EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2011:139:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, C 139, 7 mei 2011


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2011.139.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 139

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
7 mei 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2011/C 139/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 130 van 30.4.2011

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2011/C 139/02

Zaak C-109/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — Deutsche Lufthansa AG/Gertraud Kumpan (Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd — Richtlijn 1999/70/EG — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Rol van nationale rechter)

2

2011/C 139/03

Zaak C-221/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Prim’Awla tal-Qorti Ċivili — Republiek Malta) — AJD Tuna Ltd/Direttur tal-Agrikoltura u s-Sajd, Avukat Generali (Verordening (EG) nr. 530/2008 — Geldigheid — Gemeenschappelijk visserijbeleid — Instandhouding van hulpbronnen — Herstel van blauwvintonijnbestanden in oostelijk deel van Atlantische Oceaan en in Middellandse Zee)

2

2011/C 139/04

Zaak C-274/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München — Duitsland) — Privater Rettungsdienst und Krankentransport Stadler/Zweckverband für Rettungsdienst und Feuerwehralarmierung Passau (Overheidsopdrachten — Richtlijn 2004/18/EG — Concessie voor openbare diensten — Diensten van medische spoedhulp — Onderscheid tussen overheidsopdracht voor diensten en concessieovereenkomst voor diensten)

3

2011/C 139/05

Zaak C-275/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a./Vlaams Gewest (Richtlijn 85/337/EEG — Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten — Vliegvelden met een startbaan van ten minste 2100 meter — Begrip aanleg — Vernieuwing van exploitatievergunning)

4

2011/C 139/06

Zaak C-326/09: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 maart 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/113/EG — Sociale politiek — Gelijke behandeling van vrouwen en mannen — Toegang tot en aanbod van goederen en diensten — Niet-omzetting binnen voorgeschreven termijn)

4

2011/C 139/07

Gevoegde zaken C-372/09 en C-373/09: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 maart 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — procedures ingeleid door Josep Peñarroja Fa (Artikel 43 EG — Vrijheid van vestiging — Artikel 49 EG — Vrij verrichten van diensten — Beperkingen — Gerechtsdeskundigen met hoedanigheid van vertaler — Uitoefening van openbaar gezag — Nationale regeling die titel van gerechtsdeskundige voorbehoudt aan personen ingeschreven op door nationale rechterlijke instanties opgestelde lijsten — Rechtvaardiging — Evenredigheid — Richtlijn 2005/36/EG — Begrip gereglementeerd beroep)

5

2011/C 139/08

Zaak C-379/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Brussel — België) — Maurits Casteels/British Airways plc (Vrij verkeer van werknemers — Artikelen 45 VWEU en 48 VWEU — Sociale zekerheid van migrerende werknemers — Behoud van rechten op aanvullend pensioen — Geen optreden van Raad — Werknemer achtereenvolgens in dienst in verschillende lidstaten bij eenzelfde werkgever)

5

2011/C 139/09

Zaak C-477/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Charles Defossez/Christian Wiart, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Sotimon SARL, Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening — Fonds sluiting ondernemingen, Centre de gestion et d’études de l’Association pour la gestion du régime de garantie des créances des salariés de Lille (CGEA) (Prejudiciële verwijzing — Richtlijnen 80/987/EEG en 2002/74/EG — Insolventie van werkgever — Bescherming van werknemers — Honorering van onvervulde aanspraken van werknemers — Vaststelling van bevoegd waarborgfonds — Gunstiger waarborg krachtens nationaal recht — Mogelijkheid om daar beroep op te doen)

6

2011/C 139/10

Zaak C-484/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal da Relação do Porto — Portugal) — Manuel Carvalho Ferreira Santos/Companhia Europeia de Seguros, S.A. (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 72/166/EEG — Artikel 3, lid 1 — Richtlijn 84/5/EEG — Artikel 2, lid 1 — Richtlijn 90/232/EEG — Artikel 1 — Recht op schadevergoeding ten laste van verplichte verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen — Voorwaarden voor beperking — Mede veroorzaken van schade — Geen fout van bestuurders — Risicoaansprakelijkheid)

7

2011/C 139/11

Zaak C-516/09: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Tanja Borger/Tiroler Gebietskrankenkasse (Sociale zekerheid van werknemers — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Personele werkingssfeer — Uitlegging van begrip werknemer — Bijslagen voor kinderen ten laste — Verlenging van onbetaald verlof)

7

2011/C 139/12

Zaak C-540/09: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Regeringsrätten — Zweden) — Skandinaviska Enskilda Banken AB Momsgrupp/Skatteverket (Prejudiciële verwijzing — Zesde btw-richtlijn — Artikel 13, B, sub d, punt 5 — Vrijstellingen — Emissiegarantie (underwriting guarantee) die tegen betaling van provisie door kredietinstellingen wordt verstrekt aan emitterende vennootschappen in kader van aandelenuitgifte op kapitaalmarkt — Handelingen inzake waardepapieren)

8

2011/C 139/13

Zaak C-23/10: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 17 maart 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — In vrije verkeer brengen van verse bananen — Opgegeven gewicht dat niet overeenstemt met werkelijk gewicht — Verplichting van douaneautoriteiten om opgegeven gewicht te controleren — Communautair douanewetboek — Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Artikelen 68 e.v. — Verordening (EEG) nr. 2454/93 — Artikel 290 bis — Bijlage 38 ter — Stelsel van eigen middelen — Gederfde inkomsten — Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 — Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 — Artikelen 2, 6, 9, 10 en 11)

8

2011/C 139/14

Zaak C-29/10: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel — Luxemburg) — Heiko Koelzsch/Groothertogdom Luxemburg (Verdrag van Rome inzake recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst — Arbeidsovereenkomst — Keuze van partijen — Dwingende bepalingen van bij gebreke van rechtskeuze toepasselijke recht — Bepaling welk recht dat is — Begrip land waar werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht — Werknemer die arbeid in meer dan één verdragsluitende staat verricht)

9

2011/C 139/15

Zaak C-51/10 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 maart 2011 — Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Teken dat uitsluitend uit cijfers bestaat — Aanvraag tot inschrijving van teken 1000 als merk voor brochures, tijdschriften en kranten — Beweerdelijk beschrijvend karakter van dit teken — Criteria voor toepassing van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 — Verplichting voor BHIM om rekening te houden met zijn eerdere beslissingspraktijk)

10

2011/C 139/16

Zaak C-85/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Telefónica Móviles España, SA/Administración del Estado, Secretaría de Estado de Telecomunicaciones (Telecommunicatiediensten — Richtlijn 97/13/EG — Algemene machtigingen en individuele vergunningen — Vergoedingen en heffingen die van toepassing zijn op ondernemingen die houder zijn van individuele vergunningen — Artikel 11, lid 2 — Uitlegging — Nationale wetgeving die niet voorziet in specifieke bestemming voor heffing — Verhoging van heffing voor digitale systemen, terwijl hoogte van heffing voor analoge systemen van eerste generatie gehandhaafd blijft — Verenigbaarheid)

10

2011/C 139/17

Zaak C-95/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Strong Segurança SA/Município de Sintra, Securitas-Serviços e Tecnologia de Segurança (Overheidsopdrachten voor diensten — Richtlijn 2004/18/EG — Artikel 47, lid 2 — Rechtstreekse werking — Toepasbaarheid op in bijlage II B bij de richtlijn bedoelde diensten)

11

2011/C 139/18

Gevoegde zaken C-128/10 en C-129/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Naftiliaki Etaireia Thasou AE (C-128/10), Amaltheia I Naftiki Etaireia (C-129/10)/Ypourgos Emporikis Naftilías (Prejudiciële verwijzing — Vrij verrichten van diensten — Cabotage in zeevervoer — Verordening (EEG) nr. 3577/92 — Artikelen 1 en 4 — Voorafgaande administratieve vergunning voor cabotagediensten — Controle van veiligheid van schepen — Handhaving van openbare orde in havens — Openbaredienstverplichtingen — Ontbreken van nauwkeurige en vooraf bekende criteria)

11

2011/C 139/19

Zaak C-525/10 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 november 2010 door Mariyus Noko Ngele tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 10 december 2009 in zaak T-390/09, Mariyus Noko Ngele/Europese Commissie

12

2011/C 139/20

Zaak C-540/10: Beroep ingesteld op 22 november 2010 — Transportes y Excavaciones J. Asensi, S.L./Koninkrijk Spanje

12

2011/C 139/21

Zaak C-51/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 4 februari 2011 — Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV/Sonnthurn Vertriebs GmbH

12

2011/C 139/22

Zaak C-55/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 7 februari 2011 — Vodafone España, S.A.

12

2011/C 139/23

Zaak C-57/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 7 februari 2011 — Vodafone España, S.A./Ayuntamiento de Tudela

13

2011/C 139/24

Zaak C-58/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 7 februari 2011 — France Telecom España, S.A.

13

2011/C 139/25

Zaak C-81/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2011 door Longevity Health Products, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 16 december 2010 in zaak T-363/09, Longevity Health Products, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Gruppo Lepetit SpA

14

2011/C 139/26

Zaak C-94/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bergamo (Italië) op 28 februari 2011 — Strafzaak tegen Survival Godwin

14

2011/C 139/27

Zaak C-107/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Giustizia Amministrativa per la Regione siciliana (Italië) op 3 maart 2011 — Ministero dell’Interno, Questura di Caltanissetta/Massimiliano Rizzo

14

 

Gerecht

2011/C 139/28

Zaak T-419/03: Arrest van het Gerecht van 22 maart 2011 — Altstoff Recycling Austria/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Inzamelings- en terugwinningssysteem voor gebruikte verpakkingen in Oostenrijk — Inzamelings- en sorteerovereenkomsten met exclusiviteitsclausule — Individuele vrijstelling — Opgelegde voorwaarden — Evenredigheidsbeginsel)

15

2011/C 139/29

Zaak T-369/07: Arrest van het Gerecht van 22 maart 2011 — Letland/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten van Letland voor periode 2008-2012 — Termijn van drie maanden — Artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87)

15

2011/C 139/30

Zaak T-486/07: Arrest van het Gerecht van 22 maart 2011 — Ford Motor/BHIM — Alkar Automotive (CA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CA — Ouder gemeenschapswoordmerk en gemeenschapsbeeldmerk KA — Relatieve weigeringsgrond — Geen gevaar voor verwarring — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

16

2011/C 139/31

Zaak T-233/09: Arrest van het Gerecht van 22 maart 2011 — Access Info Europe/Raad (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Document betreffende lopende wetgevingsprocedure — Gedeeltelijke weigering van toegang — Beroep tot nietigverklaring — Beroepstermijn — Ontvankelijkheid — Openbaarmaking door derde — Geen verval van procesbelang — Identificatie van delegaties van lidstaten die voorstellen hebben ingediend — Uitzondering ter bescherming van besluitvormingsproces)

16

2011/C 139/32

Zaak T-372/09: Arrest van het Gerecht van 21 maart 2011 — Visti Beheer/BHIM — Meister (GOLD MEISTER) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk GOLD MEISTER — Ouder nationaal en gemeenschapswoordmerk MEISTER — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

17

2011/C 139/33

Zaak T-429/09: Beschikking van het Gerecht van 14 maart 2011 — Campailla/Commissie (Beroep tot schadevergoeding — Verjaringstermijn — Artikel 46 van Statuut van het Hof — Niet-ontvankelijkheid)

17

2011/C 139/34

Zaak T-463/09: Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2011 — Herm. Sprenger/BHIM — Kieffer Sattlerwarenfabrik (Vorm van stijgbeugel) (Gemeenschapsmerk — Vordering tot nietigverklaring — Intrekking van vordering tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing)

17

2011/C 139/35

Zaak T-44/10 P: Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2011 — Marcuccio/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Sociale zekerheid — Vergoeding van ziektekosten — Motiveringsplicht — Bezwarend besluit — Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

18

2011/C 139/36

Zaak T-3/11: Beroep ingesteld op 4 januari 2011 — Portugal/Commissie

18

2011/C 139/37

Zaak T-51/11: Beroep ingesteld op 24 januari 2011 — Aecops/Commissie

19

2011/C 139/38

Zaak T-52/11: Beroep ingesteld op 24 januari 2011 — Aecops/Commissie

20

2011/C 139/39

Zaak T-53/11: Beroep ingesteld op 24 januari 2011 — Aecops/Commissie

20

2011/C 139/40

Zaak T-107/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2011 door de Europese Stichting voor Opleiding (ETF) tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 9 december 2010 in zaak F-87/08, Schuerings/ETF

21

2011/C 139/41

Zaak T-108/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2011 door de Europese Stichting voor Opleiding (ETF) tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 9 december 2010 in zaak F-88/08, Vandeuren/ETF

22

2011/C 139/42

Zaak T-110/11: Beroep ingesteld op 18 februari 2011 — ASA/BHIM — Merck (FEMIFERAL)

22

2011/C 139/43

Zaak T-114/11: Beroep ingesteld op 25 februari 2011 — Giordano/Commissie

23

2011/C 139/44

Zaak T-136/11: Beroep ingesteld op 10 maart 2011 — pelicantravel.com/BHIM — Pelikan (Pelikan)

23

2011/C 139/45

Zaak T-152/11: Beroep ingesteld op 11 maart 2011 — TMS Trademark-Schutzrechtsverwertungsgesellschaft/BHIM — Comercial Jacinto Parera (MAD)

24

2011/C 139/46

Zaak T-153/11: Beroep ingesteld op 14 maart 2011 — Zenato Azienda Vitivinicola/BHIM — Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona (ZENATO RIPASSA)

24

2011/C 139/47

Zaak T-154/11: Beroep ingesteld op 14 maart 2011 — Zenato Azienda Vitivinicola/BHIM — Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona (Ripassa Zenato)

25

2011/C 139/48

Zaak T-158/11: Beroep ingesteld op 10 maart 2011 — Magnesitas de Rubián en andere/Parlement en Raad

25

2011/C 139/49

Zaak T-160/11: Beroep ingesteld op 18 maart 2011 — Petroci/Raad

26

2011/C 139/50

Zaak T-161/11: Beroep ingesteld op 15 maart 2011 — High Tech/BHIM — Vitra Collections (Vorm van een stoel)

26

2011/C 139/51

Zaak T-162/11: Beroep ingesteld op 17 maart 2011 — Cofra/BHIM — O2 (can do)

27

2011/C 139/52

Zaak T-163/11: Beroep ingesteld op 17 maart 2011 — Cofra/BHIM — O2 (can do)

27

2011/C 139/53

Zaak T-174/11: Beroep ingesteld op 18 maart 2011 — Modelo Continente Hipermercados/Commissie

28

2011/C 139/54

Zaak T-259/08: Beschikking van het Gerecht van 14 maart 2011 — Global Digital Disc/Commissie

29

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2011/C 139/55

Zaak F-5/11: Beroep ingesteld op 21 januari 2011 — Mariën/Commissie

30

2011/C 139/56

Zaak F-11/11: Beroep ingesteld op 9 februari 2011 — Bouillez e. a./Raad

30

2011/C 139/57

Zaak F-15/11: Beroep ingesteld op 18 februari 2011 — Mariën/EDEO

30

2011/C 139/58

Zaak F-22/11: Beroep ingesteld op 28 februari 2011 — Conticchio/Commissie

31

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/1


2011/C 139/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 130 van 30.4.2011

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 120 van 16.4.2011

PB C 113 van 9.4.2011

PB C 103 van 2.4.2011

PB C 95 van 26.3.2011

PB C 89 van 19.3.2011

PB C 80 van 12.3.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/2


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — Deutsche Lufthansa AG/Gertraud Kumpan

(Zaak C-109/09) (1)

(Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd - Richtlijn 1999/70/EG - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Rol van nationale rechter)

2011/C 139/02

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Deutsche Lufthansa AG

Verwerende partij: Gertraud Kumpan

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesarbeitsgericht — Uitlegging van de artikelen 1, 2, lid 1, en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) en van clausule 5, punt 1, van de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43) — Verbod van leeftijdsdiscriminatie — Nationale regeling die de sluiting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd toestaat op de enkele voorwaarde dat de werknemer ouder dan 58 jaar is — Verenigbaarheid van deze regeling met de voormelde bepalingen — Rechtsgevolgen van een mogelijke onverenigbaarheid

Dictum

Clausule 5, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is gevoegd, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „nauw zakelijk verband met een eerdere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met dezelfde werkgever” in § 14, lid 3, van het Gesetz über Teilzeitarbeit und befristete Arbeitsverträge (Duitse wet inzake deeltijdarbeid en overeenkomsten voor bepaalde tijd) van 21 december 2000, moet worden toegepast op situaties waarin een overeenkomst voor bepaalde tijd niet onmiddellijk is voorafgegaan door een overeenkomst voor onbepaalde tijd met dezelfde werkgever en tussen deze overeenkomsten verschillende jaren zijn verstreken, wanneer tijdens deze gehele periode de oorspronkelijke arbeidsverhouding voor dezelfde activiteit en met dezelfde werkgever is voortgezet door een ononderbroken opeenvolging van overeenkomsten voor bepaalde tijd. De verwijzende rechter dient aan de relevante bepalingen van het interne recht zoveel mogelijk een uitlegging te geven die in overeenstemming is met bedoelde clausule 5, punt 1.


(1)  PB C 141 van 20.6.2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/2


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Prim’Awla tal-Qorti Ċivili — Republiek Malta) — AJD Tuna Ltd/Direttur tal-Agrikoltura u s-Sajd, Avukat Generali

(Zaak C-221/09) (1)

(Verordening (EG) nr. 530/2008 - Geldigheid - Gemeenschappelijk visserijbeleid - Instandhouding van hulpbronnen - Herstel van blauwvintonijnbestanden in oostelijk deel van Atlantische Oceaan en in Middellandse Zee)

2011/C 139/03

Procestaal: Maltees

Verwijzende rechter

Prim’Awla tal-Qorti Ċivili

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AJD Tuna Ltd

Verwerende partij: Direttur tal-Agrikoltura u s-Sajd, Avukat Generali

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Prim’Awla tal-Qorti Ċivili — Geldigheid van verordening (EG) nr. 530/2008 van de Commissie van 12 juni 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45o WL, en in de Middellandse Zee (PB L 155, blz. 9)

Dictum

1)

Bij onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening (EG) nr. 530/2008 van de Commissie van 12 juni 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, en de geldigheid van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, gelet op het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming kunnen aantasten.

2)

Bij onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 530/2008 gelet op het in artikel 296, lid 2, VWEU neergelegde motiveringsvereiste, het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel kunnen aantasten.

3)

Verordening nr. 530/2008 is ongeldig voor zover de daarin op grondslag van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 neergelegde verbodsbepalingen voor de ringzegenvissers die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Spanje, en de marktdeelnemers van de Gemeenschap die met hen overeenkomsten hadden gesloten, in werking zijn getreden op 23 juni 2008, terwijl diezelfde verboden voor de ringzegenvissers die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Malta, Griekenland, Frankrijk, Italië of Cyprus, en de marktdeelnemers van de Gemeenschap die met hen overeenkomsten hadden gesloten, in werking zijn getreden op 16 juni 2008, zonder dat dit verschil in behandeling objectief kan worden gerechtvaardigd.


(1)  PB C 205 van 29.08.2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München — Duitsland) — Privater Rettungsdienst und Krankentransport Stadler/Zweckverband für Rettungsdienst und Feuerwehralarmierung Passau

(Zaak C-274/09) (1)

(Overheidsopdrachten - Richtlijn 2004/18/EG - Concessie voor openbare diensten - Diensten van medische spoedhulp - Onderscheid tussen „overheidsopdracht voor diensten” en „concessieovereenkomst voor diensten”)

2011/C 139/04

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Privater Rettungsdienst und Krankentransport Stadler

Verwerende partij: Zweckverband für Rettungsdienst und Feuerwehralarmierung Passau

in tegenwoordigheid van: Malteser Hilfsdienst eV, Bayerisches Rotes Kreuz

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht München — Uitlegging van artikel 1, leden 2, sub a en d, en 4, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114) — Begrippen „overheidsopdracht voor diensten” en „concessieovereenkomst voor diensten” — Overeenkomst tussen aanbestedende dienst en hulporganisaties inzake verrichten van diensten van spoedeisende medische hulp, volgens welke vergoeding voor verrichte diensten afhangt van onderhandelingen tussen die organisaties en derden, zoals socialeverzekeringsorganen

Dictum

Artikel 1, leden 2, sub d, en 4, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de gekozen marktdeelnemer integraal wordt vergoed door andere subjecten dan de aanbestedende dienst die de overeenkomst inzake diensten van medische spoedhulp heeft gegund en die marktdeelnemer een, zij het erg beperkt, exploitatierisico loopt, in het bijzonder wegens het feit dat de hoogte van de gebruiksvergoedingen voor de betrokken diensten afhangt van de uitkomst van jaarlijkse onderhandelingen met derden en hij niet is verzekerd van integrale dekking van de kosten die worden gemaakt in het kader van het beheer van zijn werkzaamheden conform de naar nationaal recht geformuleerde beginselen, die overeenkomst moet worden gekwalificeerd als „concessieovereenkomst voor diensten” in de zin van artikel 1, lid 4, van die richtlijn.


(1)  PB C 267 van 07.11.2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a./Vlaams Gewest

(Zaak C-275/09) (1)

(Richtlijn 85/337/EEG - Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten - Vliegvelden met een startbaan van ten minste 2 100 meter - Begrip „aanleg” - Vernieuwing van exploitatievergunning)

2011/C 139/05

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Brussels Hoofdstedelijk Gewest, P. De Donder, F. De Becker, K. Colenbie, Ph. Hutsebaut, B. Kockaert, VZW Boreas, F. Petit, V.S. de Burbure de Wezembeek, L. Van Dessel

Verwerende partij: Vlaams Gewest

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Raad van State van België — Uitlegging van punt 7, sub a, van bijlage I bij richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40) — Aanleg van vliegvelden met een start- en landingsbaan van ten minste 2 100 meter — Begrip „aanleg”

Dictum

Artikel 1, lid 2, tweede streepje, van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997, en punt 7 van bijlage I bij deze richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat:

de vernieuwing van een vergunning voor de exploitatie van een vliegveld, zonder dat er sprake is van werken of ingrepen die de materiële toestand van de plaats veranderen, niet kan worden aangemerkt als „project” of „aanleg” in de zin van die bepalingen;

het aan de verwijzende rechter staat, op grond van de toepasselijke nationale regeling en in voorkomend geval rekening houdend met het cumulatieve effect van verschillende werken of ingrepen die sedert de inwerkingtreding van die richtlijn zijn verricht, te bepalen of deze vergunning past in een uit verschillende fasen bestaande vergunningsprocedure die uiteindelijk gericht is op de uitvoering van activiteiten die een project in de zin van punt 13, eerste streepje, van bijlage II, gelezen in samenhang met punt 7 van bijlage I bij die richtlijn opleveren. Indien in de eerdere fase van de vergunningsprocedure geen beoordeling van de milieueffecten van dergelijke werken of ingrepen heeft plaatsgevonden, staat het aan de verwijzende rechter de nuttige werking van de richtlijn te verzekeren door ervoor te zorgen dat een dergelijke beoordeling tenminste in de fase van de afgifte van de exploitatievergunning wordt uitgevoerd.


(1)  PB C 267 van 07.11.2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/4


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 maart 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-326/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/113/EG - Sociale politiek - Gelijke behandeling van vrouwen en mannen - Toegang tot en aanbod van goederen en diensten - Niet-omzetting binnen voorgeschreven termijn)

2011/C 139/06

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. van Beek en M. Kaduczak, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: M. Dowgielewicz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373, blz. 37)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, is de Republiek Polen de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 312 van 19.12.2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 maart 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — procedures ingeleid door Josep Peñarroja Fa

(Gevoegde zaken C-372/09 en C-373/09) (1)

(Artikel 43 EG - Vrijheid van vestiging - Artikel 49 EG - Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Gerechtsdeskundigen met hoedanigheid van vertaler - Uitoefening van openbaar gezag - Nationale regeling die titel van gerechtsdeskundige voorbehoudt aan personen ingeschreven op door nationale rechterlijke instanties opgestelde lijsten - Rechtvaardiging - Evenredigheid - Richtlijn 2005/36/EG - Begrip „gereglementeerd beroep”)

2011/C 139/07

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in de procedures ingeleid door

Josep Peñarroja Fa

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de cassation (Frankrijk) — Uitlegging van de artikelen 43 EG, 45 EG, 49 EG en 50 EG — Nationale regeling die de titel van gerechtsdeskundige voorbehoudt aan personen die zijn ingeschreven op door de nationale rechterlijke instanties opgestelde lijsten en deze inschrijving afhankelijk stelt van voorwaarden met betrekking tot leeftijd, bekwaamheid, onbesproken gedrag en onafhankelijkheid, zonder echter te voorzien dat rekening wordt gehouden met de erkenning van de hoedanigheid van gerechtsdeskundige door de rechterlijke instanties van een andere lidstaat en evenmin zonder te voorzien in andere methoden om voormelde voorwaarden te toetsen — Verenigbaarheid van deze regeling met de bepalingen van primair recht inzake de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten

Dictum

1)

Een opdracht die geval per geval door een rechterlijke instantie, in het kader van een bij hem aanhangig geding, wordt toevertrouwd aan een gerechtsdeskundige-vertaler in die hoedanigheid, is een dienstverrichting in de zin van artikel 50 EG, thans artikel 57 VWEU.

2)

De werkzaamheden van gerechtsdeskundigen op vertaalgebied, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, zijn geen werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag in de zin van artikel 45, eerste alinea, EG, thans artikel 51, eerste alinea, VWEU.

3)

Artikel 49 EG, thans artikel 56 VWEU, verzet zich tegen een nationale regeling, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke de inschrijving op een lijst van gerechtsdeskundigen-vertalers afhankelijk is van voorwaarden met betrekking tot de kwalificatie zonder dat de betrokkenen kennis kunnen nemen van de redenen van de hen betreffende beslissing en zonder dat tegen deze beslissing beroep in rechte kan worden ingesteld teneinde de wettigheid ervan te toetsen en meer bepaald na te gaan of is voldaan aan de uit het recht van de Unie voortvloeiende voorwaarde dat hun in andere lidstaten verworven en erkende kwalificatie naar behoren in aanmerking is genomen.

4)

Artikel 49 EG, thans artikel 56 VWEU, verzet zich tegen een voorwaarde als die van artikel 2 van wet nr. 71-498 van 29 juni 1971 betreffende de gerechtsdeskundigen, zoals gewijzigd bij wet nr. 2004 130 van 11 februari 2004, volgens welke de inschrijving als vertaler op de lijst van nationale gerechtsdeskundigen slechts mogelijk is na overlegging van het bewijs van zijn inschrijving gedurende drie opeenvolgende jaren op een door een Cour d’appel opgestelde lijst, voor zover een dergelijke voorwaarde verhindert dat, bij het onderzoek van een aanvraag van een in een andere lidstaat gevestigde persoon die niet kan doen blijken van een dergelijke inschrijving, naar behoren rekening wordt gehouden met de door hem in een andere lidstaat verworven en erkende kwalificatie om te bepalen of en in hoeverre deze dezelfde waarde heeft als de bekwaamheden die normaal worden verwacht van iemand die gedurende drie opeenvolgende jaren is ingeschreven op een door een Cour d’appel opgestelde lijst van gerechtsdeskundigen.

5)

De opdrachten van gerechtsdeskundigen-vertalers die worden verricht door deskundigen die zijn ingeschreven op een lijst als de door de Cour de cassation opgestelde nationale lijst van gerechtsdeskundigen, vallen niet onder het begrip „gereglementeerd beroep” in de zin van artikel 3, lid 1, sub a, van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.


(1)  PB C 282 van 21.11.2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Brussel — België) — Maurits Casteels/British Airways plc

(Zaak C-379/09) (1)

(Vrij verkeer van werknemers - Artikelen 45 VWEU en 48 VWEU - Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Behoud van rechten op aanvullend pensioen - Geen optreden van Raad - Werknemer achtereenvolgens in dienst in verschillende lidstaten bij eenzelfde werkgever)

2011/C 139/08

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maurits Casteels

Verwerende partij: British Airways plc

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeidshof te Brussel — Uitlegging van de artikelen 39 EG en 42 EG van richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 209, blz. 46) — Uitblijven van maatregelen van de Raad — Werknemer die achtereenvolgens werkzaam is in de vestigingen van eenzelfde werkgever in verschillende lidstaten (zonder te worden gedetacheerd), en telkens voor het aldaar geldende aanvullende pensioen wordt verzekerd

Dictum

1)

Artikel 48 VWEU heeft geen rechtstreekse werking waarop een particulier zich in een geding voor een nationale rechter kan beroepen tegenover een werkgever uit de privésector.

2)

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich bij verplichte toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst verzet tegen:

niet-meetelling van de door een werknemer bij dezelfde werkgever in diens exploitatiezetels in verschillende lidstaten en krachtens eenzelfde algemene arbeidsovereenkomst vervulde dienstjaren voor de bepaling van de periode voor verwerving van definitieve rechten op aanvullende pensioenuitkeringen in een lidstaat;

gelijkstelling met vertrek uit eigen wil door een werknemer van de overplaatsing van deze werknemer van een in een lidstaat gelegen exploitatiezetel van zijn werkgever naar een in een andere lidstaat gelegen exploitatiezetel van dezelfde werkgever.


(1)  PB C 312 van 19.12.2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Charles Defossez/Christian Wiart, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Sotimon SARL, Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening — Fonds sluiting ondernemingen, Centre de gestion et d’études de l’Association pour la gestion du régime de garantie des créances des salariés de Lille (CGEA)

(Zaak C-477/09) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijnen 80/987/EEG en 2002/74/EG - Insolventie van werkgever - Bescherming van werknemers - Honorering van onvervulde aanspraken van werknemers - Vaststelling van bevoegd waarborgfonds - Gunstiger waarborg krachtens nationaal recht - Mogelijkheid om daar beroep op te doen)

2011/C 139/09

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Charles Defossez

Verwerende partijen: Christian Wiart, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Sotimon SARL, Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening — Fonds sluiting ondernemingen, Centre de gestion et d’études de l’Association pour la gestion du régime de garantie des créances des salariés de Lille (CGEA)

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Cour de cassation (Frankrijk) — Uitlegging van artikel 8 bis van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG (PB L 270, blz. 10), juncto artikel 9 van deze richtlijn — Bepaling van het waarborgfonds dat bevoegd is om onvervulde aanspraken van werknemers te honoreren — Waarborgfonds van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemers gewoonlijk hun arbeid verrichten — Mogelijkheid voor werknemers om een beroep te doen op de gunstiger waarborg van het fonds waarbij hun werknemer overeenkomstig het nationale recht is verzekerd en premies afdraagt

Dictum

Artikel 3 van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, in de versie van deze richtlijn die van vóór de wijziging bij richtlijn 2002/74/EG dateert, moet aldus worden uitgelegd dat voor de honorering van de onvervulde aanspraken van een werknemer die zijn arbeid gewoonlijk heeft verricht in een andere lidstaat dan die waar zijn werkgever, die vóór 8 oktober 2005 insolvent is verklaard, zijn zetel heeft, de in dit artikel bepaalde verplichtingen, wanneer die werkgever niet in die andere lidstaat gevestigd is en zijn verplichting om in de financiering van het waarborgfonds bij te dragen vervult in de lidstaat waar hij zijn zetel heeft, rusten op dat fonds.

Richtlijn 80/987 verzet zich er niet tegen dat een nationale wettelijke regeling bepaalt dat een werknemer overeenkomstig het recht van die lidstaat een beroep kan doen op de loonwaarborg van het nationale fonds, als aanvulling op of ter vervanging van de waarborg die wordt geboden door het fonds dat ingevolge deze richtlijn bevoegd is, op voorwaarde echter dat die waarborg de werknemer een betere bescherming biedt.


(1)  PB C 37 van 13.02.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal da Relação do Porto — Portugal) — Manuel Carvalho Ferreira Santos/Companhia Europeia de Seguros, S.A.

(Zaak C-484/09) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 72/166/EEG - Artikel 3, lid 1 - Richtlijn 84/5/EEG - Artikel 2, lid 1 - Richtlijn 90/232/EEG - Artikel 1 - Recht op schadevergoeding ten laste van verplichte verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen - Voorwaarden voor beperking - Mede veroorzaken van schade - Geen fout van bestuurders - Risicoaansprakelijkheid)

2011/C 139/10

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal da Relação do Porto

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Manuel Carvalho Ferreira Santos

Verwerende partij: Companhia Europeia de Seguros, S.A.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal da Relação do Porto — Uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1), artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17), en artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33) — Bepaling van de regeling inzake wettelijke aansprakelijkheid die geldt voor ongevallen ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen — Voorwaarden voor de beperking van het recht op schadeloosstelling door de verplichte verzekering op grond dat een van de voor het ongeval aansprakelijke bestuurders aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen — Ontbreken van schuld bij de twee bestuurders — Risicoaansprakelijkheid

Dictum

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, en artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die in geval van een aanrijding tussen twee voertuigen, waarbij schade is ontstaan zonder dat een van de bestuurders hieraan schuld heeft, de aansprakelijkheid voor deze schade evenredig verdeelt naar verhouding van de mate waarin elk van de voertuigen aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen en die bepaalt dat in geval van twijfel elk van de voertuigen in gelijke mate aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen.


(1)  PB C 37 van 13.2.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Tanja Borger/Tiroler Gebietskrankenkasse

(Zaak C-516/09) (1)

(Sociale zekerheid van werknemers - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Personele werkingssfeer - Uitlegging van begrip „werknemer” - Bijslagen voor kinderen ten laste - Verlenging van onbetaald verlof)

2011/C 139/11

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Tanja Borger

Verwerende partij: Tiroler Gebietskrankenkasse

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberster Gerichtshof — Uitlegging van artikel 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2) — Bijslagen voor kinderen ten laste — Personele werkingssfeer — Uitlegging van begrip „werknemer” — Persoon die woonachtig is in Zwitserland en die vanwege de geboorte van zijn kind met zijn in een lidstaat gevestigde werkgever een onderbreking van het dienstverband overeenkomt („Karenz”) die de in de wettelijke regeling van die lidstaat voorziene duur van de onderbrekingsperiode van twee jaar overschrijdt

Dictum

Aan een persoon die zich bevindt in de situatie van verzoekster in het hoofdgeding moet gedurende het tijdvak van verlenging met een half jaar van het onbetaald verlof dat was genomen na de geboorte van zijn kind, de hoedanigheid van „werknemer” in de zin van artikel 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998, worden toegekend, mits die persoon gedurende dat tijdvak verplicht of vrijwillig is verzekerd, ook al is dit slechts tegen één risico, uit hoofde van een in artikel 1, sub a, van voornoemde verordening genoemd algemeen of bijzonder stelsel van sociale zekerheid. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of in het geding waarover hij zich moet uitspreken, aan deze voorwaarde is voldaan.


(1)  PB C 63 van 13.3.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Regeringsrätten — Zweden) — Skandinaviska Enskilda Banken AB Momsgrupp/Skatteverket

(Zaak C-540/09) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Zesde btw-richtlijn - Artikel 13, B, sub d, punt 5 - Vrijstellingen - Emissiegarantie („underwriting guarantee”) die tegen betaling van provisie door kredietinstellingen wordt verstrekt aan emitterende vennootschappen in kader van aandelenuitgifte op kapitaalmarkt - Handelingen inzake waardepapieren)

2011/C 139/12

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Regeringsrätten

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skandinaviska Enskilda Banken AB Momsgrupp

Verwerende partij: Skatteverket

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Högsta förvaltningsdomstolen (voorheen Regeringsrätten) — Uitlegging van artikel 13, B, van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Vrijstellingen — Emissiegarantie die een bank tegen betaling van een provisie verleent aan een emittent van nieuwe aandelen — Handeling bestaande in een verbintenis van de bank tot aankoop van een deel van de aandelen van de emittent ingeval binnen de intekentermijn op onvoldoende aandelen wordt ingetekend, teneinde de emittent de door de emissie gezochte financiering te garanderen (underwriting)

Dictum

Artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat de daarin genoemde vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde ook geldt voor diensten die een kredietinstelling in de vorm van de verstrekking van een emissiegarantie en tegen vergoeding verricht voor een onderneming die voornemens is aandelen uit te geven, waarbij die instelling zich op grond van voornoemde garantie ertoe verbindt de aandelen te verwerven waarop tijdens de intekenperiode niet wordt ingetekend.


(1)  PB C 51 van 27.2.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/8


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 17 maart 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-23/10) (1)

(Niet-nakoming - In vrije verkeer brengen van verse bananen - Opgegeven gewicht dat niet overeenstemt met werkelijk gewicht - Verplichting van douaneautoriteiten om opgegeven gewicht te controleren - Communautair douanewetboek - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikelen 68 e.v. - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 290 bis - Bijlage 38 ter - Stelsel van eigen middelen - Gederfde inkomsten - Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 - Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 - Artikelen 2, 6, 9, 10 en 11)

2011/C 139/13

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: A. Caeiros, gemachtigde)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordiger: L. Inez Fernandes, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikelen 68 e.v. van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), van artikel 290 bis van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1) en bijlage 38 ter bij deze verordening, alsmede van artikelen 2, 6, 9, 10 en 11 van verordeningen (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 155, blz. 1) en (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130, blz. 1) — In vrije verkeer brengen van verse bananen — Opgegeven gewicht dat niet overeenstemt met werkelijk gewicht — Eigen middelen — Gederfde inkomsten

Dictum

1)

Doordat haar douaneautoriteiten in de jaren 1998 tot 2002 stelselmatig douaneaangiften voor het vrije verkeer van verse bananen hebben aanvaard, hoewel zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat het opgegeven gewicht van de bananen niet overeenstemde met het werkelijke gewicht daarvan, en doordat de Portugese autoriteiten hebben geweigerd om de eigen middelen die overeenstemmen met de gederfde inkomsten en de verschuldigde vertragingsrente ter beschikking te stellen, is de Portugese Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 13, 68 en 71 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, gelezen in samenhang met artikel 290 bis van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 89/97 van de Commissie van 20 januari 1997, alsmede de artikelen 2, 6 en 9 tot en met 11 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen, zoals gewijzigd bij verordening (Euratom, EG) nr. 1355/96 van de Raad van 8 juli 1996, en dezelfde artikelen van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie en de Portugese Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 100 van 17.4.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel — Luxemburg) — Heiko Koelzsch/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-29/10) (1)

(Verdrag van Rome inzake recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst - Arbeidsovereenkomst - Keuze van partijen - Dwingende bepalingen van bij gebreke van rechtskeuze toepasselijke recht - Bepaling welk recht dat is - Begrip land waar werknemer „gewoonlijk zijn arbeid verricht” - Werknemer die arbeid in meer dan één verdragsluitende staat verricht)

2011/C 139/14

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Heiko Koelzsch

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour d’appel — Uitlegging van artikel 6, lid 2, sub a, van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1980, L 266, blz. 1) — Vaststelling van het op een vordering inzake onrechtmatig ontslag toe te passen recht bij gebreke van rechtskeuze door partijen bij een individuele arbeidsovereenkomst — Begrip „plaats waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht” — Werknemer die in meerdere landen zijn arbeid verricht maar systematisch naar één van deze landen terugkeert

Dictum

Artikel 6, lid 2, sub a, van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval waarin de werknemer zijn werkzaamheden in meer dan één verdragsluitende staat verricht, het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht in die zin van deze bepaling, dat is waar of van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen die deze werkzaamheid kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.


(1)  PB C 80 van 27.3.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/10


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 maart 2011 — Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-51/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Teken dat uitsluitend uit cijfers bestaat - Aanvraag tot inschrijving van teken „1000” als merk voor brochures, tijdschriften en kranten - Beweerdelijk beschrijvend karakter van dit teken - Criteria voor toepassing van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 - Verplichting voor BHIM om rekening te houden met zijn eerdere beslissingspraktijk)

2011/C 139/15

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. (vertegenwoordiger: A. von Mühlendahl, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 19 november 2009, Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM (T-298/06), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot vernietiging van beslissing R 447/2006-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 7 augustus 2006 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „1000” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 16, 28 en 41 — Schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Agencja Wydawnicza Technopol sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Telefónica Móviles España, SA/Administración del Estado, Secretaría de Estado de Telecomunicaciones

(Zaak C-85/10) (1)

(Telecommunicatiediensten - Richtlijn 97/13/EG - Algemene machtigingen en individuele vergunningen - Vergoedingen en heffingen die van toepassing zijn op ondernemingen die houder zijn van individuele vergunningen - Artikel 11, lid 2 - Uitlegging - Nationale wetgeving die niet voorziet in specifieke bestemming voor heffing - Verhoging van heffing voor digitale systemen, terwijl hoogte van heffing voor analoge systemen van eerste generatie gehandhaafd blijft - Verenigbaarheid)

2011/C 139/16

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Telefónica Móviles España, SA

Verwerende partijen: Administración del Estado, Secretaría de Estado de Telecomunicaciones

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Supremo — Uitlegging van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (PB L 117, blz. 15) — Bijdragen en vergoedingen van toepassing op ondernemingen die houder zijn van individuele vergunningen — Opleggen van financiële lasten die verder gaan dan die welke de richtlijn toestaat en een hierin niet voorzien doel nastreven — Minder gunstige behandeling van meer geavanceerde tegenover verouderde technologieën

Dictum

De vereisten van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, dat een aan exploitanten van telecommunicatiediensten opgelegde heffing voor het gebruik van schaarse hulpbronnen tot doel moet hebben het optimale gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen en rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een heffing voor het gebruik van radiofrequenties ten laste van exploitanten van telecommunicatiediensten die houder zijn van individuele vergunningen, maar niet in een specifieke bestemming voor de opbrengst van deze heffing, en die deze heffing aanzienlijk verhoogt voor een bepaalde technologie, en ongewijzigd laat voor een andere technologie.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Strong Segurança SA/Município de Sintra, Securitas-Serviços e Tecnologia de Segurança

(Zaak C-95/10) (1)

(Overheidsopdrachten voor diensten - Richtlijn 2004/18/EG - Artikel 47, lid 2 - Rechtstreekse werking - Toepasbaarheid op in bijlage II B bij de richtlijn bedoelde diensten)

2011/C 139/17

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Strong Segurança SA

Verwerende partijen: Município de Sintra, Securitas-Serviços e Tecnologia de Segurança

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Supremo Tribunal Administrativo — Uitlegging van de artikelen 21, 23, 35, lid 4, en 47, lid 2, en van bijlage II B van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114) — Economische en financiële draagkracht van de inschrijvers — Mogelijkheid voor een ondernemer, de draagkracht van andere eenheden in te roepen — Rechtstreekse werking van een te laat omgezette richtlijn

Dictum

Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, brengt voor de lidstaten niet de verplichting mee artikel 47, lid 2, van deze richtlijn ook toe te passen op opdrachten voor in bijlage II B bij deze richtlijn vermelde diensten. Deze richtlijn belet de lidstaten en, eventueel, de aanbestedende diensten evenwel niet in hun wetgeving, respectievelijk in de documenten betreffende de aanbesteding, deze toepassing van bedoelde bepaling voor te schrijven.


(1)  PB C 113 van 01.05.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/11


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 17 maart 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Naftiliaki Etaireia Thasou AE (C-128/10), Amaltheia I Naftiki Etaireia (C-129/10)/Ypourgos Emporikis Naftilías

(Gevoegde zaken C-128/10 en C-129/10) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verrichten van diensten - Cabotage in zeevervoer - Verordening (EEG) nr. 3577/92 - Artikelen 1 en 4 - Voorafgaande administratieve vergunning voor cabotagediensten - Controle van veiligheid van schepen - Handhaving van openbare orde in havens - Openbaredienstverplichtingen - Ontbreken van nauwkeurige en vooraf bekende criteria)

2011/C 139/18

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Naftiliaki Etaireia Thasou AE (C-128/10), Amaltheia I Naftiki Etaireia (C-129/10)

Verwerende partij: Ypourgos Emporikis Naftilías

In tegenwoordigheid van: Koinopraxia Epibatikon Ochimatagogon Ploion Kavalas — Thasou (C-128/10)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Symvoulio tis Epikrateias — Uitlegging van de artikelen 1, 2 en 4 van verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (PB L 364, blz. 7) — Nationale regeling die voorziet in een voorafgaande administratieve vergunning voor cabotagediensten — Systeem dat controle mogelijk maakt, of de dienstregeling zodanig kan worden uitgevoerd dat de veiligheid van het schip en de orde in de haven verzekerd zijn — Ontbreken van nauwkeurige en vooraf bekende criteria

Dictum

Artikel 1 juncto artikel 4 van verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer), moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling waarbij een stelsel van voorafgaande vergunningen voor cabotagediensten in het zeevervoer wordt ingevoerd dat voorziet in de vaststelling van administratieve besluiten die verplichten tot de inachtneming van bepaalde „slots” ten behoeve van de veiligheid van de schepen en de orde in de havens, en voorts wegens de openbaredienstverplichtingen, op voorwaarde dat dit stelsel gebaseerd is op objectieve criteria die niet-discriminerend en vooraf bekend zijn, met name in het geval dat meerdere reders belangstelling hebben om op hetzelfde tijdstip dezelfde haven aan te doen. Wat administratieve besluiten waarbij openbaredienstverplichtingen worden opgelegd betreft, moet bovendien kunnen worden aangetoond dat er een reële behoefte aan openbare diensten bestaat wegens de ontoereikendheid van de geregelde vervoerdiensten in een situatie van vrije mededinging. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of in de hoofdgedingen aan deze voorwaarden is voldaan.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/12


Hogere voorziening ingesteld op 10 november 2010 door Mariyus Noko Ngele tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 10 december 2009 in zaak T-390/09, Mariyus Noko Ngele/Europese Commissie

(Zaak C-525/10 P)

2011/C 139/19

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Mariyus Noko Ngele (vertegenwoordiger: F. Sabakunzi, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Bij beschikking van 10 maart 2011 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/12


Beroep ingesteld op 22 november 2010 — Transportes y Excavaciones J. Asensi, S.L./Koninkrijk Spanje

(Zaak C-540/10)

2011/C 139/20

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Transportes y Excavaciones J. Asensi, S.L. (vertegenwoordiger: C. Nicolau Castellanos, advocaat)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Bij beschikking van 10 maart 2011 heeft het Hof (Achtste kamer) zich kennelijk onbevoegd verklaard om van het onderhavige beroep kennis te nemen.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 4 februari 2011 — Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV/Sonnthurn Vertriebs GmbH

(Zaak C-51/11)

2011/C 139/21

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV

Verwerende partij: Sonnthurn Vertriebs GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Omvat het begrip gezondheid in de definitie van de uitdrukking „gezondheidsclaims” in artikel 2, lid 2, nr. 5, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), laatstelijk gewijzigd bij door verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 (2) ook het algemene welzijn?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

Is een verklaring in een commerciële mededeling bij de etikettering of de presentatie van, of bij reclame voor levensmiddelen die bestemd zijn om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd minstens eveneens op welzijn op het gebied van gezondheid gericht, dan wel uitsluitend op het algemene welzijn, wanneer deze verklaring op de in artikel 2, lid 2, nr. 5, van deze verordening omschreven wijze verwijst naar de in de artikelen 13, lid 1, en 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 1924/2006 vermelde functies?

3)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord en een verklaring zoals omschreven in de tweede vraag minstens ook gericht is op het welzijn op het gebied van gezondheid:

Is het rekening houdend met de vrijheid van meningsuiting en van informatie overeenkomstig artikel 6, lid 3, VEU juncto artikel 10 EVRM verenigbaar met het gemeenschapsrechtelijke evenredigheidsbeginsel dat het verbod van artikel 4, lid 3, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 1924/2006 ook geldt voor een verklaring waarin is gesteld dat een bepaalde drank met een alcoholgehalte van meer dan 1,2 volumeprocent het lichaam en de functies ervan niet belast of beperkt?


(1)  PB L 404, blz. 9.

(2)  PB L 37, blz. 16.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 7 februari 2011 — Vodafone España, S.A.

(Zaak C-55/11)

2011/C 139/22

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vodafone España, S.A.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een vergoeding voor rechten om faciliteiten te installeren op het gemeentelijke publieke domein kan worden gevraagd aan exploitanten die geen exploitant van het netwerk zijn maar het gebruiken voor de levering van mobieletelefoniediensten?

2)

Indien de heffing als verenigbaar wordt beschouwd met artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG, voldoen de omstandigheden waarin de bestreden plaatselijke verordening de vergoeding oplegt aan de vereisten van objectiviteit, evenredigheid en non-discriminatie uit dit artikel, en aan de noodzaak om het optimale gebruik van de betrokken hulpbronnen te waarborgen?

3)

Heeft artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG rechtstreekse werking?


(1)  PB L 108, blz. 21.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 7 februari 2011 — Vodafone España, S.A./Ayuntamiento de Tudela

(Zaak C-57/11)

2011/C 139/23

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vodafone España, S.A.

Verwerende partij: Ayuntamiento de Tudela

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een vergoeding voor rechten om faciliteiten te installeren op het gemeentelijke publieke domein kan worden gevraagd aan exploitanten die geen exploitant van het netwerk zijn maar het gebruiken voor de levering van mobieletelefoniediensten?

2)

Indien de heffing als verenigbaar wordt beschouwd met artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG, voldoen de omstandigheden waarin de bestreden plaatselijke verordening de vergoeding oplegt aan de vereisten van objectiviteit, evenredigheid en non-discriminatie uit dit artikel, en aan de noodzaak om het optimale gebruik van de betrokken hulpbronnen te waarborgen?

3)

Heeft artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG rechtstreekse werking?


(1)  PB 108, blz. 21.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 7 februari 2011 — France Telecom España, S.A.

(Zaak C-58/11)

2011/C 139/24

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: France Telecom España, S.A.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een vergoeding voor rechten om faciliteiten te installeren op het gemeentelijke publieke domein kan worden gevraagd aan exploitanten die geen exploitant van het netwerk zijn maar het gebruiken voor de levering van mobieletelefoniediensten?

2)

Indien de heffing als verenigbaar wordt beschouwd met artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG, voldoen de omstandigheden waarin de bestreden plaatselijke verordening de vergoeding oplegt aan de vereisten van objectiviteit, evenredigheid en non-discriminatie uit dit artikel, en aan de noodzaak om het optimale gebruik van de betrokken hulpbronnen te waarborgen?

3)

Heeft artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG rechtstreekse werking?


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/14


Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2011 door Longevity Health Products, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 16 december 2010 in zaak T-363/09, Longevity Health Products, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Gruppo Lepetit SpA

(Zaak C-81/11 P)

2011/C 139/25

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Longevity Health Products, Inc. (vertegenwoordiger: J. Korab, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Gruppo Lepetit SpA

Conclusies

het beroep van Longevity Health Products, Inc. ontvankelijk verklaren;

het arrest van het Gerecht van 16 december 2010 in zaak T-363/09 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het Gerecht haar recht op een eerlijk proces heeft geschonden door haar geen termijn te verlenen om op de beweringen van het BHIM te antwoorden.

Voorts is het Gerecht niet goed omgegaan met de argumenten van de houder van het merk betreffende het verwarringsgevaar.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bergamo (Italië) op 28 februari 2011 — Strafzaak tegen Survival Godwin

(Zaak C-94/11)

2011/C 139/26

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Bergamo

Partij in de strafzaak

Survival Godwin

Prejudiciële vraag

Staan de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG (1), gelet op de beginselen van loyale samenwerking en van nuttig effect van de richtlijnen, eraan de weg dat het gedrag van een staatsburger van een derde land die illegaal in de lidstaat verblijft om de enkele reden dat hij niet meewerkt aan de procedure van uitwijzing en met name geen gevolg geeft aan een door het bestuurlijke gezag uitgevaardigd bevel tot verwijdering, als een strafrechtelijk misdrijf kan worden beschouwd waarop een gevangenisstraf van maximaal vier jaar staat ingeval van niet-nakoming van het eerste bevel van de hoofdcommissaris van politie (questore) en een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar in geval van niet nakoming van de daaraanvolgende bevelen?


(1)  PB L 348, blz. 98.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Giustizia Amministrativa per la Regione siciliana (Italië) op 3 maart 2011 — Ministero dell’Interno, Questura di Caltanissetta/Massimiliano Rizzo

(Zaak C-107/11)

2011/C 139/27

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Giustizia Amministrativa per la Regione siciliana

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministero dell’Interno, Questura di Caltanissetta

Verwerende partij: Massimiliano Rizzo

Prejudiciële vragen

Is met de artikelen 43 en 49 van het EG-Verdrag verenigbaar de ten vervolge op het besluit Bersani, namelijk voorlopig wetsbesluit nr. 223 van 4 juli 2006 omgezet in wet nr. 248 van 4 augustus 2006, ingevoerde nationale regeling voor zover deze voorziet in

a)

een algemene bescherming van de houders van concessies die in een eerdere periode zijn verleend in het kader een gunningsprocedure waarvan andere marktdeelnemers onrechtmatig waren uitgesloten;

b)

bepalingen die de facto het behoud van de verkregen marktposities garanderen (zoals bijvoorbeeld het verbod voor nieuwe concessiehouders om hun verkoopkantoren binnen een bepaalde afstand van reeds bestaande verkoopkantoren te vestigen);

c)

verval van de concessie ingeval de concessiehouder rechtstreeks of indirect grensoverschrijdende gokactiviteiten uitoefent die vergelijkbaar zijn met die welke het voorwerp zijn van de concessie?


Gerecht

7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/15


Arrest van het Gerecht van 22 maart 2011 — Altstoff Recycling Austria/Commissie

(Zaak T-419/03) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Inzamelings- en terugwinningssysteem voor gebruikte verpakkingen in Oostenrijk - Inzamelings- en sorteerovereenkomsten met exclusiviteitsclausule - Individuele vrijstelling - Opgelegde voorwaarden - Evenredigheidsbeginsel)

2011/C 139/28

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Altstoff Recycling Austria AG, voorheen Altstoff Recycling Austria AG en ARGEV Verpackungsverwertungs-Gesellschaft mbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: H. Wollmann, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk W. Mölls, vervolgens M. Mölls en H. Gading, en ten slotte Mölls en R. Sauer, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: EVA Erfassen und Verwerten von Altstoffen GmbH (Wenen) (vertegenwoordigers: A. Reidlinger en I. Hartung, advocaten), en Bundeskammer für Arbeiter und Angestellte (Wenen) (vertegenwoordiger: K. Wessely, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van de artikelen 2 en 3 van beschikking 2004/208/EG van de Commissie van 16 oktober 2003 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaken COMP D3/35.470 — ARA en COMP D3/35.473 — ARGEV, ARO) (PB 2004, L 75, blz. 59)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Altstoff Recycling Austria AG zal haar eigen kosten dragen alsmede die van de Europese Commissie, EVA Erfassen und Verwerten von Altstoffen GmbH en van de Bundeskammer für Arbeiter und Angestellte, daaronder begrepen die welke op het kort geding zijn gevallen.


(1)  PB C 59 van 6.3.2004.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/15


Arrest van het Gerecht van 22 maart 2011 — Letland/Commissie

(Zaak T-369/07) (1)

(Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten van Letland voor periode 2008-2012 - Termijn van drie maanden - Artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87)

2011/C 139/29

Procestaal: Lets

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Letland (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Balode-Buraka en K. Bārdiņa, vervolgens L. Ostrovska en tot slot L. Ostrovska en K. Drēviņa, gemachtigden,)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: U. Wölker, E. Kalnins en I. Rubene, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordiger: D. Kriaučiūnas, gemachtigde); en Slowaakse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Čorba, vervolgens B. Ricziová, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk Z. Bryanston-Cross, vervolgens S. Behzadi-Spencer, I. Rao en F. Penlington, gemachtigden, bijgestaan door J. Maurici, barrister)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van besluit C(2007) 3409 van de Commissie van 13 juli 2007 inzake de wijziging van het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Letland voor de periode 2008-2012 heeft meegedeeld, overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).

Dictum

1)

Besluit C(2007) 3409 van de Commissie van 13 juli 2007 inzake de wijziging van het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Letland voor de periode 2008-2012 heeft meegedeeld, overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten alsmede die van de Republiek Letland.

3)

De Republiek Litouwen, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/16


Arrest van het Gerecht van 22 maart 2011 — Ford Motor/BHIM — Alkar Automotive (CA)

(Zaak T-486/07) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CA - Ouder gemeenschapswoordmerk en gemeenschapsbeeldmerk KA - Relatieve weigeringsgrond - Geen gevaar voor verwarring - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2011/C 139/30

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ford Motor Company (Dearborn, Michigan, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: R. Ingerl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Alkar Automotive, SA (Derio, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Alonso Maruri, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 25 oktober 2007 (zaak R 85/2006-4) inzake een oppositieprocedure tussen Ford Motor Company en Alkar Automotive, SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ford Motor Company wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/16


Arrest van het Gerecht van 22 maart 2011 — Access Info Europe/Raad

(Zaak T-233/09) (1)

(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Document betreffende lopende wetgevingsprocedure - Gedeeltelijke weigering van toegang - Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Ontvankelijkheid - Openbaarmaking door derde - Geen verval van procesbelang - Identificatie van delegaties van lidstaten die voorstellen hebben ingediend - Uitzondering ter bescherming van besluitvormingsproces)

2011/C 139/31

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Access Info Europe (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: O. W. Brouwer en J. Blockx, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: C. Fekete en M. Bauer, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: E.-M. Mamouna en K. Boskovits, gemachtigden), en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. Jenkinson en S. Ossowski, gemachtigden, bijgestaan door L. J. Stratford, barrister)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Raad van 26 februari 2009 om geen toegang te verlenen tot bepaalde informatie in een nota van 26 november 2008 betreffende een voorstel voor een verordening inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

Dictum

1)

Het besluit van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 om geen toegang te verlenen tot bepaalde informatie in een nota van 26 november 2008 betreffende een voorstel voor een verordening inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, wordt nietig verklaard.

2)

De Raad draagt zijn eigen kosten en de kosten van Access Info Europe.

3)

De Helleense Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 205 van 29.8.2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/17


Arrest van het Gerecht van 21 maart 2011 — Visti Beheer/BHIM — Meister (GOLD MEISTER)

(Zaak T-372/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk GOLD MEISTER - Ouder nationaal en gemeenschapswoordmerk MEISTER - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 139/32

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Visti Beheer BV (Helmond, Nederland) (vertegenwoordiger: A. Herbetz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Meister Co. AG (Wollerau, Zwitserland) (vertegenwoordiger: V. Knies, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 juni 2009 (zaak R 1465/2008-1) inzake een oppositieprocedure tussen Meister Co. AG en Visti Beheer BV

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Visti Beheer BV wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het BHIM.

3)

Meister Co. AG zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 282 van 21.11.2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/17


Beschikking van het Gerecht van 14 maart 2011 — Campailla/Commissie

(Zaak T-429/09) (1)

(Beroep tot schadevergoeding - Verjaringstermijn - Artikel 46 van Statuut van het Hof - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 139/33

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Massimo Campailla (Boulogne-sur-Mer, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Goergen, vervolgens G. Reuter en C. Verbruggen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bordes en T. Scharf, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden doordat de Commissie heeft geweigerd op te treden in een geschil tussen verzoeker en de staat Kameroen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Massimo Campailla draagt zijn eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/17


Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2011 — Herm. Sprenger/BHIM — Kieffer Sattlerwarenfabrik (Vorm van stijgbeugel)

(Zaak T-463/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 139/34

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Herm. Sprenger GmbH Co. KG (Iserlohn, Duitsland) (vertegenwoordiger: V. Schiller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: C. Jenewein en B. Schmidt, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Georg Kieffer Sattlerwarenfabrik GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Fischer, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 4 september 2009 (zaak R 1614/2008-4), inzake een nietigheidsprocedure tussen Georg Kieffer Sattlerwarenfabrik GmbH en Herm. Sprenger GmbH Co. KG.

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster en interveniënte dragen hun eigen kosten en worden elk verwezen in de helft van de kosten van verweerder.


(1)  PB C 11 van 16.1.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/18


Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2011 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-44/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Sociale zekerheid - Vergoeding van ziektekosten - Motiveringsplicht - Bezwarend besluit - Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

2011/C 139/35

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 25 november 2009, Marcuccio/Commissie (F-11/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten alsook die welke de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 80 van 27.3.2010.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/18


Beroep ingesteld op 4 januari 2011 — Portugal/Commissie

(Zaak T-3/11)

2011/C 139/36

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De Portugese Republiek verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Commissie van 4 november 2010 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) hebben verricht, nietig te verklaren, voor zover hierbij op grond van „tekortkomingen in het LPIS-GIS-systeem, in de uitvoering van controles ter plaatse en in de berekening van sancties” financiële correcties worden toegepast op verschillende maatregelen en uitgaven ten bedrage van 40 690 655,11 EUR die verzoekster in de begrotingsjaren 2005, 2006 en 2007 heeft gedeclareerd, aan EU-financiering worden onttrokken;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster tien middelen aan.

1)

Met het eerste middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan door geen rekening te houden met de gegevens die de Portugese autoriteiten hebben verstrekt met betrekking tot de controles die in het kader van het LPIS-GIS-systeem zijn verricht op basis van een risicoanalyse in de zin van artikel 27 van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie.

2)

Met het tweede middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan door geen rekening te houden met de gegevens die de Portugese autoriteiten hebben verstrekt met betrekking tot de intensivering van de controles die in het kader van het LPIS-GIS-systeem zijn verricht overeenkomstig artikel 26 van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie.

3)

Met het derde middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan door geen rekening te houden met de gegevens die de Portugese autoriteiten hebben verstrekt met betrekking tot de controles die in het kader van het LPIS-GIS-systeem zijn verricht overeenkomstig de 75 %/90 %-regel waarnaar in artikel 24, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie wordt verwezen.

4)

Met het vierde middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan voor zover zij ernstige en gerechtvaardigde vermoedens koestert dat niet-sluitende en/of gebrekkige controles zijn verricht en zich daarbij louter baseert op één specifiek geval waarin een autosnelweg werd opgenomen in het gebied dat voor steun in aanmerking komt.

5)

Met het vijfde middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan bij de toepassing van de „richtsnoeren voor de berekening van de financiële consequenties bij de voorbereiding van de beschikking inzake de goedkeuring van de rekeningen in het kader van het EOGFL-Garantie” (document nr. VI/5330/97) en aldus het beginsel van gelijke behandeling van de lidstaten heeft geschonden.

6)

Met het zesde middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan voor zover zij financiële correcties heeft toegepast die de uitgaven in het kader van de bedrijfstoeslagregeling voor het begrotingsjaar 2006 overschrijden en dus betrekking hebben op alle maatregelen van de eerste en de tweede pijler.

7)

Met het zevende middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan door bij de beoordeling van de „Berekening van sancties” geen rekening te houden met de door de Portugese autoriteiten verstrekte gegevens waaruit blijkt dat artikel 49, lid 1, van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie is nageleefd en dat er geen risico bestaat voor het Fonds, zodat het bestreden besluit in dit opzicht tevens inbreuk maakt op het evenredigheidsbeginsel.

8)

Met het achtste middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan door van een opzettelijke inbreuk te gewagen, hoewel uit de door de Portugese autoriteiten verstrekte gegevens blijkt dat artikel 53 van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie ten volle is nageleefd.

9)

Met het negende middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan door geen rekening te houden met de door de Portugese autoriteiten verstrekte gegevens waaruit blijkt dat artikel 21 van verordening nr. 2237/2003 voor het jaar 2004 en artikel 13 van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie voor het jaar 2005 zijn nageleefd wat de controle van de minimale dichtheid van notenbomen betreft.

10)

Met het tiende middel stelt zij dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan bij de toepassing van correcties op de in het kader van de maatregel „Extra steunbedragen” betaalde bedragen (dierenpremies en in het kader van de bedrijfstoeslagregeling betaalde toeslagrechten).


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/19


Beroep ingesteld op 24 januari 2011 — Aecops/Commissie

(Zaak T-51/11)

2011/C 139/37

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: AECOPS — Associação de Empresas de Construção, Obras Públicas e Serviços (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: J. da Cruz Vilaça en L. Pinto Monteiro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU van de beschikking van de Commissie inzake dossier 88 0369 P1 van 27 oktober 2010, waarbij het bedrag van de bij beschikking C(88) 831 van de Commissie van 29 april 1988 goedgekeurde bijstand is verminderd tot 37 056 405 PTE en tegelijk terugbetaling van het bedrag van 294 298,41 EUR wordt gevorderd;

verwijzing van de Europese Commissie in haar eigen kosten alsmede in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1)

Eerste middel: niet-inachtneming van een redelijke termijn voor het geven van de beschikking, die nadien is vastgesteld:

verjaring van de vervolging: verzoekster is van mening dat de bestreden beschikking is gegeven na het verstrijken van de verjaringstermijn van vervolging van vier jaar, zoals gewijzigd bij artikel 3 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen. Zelfs indien er een reden was voor stuiting van de termijn voor verjaring van de vervolging, is het dubbele van de verjaringstermijn overschreden zonder dat een beschikking is gegeven, zoals is bepaald in artikel 3, lid 1, vierde alinea, van deze verordening. Doordat het overeenstemmende recht wegens verjaring niet langer kan worden uitgeoefend, moet de bestreden beschikking onwettig en niet uitvoerbaar worden geacht.

schending van het rechtszekerheidsbeginsel: verzoekster stelt dat de Commissie het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden doordat zij meer dan 20 jaar heeft laten verstrijken tussen de beweerde onregelmatigheden en het geven van de eindbeschikking. Overeenkomstig dit fundamentele beginsel van de rechtsorde van de Europese Unie heeft eenieder het recht op behandeling van zijn zaak door de instellingen van de Unie binnen een redelijke termijn;

schending van de rechten van de verdediging: verzoekster stelt schending van haar rechten van verdediging doordat zij, gelet op het feit dat meer dan 20 jaar is verstreken tussen de beweerde onregelmatigheden en het geven van de eindbeschikking, niet de gelegenheid heeft gehad te gepasten tijde haar opmerkingen in te dienen, namelijk toen zij nog in het bezit was van documenten op basis waarvan zij de volgens de Commissie niet in aanmerking komende uitgaven kon verantwoorden.

2)

Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht: volgens verzoekster is de bestreden beschikking niet toereikend gemotiveerd, hetgeen in strijd is met artikel 296 VWEU. In de bestreden beschikking wordt immers zelfs niet summier aangegeven waarom de door het ESF verleende communautaire bijstand wordt verminderd en in de brief van het IGFSE [Instituto de Gestão do Fundo Social Europeu] waarbij aan verzoekster kennisgeving van de bestreden beschikking is gedaan, wordt evenmin uiteengezet, op een minstens begrijpbare wijze, waarom deze bijstand is verminderd en welke uitgaven al dan niet in aanmerking komen. Volgens verzoekster moet de bestreden beschikking eveneens op grond van een motiveringsgebrek door het Gerecht nietig worden verklaard.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/20


Beroep ingesteld op 24 januari 2011 — Aecops/Commissie

(Zaak T-52/11)

2011/C 139/38

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: AECOPS — Associação de Empresas de Construção, Obras Públicas e Serviços (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: J. da Cruz Vilaça en L. Pinto Monteiro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU van de beschikking van de Commissie inzake dossier 89 0979 P3 van 27 oktober 2010, waarbij het bedrag van de bij beschikking C(89) 0570 van de Commissie van 22 maart 1989 goedgekeurde bijstand is verminderd tot 426 070 PTE en tegelijk terugbetaling van het bedrag van 14 430,02 EUR wordt gevorderd;

verwijzing van de Europese Commissie in haar eigen kosten alsmede in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1)

Eerste middel: niet-inachtneming van een redelijke termijn voor het geven van de beschikking, die nadien is vastgesteld:

verjaring van de vervolging: verzoekster is van mening dat de bestreden beschikking is gegeven na het verstrijken van de verjaringstermijn van vervolging van vier jaar, zoals gewijzigd bij artikel 3 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen. Zelfs indien er een reden was voor stuiting van de termijn voor verjaring van de vervolging, is het dubbele van de verjaringstermijn overschreden zonder dat een beschikking is gegeven, zoals is bepaald in artikel 3, lid 1, vierde alinea, van deze verordening. Doordat het overeenstemmende recht wegens verjaring niet langer kan worden uitgeoefend, moet de bestreden beschikking onwettig en niet uitvoerbaar worden geacht.

schending van het rechtszekerheidsbeginsel: verzoekster stelt dat de Commissie het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden doordat zij meer dan 20 jaar heeft laten verstrijken tussen de beweerde onregelmatigheden en het geven van de eindbeschikking. Overeenkomstig dit fundamentele beginsel van de rechtsorde van de Europese Unie heeft eenieder het recht op behandeling van zijn zaak door de instellingen van de Unie binnen een redelijke termijn;

schending van de rechten van de verdediging: verzoekster stelt schending van haar rechten van verdediging doordat zij, gelet op het feit dat meer dan 20 jaar is verstreken tussen de beweerde onregelmatigheden en het geven van de eindbeschikking, niet de gelegenheid heeft gehad te gepasten tijde haar opmerkingen in te dienen, namelijk toen zij nog in het bezit was van documenten op basis waarvan zij de volgens de Commissie niet in aanmerking komende uitgaven kon verantwoorden.

2)

Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht: volgens verzoekster is de bestreden beschikking niet toereikend gemotiveerd, hetgeen in strijd is met artikel 296 VWEU. In de bestreden beschikking wordt immers zelfs niet summier aangegeven waarom de door het ESF verleende communautaire bijstand wordt verminderd en in de brief van het IGFSE [Instituto de Gestão do Fundo Social Europeu] waarbij aan verzoekster kennisgeving van de bestreden beschikking is gedaan, wordt evenmin uiteengezet, op een minstens begrijpbare wijze, waarom deze bijstand is verminderd en welke uitgaven al dan niet in aanmerking komen. Volgens verzoekster moet de bestreden beschikking eveneens op grond van een motiveringsgebrek door het Gerecht nietig worden verklaard.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/20


Beroep ingesteld op 24 januari 2011 — Aecops/Commissie

(Zaak T-53/11)

2011/C 139/39

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: AECOPS — Associação de Empresas de Construção, Obras Públicas e Serviços (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: J. da Cruz Vilaça en L. Pinto Monteiro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU van de beschikking van de Commissie inzake dossier 89 0771 P1 van 27 oktober 2010, waarbij het bedrag van de bij beschikking C(89) 0570 van de Commissie van 22 maart 1989 goedgekeurde bijstand is verminderd tot 48 504 201 PTE en tegelijk terugbetaling van het bedrag van 628 880,97 EUR wordt gevorderd;

verwijzing van de Europese Commissie in haar eigen kosten alsmede in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1)

Eerste middel: niet-inachtneming van een redelijke termijn voor het geven van de beschikking, die nadien is vastgesteld:

verjaring van de vervolging: verzoekster is van mening dat de bestreden beschikking is gegeven na het verstrijken van de verjaringstermijn van vervolging van vier jaar, zoals gewijzigd bij artikel 3 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen. Zelfs indien er een reden was voor stuiting van de termijn voor verjaring van de vervolging, is het dubbele van de verjaringstermijn overschreden zonder dat een beschikking is gegeven, zoals is bepaald in artikel 3, lid 1, vierde alinea, van deze verordening. Doordat het overeenstemmende recht wegens verjaring niet langer kan worden uitgeoefend, moet de bestreden beschikking onwettig en niet uitvoerbaar worden geacht.

schending van het rechtszekerheidsbeginsel: verzoekster stelt dat de Commissie het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden doordat zij meer dan 20 jaar heeft laten verstrijken tussen de beweerde onregelmatigheden en het geven van de eindbeschikking. Overeenkomstig dit fundamentele beginsel van de rechtsorde van de Europese Unie heeft eenieder het recht op behandeling van zijn zaak door de instellingen van de Unie binnen een redelijke termijn;

schending van de rechten van de verdediging: verzoekster stelt schending van haar rechten van verdediging doordat zij, gelet op het feit dat meer dan 20 jaar is verstreken tussen de beweerde onregelmatigheden en het geven van de eindbeschikking, niet de gelegenheid heeft gehad te gepasten tijde haar opmerkingen in te dienen, namelijk toen zij nog in het bezit was van documenten op basis waarvan zij de volgens de Commissie niet in aanmerking komende uitgaven kon verantwoorden.

2)

Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht: volgens verzoekster is de bestreden beschikking niet toereikend gemotiveerd, hetgeen in strijd is met artikel 296 VWEU. In de bestreden beschikking wordt immers zelfs niet summier aangegeven waarom de door het ESF verleende communautaire bijstand wordt verminderd en in de brief van het IGFSE [Instituto de Gestão do Fundo Social Europeu] waarbij aan verzoekster kennisgeving van de bestreden beschikking is gedaan, wordt evenmin uiteengezet, op een minstens begrijpbare wijze, waarom deze bijstand is verminderd en welke uitgaven al dan niet in aanmerking komen. Volgens verzoekster moet de bestreden beschikking eveneens op grond van een motiveringsgebrek door het Gerecht nietig worden verklaard.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/21


Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2011 door de Europese Stichting voor Opleiding (ETF) tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 9 december 2010 in zaak F-87/08, Schuerings/ETF

(Zaak T-107/11 P)

2011/C 139/40

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Stichting voor Opleiding (ETF) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Andere partij in de procedure: Gisela Schuerings (Nice, Frankrijk)

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 9 december 2010 in zaak F-87/08;

dientengevolge, verwerping van het beroep in eerste aanleg en, derhalve,

verwijzing van verweerster in de hogere voorziening in alle kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van de hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan:

1)

Eerste middel: miskenning door het Gerecht voor ambtenarenzaken van de begrippen belang van de dienst en van het ambt alsmede van de artikelen 2 en 47 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie en van de motiveringsplicht, daar dat Gerecht in punt 62 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat „alvorens een agentschap een functionaris met een overeenkomst voor onbepaalde tijd ontslaat op grond dat de taken van die functionaris zijn opgeheven of zijn overgedragen aan een andere instantie, het betrokken agentschap moet onderzoeken of de betrokkene niet kan worden tewerkgesteld in een ander bestaand ambt of in een ambt dat binnenkort zal worden gecreëerd na de toewijzing van nieuwe bevoegdheden aan het betrokken agentschap”.

2)

Tweede middel: schending van de beginselen van evenredigheid en rechtszekerheid, daar het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 63 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat de administratie bij het onderzoek van de mogelijkheden van overplaatsing, „het belang van de dienst, dat vereist dat de persoon wordt aangeworven die het meest geschikt is om het bestaande ambt of het binnenkort te creëren ambt te vervullen, moet afwegen tegen het belang van de functionaris die zal worden ontslagen. Hierbij moet zij rekening houden […] met verschillende criteria, waaronder de vereisten van het ambt ten opzichte van de kwalificaties en de mogelijkheden van de functionaris […], alsmede zijn leeftijd, anciënniteit in de dienst en het aantal jaren dat hij nog bijdragen moet betalen alvorens zijn pensioenrechten geldend te kunnen maken”.

3)

Derde middel: schending van de regel om niet ultra vires of ultra petita te beslissen alsmede van de procedureregels verband houdende met het beginsel van hoor en wederhoor, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken:

zich heeft gebaseerd op een betoog dat door partijen niet is besproken,

een ander middel heeft aanvaard dan Schuerings heeft aangevoerd en

de ETF heeft gelast om Schuerings opnieuw in dienst te nemen, ofschoon laatstgenoemde dit niet had gevorderd.

4)

Vierde middel: schending van artikel 266 VWEU en van de motiveringsplicht, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken de bevoegdheid die de ETF bij de uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring toekomt en de vaste rechtspraak ter zake heeft miskend, door de herplaatsing van de betrokkene te gelasten in plaats van een geldelijke vergoeding in geval van nietigverklaring van het ontslagbesluit.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/22


Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2011 door de Europese Stichting voor Opleiding (ETF) tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 9 december 2010 in zaak F-88/08, Vandeuren/ETF

(Zaak T-108/11 P)

2011/C 139/41

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Stichting voor Opleiding (ETF) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Andere partij in de procedure: Monique Vandeuren (Pino Torinese, Italië)

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 9 december 2010 in zaak F-88/08;

dientengevolge, verwerping van het beroep in eerste aanleg en, derhalve,

verwijzing van verweerster in hogere voorziening in alle kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

De voornaamste, door rekwirante aangevoerde middelen en argumenten zijn dezelfde als die welke in het kader van zaak T-107/11 P, ETF/Schuerings zijn aangevoerd.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/22


Beroep ingesteld op 18 februari 2011 — ASA/BHIM — Merck (FEMIFERAL)

(Zaak T-110/11)

2011/C 139/42

Taal van het verzoekschrift: Pools

Partijen

Verzoekende partij: ASA Sp. z o.o. (Głubczyce, Polen) (vertegenwoordiger: M. Chimiak, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Merck Sp. z o.o. (Warschau, Polen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 november 2010 in zaak R 0182/2010-1 volledig vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „FEMIFERAL” voor waren van klasse 5 — aanvraagnr. 5320701

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Merck Sp. z o.o.

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „Feminatal” en nationaal beeldmerk met het woordelement „feminatal” voor waren van klasse 5

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en volledige afwijzing van de merkaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 (1) wegens de onjuiste vaststelling dat de merken „Feminatal” en „FEMIFERAL” dermate overeenstemmen dat bij het Poolse publiek gevaar voor verwarring met betrekking tot de herkomst van de waren bestaat, wegens niet-erkenning van het onderscheidend vermogen van het voorvoegsel „femi”, wegens een onjuiste beoordeling van de bijzonderheden van het Poolse publiek en de beginselen van de Poolse taal, en wegens onjuiste beoordeling van de overeenstemming van de merken uit de drie oogpunten, te weten visueel, fonetisch en begripsmatig.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/23


Beroep ingesteld op 25 februari 2011 — Giordano/Commissie

(Zaak T-114/11)

2011/C 139/43

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jean-François Giordano (Sète, Frankrijk) (vertegenwoordigers: D. Rigeade en J. Jeanjean, avocats)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

vast te stellen dat de heer Jean-François GIORDANO schade heeft geleden door de vaststelling van verordening (EG) nr. 530/2008 van 12 juni 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen te veroordelen tot het betalen aan de heer Jean-François GIORDANO van een schadevergoeding ten bedrage van EUR 542 594, vermeerderd met de wettelijke rente en de kapitalisatie van deze rente;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan:

1)

Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, van de verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en kennelijke beoordelingsfout voor zover de Commissie alleen noodmaatregelen kan nemen indien het bewijs is geleverd van een ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen. Verzoekster betoogt dat de Commissie niet heeft aangetoond dat er in het visseizoen 2008 voor blauwvintonijn overbevissing is geweest.

2)

Tweede middel: schending van het recht te werken en een beroep uit te oefenen krachtens artikel 15, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover de verordening nr. 530/2008 een beperking van de activiteit van verzoekster heeft meegebracht.

3)

Derde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover de maatregel of de verordening nr. 530/2008 vanaf 16 juni 2008 een verbod heeft ingesteld op de visserij van blauwvintonijn, terwijl deze in Frankrijk was toegelaten tot 30 juni 2008.

4)

Vierde middel: schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen daar verzoekster er op goede gronden op mocht vertrouwen dat zij haar visserijactiviteit tot 30 juni 2008 kon uitoefenen, voor zover de visserij van blauwvintonijn in Frankrijk aanvankelijk tot 30 juni 2008 was toegestaan.

5)

Vijfde middel: schending van het eigendomsrecht, voor zover de verordening nr. 530/2008 een verplichte stopzetting van de activiteit van visserij van blauwvintonijn van verzoekster tot gevolg had, terwijl zij over een door het ministerie van Landbouw en Visserij voor de periode van 1 april 2008 tot 30 juni 2008 verleende visvergunning beschikte — vergunning die een wezenlijk element vormt van het economische belang van verzoekster. Verzoekster betoogt:

dat zij ernstige economische schade heeft geleden in haar beroepsuitoefening daar de gevangen blauwvintonijn een „eigendom” is in de zin van artikel 1 van het protocol (nr. 1) bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentale Vrijheden, en

dat het gaat om een virtuele schuldvordering, voor zover verzoekster er op goede gronden op mocht vertrouwen.


(1)  PB L 358, blz. 59.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/23


Beroep ingesteld op 10 maart 2011 — pelicantravel.com/BHIM — Pelikan (Pelikan)

(Zaak T-136/11)

2011/C 139/44

Taal van het verzoekschrift: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: pelicantravel.com s.r.o. (Bratislava, Slowaakse Republiek) (vertegenwoordiger: M. Chlipala, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Pelikan Vertriebsgesellschaft mbH & Co. KG (Hannover, Nemecko)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 december 2010 in zaak R 1428/2009-2 vernietigen,

het Bureau verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk „Pelikan” voor diensten van de klassen 35 en 39 (gemeenschapsmerk nr. 3 325 941)

Houder van het gemeenschapsmerk: Pelikan Vertriebsgesellschaft mbH & Co. KG.

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de aanvrager was te kwader trouw bij de indiening van de merkaanvraag [artikel 52, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1)

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, aangezien het BHIM de feiten en het bewijsmateriaal onjuist heeft beoordeeld en blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht doordat het tot de onjuiste conclusie is gekomen dat het aan de orde zijnde merk niet te kwader trouw was ingediend.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/24


Beroep ingesteld op 11 maart 2011 — TMS Trademark-Schutzrechtsverwertungsgesellschaft/BHIM — Comercial Jacinto Parera (MAD)

(Zaak T-152/11)

2011/C 139/45

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: TMS Trademark-Schutzrechtsverwertungsgesellschaft mbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: B. Hein en M.-H. Hoffmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Comercial Jacinto Parera, SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 december 2010 in zaak R 449/2009-2 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan vervallenverklaring is gevorderd: beeldmerk „MAD” voor waren van klasse 25

Houder van het gemeenschapsmerk: Comercial Jacinto Parera, SA.

Partij die vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de vordering

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 15 en 51 van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) en van regel 22 van verordening (EG) nr. 2868/95 (2), daar de kamer van beroep op basis van de overgelegde de bewijsstukken in verband met het gebruik niet had mogen concluderen dat het beeldmerk „MAD” normaal is gebruikt voor „kledingstukken”.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB 1995, L 303, blz. 1).


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/24


Beroep ingesteld op 14 maart 2011 — Zenato Azienda Vitivinicola/BHIM — Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona (ZENATO RIPASSA)

(Zaak T-153/11)

2011/C 139/46

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Zenato Azienda Vitivinicola Srl (Peschiera del Garda, Italië) (vertegenwoordiger: A. Rizzoli, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona (Verona, Italië)

Conclusies

het onderhavige beroep met bijgevoegde stukken ontvankelijk verklaren;

de beslissing van de kamer van beroep (punten 1, 2 en 3 van het dispositief) vernietigen voor zover daarin het beroep wordt ingewilligd, de oppositie wordt toegewezen en de inschrijvingsaanvraag geheel wordt afgewezen en verzoekster wordt verwezen in de kosten die de opposant in de oppositie- en de beroepsprocedure heeft gemaakt, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ZENATO RIPASSA” (gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5 848 015) voor waren van klasse 33 (alcoholhoudende dranken)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona

Oppositiemerk of -teken: Italiaans woordmerk „RIPASSO” (nr. 682 213) voor waren van klasse 33 („wijnen, spiritualiën en likeuren”)

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van de oppositie en gehele afwijzing van de inschrijvingsaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/25


Beroep ingesteld op 14 maart 2011 — Zenato Azienda Vitivinicola/BHIM — Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona (Ripassa Zenato)

(Zaak T-154/11)

2011/C 139/47

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Zenato Azienda Vitivinicola Srl (Peschiera del Garda, Italië) (vertegenwoordiger: A. Rizzoli, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona (Verona, Italië)

Conclusies

het onderhavige beroep met bijgevoegde stukken ontvankelijk verklaren;

de beslissing van de kamer van beroep (punten 1, 2 en 3 van het dispositief) vernietigen voor zover daarin het beroep wordt ingewilligd, de oppositie wordt toegewezen en de inschrijvingsaanvraag geheel wordt afgewezen en verzoekster wordt verwezen in de kosten die de opposant in de oppositie- en de beroepsprocedure heeft gemaakt, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat het woordelement „RIPASSA ZENATO” bevat (gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5 877 865) voor waren van klasse 33

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona

Oppositiemerk of -teken: Italiaans woordmerk „RIPASSO” (nr. 682 213) voor waren van klasse 33

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van de oppositie en gehele afwijzing van de inschrijvingsaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/25


Beroep ingesteld op 10 maart 2011 — Magnesitas de Rubián en andere/Parlement en Raad

(Zaak T-158/11)

2011/C 139/48

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Magnesitas de Rubián, SA (Incio, Spanje), Magnesitas Navarras, SA (Zubiri, Spanje), en Ellinikoi Lefkolithoi Anonimos Metalleftiki Viomichaniki Naftiliaki kai Emporiki Etaireia (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: H. Brokelmann en P. Martínez-Lage Sobredo, advocaten)

Verwerende partijen: Parlement en Raad

Conclusies

Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van de individuele beschikking die is vervat in artikel 13, lid 7, van richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PB L 334, blz. 17), voor zover daarbij de lidstaten de verplichting wordt opgelegd om de conclusies over de beste praktijken als neergelegd in punt 3.5 van het „referentiedocument over de beste beschikbare technieken voor de cement, kalk en magnesiumoxide producerende industrie” (PB C 166, blz. 5), in acht te nemen bij de vaststelling van de voorwaarden waaronder door de bevoegde autoriteiten een vergunning wordt verleend aan de magnesiumoxide producerende installaties die overeenkomstig voornoemde richtlijn vergunningsplichtig zijn.

De verzoekende partijen concluderen dat het het Gerecht behage:

primair, de bestreden beschikking nietig te verklaren;

subsidiair, voor het geval dat het Gerecht voornoemde beschikking niet in haar geheel nietig zou verklaren in verband met punt 3.5 van het referentiedocument, haar in elk geval nietig te verklaren in verband met punt 3.5.5.4 van dat document, met inbegrip in het bijzonder van de in tabel 3.11 vastgestelde emissiewaarden, en

de verwerende partijen hoe dan ook te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1)

Eerste middel: onbevoegdheid van de Europese Commissie

De Europese Unie was niet bevoegd om de productie van magnesiumoxide in het referentiedocument op te nemen.

2)

Tweede middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften, concreet:

aan de verzoekende partijen is niet meegedeeld dat de procedure voor vaststelling van het referentiedocument was ingeleid, zodat zij daaraan pas laat hebben kunnen deelnemen;

in het referentiedocument wordt geen melding gemaakt van de door de verzoekende partijen ingediende „split views”;

de gestelde termijn voor onderzoek van het eindontwerp van het referentiedocument is niet in acht genomen.

3)

Derde middel: schending van artikel 1 van richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 24, blz. 8)

Het referentiedocument is in strijd met het in artikel 1 van voornoemde richtlijn neergelegde doel, dat bestaat in de bescherming van het milieu in zijn geheel, zodat ook de conclusies in punt 3.5 van dat document daarmee in strijd zijn, die volgens de bestreden beschikking bindend zijn.

4)

Vierde middel: schending van het algemene beginsel van gelijke behandeling, aangezien de bestreden beschikking ondernemingen die zich in verschillende situaties bevinden, gelijk behandelt.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/26


Beroep ingesteld op 18 maart 2011 — Petroci/Raad

(Zaak T-160/11)

2011/C 139/49

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Petroci Holding (Abidjan, Ivoorkust) (vertegenwoordiger: M. Ceccaldi, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

besluit 2011/18/GBVB en verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011 houdende instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten en met name wat de onderneming PETROCI betreft, nietig te verklaren;

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten van de verzoekende partij komen in wezen overeen met die in zaak T-142/11, SIR/Raad.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/26


Beroep ingesteld op 15 maart 2011 — High Tech/BHIM — Vitra Collections (Vorm van een stoel)

(Zaak T-161/11)

2011/C 139/50

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: High Tech Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: G. Floridia en R. Floridia, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vitra Collections AG

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en gemeenschapsmerk nr. 2 298 420 nietig verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: driedimensionaal beeldmerk dat een stoel weergeeft („Alu Chair”), voor waren van klasse 20 — gemeenschapsmerk nr. 2 298 420

Houder van het gemeenschapsmerk: Vitra Collections, AG.

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: schending van artikel 7, lid 1, sub e-iii, van verordening nr. 207/2009. Verzoekster vordert de nietigverklaring van het gemeenschapsmerk tevens op grond dat de inschrijving van dit merk ertoe strekt haar uit te sluiten van de markt van designvoorwerpen die tot het publieke domein zijn gaan behoren, waardoor de betrokken merkaanvraag te kwader trouw was.

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 7, lid 1, sub e-iii, en artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/27


Beroep ingesteld op 17 maart 2011 — Cofra/BHIM — O2 (can do)

(Zaak T-162/11)

2011/C 139/51

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Cofra Holding AG (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordigers: K.-U. Jonas en J. Bogatz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: O2 Holdings Ltd (Slough, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 januari 2011 in zaak R 242/2009-4 vernietigen;

verweerder en eventueel de andere partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: O2 Holdings Ltd

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „can do” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 25, 35, 36, 38 en 43

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „CANDA” voor waren van klasse 25

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 15 en artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) en van regel 22 van verordening (EG) nr. 2868/95 (2), daar de kamer van beroep bij de beoordeling van het bewijs van normaal gebruik te strenge maatstaven heeft gehanteerd en de bijzondere verkoopsomstandigheden in de onderneming van verzoekster ontoereikend in aanmerking heeft genomen. Voorts schending van artikel 76, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009, daar de kamer van beroep ten onrechte geen rekening heeft gehouden met verschillende stukken die werden overgelegd ten bewijze van het normale gebruik van het oppositiemerk. Ten slotte schending van artikel 75, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009, daar de kamer van beroep verzoekster niet in kennis heeft gesteld van het feit dat zij de overgelegde bewijzen van gebruik ontoereikend achtte en verzoekster niet de mogelijkheid heeft geboden, in het kader van de mondelinge behandeling verdere bewijzen aan te voeren.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB 1995, L 303, blz. 1).


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/27


Beroep ingesteld op 17 maart 2011 — Cofra/BHIM — O2 (can do)

(Zaak T-163/11)

2011/C 139/52

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Cofra Holding AG (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordigers: K.-U. Jonas en J. Bogatz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: O2 Holdings Ltd (Slough, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 januari 2011 in zaak R 246/2009-4 vernietigen;

verweerder en eventueel de andere partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: O2 Holdings Ltd

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „can do” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 25, 35, 36, 38 en 43

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk dat het woordelement „CANDA” bevat voor waren van klasse 25

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 15 en artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) en van regel 22 van verordening (EG) nr. 2868/95 (2), daar de kamer van beroep bij de beoordeling van het bewijs van normaal gebruik te strenge maatstaven heeft gehanteerd en de bijzondere verkoopsomstandigheden in de onderneming van verzoekster ontoereikend in aanmerking heeft genomen. Voorts schending van artikel 76, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009, daar de kamer van beroep ten onrechte geen rekening heeft gehouden met verschillende stukken die werden overgelegd ten bewijze van het normale gebruik van het oppositiemerk. Ten slotte schending van artikel 75, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009, daar de kamer van beroep verzoekster niet in kennis heeft gesteld van het feit dat zij de overgelegde bewijzen van gebruik ontoereikend achtte en verzoekster niet de mogelijkheid heeft geboden, in het kader van de mondelinge behandeling verdere bewijzen aan te voeren.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB 1995, L 303, blz. 1).


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/28


Beroep ingesteld op 18 maart 2011 — Modelo Continente Hipermercados/Commissie

(Zaak T-174/11)

2011/C 139/53

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Modelo Continente Hipermercados, SA sucursal en España (Alcorcón, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan, R. Calvo Salinero, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de in dit beroep aangevoerde gronden tot nietigverklaring aanvaarden en bijgevolg artikel 1, lid 1, van de bestreden beschikking nietig verklaren, voor zover daarin wordt verklaard dat artikel 12, lid 5, van de Texto Refundido de la Ley del Impuesto sobre sociedades (gecodificeerde versie van de Spaanse wet op de vennootschapsbelasting; hierna: „TRLIS”) elementen van staatssteun bevat;

subsidiair, artikel 1, lid 1, van de bestreden beschikking nietig verklaren, voor zover daarin wordt verklaard dat artikel 12, lid 5, TRLIS elementen van staatssteun bevat wanneer het van toepassing is op verkrijgingen van deelnemingen die de verwerving van controle inhouden;

subsidiair, de bestreden beschikking nietig verklaren wegens een wezenlijke tekortkoming in de procedure, en

de Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de beschikking van de Commissie van 28 oktober 2009 [steunmaatregel C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07)] inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen (PB 2011, L 7 blz. 48).

Tot staving van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, voor zover de maatregel als staatssteun wordt beschouwd.

De Commissie heeft niet aangetoond dat de aan de orde zijnde fiscale maatregel „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” begunstigt. De Commissie neemt enkel aan dat de maatregel selectief is omdat deze alleen geldt voor de verkrijging van deelnemingen in buitenlandse vennootschappen en niet voor de verkrijging van deelnemingen in nationale vennootschappen. Dit is een onjuiste cirkelredenering. Dat de aan de orde zijnde maatregel, zoals elke andere fiscale bepaling, pas geldt wanneer aan bepaalde objectieve voorwaarden is voldaan, betekent niet dat deze maatregel de jure of de facto een selectieve maatregel is. De redenering van de Commissie leidt ertoe dat elke fiscale bepaling prima facie selectief wordt geacht.

In de tweede plaats vormt de op het eerste gezicht verschillende behandeling van artikel 12, lid 5, TRLIS helemaal geen selectief voordeel, maar beoogt zij alle verkrijgingen van aandelen, nationaal dan wel buitenlands, fiscaal gelijk te stellen. Aangezien grensoverschrijdende fusies niet mogelijk zijn, kan de belastingafschrijving van financiële goodwill slechts plaatsvinden op nationaal niveau, waar wel fiscale bepalingen bestaan die daartoe mogelijkheid bieden. In die zin breidt artikel 12, lid 5, TRLIS deze mogelijkheid enkel uit tot de aankoop van activa in buitenlandse vennootschappen. Dat is de verrichting die nationale fusies functioneel het meest benadert en die derhalve tot de opzet en de logica van het Spaanse stelsel behoort.

Subsidiair is de beschikking van de Commissie onevenredig, aangezien op zijn minst de gevallen waarin de controle van buitenlandse ondernemingen wordt overgenomen, moeten worden gelijkgesteld met situaties van nationale fusies en die gevallen derhalve gerechtvaardigd zijn door de opzet en de logica van het Spaanse stelsel.

2)

Tweede middel: wezenlijke tekortkoming in de procedure, doordat de op bestaande steun toepasselijke procedure niet is nageleefd.

In de bestreden beschikking worden de argumenten betreffende de functionele gelijkwaardigheid van de maatregel afgewezen, doordat niet wordt erkend dat grensoverschrijdende fusies binnen de Europese Unie in de praktijk onmogelijk zijn. Volgens de Commissie zijn alle belemmeringen die eventueel hebben bestaan opgeruimd, doordat nadien ter zake EU-richtlijnen zijn vastgesteld, die allemaal dateren van na de inwerkingtreding van de in casu aan de orde zijnde maatregel. Dienaangaande is verzoekster van mening dat indien het standpunt van de Commissie werd aanvaard, dat de EU-richtlijnen daadwerkelijk de belemmeringen voor de grensoverschrijdende fusies hebben opgeruimd, wat echter niet het geval is, er hoe dan ook sprake zou zijn van bestaande steun. De procedure voor toezicht op bestaande steun verschilt echter fundamenteel van de in deze zaak gevolgde procedure, waardoor er dus sprake is van een wezenlijke tekortkoming in de procedure.

3)

Derde middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, wegens onjuiste toepassing van het recht bij de bepaling van de begunstigde van de maatregel.

Ook al wordt aangenomen dat artikel 12, lid 5, TRLIS elementen van staatsteun bevat, dan nog had de Commissie een exhaustieve economische analyse moeten verrichten om te bepalen wie de begunstigden van de mogelijke steunmaatregel waren. Hoe dan ook zijn de begunstigden van de steun (in de vorm van een te hoge prijs voor de aankoop van deelnemingen) de verkopers van de deelnemingen en niet, zoals de Commissie beweert, de Spaanse ondernemingen die van deze maatregel gebruik hebben gemaakt.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/29


Beschikking van het Gerecht van 14 maart 2011 — Global Digital Disc/Commissie

(Zaak T-259/08) (1)

2011/C 139/54

Procestaal: Duits

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


Gerecht voor ambtenarenzaken

7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/30


Beroep ingesteld op 21 januari 2011 — Mariën/Commissie

(Zaak F-5/11)

2011/C 139/55

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Peter Mariën (Elsene, België) (vertegenwoordigers: B. Theeuwes en F. Pons, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het hoofd van de delegatie van de EU in Afghanistan waarbij de leden van deze delegatie werd gelast om hun hotel te verlaten en naar de compound van de EU te verhuizen

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit, vervat in de e-mail van de bijzondere vertegenwoordiger van de EU en het hoofd van de delegatie van de EU in Afghanistan van 11 januari 2011, waarbij verzoeker werd gelast om op 14 januari 2011 te verhuizen naar de compound in Kabul, Afghanistan, nietig verklaren;

de Commissie veroordelen tot betaling van alle kosten in verband met deze tijdelijk huisvesting;

de Commissie veroordelen tot betaling van een bedrag van 10 000 EUR aan verzoeker ter vergoeding van de psychologische stress en schade die hij heeft geleden;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/30


Beroep ingesteld op 9 februari 2011 — Bouillez e. a./Raad

(Zaak F-11/11)

2011/C 139/56

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Vincent Bouillez (Overijse, België) en anderen (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het TABG om verzoekers in het kader van de bevorderingsronde 2010 niet tot de hogere rang te bevorderen

Conclusies van de verzoekende partijen

nietigverklaring van het besluit van de Raad van 3 november 2010 tot afwijzing van verzoekers’ klacht;

voor zover nodig, nietigverklaring van de besluiten om verzoekers in het kader van de bevorderingsronde 2010 niet tot de hogere rang te bevorderen;

verwijzing van de Raad in de kosten.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/30


Beroep ingesteld op 18 februari 2011 — Mariën/EDEO

(Zaak F-15/11)

2011/C 139/57

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Peter Mariën (Elsene, België) (vertegenwoordigers: B. Theeuwes en F. Pons, advocaten)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het hoofd van de delegatie van de EU in Afghanistan waarbij de leden van deze delegatie werd gelast hun hotel te verlaten naar de compound van de EU te verhuizen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit, vervat in de e-mail van de bijzondere vertegenwoordiger van de EU en het hoofd van de delegatie van de EU in Afghanistan van 11 januari 2011, waarbij verzoeker werd gelast om op 14 januari 2011 te verhuizen naar de compound in Kabul, Afghanistan;

verwijzing van de EDEO in alle kosten van de tijdelijke huisvestingsmaatregel;

veroordeling van de EDEO tot betaling van een vergoeding van 10 000 EUR aan verzoeker voor zijn psychologische stress en schade;

verwijzing van de EDEO in de kosten van de procedure.


7.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/31


Beroep ingesteld op 28 februari 2011 — Conticchio/Commissie

(Zaak F-22/11)

2011/C 139/58

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekster: Rosella Conticchio (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: R. Giuffridda en A. Tortora, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot vaststelling van verzoeksters pensioenrechten, voor zover haar een ouderdomspensioenrecht van de rang AST 7, salaristrap 1, en niet van de rang AST 7, salaristrap 2, is toegekend

Conclusies van de verzoekende partij

het op 24 november 2010 meegedeelde besluit nr. R/489/10 van het TABG van 18 november 2010 tot afwijzing van de klacht nietig verklaren;

verzoekster met terugwerkende kracht overgang te verlenen van AST 7, salaristrap 1, naar AST 7, salaristrap 2;

het bedrag van het aan verzoekster toekomende pensioen opnieuw vaststellen en dit met 170 EUR per maand verhogen;

de instantie die verzoeksters pensioen uitkeert veroordelen tot betaling aan haar van de verschuldigde verhoging, vanaf 1 juni 2010 en tot de datum van de daadwerkelijke betaling, met inbegrip van rente, revaluatie en aanvullende wettelijke nevenvorderingen;

de Europese Commissie veroordelen tot terugbetaling van de bedragen waarvan aan het einde van het geding blijkt, dat verzoekster deze ten onrechte voor de afkoop van pensioenrechten heeft betaald;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.


Top