Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005PC0455

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik van energiediensten

    /* COM/2005/0455 def. - COD 2003/0300 */

    52005PC0455

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik van energiediensten /* COM/2005/0455 def. - COD 2003/0300 */


    [pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

    Brussel, 26.9.2005

    COM(2005) 455 definitief

    2003/0300 (COD)

    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het

    gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik van energiediensten

    2003/0300 (COD)

    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het

    gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik van energiediensten

    1. ACHTERGROND

    Indiening van het voorstel bij het EP en de Raad (document COM(2003) 739 def. – C5-0642-03–2003/0300(COD)): | 11 december 2003 |

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: | 28 oktober 2004 |

    Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: | 7 juni 2005 |

    Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt: | 23 september 2005 |

    2 . DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

    Dit voorstel heeft als doel een markt te ontwikkelen en te bevorderen voor energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten ten einde de uitstoot van koolstofdioxiden te verminderen, bij te dragen aan het Lissabon-proces en de continuïteit van de energievoorziening te verbeteren. De belangrijkste elementen van het voorstel zijn:

    - In het voorstel worden voor een periode van zes jaar twee uniforme streefwaarden inzake jaarlijkse energiebesparing vastgesteld: (1) een algemene cumulatieve besparingsdoelstelling van 1% van het gemiddelde van de tijdens de voorafgaande periode (van vijf jaar) aan eindafnemers gedistribueerde en/of verkochte hoeveelheid energie en (2) een gelijksoortige, maar meer verregaande substreefwaarde van 1,5% per jaar voor de publieke sector.

    - De lidstaten zullen energiedistributeurs en detailhandelaars in energie verplichten energiediensten of energie-audits aan te bieden aan hun klanten.

    - Om de lidstaten te ondersteunen bij de meting van de vooruitgang op het gebied van energiebesparing voorziet het voorstel in een geharmoniseerde methodologie om de vooruitgang inzake de doelstellingen te meten.

    - Afgezien van de voormelde doelstellingen en verplichtingen, behelst het voorstel ook een aantal instrumenten zoals specifieke financieringsmechanismen voor energie-efficiëntie, eisen met betrekking tot een verbetering van de meettechnieken en transparante facturering met het oog van een betere informatie voor de klant, alsook eisen voor de certificering van leveranciers van energiediensten. Tevens worden maatregelen voorgesteld om de doelmatigheid van energie-audits te verbeteren en regelgevers ertoe aan te zetten voor de gas- en elektriciteitsdistributie tarieven te ontwikkelen die aanzetten tot energie-efficiëntie in plaats van overbodig energieverbruik.

    Het opzet van het voorstel is ruim en omvat de distributie en verkoop van de meeste aan eindgebruikers geleverde soorten energie, waaronder elektriciteit, gas, stookolie en brandstof voor vervoer. Het is van toepassing op de meeste eindafnemers (of eindgebruikers) van energie, behoudens in de emissierechtenhandel.

    3. COMMENTAAR OP HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

    3.1. Algemene opmerkingen bij het gemeenschappelijk standpunt

    De Commissie is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt in het algemeen aansluit bij de geest van haar voorstel van 10 december 2003 met uitzondering van (1) de aard van de algemene besparingsdoelstelling (indicatief in plaats van bindend) en (2) het schrappen van de specifieke besparingsdoelstelling voor de publieke sector. Het gemeenschappelijk standpunt kan worden aanvaard als een belangrijke stap voorwaarts naar een algemeen akkoord met het Europees Parlement omdat over nagenoeg alle andere aspecten van het voorstel een aanvaardbaar compromis werd bereikt zodat de tekst een degelijk basisdocument vormt voor behandeling in tweede lezing. De knelpunten betreffende de doelstellingen en de publieke sector dienen uiteraard nog te worden opgelost.

    De Commissie is tevens van oordeel dat het gemeenschappelijk standpunt op veel punten een verbetering vormt ten opzichte van het aanvankelijke voorstel en tegelijkertijd tegemoet komt aan talrijke ideeën en elementen die het Europees Parlement in zijn amendementen heeft aangereikt.

    Door de toevoeging van aanvullende overwegingen, de verbetering van bestaande en de toevoeging van nieuwe definities is de samenhang en consistentie van het voorstel van de Commissie verbeterd.

    De uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 6 (de verplichting voor energieleveranciers om hun klanten energiediensten aan te bieden) bijvoorbeeld is een verbetering van dit artikel omdat diverse extra mogelijkheden worden geboden om aan deze verplichting te voldoen. Ook energiediensten, energie-audits, maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie of bijdragen in een fonds voor energie-efficiëntie vallen nu onder het artikel. Door het schrappen van de verplichting gratis energie-audits aan te bieden, kunnen ondernemingen werken op grond van de heersende marktomstandigheden.

    De bepalingen in de artikelen betreffende financiële mechanismen, facturering, meting en energie-audits zijn verfijnd en beter afgestemd op de omstandigheden in de lidstaten. Ook de oprichting van een Comité om de Commissie bij te staan bij de ontwikkeling van een meer geharmoniseerde regeling voor de meting van de vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie wordt ook als een verbetering beschouwd.

    Heel wat van de amendementen die het Parlement in eerste lezing heeft aangenomen en die door de Commissie werden aanvaard, zijn reeds volledig, in beginsel of gedeeltelijk opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Dit is het geval voor de meeste definities, de invoering van een comitéprocedure en de verbetering van artikel 6 inzake de verplichtingen. Bovendien is bij de opstelling van het gemeenschappelijk standpunt reeds rekening gehouden met talrijke elementen betreffende een systeem voor de meting van de verbetering van energie-efficiëntie uit de amendementen van het Parlement. De Commissie aanvaardt al deze wijzigingen. Het betreft onder meer bottom-up metingen en top-down indicatoren, alsook het gebruik van benchmarking als vergelijkende top-down indicator.

    Een aantal aspecten die het Parlement in zijn amendementen naar voor geschoven heeft, worden in het gemeenschappelijk standpunt evenwel niet behandeld en blijven open voor verder overleg en overweging. Het gaat om de dwingende aard van de doelstellingen, een eventuele langere doelstellingenperiode, eventuele ambitieuzere doelstellingen en de noodzaak om een specifieke doelstelling vast te stellen voor de publieke sector. Hoewel de meeste punten weliswaar op een later tijdstip zullen worden behandeld, wenst de Commissie te benadrukken dat zij niet kan aanvaarden dat de bindende algemene streefwaarde in het gemeenschappelijk standpunt wordt vervangen door een indicatieve streefwaarde[1]. Om dezelfde reden kan de Commissie niet instemmen met de afzwakking van de verplichte besparingsdoelstelling van 1,5% in de publieke sector tot de verplichting van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de publieke sector maatregelen neemt voor energie-efficiëntie[2]. Ten slotte wordt in overweging 8 bis van het gemeenschappelijk standpunt gesteld dat de indicatieve doelstellingen niet wettelijk bindend zijn. Dit is evenmin aanvaardbaar voor de Commissie omdat deze bepaling een negatie en afzwakking inhoudt van het belang om de doelstellingen te behalen.

    Het gemeenschappelijk standpunt houdt in dat de discussie over een aantal amendementen van het Europees Parlement naar een latere datum wordt verschoven. Indien er voldoende tijd beschikbaar was geweest voor een uitvoerige bespreking zouden een aantal van deze amendementen wellicht gedeeltelijk of in beginsel door de lidstaten zijn aanvaard en zijn opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Het bleek echter noodzakelijk het vergelijk over alle andere aspecten van het voorstel nu reeds in het gemeenschappelijk standpunt op te nemen en te bekrachtigen. De Commissie is van mening dat een aantal amendementen die niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen, alsnog kunnen worden opgenomen in haar voorstel. (zie 3.4. hierna).

    3.2. Amendementen die door de Commissie zijn aanvaard en volledig of gedeeltelijk in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen

    In amendement 1 (overweging 1) wordt gesteld dat een betere energie-efficiëntie bijdraagt tot de invoering van hernieuwbare energie. Een stijging van het gebruik van hernieuwbare energie is een belangrijke energiedoelstelling van de Gemeenschap. Dit belangrijke extra voordeel van betere energie-efficiëntie wordt vaak over het hoofd gezien.

    In het op een passende manier geherformuleerde amendement 3 wordt gewezen op de talrijke voordelen van een betere energie-efficiëntie. De algemene verwijzing naar de Lissabonstrategie wordt relevanter geacht dan een verwijzing naar de werkgroep op hoog niveau onder het voorzitterschap van de heer Kok.

    De amendementen 5 en 12 worden opgenomen in overweging 9 (vraag en aanbod van energiediensten), overweging 12 (de rol van de publieke sector om de vraag naar energie-efficiënte technologie en energiediensten te bevorderen) en overweging 15 bis (comitologie), drie belangrijke overwegingen.

    Amendement 7 is op een goede manier geïntegreerd, behalve wat de aard van de doelstelling betreft, die in het gemeenschappelijk standpunt is aangeduid als een indicatieve doelstelling. Het weglaten van dit deel is uiteraard onaanvaardbaar. Het weglaten van de verwijzing naar normen kan wel worden aanvaard omdat, althans wat verhandelbare goederen betreft, tegenwoordig de Commissie hiervoor bevoegd is.

    Amendement 8 is op een aanvaardbare manier verwerkt. In artikel 6.3. (betreffende de verplichtingen van energieleveranciers om energiediensten en andere maatregelen voor energie-efficiëntie aan te bieden aan hun klanten) wordt duidelijk gemaakt dat de lidstaten moeten zorgen voor een markt die voor alle relevante marktactoren tegelijk toegankelijk is. Het in amendement 8 opgenomen beginsel inzake het verbod op kruissubsidiëring tussen de energie- en de technologiesector is belangrijk en deels verwerkt in artikel 6, lid 3.

    Amendement 10 tot weglating van overweging 12 kan worden aanvaard omdat deze overweging in voldoende mate wordt vervangen door overweging 5.

    Amendement 11 betreffende het belang van recente ontwikkelingen inzake elektronische meting wordt opgenomen in overweging 13 bis van het gemeenschappelijk standpunt. Dit geldt eveneens voor amendement 13 over de richtlijnen betreffende de interne markt, dat op voldoende wijze wordt behandeld in overweging 4.

    Amendement 12 betreffende de comitéprocedure is op een aanvaardbare manier verwerkt in overweging 15 bis van het gemeenschappelijk standpunt.

    Amendement 14 is terecht deels opgenomen in artikel 2.2. De Commissie aanvaardt de uitsluiting van de handel in broeikasgasemissierechten. De installaties die onder de IPPC-richtlijn vallen zijn enerzijds nagenoeg dezelfde als die welke onder de richtlijn inzake de broeikasgasemissierechten vallen en anderzijds vallen bio-afbreekbare afvalstoffen niet onder de IPPC-richtlijn, waardoor een tegenstrijdigheid zou ontstaan in het gemeenschappelijk standpunt. Derhalve aanvaardt de Commissie de schrapping van de IPPC-uitzondering. Gebouwen en de uitzonderingen op dit gebied worden behandeld in artikel 12, lid 3, op grond waarvan energie-audits die gebruikt worden bij de certificering van gebouwen als voldoende worden beschouwd, waardoor de uitzondering waarnaar in dit amendement wordt verwezen impliciet wordt toegestaan.

    Amendement 15 betreffende afval uit landschapsonderhoud wordt niet expliciet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt, maar wel impliciet verwerkt in artikel 3, onder a), waarin de definitie van biomassa van Richtlijn 2001/77/EG wordt gehanteerd, wat door de Commissie als voldoende wordt beschouwd.

    De amendementen 16, 17, 21 en 22 betreffende de definities (artikel 3) zijn op een goede manier verwerkt in de definities van het gemeenschappelijk standpunt. (In de amendementen 21 en 22 wordt een andere formulering voorgesteld van de definitie van “contract voor financiering door derden” en "energieprestatiecontract”. Deze worden door de Commissie aanvaard.) Amendement 23 wordt verwerkt in de Duitstalige versie.

    Amendement 26 betreffende “overeenkomsten voor de uitvoering van energiebesparingen” is niet expliciet verwerkt in het gemeenschappelijk standpunt, daar deze definitie nu wordt beschouwd als een onderdeel van het begrip “energieprestatiecontracten” dat is gedefinieerd in het gemeenschappelijk standpunt. Wat de Commissie betreft, volstaat dit.

    In amendement 33 wordt benadrukt dat er mogelijk reeds nationale maatregelen voor energie-efficiëntie bestaan. De Commissie is het ermee eens dat de resultaten van de bestaande nationale maatregelen moeten worden gecontroleerd aangezien ze kunnen bijdragen tot het behalen van de energiebesparingsdoelstellingen.

    Amendement 47 behelst de schrapping van gratis audits als een van de manieren om te voldoen aan de verplichtingen van artikel 6. Dit wordt aanvaard omdat de opkomende commerciële markt voor dit soort diensten verder moet worden ontwikkeld.

    Amendement 48 wordt aanvaard op de manier waarop het is verwerkt, daar de vraagzijde van de markt voor energiediensten en andere maatregelen voor energie-efficiëntie even belangrijk is als de aanbodzijde. Het is ook de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen om een belemmering van de markt te voorkomen.

    Amendement 49 handelt over de nodige bescherming van de privacy en persoonlijke integriteit. Dit belangrijke aspect is op een goede manier in de tekst verwerkt.

    Krachtens amendement 50 waarborgen de lidstaten alle actoren gelijke toegang tot de markt voor energiediensten en maatregelen voor energie-efficiëntie. Deze belangrijke overweging is correct opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt.

    Amendement 57 is opgenomen omdat de lidstaten ook maatregelen dienen te nemen ten behoeve van kleine huishoudelijke gebruikers, met een hogere transactiekost.

    Amendement 58 is op een bevredigende manier opgenomen aangezien alle leveranciers van energiediensten en maatregelen voor energie-efficiëntie een beroep moeten kunnen doen op fondsen voor energie-efficiëntie.

    Amendement 64 is op een correcte manier verwerkt en stelt dat afnemers regelmatig informatie dienen te ontvangen om hen instaat te stellen hun energieverbruik te reguleren.

    Amendement 69 is in de tekst opgenomen. Eindgebruikers en andere instanties zoals energie-agenturen moeten over de nodige informatie kunnen beschikken.

    Op grond van amendement 74 dient de Commissie uiterlijk vier jaar na de omzetting van de richtlijn een verslag op te stellen. Dit amendement wordt gedeeltelijk opgenomen. Het is evenwel ook raadzaam in artikel 14, lid 1, de in het amendement voorgestelde verplichtingen op het gebied van uitwisseling van informatie over optimale energiebesparingspraktijken op te nemen.

    Amendement 76 wordt opgenomen in artikel 16. Er wordt voorgesteld via een comitéprocedure een geharmoniseerd systeem te ontwikkelen voor de meting van verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie.

    De verwerking van amendement 78 leidt tot een verduidelijking van de berekeningsmethode, wat ook de bedoeling was van dit amendement.

    Amendement 79 is verwerkt in bijlage I, maar met een referentieperiode van zes jaar. Ook de verduidelijking op het vlak van de berekening van de streefwaarde en het feit dat het om een absolute waarde gaat die los staat van een eventuele groei van het BBP, zijn in de tekst geïntegreerd.

    In de amendementen 82, 86, 88 en 90 worden nieuwe voorbeelden voorgesteld van potentiële maatregelen voor energie-efficiëntie. Door de verwerking ervan in bijlage III is de lijst vollediger geworden.

    De amendementen 83, 84, 92, 93, 95 en 96 worden deels of in beginsel door de Commissie aanvaard. Ze werden tevens op een bevredigende manier opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt: de amendementen 83, 92 en 95 worden deels opgenomen in de nieuwe tekst van bijlage III, onder m) en n). Amendement 93 wordt deels opgenomen onder f) (nieuwe efficiënte toestellen en tijdschakelaars voor een optimaal energiegebruik) en onder d) (digitale besturingssystemen). Ook amendement 84 wordt deels opgenomen onder f) (gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit). Amendement 96 wordt deels, impliciet, verwerkt onder p) (energiekeurmerken).

    Amendement 99 voorziet in een geharmoniseerd bottom-up systeem voor de meting van energiebesparing. De Commissie is tevreden over de manier waarop het amendement gedeeltelijk is opgenomen. De voorgestelde drempels – een plafond van 2% van de programmakosten en 40 miljoen kWh voor de toepassing van de vereenvoudigde procedure - dienen evenwel via een comitéprocedure te worden vastgesteld.

    3.3. Amendementen die door de Commissie zijn verworpen, maar wel zijn opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt

    De amendementen 80, 87, en 98 zijn door de Commissie verworpen, maar zijn wel opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. Wat amendement 80 betreft, wordt in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen dat van reeds bestaande maatregelen “een duurzaam effect dient uit te gaan.” De Commissie heeft amendement 80 echter grotendeels afgewezen omdat getracht wordt de periode voor de erkenning van "vroegere maatregelen" die door de lidstaten zijn genomen, in te korten door het beginjaar te verschuiven van 1995 (in sommige gevallen 1991) naar 2000. De amendementen 87 en 98 (bij bijlage II en IV) zijn door de Commissie verworpen omdat zij elders reeds zijn behandeld en als overbodig worden beschouwd. (Een andere interpretatie hiervan is dat zij reeds zijn opgenomen en bijgevolg moeten worden vermeld onder 3.2. hierboven).

    3.4. Amendementen die door de Commissie zijn aanvaard, maar niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn verwerkt

    Amendement 2 (nieuwe overweging 2 bis) en amendement 4 kunnen door de Commissie worden aanvaard, maar zijn niet verwerkt in het gemeenschappelijk standpunt. Het werd niet noodzakelijk geacht in het gemeenschappelijk standpunt te herhalen dat de voorgestelde streefwaarden niet noodzakelijk een stijging van het totale energiegebruik zullen voorkomen (De totale en absolute streefwaarde inzake energiebesparing is evenwel opgenomen in bijlage I.1. van het gemeenschappelijk standpunt).

    Amendement 6 betreffende het streefdoel uit de resolutie van het Parlement van 14 maart 2001 om de jaarlijkse energie-intensiteit met 2,5% terug te dringen geeft weer dat het Parlement er veel belang aan hecht de energie-efficiëntie zo snel mogelijk te verbeteren en is derhalve aanvaardbaar, maar het is niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt.

    Amendement 9 voorziet duidelijk in de mogelijkheid om fondsen in te stellen voor de ontwikkeling van de markt voor energiediensten en is bijgevolg aanvaardbaar. Het is evenwel niet opgenomen in de tekst.

    Ook een aantal andere amendementen zijn door de Commissie weliswaar aanvaard maar zijn niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. De volgende amendementen hebben betrekking op de artikelen 4 en 5 betreffende de algemene streefwaarden voor de publieke sector en zijn belangrijk:

    Amendement 28 wordt in beginsel door de Commissie aanvaard (op voorwaarde dat “maatregelen voor energie-efficiëntie” - “energy efficiency measures” in de EN-versie - wordt vervangen door “maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie” - “energy efficiency improvement measures” in de EN-versie, overeenkomstig de definities van het gemeenschappelijk standpunt). Dit is een belangrijk amendement dat de visie van het Parlement weergeeft wat betreft het bindend karakter van de doelstellingen en een langere termijn (negen jaar), bestaande uit drie driejarendoelstellingen in plaats van één doelstelling voor een periode van zes jaar.

    Ook amendement 29 kan door de Commissie worden aanvaard, deels omdat zij ook instemt met de termijn van negen jaar. Een geleidelijke verhoging van de drie streefwaarden vormt evenwel een probleem omdat tijdens deze periode een nauwkeuriger bottom-up systeem voor de meting van de streefwaarden in gebruik zal worden genomen. Met een nauwkeuriger bottom-up systeem moet het normaal gezien mogelijk zijn een lagere streefwaarde te hanteren dan wanneer alleen top-down wordt gemeten omdat de foutenmarge bij bottom-up metingen kleiner is.

    Volgens amendement 32 dienen de lidstaten nieuwe maatregelen te nemen wanneer uit hun verslag blijkt dat ze de doelstellingen niet halen. Mits de tekst wordt geherformuleerd, kan dit worden aanvaard omdat de lidstaten worden aangemoedigd onmiddellijk maatregelen te nemen. Het amendement past echter beter in het artikel over de rapportage (artikel 14).

    In amendement 39 (betreffende de doelstellingen voor de publieke sector) worden drie opeenvolgende bindende driejarendoelstellingen voorgesteld. Hoewel het beginsel kan worden aanvaard, is het niet opgenomen. Een geleidelijke verhoging van de doelstelling met 2% per jaar strookt niet met de geleidelijke ontwikkeling en invoering van een nauwkeuriger bottom-up systeem, waardoor een constante waarde moet kunnen worden gehanteerd. Bovendien ligt het niveau hoger dan wat in een aantal lidstaten haalbaar lijkt. Amendement 40 kan om dezelfde reden worden aanvaard, namelijk de verwijzing naar de drie opeenvolgende driejarendoelstellingen.

    In amendement 41 worden naast de bindende doelstellingen, bindende richtsnoeren voorgesteld voor overheidsaankopen. Dergelijke richtsnoeren zijn de beste manier om te verzekeren dat de doelstelling daadwerkelijk kan worden bereikt.

    Krachtens amendement 43 worden de nationale richtsnoeren voor overheidsaankopen door de lidstaten openbaar gemaakt en door de Commissie geëvalueerd. Dit zorgt voor eerlijke, vergelijkbare en op termijn tot op zekere hoogte geharmoniseerde ambitieniveaus. Deze beginselen worden allemaal door de Commissie aanvaard.

    Amendement 45 betreffende (vrijwillige) afspraken om aan de doelstellingen te voldoen werd reeds aanvaard in andere richtlijnen (bijv. de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen wanneer kan worden aangetoond dat ze gelijkwaardig zijn. Ook hier wordt het aanvaard en opgenomen in artikel 5, lid 1.

    Amendement 85 betreffende passieve verwarming en koeling is belangrijk, maar ontbreekt in bijlage III van het gemeenschappelijk standpunt.

    Naast de voormelde amendementen aanvaardt de Commissie ook de volgende door het Parlement voorgestelde amendementen volledig, deels of in beginsel: 30-31, 34, 38, 40, 44, 46, 51-52, 54, 60, 63, 65-66, 71-72, 75, 78, 95, en 107-109. Om diverse redenen werden ze evenwel niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt. In heel wat gevallen zouden meer tijd en extra besprekingen nodig zijn geweest om de Raad ervan te overtuigen de amendementen goed te keuren. Voorbeelden hiervan zijn de amendementen 30, 46 en 107 (met uitzondering van het deel over gedifferentieerde doelstellingen, dat door de Commissie wordt verworpen) en 108 (met inbegrip van benchmarking, dat wellicht zou kunnen worden aanvaard als een top-down indicator om de lidstaten te helpen bij de selectie van sectoren waar op een kostenefficiënte manier maatregelen voor energie-efficiëntie kunnen worden genomen). Amendement 31 betreft een doelstelling op een termijn van negen in plaats van zes jaar en kan wellicht worden beschouwd als een poging om de flexibiliteit te verhogen. De amendementen 38, 40 en 44 zijn niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt omdat zowel de rol van de publieke sector als de doelstellingen voor deze sector worden teruggeschroefd in vergelijking met het aanvankelijke voorstel van de Commissie. De amendementen betreffende artikel 7 van het gemeenschappelijk standpunt (de amendementen 51, 52 en 54) kunnen wellicht ook in overweging genomen worden, al werd de aard van artikel 7 wel gewijzigd in het gemeenschappelijk standpunt. Amendement 63 betreffende de vervanging van meters zou wellicht ook kunnen worden aanvaard na bespreking en kleine aanpassingen. Ook amendement 75 betreffende de kosten-batenbeoordeling door de Commissie zou wellicht kunnen worden aanvaard indien de termijnen en de voorwaarden worden aangepast. De amendementen 78 en 95 bij respectievelijk bijlage I en III zouden zeer waarschijnlijk worden aanvaard na verdere bespreking.

    (De volgende amendementen bij bijlage III zijn door de Commissie verworpen en zijn niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt: de amendementen 81, 89 en 91 betreffende respectievelijk het toelaten van bepaalde apparatuur, overschakeling op andere brandstoffen en biobrandstoffen. Deze drie amendementen vallen buiten de werkingssfeer van de voorgestelde richtlijn.)

    3.5. Nieuwe elementen die door de Raad zijn toegevoegd

    In vergelijking met het door de Commissie ingediende voorstel, bevat het gemeenschappelijk standpunt een aantal wijzigingen die, zoals hierboven uiteengezet, vaak aansluiten bij de amendementen van het Parlement. Een opvallende uitzondering is de vervanging van de bindende doelstelling door een indicatieve doelstelling (artikel 4, lid 1, en overweging 8 bis). Voorts is ook de specifieke (hogere) doelstelling (1,5%) voor de publieke sector geschrapt (artikel 5, lid 1). De lidstaten worden daarentegen verplicht maatregelen te nemen die bijdragen tot het bereiken van de algemene doelstelling (artikel 4, lid 1). De nieuwe bijlage V bevat een indicatieve lijst van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie voor de publieke sector.

    In het gemeenschappelijk standpunt is voorts een comitéprocedure opgenomen om de in de bijlagen vermelde berekeningsmethode verder te ontwikkelen en aan te passen aan technische ontwikkelingen. Dit sluit aan bij de amendementen van het Europees Parlement. Voorts zijn bepalingen toegevoegd om vrijwillige overeenkomsten en witcertificaten te aanvaarden als instrumenten om beter aan de in artikel 6 opgenomen verplichting te voldoen en het bereiken van de doelstellingen te vergemakkelijken.

    4. CONCLUSIE

    De Commissie is van oordeel dat in het op 19 september 2005 met eenparigheid van stemmen goedgekeurde gemeenschappelijk standpunt heel wat punten worden verduidelijkt, definities worden verbeterd en wordt voorzien in een degelijke comitéprocedure en in een kader voor de meting van de vooruitgang op het vlak van energie-efficiëntie. Voorts wordt aan de lidstaten meer flexibiliteit geboden met het oog op een kostenefficiënte invoering van de richtlijn.

    Ook andere punten betreffende de reikwijdte van kwalificatie van leveranciers van energiediensten en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie en de bevordering van financiële instrumenten ten behoeve van energie-investeringen zijn op een degelijke manier behandeld en verbeterd. De Commissie stemt in met het gebruik van innovatieve tariefplannen, fondsen voor energie-efficiëntie en de beschikbaarheid en kwaliteitsgarantie van energie-audits. Ook maatregelen ter verbetering van de informatie bij de facturering zijn op een goede manier geformuleerd om een evenwicht te bereiken dat een kostenefficiënte invoering moet waarborgen.

    Het gemeenschappelijk standpunt bekrachtigt het akkoord dat in de Raad over talrijke punten is bereikt waarbij heel wat van de door het Parlement goedgekeurde amendementen op een degelijke manier zijn verwerkt in de betrokken overwegingen en artikelen.

    De Commissie betreurt evenwel dat in het gemeenschappelijk standpunt geen bindende doelstellingen van betekenis zijn opgenomen, noch in de algemeen streefwaarden, noch in de streefwaarden voor de publieke sector. De Commissie aanvaardt evenmin overweging 8 bis waarin wordt herhaald en benadrukt dat de voorgestelde besparingsdoelstellingen niet bindend zijn. De Commissie is van mening dat het belang van het streven naar betere energie-efficiëntie wordt ondermijnd door de afzwakking van de doelstellingen en door overweging 8 bis. Ook de afzwakking van de vereisten op het gebied van overheidsaankopen is betreurenswaardig.

    De Commissie neemt akte van het belang dat de lidstaten hebben gehecht en blijven hechten aan een betere energie-efficiëntie. Zij is zich derhalve bewust van de brede steun van de lidstaten voor de algemene doelstelling van het voorstel. Zij ervaart evenwel een zekere tegenstrijdigheid in de bezorgdheid van de lidstaten ten aanzien van eventuele inbreukprocedures wanneer de besparingsdoelstellingen niet worden gehaald (overweging 8 bis). Dit betekent dat lidstaten alleen kostenefficiënte maatregelen dienen te nemen. Terwijl het “energieconsumptiegedrag” van individuele burgers en ondernemingen soms maar in beperkte mate kan worden bijgestuurd, kan een verbetering van de energie-efficiëntie in de publieke sector wel sterk worden beïnvloed. Dit komt in het gemeenschappelijk standpunt onvoldoende tot uiting.

    In het algemeen is de Commissie van mening dat wanneer de in het voorstel opgenomen jaarlijkse besparingsdoelstellingen niet worden gehaald, de lidstaten en de EU als geheel moeilijkheden zullen ondervinden om hun Kyoto-verbintenissen na te komen omdat minstens de helft van de verbintenis moet worden gehaald door een toename van de energiebesparing. Het niet behalen van de doelstellingen zal ook een rem zetten op het behalen van de Lissabondoelstellingen van de Gemeenschap op het vlak van concurrentievermogen en werkgelegenheid. Tevens zou dit betekenen dat een kans wordt gemist om de continuïteit van de energievoorziening in de EU te verzekeren.

    De Commissie beschouwt het gemeenschappelijk standpunt derhalve als een nuttige tussenstap, waarop verder kan worden gebouwd en dat als basis kan worden gebruikt om in tweede lezing oplossingen te vinden voor een aantal punten zoals de noodzaak om betekenisvolle doelstellingen vast te stellen en een voortrekkersrol toe te kennen aan de publieke sector.

    De Commissie beveelt het Europees Parlement aan dit gemeenschappelijk standpunt goed te keuren.

    [1] Het standpunt van het Europees Parlement voor het behoud van een bindende streefwaarde sluit aan bij het standpunt van de Commissie en kwam duidelijk naar voor bij de stemming tijdens de plenaire zitting van 7 juni. Het resultaat van de stemming (458 voor, 148 tegen en 27 onthoudingen) vormt een uitgesproken steun voor een bindende streefwaarde en geeft een duidelijk mandaat voor de tweede lezing.

    [2] Het Europees Parlement geeft niet alleen de voorkeur aan het behoud van een specifieke doelstelling voor de publieke sector, maar heeft ook een amendement goedgekeurd om de doelstelling te versterken.

    Top