EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003CJ0226

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 december 2004.
José Martí Peix SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Hogere voorziening - Visserij - Communautaire financiële bijstand - Vermindering van bijstand - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van Raad - Artikelen 1 en 3 - Verjaring.
Zaak C-226/03 P.

Jurisprudentie 2004 I-11421

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:768

Arrêt de la Cour

Zaak C‑226/03 P

José Martí Peix SA

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Hogere voorziening – Visserij – Communautaire financiële bijstand – Vermindering van bijstand – Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van Raad – Artikelen 1 en 3 – Verjaring”

Samenvatting van het arrest

1.        Eigen middelen van de Europese Gemeenschappen – Verordening betreffende bescherming van financiële belangen van Gemeenschap – Voortdurende onregelmatigheid – Verjaringstermijn – Stuitingshandeling

(Verordening nr. 2988/95 van de Raad, art. 1, lid 2, en 3, lid 1, tweede en derde alinea)

2.        Hogere voorziening – Middelen – Rechtsoverwegingen van arrest die gemeenschapsrecht schenden – Dictum gebaseerd op andere rechtsoverwegingen – Afwijzing

1.        Volgens artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2988/95 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen vooronderstelt een onregelmatigheid een inbreuk op het gemeenschapsrecht die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer.

Wanneer het nalaten dat aan de oorsprong van de inbreuk op het gemeenschapsrecht ligt, voortduurt, is de onregelmatigheid „voortdurend” in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van deze verordening. De verjaringstermijn gaat pas in op de dag waarop de onregelmatigheid is geëindigd.

Deze termijn wordt gestuit door een brief van de Commissie die met name tot doel heeft, de onregelmatigheden te vervolgen en de financiële bijstand te verminderen, aangezien deze brief een onderzoekshandeling is in de zin van artikel 3, lid 1, derde alinea.

(cf. punten 16‑18, 30)

2.        Wanneer uit de motivering van een arrest van het Gerecht blijkt van een schending van het gemeenschapsrecht, maar het dictum ervan op andere rechtsgronden gerechtvaardigd voorkomt, moet de hogere voorziening worden afgewezen.

(cf. punt 29)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
2 december 2004(1)

„Hogere voorziening – Visserij – Communautaire financiële bijstand – Vermindering van bijstand – Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van Raad – Artikelen 1 en 3 – Verjaring”

In zaak C-226/03 P,betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof, ingesteld op 22 mei 2003,

José Martí Peix, SA, gevestigd te Huelva (Spanje), vertegenwoordigd door J.-R. García-Gallardo Gil-Fournier en D. Domínguez Pérez, abogados,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillán als gemachtigde en J. Guerra Fernández, abogado, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,



samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-P. Puissochet en N. Colneric (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,
griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 juni 2004,gelet op de opmerkingen van partijen,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 september 2004,

het navolgende



Arrest



1
In haar hogere voorziening verzoekt José Martí Peix, SA (hierna: „rekwirante”), om vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 13 maart 2003, José Martí Peix/Commissie (T-125/01, Jurispr. blz. II-865; hierna: „bestreden arrest”), houdende verwerping van haar beroep tot nietigverklaring van de beschikking van 19 maart 2001 waarbij de Commissie de bijstand die in 1991 aan rekwirante was verleend voor een project tot oprichting van een Spaans-Angolese gemengde visserijvennootschap, heeft verminderd en verzoekster heeft gelast, haar een bedrag van 639 520 euro terug te betalen (hierna: „bestreden beschikking”).


Het rechtskader

2
Artikel 44, lid 1, van verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur (PB L 376, blz. 7) bepaalt:

„Tijdens de volledige duur van de communautaire bijstand verstrekt de daartoe door de betrokken lidstaat aangewezen autoriteit of instantie de Commissie op haar verzoek alle bewijsstukken of bescheiden waarmee kan worden aangetoond dat met betrekking tot elk project aan de financiële of andere voorwaarden is voldaan. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 47 besluiten de bijstand te schorsen, te verminderen of in te trekken, indien:

het project niet zoals voorzien wordt uitgevoerd, of

aan bepaalde voorwaarden niet wordt voldaan, of

de begunstigde, anders dan de in zijn aanvraag vermelde en in de bijstandsbeschikking overgenomen gegevens, niet binnen een termijn van een jaar na de kennisgeving van die beschikking met de uitvoering van de werkzaamheden begint of vóór het verstrijken van deze termijn voor de uitvoering van het project onvoldoende waarborgen heeft gegeven, of

de begunstigde de werkzaamheden niet binnen twee jaar na aanvang voltooit, behoudens in geval van overmacht.

De beschikking wordt ter kennis gebracht van de betrokken lidstaat en van de begunstigde.

De Commissie vordert de onverschuldigd betaalde bedragen terug.”

3
De artikelen 1 en 3 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1) bepalen:

„Artikel 1

1. Met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen wordt een algemene regeling inzake homogene controles en administratieve maatregelen en sancties met betrekking tot onregelmatigheden ten aanzien van het gemeenschapsrecht aangenomen.

2. Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het gemeenschapsrecht verstaan die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.

[...]

Artikel 3

De verjaringstermijn van de vervolging bedraagt vier jaar vanaf de datum waarop de in artikel 1, lid 1, bedoelde onregelmatigheid is begaan. De sectoriële regelingen kunnen echter een kortere termijn bepalen, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Voor voortdurende of voortgezette onregelmatigheden gaat de verjaringstermijn in op de dag waarop de onregelmatigheid is geëindigd. Bij meerjarige programma’s loopt de verjaringstermijn in elk geval tot de dag waarop het programma definitief wordt afgesloten.

De verjaring van de vervolging wordt gestuit door elke onderzoekshandeling of daad van vervolging van de onregelmatigheid door de bevoegde autoriteit, mits deze de betrokkene ter kennis is gebracht. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.

De verjaring treedt echter in ieder geval in na verloop van een termijn die het dubbele bedraagt van de verjaringstermijn indien de bevoegde autoriteit binnen deze termijn geen sanctie heeft opgelegd, behoudens in geval van schorsing van de administratieve procedure overeenkomstig artikel 6, lid 1.

[...]”


De feiten van het geding

4
De feiten die aan de oorsprong liggen van het beroep bij het Gerecht van eerste aanleg, worden in de punten 11 tot en met 34 van het bestreden arrest uiteengezet als volgt:

„11
In oktober 1991 heeft [rekwirante] door tussenkomst van de Spaanse autoriteiten de Commissie verzocht om communautaire financiële bijstand op basis van verordening nr. 4028/86 in het kader van een project tot oprichting van een Spaans-Angolese gemengde visserijvennootschap. Dit project voorzag met het oog op visserijactiviteiten in de overdracht van drie vaartuigen, de Pondal, de Periloja en de Sonia Rosal, aan de gemengde vennootschap die verzoekster had opgericht samen met de Portugese vennootschap Iberpesca – Sociedades de Pesca Ltda en een Angolese vennoot, Empromar N’Gunza.

12
Bij beschikking van 16 december 1991 (hierna: ‚toekenningsbeschikking’) heeft de Commissie aan het in het vorige punt bedoelde project (project SM/ESP/17/91; hierna: ‚project’) communautaire bijstand verleend ten bedrage van ten hoogste 1 349 550 ECU. Deze beschikking voorzag in een aanvulling van de communautaire bijstand door 269 910 ECU steun van het Koninkrijk Spanje.

13
In november 1992 is de gemengde vennootschap Ibermar Empresa de Pesca Ltda opgericht en ingeschreven te Luanda in Angola. In december 1992 zijn de drie vaartuigen van de gemengde vennootschap geregistreerd in de haven van Luanda.

14
Op 12 mei 1993 heeft de Commissie ingevolge een aanvraag van verzoekster een beschikking gegeven tot wijziging van de toekenningsbeschikking. De wijziging bestond in de vervanging, als vennoot uit het derde land, van Empromar N’Gunza door de vennootschap Marang, Pesca e Industrias de Pesca Ltda.

15
Op 18 mei 1993 heeft de Commissie via de Spaanse autoriteiten een verzoek van 10 mei 1993 om betaling van de eerste tranche van de bijstand ontvangen. Bij dit verzoek was een reeks documenten en certificaten gevoegd met betrekking tot de oprichting van de gemengde vennootschap, de registratie van de vaartuigen in de haven van Luanda, de schrapping ervan uit het register van de Gemeenschap en de verkrijging van de vereiste visvergunningen.

16
Op 24 juni 1993 heeft de Commissie 80 % van de bijstand betaald.

17
Op 20 mei 1994 heeft verzoekster de Spaanse autoriteiten verzocht om betaling van het saldo van de bijstand. Bij dit verzoek was het eerste periodieke verslag over de activiteiten in de periode van 20 april 1993 tot en met 20 april 1994 gevoegd. Dit rapport vermeldt onder meer:

‚Wij hebben onze langetermijndoelstellingen moeten wijzigen wegens de schipbreuk van de Pondal op 20 juli 1993. Wij hebben de visserijautoriteiten in Angola onmiddellijk verzocht om vervanging door een ander vaartuig van onze vloot, maar bij het opstellen van dit verslag hebben wij nog steeds geen toestemming voor deze vervanging gekregen.’

18
De Commissie heeft op 7 september 1994 het in het vorige punt bedoelde verzoek ontvangen en heeft op 14 september 1994 het saldo van de bijstand uitbetaald.

19
Op 6 november 1995 heeft de Commissie het tweede periodieke verslag van 19 juni 1995 ontvangen over de activiteiten in de periode van 20 mei 1994 tot en met 20 mei 1995. In dit verslag werd melding gemaakt van de schipbreuk van de Pondal op 20 juli 1993 en werd gewezen op de moeilijkheden om dit vaartuig te vervangen ten gevolge van de terughoudendheid van de Angolese autoriteiten.

20
Aangezien zij het derde periodieke activiteitenverslag niet had ontvangen, heeft de Commissie bij brief van 20 december 1996 daaromtrent inlichtingen gevraagd aan de Spaanse autoriteiten, die bij brief van 22 januari 1997 hebben geantwoord dat dit verslag in voorbereiding was.

21
Op 20 februari 1997 hebben de Spaanse autoriteiten een brief van verzoekster van 31 januari 1997 ontvangen, waarin melding werd gemaakt van moeilijkheden in het bestuur van de gemengde vennootschap ten gevolge van de eisen van de Angolese vennoot en waarin wegens deze moeilijkheden werd verzocht om een verandering van derde land voor de vaartuigen Periloja en Sonia Rosal. In deze brief heeft verzoekster de overdracht van die twee vaartuigen aan de gemengde vennootschap Peix Camerún, SARL, gemeld en heeft zij gevraagd het derde periodieke verslag te mogen indienen in het kader van laatstgenoemde vennootschap.

22
Bij brief van 4 februari 1997, die de Commissie op 5 maart 1997 heeft ontvangen, hebben de Spaanse autoriteiten de door verzoekster geformuleerde verzoeken samen met de desbetreffende documenten aan de Commissie toegezonden, en hebben zij zich daarover positief uitgesproken.

23
Op 4 april 1997 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten geantwoord dat het derde activiteitenverslag in september 1996 had moeten zijn ingediend en dat dit verslag bijgevolg moest aansluiten op de vorige verslagen en niet op het nieuwe voorstel van verzoekster.

24
Bij brief van 18 juni 1997 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht haar zo snel mogelijk het derde periodieke activiteitenverslag toe te zenden.

25
In september 1997 is het derde periodieke activiteitenverslag voor de periode van 20 mei 1995 tot en met 20 mei 1996 ingediend bij de Commissie. Hierin werd melding gemaakt van gedragingen van de Angolese vennoot die de normale voortzetting van de visserijactiviteit verhinderden. Blijkens het verslag was de laatste vis uit Angola aangevoerd in maart 1995 en hadden de communautaire vennoten wegens de moeilijkheden ten gevolge van die gedragingen besloten hun aandelen in de gemengde vennootschap aan de Angolese vennoot te verkopen en de voor het project bestemde vaartuigen af te kopen. Volgens het verslag waren de vaartuigen na de afkoop ervan door verzoekster overgebracht naar een haven in Nigeria, waar zij tot in 1996 herstellingen ondergingen.

26
Bij brief van 6 maart 1998 heeft verzoekster in antwoord op een verzoek van de Spaanse autoriteiten van 26 februari 1998 toelichting verschaft over de uitvoering van het project. In de brief werd vermeld dat de vaartuigen van de gemengde vennootschap de Angolese wateren in de loop van de eerste vier maanden van 1995 hadden verlaten. Blijkens de bij de brief gevoegde documenten dateerde de verkoop van de aandelen van de reders uit de Gemeenschap in de gemengde vennootschap aan de Angolese vennoot van 3 februari 1995.

27
Bij brief van 26 juni 1998 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht om informatie over de stand van het project. In antwoord op deze brief hebben deze autoriteiten de Commissie op 2 juli 1998 verzoeksters brief van 6 maart 1998 gezonden.

Precontentieuze fase

28
In een brief van 26 juli 1999 aan verzoekster en aan de Spaanse autoriteiten heeft Cavaco, directeur-generaal van het directoraat-generaal ‚Visserij’ van de Commissie (DG XIV), aangekondigd dat de Commissie overeenkomstig artikel 44, lid 1, van verordening nr. 4028/86 had besloten de aanvankelijk aan het project toegekende bijstand te verminderen op grond dat de gemengde vennootschap in strijd met de voorschriften van deze verordening en van verordening nr. 1956/91 de visbestanden van het in de toekenningsbeschikking vermelde derde land niet gedurende drie jaar had geëxploiteerd. Met betrekking tot de Pondal vermeldde deze brief dat uit de documenten die de Commissie had ontvangen, kon worden afgeleid dat dit vaartuig zijn activiteiten had verricht van 20 april tot en met 20 juli 1993, de dag waarop het schipbreuk had geleden, dus gedurende drie maanden, hetgeen een vermindering van de bijstand met 160 417 ECU rechtvaardigde. Hier werd evenwel aan toegevoegd dat de berekening van de Commissie afhankelijk was van de verstrekking van gegevens ten bewijze dat de schipbreuk een geval van overmacht vormde. Met betrekking tot de Periloja en de Sonia Rosal werd vermeld dat deze twee vaartuigen blijkens de inlichtingen waarover de Commissie beschikte, hun activiteiten in de Angolese wateren voor rekening van de gemengde vennootschap hadden verricht tussen 20 april 1993 en 20 april 1994 en tussen 20 mei 1994 en 3 februari 1995, de datum waarop verzoekster haar aandelen in deze vennootschap had verkocht, dus gedurende 21 maanden in totaal, hetgeen een vermindering van de bijstand met 114 520 ECU rechtvaardigde. De voorgenomen vermindering bedroeg in het totaal dus 274 937 ECU, een bedrag dat de Commissie van verzoekster wilde terugvorderen, aangezien de bijstand eerder integraal was uitbetaald. Volgens de brief zou de Commissie bij uitblijven van formele instemming van verzoekster met de voorgestelde oplossing binnen 30 dagen, de procedure tot vermindering voortzetten.

29
Op 5 oktober 1999 heeft verzoekster bij de Commissie opmerkingen ingediend over haar brief van 26 juli 1999. Zij heeft in wezen informatie verstrekt ten bewijze dat de schipbreuk van de Pondal een geval van overmacht was, en heeft meegedeeld dat zij dit vaartuig door een ander vaartuig uit haar vloot heeft trachten te vervangen, hetgeen echter onmogelijk was geweest wegens de houding van de Angolese autoriteiten. Met betrekking tot de Periloja en de Sonia Rosal heeft zij verklaard dat zij wegens de door de Angolese vennoot veroorzaakte moeilijkheden genoodzaakt was geweest de activiteit van deze vaartuigen naar de Kameroense wateren over te brengen. Deze wijziging was in januari 1997 ter kennis gebracht van de Spaanse autoriteiten. Volgens haar waren de vormvoorschriften voor de oprichting en de werking van de gemengde vennootschap nageleefd en waren de activiteiten van deze vennootschap in de eerste plaats gericht op de bevoorrading van de markt van de Gemeenschap.

30
Op 9 november 1999 heeft een vergadering plaatsgevonden tussen de Commissie en verzoekster.

31
Na deze vergadering heeft verzoekster de Commissie op 18 februari 2000 opmerkingen gezonden waarin zij betoogde dat de door de Commissie verweten feiten verjaard waren en dat de Commissie de beginselen van zorgvuldigheid en van behoorlijk bestuur had geschonden.

32
Bij brief van 25 mei 2000 aan verzoekster en aan de Spaanse autoriteiten heeft Smidt, directeur-generaal van DG ‚Visserij’ van de Commissie, verklaard dat bij lezing van de op 5 oktober 1999 door verzoekster overgelegde documenten was gebleken dat de Pondal schipbreuk had geleden op 13 januari 1993 en niet op 20 juli 1993, zoals verzoekster de Commissie tot dan had meegedeeld, en dat het niet vermelden van deze schipbreuk in verzoeksters aanvraag van mei 1993 om betaling van de eerste tranche van de bijstand en het aanduiden van 20 juli 1993 als datum van deze schipbreuk in het eerste en het tweede periodieke activiteitenverslag onregelmatigheden vormden die de intrekking van het gedeelte van de bijstand met betrekking tot dat vaartuig rechtvaardigden. Nu dit gedeelte van de bijstand 525 000 ECU bedroeg en de Commissie haar standpunt van 26 juli 1999 met betrekking tot de twee andere vaartuigen van de gemengde vennootschap bevestigde, werd in deze brief gesteld dat het totale bedrag van de vermindering van de bijstand op 639 520 ECU zou worden gebracht. In de brief verzette de Commissie zich eveneens tegen verzoeksters betoog aangaande de verjaring van de voorgenomen maatregelen van vermindering en terugvordering. Zij deelde mee dat zij de procedure tot vermindering en terugvordering zou voortzetten indien verzoekster niet binnen 30 dagen met de voorgestelde oplossing zou instemmen of gegevens zou verstrekken die een wijziging van haar standpunt konden rechtvaardigen.

33
Op 10 juli 2000 heeft verzoekster bij de Commissie opmerkingen ingediend over haar brief van 25 mei 2000. Zij heeft in wezen verklaard dat de Pondal op 13 januari 1993 schipbreuk had geleden maar eerst op 20 juli 1993 uit het Angolese register was geschrapt, hetgeen de niet-vermelding van de schipbreuk in het verzoek om betaling van de eerste tranche van de bijstand en de verwijzing naar laatstgenoemde datum in het eerste periodieke activiteitenverslag verklaarde. Wat de twee andere vaartuigen betreft, stelde zij dat was bewezen dat zij de verandering van derde land in januari 1997 aan de Spaanse autoriteiten had meegedeeld. Zij beriep zich eveneens op haar goede trouw in deze zaak.

34
Op 19 maart 2001 heeft de Commissie een beschikking vastgesteld waarin de aan het project toegekende bijstand tot 710 030 euro werd verminderd en verzoekster werd opgedragen haar het bedrag van 639 520 euro terug te betalen […]”


Het bestreden arrest

5
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 juni 2001, heeft rekwirante krachtens artikel 230 EG tegen de Commissie een beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking ingesteld.

6
Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep ongegrond verklaard.

7
In de punten 81 tot en met 95 van het bestreden arrest heeft het Gerecht verzoeksters middel inzake artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2988/95 en inzake de verjaring van de feiten onderzocht:

„81
Wat in de eerste plaats de feiten met betrekking tot de schipbreuk van de Pondal betreft, zij eraan herinnerd dat de in de bestreden beschikking terecht vastgestelde onregelmatigheid erin bestaat dat verzoekster aanvankelijk het feit van de schipbreuk verborgen heeft gehouden en vervolgens een onjuiste datum daarvoor heeft meegedeeld. De aan verzoekster verweten gedragingen met betrekking tot de schipbreuk van de Pondal moeten worden opgevat als een voortdurende onregelmatigheid in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95, aangezien zij eenzelfde voorwerp hebben gehad, namelijk de niet-nakoming van verzoeksters verplichting tot informatie en loyale samenwerking met betrekking tot deze schipbreuk. Overeenkomstig die bepaling moet dus worden aangenomen dat voor de onregelmatigheid met betrekking tot de Pondal de verjaringstermijn ingaat ‚op de dag waarop de onregelmatigheid is geëindigd’.

82
Hoewel verzoekster de schipbreuk van de Pondal heeft gemeld in het op 20 mei 1994 aan de Spaanse autoriteiten verzonden eerste periodieke activiteitenverslag van de gemengde vennootschap, heeft zij, zoals zij ter terechtzitting heeft toegegeven, eerst in haar memorie van 5 oktober 1999 met haar opmerkingen over de brief van de Commissie van 26 juli 1999 de Commissie voor het eerst ingelicht over de juiste datum van deze schipbreuk, namelijk 13 januari 1993 en niet 20 juli 1993 zoals zij tot dan toe had gesteld. In die omstandigheden moet worden aangenomen dat de onregelmatigheid die voortkomt uit verzoeksters niet-nakoming van haar verplichting tot informatie en loyale samenwerking met betrekking tot de Pondal, op 5 oktober 1999 is geëindigd. Verzoekster kan dan ook niet stellen dat de in de bestreden beschikking met betrekking tot dit vaartuig vastgestelde feiten verjaard zijn.

[…]

91
[...] [D]e verweten feiten met betrekking tot de Periloja en de Sonia Rosal [moeten] worden beschouwd als een voortdurende onregelmatigheid in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95, die heeft geduurd tot 20 mei 1996, de datum waarop volgens het derde periodieke activiteitenverslag van de gemengde vennootschap de verplichte periode van drie jaar activiteit van deze vennootschap eindigde en waarop de onregelmatigheid definitief de in de bestreden beschikking omschreven vorm heeft aangenomen, namelijk het niet verrichten van activiteiten door de twee bedoelde vaartuigen in de Angolese wateren gedurende vijftien van de 36 maanden van de genoemde periode. Derhalve moet de verjaringstermijn van vier jaar overeenkomstig dezelfde bepaling van verordening nr. 2988/95 worden geacht te zijn ingegaan ‚op de dag waarop de onregelmatigheid is geëindigd’, namelijk op 20 mei 1996.

92
Krachtens artikel 3, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2988/95 wordt de verjaring gestuit door elke onderzoekshandeling of daad van vervolging van de onregelmatigheid door de bevoegde autoriteit, mits deze de betrokkene ter kennis is gebracht.

93
In casu heeft de Commissie verzoekster op 26 juli 1999 een brief gezonden waarin zij haar heeft meegedeeld dat een procedure tot vermindering van de bijstand was ingeleid wegens onregelmatigheden die met name betrekking hadden op de activiteiten van de Periloja en de Sonia Rosal. Blijkens artikel 44, lid 1, van verordening nr. 4028/86 […] was de Commissie de bevoegde autoriteit in de zin van de in het vorige punt bedoelde bepaling om de op basis van die verordening verleende bijstand te verminderen. Voorts moet de brief van 26 juli 1999, zoals verzoekster zelf opmerkt […], worden beschouwd als een daad van vervolging van bovengenoemde onregelmatigheden. Zij moet dus worden beschouwd als een handeling die de verjaring stuit in de zin van artikel 3, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2988/95.

94
Zelfs indien op basis van een letterlijke lezing van artikel 3, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 2988/95 wordt aangenomen dat de in dit artikel vastgestelde verjaringstermijn van vier jaar voor een voortdurende onregelmatigheid ingaat op de dag waarop de onregelmatigheid is geëindigd, ook al heeft de bevoegde autoriteit, zoals in casu, pas later kennis gekregen van deze onregelmatigheid, moet bijgevolg worden vastgesteld dat de verzending van de brief van 26 juli 1999, voordat de op 20 mei 1996 ingegane termijn van vier jaar was verstreken, die termijn heeft gestuit en tot gevolg heeft gehad dat op 26 juli 1999 een nieuwe termijn van vier jaar is ingegaan. De feiten die de onregelmatigheid met betrekking tot de Periloja en de Sonia Rosal vormen, waren op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden beschikking dan ook niet verjaard.

95
Gelet op hetgeen voorafgaat, moet het middel inzake verjaring worden afgewezen.”


De conclusies van partijen en het middel tot vernietiging

8
Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk te verklaren;

het bestreden arrest te vernietigen;

de Commissie te verwijzen in de kosten, zowel die welke in de procedure voor het Hof als die welke in de procedure voor het Gerecht zijn opgekomen.

9
De Commissie concludeert dat het het Hof behage:

de hogere voorziening ten dele af te wijzen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of, subsidiair, wegens ongegrondheid;

de hogere voorziening voor het overige ongegrond te verklaren;

subsidiair, indien het door rekwirante aangevoerde middel tot hogere voorziening zou worden aanvaard, de argumenten die in het vijfde deel van de memorie van de Commissie zijn geformuleerd [niet-toepasselijkheid van artikel 3 van verordening nr. 2988/95 op de betrokken onregelmatigheden] als gegrond te beschouwen en het beroep tot nietigverklaring ongegrond te verklaren;

rekwirante te verwijzen in de kosten van de procedures in eerste aanleg en in hogere voorziening.

10
Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert rekwirante één middel aan, te weten onjuiste uitlegging van het begrip „voortdurende onregelmatigheid” in artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95.


De hogere voorziening

11
Rekwirante heeft voor het Gerecht betoogd dat de bestreden beschikking nietig moest worden verklaard omdat op het tijdstip van de vaststelling ervan, de feiten die aan de basis lagen van de vermindering van de bijstand, waren verjaard.

12
In haar hogere voorziening verwijt zij het Gerecht dat het dit middel in de punten 81 tot en met 91 van het bestreden arrest heeft afgewezen op grond dat de haar verweten gedragingen als een voortdurende onregelmatigheid in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95 moeten worden aangemerkt.

13
Dit enige middel bestaat uit twee onderdelen: het eerste betreft de situatie van de Pondal, het tweede die van de Sonia Rosal en de Periloja.

14
Eerst dient het tweede onderdeel te worden onderzocht.

Het tweede onderdeel van het enige middel: de vaartuigen Sonia Rosal en Periloja

15
In het kader van het tweede onderdeel van het enige middel betoogt rekwirante dat het vertrek van de Sonia Rosal en de Periloja uit Angola geen „voortdurende onregelmatigheid” in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95 is, doch op een bepaald tijdstip heeft plaatsgevonden, en dat de verjaringstermijn is ingegaan in februari 1995, toen de schepen de Angolese wateren hebben verlaten.

16
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2988/95 een onregelmatigheid een inbreuk op het gemeenschapsrecht vooronderstelt die bestaat in „een handeling of een nalaten” van een marktdeelnemer.

17
Wanneer het nalaten dat aan de oorsprong van de inbreuk op het gemeenschapsrecht ligt, voortduurt, is de onregelmatigheid „voortdurend” in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95.

18
Het Gerecht heeft in punt 91 van het bestreden arrest op goede gronden geoordeeld dat de met betrekking tot de Periloja en de Sonia Rosal verweten feiten als een voortdurende onregelmatigheid in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95 moesten worden beschouwd, en dat de verjaringstermijn van vier jaar moest worden geacht te zijn ingegaan „op de dag waarop de onregelmatigheid is geëindigd”, namelijk op 20 mei 1996.

19
In dit verband zij eraan herinnerd dat in deel B van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 1956/91 van de Commissie van 21 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 4028/86 (PB L 181, blz. 1) de aandacht van de aanvragers van een communautaire financiële bijstand erop wordt gevestigd dat deze bijstand slechts wordt verleend aan een gemengde vennootschap die is opgericht met het oog op de exploitatie van het visbestand in de wateren van het betrokken derde land.

20
Blijkens het bestreden arrest heeft rekwirante zich overeenkomstig de in de toekenningsbeschikking gestelde voorwaarde, gelezen in samenhang met de toepasselijke regeling, ertoe verbonden het visbestand van de Angolese wateren gedurende drie jaar, namelijk tot 20 mei 1996, te exploiteren met de Periloja en de Sonia Rosal.

21
Rekwirante kan dan ook niet op goede gronden stellen dat de onregelmatigheid slechts in februari 1995 heeft plaatsgevonden. De onregelmatigheid is weliswaar op dat tijdstip, namelijk toen de betrokken vaartuigen Angola hebben verlaten, begonnen, maar heeft voortgeduurd tot aan het einde van die periode van drie jaar.

22
Uit een en ander volgt dat het tweede onderdeel van het enige middel moet worden afgewezen.

Het eerste onderdeel van het enige middel: het vaartuig Pondal

23
In het kader van het eerste onderdeel voert rekwirante twee grieven aan.

24
Om te beginnen stelt zij dat de informatie die tot de intrekking van de financiële bijstand heeft geleid, werd verkregen na een nietige vervolging ingesteld meer dan vier jaar nadat de onregelmatigheid, te weten de schipbreuk, had plaatsgevonden. Voorts betoogt zij dat de verjaringstermijn met betrekking tot de mededeling van de onjuiste informatie was verstreken.

De tweede grief

25
In haar tweede grief, die als eerste moet worden onderzocht, voert rekwirante aan dat de mededeling van de onjuiste informatie moet worden beschouwd als een aflopende inbreuk, die is begaan op de datum van de mededeling van deze informatie. De dies a quo is dus niet de dag waarop de Commissie de fout heeft ontdekt.

26
Dit laatste is juist. De bestreden beschikking is immers vastgesteld krachtens artikel 44, lid 1, van verordening nr. 4028/86. Zoals blijkt uit de bestreden beschikking, gelezen in samenhang met de brief van 26 juli 1999 waarnaar zij verwijst, heeft de Commissie de aanvankelijk aan het project van rekwirante toegekende bijstand verminderd op grond dat rekwirante de in de toekenningsbeschikking en in de toepasselijke gemeenschapsregeling gestelde voorwaarden niet was nagekomen door de Angolese visbestanden niet gedurende een periode van drie jaar te exploiteren. Slechts aanvullend heeft de Commissie in deze beschikking vastgesteld dat het feit dat de schipbreuk die de Pondal op 13 januari 1993 had geleden, niet is meegedeeld bij de aanvraag om betaling van de eerste tranche van de bijstand op 10 mei 1993, een ernstige inbreuk vormde.

27
Gelijk voor de Sonia Rosal en de Periloja heeft de onregelmatigheid betreffende het derde vaartuig van het project geduurd tot aan het einde van de periode van drie jaar, dat wil zeggen tot 20 mei 1996. Bijgevolg is deze datum de dies a quo.

28
Hieruit volgt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 81 en 82 van het bestreden arrest te oordelen dat de verjaringstermijn met betrekking tot de Pondal op 5 oktober 1999 is ingegaan.

29
Wanneer in de motivering van een arrest van het Gerecht blijkt van een schending van het gemeenschapsrecht, maar het dictum ervan op andere rechtsgronden gerechtvaardigd voorkomt, moet de hogere voorziening niettemin worden afgewezen (zie arresten van 9 juni 1992, Lestelle/Commissie, C-30/91 P, Jurispr. blz. I-3755, punt 28; 13 juli 2000, Salzgitter/Commissie, C-210/98 P, Jurispr. blz. I-5843, punt 58, en 10 december 2002, Commissie/Camar en Tico, C-312/00 P, Jurispr. blz. I-11355, punt 57).

30
In dit verband moet worden vastgesteld dat de brief van de Commissie van 26 juli 1999 een onderzoekshandeling was, gelijk rekwirante in punt 47 van haar hogere voorziening ook erkent. Deze brief had met name tot doel, de onregelmatigheden te vervolgen en de bijstand te verminderen naar gelang van de details van de schipbreuk van de Pondal. Deze brief heeft de verjaringstermijn gestuit, zodat de vervolging niet was verjaard.

31
Rekwirante kan niet op goede gronden stellen dat de onjuiste informatie de onregelmatigheid vormt en de dies a quo bijgevolg 20 mei 1994 is, de datum waarop rekwirante de Spaanse autoriteiten van de schipbreuk van de Pondal op de hoogte heeft gebracht. Gelijk uit punt 26 van het onderhavige arrest volgt, vormt deze informatie niet de onregelmatigheid die de bestreden beschikking rechtvaardigt.

32
Het volstaat evenmin dat de door de begunstigde verstrekte gegevens voorhanden zijn en kunnen worden gecontroleerd. Zelfs al zou worden aangenomen dat de Commissie in casu haar zorgvuldigheidsplicht heeft geschonden, volgt daaruit niet dat de verjaringstermijn is ingegaan vóór de dag waarop de verplichting van rekwirante om de Angolese visbestanden te exploiteren, is geëindigd.

33
Derhalve kan de tweede grief niet worden aanvaard.

De eerste grief

34
Wat de eerste grief betreft, volstaat de vaststelling dat deze op een onjuiste premisse berust. Gelijk in punt 26 van het onderhavige arrest is gezegd, bestaat de relevante onregelmatigheid uit de omstandigheid dat de Angolese visbestanden niet gedurende drie jaar met de Pondal of met een vervangingsvaartuig zijn geëxploiteerd, en niet uit de schipbreuk van dit schip, die zelfs voor de aanvang van het project heeft plaatsgevonden.

35
In deze omstandigheden behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de door de Commissie betwiste ontvankelijkheid van deze grief.

36
Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het enige middel worden afgewezen.

37
Gelet op alle voorafgaande overwegingen, dient de hogere voorziening te worden afgewezen.


Kosten

38
Artikel 122, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat, wanneer de hogere voorziening ongegrond is, het Hof ten aanzien van de proceskosten beslist. Volgens artikel 69, lid 2, van dit reglement, dat ingevolge artikel 118 ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie heeft gevorderd, José Martí Peix, SA, in de kosten te verwijzen, en laatstgenoemde in het ongelijk is gesteld, dient deze te worden verwezen in de kosten van de onderhavige aanleg.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

1)
De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)
José Martí Peix, SA, wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


1
Procestaal: Spaans.

Top