EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 19.9.2025
COM(2025) 508 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
OVER DE TOEPASSING EN DE EFFICIËNTE WERKING VAN RICHTLIJN 2012/18/EU BETREFFENDE DE BEHEERSING VAN ZWARE ONGEVALLEN WAARBIJ GEVAARLIJKE STOFFEN ZIJN BETROKKEN IN DE PERIODE 2019-2022
INHOUD
Inleiding
1.Samenvatting van de verslagen van de lidstaten
1.1.Statistische gegevens van inrichtingen
1.1.1.Aantal inrichtingen
1.1.2.Externe noodplannen
1.1.3.Informatie voor het publiek
1.1.4.Inspecties
1.1.5.Exploitatieverbod, sancties en andere dwangmiddelen
1.2.Statistieken van zware ongevallen
2Verdere stappen om de preventie van industriële ongevallen te verbeteren
3Conclusies
Inleiding
Zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, vormen een ernstige bedreiging voor mens en milieu, veroorzaken vaak aanzienlijke economische verliezen en verstoren duurzame groei.
In dit verband is in Richtlijn 2012/18/EU betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (“Seveso III-richtlijn”) het relevante kader vastgesteld voor risicobeheersmaatregelen om zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn te voorkomen en te zorgen voor passende paraatheid, preventie en respons indien dergelijke ongevallen zich toch voordoen.
Deze richtlijn moest uiterlijk op 1 juni 2015 door de lidstaten zijn omgezet en heeft betrekking op inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn (bv. tijdens de verwerking of opslag) in hoeveelheden die bepaalde drempelwaarden overschrijden. Afhankelijk van het aantal gevaarlijke stoffen dat aanwezig is of waarschijnlijk aanwezig zal zijn, worden inrichtingen ingedeeld in lagedrempelinrichtingen en hogedrempelinrichtingen, waarbij voor deze laatste strengere eisen gelden.
De Seveso III-richtlijn speelt dus een sleutelrol bij het sturen van de sterk geïndustrialiseerde EU om verontreiniging door industriële ongevallen tot nul terug te dringen, een verbintenis die is vastgelegd in de
Europese Green Deal
en het
actieplan om de verontreiniging naar nul terug te brengen
. Overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de Seveso III-richtlijn dienen de lidstaten om de vier jaar bij de Commissie een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn. Dit verslag bevat een samenvatting van de door de lidstaten verstrekte gegevens voor de periode 2019-2022 overeenkomstig artikel 29 om het Europees Parlement en de Raad informatie te verstrekken over de huidige stand van de uitvoering van de Seveso III-richtlijn.
Het volgt op een eerste verslag dat in 2021 werd gepubliceerd en betrekking had op de periode 2015-2018.
Dit verslag bestaat uit twee delen:
-Deel I bevat een samenvatting van de door de lidstaten verstrekte informatie over de uitvoering van de Seveso III-richtlijn. Punt 1.1 heeft betrekking op informatie die is verzameld via de verslagen die de lidstaten hebben ingediend overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/896/EU van de Commissie, waarin de nadruk ligt op eerder vastgestelde probleemgebieden, aangevuld met gegevens over Seveso-inrichtingen uit de eSPIRS-databank (Seveso Plants Information Retrieval System). Het doel van deze samenvatting bestaat erin te beoordelen op welk niveau de richtlijn is uitgevoerd en eventuele tekortkomingen vast te stellen die moeten worden aangepakt. In punt 1.2 wordt het vorige punt aangevuld met gegevens over ongevallen, gebaseerd op een analyse van de databank voor zware ongevallen (eMARS), die wordt beheerd door het Bureau voor risico’s van grote ongevallen van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Commissie.
-Deel II geeft een overzicht van de voorgenomen maatregelen in het kader waarvan de Commissie met de lidstaten zal samenwerken om de preventie van industriële ongevallen en de paraatheid verder te verbeteren, onder meer door tekortkomingen in de uitvoering aan te pakken.
Net als bij eerdere beoordelingen zijn de bevindingen van dit verslag in de eerste plaats gebaseerd op de informatie in de door de lidstaten ingediende verslagen en op gedetailleerde analyse van deze verslagen, alsook op andere relevante gegevens uit eSPIRS- en eMARS-databanken.
De 27 verslagen van de lidstaten over de verslagperioden 2019-2022 en eerdere verslagperioden zijn openbaar beschikbaar.
1.Samenvatting van de verslagen van de lidstaten
Alle 27 lidstaten hebben hun vierjaarlijkse verslagen voor de periode 2019‑2022 bij de Commissie ingediend.
1.1.Statistische gegevens van inrichtingen
1.1.1.Aantal inrichtingen
In 2022 vielen in totaal 11 059 inrichtingen in de EU-27 binnen het toepassingsgebied van de Seveso III-richtlijn (zie figuur 1). Dit is een toename van 168 extra inrichtingen ten opzichte van de vorige verslagperiode, waarin in 2018 10 836 inrichtingen in dezelfde 27 lidstaten werden gemeld. De lidstaten met het grootste aandeel van deze Seveso-inrichtingen tijdens de verslagperiode waren Duitsland (34 %), Frankrijk (11 %), Italië (9 %), Spanje (8 %) en Polen (4 %).
Het aandeel van hogedrempelinrichtingen en lagedrempelinrichtingen was constant tijdens de verslagperiode en sinds de vorige verslagperiode, met gemiddeld 43 % hogedrempelinrichtingen en 57 % lagedrempelinrichtingen.
Figuur 1: Aantal Seveso-inrichtingen in 2022.
Uit figuur
Figure
2
blijkt een langzame maar gestage toename tot 2018 van het aantal inrichtingen dat onder de richtlijn valt. Dit moet in verband worden gebracht met drie uitbreidingsronden van de EU in deze periode (2004, 2007 en 2013) en een wijziging van het toepassingsgebied van de Seveso III-richtlijn naar aanleiding van de herziening van Richtlijn 96/82/EG van 9 december 1982 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (de Seveso II-richtlijn) in 2012. Gegevens over lagedrempelinrichtingen worden pas sinds de verslagperiode 2009‑2011 gerapporteerd.
Na 2018 heeft de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie geleid tot een daling van het totale aantal Seveso-inrichtingen ten opzichte van de voorgaande periode, aangezien het VK in 2018 het land was met het op drie na hoogste aantal Seveso-inrichtingen in de EU (8 %). Zoals hierboven vermeld, moet echter worden opgemerkt dat het aantal Seveso-inrichtingen in dezelfde 27 EU-lidstaten tussen 2018 en 2022 licht is gestegen.
Figuur 2: Ontwikkeling van het aantal Seveso-inrichtingen 1996-2022.
De meest voorkomende specifieke categorieën activiteiten tijdens de verslagperiode die onder de Seveso III-richtlijn vallen, zijn:
1)Opwekking, levering en distributie van elektriciteit (15 %)
2)Brandstofopslag (11 %)
3)Groothandel en detailhandel (9 %)
1.1.2.Externe noodplannen
Overeenkomstig artikel 12, lid 1, punt b), van de Seveso III-richtlijn moeten exploitanten aan de bevoegde autoriteiten de nodige gegevens verstrekken zodat zij externe noodplannen kunnen opstellen voor hogedrempelinrichtingen. Deze plannen zijn van belang om snel en gecoördineerd optreden bij zware ongevallen mogelijk te maken en spelen een onmisbare rol bij het minimaliseren van de effecten ervan. Zij moeten tevens met tussenpozen van hooguit drie jaar worden beoordeeld en getest (artikel 12, lid 6, van de richtlijn).
De bevoegde autoriteiten kunnen op basis van de gegevens in het veiligheidsrapport, een met redenen omkleed besluit nemen dat de verplichting om een extern noodplan op te stellen niet van toepassing is (artikel 12, lid 8, van de richtlijn).
1.1.2.1. Opstellen van externe noodplannen
Zoals uit
Figure
3
blijkt, waren aan het einde van de verslagperiode voor de meeste hogedrempelinrichtingen waarvoor dit vereist was, externe noodplannen opgesteld. Gemiddeld beschikte 96 % van de hogedrempelinrichtingen tijdens de verslagperiode over een extern noodplan, of hoefden zij geen extern noodplan te hebben.
De meest voorkomende reden die door de bevoegde autoriteiten wordt aangevoerd om het ontbreken van een extern noodplan toe te staan, is dat, op basis van hun beoordeling, de gevolgen van zware ongevallen niet buiten de grenzen van de vestiging reiken en/of geen potentieel risico voor de menselijke gezondheid en het milieu zouden inhouden. Andere verklaringen die werden gegeven, waren de niet voortdurende aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de inrichting, het ontbreken van kwetsbare elementen rond de inrichtingen, en de beperkte gevolgen van een mogelijk ongeval.
De overige 4 % van de hogedrempelinrichtingen beschikte niet over een extern noodplan, wat wijst op een niet-naleving van de Seveso III-richtlijn of van de rapporteringsverplichting. De situatie verschilt van lidstaat tot lidstaat – zie figuur 3.
Figuur 3: Percentage hogedrempelinrichtingen waarvoor een extern noodplan werd opgesteld of niet vereist was tijdens de verslagperiode.
1.1.2.2.Testen en beoordelen van externe noodplannen
Wat de uitvoering van artikel 12, lid 6, van de Seveso III-richtlijn betreffende de beoordeling en het testen van de externe noodplannen betreft, blijkt uit de verslagperiode 2019-2022 dat het aantal externe noodplannen dat met passende tussenpozen van niet meer dan drie jaar is beoordeeld, getest en waar nodig bijgewerkt, is gedaald ten opzichte van de vorige verslagperiode.
In 2022 was 21 % van de bestaande externe noodplannen de afgelopen drie jaar niet getest. Dit wordt doorgaans verklaard door de moeilijkheden als gevolg van de COVID-19-pandemie. Andere aangevoerde redenen zijn onder meer een gebrek aan personeel, een gebrek aan financiële middelen en het feit dat de nodige input voor de externe noodplannen niet werd verstrekt. De gerapporteerde informatie wordt weergegeven in
Figure
4
.
Figuur 4: Percentage hogedrempelinrichtingen waarvoor externe noodplannen werden getest tijdens 2019-2022.
1.1.3.Informatie voor het publiek
In overeenstemming met artikel 14, lid 1, moeten de lidstaten er zorg voor dragen dat de informatie als bedoeld in bijlage V permanent voor het publiek beschikbaar is, onder meer elektronisch, en zo nodig wordt bijgewerkt.
Op grond van bijlage V moeten alle inrichtingen informatie verstrekken over de naam en het adres van de inrichting, de activiteit van de inrichting, de aanwezige gevaarlijke stoffen en de datum van de laatste inspectie. Hogedrempelinrichtingen moeten aanvullende informatie beschikbaar stellen, waaronder een samenvatting voor het publiek over de aard van de risico’s van ongevallen, informatie over veiligheidsmaatregelen en relevante aspecten van het externe noodplan, en, waar van toepassing, een indicatie of de inrichting zich nabij het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, waardoor een zwaar ongeval grensoverschrijdende gevolgen kan hebben.
De lidstaten werd verzocht verslag uit te brengen over het aantal inrichtingen waarvoor de in bijlage V bij de richtlijn vermelde informatie niet beschikbaar was. Over het algemeen is deze bepaling goed uitgevoerd, met informatie die permanent beschikbaar is voor het publiek, ook elektronisch, voor 96 % van alle inrichtingen in de EU. De meeste lidstaten voldoen volledig aan de bepalingen van de Seveso III-richtlijn met betrekking tot de permanente beschikbaarheid van informatie overeenkomstig bijlage V. Slechts een beperkt aantal lidstaten meldde dat de op grond van bijlage V gevraagde informatie niet permanent beschikbaar was voor sommige hogedrempelinrichtingen. Voor de meeste hiervan werd dergelijke informatie op verzoek ter beschikking gesteld van het publiek. Er werden ook enkele rapporteringsfouten vastgesteld.
Deze informatie wordt weergegeven in
Figure
5
.
Figuur 5: Percentage inrichtingen waarvoor de informatie in bijlage V permanent ter beschikking wordt gesteld aan het publiek.
In artikel 14, lid 2, punt a), is bepaald dat de lidstaten er, uitsluitend voor hogedrempelinrichtingen, zorg voor moeten dragen dat regelmatig, en zonder dat ze erom moeten vragen, informatie wordt verstrekt aan de personen die door een zwaar ongeval kunnen worden getroffen over de bij een zwaar ongeval te treffen veiligheidsmaatregelen en de in dat geval te volgen gedragslijn.
In 2022 werd voor 96 % van alle hogedrempelinrichtingen in de EU-27 actief informatie over de bij een zwaar ongeval te treffen veiligheidsmaatregelen en de in dat geval te volgen gedragslijn ter beschikking gesteld van het betrokken publiek. Dit is een verbetering ten opzichte van de vorige verslagperiode waarin dergelijke informatie beschikbaar werd gesteld voor 91 % van alle hogedrempelinrichtingen in de EU-27, waarbij de meeste lidstaten volledig voldeden aan de bepalingen van de Seveso III-richtlijn en slechts enkele lidstaten meldden dat informatie niet beschikbaar werd gesteld. Deze informatie wordt weergegeven in figuur 6 hieronder.
De meest gebruikte middelen om informatie over veiligheidsmaatregelen en het vereiste gedrag tijdens de verslagperiode permanent beschikbaar te houden, waren internet (22 EU‑lidstaten), gevolgd door folders (5 EU-lidstaten), kranten en flyers.
Figuur 6: Percentage (%) van de hogedrempelinrichtingen waarvoor informatie over veiligheidsmaatregelen en de vereiste gedragslijn actief openbaar is gemaakt
1.1.4.Inspecties
Op grond van artikel 20 van de Seveso III-richtlijn moeten de lidstaten een inspectiesysteem en een inspectieprogramma voor alle inrichtingen opzetten. Hogedrempelinrichtingen moeten om de twaalf maanden worden geïnspecteerd en lagedrempelinrichtingen om de 36 maanden, tenzij een inspectieprogramma op basis van een systematische beoordeling wordt uitgevoerd.
Overeenkomstig artikel 20, lid 5, moet de systematische beoordeling van de gevaren van de betrokken inrichtingen worden gebaseerd op ten minste de mogelijke effecten van de betrokken inrichtingen op de menselijke gezondheid en het milieu, alsmede op gegevens betreffende de naleving van de voorschriften van de Seveso III-richtlijn. Deze criteria moeten ten minste hetzelfde niveau van doeltreffendheid waarborgen als inspecties die jaarlijks of driejaarlijks worden uitgevoerd. Zowel hoge- als lagedrempelinrichtingen vallen onder deze bepaling.
Voor zover passend, wordt ook rekening gehouden met relevante bevindingen van inspecties uitgevoerd krachtens andere EU-wetgeving.
Op basis van de door de bevoegde autoriteiten voor de verslagperiode gerapporteerde gegevens werd ten minste jaarlijks gemiddeld 65 % van de hogedrempelinrichtingen in de EU-27 geïnspecteerd (zie
Figure
7
). Voor de resterende inrichtingen was het inspectieprogramma, met inbegrip van de frequentie van de bezoeken ter plaatse, opgesteld op basis van een systematische beoordeling van de gevaren voor zware ongevallen in de betrokken inrichtingen.
Voor lagedrempelinrichtingen werden gemiddeld ten minste om de drie jaar inspecties uitgevoerd in 86 % van de lagedrempelinrichtingen van de EU-27 (zie figuur 8).
Figuur 7: Percentage door de lidstaat geïnspecteerde hogedrempelinrichtingen
Figuur 8: Percentage door de lidstaat geïnspecteerde lagedrempelinrichtingen.
In totaal is het aantal ten minste jaarlijks geïnspecteerde hogedrempelinrichtingen in de periode 2019-2022 gedaald ten opzichte van de vorige verslagperiode, waarbij 65 % van de hogedrempelinrichtingen jaarlijks werd geïnspecteerd, tegenover 69 % in de vorige verslagperiode. Het aandeel lagedrempelinrichtingen dat ten minste om de drie jaar wordt geïnspecteerd, is sinds de laatste verslagperiode echter gestegen van 65 % tot 86 %. Verscheidene lidstaten meldden dat inspecties in hun land in de periode 2019-2022 minder frequent waren als gevolg van de COVID-19-pandemie.
Een meerderheid van de lidstaten gaf aan dat hun nationale wetgeving of administratieve richtsnoeren voorzien in gecoördineerde of gezamenlijke inspecties met inspecties die worden uitgevoerd op grond van andere EU-wetgeving, met name Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies of Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake middelgrote stookinstallaties.
1.1.5.Exploitatieverbod, sancties en andere dwangmiddelen
Op grond van artikel 19 van de Seveso III-richtlijn moeten de lidstaten de exploitatie van inrichtingen verbieden indien de door de exploitant getroffen maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan duidelijk onvoldoende zijn, zoals ernstige tekortkomingen in het nemen van de noodzakelijke acties die in het inspectierapport zijn aangegeven.
In totaal hebben negen lidstaten tijdens de verslagperiode melding gemaakt van een verbod op de exploitatie van een inrichting omdat de door de exploitant getroffen maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan duidelijk onvoldoende waren. Dit had betrekking op 67 inrichtingen, goed voor 0,6 % van alle Seveso-inrichtingen in de EU-27 (zie figuur 9).
Figuur 9: Totaal aantal inrichtingen waarvan de exploitatie tijdens de verslagperiode werd verboden.
1.2.Statistieken van zware ongevallen
Het aantal zware ongevallen is één van de belangrijkste indicatoren om de algemene doeltreffendheid van de Seveso III-richtlijn te meten voor wat betreft het tot een minimum beperken van zware ongevallen en de schadelijke gevolgen ervan. Op grond van artikel 18 moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van zware ongevallen die zich op hun grondgebied hebben voorgedaan en die beantwoorden aan de kwantitatieve criteria van bijlage VI:
-Criterium 1: elk zwaar ongeval dat aan de volgende voorwaarden voldoet: waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, en dat een van de volgende gevolgen heeft: letsel aan personen en schade aan goederen, onmiddellijke schade voor het milieu, materiële schade of grensoverschrijdende schade.
-Criterium 2: Een ongeval of “bijna-ongeval” dat naar het oordeel van de lidstaten bijzondere technische aspecten vertoont voor de preventie van zware ongevallen en voor de beperking van de gevolgen daarvan en dat niet aan de onder criterium 1 genoemde kwantitatieve criteria voldoet.
Het melden van dergelijke gebeurtenissen gebeurt via een speciale databank (eMARS) die ter beschikking van de lidstaten wordt gesteld om de uitwisseling van lessen die zijn getrokken uit ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, te vergemakkelijken, teneinde de preventie van chemische ongevallen en de beperking van mogelijke gevolgen te verbeteren.
Gedurende de verslagperiode 2019-2022 werden in totaal 87 ongevallen in de eMARS‑databank geregistreerd, waarvan er 62 zijn gerapporteerd als zware ongevallen (die beantwoorden aan het eerste criterium van bijlage VI), 24 als bijna-ongevallen en 1 als een “andere” gebeurtenis, zoals wordt weergegeven in figuren 10 en 11. In de loop van de periode vonden de meeste tot dusver geregistreerde ongevallen plaats in hogedrempelinrichtingen (het tijdstip waarop verslagen kunnen worden afgerond en gepubliceerd, kan variëren afhankelijk van het tijdstip waarop onderzoeken en juridische procedures uiteindelijk worden afgerond).
Figuur 10: Aantal ongevallen per jaar van optreden en per hoge-/lagedrempelinrichting in de jaren 2019-2022.
Figuur 11: Aantal ongevallen per jaar van optreden en naar soort gebeurtenis in de jaren 2019‑2022.
De rapporterende lidstaten publiceren ook gegevens over het aantal sterfgevallen en gewonden bij zware ongevallen en het aantal ongevallen waarbij sterfgevallen en gewonden betrokken waren (zie figuur 12). In totaal werden tijdens de verslagperiode 2019-2022 21 incidenten met sterfgevallen gemeld (39 sterfgevallen binnen de inrichtingen en 1 sterfgeval buiten de inrichtingen) en 22 incidenten met gewonden (127 gewonden binnen de inrichtingen en 28 buiten de inrichtingen). 35 ongevallen voldeden aan het drempelcriterium van ten minste twee miljoen EUR aan materiële schade in de inrichting, overeenkomstig punt 4, a), van bijlage VI bij de Seveso III-richtlijn.
Figuur 12: Aantal sterfgevallen en gewonden bij Seveso zware ongevallen in EU-lidstaten in de jaren 2019-2022.
In de periode 2019‑2022 zijn de meest gemelde criteria — van de zes in bijlage VI vermelde criteria — voor de kennisgeving van een zwaar ongeval aan de Commissie (zie figuur 13):
-hoeveelheid betrokken gevaarlijke stoffen;
-interessant om lering uit te trekken;
-materiële schade.
Figuur 13: Criteria voor het melden van zware ongevallen in eMARS voor de periode 2019‑2022.
Wat de betrokken industriële activiteit betreft, blijkt uit de verzamelde gegevens dat de sector chemische installaties (33 ongevallen) en de sector petrochemie en olieraffinaderijen (29 ongevallen) het meest vatbaar zijn voor zware ongevallen (zie figuur 14).
Figuur 14: Aantal ongevallen en incidenten naar soort activiteit in de jaren 2019‑2022.
Uit deze gegevens blijkt dat de Seveso III-richtlijn er in aanzienlijke mate toe bijdraagt dat zware ongevallen relatief weinig voorkomen.
Figuur 15: Aantal ongevallen ten opzichte van het aantal Seveso-inrichtingen tijdens 2015-2022
2Verdere stappen om de preventie van industriële ongevallen te verbeteren
De door de lidstaten gerapporteerde gegevens over de uitvoering van de Seveso III-richtlijn bieden nuttige informatie om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn om de preventie van industriële ongevallen verder te verbeteren. Daartoe zijn vier belangrijke instrumenten vastgesteld:
1.verbetering van de uitvoering en naleving;
2.vereenvoudigde en gestroomlijnde rapportering voor de volgende verslagperioden;
3.intensivering van de uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie over geleerde lessen en goede praktijken;
4.aanpak van de nieuwe uitdagingen op het gebied van industriële veiligheid in verband met de klimaatverandering en de energietransitie.
Verbetering van de uitvoering en naleving van de Seveso III-richtlijn
De Seveso III-richtlijn moest uiterlijk op 31 mei 2015 door de lidstaten zijn omgezet. Alle lidstaten hebben omzettingsmaatregelen meegedeeld.
Ondertussen heeft de Commissie nauwlettend toegezien op de correcte omzetting van de richtlijn, met zes lopende procedures tegen lidstaten wegens niet-correcte omzetting van de Seveso III-richtlijn.
De in deel 1 gepresenteerde informatie wijst op enkele aanhoudende problemen in bepaalde lidstaten met betrekking tot de uitvoering en het testen van externe noodplannen en informatie voor het publiek. De Commissie zal de onderliggende redenen voor niet-naleving in die lidstaten onderzoeken om te beoordelen of deze het gevolg zijn van structurele problemen, in welk geval de Commissie in voorkomend geval zou overwegen inbreukprocedures in te leiden. Dergelijke tekortkomingen kunnen leiden tot een verhoogd risico op ongevallen, waardoor de doelstellingen van de richtlijn in het gedrang komen.
Om de uitvoeringsinspanningen van de lidstaten verder te ondersteunen, zal de Commissie belangrijke kwesties blijven aanpakken, onder meer door middel van uitwisselingen in het specifieke Seveso-comité, de deskundigengroep en de technische werkgroepen, alsook door middel van richtsnoeren en technische verslagen.
Vereenvoudiging en stroomlijning van de rapportering
In 2022 is Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1979 van de Commissie vastgesteld ter verbetering van het rapporteringsproces uit hoofde van artikel 18, lid 1, en artikel 21, lid 3, voor het verstrekken van informatie aan de Commissie over de locatie van industriële installaties die onder het toepassingsgebied van de Seveso III-richtlijn vallen en over zware ongevallen. De herontwikkeling door het Europees Milieuagentschap (EEA) van de twee Seveso-databanken eSPIRS en eMARS en de integratie ervan in het Europees portaal voor industriële emissies heeft ook geleid tot de oprichting van een gecentraliseerd “éénloketsysteem” dat een schat aan informatie over verschillende aspecten met betrekking tot deze industriële installaties verstrekt aan bevoegde autoriteiten, industrieën, ngo’s en het publiek. Dit draagt bij tot de lopende inspanningen om een geïntegreerd kader voor de monitoring van een samenleving zonder verontreiniging op te zetten, zoals uiteengezet in de Route naar een gezonde planeet voor iedereen (vlaggenschip 9).
Op 23 januari 2025 is een ander Uitvoeringsbesluit (EU) 2025/113 van de Commissie vastgesteld tot vaststelling van een nieuw format voor het meedelen van informatie van de lidstaten over de uitvoering van de Seveso III-richtlijn overeenkomstig artikel 21 van die richtlijn.
Dit nieuwe besluit heeft tot doel de relevantie en kwaliteit van de door de lidstaten verstrekte gegevens te verbeteren en tegelijkertijd de administratieve lasten te verminderen, in overeenstemming met de toezeggingen van de Commissie in het kader van haar nieuwe politieke richtsnoeren voor 2024-2029. In dat verband zijn de rapporteringsverplichtingen voor de lidstaten uit hoofde van deze uitvoeringshandeling aanzienlijk vereenvoudigd en gestroomlijnd in vergelijking met het vorige rapporteringsformat dat is vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit 2014/896/EU van de Commissie, waarbij ook is gezorgd voor een zinvolle verzameling van informatie voor de volgende rapporteringsrondes, te beginnen voor de periode 2023-2026 (te rapporteren in 2027), met bijzondere aandacht voor numerieke en gestandaardiseerde gegevens.
Intensivering van de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie
De werkzaamheden met betrekking tot de lessen die zijn geleerd van zware industriële ongevallen en van inspecties vormen een belangrijke pijler van de Seveso III-richtlijn. Het is van essentieel belang om de industriële veiligheidscultuur in de hele Europese Unie te handhaven en de preventie en beperking van ongevallen te verbeteren.
De afgelopen 30 jaar heeft de Commissie de lidstaten technische en wetenschappelijke ondersteuning geboden, met name door industriële ongevallen te analyseren en feedback te geven over de geleerde lessen.
Tijdens de periode waarop dit verslag betrekking heeft, is de Commissie nauw blijven samenwerken met de lidstaten om waar nodig hun capaciteitsopbouw te verbeteren. Dit omvatte met name de technische werkgroep inzake inspecties en een programma van wederzijdse gezamenlijke bezoeken waarmee prestatiemaatstaven kunnen worden geïdentificeerd en beoordeeld, bijvoorbeeld het opstellen van een gemeenschappelijke definitie van indicatoren voor inspectie, het opstellen van richtsnoeren of het organiseren van workshops over specifieke beleidsbehoeften (bv. over vuurwerk, explosieven en ammoniumnitraat naar aanleiding van bepaalde specifieke zware ongevallen waarbij die gevaarlijke stoffen betrokken zijn). De Commissie heeft ook steun verleend voor de analyse van industriële ongevallen en de daaraan verbonden risico’s en gevolgen.
Aanpak van de nieuwe uitdagingen op het gebied van industriële veiligheid in verband met klimaatverandering, veiligheidsgerelateerde risico’s en de energietransitie
De verwezenlijking van de doelstellingen van de Seveso III-richtlijn staat nu voor nieuwe uitdagingen in verband met de verwachte escalatie van de intensiteit en frequentie van natuurrampen als gevolg van de klimaatverandering en met de ontwikkeling van nieuwe technologieën die gepaard gaan met de energietransitie. Bovendien wordt de Europese Unie geconfronteerd met veiligheidsgerelateerde risico’s in verband met de Russische agressie tegen Oekraïne en vijandige hybride activiteiten.
Natuurrampen, zoals aardbevingen, overstromingen, stormen, extreme temperaturen enzovoorts kunnen leiden tot zware ongevallen met branden, explosies en toxische lozingen in inrichtingen die gevaarlijke stoffen verwerken, opslaan of vervoeren. Deze technologische neveneffecten van natuurlijke risico’s worden “natech”-ongevallen genoemd en zijn de afgelopen jaren een steeds belangrijker aandachtspunt geweest bij rampenpreventie en risicobeheer op lokaal, nationaal en internationaal niveau.
Voorts nemen nationale regeringen wereldwijd, ook in de EU, met krachtige toezeggingen om de EU koolstofvrij te maken en lopende acties op het gebied van de transitie van energiebronnen, beleid en strategieën aan om fossiele brandstoffen geleidelijk uit te bannen en over te schakelen op duurzamere energiebronnen voor mitigatie van de klimaatverandering. Deze nieuwe technieken brengen echter potentiële gevaren voor het milieu, de gezondheid en de economie met zich mee, evenals risico’s voor de toekomstige ontwikkeling en acceptatie door het publiek als zij bijdragen tot zware ongevallen. In dit verband worden veiligheidskwesties op het gebied van batterijen en waterstof, met name in verband met magazijnen en opslag, als kritieke punten van zorg beschouwd.
In dit verband zal het delen van kennis, ervaring en goede praktijken tussen autoriteiten en deskundigen een essentieel onderdeel zijn van de maatregelen die nodig zijn om te zorgen voor een geharmoniseerde uitvoering van de Seveso III-richtlijn en om deze nieuwe uitdagingen aan te pakken. Dit is van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat inspanningen tot beperking van de klimaatverandering niet leiden tot milieuverontreiniging en -rampen en om de veiligheid en het welzijn van de burgers in de EU te waarborgen.
3Conclusies
De Seveso III-richtlijn, die betrekking heeft op meer dan 11 000 inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn, speelt een belangrijke rol bij het sturen van de sterk geïndustrialiseerde EU naar een ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen door industriële ongevallen te voorkomen. In de periode 2005‑2022 hebben zich in de EU jaarlijks gemiddeld minder dan 30 zware ongevallen voorgedaan, met steeds minder grote gevolgen. Dit is zelfs gedaald tot 22 zware ongevallen per jaar in de periode 2019-2022. Deze richtlijn wordt in brede kring gezien als ijkpunt op het gebied van industrieel ongevallenbeleid en heeft wereldwijd in veel landen als rolmodel gefungeerd.
Uit de analyse van de verslagen van de lidstaten blijkt dat de Seveso III-richtlijn over het algemeen goed wordt uitgevoerd in de EU en dat de uitvoering van de bepalingen van de Seveso III-richtlijn is verbeterd ten opzichte van de voorgaande verslagperiode. De COVID-19-pandemie heeft echter ook geleid tot specifieke uitdagingen bij het uitvoeren van inspecties en het testen van externe noodplannen. De volgende verslagperiode zal belangrijk zijn om te bevestigen dat deze uitdagingen inderdaad conjunctuurgebonden waren.
In dit verband erkent de Commissie de noodzaak van voortdurende inspanningen om zware ongevallen te voorkomen, waartoe is opgeroepen in de Europese Green Deal en het actieplan om verontreiniging naar nul terug te brengen. Dit sluit ook aan bij de nieuwe politieke richtsnoeren van de Europese Commissie voor 2024-2029, waarin de paraatheids- en veiligheidsagenda een belangrijke prioriteit is.
Daarom blijft de Commissie zich inzetten voor haar samenwerking met de lidstaten om de preventie van, de paraatheid voor en de respons op industriële ongevallen te verbeteren en te zorgen voor een geharmoniseerde uitvoering van de richtlijn in de EU-27. In dit opzicht zal de Commissie zich blijven inspannen om de uitwisseling van beste praktijken voor de preventie van, de paraatheid voor en de respons op industriële ongevallen met de lidstaten te versterken en de uitwisseling van ervaringen tussen hen met betrekking tot eerdere ongevallen te vergemakkelijken.
Voorts erkent de Commissie dat de inspanningen op het gebied van informatie voor het publiek en communicatie moeten worden opgevoerd om een veiligheidscultuur in stand te houden en doeltreffende reacties bij ongevallen te vergemakkelijken. Veiligheid is geen kostenpost, maar een investering.
In de veranderde geopolitieke situatie en in een context waarin Europa twee keer zo snel opwarmt als het mondiale gemiddelde, is het verband tussen veiligheids-, beveiligings- en milieuaspecten van de aanpassing aan de klimaatverandering een hoge prioriteit voor de Commissie voor de periode 2025-2029. In dit verband is de Seveso III-richtlijn een essentieel instrument om de prioriteiten van de nieuwe strategie voor een Europese paraatheidsunie te verwezenlijken, om risico’s beter te beheersen, zich voor te bereiden op crises en de veiligheid en beveiliging van onze bevolking te verbeteren. In combinatie met de Clean Industrial Deal zal dit ook de basis vormen voor de duurzame welvaart en het concurrentievermogen van Europa.