EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C2006/190/03
Case C-255/04: Judgment of the Court (First Chamber) of 15 June 2006 — Commission of the European Communities v French Republic (Admissibility — Inconsistency between the grounds pleaded and the heads of claim in the application initiating proceedings — Rule whereby a Court may not rule ultra petita — Article 49 EC — National legislation making the grant of a licence subject to the needs of the market — National legislation imposing a presumption of salaried status — Reversal of the burden of proof — Absence of detailed procedural rules within the meaning of the Peterbroeck case-law — Social protection — Coordination of the applicable legislation by Regulation (EEC) No 1408/71 — Pre-emption — Action to combat concealed employment)
Zaak C-255/04: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 juni 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek (Ontvankelijkheid — Discrepantie tussen motivering en conclusies van inleidend verzoekschrift — Regel volgens welke rechterlijke instantie niet ultra petita kan beslissen — Artikel 49 EG — Nationale regeling die afgifte van vergunning afhankelijk stelt van marktbehoeften — Nationale regeling die vermoeden van loondienst hanteert — Omkering van bewijslast — Geen procedureregel in zin van arrest Peterbroeck — Sociale bescherming — Coördinatie van toepasselijke wetgeving door verordening (EEG) nr. 1408/71 — Bestrijding van zwartwerk)
Zaak C-255/04: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 juni 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek (Ontvankelijkheid — Discrepantie tussen motivering en conclusies van inleidend verzoekschrift — Regel volgens welke rechterlijke instantie niet ultra petita kan beslissen — Artikel 49 EG — Nationale regeling die afgifte van vergunning afhankelijk stelt van marktbehoeften — Nationale regeling die vermoeden van loondienst hanteert — Omkering van bewijslast — Geen procedureregel in zin van arrest Peterbroeck — Sociale bescherming — Coördinatie van toepasselijke wetgeving door verordening (EEG) nr. 1408/71 — Bestrijding van zwartwerk)
PB C 190 van 12.8.2006, p. 2–2
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
12.8.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 190/2 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 juni 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek
(Zaak C-255/04) (1)
(Ontvankelijkheid - Discrepantie tussen motivering en conclusies van inleidend verzoekschrift - Regel volgens welke rechterlijke instantie niet ultra petita kan beslissen - Artikel 49 EG - Nationale regeling die afgifte van vergunning afhankelijk stelt van marktbehoeften - Nationale regeling die vermoeden van loondienst hanteert - Omkering van bewijslast - Geen „procedureregel” in zin van arrest Peterbroeck - Sociale bescherming - Coördinatie van toepasselijke wetgeving door verordening (EEG) nr. 1408/71 - Bestrijding van zwartwerk)
(2006/C 190/03)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A.-M. Rouchaud-Joët en E. Traversa, gemachtigden)
Verweerster: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en A. Hare, gemachtigden)
Voorwerp
Niet-nakoming — Artikelen 43 en 49 EG — Franse regeling voor verlenen van vergunningen aan in een andere lidstaat gevestigde artiesten die niet beschikken over vergunning die onder vergelijkbare voorwaarden in hun staat van herkomst is afgegeven — Vermoeden van loondienst dat geldt voor artiesten van wie vaststaat dat zij als dienstverrichters zijn gevestigd in hun staat van herkomst waar zij gewoonlijk soortgelijke diensten verrichten
Dictum
1) |
Door de afgifte van een vergunning aan in een andere lidstaat gevestigde artiestenbemiddelaars afhankelijk te stellen van de behoeften aan artiestenbemiddeling en
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Franse Republiek dragen hun eigen kosten. |