EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0491

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 januari 2017.
Rainer Typke tegen Europese Commissie.
Hogere voorziening – Toegang tot documenten van de instellingen – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Artikel 3 – Begrip document – Artikel 2, lid 3 – Documenten die bij een instelling berusten – Kwalificatie van de in een gegevensbank opgenomen informatie – Verplichting om een niet-bestaand document op te stellen – Geen – Bestaande documenten die uit een gegevensbank kunnen worden geëxtraheerd.
Zaak C-491/15 P.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:5

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

11 januari 2017 ( *1 )

„Hogere voorziening — Toegang tot documenten van de instellingen — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Artikel 3 — Begrip document — Artikel 2, lid 3 — Bij een instelling berustende documenten — Kwalificatie van de in een gegevensbank opgenomen informatie — Verplichting om een niet-bestaand document op te stellen — Geen — Bestaande documenten die uit een gegevensbank kunnen worden geëxtraheerd”

In zaak C‑491/15 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 18 september 2015,

Rainer Typke, wonende te Hasbergen (Duitsland), vertegenwoordigd door C. Cortese, avvocato,

rekwirant,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Clotuche-Duvieusart en B. Eggers als gemachtigden,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, J.‑C. Bonichot (rapporteur), A. Arabadjiev, C.G. Fernlund en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 september 2016,

het navolgende

Arrest

1

Met zijn hogere voorziening vordert Rainer Typke nietigverklaring van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 2 juli 2015, Typke/Commissie (T‑214/13; hierna: „bestreden arrest”, EU:T:2015:448), voor zover daarin is verworpen zijn beroep strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 5 februari 2013 tot afwijzing van zijn eerste verzoek om toegang tot documenten inzake de voorselectietests van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/230‑231/12 (hierna: „litigieus besluit”).

Toepasselijke bepalingen

2

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), bepaalt in artikel 1, onder a):

„Deze verordening beoogt:

a)

de bepaling van de beginselen, voorwaarden en beperkingen op grond van openbare of particuliere belangen betreffende het in artikel 255 van het EG-Verdrag neergelegde recht van toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (hierna: ‚de instellingen’), en wel zodanig, dat een zo ruim mogelijke toegang tot documenten wordt gewaarborgd,

[…]”

3

Artikel 2 van die verordening, met het opschrift „Toegangsgerechtigden en toegangsgebied”, bepaalt het volgende:

„1.   Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft een recht van toegang tot documenten van de instellingen, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen, die in deze verordening worden bepaald.

[…]

3.   Deze verordening is van toepassing op alle bij een instelling berustende documenten, dit wil zeggen documenten die door de instelling zijn opgesteld of ontvangen en zich in haar bezit bevinden, op alle werkterreinen van de Europese Unie.

4.   Onverminderd de artikelen 4 en 9 worden documenten voor het publiek toegankelijk gemaakt hetzij na een schriftelijk verzoek, hetzij direct in elektronische vorm, hetzij via een register. […]

[…]”

4

Artikel 3, onder a), van die verordening bevat de volgende bepalingen:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

‚document’: iedere inhoud, ongeacht de drager ervan (op papier, in elektronische vorm, als geluids-, beeld- of audiovisuele opname), betreffende een materie die verband houdt met beleidsmaatregelen, acties en besluiten welke tot de bevoegdheid van de instelling behoren”.

5

Artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 bepaalt:

„Indien het gevraagde document slechts ten dele onder de uitzonderingen valt, worden de overige delen ervan wel vrijgegeven.”

6

Artikel 10, lid 1, van die verordening luidt als volgt:

„De toegang tot de documenten wordt gegeven, volgens de voorkeur van de verzoeker, door hetzij inzage ter plaatse, hetzij afgifte van een kopie, eventueel een elektronische kopie indien deze beschikbaar is. […]”

Voorgeschiedenis van het geding en litigieus besluit

7

Typke heeft op grond van verordening nr. 1049/2001 bij het Europees Bureau voor personeelsselectie (hierna: „EPSO”) een verzoek ingediend tot het verkrijgen van toegang tot een „tabel” met een reeks van geanonimiseerde gegevens met betrekking tot de toelatingstests voor de algemene vergelijkende onderzoeken waaraan hij had deelgenomen (procedure GESTDEM 2012/3258).

8

De gevraagde „tabel” diende volgens hem informatie te bevatten over de kandidaten voor bepaalde vergelijkende onderzoeken van EPSO, de vragen die hun waren gesteld, de verlangde en de verstrekte antwoorden en de gebruikte talen. Bepaalde informatie, zoals de identiteit van de kandidaten of de inhoud van de vragen en van de antwoorden, moest worden vervangen door afzonderlijke herkenningscodes, waardoor zij konden worden gekoppeld zonder de concrete inhoud ervan te onthullen.

9

Bij besluit van 9 augustus 2012 heeft EPSO dat eerste verzoek afgewezen, onder meer op grond dat de door rekwirant gevraagde „tabel” niet bestond.

10

Op 21 augustus 2012 heeft rekwirant bij de Commissie een confirmatief verzoek om toegang ingediend op basis van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1049/2001. Bij die gelegenheid heeft hij te kennen gegeven dat zijn verzoek er niet toe strekte dat EPSO een nieuw document zou creëren door informatie uit bestaande documenten samen te voegen, maar dat hem toegang zou worden verschaft tot een reeks van door EPSO in elektronisch formaat bewaarde documenten, nadat daaruit alle informatie zou zijn verwijderd die valt onder een van de uitzonderingen op het in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 neergelegde recht van toegang.

11

Bij het litigieuze besluit heeft de Commissie dat confirmatieve verzoek afgewezen, onder meer op grond dat het in werkelijkheid ertoe strekte, toegang te krijgen tot een niet-bestaand document.

12

Daarnaast heeft rekwirant op 28 december 2012 bij EPSO een tweede verzoek om toegang tot documenten ingediend (procedure GESTDEM 2013/0068), gevolgd, op 30 januari 2013, door een confirmatief verzoek. Toen de Commissie na het verstrijken van de gestelde termijn geen uitdrukkelijk besluit had gegeven, heeft rekwirant daaruit afgeleid dat zijn verzoek stilzwijgend was afgewezen.

Beroep bij het Gerecht en bestreden arrest

13

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 april 2013 heeft rekwirant beroep ingesteld, strekkende tot nietigverklaring van het litigieuze besluit, vastgesteld in het kader van procedure GESTDEM 2012/3258, en van het impliciete besluit houdende weigering van toegang tot de documenten met betrekking tot zijn tweede verzoek, vastgesteld in het kader van procedure GESTDEM 2013/0068.

14

In het bestreden arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat het impliciete afwijzende besluit was vervangen door een uitdrukkelijk besluit van 27 mei 2013 en dat dus niet meer op het beroep hoefde te worden beslist voor zover het tegen dat impliciete besluit was gericht. Aangezien het verzoek van rekwirant dat zijn beroep ook zou gelden voor het uitdrukkelijke besluit van 27 mei 2013, was ingediend na het verstrijken van de termijn voor een beroep tot nietigverklaring van datzelfde besluit, heeft het Gerecht het niet-ontvankelijk verklaard.

15

Met betrekking tot de tegen het litigieuze besluit gerichte conclusies van het beroep heeft het Gerecht geconstateerd dat het verzoek om toegang geen betrekking had op – zelfs gedeeltelijke – toegang tot een of meer bestaande documenten die bij EPSO berustten, maar er daarentegen toe strekte dat de Commissie nieuwe documenten zou creëren die niet eenvoudig door een normale of routinematige zoekactie uit een gegevensbank kunnen worden geëxtraheerd met een bestaand zoekinstrument. Op die gronden heeft het Gerecht het beroep verworpen.

Conclusies van partijen

16

Met zijn hogere voorziening verzoekt Typke het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen voor zover het Gerecht daarin zijn beroep tegen het litigieuze besluit heeft verworpen;

het bestreden arrest te vernietigen voor zover hij daarbij in de kosten is verwezen;

het litigieuze besluit nietig te verklaren en

de Commissie te verwijzen in de door hem in eerste en in tweede aanleg gemaakte kosten.

17

De Commissie verzoekt het Hof, de hogere voorziening af te wijzen en rekwirant te verwijzen in de kosten.

Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling

18

Na de uitspraak van de conclusie van de advocaat-generaal op 21 september 2016 heeft Typke bij op 7 november 2016 ter griffie van het Hof neergelegde akte verzocht om heropening van de mondelinge behandeling. Tot staving van zijn verzoek heeft hij in hoofdzaak te kennen gegeven dat de advocaat-generaal een argument betreffende de uitlegging van het begrip bestaand document in de zin van verordening nr. 1049/2001 ter sprake heeft gebracht waarover partijen voor het Hof hun standpunten niet hebben uitgewisseld.

19

Krachtens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet hebben uitgewisseld (arrest van 28 april 2016, Borealis Polyolefine e.a., C‑191/14, C‑192/14, C‑295/14, C‑389/14 en C‑391/14–C‑393/14, EU:C:2016:311, punt 40).

20

In casu is dat niet het geval. Typke heeft immers in de schriftelijke fase van de procedure zijn argumenten betreffende de uitlegging van verordening nr. 1049/2001 en van het begrip bestaand document uiteengezet. Het Hof acht zich, de advocaat-generaal gehoord, dan ook voldoende voorgelicht om uitspraak te kunnen doen en de zaak hoeft niet te worden beslecht op basis van argumenten waarover partijen hun standpunten niet hebben uitgewisseld.

21

Gelet op een en ander is het Hof van oordeel dat geen heropening van de mondelinge behandeling hoeft te worden gelast.

Hogere voorziening

Eerste middel

– Argumenten van partijen

22

Met zijn eerste middel verwijt rekwirant het Gerecht meerdere dwalingen ten aanzien van het recht doordat dit heeft geoordeeld dat de toegang tot de door hem gevraagde informatie neerkwam op het creëren van een nieuw document.

23

In de eerste plaats zou, anders dan volgt uit de punten 54 en 58 van het bestreden arrest, ingevolge de punten 110, 112, 116 en 118 van het arrest van 26 oktober 2011, Dufour/ECB (T‑436/09, EU:T:2011:634), een genormaliseerde relationele gegevensbank zoals die welke de door rekwirant verlangde gegevens bevat, moeten worden opgevat als een uniek document. Bijgevolg zou het Gerecht ten onrechte de in een gegevensbank opgenomen informatie hebben onderscheiden van de informatie die uit die gegevensbank kan worden geëxtraheerd.

24

Uit de punten 93, 94, 108 en 109 van voormeld arrest zou volgen dat het begrip document in de zin van verordening nr. 1049/2001 mede ieder individueel bestand omvat en iedere verschijning van de inhoud ervan in een gegevensbank. Evenzo zou iedere combinatie van uit verschillende bestanden geëxtraheerde gegevens een document zijn, omdat iedere zoekactie in een genormaliseerde gegevensbank mogelijk is.

25

In de tweede plaats zou het Gerecht in de punten 68 tot en met 70 van het bestreden arrest het begrip bestaand document in de zin van verordening nr. 1049/2001 onjuist hebben uitgelegd. Uit punt 150 van het arrest van 26 oktober 2011, Dufour/ECB (T‑436/09, EU:T:2011:634), zou immers volgen dat ieder verzoek om toegang tot in een gegevensbestand opgenomen informatie betrekking heeft op een „bestaand document” in de zin van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 1049/2001, mits het verlangde onderzoek kan worden uitgevoerd met behulp van de zoekinstrumenten die voor de betrokken gegevensbank beschikbaar zijn.

26

In het geval van een genormaliseerde relationele gegevensbank zouden de beschikbare zoekinstrumenten de beheerssystemen zijn die reageren op opdrachten in een gestructureerde opvraagtaal (Structured Query Language) (hierna: „SQL”). Daarbij zou het gaan om zoekopdrachten die een gebruiker naar eigen goeddunken kan invoeren. Het Gerecht zou dan ook ten onrechte hebben geoordeeld dat een SQL-query die niet reeds wordt gebruikt voor het beheer van een gegevensbank, neerkomt op het programmeren van een nieuw zoekinstrument, dat dus nog niet „beschikbaar” is in de zin van het arrest van 26 oktober 2011, Dufour/ECB (T‑436/09, EU:T:2011:634).

27

Aldus zou het Gerecht ten onrechte hebben geconcludeerd dat voor de normale of routinematige zoekprocedures in de zin van punt 153 van dat arrest gebruik wordt gemaakt van voorgeprogrammeerde SQL-query’s.

28

In de derde en laatste plaats zou de uitlegging die het Gerecht heeft gegeven aan het begrip „bestaand document” verordening nr. 1049/2001 haar nuttig effect kunnen ontnemen. Zo zou de toegang tot alle informatie waarvoor een voorgeprogrammeerde SQL-query niet bestaat, zijn uitgesloten. Daardoor zouden de instellingen in de verleiding kunnen komen, elektronische documenten onzichtbaar te maken, onder meer door ze in meerdere delen te splitsen die met de voorgeprogrammeerde SQL-query’s onvindbaar zijn. Daar komt bij dat aangezien de instellingen geen nieuwe SQL-query’s kunnen gebruiken, gegevens die onder een van de uitzonderingen van artikel 4 van die verordening vallen, zoals persoonsgegevens, moeilijk geautomatiseerd onzichtbaar kunnen worden gemaakt.

29

De Commissie concludeert tot afwijzing van het eerste middel.

– Beoordeling door het Hof

30

Uit een elektronische gegevensbank kan stellig alle erin opgenomen informatie worden geëxtraheerd. Dat vanuit een dergelijke gegevensbank een document kan worden gecreëerd, wettigt echter niet de conclusie dat dat document als bestaand in de zin van verordening nr. 1049/2001 moet worden aangemerkt.

31

Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat het recht van toegang tot documenten van de instellingen zich enkel uitstrekt tot bestaande documenten die bij de betrokken instelling berusten en dat verordening nr. 1049/2001 niet kan worden ingeroepen om een instelling te verplichten, een document te creëren dat niet bestaat (zie in die zin arrest van 2 oktober 2014, Strack/Commissie, C‑127/13 P, EU:C:2014:2250, punten 38 en 46). Hieruit volgt dat, zoals het Gerecht op goede gronden in punt 55 van het bestreden arrest heeft vastgesteld, een verzoek om toegang waarvoor de Commissie een nieuw document, zelfs op basis van gegevens die reeds zijn vervat in bestaande documenten die bij haar berusten, zou moeten creëren, buiten het kader van verordening nr. 1049/2001 valt.

32

Het Gerecht heeft dan ook terecht, inzonderheid in de punten 56 tot en met 59 van het bestreden arrest, onderzocht in hoeverre door het extraheren van in een elektronische gegevensbank opgenomen informatie een bestaand document kan worden gegenereerd en daarmee geen nieuw document wordt gecreëerd.

33

Hierbij moet echter worden opgemerkt dat met betrekking tot statische documenten, met name in de vorm van papier of een eenvoudig elektronisch bestand, kan worden volstaan met na te gaan of de drager en de inhoud ervan bestaan om uit te maken of een document bestaat.

34

Daarentegen kan bij elektronische gegevensbanken wegens de dynamische aard ervan nauwelijks op die manier te werk worden gegaan, daar een document dat heel gemakkelijk kan worden gegenereerd vanaf informatie die reeds in een gegevensbank is opgenomen, niet noodzakelijkerwijs een bestaand document in eigenlijke zin is, zoals de advocaat-generaal in punt 46 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

35

Met betrekking tot elektronische gegevensbanken moet het onderscheid tussen een bestaand document en een nieuw document dus worden gemaakt op basis van een criterium dat past bij de technische specificaties van die gegevensbanken en overeenkomstig het doel van verordening nr. 1049/2001, die, zoals volgt uit overweging 4 en artikel 1, onder a), ervan, „een zo ruim mogelijke toegang tot documenten” beoogt te waarborgen.

36

Vaststaat dat in elektronische gegevensbanken opgeslagen informatie, afhankelijk van de structuur ervan en binnen de grenzen van de programmering, met behulp van programmeertalen op verschillende manieren kan worden bijeengebracht, verbonden en gepresenteerd. De programmering en het informaticabeheer van dergelijke gegevensbanken vallen echter niet onder de verrichtingen die worden gedaan in het kader van het gewone gebruik door de eindgebruiker. Deze laatste verschaft zich immers toegang tot de in een gegevensbank opgenomen informatie met behulp van voorgeprogrammeerde zoekinstrumenten. Met die instrumenten kan hij gemakkelijk genormaliseerde handelingen verrichten om de informatie waaraan hij gewoonlijk behoefte heeft op te roepen. In dat verband is in beginsel geen wezenlijke investering van zijn kant noodzakelijk.

37

In die omstandigheden moet als bestaand document worden aangemerkt alle informatie die uit een elektronische gegevensbank in het kader van het gewone gebruik ervan kan worden geëxtraheerd met behulp van voorgeprogrammeerde zoekinstrumenten, ook indien die informatie nog niet in die vorm is getoond of indien zij nog niet eerder door de personeelsleden van de instellingen zijn gezocht.

38

Om aan de eisen van verordening nr. 1049/2001 te voldoen kan het dus gebeuren dat de instellingen een document vanuit de in een gegevensbank opgenomen informatie moeten constitueren met gebruikmaking van de bestaande zoekinstrumenten.

39

Zoals de advocaat-generaal in punt 47 van zijn conclusie heeft opgemerkt, moet daarentegen als een nieuw en niet als een bestaand document worden beschouwd iedere informatie waarvan de extractie uit een gegevensbank een substantiële investering vereist.

40

Hieruit volgt dat iedere informatie waarvan de verkrijging een wijziging vereist, hetzij van de organisatie van een elektronische gegevensbank, hetzij van de zoekinstrumenten die beschikbaar zijn voor het extraheren van de informatie, als nieuw document moet worden aangemerkt.

41

Anders dan rekwirant betoogt, berooft een dergelijke uitlegging van het begrip bestaand document verordening nr. 1049/2001 geenszins van haar nuttig effect. Zij strookt met het doel van die verordening, te waarborgen dat het publiek een zo ruim mogelijke toegang heeft tot de documenten van de instellingen. De personen die verzoeken om toegang tot in een gegevensbank opgenomen informatie hebben immers in beginsel toegang tot dezelfde informatie als die waartoe de personeelsleden van de instellingen toegang hebben.

42

Rekwirant betoogt ook ten onrechte dat diezelfde uitlegging van het begrip bestaand document de instellingen de mogelijkheid zou ontnemen, met behulp van nieuwe SQL-query’s de onder een of meer van de uitzonderingen van artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 vallende gegevens onzichtbaar te maken ten einde tot een document gedeeltelijke toegang te verschaffen.

43

Hij gaat er in dat verband aan voorbij dat de criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald of een verzoek om toegang betrekking heeft op een bestaand document, moeten worden onderscheiden van de technische modaliteiten om een dergelijk document mee te delen. Voor zover een gevraagd document bestaat, staat het de instellingen vrij, gebruik te maken van ieder technisch middel om indien nodig bepaalde gegevens onzichtbaar te maken.

44

Aangaande bovendien de bewering van rekwirant dat de instellingen elektronische documenten onzichtbaar zouden kunnen maken, moet worden vastgesteld dat de abstracte mogelijkheid dat een document wordt verwijderd of vernietigd gelijkelijk geldt zowel voor documenten op een fysieke drager als voor documenten die worden gegenereerd doordat zij uit een gegevensbank worden geëxtraheerd.

45

Op basis van bovenstaande overwegingen moet de bewering van rekwirant worden onderzocht dat het Gerecht in de punten 68 tot en met 70 van het bestreden arrest onjuistheden zou hebben begaan bij de juridische kwalificatie van het document waarop het verzoek om toegang in procedure GESTDEM 2012/3258 betrekking heeft.

46

Uit punt 67 van het bestreden arrest volgt dat uit de betrokken gegevensbank informatie kan worden geëxtraheerd met gebruikmaking van SQL-query’s en dat rekwirant voor het Gerecht niet heeft betwist dat de toegang tot de combinatie van gegevens waarop zijn verzoek betrekking heeft, de verrichting van computerprogrammeringswerkzaamheden veronderstelt, te weten het opstellen van nieuwe SQL-query’s.

47

Gelet op de overwegingen in de punten 31 tot en met 40 van het onderhavige arrest heeft het Gerecht in punt 68 van het bestreden arrest op goede gronden geoordeeld dat de verrichtingen die de programmering van nieuwe SQL-query’s zou impliceren niet kunnen worden gelijkgesteld aan een normale of routinematige zoekactie in de betrokken gegevensbank met behulp van de zoekinstrumenten die de Commissie voor die gegevensbank ter beschikking staan en dat bijgevolg voor de verlangde informatie een nieuw document had moeten worden gecreëerd.

48

Om dezelfde redenen kon het Gerecht in de punten 69 en 70 van het bestreden arrest op goede gronden oordelen dat in het onderhavige geval de zoekinstrumenten die de Commissie ter beschikking staan voor de betrokken gegevensbank, de voorgeprogrammeerde SQL-query’s zijn.

49

Gelet op hetgeen in de voorgaande punten van het onderhavige arrest is geoordeeld, kan het argument van rekwirant dat het Gerecht in de punten 54 en 58 van het bestreden arrest ten onrechte onderscheid heeft gemaakt tussen in een gegevensbank opgenomen informatie en documenten die uit die gegevensbank kunnen worden geëxtraheerd, niet slagen.

50

Gelet op al het voorgaande moet het eerste middel worden verworpen.

Tweede middel

– Argumenten van partijen

51

Met zijn tweede middel voert rekwirant aan dat de conclusie van het Gerecht in punt 80 van het bestreden arrest dat zijn verzoek geen betrekking had op bestaande documenten, op meerdere onjuiste premissen berust.

52

In de eerste plaats betoogt hij dat het Gerecht in de punten 61, 67 en 73 van het bestreden arrest de feiten onjuist heeft voorgesteld. Volgens rekwirant had zijn verzoek betrekking op bestaande documenten, daar het de toegang tot alle – elektronische – documenten betrof aan de hand waarvan hij een tabel kon reconstrueren. Daarentegen heeft hij niet gevraagd dat een dergelijke tabel zou worden gecreëerd, zodat voor zijn verzoek geen gegevens hoefden te worden geselecteerd. Rekwirant heeft het gebruik van SQL-query’s slechts voorgesteld om de behandeling van dat verzoek te vergemakkelijken.

53

Hoe dan ook zou mededeling van de individuele bestanden van resultaten die EPSO aan de kandidaten die tests hebben afgelegd heeft meegedeeld, rekwirant in staat hebben gesteld de betrokken tabel te construeren.

54

In de tweede plaats merkt rekwirant op het Gerecht in de punten 58, 66 en 68 van het bestreden arrest ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn verzoek om toegang betrekking heeft op informatie die is gestructureerd volgens een classificatie die in de betrokken gegevensbank niet is voorzien.

55

Anders dan het Gerecht in de punten 62 en 63 van het bestreden arrest zou hebben vastgesteld, zou de betrokken gegevensbank zijn gestructureerd in meer dan 500 genormaliseerde tabellen en iedere zoekactie, de door rekwirant verlangde daaronder begrepen, zonder de minste ingewikkelde verrichting mogelijk maken. Voorts is ieder veld van de tabellen van een genormaliseerde gegevensbank gekoppeld aan een unieke herkenningscode. Iedere parameter van het verzoek van rekwirant zou dus door een dergelijke herkenningscode kunnen worden weergegeven zonder dat de inhoud van het betrokken veld hoeft te worden onthuld.

56

In de derde en laatste plaats merkt rekwirant op dat het Gerecht in de punten 66 en 67 van het bestreden arrest het bewijs heeft gedenatureerd. In de eerste plaats zou het zich ten onrechte hebben gebaseerd op een vermoeden van rechtmatigheid van de verklaring van de Commissie dat de gevraagde documenten niet bestaan. Rekwirant heeft die verklaring, die wordt tegengesproken door de aard van de betrokken gegevensbank, betwist. In de tweede plaats volgt uit het verzoek om toegang dat dit kan worden ingewilligd door rekwirant toegang te verlenen tot de bestaande relevante documenten.

57

De Commissie concludeert tot verwerping van het tweede middel.

– Beoordeling door het Hof

58

Volgens vaste rechtspraak van het Hof vormt de beoordeling door het Gerecht van de feiten van de aan hem voorgelegde zaak geen rechtsvraag die aan het toezicht van het Hof is onderworpen, tenzij de vaststellingen van het Gerecht berusten op een materiële onjuistheid of een onjuiste voorstelling die duidelijk blijkt uit de stukken in het dossier.

59

De argumenten die rekwirant aanvoert aangaande een onjuiste analyse door het Gerecht respectievelijk van de draagwijdte van zijn verzoek om toegang tot documenten, de beschikbaarheid van de verlangde informatie, de kwaliteit en de organisatie van de beschikbare informatie, de capaciteit van de bestaande zoekinstrumenten waarmee aan zijn verzoek kan worden voldaan alsook de omvang van de verrichtingen die de Commissie had moeten uitvoeren om zijn verzoek in te willigen, strekken ertoe de feitelijke beoordelingen door het Gerecht te betwisten, zonder enige denaturering van de stukken in het dossier aan te tonen. Die argumenten zijn dan ook niet-ontvankelijk.

60

Het tweede middel moet dan ook worden verworpen.

61

Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de hogere voorziening in haar geheel moet worden afgewezen.

Kosten

62

Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is.

63

Volgens artikel 138, lid 1, van dat Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dit is gevorderd.

64

Aangezien Typke in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

 

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

 

2)

Rainer Typke wordt in de kosten verwezen.

 

ondertekeningen


( *1 ) * Procestaal: Engels.

Top