EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014TN0275

Zaak T-275/14: Beroep ingesteld op 30 april 2014 — Drahtwerk St. Ingbert e.a./Commissie

PB C 223 van 14.7.2014, p. 28–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

14.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/28


Beroep ingesteld op 30 april 2014 — Drahtwerk St. Ingbert e.a./Commissie

(Zaak T-275/14)

2014/C 223/33

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Drahtwerk St. Ingbert GmbH (St. Ingbert, Duitsland), DWK Drahtwerk Köln GmbH (Köln, Duitsland), Kalksteingrube Auersmacher GmbH (Völklingen, Duitsland), Rogesa Roheisengesellschaft Saar mbH (Dillingen, Duitsland), Stahlguss Saar GmbH (St. Ingbert) en Zentralkokerei Saar GmbH (Dillingen) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en H. Janssen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie van 18 december 2013 betreffende steunmaatregel SA.33995 (2013/C) — Steun voor hernieuwbare elektriciteit en verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen, nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU

Verzoeksters stellen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 107, lid 1, VWEU omdat de bij het Gesetz für den Vorrang erneuerbarer Energien (wet inzake prioriteit voor hernieuwbare energie; hierna: „EEG”) voorziene EEG-heffing en de bijzondere vereffeningsregeling niet door de staat of met staatsmiddelen zijn bekostigd. Alle voor de kwalificatie van deze maatregelen relevante feiten zijn tussen de Commissie en de Bondsrepubliek Duitsland uitgewisseld tijdens het vooronderzoek. Er waren geen twijfels meer die de Commissie in een procedure op grond van artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), nader had moeten onderzoeken.

2.

Tweede middel: schending van artikel 108, lid 1, VWEU en het rechtszekerheidsbeginsel

Verzoeksters voeren in dit verband aan dat de Commissie artikel 108, lid 1, VWEU en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, doordat zij de procedure voor nieuwe steun op grond van artikel 4, lid 4, van verordening nr. 659/1999 heeft ingeleid in plaats van de procedure voor bestaande steun op grond van artikel 17 e.v. van verordening nr. 659/1999, om haar voorlopige oordeel dat de EEG een steunmaatregel vormde te toetsen. Zij betogen in dit verband met name dat de Commissie de EEG 2000 in haar beschikking van 22 mei 2002 niet als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU had gekwalificeerd, omdat er geen overdracht van staatsmiddelen had plaatsgevonden. Vergeleken met de beschikking van de Commissie van 22 mei 2002, is de EEG 2012 niet wezenlijk gewijzigd ten opzichte van de EEG 2000. De Commissie had haar gewijzigde rechtsopvatting dus ook in een procedure op grond van artikel 108, lid 1, VWEU naar voren kunnen brengen, zonder voor verzoeksters lasten te veroorzaken.

3.

Derde middel: schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten en het recht om te worden gehoord

Voorts voeren verzoeksters aan dat verweerster het bestreden besluit heeft vastgesteld zonder verzoeksters een gelegenheid te bieden om hun standpunt kenbaar te maken.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


Top