Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C(2025)6651

UITVOERINGSVERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE tot wijziging van Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (TSI WAG)

C/2025/6651 final

UITVOERINGSVERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE

van 14.10.2025

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (TSI WAG)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie 1 , en met name artikel 5, lid 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Bij Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie 2 zijn de technische specificaties vastgesteld inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (TSI WAG).

(2)Bij Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 van de Commissie 3 zijn specifieke doelstellingen vastgesteld voor de opstelling, vaststelling en herziening van de technische specificaties inzake interoperabiliteit.

(3)Conform artikel 5, lid 4, van Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 moet de TSI WAG de samenhang waarborgen en overlappingen vermijden met het Reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (RID) 4 op het gebied van technische voorschriften voor voertuigen.

(4)Om dat doel te bereiken heeft het Spoorwegbureau van de Europese Unie (ERA) technische eisen bepaald die van het RID naar de TSI WAG moeten worden overgedragen, en heeft het een risicoanalyse uitgevoerd om nieuwe eisen te bepalen die aan de orde moeten komen.

(5)Om de verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor voertuigvergunningen te harmoniseren, de transparantie te vergroten, de kwaliteit van de beoordeling te verbeteren en de administratieve processen te stroomlijnen, moeten die eisen van het RID voor voertuigen worden overgedragen van het RID naar de TSI WAG. De beoordelingen van het voertuig vóór de vergunning moeten door een aangemelde instantie worden uitgevoerd.

(6)Naar aanleiding van meerdere incidenten met pocketwagons waarop de opleggers niet naar behoren waren vastgezet, zijn verschillende acties ondernomen om oplossingen te ontwikkelen voor het veilig laden en vervoeren en de veilige algemene behandeling van opleggers op pocketwagons. In de TSI WAG moeten nieuwe technische eisen worden opgenomen, zoals een nieuw interoperabiliteitsonderdeel “inrichting voor het vastzetten van opleggers op pocketwagons”, waarden en procedures om de vergrendelkracht te beoordelen, indicatoren die de vergrendelstatus tonen en de desbetreffende markering op de wagen.

(7)Om een veilige werking bij hoge zijwind te waarborgen, moet de nieuwe eis met betrekking tot de verticale naar boven gerichte vergrendelkracht ook worden gecontroleerd in het geval van bestaande wagons met een vergunning. Deze maatregel werd in de effectbeoordeling van het ERA aangemerkt als die met de minste gevolgen; als de vergrendelkracht van bestaande wagons niet zou worden gecontroleerd, zou de inrichting voor het vastzetten van opleggers vervangen moeten worden of, als dat niet mogelijk is, zou een ander voertuig dan opleggers gebruikt moeten worden voor het vervoer van goederen. De conformiteit moet op het voertuig duidelijk gemarkeerd zijn voor de partijen die toezicht houden op de toepassing met terugwerkende kracht.

(8)Aangezien technologieën die specifiek zijn ontwikkeld voor rollend materieel voor goederen, zoals de digitale automatische koppeling, verschillende mechanische kenmerken en digitale functies hebben in verband met het toezicht op het goederenvervoer, treinbeveiliging en treinbesturing, is het essentieel dat aan alle eisen met betrekking tot de compatibiliteit met treindetectieapparatuur langs het spoor wordt voldaan. Daarom moeten er regelingen worden vastgesteld om mogelijke toekomstige eisen, zoals de invoering van de digitale automatische koppeling, te integreren voor het vervoer van gevaarlijke goederen en niet-gevaarlijke goederen met een gelijkwaardig of hoger veiligheidsniveau.

(9)Bovendien werd het toepassingsgebied van het Zweedse specifieke geval met betrekking tot warmloopdetectoren beperkt, wat de gemeenschappelijke eisen op EU-niveau versterkt en dus de vergunningsprocedure voor voertuigen ten goede komt. 

(10)Conform Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 moet in TSI’s worden bepaald of de conformiteitsbeoordelingsinstanties die op basis van een vorige versie van de TSI zijn aangemeld, opnieuw moeten worden aangemeld en of een vereenvoudigde kennisgevingsprocedure moet worden toegepast. De bij deze verordening ingevoerde wijzigingen vereisen geen specifieke nieuwe bevoegdheden voor de conformiteitsbeoordeling, en dus hoeven de conformiteitsbeoordelingsinstanties zich niet opnieuw aan te melden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie.

(11)De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 51 van Verordening (EU) 2016/797 bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 321/2013 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

De bij deze verordening ingevoerde wijzigingen van de TSI vereisen geen nieuwe aanmelding van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die op grond van deze TSI zijn aangemeld.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14.10.2025

   Voor de Commissie

   De voorzitter
   Ursula VON DER LEYEN

(1)    PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2016/797/oj .
(2)    Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — goederenwagons” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Beschikking 2006/861/EG (PB L 104 van 12.4.2013, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/321/oj ).
(3)    Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 van de Commissie van 8 juni 2017 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke doelstellingen voor de opstelling, aanneming en herziening van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 210 van 15.8.2017, blz. 5, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_del/2017/1474/oj ).
(4)    Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999, aanhangsel C.
Top

BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 321/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)in punt 2.2 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

“d) “RID”: het Reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, in de zin van artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad*.

___________

* Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2008/68/oj ).”;

2)in punt 3 wordt tabel 1 “Fundamentele parameters en hun overeenstemming met de essentiële eisen” als volgt gewijzigd:

a)de volgende rijen 4.2.2.4.1 tot en met 4.2.2.4.4 worden ingevoegd:

“4.2.2.4.1

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — sterkte

1.1.1

1.1.3

4.2.2.4.2

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — vergrendelkracht

1.1.1

1.1.3

4.2.2.4.3

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — aanduidingen

1.1.1

1.1.3

4.2.2.4.4

Markering op de eenheid

1.1.1

1.1.3”;

b)de volgende rij 4.2.7 wordt toegevoegd:

“4.2.7

Specifieke eisen voor wagons binnen het toepassingsgebied van hoofdstuk 7.1 van het RID

1.1.1

1.1.3

1.1.4”;

c)rij 4.2.6.1.2.1 wordt vervangen door:

“4.2.6.1.2.1

Brandwerende voorzieningen en vonkenvangers

1.1.4

1.3.2

1.4.2”;

3)het volgende punt 4.2.2.4 wordt ingevoegd:

“4.2.2.4. Vastzetten van opleggers

Dit punt is van toepassing op eenheden die zijn uitgerust met inrichtingen voor het vastzetten van opleggers.

De conformiteit van inrichtingen voor het vastzetten van opleggers met de eisen van de punten 4.2.2.4.1, 4.2.2.4.2 en 4.2.2.4.3 moet worden beoordeeld als interoperabiliteitsonderdeel overeenkomstig punt 5.3.6 conform punt 6.1.2.7.

Als de inrichting voor het vastzetten van opleggers niet als een onafhankelijk onderdeel is gebouwd, mag de conformiteit van de inrichtingen voor het vastzetten van opleggers met de eisen van de punten 4.2.2.4.1, 4.2.2.4.2 en 4.2.2.4.3 worden beoordeeld in het kader van de beoordeling van het subsysteem, door waar nodig punt 6.1.2.7 toe te passen.

De conformiteit van de markering met de eis van punt 4.2.2.4.4 moet worden beoordeeld overeenkomstig de voorschriften van punt 2.4 van het technisch document van het ERA als bedoeld in aanhangsel D.2, index [D].

4.2.2.4.1. Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — sterkte

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers moeten de opleggers in een veilige positie houden en bestand zijn tegen de longitudinale, dwarse en verticale naar beneden gerichte krachten in overeenstemming met de nominale werkingstoestand.

4.2.2.4.2. Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — vergrendelkracht

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers moeten de opleggers in een veilige positie vergrendelen en bestand zijn tegen de verticale naar boven gerichte krachten in overeenstemming met de nominale werkingstoestand.

4.2.2.4.3. Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — aanduidingen

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers moeten op betrouwbare wijze aangeven of de koppelingspen van de oplegger correct is geplaatst en of de oplegger correct is vergrendeld.

De correcte plaatsing van de koppelingspen van de oplegger en de vergrendeling van de oplegger moeten onafhankelijk worden gedetecteerd.

De aanduiding moet in elke laadtoestand van de eenheid zichtbaar zijn voor het laad- en controlepersoneel.

4.2.2.4.4. Markering op de eenheid

Voor elke inrichting voor het vastzetten van opleggers moet aan beide zijden van de eenheid een markering aangebracht zijn, die het volgende bevat:

alle informatie die voor het laad- en controlepersoneel van belang is om inrichtingen voor het vastzetten van opleggers veilig te kunnen gebruiken;

de conformiteit met punt 4.2.2.4.2.”;

4)in punt 4.2.3.5.3.4, vijfde alinea, wordt de laatste zin vervangen door:

“Als dit fysiek niet haalbaar is, moet de DDAF haar status aan ten minste één zijde aangeven en moet de andere kant van de wagon overeenkomstig punt 7.1.2, g), worden gemarkeerd.”;

5)punt 4.2.6.1.2.1 wordt vervangen door:

“4.2.6.1.2.1. Brandwerende voorzieningen en vonkenvangers

4.2.6.1.2.1.1. Eisen die van toepassing zijn op brandwerende voorzieningen en vonkenvangers

Om de gevolgen van brand te beperken, zijn de volgende eisen van toepassing:

er moeten brandwerende voorzieningen tussen de geïdentificeerde potentiële brandhaarden (componenten met een hoog risico) en de vervoerde lading worden geïnstalleerd in alle eenheden;

vonkenvangers moeten voldoen aan de eisen die zijn gespecificeerd in het technisch document als bedoeld in aanhangsel D.2, index [E].

Brandwerende voorzieningen en vonkenvangers moeten een integriteit van ten minste 15 minuten hebben. Voor het aantonen van de conformiteit voor brandwerende voorzieningen en vonkenvangers, zie punt 6.2.2.8.1.

4.2.6.1.2.1.2. Specifieke eisen voor vonkenvangers

De volgende eenheden met remmen die op het loopvlak werken, moeten met vonkenvangers uitgerust zijn:

eenheden met vloeren van niet in punt 6.2.2.8.2.3 genoemde materialen;

vlakke eenheden zonder vloerbedekking;

vlakke eenheden met openingen in de vloer voor de wielen.”;

6)het volgende punt 4.2.7 wordt ingevoegd:

“4.2.7. Specifieke eisen voor wagons binnen het toepassingsgebied van hoofdstuk 7.1 van het RID

Wagons die binnen het toepassingsgebied van hoofdstuk 7.1 van het RID vallen, moeten voldoen aan de eisen van aanhangsel I.”;

7)in punt 4.8, eerste alinea, worden de volgende streepjes toegevoegd:

“– conformiteit met eis WE voor de wagonuitrusting zoals uiteengezet in punt 7.1.2.2 van het RID;

– conformiteit met de punten 7.1.2.1.1 tot en met 7.1.2.1.6 van het RID.”;

8)het volgende punt 5.3.6 wordt ingevoegd:

“5.3.6. Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers te bevestigen

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers moeten worden ontworpen en beoordeeld voor een gebruiksgebied dat wordt gedefinieerd aan de hand van:

opleggers waarmee de inrichting voor het vastzetten van opleggers compatibel is;

de eenheid waarop de inrichting voor het vastzetten van opleggers veilig kan worden gemonteerd.

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers moeten voldoen aan de eisen van de punten 4.2.2.4.1, 4.2.2.4.2 en 4.2.2.4.3. De conformiteit van inrichtingen voor het vastzetten van opleggers met die eisen wordt beoordeeld op het niveau van het interoperabiliteitsonderdeel overeenkomstig punt 6.1.2.7.”;

9)in punt 6.1.2, tabel 9 “Op interoperabiliteitsonderdelen toe te passen modules”, wordt de volgende rij ingevoegd:

“4.2.2.4.1, 4.2.2.4.2 en 4.2.2.4.3

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — sterkte, vergrendelkracht en aanduidingen

X(***)

X

X

X(***)

X

____________

(***) De modules CA1, CA2 en CH mogen alleen worden gebruikt voor producten die vóór [Publications Office: please insert the date of entry into force of this amendment to the TSI] in de handel zijn gebracht en dus ontwikkeld zijn, op voorwaarde dat de fabrikant aan de aangemelde instantie kan aantonen dat de ontwerpcontrole en het typeonderzoek voor vorige toepassingen onder gelijkaardige omstandigheden zijn uitgevoerd en in overeenstemming zijn met de eisen van deze TSI. Deze staving moet schriftelijk gebeuren en wordt geacht hetzelfde bewijsniveau te leveren als module CB of ontwerponderzoek volgens module CH1.”;

10)het volgende punt 6.1.2.7 wordt ingevoegd:

“6.1.2.7. Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers

De conformiteit van inrichtingen voor het vastzetten van opleggers met de eisen van de punten 4.2.2.4.1, 4.2.2.4.2 en 5.3.6 moet worden beoordeeld overeenkomstig de procedures in de punten 2.1 en 2.2 van het technisch document van het ERA als bedoeld in aanhangsel D.2, index [D].

De conformiteit van inrichtingen voor het vastzetten van opleggers met de eisen van de punten 4.2.2.4.3 en 5.3.6 moet worden beoordeeld overeenkomstig de voorschriften van punt 2.3 van het technisch document van het ERA als bedoeld in aanhangsel D.2, index [D].”;

11)punt 6.2.2.8.1 wordt vervangen door:

“6.2.2.8.1. Brandwerende voorzieningen en vonkenvangers

Brandwerende voorzieningen en vonkenvangers moeten worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [19]. Stalen platen met een dikte van ten minste 2 mm en aluminiumplaten met een dikte van ten minste 5 mm worden geacht te voldoen aan de integriteitseisen zonder dat ze hoeven te worden getest.”;

12)punt 6.2.2.8.2 wordt vervangen door:

“6.2.2.8.2. Materialen

6.2.2.8.2.1. Test

De ontvlambaarheids- en vlamverspreidingseigenschappen worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [20], waarbij de grenswaarde CFE ≥ 18 kW/m2 moet zijn.

Rubberen onderdelen van draaistellen worden getest overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [23], waarbij de grenswaarde MARHE ≤ 90 kW/m2 moet zijn onder de testomstandigheden die zijn vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [22].

6.2.2.8.2.2. Van testen vrijgestelde onderdelen

Wielstellen, bekleed of niet bekleed, worden geacht in overeenstemming te zijn met de vereiste ontvlambaarheids- en vlamverspreidingseigenschappen zonder testen.

6.2.2.8.2.3. Van testen vrijgestelde materialen

De volgende materialen worden geacht in overeenstemming te zijn met de vereiste ontvlambaarheids- en vlamverspreidingseigenschappen zonder testen:

metalen en legeringen met een anorganische deklaag (zoals, maar niet beperkt tot, gegalvaniseerde deklaag, anodische deklaag, chromaatfilm, fosfaatlaag);

metalen en legeringen met een organische deklaag met een nominale dikte van minder dan 0,3 mm (zoals, maar niet beperkt tot, verven, plastic deklaag, asfaltdeklaag);

metalen en legeringen met een gecombineerde anorganische en organische deklaag waarbij de nominale dikte van de organische laag minder dan 0,3 mm bedraagt;

glas, aardewerk, keramische producten en producten van natuursteen;

materialen die voldoen aan de eisen van categorie C-s3, d2 of hoger overeenkomstig de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [21].”;

13)in punt 7.1.2, d1), wordt de tweede zin vervangen door:

“De conformiteit van de eenheid moet worden aangetoond op basis van het in artikel 13 van de TSI CCS bedoelde technisch document en wordt door de aangemelde instantie gecontroleerd in het kader van de EG-keuring.”;

14)aan punt 7.1.2, g), worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“De conformiteit van de eenheid met de eisen voor de wagonuitrusting (WE) in aanhangsel I moet aan beide kanten van de eenheid gemarkeerd worden zoals afgebeeld in figuur 3, zelfs als de eenheid niet bestemd is voor het vervoer van gevaarlijke goederen:

Figuur 3

Markering van de eenheid met wagonuitrusting

In dit voorbeeld is de wagon uitgerust met WE 1, 2, 3, 4 en 6.

De letters moeten van hetzelfde lettertype zijn als die van de GE-markering. De letters moeten minstens 100 mm hoog zijn. De buitenste afmetingen van het frame moeten ten minste de volgende zijn: 275 mm breed en 140 mm hoog, en het frame moet een dikte van 7 mm hebben.

De markering moet worden aangebracht aan de rechterkant van het gebied met het Europees voertuignummer en de TEN-markering.”;

15)punt 7.1.2, h), wordt als volgt gewijzigd:

a)in de tekst wordt “figuur 1” vervangen door “figuur 4”;

b)in de titel van het figuur wordt “Figuur 1” vervangen door “Figuur 4”;

16)het volgende punt 7.2.2.5 wordt ingevoegd:

“7.2.2.5. Voorschriften voor eenheden in bedrijf die zijn uitgerust met inrichtingen voor het vastzetten van opleggers

Eenheden in bedrijf die zijn uitgerust met inrichtingen voor het vastzetten van opleggers moeten binnen een overgangsperiode zoals bepaald in tabel A.2 van aanhangsel A aan de eisen van punt 4.2.2.4.2 voldoen.

De conformiteit van de inrichtingen voor het vastzetten van opleggers met de eisen van punt 4.2.2.4.2 moet worden beoordeeld overeenkomstig de procedure van punt 2.2 van het technisch document van het ERA als bedoeld in aanhangsel D.2, index [D].

De conformiteit moet worden beoordeeld:

a)door houders met betrekking tot hun wagons, eenmaal per combinatie van eenheidstype en type inrichting voor het vastzetten van opleggers. De houder kan de beoordeling delegeren aan de fabrikant van de inrichtingen voor het vastzetten van opleggers of aan de entiteit die belast is met het onderhoud van zijn voertuigen; of

b)door fabrikanten voor de door hen geproduceerde voertuigen, eenmaal per combinatie van eenheidstype en type inrichting voor het vastzetten van opleggers. Het bewijs van conformiteit kan dan aan elke houder worden geleverd. 

Voor elke afzonderlijke eenheid die overeenkomt met de positief beoordeelde combinatie, moet in de technische documentatie naar de uitgevoerde testen worden verwezen en worden bevestigd dat de eenheid aan de eisen van punt 4.2.2.4.2 voldoet. De conformiteit met de eisen van punt 4.2.2.4.2 moet ook worden opgenomen in de markeringen op de eenheid, overeenkomstig punt 4.2.2.4.4.

Beoordeling door een aangemelde instantie is niet vereist.

Eenheden in bedrijf die zijn uitgerust met inrichtingen voor het vastzetten van opleggers moeten binnen een overgangsperiode zoals bepaald in tabel A.2 aan de eisen van punt 4.2.2.4.4 voldoen.

De conformiteit van de markering van elke afzonderlijke eenheid moet worden beoordeeld overeenkomstig de voorschriften van punt 2.4 van het technisch document van het ERA als bedoeld in aanhangsel D.2, index [D]. De conformiteit moet door de houder worden beoordeeld. De houder mag de beoordeling delegeren aan de met het onderhoud belaste entiteit die aan zijn eenheden is toegewezen.

Voor elke afzonderlijke eenheid die positief beoordeeld is, moet in de technische documentatie worden bevestigd dat die eenheid aan de eisen van punt 4.2.2.4.4 voldoet.

Beoordeling door een aangemelde instantie is niet vereist.”;

17)in punt 7.3.2.2, met betrekking tot het specifieke geval Zweden, wordt tabel 12 vervangen door:

“Tabel 12 

Meetgebied en verboden zone voor eenheden die zijn ontworpen voor exploitatie in Zweden  

YTA [mm]  

WTA [mm]  

LTA [mm]  

YPZ [mm]  

WPZ [mm]  

LPZ [mm]  

905 ± 20  

≥ 40  

heel  

905  

≥ 100  

≥ 500”;

18)aanhangsel A wordt vervangen door:

“Aanhangsel A

Wijzigingen van eisen en overgangsregelingen

Overeenkomstig punt 7.2.3.1.2 verwijzen de tabellen A.1 en A.2 naar de wijzigingen ten opzichte van de TSI, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/387, die een beoordeling vereisen.

Wijzigingen met een algemene overgangsregeling van zeven jaar

Wijzigingen met een algemene overgangsregeling hebben gevolgen voor projecten in de ontwerpfase. Die wijzigingen zijn van belang om de toepasselijkheid van de eisen van het certificeringskader van een project te bepalen op basis van het eerste beoordelingskader ervan. De wijzigingen hebben geen gevolgen voor projecten in de productiefase en eenheden in bedrijf.

Tabel A.1

Overgangsregeling van zeven jaar

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in vorige TSI

Toelichting op de TSI-wijziging

Toepassingsdatum

4.2.2.3 Tweede alinea

Nieuwe eis

Opneming van een eis met betrekking tot bevestigingsinrichtingen

28 september 2030

4.2.3.5.3 Functie voor de detectie en preventie van ontsporingen

Geen punt

Opneming van eisen voor de functie voor detectie en preventie van ontsporingen

28 september 2030

4.2.4.3.2.1 Dienstrem

4.2.4.3.2.1 Dienstrem

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.1, indexen [16] en [17]

28 september 2030

4.2.4.3.2.2 Parkeerrem

4.2.4.3.2.2 Parkeerrem

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.1, index [17]

28 september 2030

4.2.4.3.2.2 Parkeerrem

4.2.4.3.2.2 Parkeerrem

Wijziging in de berekening van de parkeerremparameters

28 september 2030

6.2.2.8.1 Testen van brandwerende voorzieningen en vonkenvangers

6.2.2.8.1 Testen van brandwerende voorzieningen

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.1, index [19]

28 september 2030

7.1.2, h), Markering van de parkeerrem

7.1.2, h), Markering van de parkeerrem

Wijziging van de vereiste markering

28 september 2030

Punt 9 van aanhangsel C

Punt 9 van aanhangsel C

Ontwikkeling van de specificatie als bedoeld in aanhangsel D.1, indexen [38], [39], [46], [48], [49] en [58]

28 september 2030

Punten die verwijzen naar aanhangsel H en aanhangsel D.2, index [B]

Nieuwe eis

Opname van eisen voor de codificatie van eenheden bestemd voor gecombineerd vervoer

28 september 2030

Punten die verwijzen naar aanhangsel D.2, index [A], met uitzondering van punt 3.2.2

Punten die verwijzen naar ERA/ERTMS/033281 V4, met uitzondering van punt 3.2.2

ERA/ERTMS/033281 V5 vervangt ERA/ERTMS/033281 V4, de belangrijkste wijzigingen betreffen frequentiebeheer voor interferentiestroomlimieten en afsluiting van open punten

28 september 2030

Wijzigingen met een specifieke overgangsregeling

Wijzigingen met een specifieke overgangsregeling hebben gevolgen voor projecten in de ontwerp- en productiefase en eenheden in bedrijf. Die wijzigingen zijn van belang om de toepasselijkheid van de eisen van het certificeringskader van een project te bepalen op basis van het eerste beoordelingskader ervan. Ze zijn ook van belang om te bepalen of modernisering nodig is.



Tabel A.2

Specifieke overgangsregeling

TSI-punt(en)

TSI-punt(en) in vorige TSI

Toelichting op de TSI-wijziging

Overgangsregeling

Ontwerpfase nog niet gestart

Ontwerpfase gestart

Productiefase

Eenheden in bedrijf

Punten die verwijzen naar punt 3.2.2, aanhangsel D.2, index [A]

Punten die verwijzen naar punt 3.2.2 van ERA/ERTMS/033281 V4

ERA/ERTMS/033281 V5 vervangt ERA/ERTMS/033281 V4

Overgangsregeling is bepaald in tabel B1 in aanhangsel B bij de TSI CCS

Punten die verwijzen naar punt 4.2.2.4.1

Niet van toepassing

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — sterkte (longitudinaal, dwars en verticaal naar beneden)

Rechtstreeks toepasselijk

[Publications Office: please insert the date for 1 year from entry into force of the amendment]

[Publications Office: please insert the date for 1 year from entry into force of the amendment]

Niet van toepassing

Punten die verwijzen naar punt 4.2.2.4.2

Niet van toepassing

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — vergrendelkracht (verticaal naar boven)

Rechtstreeks toepasselijk

[Publications Office: please insert the date for 1 year from entry into force of the amendment]

[Publications Office: please insert the date for 1 year from entry into force of the amendment]

[Publications Office: please insert the date for 18 months from entry into force of the amendment]

Punten die verwijzen naar punt 4.2.2.4.3

Niet van toepassing

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — aanduidingen

Rechtstreeks toepasselijk

[Publications Office: please insert the date for 1 year from entry into force of the amendment]

[Publications Office: please insert the date for 1 year from entry into force of the amendment]

Niet van toepassing

Punten die verwijzen naar punt 4.2.2.4.4

Niet van toepassing

Markering met betrekking tot de inrichtingen voor het vastzetten van opleggers

Rechtstreeks toepasselijk

[Publications Office: please insert the date for 1 year from entry into force of the amendment]

[Publications Office: please insert the date for 1 year from entry into force of the amendment]

[Publications Office: please insert the date for 18 months from entry into force of the amendment]

4.2.6.1.2.1.2

Niet van toepassing, nieuw punt

Vonkenvangers verplicht voor bepaalde wagoncategorieën 

Rechtstreeks toepasselijk

1 januari 2027

Niet van toepassing

Niet van toepassing

4.2.7

Niet van toepassing, nieuw punt

Overdracht van de wagoneis van het RID naar de TSI

1 januari 2027

1 januari 2027

1 januari 2033

Niet van toepassing

7.1.2, g)

Niet van toepassing, nieuw punt

Overdracht van de wagoneis van het RID naar de TSI

1 januari 2027

1 januari 2027

1 januari 2033

Niet van toepassing

19)
in aanhangsel D, punt D.1, wordt de tabel als volgt gewijzigd:

a)de volgende rij [1.6] wordt ingevoegd:

“[1.6]

Normale bedrijfsomstandigheden

Aanhangsel I, punt D

8”;

b)rij [2.2] wordt geschrapt;

c)rij [2.3] wordt vervangen door:

“[2.3]

Toepasselijke markeringen

7.1.2, g)

alle punten behalve 4.5.25, b), en 4.5.35”;

d)rij [19.1] wordt vervangen door:

“[19.1]

Brandwerende voorzieningen en vonkenvangers

6.2.2.8.1

4 tot 12”;

e)de volgende rijen [32.2] en [32.3] worden ingevoegd:

“[32.2]

Buffers van categorie C

Aanhangsel I, punt D.1.2

4 (behalve 4.3), 5, 6 (behalve 6.2.2.3, bijlage E.4 en bijlage I)

[32.3]

Buffers van categorie AX

Aanhangsel I, punt D.2.1

4 (behalve 4.3), 5, 6 (behalve 6.2.2,3 en E.4), en 7”;

20)in aanhangsel D, punt D.2, tabel, worden de volgende rijen toegevoegd:

“[D]

Technisch document van het ERA over de procedures om aan te tonen dat de eisen van punt 4.2.2.4 van de TSI WAG voor het vastzetten van opleggers worden nageleefd

ERA/TD-2025/SECURING OF SEMI TRAILERS, versie 1.0 (bekendgemaakt op 11.9.2025)

[D.1]

Voorschriften voor de markering

4.2.2.4.4

Punt 2.4

[D.2]

Conformiteitsbeoordeling voor het vastzetten van opleggers

6.1.2.7

Punten 2.1, 2.2 en 2.3

[E]

Technisch document van het ERA over vonkenvangers

ERA/TD-2024/Spark Arresters versie 1.1 (bekendgemaakt op 5.12.2024)

[E.1]

Vonkenvangers

4.2.6.1.2.1

Punten 2.1, 2.2 en 2.3”;

21)in aanhangsel F wordt tabel F.1 “Aan de productiefasen toegewezen beoordeling” als volgt gewijzigd:

a)de volgende rijen worden ingevoegd:

“Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — sterkte

4.2.2.4.1

X

X

N.v.t.

6.1.2.7

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — vergrendelkracht

4.2.2.4.2

X

X

N.v.t.

6.1.2.7

Inrichtingen voor het vastzetten van opleggers — aanduidingen

4.2.2.4.3

X

X

N.v.t.

6.1.2.7

Markering op de eenheid

4.2.2.4.4

X

X

N.v.t.

—”;

b)de volgende rijen worden toegevoegd:

“Specifieke eisen voor wagons binnen het toepassingsgebied van hoofdstuk 7.1 van het RID

4.2.7

Aanhangsel I

A tot en met F

X

X

N.v.t.”;

22)het volgende aanhangsel I wordt toegevoegd:

“Aanhangsel I — Specifieke eisen voor wagons bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen 

Dit aanhangsel is van toepassing op eenheden binnen het toepassingsgebied van punt 7.1 van het RID en moet in samenhang met het RID gelezen worden.

Gevaarlijke goederen worden gedefinieerd in punt 1.2.1 van het RID.

In de context van dit aanhangsel moet “wagon” worden begrepen in de zin van punt 1.2.1 van het RID, als equivalent voor “eenheid” in deze TSI.

Tanks, tankwagons en batterijwagons zijn specifieke wagons zoals gedefinieerd in punt 1.2.1 van het RID.

De eisen D, E en F omvatten de extra eisen om te voldoen aan de in punt 7.1.2.2 van het RID beschreven WE.

Eisen om te voldoen aan de relevante bepalingen van het RID 

A)Eisen om te voldoen aan punt 7.1.2.1.1 van het RID

Naast de eisen van punt 4.2.2.2 van deze TSI moet bij de belastingsgevallen die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de sterkte van de tank en de bevestiging ervan aan de wagon, rekening worden gehouden met het volgende:

1)of de maximale werkdruk van de tank bij de belastingsgevallen is opgeteld;

2)het bedrijfstemperatuurbereik van de tank;

3)de minimale wanddikte van de tank overeenkomstig de punten 6.8.2.1 en 6.8.3.1 van het RID.

B)Eisen om te voldoen aan punt 7.1.2.1.2 van het RID

Wagonuitrusting

De wagon moet zijn uitgerust met vonkenvangers zoals gedefinieerd in technisch document ERA/TD-2024/Spark Arresters, versie 1.1.

De procedure voor de conformiteitsbeoordeling wordt beschreven in punt 6.2.2.8.1 van deze TSI. Dat punt heeft betrekking op de eisen voor WE 6 overeenkomstig de bepalingen van het RID.

C)    Eisen om te voldoen aan punt 7.1.2.1.3 van het RID

Wagons die bestemd zijn voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, moeten voldoen aan een passend beschermingsniveau dat afhankelijk is van de zones waar de wagon bestemd is om te worden gebruikt.

De in de eerste alinea van dit punt bedoelde zones zijn bepaald in Richtlijn 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad*.

Het beschermingsniveau dat overeenkomt met de geselecteerde apparaatgroep en -categorie is vastgesteld in Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad**. Het beschermingsniveau waarvoor de wagon wordt beoordeeld, moet worden vermeld in het technisch dossier van de wagon.

D)Eisen om te voldoen aan punt 7.1.2.1.4 van het RID

Tankwagons die bestemd zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen moeten zodanig zijn gebouwd en uitgerust dat ze bestand zijn tegen de impact van botsingen die grotere spanningen veroorzaken dan onder normale bedrijfsomstandigheden optreden, zoals vastgesteld in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [1].

Constructie-eis

De minimale afstand tussen het vlak van de kopbalk en de verst uitstekende punt van het uiteinde van de tank op tankwagons moet minstens 300 mm bedragen. Deze eis geldt niet voor tankwagons met een centrale automatische eindkoppeling conform punt E.1.2 van dit aanhangsel.

Wagonuitrusting

Dit punt heeft betrekking op de eisen voor WE 1 (D.1) en WE 2 (D.2) overeenkomstig de bepalingen van het RID.

D.1

Wagons waarvoor code WE 1 vereist is, moeten zijn uitgerust met inrichtingen die de impact van botsingen beperken. Die inrichtingen moeten energie kunnen absorberen door middel van elastische vervorming van bepaalde onderdelen van het onderframe.

De minimale elastische vervorming waarvoor de wagon is beoordeeld, moet worden vermeld in het technisch dossier.

Het dynamische energievermogen en de beoordelingsprocedure zijn afhankelijk van het type koppeling, zoals hieronder gespecificeerd:

D.1.1. — Wagons met een handmatig eindkoppelingssysteem van het type “Internationale Spoorwegunie” (UIC)

Minimaal dynamisch energievermogen: 70 kJ per buffer.

Aan de eisen van deze speciale bepaling wordt geacht te zijn voldaan door buffers van categorie C te monteren zoals bepaald in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [32].

Deze bepaling geldt niet voor wagons met absorberende elementen overeenkomstig punt D.2.1.

D.1.2 — Wagons uitgerust met een centrale automatische eindkoppeling

Minimaal dynamisch energievermogen: 140 kJ per koppeling.

Deze bepaling geldt niet voor wagons met absorberende elementen overeenkomstig punt D.2.2.

D.2

Wagons waarvoor code WE 2 vereist is, moeten zijn uitgerust met inrichtingen die de impact van botsingen beperken. Die inrichtingen moeten energie kunnen absorberen door middel van elastische of plastische vervorming van bepaalde onderdelen van het onderframe of door een vergelijkbare procedure (zoals crashonderdelen).

Het vermogen van de minimale elastische en plastische vervorming waarvoor de wagon is beoordeeld, moet worden vermeld in het technisch dossier.

Het totale energieabsorptievermogen en de beoordelingsprocedure zijn afhankelijk van het type koppeling, zoals hieronder gespecificeerd:

D.2.1. — Wagons met een handmatig UIC-eindkoppelingssysteem

Minimaal dynamisch energievermogen: 30 kJ per buffer.

Minimaal totaal energieabsorptievermogen (wel en niet omkeerbaar): 400 kJ per buffer.

Aan de eisen van deze speciale bepaling wordt geacht te zijn voldaan door buffers van categorie AX te monteren zoals bepaald in de specificatie als bedoeld in aanhangsel D, index [32].

D.2.2 — Wagons met een centrale automatische eindkoppeling

Minimaal dynamisch energievermogen: 75 kJ per koppeling.

Minimaal totaal energieabsorptievermogen (wel en niet omkeerbaar): 675 kJ per koppeling.

E)Eisen om te voldoen aan punt 7.1.2.1.5 van het RID

Wagonuitrusting

De naleving van punt E.1 of E.2 moet betrekking hebben op de eisen voor WE 3 overeenkomstig de bepalingen van het RID.

E.1 — Voorkoming van overbuffering van wagons

E.1.1 — Wagons met een handmatig UIC-koppelingssysteem

De wagon moet worden beschermd tegen overbuffering door uitrusting die:

1)een verticale kracht (naar boven of beneden) van 150 kN kan weerstaan;

2)zodanig ontworpen en beoordeeld is dat die overbuffering kan voorkomen, ook al is slechts een van de botsende wagons uitgerust met de wagonuitrusting;

3)de overhang ter bevestiging van de wagonuitrusting maximaal 20 mm hoger maakt;

4)een breedte heeft die ten minste even groot is als de breedte van de bufferkop (met uitzondering van de wagonuitrusting ter bescherming tegen overbuffering boven de linkervoetplaat, die de vrije ruimte voor de rangeerder moet raken, hoewel de maximumbreedte van de buffer bedekt moet zijn);

5)zich boven elke buffer bevindt;

6)zodanig is gebouwd dat het risico van penetratie van het uiteinde van de tank bij een schok niet toeneemt.

E.1.2 — Wagons met een centrale automatische eindkoppeling

Er moet worden aangetoond dat de centrale automatische eindkoppeling overbuffering voorkomt door in een gekoppelde stand en aan de gekoppelde wagons bevestigd te blijven als op één kant van de koppeling een op- en neerwaartse verticale kracht van 150 kN wordt uitgeoefend door de wagon, terwijl het andere deel van de koppeling op een vaste plaats blijft.

Als niet aan deze eis kan worden voldaan, moeten de gevolgen van overbuffering beperkt worden door aan elk uiteinde van de wagon een schutplaat aan te brengen overeenkomstig de specificatie in punt E.2.2.

E.2 — Wagonuitrusting die bij overbuffering de impact van een overbufferende wagon op de vervoerde stoffen beperkt

E.2.1 — Wagons met een handmatig UIC-eindkoppelingssysteem

De wagon moet aan elk uiteinde voorzien zijn van een schutplaat om de gevolgen van overbuffering te beperken.

De breedte van de schutplaat moet:

1)ten minste even groot zijn als de afstand die wordt bepaald door de buitenrand van de bufferkoppen;

2)de breedte van de tank beslaan.

De hoogte van de schutplaat, gemeten vanaf de bovenrand van de kopbalk, beslaat een van de volgende:

1)twee derde van de diameter van de tank;

2)ten minste 900 mm, op voorwaarde dat de schutplaat aan de bovenrand is uitgerust met een vanginrichting om de beklimming van buffers tegen te gaan.

Een schutplaat van zacht staal of referentiestaal met een minimale wanddikte van 6 mm moet een vermoeden van conformiteit bieden.

Referentiestaal is staal met een treksterkte van 370 N/mm2 en een breukrek van 27 %.

Zacht staal is staal met een treksterkte tussen 360 en 490 N/mm2 en een breukrek in procent van ten minste:

Als andere materialen worden gebruikt, wordt de equivalente dikte berekend aan de hand van de volgende formule:

equivalente dikte = 6

waarbij Rm1 de treksterkte van het beoogde materiaal is en A1 de breukrek van het beoogde materiaal.

De te gebruiken waarden van Rm1 en A1 zijn de gespecificeerde minimumwaarden in de normen die de materiaaleigenschappen definiëren.

De vorm en de bevestiging van de schutplaat moeten de mogelijkheid dat de schutplaat zelf het uiteinde van de tank binnendringt, tot een minimum beperken.

E.2.2 — Wagons met een andere centrale koppeling dan een centrale automatische eindkoppeling die niet aan de eisen van punt E.1.2 voldoet

De wagon moet aan elk uiteinde voorzien zijn van een schutplaat.

In dat geval moet de schutplaat het uiteinde van de tank bedekken tot een hoogte van ten minste 1 100 mm gemeten vanaf de bovenrand van de kopbalk, moeten de koppelingen anti-kruipinrichtingen bevatten om te voorkomen dat de tank onbedoeld wordt ontkoppeld, en moet de schutplaat over de volledige hoogte van de plaat ten minste 1 200 mm breed zijn.

Een schutplaat van zacht staal of referentiestaal in de zin van punt E.2.1 met een wanddikte van 12 mm moet een vermoeden van conformiteit bieden.

Als andere materialen worden gebruikt, wordt de equivalente dikte berekend aan de hand van de volgende formule:

equivalente dikte = 12

waarbij Rm1 de treksterkte van het beoogde materiaal is en A1 de breukrek van het beoogde materiaal.

De te gebruiken waarden van Rm1 en A1 zijn de gespecificeerde minimumwaarden in de normen die de materiaaleigenschappen definiëren.

De vorm en de bevestiging van de schutplaat moeten de mogelijkheid dat de schutplaat zelf het uiteinde van de tank binnendringt, tot een minimum beperken.

F)Eisen om te voldoen aan punt 7.1.2.1.6 van het RID

Wagonuitrusting

Dit punt heeft betrekking op de eisen voor WE 4 en WE 5 overeenkomstig de bepalingen van het RID.

F.1

Naleving van punt 4.2.3.5.3.3 of 4.2.3.5.3.4 van deze TSI wordt voldoende geacht om te voldoen aan de eisen van WE 4.

F.2

Naleving van punt 4.2.3.5.3.2 van deze TSI wordt voldoende geacht om te voldoen aan de eisen van WE 5.

_____________

* Richtlijn 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen (vijftiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 23 van 28.1.2000, blz. 57, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1999/92/oj ).

** Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 309, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2014/34/oj ).”.

Top