "Een leven lang leren", de
internationale aspecten van Hoger Onderwijs, waaronder het Erasmus
Mundus-programma, en Jeugd in Actie verenigen. Dit zal leiden tot meer efficiency,
een sterkere strategische focus en gebruikmaking van de synergie tussen de
verschillende aspecten van het programma. Hoewel zij de meest efficiënte onderwijsgraden
bieden voor innovatieve banen en innovatief onderzoek, zijn de huidige EU-mobiliteitsinstrumenten
niet geschikt voor masterstudenten. De meest kostenefficiënte manier om deze
categorie studenten te bereiken is de inzet van de EU-begroting om fondsen te
werven in de particuliere sector, in hoofdzaak banken, zodat wordt gewaarborgd dat
studenten leningen en subsidies kunnen meenemen. De acties die momenteel door het
Leonardo-progamma worden ondersteund, zullen worden geïntensiveerd als
onderdeel van de inspanningen om jeugdwerkloosheid te bestrijden en de
Commissie zal met de EIB samenwerken om garanties te bieden voor leningen aan
masterstudenten die hun mastergraad in een andere lidstaat willen halen. De
aandachtspunten van het nieuwe programma zijn: –
het bieden van doelgerichte, grensoverschrijdende
leermogelijkheden; –
het op de vraag op de arbeidsmarkt afstemmen van
vaardigheden, zodat de inzetbaarheid, de ondernemingsgeest en de deelname van
jonge mensen wordt vergroot; –
vrijwilligerswerk en niet-formeel en informeel
leren; en –
de ondersteuning van brede hervormingen en de
modernisering van onderwijs- en opleidingssystemen in heel Europa en
daarbuiten. Concreet zal het programma drie prioritaire
actiegebieden omvatten: (6)
transnationale leermobiliteit – Er kunnen jaarlijks
800 000 EU-burgers, hoofdzakelijk studenten, geholpen worden om mobiel te
zijn. (7)
Activiteiten inzake samenwerking tussen
onderwijsinstellingen en de wereld van de praktijk zullen worden ondersteund om
de modernisering van onderwijs, innovatie en ondernemerschap te bevorderen. (8)
Er zal beleidsondersteuning worden geboden om
bewijs te verzamelen over de effectiviteit van investeringen in onderwijs en om
lidstaten te helpen om effectief beleid ten uitvoer te leggen. Strikte kwaliteitsvoorwaarden voor mobiliteit,
concentratie op essentiële beleidsdoelstellingen waar kritieke massa kan worden
bereikt en complementariteit met andere EU-programma's zullen bijdragen tot het
verzekeren van een zeer hoge Europese toegevoegde waarde. Het programma Onderwijs in Europa zal
bestaande internationale programma's als Erasmus Mundus, Tempus, Alfa en
Edulink en samenwerkingsprogramma's met geïndustrialiseerde landen in een en
hetzelfde instrument incorporeren en zal nuttig zijn voor verschillende
doelstellingen (aantrekkelijkheid van het terrein van Europees Hoger Onderwijs,
uitmuntendheid, solidariteit en billijkheid). Deze benadering zal een einde maken aan de
huidige fragmentatie van de EU-instrumenten ter ondersteuning van
internationale samenwerking binnen het hoger onderwijs, die de toegang van
studenten en universiteiten tot informatie over de mogelijkheden voor hoger
onderwijs in Europa en de zichtbaarheid van het hoger onderwijs in EU op het
wereldtoneel bemoeilijkt.
14.2.
2.2 Sport
Het voorgestelde subprogramma voor sport zal
als onderdeel van het programma Onderwijs in Europa gericht zijn op: ·
het aanpakken van grensoverschrijdende bedreigingen
die typisch voor de sport zijn, zoals doping, geweld, racisme en
onverdraagzaamheid, of kwesties inzake de eerlijkheid van competities en
integriteit van sporters; ·
het ontwikkelen van Europese samenwerking binnen de
sport door middel van bijvoorbeeld richtlijnen voor dubbele carrières van
atleten of criteria voor goed bestuur van sportorganisaties; en ·
de ondersteuning van sportorganisaties die aan de
basis staan en die een rol kunnen spelen bij het oplossen van bredere
socio-economische problemen als sociale inclusie. Dit programma zal toegevoegde waarde op
EU-niveau opleveren voor kwesties die het gevolg zijn van het specifieke
karakter van sport, door te zorgen voor financiering vanuit de particuliere
sector door actoren op het gebied van sport, en door het ondersteunen van
organisaties aan de basis van de sportpiramide – niet het professionele
topniveau.
14.3.
2.3 Een programma voor cultuur en de
audiovisuele industrie – "Creatief Europa"
Dit programma zal het lopende Cultuurprogramma
en de lopende programma's MEDIA en MEDIA Mundus samenbrengen teneinde de steun
te concentreren op het bereiken van de Europa 2020-doelstellingen en te helpen
het potentieel voor het scheppen van banen in de culturele en creatieve
sectoren te mobiliseren. Dit programma zal andere EU-programma's aanvullen
door zich specifiek te richten op de behoeften van de culturele en creatieve
sectoren die ernaar streven buiten de nationale grenzen actief te zijn, sterk
gekoppeld aan de bevordering van culturele en taalkundige verscheidenheid. Met
de bijzonderheden van elke sector zal rekening worden gehouden, onder andere
door een doelgerichte begrotingstoewijzing, en een derde onderdeel zal
horizontale steun bieden aan de creatieve en culturele industrieën door het
gebruik van innovatieve financiële instrumenten.
15.
3. Tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van de nieuwe programma's
zal zeer vereenvoudigd zijn. Het nieuwe programma Onderwijs in Europa zal
een aanzienlijk vereenvoudiging betekenen van acties en regels door het
opheffen van subprogramma's, een vermindering van het totale aantal
activiteiten en een groter gebruik van vaste bedragen. Het programma Creatief Europa zal
centraal worden beheerd door middel van het Uitvoerend agentschap onderwijs,
audiovisuele media en cultuur (EACEA), zoals thans het geval is voor zowel het
Cultuurprogramma als MEDIA. Een klein aantal acties zal rechtstreeks worden
beheerd door de Commissie (bijvoorbeeld de Europese Cultuurhoofdsteden,
culturele prijzen van de EU, gezamenlijke acties met internationale
instellingen). De onderdelen Cultuur en MEDIA van het
programma Creatief Europa zullen worden aangevuld met een innovatief financieel
instrument dat wordt geleid door de EIB-groep, teneinde culturele en creatieve
industrieën (CCI) kredietfinanciering en risicokapitaal te verschaffen. Dit
zal een van de hoofdbelemmeringen voor de ontwikkeling van culturele en
creatieve inhoud – te weten toegang tot financiering – aanpakken en culturele
en creatieve industrieën bereiken die niet door andere EU-programma's worden
ondersteund.
16.
4. Voorgestelde begrotingstoewijzing 2014-2020
Cijfers uitgedrukt in constante prijzen
voor 2011 Totale voorgestelde begroting voor 2014-2020 waarvan || 16,8 miljard EUR · Onderwijs in Europa || 15,2 miljard EUR · Creatief Europa || 1,6 miljard EUR Werkgelegenheid
en sociale zaken
1.
Beleidsdoelstellingen
De Europese Unie staat voor grote uitdagingen op
het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken. Momenteel zijn bijna 23
miljoen mensen werkloos en naar schatting lopen meer dan 113 miljoen het risico
van armoede en uitsluiting[8].
Sociale kwesties en de werkgelegenheid zijn een belangrijk punt van zorg voor
de Europese burgers en een gebied waarop van de Unie meer verwacht wordt.
Ondanks een recente verbetering van de economische perspectieven blijven de
vooruitzichten inzake werkgelegenheid op de middellange termijn ongelijk,
hetgeen onder meer te wijten is aan de ongelijke situatie van de lidstaten en
de verwachte impact die de mondiale economie op economische herstructureringen
zal hebben. De werkloosheid en blijvend hoge
armoedepercentages vereisen alomvattende maatregelen. Beleidsmaatregelen die
reeds uitgevoerd worden, moeten worden geactualiseerd en versterkt nu de Unie
zich voor dringende uitdagingen geplaatst ziet: tekortkomingen in de
kwalificatieniveaus, slechte prestaties in het actieve arbeidsmarktbeleid en
het onderwijs, sociale uitsluiting van marginale groepen en een lage
arbeidsmobiliteit. Vele van deze problemen zijn nog erger geworden door de
financiële en economische crisis, demografische en migratietrends en de snelle
vooruitgang van de technologische ontwikkeling. Indien deze problemen niet
doeltreffend worden aangepakt, vormen zij een significante bedreiging voor de
sociale cohesie en het concurrentievermogen. De belangrijkste verantwoordelijkheid voor de
modernisering van de arbeidsmarkt en de sociale beleidssystemen ligt bij de
lidstaten. De katalysatorfunctie van de EU is echter een extra pluspunt voor de
bevordering en facilitering van deze hervormingen in de lidstaten, met name
door financiële steun via het Europees Sociaal Fonds en een versterkte
betrokkenheid van de sociale partners, de maatschappelijke organisaties en
andere belanghebbenden die een cruciale rol spelen bij de verwezenlijking van
de hervormingen.
2.
Instrumenten
Via gemeenschappelijke actie op het gebied van
onderwijs en beroepsonderwijs, werkgelegenheid en integratie zal een Europees
initiatief voor werkgelegenheid en sociale integratie worden opgezet. De
financiering op dit gebied zal hoofdzakelijk via drie belangrijke instrumenten
geschieden. Deze instrumenten zullen volledig worden geharmoniseerd met de
doelstellingen van Europa 2020 en de verwezenlijking ervan zal worden verbeterd
door een grotere complementariteit met andere instrumenten en een
vereenvoudiging van de relevante procedures.
2.1.
Europees Sociaal Fonds
Het Europees Sociaal Fonds (ESF) zal
financiering verstrekken voor structurele acties voor economische, sociale
en territoriale cohesie. De financiering zal vooral gericht zijn op de
kernprioriteiten van de strategie Europa 2020, meer bepaald de vier
invalshoeken voor investeringen: –
de bevordering van de werkgelegenheid; –
investeringen in vaardigheden, onderwijs en
een-leven-lang leren; –
sociale integratie en armoedebestrijding; alsmede –
de bevordering van institutionele capaciteit en een
goed werkende overheidsadministratie. Vanuit deze invalshoeken zal het ESF ook
bijdragen aan andere beleidsdoelstellingen, zoals steun voor de overgang naar
een koolstofarme en zuinige economie, de bevordering van onderzoek en
innovatie, speciaal op sociaal gebied, een versterking van gelijke kansen en de
bestrijding van discriminatie. Er wordt voorgesteld een aantal acties, met name
voor sociale integratie, samen te brengen, door het schema van voedselsteun aan
de meest behoeftigen onder te brengen bij het ESF. Voor de periode na 2013 zal het ESF vallen onder
het gemeenschappelijke strategische kader voor de structuurfondsen[9]. De financiering zal worden
geprogrammeerd als onderdeel van de partnerschapscontracten waarover met de
lidstaten zal worden onderhandeld. De doelstellingen zullen worden afgestemd op
de nationale hervormingsprogramma's en de overeengekomen doelstellingen zullen
worden omgezet in besluiten tot investeringen. Met het oog op een grotere resultaatgerichtheid
zal een voorwaardelijkheidsmechanisme worden opgezet, gebaseerd op een
omvattend geheel van op voorhand vastgestelde vereisten. Het is de bedoeling de
impact van de EU-begroting te maximaliseren en de noodzakelijke hervormingen in
de lidstaten in te leiden en te steunen. Om te bewerkstelligen dat het ESF een reële
bijdrage levert aan de strategische doelstellingen van Europa 2020 is een
kritische massa aan financieringen vereist zowel op EU-niveau als op het niveau
van de operationele programma's. Het noodzakelijke minimumaandeel van de
investeringen die in het kader van het cohesiebeleid aan het ESF zijn
toegewezen, zal worden aangepast aan de verschillende categorieën van regio's,
naargelang van de intensiteit van de steun en de aan te pakken problemen. Dit
zal gebeuren door voor het ESF minimumaandelen vast te stellen van de
structuurfondsen voor elke categorie van regio (25% voor convergentieregio’s,
40% voor overgangsregio's, 52% voor concurrentievermogen-regio's, gebaseerd op
het Cohesiefonds dat één derde van de toewijzing van de middelen van het
cohesiebeleid in de betrokken lidstaten blijft vertegenwoordigen, en met
uitzondering van territoriale samenwerking). De toepassing van deze aandelen
resulteert in een minimaal algemeen aandeel voor het ESF van 25% van de
middelen die zijn toegewezen voor het cohesiebeleid.
2.2.
Een geïntegreerd programma voor werkgelegenheid,
sociaal beleid en integratie
Het geïntegreerde programma voor
werkgelegenheid, sociaal beleid en integratie zal
bijdragen tot de verwezenlijking van de strategie Europa 2020 en de elkaar
versterkende hoofddoelstellingen ervan door steunverlening aan acties ter
bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid en passende sociale bescherming,
de bestrijding van sociale uitsluiting en armoede, en verbeterde
arbeidsvoorwaarden. Het programma zal als katalysator fungeren voor
hervormingen in de lidstaten en uit de volgende elementen bestaan: ·
een Europees platform voor de uitwisseling van
leerprocessen om de wetenschappelijke grondslag voor het opzetten van
hervormingen en de uitvoering ervan te versterken en de betrokkenheid van de
belanghebbenden bij de beleidsvorming te vergroten, zodat zij een grotere
inbreng hebben in de doelstellingen van het werkgelegenheids-, sociale en
integratiebeleid van de EU, voortbouwend op de succesvolle ervaringen met het
Progress-programma; ·
de bevordering van wetenschappelijk verantwoorde
sociale innovatie ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om
hun stelsels voor het sociale en werkgelegenheidsbeleid te moderniseren met
gebruikmaking van beproefde methoden voor ontwerp, uitvoering en evaluatie van
innovatie en een meer doeltreffende verspreiding van informatie; ·
de bevordering van arbeidsmobiliteit en een
betere toegang tot arbeidskansen binnen de EU, meer bepaald voor jongeren,
voortbouwend op de activiteiten van het EURES-netwerk; ·
steun voor ondernemerschap en zelfstandige
beroepsactiviteiten als een middel voor het creëren van banen en de
bestrijding van sociale uitsluiting, door betere beschikbaarheid van en betere
toegang tot microfinanciering voor kwetsbare groepen, microbedrijven en de
sociale economie, voortbouwend op de Progress-microfinancieringsfaciliteit.
2.3.
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering
Het Europees Fonds voor aanpassing aan de
globalisering (EFG) zal specifieke steun verlenen aan werknemers die hun
baan verliezen ten gevolge van grotere herstructureringen. Via het EFG zal de EU de lidstaten verder
blijven steunen voor het verstrekken van op maat gesneden steun voor werknemers
die hun baan verloren hebben ten gevolge van grotere herstructureringen in het
kader van de groeiende globalisering van de productie en de handel. Daarnaast
zal het EFG ontslagen op grote schaal aanpakken die het gevolg zijn van een
ernstige verstoring van de lokale, regionale of nationale economie door een
plotse en onverwachte crisis. Het EFG zal ernaar streven dat 50% van de
werknemers aan wie steun wordt verleend, na 12 maanden een nieuwe en stabiele
baan hebben gevonden[10]. De Commissie zal voorstellen de werkingssfeer
van het EFG uit te breiden zodat in bepaalde gevallen compensatie kan worden
verleend voor de gevolgen van de mondialisering in bepaalde landbouwsectoren.
2.4.
Autonome begrotingslijnen
Naast deze instrumenten en krachtens de
bevoegdheden die haar volgens het Verdrag toekomen, zal de Commissie autonome
begrotingslijnen[11]
ten uitvoer blijven leggen, met als doel: –
de sociale dialoog in Europa te vergemakkelijken
die een cruciaal onderdeel is van het Europese sociale model; –
belangrijke trends in de nationale wetgeving inzake
het vrije verkeer van personen te analyseren en te evalueren en de coördinatie
van de nationale socialezekerheidsstelsels te bevorderen; alsmede –
de sociale situatie en de gevolgen van
demografische wijzigingen te analyseren.
3.
Tenuitvoerlegging
De vermindering van het aantal
financieringsinstrumenten en begrotingslijnen en de integratie van de methoden
en systemen voor beheer en tenuitvoerlegging zullen een grotere integratie
mogelijk maken tussen de instrumenten en een aanzienlijke vereenvoudiging, met
name voor de begunstigden, impliceren.
3.1.
Europees Sociaal Fonds
De tenuitvoerlegging van het ESF zal zich
speciaal richten op een combinatie van een meer op resultaten gebaseerde
aanpak, door de opname van het ESF binnen het algemene strategische kader voor
alle gemeenschappelijke beheersinstrumenten en de partnerschapscontracten met
de lidstaten. De tenuitvoerlegging zal ook worden
vereenvoudigd. Er zal groter gebruik worden gemaakt van vereenvoudigde
kostenopties, meer bepaald voor kleine projecten, waardoor de administratieve
lasten voor de lidstaten en regio's worden teruggebracht en een gemakkelijker
toegang wordt gecreëerd tot financiering voor lokale initiatieven. Voorts zal
een nauwere bundeling van de betalingen voor de verwezenlijking van
doelstellingen die in de partnerschapscontracten vooraf zijn vastgesteld,
mogelijk worden gemaakt op basis van gezamenlijke actieplannen. Ten slotte zullen er op resultaten gebaseerde
stimulansen worden ingevoerd om succesvolle programma's en maatregelen te
belonen en aan te moedigen tot aanpassingen in slecht functionerende
programma's en maatregelen.
3.2.
Een geïntegreerd programma (rechtstreeks beheer)
voor werkgelegenheid, sociaal beleid en integratie
Een nieuw geïntegreerd programma voor
werkgelegenheid en sociale integratie zal door de Commissie rechtstreeks worden
beheerd. De voornaamste procedures omvatten aanbestedingen, oproepen tot het
indienen van voorstellen en gezamenlijk beheer, meer bepaald voor de uitvoering
van de faciliteit voor microfinanciering met het Europees Investeringsfonds. De
nieuwe programma's zullen zich voornamelijk richten op grote projecten met een
duidelijke meerwaarde voor de EU ten einde een kritische massa te bereiken en
de administratieve lasten te verminderen. Er zullen geharmoniseerde en
vereenvoudigde regels en procedures worden opgezet om de toegang tot het
programma te vergemakkelijken, meer bepaald voor kleine organisaties. Daarnaast zal een meerjarige programmering
worden opgezet om de doelstellingen op lange termijn te bepalen samen met de
jaarlijkse financiering, waardoor wordt verzekerd dat het programma een echt
beleidsgestuurd instrument is. Het programma zal worden uitgevoerd via een op resultaten
gebaseerde beheersaanpak op grond van regelmatige controle van de vooruitgang
aan de hand van duidelijke indicatoren.
3.3.
Steun aan ontslagen werknemers
Voor de toepassing van het EFG zal ook in de
toekomst een besluit van de begrotingsautoriteit noodzakelijk zijn. De
Commissie zal ernaar streven dat de werking van het EFG wordt vereenvoudigd en
beter aangepast aan de wisselende economische omstandigheden.
3.4.
Autonome begrotingslijnen
De tenuitvoerlegging van autonome
begrotingslijnen zal volledig worden gecoördineerd met beide instrumenten zodat
er geen overlappingen zijn en de synergieën worden versterkt. Hun aantal zal
worden teruggebracht en er zal prioriteit worden gegeven aan grotere projecten
ten einde een kritische massa te bereiken en de administratieve lasten te
verminderen.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor
2011. Totaal voorgestelde begroting 2014-2020 waarvan || 88,3 miljard euro · Europees Sociaal Fonds (gebaseerd op de formule 25/40/52 per categorie van regio's, resulterend in 25% van de cohesie-envelope, met uitzondering van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen) || 84 miljard euro · Geïntegreerd programma voor werkgelegenheid, sociaal beleid en integratie || 850 miljoen euro · Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering || 3 miljard euro · Autonome begrotingslijnen || 400 miljoen euro Milieu
1.
Beleidsdoelstellingen
Het milieubeleid
van de Europese Unie levert een bijdrage tot de Europese doelstellingen voor
"slimme, duurzame en inclusieve groei" voor 2020. Investeringen in
milieubescherming zijn investeringen in de modernisering van onze maatschappij
en helpen Europa om te vormen tot een op kennis gebaseerde en
hulpbronefficiënte economie. Zij zijn absoluut noodzakelijk om de kwaliteit van
het milieu te beschermen en te verbeteren. De economie groener maken betekent de
milieukosten terugdringen door een efficiënter gebruik van de middelen, en
daardoor bij te dragen tot groei, concurrentievermogen en meer werkgelegenheid.
De bescherming van de biodiversiteit (ons natuurlijk kapitaal) en de
versterking van de weerbaarheid van de ecosystemen zijn een belangrijke
bijdrage tot onze doelstellingen voor duurzame groei. Ecosystemen verschaffen
voedsel, vers water, grondstoffen en vele andere baten, waardoor zij bijdragen
tot de productiviteit en de levenskwaliteit en de kosten voor de volkgezondheid
verminderen. Het herstel van de ecosystemen en de diensten die zij verlenen,
dragen bij tot een groene economie door nieuwe vaardigheden, banen en bedrijfskansen,
door het stimuleren van innovatie en door problemen in verband met het
tegengaan van en de aanpassing aan de klimaatverandering aan te pakken. Er bestaat een brede consensus over de
toegevoegde waarde van samenwerking op Europees niveau voor het bereiken van
gezamenlijke milieudoelstellingen, aangezien milieuproblemen niet binnen
nationale grenzen blijven. Een nauwe samenwerking met de buurlanden van de EU
en met opkomende economieën is een basisvoorwaarde voor een groener Europa. Een
duurzaam milieu is ook een van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling
die de EU heeft onderschreven. Naast de voordelen die de Europese
milieuwetgeving biedt, kan ook de EU-begroting bijdragen aan de
milieudoelstellingen, zowel door specifieke programma's als door de vaste
verankering van milieudoelstellingen in alle activiteiten die door de
EU-begroting worden gesteund.
2.
Instrumenten
2.1.
Integratie
De prioriteiten van het milieubeleid zullen
worden geïntegreerd in alle belangrijke EU-financieringsinstrumenten, met inbegrip
van cohesie, landbouw, maritieme zaken en visserij, onderzoek en innovatie,
alsook de programma's voor externe hulp. Deze aanpak zal leiden tot maximale
synergieën tussen het milieubeleid en de andere beleidsgebieden, met aandacht
voor het feit dat met dezelfde maatregelen een spectrum van complementaire
doelstellingen kan en moet worden nagestreefd. Met deze aanpak kan ook de
proliferatie van programma's worden vermeden en de administratieve last worden
verlicht. ·
Landbouw. Een
belangrijke doelstelling van de hervorming van het gemeenschappelijke
landbouwbeleid (GLB) is de bevordering van milieudoelstellingen door de vergroening
van de rechtstreekse betalingen aan de landbouwers. 30% van de
rechtstreekse betalingen zal afhankelijk worden gesteld van de naleving van een
reeks optimale werkwijzen op milieugebied, bovenop de bestaande verplichtingen
in het kader van de randvoorwaarden. Voorts zal de plattelandsontwikkeling
in het kader van het GLB verder in grotere mate worden gericht op de levering
van collectieve voorzieningen, met inbegrip van de milieumaatregelen in de
landbouw. Deze maatregelen zullen bijdragen tot een duurzame landbouwsector in
de EU die zodoende de voornaamste garant zal zijn van de verstrekking van
collectieve voorzieningen op milieugebied, zoals schoon water, biodiversiteit,
bodembescherming, schonere lucht en landschapsbescherming. Dit zal ook
bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU, met
name wat mitigatie en aanpassing betreft. ·
Visserij- en maritiem beleid. Een duurzaam milieu zal de kern vormen van het toekomstige visserij-
en maritiem beleid. Dit zal onder meer worden bereikt door de reductie van
overbevissing en overcapaciteit en door het terugbrengen van de directe impact
(zoals bijvangst of gevolgen voor de zeebodem), alsook door steun aan
beschermde mariene zones. Het geïntegreerde maritiem beleid zal voorts de
grenzen bepalen van de duurzaamheid van menselijke activiteiten die een impact
hebben op de mariene ontwikkeling, als onderdeel van de tenuitvoerlegging van
de kaderrichtlijn mariene strategie. ·
Cohesiebeleid. Er zal
meer aandacht worden besteed aan het cohesiebeleid in de prioriteiten voor
Europa 2020, met inbegrip van het streven om van Europa een hulpbronefficiënte,
groene en concurrentiebekwame economie te maken. Dit zal worden verwezenlijkt
door een sterke nadruk op resultaten en voorwaardelijkheid, ook in verband met
milieudoelstellingen. Deze doelstellingen omvatten de bevordering van de
tenuitvoerlegging van het milieuacquis (water, afval, marien milieu, nitraten,
richtlijn industriële emissies, luchtkwaliteit, wetgeving inzake
overstromingen) en de financiering van de desbetreffende milieu-infrastructuur;
de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en de ecosysteemdienstverrichtingen,
met name door de ontwikkeling van groene infrastructuur en de bestrijding en
het voorkomen van woestijnvorming. De milieucontrole zal worden versterkt als
onderdeel van het cohesiebeleid. ·
Onderzoek en innovatie.
Het nieuwe gemeenschappelijke strategische kader voor onderzoek en ontwikkeling
zal bijdragen tot de wetenschappelijke en technologische doorbraken die nodig
zijn voor de overgang naar een hulpbronefficiënte economie. Een voortgezette
financiële steun voor eco-innovatie in het algemeen zal ook helpen
slimme en duurzame groei te verwezenlijken. Partnerschappen voor innovatie
zullen een directe impact hebben op de hulpbronefficiëntie, bijvoorbeeld inzake
water, ecosystemen, grondstoffen en intelligente steden. ·
Wat de externe actie betreft, zal het
pretoetredingsinstrument de kandidaat-lidstaten helpen om de
milieu-infrastructuur en de capaciteitsopbouw te financieren die nodig zijn om
te voldoen aan het EU-acquis. Door een beleidsdialoog op het regionale en
nationale niveau zal de Commissie de steun voor het milieu blijven coördineren
in het kader van het Europese nabuurschapsinstrument. Milieukwesties dienen ook
verder te worden geïntegreerd in steunprogramma's voor de ontwikkelingslanden.
Biodiversiteit en ecosystemen zijn essentiële mondiale openbare voorzieningen
en zullen een onderdeel zijn van het geplande thematische programma voor
mondiale openbare voorzieningen en uitdagingen. Het Verdrag van Lissabon geeft
de EU een grotere rol in multilaterale milieuovereenkomsten en optimaal internationaal
milieubeheer, hetgeen zijn uitdrukking zal vinden in grotere financiering.
2.2.
Een specifiek instrument voor milieu- en
klimaatactie
Naast de integratie stelt de Commissie voor het LIFE+-programma
voort te zetten en het nauwer af te stemmen op de doelstellingen van Europa
2020. Zoals in de lopende programmeringsperiode zal het nieuwe instrument in
één programma een heel spectrum van acties bestrijken op het gebied van milieu-
en klimaatactie. In het kader van het subprogramma Milieu[12] zal het instrument vooral aandacht hebben voor twee typen projecten:
nieuwe geïntegreerde projecten, waarvan het aantal en het financiële aandeel in
de loop van het programma geleidelijk zullen toenemen; en
"traditionele" projecten. De Commissie is van oordeel dat geïntegreerde
projecten een essentiële rol kunnen spelen om doelstellingen te helpen bereiken
als de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen, het
doeltreffende beheer van het Natura 2000-netwerk, de bevordering van optimaal
milieubeheer, afval- en waterbeheer en een doeltreffende besteding van andere
middelen daartoe. Projecten zullen verder op grond van hun toegevoegde waarde
voor de EU en hun potentieel voor de overdracht van deskundigheid worden
geselecteerd. Geïntegreerde LIFE-projecten
zijn opgezet om de duurzame tenuitvoerlegging van de milieu-actieplannen[13] aan te tonen die betrekking
hebben op belangrijke milieurichtlijnen van de EU, zoals de habitatrichtlijn en
de water-kaderrichtlijn. De geïntegreerde projecten zullen een reeks specifieke
activiteiten en maatregelen ondersteunen. Extra financiering voor deze
projecten zal worden gehaald uit andere steunprogramma's van de EU alsook uit
nationale, regionale en particuliere fondsen en zal gezamenlijk worden gericht
op de milieudoelstellingen. De LIFE-financiering zal dus als stimulans dienen
om de samenhang en de strategische gerichtheid op het milieu te verzekeren en
synergieën volledig te benutten; daarnaast zal een meer gestructureerde
samenwerking met andere EU-fondsen worden opgezet via het gemeenschappelijke
strategische kader. Het subprogramma Milieu zal worden
georganiseerd volgens de volgende prioriteiten: (a)
LIFE-Biodiversiteit,
tot dusver voornamelijk gericht op Natura 2000 en op de ontwikkeling en de
uitwisseling van optimale praktijken inzake biodiversiteit, zal het zich ook op
meer algemene problemen met biodiversiteit richten, overeenkomstig de
biodiversiteitsstrategiedoelstelling van Europa 2020 om de ecosystemen en hun
diensten te behouden en te herstellen; (b)
LIFE-Milieu zal zich
richten op steun voor de tenuitvoerlegging van het milieubeleid van de EU door
de openbare en de particuliere sector en meer bepaald de uitvoering van de
milieuwetgeving die relevant is voor de doelstellingen van Europa 2020 op het
gebied van hulpbronefficiëntie (zoals de water-kaderrichtlijn of de
afval-kaderrichtlijn); (c)
LIFE-Governance zal
steun bieden voor het opzetten van fora voor de uitwisseling van optimale
werkwijzen voor de betere naleving van de beleidsprioriteiten van de EU inzake
milieu en de handhaving ervan, voor beleidsontwikkeling en besluitvorming met
kennis van zaken (bv. brede verspreiding van projectresultaten), met de nadruk
op goede governance. Dit onderdeel zal ook steun verlenen aan milieu-ngo's en
bewustmaking, belangenbehartiging en verspreiding van milieu-informatie
bevorderen, aangezien dit alles nauw verbonden is met het bereiken van goede
governance en een volledige tenuitvoerlegging en naleving.
2.3.
Financiering van biodiversiteit
Voor de financiering van de biodiversiteitsstrategie
van de EU tot 2020[14]
is het nodig biodiversiteit in de EU-begroting te integreren,
zowel binnen de EU in de voornaamste financieringsinstrumenten als in de
externe financiering. Om de doeltreffendheid van de EU-financiering te
vergroten, is het ook van belang de synergieën met de klimaatgerelateerde
financiering maximaal te benutten via de financiering van op ecosystemen
gebaseerde aanpassings- en mitigatieprojecten die ook verdere
ecosysteemdiensten verlenen, zowel binnen als buiten de EU. Het effectieve beheer en herstel van in het
kader van Natura 2000 beschermde zones zijn centrale punten voor het bereiken
van de in 2010 door de Europese Raad vastgestelde Europa 2020-doelstelling om
de neergang van de biodiversiteit in de EU tot staan te brengen en om te
buigen. Op EU-niveau zal een meer geïntegreerde aanpak met gebruikmaking van
diverse sectorale fondsen van de EU een sterke basis bieden voor de nieuwe
financieringsstrategie van Natura 2000, waarbij de samenhang met de
prioriteiten van de actiekaders van Natura 2000 moet worden gevrijwaard en de
component LIFE-Biodiversiteit moet worden versterkt. Extern verbond de EU zich tezamen met de andere
deelnemende partijen op de tiende vergadering van de conferentie van de
partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD COP10) in oktober
2010 in Nagoya tot een substantiële verhoging van de financiële middelen
voor mondiale biodiversiteit tegen 2020. De financiering uit de
EU-begroting zal worden verstrekt via de geografische en regionale toewijzingen
van de EU-programma's voor externe actie alsook via het thematische programma
voor mondiale openbare voorzieningen. Naast de integratie van biodiversiteit binnen de
begroting voor externe actie, stelt de Commissie tevens voor een mechanisme of
fonds buiten de begroting op te zetten om de bijdragen van de EU-lidstaten en
de EU-begroting samen te voegen.
3.
Tenuitvoerlegging
3.1.
Integratie
De integratie zal geschieden via de structuren
en instrumenten die elders zijn beschreven in de sectorale beleidsfiches. Om
resultaten te verzekeren zullen er duidelijk afgesproken ijkpunten zijn, naast
toezichts- en rapportagevoorschriften voor alle relevante
EU-beleidsinstrumenten, met passende indicatoren. Om de synergieën tussen de diverse
beleidsdoelstellingen te maximaliseren, wordt het opzetten van een
traceringsprocedure overwogen voor milieugerelateerde uitgaven, vergelijkbaar
met die voor klimaatgerelateerde uitgaven. Wat biodiversiteit betreft, zullen de
Rio-indicatoren die door de OESO zijn vastgesteld en door de Commissie reeds
worden gebruikt voor externe instrumenten, worden geïntegreerd in de bestaande
methode voor prestatiemeting die wordt gebruikt voor EU-programma's. Deze
indicatoren zullen ook de positieve neveneffecten van de klimaat- en
biodiversiteitsuitgaven helpen aantonen en de neveneffecten voor de
biodiversiteit van de klimaatuitgaven in de REDD+-acties ("Reducing
Emissions from Deforestation and Forest Degradation") belichten.
3.2.
Een specifiek instrument voor milieu en
klimaatactie
Het lopende LIFE+-programma wordt beheerd door
de Commissie via rechtstreeks gecentraliseerd beheer. De Commissie is van
oordeel dat het toekomstige programma in centraal beheer moet blijven, maar dat
de beheerstaken in grote mate kunnen worden gedelegeerd naar een bestaand
uitvoerend agentschap. De mate waarin, de voorwaarden en de modaliteiten van de
delegatie moeten worden bepaald overeenkomstig de verplichting van de Commissie
om voor de geïntegreerde projecten sterke banden met het beleid te behouden.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor 2011.
Uitgezonderd financiering van integratie die is begrepen in de
begrotingstoewijzingen voor de sectorale financieringsinstrumenten. LIFE+-programma (subprogramma Milieu) || 2,4 miljard euro Extern beleid
1.
Beleidsdoelstellingen
De Europese Unie speelt wereldwijd een
belangrijke rol door haar bevolkingsaantal en economische macht. Met 500
miljoen inwoners is de Unie goed voor 25% van het bruto binnenlands product van
de wereld en een vijfde van de wereldhandel. De Unie speelt ook een actieve
politieke rol met regionale (met name in de buurlanden) en mondiale
veiligheidsbelangen en verantwoordelijkheden. Meer bepaald toont de Unie haar
solidariteit door meer dan de helft van alle internationale ontwikkelingshulp
voor haar rekening te nemen; daarnaast is de Unie 's werelds grootste donor van
humanitaire hulp. De Unie is actief betrokken bij de bescherming van de
mensenrechten, de bevordering van fatsoenlijk werk, andere universele waarden
en respect voor internationale milieu- en sociale overeenkomsten. De EU is steeds meer actief op het gebied van
conflictpreventie, crisisbeheersing en de bevordering van de vrede, door de
EU-missies voor crisisbeheersing en de EU-instrumenten voor crisisrespons en
stabilisatie. De EU biedt ook steun aan de missies voor vredesbewaring en
vredesherstel van de VN en de Afrikaanse Unie in fragiele en door oorlog
getroffen landen. Voorts engageert zich de EU voor het multilaterale systeem en
de hervorming ervan, de multilaterale handelsovereenkomsten van Doha, de in het
kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering
gevoerde onderhandelingen over klimaatverandering, de onderhandelingen voor het
Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD) over biodiversiteit,
onderhandelingen over andere multilaterale overeenkomsten, hervormingen van de
G-8 en G-20, en de mondiale agenda voor goed bestuur. Extern beleid is bijgevolg een belangrijk
actieterrein van de EU, dat binnen het nieuwe institutionele kader van het
Verdrag van Lissabon nog is versterkt. De EU maakt gebruikt van de financiële
instrumenten voor de externe betrekkingen ter ondersteuning van dit externe
beleid, met name: (1)
Bevordering en verdediging van EU-waarden buiten
de EU. De mensenrechten, democratie en de rechtsstaat
centraal stellen. Recente gebeurtenissen in diverse gebieden van de wereld
maken een herziening noodzakelijk van de EU-steunverlening aan overgangs- en
democratische processen en aan de maatschappelijke organisaties. (2)
Versterkt EU-beleid opzetten ter ondersteuning van of tot aanpak van belangrijke mondiale
uitdagingen zoals de bestrijding van de klimaatverandering, het herstel van de
biodiversiteit en de bescherming van mondiale openbare voorzieningen en
hulpbronnen. De Commissie stelt voor een proactieve agenda op te stellen van
EU- en wederzijdse belangen met derde landen, met speciale aandacht voor de
strategische partners. (3)
Versterking van de impact van de
ontwikkelingssamenwerking van de EU, met als
voornaamste doel de armoede uit te bannen. De EU zal de steun concentreren op
die gebieden waar de EU bijzondere expertise kan aanbieden, en daarbij
differentiëren tussen de partnerlanden en regio's om te verzekeren dat de steun
wordt besteed volgens de behoeften, capaciteiten, belangen en verbintenissen;
de coördinatie van de steun en de beleidssamenhang voor de ontwikkeling
verbeteren; een adequate financiering van ontwikkeling verzekeren. Er zal een
pan-Afrikaans instrument worden opgezet om de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke
strategie Europa-Afrika te ondersteunen, met speciale aandacht voor de
toegevoegde waarde van regio-overschrijdende en continentale activiteiten. Het
instrument zal flexibel genoeg zijn om bijdragen uit EU-lidstaten, Afrikaanse
staten, financiële instellingen en de particuliere sector te kunnen ontvangen. (4)
Investering in de welvaart en stabiliteit op de
lange termijn van de buurlanden van de EU. Het doel om
een ruimte van stabiliteit, welvaart en democratie te creëren zal worden
nagestreefd door (potentiële) kandidaat-lidstaten op het lidmaatschap voor te
bereiden en door een vernieuwd nabuurschapsbeleid. De EU zal de democratische
waarden en beginselen bij haar buurlanden actief bevorderen en een eerlijker
verdeling van de baten van de groei bepleiten door grotere politieke
samenwerking en een verdergaande economische integratie in het zuiden en het
oosten. (5)
Bevordering van Europese solidariteit na
natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen. Met
inachtneming van de internationaal overeengekomen beginselen van humanitair
recht en een versterking van de capaciteit ervan op het gebied van de
humanitaire hulp en de civiele bescherming, zal de EU-begroting steun verlenen
aan acties ter voorkoming van rampen, voor een betere rampenparaatheid en een
snellere reactie op rampen, alsook op een flexibeler manier deelnemen aan
ontwikkelingsacties voor heropbouw en ter versterking van de weerbaarheid voor
de toekomst. (6)
Betere crisispreventie en –oplossing. Versterkte EU-actie voor crisisbeheersing en –oplossing, het behoud
van de vrede en de versterking van de internationale veiligheid, met inbegrip
van de versterking van de EU-capaciteit voor crisisparaatheid. Europa profiteert het meest van de
mondialisering als het zich openstelt binnen een gereguleerd internationaal
kader. Dit zal de groei en werkgelegenheid ten goede komen.
2.
Instrumenten
De Commissie stelt de volgende structuur voor de
toekomstige instrumenten voor externe actie van de EU voor:
2.1.
Ontwikkelingssamenwerking
De Commissie stelt voor voort te bouwen op het
bestaande instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) wat de geografische
en thematische reikwijdte ervan betreft. De Commissie stelt voor dat het
Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat bevoegd is voor de samenwerking met de
ACS-landen (Afrika, Caribisch gebied, Stille Oceaan) en de LGO (Landen en
gebieden overzee), buiten de begroting blijft voor de periode van het volgende
meerjarige financiële kader.
2.2.
Instrument voor de uitbreidingslanden
Er wordt één geïntegreerd
pretoetredingsinstrument voorgesteld als financiële pijler van de
uitbreidingsstrategie, omvattende alle dimensies van intern beleid en
thematische kwesties. Het is de bedoeling te verzekeren dat de
kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten goed zijn voorbereid
op hun geleidelijke toetreding. De nadruk zal liggen op sociaal-economische
ontwikkeling, regionale samenwerking, aanneming en uitvoering van de
EU-verworvenheden, voorbereiding op het beheer van het interne beleid na
toetreding. Het instrument zal in overleg met de begunstigden ten uitvoer
worden gelegd via nationale programma's en programma's met meerdere
begunstigden en worden afgestemd op het Structuurfonds, het Cohesiefonds en het
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, met inbegrip van de specifieke
gerichtheid op de verstrekking van openbare voorzieningen. Daarnaast zullen de
politieke en financiële crisis-gerelateerde instrumenten (macrofinanciële
bijstand, stabiliteitsinstrument) beschikbaar blijven voor gebruik in de
uitbreidingslanden, indien nodig.
2.3.
Europees nabuurschapsinstrument (ENI)
Het Europees nabuurschapsinstrument zal de
buurlanden van de EU ten goede komen door steun te verlenen aan een
verdergaande politieke samenwerking, nauwere economische integratie met de EU
en steun aan een doeltreffende en duurzame overgang naar de democratie. De
samenwerking met de buurlanden van de EU zal worden gebaseerd op het beginsel
"meer voor meer", overeenkomstig de conclusies van de mededeling van
de Commissie "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden". Het
ENI zal het hoofdaandeel van de EU-financiering aan de buurlanden voor zijn
rekening nemen en worden aangevuld door andere externe instrumenten indien
nodig[15].
2.4.
Partnerschapsinstrument
Dit nieuwe programma zal ad-hoc steun bieden
voor samenwerking met alle derde landen (ontwikkelingslanden en
niet-ontwikkelingslanden) met speciale nadruk op de strategische partners en
opkomende economieën. Het zal activiteiten financieren ter ondersteuning van de
verspreiding van het EU-beleid buiten de Unie door bilaterale samenwerking en
het gemeenschappelijk aanpakken van problemen, economische partnerschappen en
samenwerking tussen bedrijven, activiteiten en netwerken van de openbare
diplomatie en contacten van persoon tot persoon; het voeren van beleidsdiscussies
en gezamenlijke activiteiten met individuele partnerlanden; en de bevordering
van handel en investeringen en convergentie van de regelgeving met de
strategische partners.
2.5.
Bevordering van de mensenrechten wereldwijd
Een versterkt Europees instrument voor
democratie en mensenrechten (EIDHR) zal zich toespitsen op twee activiteiten.
Ten eerste versterkte steun aan de ontwikkeling van goed functionerende
maatschappijen en de specifieke rol van de maatschappelijke organisaties als
actoren voor verandering en tot ondersteuning van de mensenrechten en de
democratie. Dit behelst een versterkte capaciteit voor de EU om onmiddellijk te
reageren op probleemsituaties met de mensenrechten alsook meer steun voor
internationale en regionale mensenrechtenobservatie en mechanismen. Ten tweede
steun voor verkiezingswaarnemingsmissies en de verbetering van electorale
processen.
2.6.
Solidariteit en steun voor bevolkingsgroepen die
worden getroffen door natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen
Humanitaire steun en civiele bescherming zullen
worden versterkt en verder worden beheerd volgens een op behoeften en
beginselen gebaseerde aanpak. –
Het instrument voor humanitaire hulp biedt
antwoorden op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, gebaseerd op de
beginselen van humanitair recht, en via gespecialiseerde organisaties. –
Het mechanisme voor civiele bescherming
biedt antwoorden op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen in derde
landen via de coördinatie van de civielebeschermingsorganisaties van de EU-lidstaten.
2.7.
Crisispreventie en -beheersing
Er zijn op dit punt verschillende componenten
van de activiteit van de EU: ·
Reactie op crisissituaties via het
stabiliteitsinstrument, bestrijkt natuurrampen, gericht op conflictpreventie,
vredesopbouw en staatsopbouw. De capaciteit op de lange termijn bestrijkt
mondiale en regio-overschrijdende bedreigingen zoals de proliferatie van
massavernietigingswapens, de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad,
de preventie van smokkel, enz. ·
Aanpakken van de financieringsbehoeften op korte
termijn van landen die vallen onder stabilisatie- en aanpassingsprogramma's via
de macrofinanciële bijstand. ·
Bevordering van de nucleaire veiligheid ter
ondersteuning van internationale regelgeving via het Instrument voor samenwerking
op het gebied van nucleaire veiligheid (INSC). De bedoeling is de bevordering
te ondersteunen van een hoog niveau van nucleaire veiligheid, de bescherming
tegen straling en de toepassing van efficiënte en effectieve
veiligheidscontroles voor kernmateriaal in derde landen. ·
Daarnaast zal de begroting van het
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid acties ondersteunen zonder
militaire of defensie-implicaties.
3.
Tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van de nieuwe programma's
zal verder worden vereenvoudigd, meer bepaald met het oog op de
doeltreffendheid van de steun. De nieuwe instrumenten zullen waar nodig een wederzijdse
verantwoordingsplicht inbouwen in de toewijzing en de uitbetaling van de
middelen. Er zal worden gestreefd naar een versterking van synergieën voor
het gebruik van externe middelen voor diverse beleidsdoelstellingen van de EU,
bv. voor het bereiken van resultaten met de bestrijding van de armoede in de EU
en de financiële verbintenissen inzake klimaat en biodiversiteit. Er zal ook een grotere flexibiliteit
worden voorgesteld voor de externe acties. De begrotingsmechanismen buiten het
financiële kader voor het aanpakken van grote onvoorziene gebeurtenissen zullen
worden versterkt (reserve voor noodhulp, flexibiliteitsinstrument). De vereenvoudiging zal worden
verwezenlijkt door een duidelijker afbakening en een vermindering van
overlappingen tussen de instrumenten, zodat zij individueel met duidelijk
afgelijnde beleidsdoelstellingen identificeerbaar zijn. Er zal ook een vereenvoudiging
worden voorgesteld van de regelgeving en procedures voor de verlening van
EU-bijstand, meer bepaald voor de programmering met het oog op gezamenlijke
actie met de lidstaten. In het kader van alle instrumenten wordt verdere
gebruikmaking voorgesteld van innovatieve financiële instrumenten (meer
bepaald via regionale investeringsfaciliteiten), waardoor een groter aandeel
van de subsidies met leningen kan worden vermengd, zulks met het oog op extra
financiering om de investeringsbehoeften van de partnerlanden te bestrijken. Er wordt ook geoordeeld dat de democratische
controle van de externe steun moet worden verbeterd. Dit kan worden bereikt
door gebruikmaking van gedelegeerde besluiten overeenkomstig artikel 290 van
het Verdrag voor bepaalde aspecten van de programma's, waarbij niet alleen de
medewetgevers op gelijke voet worden geplaatst, maar ook grotere flexibiliteit
in de programmering verzekerd is. Voor het EOF wordt voorgesteld de controle op
één lijn te brengen met het DCI, zonder de specificiteit van het instrument uit
het oog te verliezen.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor
2011. Totaal voorgestelde begroting 2014-2020 waarvan || 70 miljard euro · Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) || 20,6 miljard euro · Pretoetredingsinstrument || 12,5 miljard euro · Europees nabuurschapsinstrument (ENI) || 16,1 miljard euro · Partnerschapsinstrument || 1 miljard euro · Stabiliteitsinstrument || 2,5 miljard euro · Europees instrument voor democratie en mensenrechten || 1,4 miljard euro · Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid || 2,5 miljard euro · Instrument voor humanitaire hulp || 6,4 miljard euro · Capaciteit voor civiele bescherming en respons in noodsituaties || 0,2 miljard euro · Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening || 0,2 miljard euro · Instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid || 0,56 miljard euro · Macrofinanciële bijstand || 0,6 miljard euro · Garantiefonds voor externe acties || 1,26 miljard euro Reserve voor noodhulp || 2,45 miljard euro Totaal voorgestelde begroting onder het 11e EOF || 30,3 miljard euro Fraudebestrijding
1.
Beleidsdoelstellingen
Het fraudebestrijdingsbeleid van de EU heeft
tot doel de financiële belangen van de Europese Unie te beschermen door fraude
tegen de EU-begroting te voorkomen, af te schrikken, te onderzoeken en te
vervolgen. Het beleid wordt uitgevoerd door het Europees Bureau voor
fraudebestrijding (OLAF) dat ressorteert onder de Commissie maar zijn onderzoek
in volledige onafhankelijkheid uitvoert. Als een dienst van de Commissie beheert OLAF
de programma's als hieronder beschreven ter ondersteuning van het
antifraudebeleid van de Unie. Een specifieke component van het antifraudebeleid
is de bescherming van de euro tegen vervalsing van biljetten en munten, hetgeen
essentieel is voor het functioneren van de eenheidsmunt.
2.
Instrumenten
Er zijn drie programma's opgezet om de actie
van de lidstaten voor de bestrijding van fraude tegen de begroting te
coördineren, overeenkomstig de nauwe en geregelde samenwerking als voorgeschreven
in artikel 325 VWEU. ·
Het Hercules II-programma bevordert de
fraudebestrijding door de bevordering van transnationale en multidisciplinaire
samenwerking, opleiding, gespecialiseerde rechtsstudies, de verstrekking van
andere gespecialiseerde antifraudediensten aan de autoriteiten van de lidstaten
die op dit punt verantwoordelijkheid dragen (politie en douanediensten,
openbare aanklagers, enz.), het opzetten van professionele netwerken met
inbegrip van de toetredende landen en de kandidaat-lidstaten, en de
financiering van technische uitrusting voor de lidstaten. Het
Hercules-programma heeft een bijzondere rol in de bestrijding van de
cigarettensmokkel. ·
Het antifraude-informatiesysteem (AFIS)
biedt een veilige infrastructuur voor de uitwisseling van fraudegerelateerde
informatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de
Commissie. Deze infrastructuur maakt ook gezamenlijke douaneoperaties tussen de
lidstaten en derde landen mogelijk voor de coördinatie van diverse diensten in
zaken van gemeenschappelijk belang met een hoog risico. ·
Het Pericles-programma dat is bedoeld voor
de bescherming van de euro tegen vervalsing, voorziet in de uitwisseling van
personeel, bijstand en opleidingsprogramma's. De strijd tegen vervalsing van de
euro is succesvol geweest dankzij een coherent geheel van maatregelen met
bijzondere aandacht voor nauwe samenwerking tussen alle betrokkenen op
nationaal en Europees niveau, alsook opleiding en bewustmaking. Naast het specifieke uitgavenprogramma voor
fraudebestrijding zal ook een grotere coherentie van de antifraudemaatregelen
over het hele spectrum van de uitgavenprogramma's ertoe bijdragen dat de
verbintenis van de Unie voor fraudebestrijding doeltreffend wordt uitgevoerd.
Daarom zullen antifraudebepalingen worden opgenomen in elke rechtsgrondslag
voor de nieuwe generatie programma's voor 2014-2020.
3.
Tenuitvoerlegging
Evaluaties van de voorbije Hercules-programma's
hebben een aanzienlijk effect aangetoond wat betreft de verbetering van het
niveau van de technische uitrusting die door de lidstaten wordt gebruikt, de
vergemakkelijking van grensoverschrijdende operaties en de kwaliteit van het
bewijsmateriaal. De contacten tussen gespecialiseerde wetshandhavers werden
versterkt. Juridische studies over specifieke punten in verband met
grensoverschrijdende antifraudeoperaties hebben de basis voor samenwerking
vergroot. Na invoering van nieuwe technologie in 2010 is
het gebruik van AFIS in de lidstaten aanzienlijk toegenomen. Er zijn nog
verdere verbeteringen gepland, met name voor een betere risicoanalyse. De
capaciteit om gezamenlijk douaneoperaties door te voeren, zal worden vergroot. Het Pericles-programma heeft
bijgedragen tot een relatief laag niveau van vervalsing van eurobiljetten en
-munten en tot succesvolle acties om te beletten dat vervalste biljetten en
munten in omloop werden gebracht. Met ongeveer 110 acties en bijna 6000
opgeleide agenten is Pericles een belangrijk onderdeel van de reeks maatregelen
die de euro moet beschermen tegen vervalsingen. Deze programma's worden uitgevoerd via
subsidies en openbare aanbestedingen. Het voorstel voor alle drie programma's is de
huidige aanpak te verbeteren in het licht van de opgedane ervaringen,
overeenkomstig de antifraudestrategie van de Commissie, en met handhaving van
een redelijk uitgavenniveau.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor
2011. Totaal voorgestelde begroting 2014-2020 voor HERCULES, PERICLES en AFIS || 150 miljoen euro Gezondheid en
consumenten
1.
Beleidsdoelstellingen
Het gezondheids- en consumentenbeleid van de
Europese Unie betreft kwesties die van centraal belang zijn voor alle Europese
burgers, hun gezondheid en veiligheid en de beschikbaarheid van een breed
spectrum aan levensmiddelen en consumptiegoederen op een efficiënte en veilige
interne markt. Het EU-beleid op dit gebied heeft de bedoeling de Europese
consumenten mondig te maken en te beschermen, de gezondheid van de Europese
burgers te verbeteren, te verzekeren dat levensmiddelen gezond en veilig zijn,
alsook de gezondheid van planten en het welzijn en de gezondheid van dieren te
beschermen. De Commissie heeft een bijzondere
verantwoordelijkheid om de gezondheidsstatus en de leefomstandigheden van
dieren, voornamelijk voedselproducerende dieren, in de Gemeenschap te helpen
beschermen en verbeteren, en tegelijkertijd het intracommunautaire
handelsverkeer en de invoer van dieren en dierlijke producten toe te staan in
overeenstemming met de toepasselijke gezondheidsnormen en internationale
verplichtingen. Evenzo houdt de EU toezicht op het op de markt brengen en
gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen, en legt normen vast voor de monitoring
en de controle van pesticideresidu's. Zij legt preventieve maatregelen op om de
invoering en verspreiding van organismen die schadelijk zijn voor planten of
plantproducten in de EU tegen te gaan. Zij stelt ook kwaliteitsvoorwaarden vast
voor de verkoop van zaaizaad en teeltmateriaal in de EU. Deze taak wordt op een
doeltreffender en zuiniger manier doorgevoerd via de EU-begroting dan via 27
verschillende nationale begrotingen. De bevordering van de volksgezondheid is een
integraal onderdeel van de doelstellingen voor slimme en inclusieve groei van
Europa 2020. Mensen langer gezond en actief houden heeft een positief gevolg
voor de productiviteit en het concurrentievermogen. Innovatie in de
gezondheidszorg draagt positief bij tot duurzaamheid in de sector in de context
van de demografische ontwikkeling. Daarnaast draagt het consumentenbeleid
aanzienlijk bij tot de doeltreffendheid van de Europese economie door de
burgers ertoe aan te zetten hun rol in de interne markt volledig op te nemen en
hun vermogen en vertrouwen te vergroten om goederen en diensten
grensoverschrijdend te kopen, met name via internet. Met 56% van het bbp van de
EU besteed aan consumentenuitgaven, kan een doeltreffend consumentenbeleid
gevoerd worden met het oog op de doelstellingen Europa 2020. De programma's die worden gefinancierd als
onderdeel van het gezondheids- en consumentenbeleid van de EU, dragen bij tot
het welzijn van de Europese burgers. De toegevoegde waarde van de
EU-programma's ten bate van de gezondheid en de consumenten ligt in hun
vermogen om problemen aan te gaan die niet zo doeltreffend door de lidstaten
alleen kunnen worden aangepakt. Activiteiten om aankopen over de grens te
bevorderen of op belangrijke problemen te reageren, zoals ziekten of pandemieën
die verschillende lidstaten treffen, vereisen een gecoördineerde en coherente
respons. Ook dieren- en plantenziekten blijven niet aan de nationale grenzen
stilstaan. Een uniform en hoog niveau van diergezondheid en voedselveiligheid
binnen de EU verzekeren betekent dat levende dieren en dierlijke producten vrij
kunnen worden vervoerd, hetgeen essentieel is voor het functioneren van de
interne markt; het komt de consumenten ten goede door een grotere keuze en meer
concurrentie, en bezorgt de levensmiddelenproducenten van de EU
schaalvoordelen.
2.
Instrumenten
De Commissie stelt de volgende programma's voor
om het gezondheids- en consumentenbeleid van de EU te verwezenlijken.
2.1.
Gezondheid
2.1.1.
Programma Gezondheid voor groei
Het nieuwe programma Gezondheid voor groei zal
betrekking hebben op acties met een duidelijke EU-meerwaarde, overeenkomstig de
beginselen van Europa 2020 en de nieuwe wettelijke verplichtingen. De
voornaamste bedoeling is met de lidstaten samen te werken om de burgers te
beschermen tegen grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen, om de
duurzaamheid van de gezondheidsdiensten te vergroten en de volksgezondheid te
verbeteren, en daarnaast innovatie op gezondheidsgebied te bevorderen.
Bijvoorbeeld zal het programma het gezondheidsbeleid ondersteunen door optimale
werkwijzen te ontwikkelen en richtlijnen voor de diagnose en de behandeling van
zeldzame ziekten, door steun te verlenen aan Europese referentienetwerken over
ziekten, door optimale werkwijzen te ontwikkelen en richtlijnen voor
kankerdetectie en een gezamenlijke EU-aanpak van beoordelingen van
gezondheidstechnologie en e-gezondheid. In het kader van het gemeenschappelijke
strategische kader voor onderzoek en innovatie zal steun worden verleend aan
acties voor onderzoek en innovatie op gezondheidsgebied.
2.1.2.
Diergezondheid, plantengezondheid en
voedselveiligheid
Het programma Diergezondheid, plantengezondheid
en voedselveiligheid richt zich op de uitroeiing van dierziekten, het
veterinaire noodfonds en verwante acties zoals de financiering van
referentielaboratoria in de EU, opleidingsprogramma's en vaccinbanken. Het
toekomstige programma zal deze activiteiten voortzetten met nog meer aandacht
voor resultaten. Het programma zal ook aanvullende, dringend noodzakelijke
activiteiten financieren ter bestrijding van plantenziekten die in de EU steeds
meer voorkomen.
2.2.
Consumenten
Programma Consumenten Het programma Consumenten zal de mondigheid van
consumenten bevorderen als een essentieel middel om een hoog niveau van
bescherming binnen de interne markt te bereiken. Het programma zal zich in het
bijzonder richten op de verbetering van de informatiestroom naar de consumenten
en de vertegenwoordiging van de consumentenbelangen. Het programma zal de
effectieve toepassing van de regelgeving inzake consumentenbescherming
ondersteunen, door samenwerking tussen de autoriteiten en de organisaties die
verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging, voorlichting, onderwijs en
geschillenbeslechting. Het nieuwe programma zal voortbouwen op de positieve
resultaten van het lopende programma met enkele bijsturingen om de nieuwe
sleutelprioriteiten aan te pakken. Meer bepaald stelt de Commissie voor de
middelen te vergroten voor alternatieve geschillenbeslechting en voor
capaciteitsopbouw voor de advisering van consumenten bij grensoverschrijdende
aankopen.
3.
Tenuitvoerlegging
De begroting gezondheid en consumenten wordt ten
uitvoer gelegd via direct en indirect gecentraliseerd beheer. Het grootste deel
van de begroting m.b.t. levensmiddelen en diervoeder wordt ten uitvoer gelegd
via direct gecentraliseerd beheer, meer bepaald door subsidies aan de
autoriteiten van de lidstaten. In 2004 zette de Commissie een uitvoerend
agentschap voor gezondheid en consumenten op om het volksgezondheidsprogramma
te beheren. In 2008 werd het mandaat van dit agentschap uitgebreid om de
uitvoering van het programma Consumenten en opleidingsmaatregelen inzake
voedselveiligheid in het kader van de begroting m.b.t. levensmiddelen en
diervoeder eronder te laten vallen. Een aantal andere regelgevingsinstanties
zijn op dit gebied actief: het Communautair Bureau voor Plantenrassen (CPVO),
het Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding (ECDC), de Europese
Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Geneesmiddelenbureau
(EMA). Het CPVO financiert zich volledig zelf door lidgelden. Het ECDC en EFSA
worden gefinancierd door een jaarlijkse subsidie uit de begroting, terwijl EMA
een subsidie uit de begroting ontvangt naast provisies uit de particuliere
sector. Deze organen zullen worden gebruikt om de nieuwe programma's op hun
respectieve gebied van deskundigheid ten uitvoer te leggen.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor
2011. Totaal voorgestelde begroting 2014-2020 waarvan || 2,75 miljard euro · Voedselveiligheid || 2,2 miljard euro · Programma Gezondheid voor groei || 396 miljoen euro · Programma Consumenten || 175 miljoen euro Binnenlandse
Zaken
1.
Beleidsdoelstellingen
De bedoeling van het beleid voor binnenlandse
zaken van de EU is een ruimte te creëren zonder interne grenzen, waar mensen
kunnen binnenkomen, zich verplaatsen, leven en werken in alle vrijheid, met de
zekerheid dat hun rechten volledig zullen worden gerespecteerd en hun
veiligheid gewaarborgd. De EU heeft een sleutelrol voor het aanpakken
van bedreigingen door ernstige en georganiseerde misdaad, computercriminaliteit
en terrorisme, voor het verzekeren van het effectieve beheer van de
buitengrenzen van de EU en voor spoedige reactie op ontstane crisissituaties
die door de mens of de natuur worden veroorzaakt. In deze tijd van
mondialisering, waarin de bedreigingen toenemen en deze steeds meer een
grensoverschrijdende dimensie hebben, kan geen lidstaat op zijn eentje
doeltreffend reageren. Er is een coherent en alomvattend Europees antwoord
nodig om te verzekeren dat de wetshandhavingsautoriteiten doeltreffend kunnen
optreden over grenzen en rechtsgebieden heen. Samenwerking en solidariteit op EU-niveau hebben
er reeds voor gezorgd dat aanzienlijke vooruitgang is geboekt met het creëren
van een meer open en veiliger Europa. De EU zal verder belangrijke problemen
blijven aanpakken, ook in het licht van een verouderende bevolking en een afnemend
personeelsbestand. Een toekomstgericht beleid voor wettige immigratie en
integratie is cruciaal om het concurrentievermogen en de sociale cohesie van de
EU te verbeteren, onze maatschappijen te verrijken en iedereen kansen te
bieden. Irreguliere migratie en mensenhandel en andere vormen van moderne
slavernij moeten worden aangepakt. Tegelijkertijd moet de EU solidariteit
betonen met wie behoefte heeft aan internationale bescherming. De voltooiing
van een veiliger en doeltreffend gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat
onze waarden weerspiegelt, blijft een prioriteit. Steun uit de EU-begroting kan op dit punt een
reële toegevoegde waarde betekenen. De EU-steun is een tastbaar bewijs van de
solidariteit en de gedeelde verantwoordelijkheid die noodzakelijk zijn om aan
onze gemeenschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. Bijvoorbeeld is de
controle van de buitengrenzen van de EU een grondvoorwaarde voor het vrije
verkeer en deze wordt door een aantal lidstaten in het belang van en namens de
gehele EU uitgevoerd. In een situatie waarin een lidstaat onder uitzonderlijke
druk komt te staan aan zijn grenzen, moet de EU bovendien in staat zijn
passende steun te verlenen. Evenzo moeten de lidstaten die ten gevolge van hun
geografische situatie onevenredig hoge kosten oplopen door de migratiestromen,
passende financiële steun uit de EU-begroting ontvangen. EU-steun kan ook de doeltreffendheid helpen
bevorderen door de samenvoeging van middelen en de versterking van
grensoverschrijdende praktische samenwerking tussen de lidstaten, en tussen de
lidstaten en derde landen. Dit is bijzonder relevant op het gebied van de
interne veiligheid, waar financiële steun voor gezamenlijke operaties zoals de
gezamenlijke onderzoeksteams, een stimulans is voor de samenwerking tussen de
politie, douane, grenswacht en het gerecht. Naast steunverlening aan de interne aspecten van
het beleid voor binnenlandse zaken, moet ook voldoende EU-steun beschikbaar
zijn voor de versterking van de externe dimensie van het beleid voor binnenlandse
zaken in volledige overeenstemming met de externe actie van de EU; bijvoorbeeld
door steun aan de uitvoering van overname-overeenkomsten en
mobiliteitspartnerschappen, steun aan derde landen om hun capaciteit voor
grenscontrole te ontwikkelen, of financiële steun aan de strijd tegen
internationale criminele netwerken, mensenhandel en de smokkel van wapens en
drugs.
2.
Instrumenten
De Commissie stelt voor de structuur van de
EU-financiering op dit gebied te vereenvoudigen door het aantal financiële programma's
terug te brengen tot twee: –
Het Fonds voor migratie en asiel zal acties
ondersteunen in verband met asiel en migratie, de integratie van onderdanen van
derde landen en hun terugkeer. –
Het Fonds voor interne veiligheid zal
financiële steun verlenen aan initiatieven op het gebied van de buitengrenzen
en interne veiligheid. Beide fondsen moeten beschikken over een voldoende
grote externe dimensie om te verzekeren dat de EU de middelen heeft om haar
prioriteiten inzake het beleid voor binnenlandse zaken te voeren ten aanzien
van derde landen en de belangen van de EU waar te nemen. Financiële steun zal
beschikbaar worden gesteld om de territoriale continuïteit van de financiering
te verzekeren, beginnend in de EU en doorlopend in derde landen. Bijvoorbeeld
in verband met de hervestiging van vluchtelingen, overname-overeenkomsten,
regionale beschermingsprogramma's, de strijd tegen irreguliere migratie,
versterkt grensbeheer en politiesamenwerking met bv. de buurlanden. De instrumenten zullen tevens voorzien in een snelle
respons in crisisituaties, waarbij de middelen zo zijn geconcipieerd dat de
EU passend kan reageren in snel evoluerende situaties.
3.
Tenuitvoerlegging
De vermindering van het
aantal programma's en de daarmee overeenstemmende uitvoeringsbepalingen zal de
procedures integreren en een beter begrip van de regels door alle
belanghebbenden mogelijk maken. De toepassing, waar mogelijk, van gezamenlijk
beheer in plaats van direct beheer zal onnodige bureaucratische hindernissen
wegnemen. Direct beheer zal worden gehandhaafd voor specifieke
grensoverschrijdende en bijzonder vernieuwende projecten en voor steun aan
niet-overheidsactoren, alsook voor de bevordering van evenementen en studies.
Direct beheer zal ook worden gehandhaafd voor het mechanisme voor de flexibele
noodrespons en de externe dimensie. Voor de middelen onder gezamenlijk beheer wordt
voorgesteld te komen tot een systeem van resultaatgerichte meerjarige
programmering, in plaats van jaarlijkse programma's. Hierdoor zullen de
doelstellingen en resultaten beter kunnen worden in de verf gezet, de werklast
voor alle belanghebbenden teruggebracht, de tijd die nodig is voor de
goedkeuring van de nationale programma's ingekort, en daardoor de vrijmaking
van de middelen versneld. Een aantal agentschappen steunt de werkzaamheden
van de EU op dit vlak, o.m. Europol, Frontex, het Europees ondersteuningsbureau
voor asielzoekers, de Europese Politieacademie, het Europees Waarnemingscentrum
voor drugs en drugsverslaving, het IT-agentschap. Er is ruimte en behoefte om
de synergie en samenhang tussen de activiteiten van de Commissie en haar
agentschappen te verbeteren om de doeltreffendheid van de agentschappen te
verzekeren bij de praktische samenwerking tussen de lidstaten. Grootschalige IT-systemen (zoals SIS II en VIS)
nemen een groot deel van de begroting voor hun rekening op dit gebied. Zij
zorgen echter voor een aanzienlijke meerwaarde voor de EU. Deze systemen worden
momenteel door de Commissie beheerd, maar het beheer ervan zal geleidelijk aan worden
overgedragen naar het toekomstige IT-agentschap, dat in 2012 met zijn
werkzaamheden zal beginnen. Het IT-agenstchap zal ook verantwoordelijk zijn
voor de ontwikkeling en het beheer van de toekomstige IT-systemen op dit
gebied.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor
2011. Totaal voorgestelde begroting 2014-2020 waarvan || 8,23 miljard euro · Fonds voor migratie en asiel || 3,4 miljard euro · Fonds voor interne veiligheid || 4,1 miljard euro · IT-systemen || 730 miljoen euro Infrastructuur
– Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen
1.
Beleidsdoelstellingen
Voor de economische toekomst van Europa zijn
slimme en duurzame transport-, energie- en digitale netwerken nodig die
volledig op elkaar zijn aangesloten. Zij zijn een noodzakelijke voorwaarde voor
de voltooiing van de Europese interne markt. Zij zullen ook bijdragen tot het
behalen van de EU-doelstellingen op het vlak van duurzame groei die in de
Europa 2020-strategie zijn opgenomen en de ambitieuze "20-20-20"-doelstellingen
van de EU op het vlak van energie en klimaatbeleid[16].Er moet worden van uitgegaan
dat de markt een belangrijke rol zal vervullen bij het totstandbrengen van de
vereiste infrastructuur door de werking van de geschikte investerings- en
prijszettingsmechanismen, maar zonder een inbreng van financiële middelen door
de overheid (met inbegrip van middelen uit de EU-begroting) zullen sommige
investeringen in infrastructuur niet plaatsvinden of zullen zij worden
uitgesteld tot ver na de uiterste termijn van 2020. In de energiesector heeft de Commissie in
2010 prioritaire corridors afgebakend voor het transport van elektriciteit
(vier), gas (drie) en olie. Geraamd wordt dat tegen 2020 ongeveer
200 miljard EUR in gasleidingen en stroomnetwerken moet worden geïnvesteerd. Van deze totale investering zou 100 miljard EUR zonder
overheidsinterventie door de markt moeten kunnen worden opgebracht, terwijl
voor de andere 100 miljard EUR overheidsingrijpen vereist is om
een beroep te kunnen doen op de noodzakelijke particuliere middelen. In de transportsector moet bij de
planning van de infrastructuur worden gestreefd naar zo groot mogelijke
positieve effecten op de economische groei en een zo gering mogelijke impact op
het milieu. De vervoersinfrastructuur in het oosten van de EU minder sterk
ontwikkeld dan in het westen, terwijl beide dichter bij elkaar moeten worden
gebracht. Europa heeft nood aan een pan-Europees "kernnetwerk"
met corridors, voor een uiterst efficiënt vracht- en personenverkeer met
geringe emissies, waarbij de bestaande infrastructuur ten volle wordt benut, de
nog ontbrekende verbindingen worden aangelegd, de knelpunten worden ontlast en
gebruik wordt gemaakt van een meer efficiënte dienstverlening bij multimodale
combinaties. Dit kernnetwerk wordt ondersteund door de financieringsfaciliteit
voor Europese verbindingen en aangevuld door een uitgebreid netwerk van
nationale infrastructuur (dat door structuurfondsen van de EU kan worden
ondersteund). Bij de ontwikkeling van het kernnetwerk zal gebruik worden
gemaakt van een pan-Europese planningsmethode. Naast het behoud van de
bestaande activa moet het uitgebreid netwerk gebaseerd zijn op het huidige
trans-Europees vervoersnet (TEN-T) en de geplande en bestaande infrastructuur
in de lidstaten. De kosten om de EU-infrastructuur af te stemmen op de vervoersvraag
worden geraamd op meer dan 1,5 triljoen euro in de periode 2010-2030. Voor de
voltooiing van het TEN-V-netwerk is tot 2020 ongeveer 500 miljard EUR
nodig, waarvan ongeveer 250 miljard EUR voor het wegwerken van de belangrijkste
knelpunten. Digitale netwerken, zowel fysiek als service-gebaseerd, zijn cruciale
werkinstrumenten voor slimme groei. Als onderdeel
van de digitale agenda, moet elke Europeaan tegen 2013 toegang hebben tot
basisbreedband en tegen 2020 tot snelle en ultrasnelle breedband. In september
2010 heeft de Commissie aangegeven welke stappen zij en de lidstaten kunnen
nemen om de aanzet te geven tot investeringen voor 180 tot 270 miljard EUR die
nodig zijn om tegen 2020 alle gezinnen toegang te geven tot snelle breedband.
Bij een geringe belangstelling van de markt is een gericht overheidsoptreden
noodzakelijk om de particuliere investeringen te stimuleren. Nu Europa
moderniseert, zal een gemeenschappelijke architectuur voor digitale diensten de
mobiele burgers steeds meer ondersteunen, het ontstaan van een digitale interne
markt mogelijk maken, de groei van grensoverschrijdende diensten stimuleren en
de transactiekosten voor ondernemingen verlagen, in het bijzonder voor KMO's
die op zoek zijn naar groeimogelijkheden buiten hun thuismarkten.
2.
instrumenten
Binnen de rubriek waarin alle acties ter
ondersteuning van economische, sociale en territoriale cohesie zijn
bijeengebracht, stelt de Commissie voor een financieringsfaciliteit voor
Europese verbindingen op te richten om de voltooiing te bevorderen van het
"kernnetwerk voor vervoer", de "prioritaire
energiecorridors" en de digitale infrastructuur die Europa nodig heeft
voor haar toekomstige duurzame concurrentiekracht. De financieringsfaciliteit
voor Europese verbindingen zal infrastructuur ondersteunen met een Europese en
internemarktdimensie, waarbij de EU-steun wordt toegespitst op prioritaire
netwerken die tegen 2020 moeten zijn verwezenlijkt en waar Europese actie het
meest gerechtvaardigd is. Gezien de toenemende complexiteit van de netwerken
kan een doeltreffende coördinatie die de kosten voor alle burgers zal beperken,
alleen op Europees niveau tot stand komen. Voorts komt het erop aan een klimaat te creëren
dat bevorderlijk is voor particuliere investeringen en instrumenten te
ontwikkelen die aantrekkelijke vehikels zijn voor gespecialiseerde
investeerders in infrastructuur. De lidstaten en de Europese Unie moet de
voorwaarden creëren om particuliere investeringen te stimuleren en moeten ook
hun eigen inspanningen opvoeren ondanks en juist vanwege de huidige financiële
moeilijkheden waarmee alle overheidsinstanties worden geconfronteerd. Met het
oog op een zo groot mogelijke doeltreffendheid moet deze vehikels
multisectoraal en plurinationaal zijn om de diversificatie te maximaliseren en
de risico's te beperken. Dit kan alleen tot stand komen op Europees niveau en
op basis van duidelijk afgebakende corridors en gerichte investeringen.
Groeigerichte investeringen trekken spaargelden op lange termijn aan,
stimuleren de economie, creëren werkgelegenheid, bevorderen de consumptie en
ondersteunen de door alle betrokken partijen goedgekeurde doelstellingen als
onderdeel van de Europa 2020-strategie. De financieringsfaciliteit voor Europese
verbindingen ondersteunt pan-Europese projecten waarbij een gecoördineerde en
geoptimaliseerde benadering de collectieve kosten zal beperken of een oplossing
zal bieden voor het vraagstuk van ongelijke opbrengsten. Daarnaast zal de
financieringsfaciliteit door de gezamenlijke oprichting van financiële
instrumenten voorzien in mechanismen om middelen uit de particuliere sector van
zowel binnen als buiten de EU aan te trekken. De inzet van EU-middelen wordt
dus aangevuld en versterkt door projectfinanciering. De financieringsfaciliteit
voor Europese verbindingen zal ook synergie-effecten benutten in vaste
infrastructuur (bijvoorbeeld door gezamenlijk grote grensoverschrijdende
transport- en energieverbindingen tot stand te brengen) en door het inzetten
van slimme informatietechnologie in transport- en energie-infrastructuur.
3.
tenuitvoerlegging
De Faciliteit voor infrastructuur zal beschikken
over één fonds van 40 miljard EUR voor de periode 2014-2020. Binnen dit bedrag
is specifieke financiering bestemd voor energie, vervoer en digitale netwerken.
De faciliteit wordt centraal beheerd door de Commissie met de steun van een
uitvoerend agentschap (zoals het huidige Uitvoerend Agentschap voor het TEN-T)
en financiële intermediairs. De daadwerkelijke technische uitvoering van
projecten (bv. overheidsopdrachten en aanbestedingen) komt tot stand via
projectontwikkelaars. De Faciliteit zal worden aangevuld met een extra bedrag
ten belope van 10 miljard EUR dat bestemd is voor gerelateerde investeringen in
transportinfrastructuur binnen het Cohesiefonds. Afhankelijk van de sectoren, de ligging en het
soort project zijn verschillende cofinancieringspercentages van toepassing,
waarbij wordt gestreefd naar een evenwicht tussen de totstandbrenging van een
zo groot mogelijk hefboomeffect en een aanzienlijke versnelling van de
uitvoering van het project. Maximumpercentages van cofinanciering zullen worden
gemoduleerd op basis van een kosten-baten analyse van elk project, de
beschikbaarheid van budgettaire middelen en de noodzaak om de hefboomwerking
van de EU-financiering te maximaliseren. Voor de drie sectoren is de impact van
het toe te passen cofinancieringspercentage sterk afhankelijk van de
economische/ontwikkelingsstatus van de desbetreffende landen[17]. Wat de energiesector betreft,
heeft het Europees economisch herstelplan (EERP) ook aangetoond dat een hoger
cofinancieringspercentage noodzakelijk was om de aanzet te geven voor projecten
voor een grotere voorzieningszekerheid[18].
De financieringsfaciliteit voor Europese
verbindingen zal marktinstrumenten combineren met rechtstreekse EU-steun met
het oog op een optimale impact van de financiering. De significante
hefboomeffecten van innovatieve financiële instrumenten (bv. à rato van 1:25
voor projectobligaties) en de geslaagde opname van rechtstreekse EU-steun
(zoals bij het EERP of het TEN-T programma) zullen aanzienlijk bijdragen tot
een beperking van de risico's en vlottere toegang tot kapitaal voor de grote
investeringsbehoeften. De Commissie heeft essentiële prioritaire
netwerkbehoeften die op geheel Europa betrekking hebben, respectievelijk
vastgesteld in de herziene TEN-T richtsnoeren (die in september 2011 moeten
worden aangenomen), in het energie-infrastructuurpakket (COM (2010) 677) dat op
4 februari 2011 door de Europese Raad is goedgekeurd en in de digitale agenda
voor Europa (COM (2010) 245). Bijgaand is een lijst opgenomen van de te
financieren verbindingen.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor 2011 Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen waarvan || 40 miljard EUR · Energie || 9,1 miljard EUR · Vervoer || 21,7 miljard EUR · Ict/digitaal || 9,2 miljard EUR Bedragen uit het Cohesiefonds bestemd voor transportinfrastructuur || 10 miljard EUR Totaal || 50 miljard EUR Voorlopige
lijst van projecten voor Europese mobiliteitscorridors en kernnetwerken voor
het vervoer Horizontale prioriteiten Innovatief beheer en diensten || Gemeenschappelijk Europees luchtruim - SESAR Innovatief beheer en diensten || Verkeersbeheerssystemen met betrekking tot het vervoer over de weg, per spoor en over de binnenwateren (ITS, ERTMS en RIS) Innovatief beheer en diensten || Havens en luchthavens van het kernnetwerk || || || Europese Corridors Project Pijplijn op de TEN-V kernnetwerkcorridors || Tot 2020 te financieren onderdelen || Vervoers-wijze || Belangrijkste data 1. Corridor Oostzee – Adriatische Zee - Helsinki – Tallinn – Riga – Kaunas – Warszawa – Katowice - Gdynia – Katowice - Katowice – Ostrava – Brno- Wien - Katowice – Žilina – Bratislava – Wien - Wien – Graz – Udine (including Koralm) – Venezia - Graz – Maribor – Ljubljana – Trieste / Koper – Venezia - Venezia – Bologna - Ravenna || || || || Tallinn - Riga - Kaunas - Warszawa || Multimodaal || Haalbaarheidsstudie afgerond, upgrading van de bestaande lijn voltooid tegen 2015, werken voor nieuwe lijn moeten voor 2020 van start gaan Multimodale verbinding Gdynia - Katowice || Multimodaal || Upgrading voor snelheid van 160 km/u aan de gang Katowice - Ostrava - Brno & Katowice - Žilina - Bratislava || Spoorwegen || upgrading aan de gang Spoorwegverbinding Bratislava – Wien luchthaven - Wien || Spoorwegen || aanleg verbinding naar luchthaven Spoorwegverbinding Wien - Graz - Klagenfurt (Semmering, Koralm) || Spoorwegen || gedetailleerde studies voor Semmering, aanleg voor Koralm tot 2024 Spoorwegverbinding Klagenfurt - Udine (Pontebbana) || Spoorwegen || ingebruikname van verkeersbeheerssystemen Spoorwegverbinding Graz - Maribor || Spoorwegen || te voltooien na 2020 Spoorwegverbinding Maribor - Ljubljana - Trieste || Spoorwegen || studies en gedeeltelijke upgrading aan de gang Spoorwegverbinding Koper || Spoorwegen || upgrading aan de gang Venezia – Bologna - Ravenna || Spoorwegen || ingebruikname van verkeersbeheerssystemen, upgrading van modale interconnectie || || || 2. Warszawa – Berlin – Amsterdam Corridor - Amsterdam (Rotterdam) – Hannover – Berlin – Poznań – Warzsawa || || || || Multimodale verbinding Warszawa - Poznań -DE Border || Multimodaal || upgrading wegen en spoor lopende, studies voor hogesnelheidsspoorlijn lopende Spoorwegverbinding PL Border - Berlin - Hannover - Amsterdam || Spoorwegen || studies lopende, ingebruikname van verkeersbeheerssystemen Sluizen van Amsterdam || Binnenwateren || studies lopende || || || 3. Mediterrane corridor - Algeciras – Madrid – Tarragona - Valencia – Tarragona - Tarragona – Barcelona – Perpignan – Lyon – Torino – Milano - Milano – Venice - Ljubljana – Budapest – UA border || || || || Spoorwegverbinding Algeciras - Madrid || Spoorwegen || Studies lopende, werkzaamheden moeten vóór 2015 worden opgestart, voltooiing gepland tegen 2020 Spoorwegverbinding Valencia - Taragona - Barcelona || Spoorwegen || Aanleg tussen 2014 -2020 Barcelona - Perpignan || Spoorwegen || werken lopende, voltooid tegen 2015 Perpignan - Montpellier directe verbinding per spoor || Spoorwegen || ringweg Nîmes - Montpellier operationeel in 2017, Montpellier - Perpignan voor 2020 Spoorwegverbinding Lyon - Torino || Spoorwegen || Werkzaamheden voltooid in 2025 Milano - Brescia || Spoorwegen || upgrading aan de gang Brescia - Venezia - Trieste || Spoorwegen || start werkzaamheden voor 2014 op verschillende secties Trieste - Divača || Spoorwegen || studies en gedeeltelijke upgrading aan de gang Maribor - Budapest – Záhony || Spoorwegen || Werkzaamheden lopende || || || 4. Hamburg – Rostock – Constanta – Burgas – Piraeus – Lefkosia Corridor - Hamburg – Berlin - Rostock – Berlin - Berlin – Praha – Brno – Bratislava – Budapest - Arad - Arad – Bucureşti – Constanţa - Arad – Timişoara – Sofia – Burgas - Sofia – Thessaloniki – Piraeus – Lefkosia || || || || Hamburg - Berlin & Rostock – Berlin - Dresden || || Ingebruikname van verkeersbeheerssystemen Dresden - Praha || || Ingebruikname van verkeersbeheerssystemen, studies voor hogesnelheidsspoorlijn lopende Děčín locks || Binnenwateren || studies lopende multimodal connection Bratislava - Budapest (including Budapest ring) || Multimodaal || werkzaamheden lopende Multimodal connection Budapest - Bucureşti – Constanţa, Arad - Timişoara - Calafat || Multimodaal || upgrading in Hongarije bijna afgerond, lopende in Roemenië Multimodale connectie Calafat - Sofia - Burgas Sofia - Thessaloniki || Multimodaal || studies Calafat - Sofia- Thessaloniki lopende, upgrading Sofia - Burgas lopende Haven investeringen & multimodale verbindingen in CY || Multimodaal || ingebruikname van verkeersbeheerssystemen, upgrading van modale interconnectie || || || 5. Helsinki – Valletta Corridor - Helsinki – Turku – Stockholm – Malmö – København – Hamburg (inclusief Fehmarn) - Hamburg – Hannover – Nurnberg – München – Verona (inclusief Brenner Base Tunnel) – Bologna – Roma – Napoli – Bari – Valletta || || || || Helsinki - Turku || Multimodaal || Werkzaamheden lopende Stockholm - Malmö (Noordse driehoek) || Multimodaal || Werkzaamheden lopende Uitsluitend Fehmarn || Multimodaal || Studies lopende, aanleg van de Fehmarn tussen 2014 en 2020 Multimodale verbinding København - Hamburg via Fehmarn: toegangswegen || Multimodaal || Deense toegangsroutes voltooid tegen 2020, afwerking Duitse toegangsroutes in twee fasen (2020 - 2027) Spoorknooppunten tussen Hamburg en München || Spoorwegen || Voltooiing verwacht tegen 2017 München - Wörgl: toegang tot Brenner Base Tunnel en grensoverschrijdend deel || Spoorwegen || Studies lopende Brenner Base Tunnel || Spoorwegen || Werkzaamheden aan de hoofdtunnel 2010-2024 Brenner Base Tunnel toegangsroutes tot Verona || Spoorwegen || studies lopende Verona - Bologna - Roma - Napoli || Spoorwegen || Upgrading van modale interconnectie Napoli - Bari - Valletta || Spoorwegen || studies lopende Investeringen in havens & multimodale verbindingen in MT || Multimodaal || ingebruikname van verkeersbeheerssystemen, upgrading van modale interconnectie || || || 6. Genova – Rotterdam Corridor - Genova – Milano/Novara – Basel – Mannheim – Köln - Köln– Düsseldorf – Rotterdam - Köln– Liège – Bruxelles/Brussel– Zeebrugge || || || || Terzovalico - Milano/Novara - Genova || Spoorwegen || Studies en werkzaamheden lopende Spoorwegverbinding Karlsruhe - Basel || Spoorwegen || Werkzaamheden voltooid tegen einde 2020 Spoorwegverbinding Frankfurt - Mannheim || Spoorwegen || studies lopende Spoorwegverbinding Rotterdam - Oberhausen || Spoorwegen || Werkzaamheden voltooid tegen 2017 Maritieme sluizen in Zeebrugge || Maritiem || studies lopende || || || 7. Atlantische Corridor - Sines / Lisboa – Madrid - Valladolid - Lisboa - Aveiro - Oporto - Aveiro – Valladolid – Vitoria – Bordeaux – Paris || || || || Hogesnelheidsspoorlijn Sines/Lisboa - Madrid || Spoorwegen || Studies en werkzaamheden lopende, upgrading van modale interconnectie Hogesnelheidsspoorlijn Porto - Lisboa || Spoorwegen || studies lopende Spoorverbinding Aveiro - ES || Spoorwegen || Grensoverschrijdende werkzaamheden lopende Spoorverbinding Bergara - San Sebastián - Bayonne || Spoorwegen || Voltooiing verwacht in Spanje tegen 2016, in Frankrijk tegen 2020 Bayonne - Bordeaux || Spoorwegen || lopende publieke raadpleging || || || 8. Dublin – London – Paris – Brussel/Bruxelles Corridor - Belfast – Dublin - Dublin – Holyhead - Holyhead – Birmingham – London – Lille – Brussel/Bruxelles - Lille – Paris (including Canal Seine – Escaut) || || || || Spoorwegverbinding Dublin - Belfast || Spoorwegen || Werkzaamheden lopende tot 2018 Multimodale verbindingen in Engeland (inclusief hogesnelheidslijn 2) || multimodaal || te voltooien tegen 2025 Canal Seine - Escaut || Binnenwateren || Ontwerp afgerond, concurrentiegerichte dialoog gestart, volledig afgerond tegen 2018) Waterways upgrade in Wallonia || Binnenwateren || studies lopende || || || 9. Antwerp – Lyon – Basel Corridor - Rotterdam – Antwerp – Brussel/Bruxelles – Luxembourg - Luxembourg – Dijon – Lyon - Luxembourg – Strasbourg – Basel || || || || Upgrade van de Maas || Binnenwateren || te voltooien tegen 2015 Upgrade de sluizen in Terneuzen || Binnenwateren || studies lopende Maritieme sluizen in Antwerpen || Maritiem || studies lopende Eurocaprail || Spoorwegen || werkzaamheden lopende Spoorwegverbindingen Luxemburg Dijon Lyon (TGV Rhin - Rhône) || Spoorwegen || studies lopende Canal Saône - Moselle || Binnenwateren || studies lopende Strasbourg - Mulhouse - Basel || Multimodaal || studies en upgrading aan de gang || || || 10. Seine – Donau Corridor - Le Havre – Paris – Strasbourg – Stuttgart – München – Wien || || || || Hogesnelheidsspoorlijn Le Havre - Paris || Spoorwegen || studies lopende Spoorwegverbinding - Paris Strasbourg: 2de fase LGV Est || Spoorwegen || te voltooien tegen 2016 Spoorwegverbinding Strasbourg - Kehl Appenweier || Spoorwegen || te voltooien tegen 2016 Karlsruhe - Stuttgart - München || Spoorwegen || Studies en werkzaamheden lopende Spoorwegverbinding München - Salzburg || Spoorwegen || Studies en werkzaamheden lopende Spoorwegverbinding Wels - Wien || Spoorwegen || Voltooiing verwacht tegen 2017 Donau Upgrade || Binnenwateren || Studies en werkzaamheden lopende || || || Andere delen van het kernnetwerk || || || Grensoverschrijding || Spoorwegverbinding Sofia - Plovdiv - Istanbul || Spoorwegen || upgrading aan de gang Grensoverschrijding || Wegverbinding Sofia - Bucureşti via Ruse || Weg || studies lopende Grensoverschrijding || Spoor- en wegverbinding Sofia - Skopje || Multimodaal || studies lopende Grensoverschrijding || Spoor- en wegverbinding Timişoara - Belgrade || Multimodaal || studies lopende Grensoverschrijding || Spoorwegverbinding Nürnberg - Praha || Spoorwegen || Studies en werkzaamheden lopende Grensoverschrijding || Spoor- en wegverbinding Wrocław - Dresden || Multimodaal || upgrading aan de gang Grensoverschrijding || Multimodale verbinding Nürnberg - Linz || Multimodaal || werkzaamheden lopende Knelpunt || Spoorwegnetwerk Noordwestelijk Spanje en Portugal || Spoorwegen || werkzaamheden lopende Knelpunt || Spoorwegverbinding Frankfurt - Fulda - Erfurt - Berlin || Spoorwegen || studies lopende Knelpunt || Halle - Leipzig - Nürnberg || Spoorwegen || werkzaamheden lopende, voltooid tegen 2017 Knelpunt || HSL Provence - Côte d'Azur || Spoorwegen || studies lopende Knelpunt || Spoorweg Egnathia (EL) || Spoorwegen || studies lopende Knelpunt || Binnenwateren Dunkerque - Lille || Binnenwateren || studies lopende Knelpunt || Parallel HST Paris- Lyon || Spoorwegen || Voorbereidende studies lopende Ander kernnetwerk || Kernnetwerk HS verbindingen tussen Zaragoza - Pamplona - Logrono, Valladolid - La Coruña || Spoorwegen || Deelwerkzaamheden lopende Ander kernnetwerk || Spoorwegverbinding Shannon - Cork - Dublin || Spoorwegen || Studies lopende Ander kernnetwerk || Verbetering spoornet en HS verbinding tussen belangrijke Poolse steden (met inbegrip van Warszawa, Łódź, Wrocław, Poznań, Kraków) || Spoorwegen || Studies lopende Ander kernnetwerk || Spoorwegverbinding tussen Wilhelmshaven en Bremerhaven || Spoorwegen || Studies lopende Voorlopige
lijst van prioritaire energiecorridors Horizontale prioriteiten Invoering van slimme netwerken || Investeringen in grootschalige projecten voor balancering van vraag en aanbod waarbij oplossingen voor intelligente netwerken worden gebruikt voor elektriciteitsnetwerken met een hoge of gemiddelde spanning in grote grensoverschrijdende regio's met aanzienlijke variabele elektriciteitsopwekking || || || Europese elektriciteitscorridors || Doelstelling te realiseren tegen 2020 || Betrokken landen || Belangrijkste knooppunten op korte termijn 1. Offshore-elektriciteitsnetwerk in de noordelijke zeeën || Een geïntegreerd offshore-netwerk in de noordelijke zeeën waarbij de geplande 40 GW afkomstig van hernieuwbare energiebronnen op het netwerk wordt aangesloten en wordt getransporteerd naar de verbruikerscentra || BE, DE, DK, FR, IE, LU, NL, SE, UK (NO) || - Optimale netwerkoplossingen die gebruik maken van onderzeese radiale en hubverbindingen naar land en T-verbindingen naar interconnectoren in de Noordzee, de Ierse Zee en de Kanaalregio - versterking van onshore-netwerken om elektriciteitstromen mogelijk te maken naar de belangrijkste verbruikscentra in de kustlanden van de noordelijke zeeën - grotere toegang tot hydro en andere opslagcapaciteiten voor reservecapaciteit en balancering || || || 2. Interconnecties voor elektriciteit in Zuidwest-Europa || Interconnecties in de zuidwestelijke regio tussen EU-lidstaten en derde landen uit het Middellandse-Zeegebied || ES, FR, IT, MT, PT (CH, Noordafrikaanse landen) || - interconnecties tussen het Iberische schiereiland en Frankrijk - connecties naar Centraal-Europa - interconnecties tussen Italië/Spanje en de Noord-Afrikaanse landen met het oog op hun potentieel voor hernieuwbare energie op lange termijn - adequate connectie van Malta met Italië || || || 3. Elektriciteitsverbindingen in middenoostelijk en zuidoostelijk Europa || Versterkt regionaal elektriciteitsnetwerk voor elektriciteitsstromen in de richting Noord-Zuid en Oost-West, om de interne markt te voltooien en hernieuwbare energiebronnen op te nemen, zowel door interconnectoren als interne lijnen || AT, BG, CZ, DE, GR, HU, IT, PL, RO, SI, SK (AL, BA, FYROM, HR, ME, SP) || - versterking van de interne netwerken van Polen, Tsjechië, Roemenië, Slowakije, Kroatië en Bulgarije alsook Oostenrijk en Duitsland in de richting Noord-Zuid - nieuwe interconnecties tussen Duitsland en Polen, Slowakije en Hongarije - de transfercapaciteiten verhogen tussen Roemenië, Bulgarije en Griekenland, inclusief met landen van het Verdrag betreffende de Energiegemeenschap - connecties tussen Italië en landen van de Energiegemeenschap (met name Montenegro, maar ook Albanië en Kroatië) || || || 4. Interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied, wat elektriciteit betreft (BEMIP) || Een eind maken aan het energie-isolement van de drie Baltische staten en hun systemische onafhankelijkheid van het Russische elektriciteitsnetwerk vergroten. Op langere termijn synchrone connectie tot stand brengen met het Europese continentale systeem van het ENTSO-E || DE, DK, EE, FI, LT, LV, PL, SE (NO) || - elektriciteitsverbindingen van de drie Baltische staten naar Zweden, Finland en Polen - versterking van het interne netwerk van de Baltische staten, in het bijzonder in Letland - verdere interconnectie tussen Letland en Estland om te komen tot een zelfstandig systeem - versterking van het Poolse netwerk in het noordoosten, alsook extra grensoverschrijdende capaciteit tussen Polen en Litouwen met het oog op een synchrone connectie Europese gascorridors 5. Zuidelijke gascorridor || Een vierde corridor voor gaslevering openen naar de EU om een connectie tot stand te brengen tussen Europa en gasvoorraden van het bekken van de Kaspische Zee en het Midden-Oosten (90,6 triljoen kubieke meter bewezen reserves) || Direct: IT, EL, BG, RO, AT, HU Indirect: DE, CZ, PL, FR (AL, BA, FYROM, HR, ME, SP; Georgië, Irak, Turkije, landen van de Kaspische regio) || - pijplijnen voor een directe connectie tussen het grondgebied van de EU met de gasvelden in Kaspische regio en het Midden-Oosten - Meervoudige opties en pijplijnconfiguraties worden overwogen, inclusief een specifieke pijplijn via het grondgebied van Turkije en onderzeese pijplijnen op de zeebodem van de Kaspische en Zwarte Zee (Turkmenistan – Azerbeidzjan en Georgië-EU) || || || 6. Noord-Zuid-gascorridor in West-Europa || Nieuwe interconnecties op de Noord-Zuid as in West-Europa om het Middellandse zeegebied beter te verbinden met de noordwestelijke gas regio, waarbij gezorgd wordt voor een grotere diversificatie van Italië en Spanje en mededinging in het volledige gebied, waarbij toegang wordt verleend tot voorraden van Afrika, Noorwegen en Rusland, waardoor een grotere flexibiliteit tot stand komt voor het volledige EU-gasnetwerk || BE, CY, DE, ES, FR, IE, IT, LU, MT, NL, PT, UK (Noordafrikaanse landen) || - verdere interconnectiecapaciteiten tussen het Iberische schiereiland en Frankrijk en wegwerken van interne knelpunten - grotere interconnectiecapaciteiten in het noorden van Italië met Oostenrijk en in het zuiden met de Noord-Afrikaanse regio - adequate LNG/CNG/pijplijnoplossingen in Cyprus en Malta - meer infrastructuur om de capaciteit in het Verenigd Koninkrijk en Ierland te verhogen (bv. opslag/LNG) || || || 7. Noord-Zuid-gascorridor in middenoostelijk en zuidoostelijk Europa. || Gasconnecties tussen de Oostzeeregio en de Adriatische en Egeïsche Zee en de Zwarte Zee om de voorzieningszekerheid en de diversificatie van de gasvoorziening in de regio te verhogen. In een tweede fase wordt dit integratieproces uitgebreid tot landen die zijn toegetreden tot het Verdrag betreffende de Energiegemeenschap door middel van adequate interconnectiecapaciteit. || BG, HU, CZ, PL, RO, SK, AT, GR, SI (HR, landen van de Energiegemeenschap) || - Noord-Zuid connecties binnen en tussen landen, in het bijzonder upgrading en nieuwe pijplijnen binnen Polen, Bulgarije en Roemenië, interconnecties tussen Polen en Slowakije en Slowakije en Hongarije - grotere grensoverschrijdende capaciteit of bidirectionele stromen tussen Polen en Tsjechië, Polen en Duitsland en Roemenië en Hongarije - nieuwe infrastructuur voor gasinvoer uit nieuwe bronnen en hun connectie op het regionale gasnetwerk in het noorden en zuiden door middel van nieuwe pijplijnen en LNG-terminals in Polen, Kroatië en Roemenië voor een ruimere regio. || || || 8. Interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied, wat gas betreft (BEMIP) || Een eind maken aan het energie-isolement van de drie Baltische staten en Finland en aan de afhankelijkheid van één leverancier alsook verhoging van de voorzieningszekerheid in de hele Oostzeeregio door verhoogde diversificatie van de Noorse leveringen || DK, EE, FI, LT, LV, PL, SE, DE (NO) || - interconnectoren voor verbindingen tussen Finland en Estland, Polen en Litouwen en een regionale LNG-terminal in het oostelijke Oostzeegebied - upgrading van de interne systemen met het oog op voldoende capaciteit voor de vrije stroom van gas in alle richtingen - voor de westelijke Oostzeeregio verdere interconnectiemogelijkheden tussen de Noorse en Deense systemen, een interconnectie tussen Polen en Denemarken en een verhoging van de bidirectionele capaciteiten tussen Duitsland en Denemarken. Voorlopige
lijst van doelgebieden voor breedband en Europese corridors voor digitale
dienstverlening en infrastructuur Horizontale prioriteiten Innovatief beheer en diensten || Bij het in kaart brengen van pan-Europese breedbandinfrastructuur worden onder meer volgende punten ontwikkeld: lopende, gedetailleerde fysieke verkenning en documentatie van relevante sites, onderzoek van de doorgangsrechten, beoordeling van het potentieel voor een upgrading van bestaande faciliteiten, enz. Innovatief beheer en diensten || Technische bijstandsmaatregelen inclusief project- en investeringsplanning en haalbaarheidsstudies, ter ondersteuning van investeringsmaatregelen en financiële instrumenten. || || || Doelgebieden breedband Project Pijplijn met betrekking tot de prioritaire doelgebieden voor breedband || Beschrijving van de doelgebieden die tot 2020 moeten worden gefinancierd || Belang/ Belangrijkste data 1. Ontwikkeling van geografisch gediversifieerde portfolio van breedband projecten die bijdragen tot de doelstellingen van de digitale agenda voor Europa || Geografisch gediversifieerde portfolio van breedbandprojecten die overeenstemmen met de doelgebieden op het vlak van breedband, hoofdzakelijk in de voorsteden, waarvoor de portfolio-ondernemingen kunnen rekenen op toegang tot specifieke financiële instrumenten, waarbij een financiële bijdrage uit de EU-begroting ten belope van 1 miljard EUR als katalysator en/of kredietversterker dienst doet De financiële bijdrage zal wellicht andere middelen aantrekken van openbare of particuliere sectoren die bruto-investeringen ten belope van 6 tot 15 miljard EUR in breedband ondersteunen afhankelijk van de financieringsbehoeften en risicoprofielen van de onderliggende investeringen. In de eerste golf van projecten voor doelgebieden op het vlak van breedband is het waarschijnlijk dat gevestigde telecombedrijven (gevestigde spelers of operatoren) zullen investeren in gebieden waar de kabelbedrijven een sterke druk uitoefenen. Andere nutsbedrijven (water, afvalverwerking, elektriciteit) zullen naar verwachting investeren in passieve breedbandnetwerken, hetzij alleen, hetzij in partnerschap met andere operatoren. Verscheidene operatoren (vaak actief in vaste en mobiele markten) kunnen samenwerken om de infrastructuur van een nieuwe generatie te bouwen. Partnerschappen zijn intrinsiek risicovoller dan afzonderlijke leners. || Met hogere breedbandsnelheden komen aanzienlijke economische en sociale voordelen tot stand. Een onmiddellijk effect op werkgelegenheid die samenhangt met de aanleg en uitvoering van hogesnelheidsbreedband. Tussentijds zullen de rechtstreekse effecten gekoppeld worden aan een verhoogde en verbeterde kosteneffectiviteit van ict-diensten (bv. slimme netwerken, e-government, consumentenvoordelen met betrekking tot het verstrekken van gezondheidszorg). Uit een OESO-onderzoek is gebleken dat een verhoging van de breedband penetratiepercentages met meer dan 5 procentpunten resulteert in een stijging van de arbeidsproductiviteit met 0,07 procentpunt. Op lange termijn zullen er duurzame effecten zijn op het bbp. || || || Europese corridors voor digitale infrastructuur Project Pijplijn met betrekkingen tot prioritaire infrastructuur || Beschrijving van de service-infrastructuur die tot 2020 moet worden gefinancierd || Belang / Belangrijkste data 1. Toegang tot de digitale bronnen over het Europese culturele erfgoed (Europeana) || Service-infrastructuur om de digitale bronnen van de Europese musea, bibliotheken, archieven en audiovisuele collecties te ontsluiten. Deze infrastructuur moet zorgen voor een gebruiksvriendelijk vast toegangspunt voor Europese culturele inhoud op het internet, zal de culturele bronnen van Europa omvormen tot een blijvende waarde voor de digitale economie en zal worden gekoppeld aan een infrastructuur met specifieke rechten en zal dienen als een forum voor creatieve bedrijfstakken en voor het innovatieve hergebruik van cultureel erfgoed. De infrastructuur bouwt verder op Europeana en vroeger ongebruikte collecties in alle lidstaten worden in de infrastructuur opgenomen. || Europeana bevordert toegang tot kennis, culturele diversiteit en creatieve inhoud en streeft ernaar de digitalisering en verspreiding van culturele werken in Europa te bevorderen. Versterking van Europeana is vastgelegd in de conclusies van de Raad van mei 2010. De culturele en creatieve bedrijfstakken behoren tot de meest dynamische sectoren van Europa en vertegenwoordigen 3,3% van het totale EU-bbp en 3% van de werkgelegenheid. Het waardevolle Europese culturele erfgoed biedt een stevige basis voor de inhoudssector. Alle meesterwerken van het publieke domein moeten tegen 2016 beschikbaar worden gesteld op Europeana. Vanaf 2016 verdere uitbreiding van content en diensten || || || 2. Interoperabele veilige elektronische identificatie en authentificatie in Europa || Service-infrastructuur om grensoverschrijdend gebruik te maken van elektronische identificatie (eID), met inbegrip van authentificatie binnen Europa, mogelijkheid voor burgers en bedrijven om toegang te krijgen tot digitale diensten in elke lidstaat waar ze verblijven of naartoe reizen. Uitbreiding van de elektronische identiteit en authentificatiediensten naar alle lidstaten die deelnemen aan deze service-infrastructuur en opname in aanvullende diensten van hoger niveau (elektronische aanbestedingen, mobiliteit van ondernemingen, elektronische uitwisseling van justitiële informatie) || Een aantal andere service-infrastructuren zou afhangen van de ontwikkeling van grensoverschrijdende eID service-infrastructuur zoals de "one-stop shop" van de dienstenrichtlijn, uitwisseling van strafregisters, van patiëntendossiers. Acties voor het aantonen van het service-concept in een gesloten omgeving kunnen lopen tot 2014. Vanaf 2014 zijn grootschalige operaties mogelijk. || || || 3. Interoperabele grensoverschrijdende elektronische aanbestedingen || Service-infrastructuur om elk bedrijf in de EU in staat te stellen in te tekenen op Europese aanbestedingen van een lidstaat die betrekking hebben op de fasen vóór en na de gunning van elektronische overheidsopdrachten. Openstellen voor alle lidstaten en opname van activiteiten zoals Virtual Company Dossier (VCD), eCatalogi, eBestellingen en eFacturen. || Met elektronische overheidsopdrachten wordt de markt voor ondernemingen en overheidsdiensten uitgebreid en wordt de mededinging in de biedprocedures verhoogd, hetgeen kan leiden tot jaarlijkse besparingen van 1% tot 2% van de totale markt voor overheidsopdrachten met een waarde van 2 000 miljard EUR door gebruik te maken van meer efficiënte en concurrerende aanbestedingsprocedures. Vanaf 2014 wordt service-infrastructuur uitgebreid tot alle lidstaten, op basis van het Witboek over de interconnectie van de elektronische aanbestedingscapaciteit binnen de interne markt. || || || 4. Elektronische procedures voor de oprichting van een onderneming in een ander Europees land (in het kader van de dienstenrichtlijn) || Service-infrastructuur gericht op dienstverlenende organisaties die bereid zijn professionele diensten buiten hun thuisland aan te bieden Streeft naar naadloze grensoverschrijdende elektronische procedures voor het opzetten van een onderneming in een ander Europees land om alle noodzakelijke administratieve procedures elektronisch en grensoverschrijdend te kunnen afhandelen door éénloketten in het kader van de dienstenrichtlijn || Interoperabele service-infrastructuur van de dienstenrichtlijn. Acties voor het wegnemen van administratieve belemmeringen waarmee Europese ondernemingen worden geconfronteerd wanneer zij diensten in het buitenland aanbieden lopen tot 2014 in een gesloten omgeving. Grootschalige operaties worden mogelijk vanaf 2014, met uitbreiding naar alle lidstaten. || || || 5. Interoperabele elektronische steun voor gezondheidszorg in de EU || Service-infrastructuur die tot doel heeft instellingen voor gezondheidszorg aan te sluiten op het netwerk en taalkundige, administratieve en technische belemmeringen voor e-gezondheid oplossingen weg te nemen. De diensten zouden een uitwisseling van patiëntengegevens en elektronische voorschriften binnen Europa bevatten en een grensoverschrijdende inzet van telegeneeskundediensten ondersteunen. || De infrastructuur zal bijdragen tot het uitvoeringsmechanisme van artikel 14 van de richtlijn over patiëntenrechten voor grensoverschrijdende gezondheidszorg inzake eGezondheid door het vaststellen van gemeenschappelijke voorschriften voor de semantiek en procedures van patiëntengegevens. Acties voor het uittesten van de dienst in een gesloten omgeving kunnen lopen tot 2015. Vanaf 2015 zijn grootschalige operaties mogelijk. || || || 6. Data.eu || Service-infrastructuur om in één centraal toegangspunt datareeksen van overheidsinstellingen in de lidstaten op nationaal, regionaal of lokaal niveau en van Europese instellingen bijeen te brengen, voor datagebruik en hergebruik in toepassingen. Een data.eu portaal biedt zoek/toegangsmogelijkheden in datareeksen in elke taal die gebruikt wordt door de overheidsinstellingen in de lidstaten voor opzoekingen en visualisatie. Het verschaft open instrumenten voor iedereen met het oog op interactie met de infrastructuur (opzoeken van gegevens, verzamelen van statistieken, downloadgegevens) voor de ontwikkeling van nieuwe ondernemingen. || Overheidsinformatie is niet alleen een primaire gegevensbron, maar ook een belangrijk middel voor het ontwikkelen van innovatieve diensten (plaatsgebonden diensten, financiële diensten, marketing, milieumonitoring) Als onderdeel van de sector overheidsinformatie werd de waarde van de mondiale markt voor geografische gegevens in 2009 geraamd op 5,3 miljard USD. Proefportaal in een gesloten omgeving is lopende. Progressieve ontwikkeling van pan-Europese open data-infrastructuur , die geleidelijk wordt uitgebreid tot alle overheidsdiensten in de Europese Unie vanaf 2014. || || || 7. Veiliger internet voor kinderen || Service-infrastructuur om jonge online gebruikers beter te beschermen. Een EU-breed platform voor het delen van informatiesystemen en software-instrumenten. Met elkaar verbonden "Veiliger internet centra" zullen voorzien in educatieve inhoud, online veiligheidsinformatie, voorlichtingsinstrumenten en integratie van technologieën voor toegang tot instrumenten voor ouderlijk toezicht, voor de verificatie van de minimumleeftijd, het vaststellen van codes van goede praktijken (bv. online spellen), gebruik van instrumenten voor het creëren van innovatieve inhoud en voor interoperabele witte lijsten voor de ontwikkeling van een veiliger internet omgeving voor jonge kinderen en de bevordering van toegang tot leeftijdsgerichte inhoud van hoge kwaliteit || Met deze infrastructuur wordt ingespeeld op de doelstellingen van de Commissie voor de online bescherming van kinderen, zoals vastgesteld in de digitale agenda voor Europa. Uitvoeren en ontwikkelen van het platform en de instrumenten voor verschillende diensten vanaf 2014. Integratie en uitbreiding vanaf 2018. || || || 8. Meertaligheid || Service-infrastructuur voor eBusinesses (eCommerce) met onbeperkte toegang tot herbruikbare meertalige onderdelen toegespitst op online vertaling, interactieve spraakgestuurde diensten en meertalig zoeken op trefwoorden. De infrastructuur biedt onderdak aan en verstrekt toegang met toegevoegde waarde tot databronnen voor EU-talen (bv. vertalingen, meertalige corpora, lexica en terminologische databanken), de gerelateerde metadata, instrumenten en normen; het bundelen, delen en verhandelen van talige bronnen (data en instrumenten) die afkomstig zijn van de overheids- en particuliere sector. || Met het wegnemen van taalbarrières wordt de oprichting van een goed functionerende, effectieve grensoverschrijdende digitale interne markt bevorderd. In een onderzoek van 2009 werd de waarde van de EU- taalindustrie in 2008 geraamd op 8,4 miljard EUR. Dit omvatte vertalingen en tolken, software lokalisatie, ontwikkeling van instrumenten voor taaltechnologie, consultancy en opleiding. Het jaarlijkse groeipercentage voor deze industrie werd geraamd op minstens 10% voor de komende jaren. De infrastructuur zou van start kunnen gaan door bestaande initiatieven te verbinden en uit te breiden (bv. TAUS, ELRA, LDC, EU-netwerken zoals META-NET) en wordt vanaf 2016 vergroot. || || || 9. Openbare trans-Europese backbone ('mid-mile") || Diensteninfrastructuur om essentiële overheidsdiensten te verbinden met een pan-Europees backbone-netwerk van zeer hoge snelheid, waarop andere diensten van hoger niveau ter beschikking kunnen worden gesteld en waarop "clouds" voor trans-Europese overheidsdiensten kunnen worden ontwikkeld. Op deze wijze wordt de vraag gebundeld, waardoor de kosten verminderen en er sneller een kritische massa in dienstverlening wordt bereikt. || Voornaamste belanghebbenden zijn openbare overheden die een dienst exploiteren die gebaat zou zijn met een hogesnelheidsnetwerk (bv. gezondheidsdiensten, openbare datacentra, bureaus voor statistiek, agentschappen voor milieumonitoring, civiele bescherming, culturele instellingen) Vanaf 2014 zou een dergelijke pan-Europese dienst kunnen worden ingevoerd met voldoende dichtheid binnen twee tot vier jaar. In een tweede fase zouden vervolgens specifieke lacunes op geografisch en/of thematisch vlak worden aangepakt. Een startpunt voor deze trans-Europese service-infrastructuur is sTesta. Innovatieve
Financiële Instrumenten
1.
Beleidsdoelstellingen
Het gebruik van innovatieve financiële
instrumenten biedt een alternatief voor de traditionele
subsidiefinanciering uit de EU en kan zorgen voor een significante nieuwe
financieringsbron voor strategische investeringen. Een essentieel voordeel van
innovatieve financiële instrumenten is dat ze voor de EU-begroting een
multiplicatoreffect tot stand brengen door het bevorderen en aantrekken van
andere overheids- en particuliere financiering voor projecten die van belang
zijn voor de EU. Voor projecten die commercieel interessant
zijn, kunnen EU-middelen worden besteed in een partnerschap met de particuliere
sector en het bankwezen, in het bijzonder via de Europese Investeringsbank
(EIB) om onvolkomenheden op de kapitaalmarkt bij de financiering van projecten
en activiteiten die van strategisch belang zijn voor de EU en haar burgers te
verhelpen. Deze instrumenten kunnen vaker worden ingezet
om steun te verlenen op een brede waaier van beleidsterreinen. De EU-begroting
maakt reeds gedurende meer dan tien jaar gebruik van financiële instrumenten
zoals waarborgen en deelname in het aandelenkapitaal van KMO's. In het huidig
financieel kader is in samenwerking met de EIB een nieuwe generatie van
financiële instrumenten opgenomen, zoals de financieringsfaciliteit met
risicodeling (RSFF) in het raam van het zevende O&O kaderprogramma, of het
leninggarantie-instrument voor TEN-T-projecten (LGTT). Voor activiteiten buiten
de EU is het Wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie
opgericht om te kunnen voorzien in kapitaalinvesteringen in
ontwikkelingslanden. Bij de structuurfondsen wordt gebruik gemaakt van
financiële instrumenten ter ondersteuning van ondernemingen, stadsontwikkeling
en energie-efficiëntie door middel van renouvellerende fondsen. Met deze instrumenten zijn goede resultaten
behaald, maar de ontwikkeling ervan kwam proefondervindelijk tot stand. Als
onderdeel van het toekomstig financieel kader stelt de Commissie derhalve voor
om een meer gestroomlijnde en gestandaardiseerde aanpak te ontwikkelen voor de
inzet van innovatieve financiële instrumenten, waarbij ervoor wordt gezorgd dat
de EU-middelen zo doeltreffend mogelijk worden besteed ter ondersteuning van
het EU-beleid.
2.
Instrumenten
Er wordt voorgesteld de bestaande financiële
instrumenten te rationaliseren door te voorzien in gemeenschappelijke regels
voor eigenvermogen- en schuldinstrumenten, waardoor een geïntegreerde
benadering tot stand komt voor de inzet van financiële instrumenten op het
niveau van de EU en op nationaal/regionaal niveau. Hierdoor worden de
betrekkingen met de financiële partners, in het bijzonder met de EIB en de
internationale financiële instellingen gestroomlijnd. De mechanismen zullen de
markten transparantie verschaffen over de wijze waarop de EU gebruik maakt van
eigenvermogen- en schuldinstrumenten, hetgeen zal resulteren in een grotere
zichtbaarheid van het optreden van de EU. De Commissie stelt een nieuw type van
instrument voor, het initiatief inzake EU-projectobligaties, dat tot
doel heeft investeringsmiddelen te verwerven voor infrastructuurprojecten van
essentieel strategisch Europees belang. Dankzij een bijdrage uit de
EU-begroting zullen projecten kredietwaardigheidsrating kunnen verbeteren,
waardoor zij een beroep kunnen doen op financiering door de EIB, andere
financiële instellingen en particuliere kapitaalverstrekkers. Financiële
instrumenten brengen niet meer risico met zich dan subsidies, aangezien het
risico voor de EU-begroting in alle gevallen strikt beperkt blijft tot de
bijdrage uit de begroting. De EU-begroting kan geen tekort vertonen. Op het vlak van externe betrekkingen wordt
voorzien in een specifiek EU-mechanisme voor externe betrekkingen en
ontwikkeling, waarbij de respectieve sterke punten van de Commissie, de
lidstaten en de Europese bilaterale en multilaterale financiële instellingen
(in het bijzonder de EIB) die actief zijn op het vlak externe samenwerking en
ontwikkeling worden samengebundeld. Dit mechanisme zal bijdragen tot een
grotere samenhang, doeltreffendheid, efficiëntie en zichtbaarheid van de EU op
het vlak van externe financiering en tegelijkertijd rekening houden met de
specifieke kenmerken van de externe partners van de EU.
3.
Tenuitvoeringlegging
Financiële instrumenten zullen deel uitmaken
van de financiering uit de EU-begroting voor een brede waaier van
beleidsterreinen, en met name die waarop de volgende doelstellingen worden
nagestreefd: (7)
Verbetering van de capaciteit van de
particuliere sector om de groei te bevorderen, nieuwe
banen te scheppen en/of innovatie tot stand te brengen: ondersteuning van
startende bedrijven, KMO's, middelgrote ondernemingen (mid-caps),
micro-ondernemingen, kennisoverdracht, investeringen in intellectuele eigendom; (8)
Aanleg van infrastructuur door een beroep te
doen op publiek-private samenwerkingsverbanden met het oog op een versterking
van de concurrentiekracht van de EU en de duurzaamheid van de transport-,
energie- en ict-sector; (9)
Ondersteuning van instrumenten die particuliere
investeringen kunnen aantrekken om het openbaar belang zoals klimaat en
milieubescherming op andere terreinen na te streven. Bij het ontwerpen van de instrumenten worden
de volgende beginselen in acht genomen: ·
Solide governanceregelingen: de mechanismen voor schuldinstrumenten en het verstrekken van eigen
vermogen beschikken over solide governancestructuren om ervoor te zorgen dat de
EU een doeltreffend toezicht kan uitoefenen op de financiële verrichtingen en
investeringen alsook op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen. ·
Financiering via verschillende begrotingsonderdelen: in de begroting worden geen specifieke bedragen uitgetrokken voor de
financiering van dergelijke instrumenten; de financiële instrumenten worden
daarentegen gefinancierd uit begrotingsonderdelen van de specifieke
beleidsterreinen, in samenhang met de passende instrumenten die voorzien in
eigen vermogen of schuldfinanciering. ·
Opgericht als onderdeel van het Financieel
Reglement: De basisbeginselen van de twee mechanismen
worden verankerd in het Financieel Reglement, dat momenteel in de Raad en het
Europees Parlement wordt herzien. Die verankering zal de stroomlijning en
standaardisering aanzienlijk bevorderen. ·
Gebruik van de gemeenschappelijke voorschriften
voor eigenvermogen en schuld zal verplicht zijn voor interne
beleidsmaatregelen en horizontaal gelden voor instrumenten binnen deze
beleidsterreinen. Bestaande innovatieve financiële instrumenten zullen op de
gemeenschappelijke voorschriften worden afgestemd. Bij het cohesiebeleid zal
het beginsel van gedeeld beheer met de lidstaten in acht worden genomen en
zullen de EU-modellen dus worden aangeboden als mogelijke beste werkmethoden,
met sterke aansporingen voor de lidstaten om de EU-werkwijze over te nemen.
Voor externe acties zal een groter aandeel van EU-subsidies (in
voorkomend geval via regionale investeringsfaciliteiten) worden gecombineerd
met leningen of worden gebruikt in eigenvermogens- of
risicodelingsinstrumenten. Hierdoor kan een beroep worden gedaan op extra
financiering – inclusief van de particuliere sector – ter ondersteuning van de
EU-prioriteiten en ter dekking van de investeringsbehoeften van onze
partnerlanden. Deze aanpak zal worden bevorderd door de inwerkingtreding van de
voorgestelde nieuwe bepalingen in het Financieel Reglement over financiële
instrumenten en met de vaststelling van gemeenschappelijke beginselen voor die
instrumenten in zoverre dat nuttig is voor het beleidsgebied van de externe
acties. ·
Beheer door financiële instellingen: het beheer en de uitvoering van de financiële instrumenten zou
doorgaans worden toevertrouwd aan de EIB-groep, andere internationale
financiële instellingen of financiële overheidsinstellingen waarvan ten minste
één lidstaat aandeelhouder is. Het beheer kan ook in handen worden gegeven van
een investeringsvehikel naar nationaal recht waarbij middelen die afkomstig
zijn van verschillende publieke en particuliere financieringsbrokken worden
gebundeld. Een verdere delegatie naar particuliere financiële instellingen
behoort ook tot de mogelijkheden. Justitie
1.
Beleidsdoelstellingen
Het beleid van de EU op het vlak van justitie,
fundamentele rechten, burgerschap en gendergelijkheid is gebaseerd op de
fundamentele waarden en beginselen van de EU, zoals democratie, vrijheid,
tolerantie, non-discriminatie en de rechtsstaat. Met dit beleid wordt gestreefd
naar de oprichting van een pan-Europese ruimte van recht, rechten en
rechtvaardigheid ten voordele van alle EU-burgers. In het Europa van vandaag zijn miljoenen
burgers betrokken bij grensoverschrijdende activiteiten – in hun privé- en
beroepsleven, bij hun studies of als consumenten. De Commissie streeft naar
praktische oplossingen voor grensoverschrijdende problemen waarmee zowel de
burgers als het zakenleven worden geconfronteerd. Burgers moeten met een gerust
gemoed kunnen leven, reizen en werken in een andere lidstaat en moeten erop
kunnen vertrouwen dat hun rechten worden beschermd ongeacht waar ze zich
bevinden in de EU. Ondernemingen moeten ten volle gebruik kunnen maken van de
mogelijkheden van de interne markt. Het belangrijkste instrument voor het
uitbouwen van de EU als een rechtsruimte is wetgeving en de Commissie heeft een
ambitieus programma ontwikkeld voor het vaststellen van voor de hele EU
geldende normen opdat mensen kunnen vertrouwen op hetzelfde basisniveau van
rechtvaardigheid (bijvoorbeeld omdat zij het slachtoffer zijn van
criminaliteit) en overal in Europa aanspraak kunnen maken op een
niet-discriminerende behandeling. Het Verdrag van Lissabon voorziet in nieuwe
mogelijkheden voor justitiële samenwerking in strafzaken en burgerlijke zaken
en belast de EU met de opdracht om de toegang tot de rechter in de gehele EU te
vergemakkelijken. Daarnaast voorziet het Verdrag van Lissabon in de horizontale
integratie van het gendergelijkheidsaspect en een verbod op discriminatie op
grond van discriminatie op grond van ras of etnische afstamming, godsdienst of
overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid in alle
beleidsmaatregelen en activiteiten van de EU. Teneinde te waarborgen dat deze rechten en
wetten in de praktijk werken, moeten zij correct worden toegepast en moeten de
mensen – van burgers tot rechters – de wet- en regelgeving begrijpen en weten
hoe ze ervan gebruik kunnen maken. Derhalve voert de Commissie een aantal
specifieke financiële programma's uit ter ondersteuning van haar wetgeving en
beleid, waarbij zij de aandacht toespitst op grensoverschrijdende kwesties die
slechts met een gecoördineerde aanpak op EU-niveau adequaat kunnen worden
geregeld.
2.
Instrumenten
De Commissie stelt
voor de programma's op dit werkterrein te stroomlijnen in een programma voor
Justitie en een programma voor Rechten en burgerschap. Hierdoor komt een
vereenvoudiging van de financieringsregelingen tot stand en wordt voorzien in
meer samenhang en consistentie tussen het geheel van gefinancierde activiteiten.
De geïntegreerde programma's zullen worden toegespitst op een reeks thematische
prioriteiten en zullen activiteiten financieren met een duidelijke
EU-meerwaarde. Het gaat hierbij om de volgende programma's: ·
Opleiding voor juristen
(zoals rechters en procureurs) om hun de instrumenten ter beschikking te
stellen om EU-rechten en rechtsbedeling in de praktijk te brengen en te zorgen
voor wederzijds vertrouwen, dat de grondslag vormt voor de ruimte van vrijheid,
veiligheid en rechtvaardigheid; ·
Versterking van netwerken, d.w.z. van organisaties die in de gehele Unie actief zijn om bijstand
te verlenen bij de voorbereiding van toekomstige initiatieven op dit vlak en de
consequente toepassing ervan binnen Europa te bevorderen; ·
Grensoverschrijdende samenwerking op het vlak
van handhaving, bijvoorbeeld bij de oprichting van
alarmeringssystemen voor vermiste kinderen, coördinatie van de samenwerking op
het vlak van operationele en grensoverschrijdende drugsbestrijding; en ·
Informatieverstrekking en voorlichtingscampagnes, inclusief steun voor nationale en Europese campagnes om mensen bewust
te maken van hun rechten, zoals die in het kader van de EU-wetgeving zijn
gegarandeerd en hoe zij die rechten moeten doen gelden. In voorkomend
geval voorzien de programma's in de mogelijke deelname van kandidaat-lidstaten
en eventueel andere derde landen.
3.
Tenuitvoeringlegging
Door het aantal financieringsprogramma's te
verminderen en alle financieringsprioriteiten samen te brengen kan dezelfde
reeks voorschriften worden toegepast op alle werkterreinen en kunnen de
procedures worden gestroomlijnd. Dit zal resulteren in efficiëntieverbeteringen
voor zowel de Commissie als de ontvangers van EU-financiering. Door de
vermindering van de rechtsgrondslagen en begrotingsonderdelen ontstaat er een
grotere flexibiliteit, met meer aandacht voor de EU-beleidsprioriteiten en een
verbeterde uitvoering van de begroting. De Commissie stelt voor de bestaande
agentschappen voor justitie en fundamentele rechten te blijven financieren,
aangezien zij een significante meerwaarde tot stand brengen voor de
ontwikkeling en uitvoering van het beleid inzake justitie. Het gaat hierbij om
de volgende agentschappen: EUROJUST, het Europees Instituut voor
gendergelijkheid en Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor 2011 Totaal voorgestelde begrotingsmiddelen voor 2014-2020 waarvan Programma voor Justitie Programma voor Rechten en burgerschap || 802 miljoen EUR 416 miljoen EUR 387 miljoen EUR Maritiem en
visserijbeleid
5.
Beleidsdoelstellingen
Een gezond marien milieu is een belangrijke
bron van biologische diversiteit waaruit een breed spectrum van economische,
sociale en milieubaten voortvloeit. Een gezond marien milieu verschaft ook
voedzame en veilige visserijproducten die een belangrijk onderdeel van ons
Europees dieet zijn. Kustgemeenschappen waarvoor visserij een belangrijke rol
speelt, met hun levensstijl, cultuur, traditie en kennis die over lange tijd is
vergaard, zijn voor hun beroep afhankelijk van de visserij, hetzij in de
visserijvloot, de aquacultuur, de voedselverwerking of de vissershavens.
Visserij- en kustgebieden zijn ook bijzonder kwetsbaar voor de gevolgen van de
klimaatverandering, waaronder ook overstromingen, erosie van de kusten en een
stijgend zeeniveau. De EU verbindt zich ertoe te komen tot een
duurzaam, op ecosystemen gebaseerd beheer van de visserij. Na een algemene
herziening zal de Commissie eerlang een radicale hervorming voorstellen van het
gemeenschappelijke visserijbeleid die zal leiden tot fundamentele wijzigingen
van het beheer van de visserij met het oog op een duurzame exploitatie van de
visbestanden en de toekomst van de visserij in Europa. Deze hervorming zal
vergezeld gaan van een belangrijke herschikking van de financiering voor het
gemeenschappelijke visserijbeleid en het geïntegreerde maritieme beleid, met
name: ·
hergebruik van ondoeltreffende directe
vlootsubsidies overeenkomstig de doelstellingen van de Europa 2020-strategie,
met inbegrip van stimulansen voor de visserijsector om te hervormen, te
innoveren en duurzaam te vissen; ·
de innovatiekloof tussen de visserijsector en
andere sectoren van de economie overbruggen, en daardoor de visserijvloot in de
EU de kans bieden leefbaar en concurrentiebekwaam te worden en bij te dragen
tot groei en werkgelegenheid in die gemeenschappen die van de visserij
afhankelijk zijn; ·
de overgang vergemakkelijken naar visserij met lage
impact, met een teruggooiverbod en lage impact op mariene ecosystemen; ·
bijdragen tot duurzaam beheer van mariene
ecosystemen en ecoystemen die van aquacultuur afhankelijk zijn; ·
versterkte steun aan collectieve acties met
inbegrip van marketing en productie, met een belangrijke rol voor de
producentenorganisaties; ·
meer aandacht voor de leefbaarheid van kust- en
landinwaarts gelegen gemeenschappen die van de visserij afhankelijk zijn, onder
meer door meer waarde toe te kennen aan visserijgerelateerde activiteiten en
door diversificatie naar andere sectoren van de maritieme economie; ·
een concurrerende en duurzame aquacultuur die de
consumenten in de EU gezonde en voedzame producten biedt; ·
versterkte controle en gegevensvergaring, en
daardoor betere naleving en een volwaardig, op kennis gebaseerd beleid; ·
een geïntegreerd maritiem beleid gericht op
duurzame groei in de maritieme sector en maritieme regio's.
6.
Instrumenten
Het herziene maritieme en visserijbeleid zal
worden gestoeld op een nieuw Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij,
gestructureerd rond vier componenten: ·
Slimme, groene visserij
(gezamenlijk beheer) om de overgang te bevorderen naar duurzame visserij die
meer selectief is, geen ongewenste bijvangsten produceert, minder schade
berokkent aan mariene ecosystemen en aldus bijdraagt tot een duurzaam beheer
van de mariene ecosystemen; steunverlening gericht op innovatie en toegevoegde
waarde, waardoor de visserijsector economisch levensvatbaar en weerbaar wordt
tegen externe schokken en de concurrentie van derde landen. ·
Slimme, groene aquacultuur (gezamenlijk beheer) voor een economisch leefbare, concurrerende en
groene acquacultuur, in staat om de wereldwijde concurrentie het hoofd te
bieden en de EU-consumenten producten met hoge voedingswaarde te verschaffen. ·
Duurzame en geïntegreerde territoriale
ontwikkeling (gezamenlijk beheer) om de neergang van
talrijke kust- en landinwaarts gelegen gemeenschappen die van de visserij
afhankelijk zijn, om te buigen, door meer toegevoegde waarde aan de visserij en
visserijgerelateeerde activiteiten en door diversificatie naar andere sectoren
van de maritieme economie. ·
Geïntegreerd maritiem beleid (direct gecentraliseerd beheer) ter ondersteuning van de horizontale
prioriteiten die reële besparingen en groei kunnen genereren, maar die de
lidstaten niet zelf zullen uitvoeren, zoals mariene kennis, maritieme
ruimtelijke planning, geïntegreerd kustgebiedenbeheer, geïntegreerd maritiem
toezicht, aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor
kustgebieden. Naast deze vier componenten zal het Europees
Fonds voor maritieme zaken en visserij begeleidende maatregelen omvatten op het
gebied van gegevensvergaring en wetenschappelijk advies, controle, goed
bestuur, visserijmarkten (incl. in de ultraperifere gebieden), vrijwillige
betalingen aan regionale organisaties voor visserijbeheer en technische
bijstand. Het fonds zal voortbouwen op de activiteiten in verband met visserij
en maritiem beleid die worden gesteund in het kader van het gemeenschappelijke
strategische kader voor onderzoek en innovatie. Dit beleid zal worden aangevuld met twee
internationale instrumenten: ·
Partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied, waarmede een wettelijk, economisch en milieukader wordt opgezet voor
visserijactiviteiten door vissersvaartuigen uit de EU in de territoriale
wateren van derde landen die niet in staat zijn hun visbestanden zelf volledig
te exploiteren. ·
Regionale organisaties voor visserijbeheer, d.w.z. internationale organen die bestaan uit staten, regionale
organisaties voor economische integratie (de EU) en visserijorganisaties die
zijn opgericht om het behoud en de duurzaamheid van de visbestanden in volle
zee te verzekeren.
7.
Tenuitvoerlegging
De structuur van de wetsbesluiten waarop de
programma's zijn gebaseerd, zal aanzienlijk worden vereenvoudigd. Er zal één
Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij worden opgezet waarbinnen in
één kader alle bestaande visserij- en maritieme instrumenten zullen worden
geïntegreerd, met uitzondering van de internationale visserijovereenkomsten en
het EU-lidmaatschap in regionale organisaties voor visserijbeheer. Deze aanpak
zal grotere synergieën en een vermindering van de administratieve rompslomp
mogelijk maken, wat betreft programmering, beheer, toezicht en evaluatie, zowel
voor de lidstaten als voor de Commissie. Daarnaast zal het gemeenschappelijke
strategische kader dat alle structuurfondsen omvat, maatregelen ter
ondersteuning van het maritieme en visserijbeleid mogelijk maken in andere
fondsen die binnen dat kader vallen. Het aantal uitgavencategorieën onder
gezamenlijk beheer zal worden verhoogd, waardoor de lidstaten grotere
flexibiliteit krijgen en een strategisch perspectief op de langere termijn
wordt geboden. Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij zal binnen
het gemeenschappelijke strategische kader en de partnerschapsovereenkomsten
vallen die alle EU-middelen onder gezamenlijk beheer omvatten.
8.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Alle cijfers in constante prijzen voor
2011. Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en internationale visserijovereenkomsten / Regionale organisaties voor visserijbeheer || 6,7 miljard euro Onderzoek en
innovatie
9.
Beleidsdoelstellingen
Europa heeft nood aan grensoverschrijdend,
toonaangevend onderzoek en innovatie, waarbij verschillende wetenschappelijke
disciplines, technologieën en zakelijke competenties worden gecombineerd en
talent van overal ter wereld wordt aangetrokken. Onderzoek en innovatie zijn
noodzakelijk om de positie van de EU in de zich snel ontwikkelende
geglobaliseerde markten te ondersteunen en de uitdagingen van de toekomst te
kunnen beantwoorden. Investeringen in onderzoek en innovatie in Europa brengen
nieuwe werkgelegenheid met zich en zijn een garantie voor de duurzame groei en
concurrentiekracht van Europa op lange termijn. Wetenschappelijke vooruitgang, nieuwe
technologieën en innovaties zijn ook nodig om urgente maatschappelijke
uitdagingen zoals klimaatverandering, vergrijzing en grondstoffenschaarste te
beantwoorden. Het gaat hier om enorme uitdagingen waarvoor belangrijke
doorbraken op het vlak van onderzoek en innovatie noodzakelijk zijn, die in
sommige gevallen alleen door een gecoördineerde actie op Europees niveau tot
stand kunnen worden gebracht. Door de EU gefinancierd onderzoek heeft
bijvoorbeeld knowhow van belangrijke onderzoekscentra in Europa samengebundeld,
hetgeen heeft geresulteerd in een innovatieve methode om de ziekte van
Alzheimer op te sporen en te behandelen. Dergelijke doorbraken zullen het leven
van Europese burgers grondig beïnvloeden door verbeteringen in de kwaliteit van
de gezondheidszorg, nieuwe verhoudingen tussen beroeps- en gezinsleven en een
beter levenspeil. Succesvolle vernieuwingen die inspelen op deze uitdagingen,
zullen aanzienlijke kansen creëren voor ondernemingen om te groeien en nieuwe
banen tot stand te brengen. Ondanks het cruciale belang van onderzoek en
innovatie, ligt de prestatie van Europa op dit vlak achterop bij die van de VS
en Japan, terwijl China, Brazilië en India hun achterstand snel inlopen. Om de
huidige trend om te buigen, is in de Europa 2020-strategie als doelstelling
opgenomen om de uitgaven voor O&O tegen 2020 op te trekken tot 3% van het
bbp. Een specifieke prioriteit is het stimuleren van bedrijfsgericht onderzoek
en innovatie door bijvoorbeeld overheidsmiddelen te gebruiken als hefboom voor
particuliere investeringen. In samenhang met financiering door de lidstaten
en de particuliere sector kan de EU-begroting een belangrijke bijdrage leveren
om deze doelstellingen tot stand te brengen en de prestatie van Europa op het
vlak van onderzoek en innovatie te versterken.
2.
Instrumenten
Een belangrijke stap bij de modernisering van de
EU-programma's voor onderzoek en innovatie is de samenbundeling binnen één
gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie (hierna
"CSF" genoemd) van de drie belangrijkste bestaande initiatieven en
financieringsbronnen: –
het zevende kaderprogramma (KP7); –
het onderdeel innovatie van het kaderprogramma voor
concurrentievermogen en innovatie (CIP); alsmede –
het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie
(EIT). In het raam van het CSF worden de strategische
doelstellingen voor alle EU-financieringsacties op het vlak van onderzoek en
innovatie vastgesteld. Het CSF zal beter gestroomlijnd zijn dan de huidige
financieringsregelingen en wordt uitgevoerd door middel van geharmoniseerde
regels en procedures. Activiteiten op het vlak van onderzoek en innovatie
worden aldus op een coherente wijze samengebundeld, waardoor de EU-financiering
een grotere impact zal krijgen. Het CSF zal de toegevoegde waarde van de
EU-middelen verhogen door een kritisch niveau van middelen, deskundigheid en
uitmuntendheid voor onderzoek en innovatie te genereren die op nationaal niveau
niet tot stand kunnen worden gebracht. Door de EU-onderzoeksfinanciering eenvoudiger en
samenhangender te maken wordt het CSF ook KMO-vriendelijker en toegankelijker
voor nieuwe deelnemers. Het zal de verspreiding van de voor innovatie en
beleidsvoering vereiste kennis bevorderen. Hierdoor kan het Gemeenschappelijk
Centrum voor Onderzoek doeltreffender meewerken aan de beleidsvoering. Hierdoor
verkrijgt de internationale samenwerking een meer strategische oriëntatie en
wordt de Europese onderzoeksruimte ondersteund. Binnen dit algemeen kader heeft het CSF
betrekking op direct en indirect onderzoek, gestructureerd rond drie
verschillende maar elkaar onderling versterkende onderdelen overeenkomstig de
Europa 2020-proriteiten: (1)
Uitmuntendheid op het vlak van het
kennisfundament. Dit onderdeel zal de uitmuntendheid
van wereldniveau van de EU in wetenschappen versterken door talent binnen
Europa te ontwikkelen en toonaangevende onderzoekers naar Europa aan te
trekken. De nadruk wordt gelegd op het volgende: meer steun voor
grensverleggend onderzoek (via de Europese Onderzoeksraad); toekomstige en
opkomende technologieën; vaardigheden, opleiding en loopbaanontwikkeling van
onderzoekers (Marie Curie-acties); en het in een netwerk verbinden van, toegang
verlenen tot, en de ontwikkeling van prioritaire onderzoeksinfrastructuur
(inclusief e-infrastructuur). (2)
Aanpakken van maatschappelijke uitdagingen. Om de in de Europa 2020-strategie vastgestelde uitdagingen
rechtstreeks te kunnen beantwoorden, zal dit onderdeel activiteiten
ondersteunen die betrekking hebben op het volledige spectrum van onderzoek tot
markt. Innovatie-acties (proefprojecten, demonstratie, proefbanken, steun voor
overheidsaanbestedingen en het in de handel brengen van innovatie), horizontale
benaderingen en sociaaleconomisch en menswetenschappelijk onderzoek worden in
dit onderdeel opgenomen. De nadruk zal liggen op: gezondheidszorg,
demografische veranderingen en welzijn; voedselveiligheid en de bio-economie;
veilige, schone en efficiënte energie; slim, groen en geïntegreerd vervoer;
voorziening van grondstoffen; efficiënt gebruik van hulpbronnen en
klimaatactie; en inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen (inclusief
cyberbeveiliging en het veiliger maken van het internet). Via de kennis- en
innovatiegemeenschappen zal het EIT – met significant meer middelen - een
sterke bijdrage leveren bij de aanpak van deze uitdagingen. (3)
Industrieel leiderschap en kaders van
mededinging creëren. Ter ondersteuning en bevordering
van onderzoek en innovatie in het bedrijfsleven op het vlak van activerende
technologieën; diensten en opkomende sectoren met een sterke nadruk op een
hefboomeffect voor investeringen van de particuliere sector in O&O; en om
mkb-specifieke problemen aan te pakken. Prioritaire acties hiervoor zijn:
verhoging van strategische investeringen en leiderschap in de huidige en
toekomstige activerende en industriële technologieën en diensten, met
specifieke steun voor ict (inclusief micro-/nano-elektronica en fotonica),
nanotechnologie, geavanceerde materialen, geavanceerde fabricagesystemen,
industriële biotechnologie, ruimteonderzoek en innovatie en koolstofluwe en
aanpassingstechnologieën, met specifieke aandacht voor een geïntegreerde
benadering voor essentiële activerende technologieën; de toegang bevorderen tot
risicokapitaal en durfkapitaal (op basis van de financieringsfaciliteit met risicodeling
(RSFF) van KP7 en de financiële instrumenten van het CIP); en zorgen voor
EU-brede steun voor innovatie in KMO's met een groot groeipotentieel. Deze benadering omvat zowel agendagestuurde
activiteiten als meer open terreinen waarbij aanvragers innovatieve projecten
en baanbrekende oplossingen kunnen voorstellen.
3.
Tenuitvoeringlegging
Overeenkomstig het concept van een CSF wordt de
tenuitvoerlegging vereenvoudigd en gestandaardiseerd. De vereenvoudiging
heeft betrekking op zowel de financieringsregelingen als de administratieve
voorschriften voor deelname en verspreiding van de resultaten. Deze nieuwe
reeks voorschriften zal gelden voor de drie onderdelen van het CSF, waarbij
rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van het EIT (dat nood heeft
aan flexibiliteit op regelgevingsvlak) en met die van de KMO's. De essentiële
operationele kenmerken van het CSF kunnen als volgt worden omschreven: ·
Binnen het CSF zal een gerationaliseerde reeks
financieringsregelingen en instrumenten worden gebruikt, waarbij die welke
binnen de huidige programma's worden gebruikt, worden voortgezet, die met
soortgelijke doelstellingen worden gefuseerd en die welke niet langer geschikt
zijn voor het beoogde doel zullen worden beëindigd. Naast financiering door
subsidies, zal er ook meer gebruik worden gemaakt van innovatieve financiële
instrumenten. Er zal ook aandacht worden besteed aan precommerciële
overheidsaanbestedingen en prijzen. ·
Eén reeks voorschriften
die betrekking heeft subsidiabiliteit, boekhouding, verslaglegging en auditing
zal over de hele linie van toepassing zijn. Er zal een nieuw evenwicht tot
stand komen tussen vertrouwen en controle en tussen het incalculeren en het
mijden van risico. Om de administratieve last voor begunstigden te verlichten
(ontvangers van subsidies) wordt voortaan gebruik gemaakt van een ingrijpend
vereenvoudigde terugbetaling van de kosten die gebaseerd is op een zo groot
mogelijke aanvaarding van de gebruikelijke boekhoudkundige en
managementpraktijk van de begunstigden en waarbij een groter gebruik wordt
gemaakt van forfaitaire bedragen en vaste tarieven. Van de begunstigden wordt
gevraagd dat zij de resultaten exploiteren of openbaar maken via de passende
verspreidingskanalen. ·
De projecten zullen vlugger van start kunnen
gaan omdat de selectiefase en de onderhandelingsfase na de evaluatie veel
korter zullen zijn. Via één IT-portaal zullen eenvoudigere richtsnoeren en
adviesverlening worden verstrekt aan de aanvragers en de deelnemers Voorts
worden de ondersteuningsstructuren binnen de lidstaten gerationaliseerd om een
centraal aanspreekpunt op te richten voor alle activiteiten onder het CSF in de
nationale taal. Specifieke maatregelen zullen worden ontwikkeld om
getalenteerde onderzoekers en innovatoren bij te staan die een gebrek aan
ervaring hebben bij het verkrijgen van toegang tot de EU-middelen. Binnen het
CSF zal een single-auditaanpak worden toegepast. ·
De kwaliteit, efficiëntie en samenhang van de
tenuitvoerlegging van het CSF zal worden versterkt door een belangrijke
uitbesteding, waarbij gebruik wordt gemaakt van de vooruitgang die in de
huidige programma's is geboekt. De uitvoerende agentschappen die in het kader
van de huidige programma's zijn opgericht, zullen worden uitgebreid om
schaalvoordelen te realiseren. Er zal verder gebruik worden gemaakt van
partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector met de industrie
en partnerschappen tussen de overheden met programma's van de lidstaten, onder
meer door het gebruik van de nieuwe mogelijkheden van het herziene Financieel
Reglement. Deze partnerschappen berusten op de sterke inzet van alle partijen
om de middelen te bundelen om de investeringen op strategische terreinen te
bevorderen en de versnippering van inspanningen te verminderen. ·
Strategische stroomlijning van EU, nationale en
regionale middelen door gemeenschappelijke
programmering van lidstaten zal de toegevoegde waarde en impact van de totale
investeringen doen toenemen. ·
Door meer gebruik te maken van innovatieve
financiële instrumenten ontstaat een hefboomeffect voor particuliere
investeringen in onderzoek en innovatie, inclusief investeringen met
durfkapitaal voor innovatieve hightechtbedrijven, in het bijzonder KMO's. Deze
innovatieve financiële instrumenten zullen extern worden beheerd door de Europese
Investeringsbank Groep of andere internationale financiële instellingen of
financiële overheidsinstellingen waarvan ten minste een lidstaat aandeelhouder
is, overeenkomstig de gemeenschappelijke regels voor schuld en eigenvermogen. Er wordt dus verwacht dat ongeveer twee derde
van de begroting van het CSF extern zou kunnen worden uitgevoerd (ongeveer de
helft in deze periode), opgesplitst tussen de verschillende
ondersteuningsmechanismen. De mate en de aard van de uitbesteding zouden onder
andere kunnen worden bepaald door de impact op de doeltreffendheid en de totale
begroting onder beheer en zouden kunnen leiden tot een verdere vereenvoudiging
van de regels die van toepassing zijn op het extern beheer. De Commissie zou
evenwel verantwoordelijkheden voor direct beheer behouden, met name op gebieden
die verband houden met kernbeleidscompetenties. Complementariteit en
synergie-effecten met financiering voor onderzoek en innovatie die via
het cohesiebeleid ter beschikking wordt gesteld, is gegarandeerd door een
duidelijke differentiatie tussen de doelstellingen en de vormen van
steunverlening. Onderzoek en innovatie zijn essentieel voor de welvaart en het
welzijn van alle EU-regio's. Het is dus in het belang van alle lidstaten om
uitmuntende, sterke en efficiënte systemen voor onderzoek en innovatie op te
richten. Het CSF zal hiertoe bijdragen door de financiële middelen toe te
kennen op basis van uitmuntendheid in onderzoek en innovatie ongeacht de
ligging. Steunverlening door het cohesiebeleid zal worden versterkt als het
belangrijkste instrument om de regionale capaciteit op het vlak van onderzoek
en innovatie te versterken, inclusief de ontwikkeling van
onderzoeksinfrastructuur, door financiering toe te kennen op basis van vooraf
vastgestelde bedragen voor subsidiabele regio's. De partnerschapscontracten met
lidstaten zullen samen met het CSF slimme specialisatiestrategieën ondersteunen
die gericht zijn op de in het CSF opgenomen prioriteiten en gebaseerd zijn op
de evaluatie van de regionale/lokale situatie. Hierdoor moet een
"excellentietraject" tot stand komen, hetgeen na verloop van tijd
moet resulteren in een groter aantal toponderzoekers en innovatoren van de
regio's (in het bijzonder de convergentieregio's) die in staat moeten zijn om
programma's op te stellen die volledig in overeenstemming zijn met het CSF,
maar ook om de capaciteit van alle regio's te versterken om volledig gebruik te
maken van hun innovatiepotentieel. Met het GLB zal ook een passende interface
worden opgesteld om landbouwonderzoek en -vernieuwing te ondersteunen, hetgeen
ook het geval zal zijn met de relevante onderwijsactiviteiten en andere
EU-programma's, inclusief veiligheid.
4.
Voorstel begrotingstoewijzing 2014-2020
Cijfers in constante prijzen voor 2011 Gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie || 80 miljard EUR Administratie De rubriek
administratie van de EU-begroting voorziet in de financiering van de
activiteiten van alle EU-instellingen – het Europees Parlement (ongeveer 20%),
de Europese Raad en de Raad (7%), de Commissie (40%) en de andere instellingen
zoals het Hof van Justitie, de Europese dienst voor extern optreden en de
Europese Ombudsman (15%), alsook de pensioenen (16%) en de Europese Scholen
(2%). De uitgaven voor administratie vertegenwoordigen
een relatief klein onderdeel van de EU-begroting – 5,7% van het huidige MFK.
Ondanks de grootste uitbreiding in de geschiedenis van de EU, een toenemend
aantal instellingen en organen die overal in de EU zijn gevestigd, extra taken
die een groter personeelsbestand en nadien ook gepensioneerden met zich
brengen, is het aandeel van de uitgaven voor administratie in de EU-begroting
in de recente jaren niet significant gewijzigd. Met het administratieve
onderdeel van de begroting worden volgende uitgaven betaald: salarissen en
pensioenen, huishoudelijke uitgaven (bv. gebouwen), bijeenkomsten van
deskundigen, kosten voor zakenreizen, IT-systemen en andere hiermee
gerelateerde uitgaven. In deze uitgaven zijn ook de kosten opgenomen voor het
functioneren van een Unie met 23 talen, voor vertalingen en tolken. Met dit
onderdeel van de begroting wordt ook het systeem van de Europese scholen met
scholen in verscheidene lidstaten gefinancierd. Aangezien de uitgaven voor pensioenen en de
Europese scholen een ander karakter hebben en door langetermijntendensen worden
beïnvloed, worden de administratieve uitgaven voor de werking van de
EU-instellingen apart, als een subrubriek binnen rubriek V (exclusief
pensioenen en Europese scholen), in het MFK-voorstel van de Commissie vermeld. De Commissie is van oordeel dat het ambitieus
maar haalbaar is om de groei van de administratieve kosten (rubriek V van
de begroting) voor de komende programmeringsperiode te beperken op basis van de
maxima van 2013. Voor de periode 2014-2020 zouden de operationele
administratieve uitgaven niet mogen stijgen, waarbij de extra kosten voor
toekomstige uitbreidingen buiten beschouwing blijven. In 2004 heeft de Europese Unie haar
ambtenarenapparaat volledig hervormd, met toentertijd een van de modernste
ambtenarenstatuten. Deze hervorming was de eerste omvangrijke hervorming van
het Europese ambtenarenstatuut sedert 1968, waarbij talrijke wijzigingen tot
stand zijn gebracht, waaronder een nieuw prestatiegericht en op verdienste
gebaseerd loopbaanstelsel, een nieuwe arbeidsovereenkomst voor het personeel
dat niet-kerntaken uitoefent, een hervorming van het pensioenstelsel, nieuwe
werkmethodes en gezinsvriendelijke arbeidsvoorwaarden. De hervorming was niet
alleen van toepassing op de instellingen, maar ook op de EU-organen en
agentschappen die in bijna alle lidstaten zijn opgericht. Tot nu toe heeft deze
hervorming de EU een besparing van ongeveer drie miljard EUR opgeleverd. Tot
2020 zal deze hervorming besparingen voor de EU-begroting blijven genereren ten
belope van ongeveer 5 miljard EUR. Recente gebeurtenissen in de mondiale economie
en de daaropvolgende noodzaak om overheidsfinanciën te consolideren vereisen
een specifieke inspanning van elke overheidsorganisatie en haar personeel om de
efficiëntie te verbeteren en zich aan te passen aan de veranderende economische
en sociale context. Deze context is ook van toepassing op het Europese
ambtenarenapparaat en de diensten van de Europese instellingen. In de voorbije
jaren heeft de Commissie als overheidsdienst haar verantwoordelijkheid
opgenomen door een beleid te voeren met een nulgroei op het vlak van
personeelsbezetting, door nieuwe politieke prioriteiten te beantwoorden door
middel van interne personeelsherschikkingen, door het inzetten van instrumenten
en procedures om de interne organisatie en efficiëntie te verbeteren en heel
recentelijk met haar voorstel om de administratieve uitgaven voor 2012 te
bevriezen. Naast deze administratieve maatregelen heeft de
Commissie besloten om wijzigingen aan het huidige personeelsstatuut voor te
stellen die alle instellingen, organen en agentschappen in staat moeten stellen
om verdere efficiëntiewinsten en besparingen tot stand te brengen, met behoud
van een aantrekkelijk EU-ambtenarenapparaat met de hoogste graad van
bekwaamheid dat is samengesteld uit burgers van alle lidstaten. De Commissie is van oordeel dat verdere
besparingen noodzakelijk en mogelijk zijn in alle instellingen, organen en
agentschappen. Om deze doelstelling te kunnen verwezenlijken heeft de Commissie
besloten voor te stellen om het personeelsbestand van alle instellingen,
organen en agentschappen met 5% te verminderen. Dit voorstel is een van de
belangrijkste punten om besparingen tot stand te brengen en maakt deel uit van
een algemene aansporing voor alle instellingen om de efficiëntie te verhogen.
Deze vermindering van het personeelsbestand wordt gecompenseerd door een
stijging van de arbeidstijd zonder compenserende loonaanpassingen. Voor de beheersing van de administratieve
uitgaven zullen evenwel extra wijzigingen van het EU-personeelsstatuut
noodzakelijk zijn. De Commissie is voornemens met name volgende maatregelen te
treffen: · Wijzigingen van de methode voor de aanpassing van de salarissen en
verlenging van de huidige "speciale heffing" die door alle ambtenaren
wordt betaald tegen het huidige maximumpercentage van 5,5%. · Overeenkomstig de demografische ontwikkelingen in Europa de
pensioenleeftijd van 63 tot 65 jaar en de leeftijd voor vervroegde uittreding
van 55 tot 58 jaar verhogen en de mogelijkheid om te blijven werken tot 67 jaar
aantrekkelijk maken.
De berekeningsmethode voor het percentage van de pensioenbijdrage zal ook in
overeenstemming worden gebracht met internationale normen van de
periodetoerekening. Deze wijziging heeft tot doel voor de instellingen en de
lidstaten een meer stabiel pensioenbijdragepercentage tot stand te brengen, dat
minder gevoelig is voor de schommelingen van de rentetarieven op korte termijn
en dus minder onderhevig is aan turbulenties. · Een duidelijk verband tot stand brengen tussen verantwoordelijkheden en
rang: de loopbaan in de functiegroep AST wordt geherstructureerd zodat de beide
hoogste rangen (AST 10 en 11) voorbehouden zijn voor ambtenaren met het hoogste
verantwoordelijkheidsniveau in deze categorie op het vlak van personeel,
financiën of coördinatie; · Administratief personeel en secretariaatsmedewerkers aanwerven als
arbeidscontractanten met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur in plaats
van een vaste aanstelling als ambtenaar. Om een permanente overlapping te
voorkomen tussen arbeidscontractanten en ambtenaren die dezelfde taken
uitvoeren, zullen de administratieve functies voor ambtenaren geleidelijk
worden afgebouwd. · De minimale arbeidstijd per week verhogen van 37,5 tot 40 uur, met
behoud van het huidige maximum van 42 uur per week. Met deze verhoging van de
arbeidstijd wordt de inkrimping van het personeelsbestand met 5% gecompenseerd. · De berekening van de reiskostenvergoeding aanpassen. Wat de
agentschappen betreft, is de Commissie voornemens het personeelsstatuut op een
aantal punten te wijzigen met het oog op een meer samenhangende en vlottere
uitvoering van het personeelsstatuut waarbij meer rekening wordt gehouden met
de specifieke kenmerken van de agentschappen. Op basis van de conclusies van de
interinstitutionele werkgroep over de agentschappen kunnen in de toekomst extra
maatregelen worden genomen, die kunnen resulteren in verdere besparingen op de
administratieve uitgaven voor de agentschappen. Zij zullen worden opgenomen in
de desbetreffende rubriek van de EU-begroting. De Commissie zal voorstellen dat deze
maatregelen vanaf 2013 worden ingevoerd, dus vóór de programmeringsperiode
2014-2020. Voorstel
begrotingstoewijzing 2014-2020 Cijfers in
constante prijzen voor 2011 Administratie waarvan || 62,6 miljard EUR · Pensioenuitgaven en Europese scholen || 12,2 miljard EUR · Administratieve uitgaven van de instellingen || 50,45 miljard EUR [1] COM(2010) 600 definitie – vastgesteld op 26 october 2010. [2] COM(2009) 82 definitief en de conclusies van de Raad van
30.11.2009 over een communautair kader voor rampenpreventie in de EU en de
conclusies van de Raad van 14.11.2008 over een Europese opleiding
rampenbeheersing. [3] COM(2011)112: Routekaart
naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, 8 maart 2011. [4] Gebaseerd op de effectbeoordling van de routekaart voor 2050. [5] Uitgaande van de ervaring van het "NER 300-programma",
dat naar verwachting voor de periode 2011-2015 zo'n 10 miljard euro (waaronder 4
tot 5 miljard aan inkomsten uit de veiling van rechten) beschikbaar zal maken
ter ondersteuning van demonstratieprojecten inzake afvang en opslag van
kooldioxide en hernieuwbare energie. [6] COM (2010) 614. [7] COM (2010)642. [8] Werkloosheidsverslag van Eurostat van 10 mei 2011 en
Eurostat-gegevens over de indicatoren van Europa 2020 van 20 mei 2011. [9] Het gemeenschappelijke strategische kader zal het ESF,
het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees
Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme
zaken en visserij omvatten. [10] De ervaring leert tot dusver dat het
reïntegratiepercentage na 12 maanden rond de 40% ligt; over een langere
tijdsperiode is de tendens stijgend. [11] Zoals uiteengezet in het Financieel Reglement is voor de
tenuitvoerlegging van deze acties geen specifiek basisbesluit vereist. De
financiële kredieten hiervoor worden jaarlijks door de begrotingsautoriteit
toegewezen. [12] Voor de kenmerken van het subprogramma Klimaatactie, zie
de afzonderlijke fiche over het klimaatactiebeleid. [13] Milieuactieplannen zijn plannen of programma's voor de
tenuitvoerlegging van een speciefiek milieubeleid als vereist bij de
milieurichtlijnen van de EU (bv. een prioritair actiekader in het kader van de
habitatrichtlijn, een stroomgebiedsbeheersplan in het kader van de
water-kaderrichtlijn, een afvalbeperkingsplan in het kader van de
afval-kaderrichtlijn, een luchtverontreinigingsbestrijdingsplan om de
luchtkwaliteitsvereisten van de wetgeving te halen, enz.) of ontwikkeld door de
autoriteiten in overeenstemming met de EU-aanbevelingen (bv. een duurzaam
stedelijke bestemmingsplan, geïntegreerde beheersplannen voor kustgebieden,
enz.). [14] COM (2011) 244. [15] Rusland zal blijven genieten van de grensoverschrijdende
en regionale samenwerkingssteun in het kader van het ENI. [16] De uitstoot van broeikasgassen met 20% verminderen, een
aandeel hernieuwbare energie van 20% van het totale eindenergieverbruik en een
verbetering van de energie-efficiëntie met 20% tegen 2020. [17] Voor transportprojecten variëren de
cofinancieringspercentages tussen de vervoerswijzen afhankelijk van de
beschikbaarheid van projectfinanciering. Voor grensoverschrijdende projecten
wordt voorzien in hogere cofinancieringspercentages. In de convergentieregio's
zijn de cofinancieringspercentages gebaseerd op de cofinancieringspercentages
voor investeringen in het kader van de nieuwe verordeningen voor de Cohesie- en
Structuurfondsen. [18] Op basis van de ervaring met het Europees economisch
herstelplan wordt geraamd dat doorgaans een cofinancieringspercentage van 30%
nodig kan zijn om de aanzet te geven tot de definitieve investeringsbeslissing
en de moeilijke grensoverschrijdende projecten op de rails te zetten. Indien
een project commercieel niet levensvatbaar is, maar ernaar streeft een grotere
voorzieningszekerheid tot stand te brengen of een eind te maken aan het
energie-isolement van sommige lidstaten, zou het vereiste percentage
cofinanciering zelfs nog hoger kunnen zijn (tot 80%).