EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 92001E003064

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3064/01 van Jan Andersson (PSE) aan de Commissie. Geschil inzake havengelden.

PB C 147E van 20.6.2002, p. 87–87 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

European Parliament's website

92001E3064

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3064/01 van Jan Andersson (PSE) aan de Commissie. Geschil inzake havengelden.

Publicatieblad Nr. 147 E van 20/06/2002 blz. 0087 - 0087


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3064/01

van Jan Andersson (PSE) aan de Commissie

(8 november 2001)

Betreft: Geschil inzake havengelden

Reeds lang bestaat er tussen de haven van Helsingborg en Scanlines een geschil over de hoogte van de havengelden. Vier jaar geleden hebben betrokkenen de Commissie verzocht om een besluit, maar zij heeft tot dusverre geen uitsluitsel gegeven. Dit is onaanvaardbaar. Het besluit van de Commissie wordt van belang daar het niet uitsluitend gevolgen heeft voor de haven van Helsingborg, maar eveneens voor de prijsbepaling in tal van andere havens.

1. Wanneer kan naar verwachting een besluit ter zake tegemoet worden gezien?

2. Is de Commissie in beginsel van mening dat commerciële beginselen moeten gelden voor de bepaling van de hoogte van havengelden?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(7 januari 2002)

Het geachte parlementslid verwijst naar klachten door twee ferry-operators die aanvoeren dat door de haven van Helsingborg misbruik van een machtspositie wordt gemaakt dat erin zou bestaan buitensporige en discriminerende prijzen op te leggen. De Commissie blijft bedoelde gevallen onderzoeken, die evenwel veel ingewikkelde, feitelijke en wettelijke problemen meebrengen, zoals door het lid van de Commissie, belast met mededinging, in het Parlement werd uiteengezet in zijn antwoord op schriftelijke vraag H-535/01 tijdens het vragenuurtje van de vergadering van het Parlement in juli 2001(1). Daar de markten niet statisch zijn, was het vooral nodig de potentiële invloed te onderzoeken van de Øresund-brug met betrekking tot het betrokken geval.

De Commissie is zich ten volle bewust van de gevolgen van de situatie voor de betrokken partijen (haven en ferry-operators), en zet haar onderzoek actief voort. Wat dit betreft, werd de laatste maanden een ander onderzoek naar de feiten uitgevoerd, inclusief verdere vergaderingen met de voornaamste betrokken partijen. Het geval kreeg topprioriteit, en de Commissie is voornemens zo spoedig mogelijk dienaangaande een standpunt in te nemen.

Overeenkomstig de bestaande wetgeving worden havens als ondernemingen beschouwd in de zin van de mededingingsregels van het EG-Verdrag, die daarom ook gelden voor havens, met name artikel 82 (vorig artikel 86) van het EG-Verdrag, waarbij misbruik van een machtspositie wordt verboden. Niet het bestaan van een machtspositie, doch misbruik ervan door ondernemingen is verboden. De Commissie onderzoekt elk geval afzonderlijk om te kunnen vaststellen of van een dergelijk misbruik sprake is. Aangezien marktbeginselen in beginsel moeten gelden voor het vaststellen van het niveau van havengelden op basis van vraag en aanbod, kunnen de marktfactoren soms worden verstoord. Dit kan inderdaad het geval zijn wanneer een dominerende onderneming van haar machtspositie gebruik maakt door het opleggen van buitensporige of discriminerende prijzen. Dergelijke situaties kunnen zeker een interventie door de Commissie rechtvaardigen ten einde de marktvoorwaarden te herstellen.

In verband met wat hierboven werd gezegd, en aansluitend bij het aan de gang zijnde onderzoek heeft de Commissie de betrokken partijen ertoe aangezet opnieuw na te gaan of een overeenkomst mogelijk is voor bijvoorbeeld toekomstige havengelden, waarbij dan tevens een einde wordt gemaakt aan de aanhoudende effecten van hun conflicten, waarbij de Commissie dan niet betrokken zou zijn. Een dergelijke overeenkomst zou de Commissie niet verhinderen zo nodig haar onderzoek voort te zetten.

(1) Mondeling antwoord, 3.7.2001.

Top