EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999TJ0031

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 20 maart 2002.
ABB Asea Brown Boveri Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Mededinging - Mededingingsregeling - Buizen voor afstandsverwarming - Artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) - Beginsel van behoorlijk bestuur - Geldboete - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten - Gewettigd vertrouwen.
Zaak T-31/99.

Jurisprudentie 2002 II-01881

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2002:77

61999A0031

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 20 maart 2002. - ABB Asea Brown Boveri Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Mededinging - Mededingingsregeling - Buizen voor afstandsverwarming - Artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) - Beginsel van behoorlijk bestuur - Geldboete - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten - Gewettigd vertrouwen. - Zaak T-31/99.

Jurisprudentie 2002 bladzijde II-01881


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Mededinging - Administratieve procedure - Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld - Invloed, op geldigheid van beschikking, van schending van beginsel van behoorlijk bestuur door ambtenaar belast met onderzoek van zaak - Geen - Rechtvaardiging

2. Mededinging - Administratieve procedure - Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld - Invloed, op geldigheid van beschikking, van handelingen die na vaststelling van beschikking, maar vóór betekening ervan zijn gesteld - Geen

3. Mededinging - Administratieve procedure - Voortijdige uiting door Commissie van zienswijze dat sprake is van inbreuk - Invloed op waarde van later aangedragen bewijs van inbreuk - Geen

4. Mededinging - Geldboeten - Bedrag - Bepaling - Criteria - Zwaarte van inbreuken - Verzachtende omstandigheden - Verplichting voor Commissie om zich aan haar vroegere beschikkingspraktijk te houden - Geen

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

5. Mededinging - Geldboeten - Bedrag - Verlaging van bedrag van geldboete in ruil voor medewerking van beschuldigde ondernemingen - Verplichting voor Commissie om gelijkheidsbeginsel in acht te nemen

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

Samenvatting


1. Tot de door de communautaire rechtsorde in administratieve procedures geboden waarborgen behoort in het bijzonder het beginsel van behoorlijk bestuur, waarmee samenhangt de verplichting voor de bevoegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken.

De betreurenswaardige handelwijze van een lid van het team dat binnen de Commissie met het onderzoek van een zaak inzake schending van de mededingingsregels is belast, tast op zich de wettigheid van de in deze zaak gegeven beschikking niet aan. Ook al zou deze ambtenaar het beginsel van behoorlijk bestuur schenden, de bestreden beschikking wordt immers niet door hem, maar door de Commissie als college vastgesteld.

( cf. punten 99, 104 )

2. De geldigheid van een beschikking van de Commissie waarbij een sanctie wordt opgelegd wegens schending van de mededingingsregels, kan door latere handelingen niet worden aangetast. Dit geldt voor de negatieve opmerking over de reputatie van de betrokken onderneming, die in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur wordt gemaakt door een lid van het team dat is belast met het onderzoek van de betrokken zaak, wanneer de beschikking van de Commissie weliswaar nog niet aan deze onderneming is betekend, maar wel reeds is vastgesteld.

( cf. punt 103 )

3. Wanneer is aangetoond dat een onderneming betrokken was bij een kartel op het niveau van de groep waartoe zij behoort, blijft dit bewijs zelfs overeind indien komt vast te staan dat de Commissie tijdens de administratieve procedure voorbarig de mening heeft geuit dat de betrokken groep bij het kartel was betrokken.

( cf. punt 106 )

4. Wat de bepaling van het bedrag van de wegens een inbreuk op de mededingingsregels op te leggen geldboete betreft, betekent het feit dat de Commissie in haar vroegere beschikkingspraktijk voor een bepaald gedrag een bepaalde verlaging heeft toegekend, op zich niet dat zij verplicht is de geldboete met eenzelfde percentage te verlagen bij de beoordeling van een soortgelijk gedrag in het kader van een latere administratieve procedure.

( cf. punt 239 )

5. Het gelijkheidsbeginsel verzet zich ertegen dat vergelijkbare situaties verschillend en verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is.

Dit beginsel wordt niet in acht genomen door de Commissie wanneer deze in de beschikking waarbij een geldboete wordt opgelegd wegens schending van de mededingingsregels, uitdrukkelijk erkent dat een onderneming zich van de andere ondernemingen heeft onderscheiden door de belangrijkste feiten niet te betwisten, maar vervolgens geen onderscheid maakt tussen de verlaging die aan deze onderneming wegens haar medewerking tijdens het onderzoek dient te worden toegekend, en de aan de andere ondernemingen verleende verlaging.

( cf. punten 240, 242-244 )

Partijen


In zaak T-31/99,

ABB Asea Brown Boveri Ltd, gevestigd te Zürich (Zwitserland), vertegenwoordigd door A. Weitbrecht en S. Völcker, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver en É. Gippini Fournier als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende, primair, een verzoek tot nietigverklaring van artikel 3 van beschikking 1999/60/EG van de Commissie van 21 oktober 1998 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/35.691/E-4 - Kartel voor voorgeïsoleerde buizen) (PB 1999, L 24, blz. 1), en, subsidiair, een verzoek tot vermindering van de bij deze beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: P. Mengozzi, kamerpresident, V. Tiili en R. M. Moura Ramos, rechters,

griffier: G. Herzig, administrateur,

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 26 oktober 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


Feiten

1 Verzoekster is een internationale groep die werkzaam is in de sectoren stroomopwekking, -transmissie en -distributie, industriële en bouwsystemen en transport. Binnen de groep ABB Asea Brown Boveri Ltd (hierna: ABB-groep") zijn de Deense onderneming ABB IC Møller A/S (hierna: ABB IC Møller"), gevestigd te Fredericia (Denemarken), en andere productie- en/of distributieondernemingen in Duitsland, Finland, Polen en Zweden werkzaam op het gebied van de afstandsverwarming.

[...]

8 Op 21 oktober 1998 gaf de Commissie beschikking 1999/60/EG inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/35.691/E-4 - Kartel voor voorgeïsoleerde buizen) (PB 1999, L 24, blz. 1), die nog vóór de bekendmaking ervan werd gerectificeerd bij beschikking van 6 november 1998 [C(1998) 3415 def.] (hierna: beschikking" of bestreden beschikking"), waarbij de deelneming van verschillende ondernemingen, waaronder verzoekster, aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) (hierna: kartel") werd vastgesteld.

9 Volgens de beschikking werd eind 1990 tussen de vier Deense producenten van buizen voor afstandsverwarming een beginselakkoord gesloten over een algemene samenwerking op hun binnenlandse markt. Partijen bij deze overeenkomst waren ABB IC Møller, Dansk Rørindustri A/S, ook bekend onder de naam Starpipe (hierna: Dansk Rørindustri"), Løgstør Rør A/S (hierna: Løgstør") en Tarco Energi A/S (hierna: Tarco") (de vier partijen samen worden hierna aangeduid als de Deense producenten"). Een van de eerste maatregelen bestond erin om zowel voor de Deense markt als voor de exportmarkten een prijsstijging te coördineren. Met het oog op de verdeling van de Deense markt werd een quotaregeling vastgesteld, die vervolgens werd uitgevoerd en gecontroleerd door een contactgroep", samengesteld uit de verkoopdirecteuren van de betrokken ondernemingen. Voor elk handelsproject (hierna: project") gaf de onderneming waaraan het contract door de contactgroep was toegewezen, de prijs die zij zou opgeven, door aan de andere deelnemers, die vervolgens tegen een hogere prijs inschreven teneinde de door het kartel aangewezen leverancier te beschermen.

10 Volgens de beschikking namen vanaf de herfst van 1991 twee Duitse producenten, de groep Henss/Isoplus (hierna: Henss/Isoplus") en Pan-Isovit GmbH, deel aan de regelmatig gehouden bijeenkomsten van de Deense producenten. Tijdens deze bijeenkomsten werd onderhandeld over de verdeling van de Duitse markt, hetgeen in augustus 1993 leidde tot de vaststelling van verkoopquota voor elke deelnemende onderneming.

11 Nog steeds volgens de beschikking bereikten al deze producenten in 1994 een akkoord over de vaststelling van quota voor de gehele Europese markt. Dit Europese kartel had een tweetrapsstructuur. De club van directeuren", die bestond uit de voorzitters of algemene directeuren van de deelnemende ondernemingen, stelde voor elke onderneming quota vast, zowel voor de gehele markt als voor de verschillende nationale markten, waaronder die van Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Finland, Italië, Nederland en Zweden. Voor bepaalde nationale markten werden contactgroepen" opgericht, samengesteld uit de lokale verkoopdirecteuren, die tot taak hadden de overeenkomsten toe te passen door de projecten toe te wijzen en de inschrijvingen op aanbestedingen te coördineren.

12 Wat de Duitse markt betreft, wordt in de beschikking verklaard dat de eerste bijeenkomst van de contactgroep voor Duitsland op 7 oktober 1994 werd gehouden na een bijeenkomst van de zes belangrijkste Europese producenten (verzoekster, Dansk Rørindustri, Henss/Isoplus, Løgstør, Pan-Isovit en Tarco) en Brugg Rohrsysteme GmbH (hierna: Brugg") op 18 augustus 1994. De bijeenkomsten van deze groep zijn nog lang na de verificaties van de Commissie eind juni 1995 doorgegaan, zij het vanaf dat ogenblik buiten de Europese Unie te Zürich, waar tot 25 maart 1996 bijeenkomsten hebben plaatsgevonden.

13 Een van de oogmerken van het kartel was volgens de beschikking de vaststelling en uitvoering van onderling afgestemde maatregelen om de enige belangrijke onderneming die niet aan het kartel deelnam, Powerpipe, uit te schakelen. De Commissie verklaart dat sommige leden van het kartel sleutelposities innemende werknemers van Powerpipe aanwierven en deze onderneming te kennen gaven dat zij zich uit de Duitse markt diende terug te trekken. Nadat in maart 1995 een belangrijk Duits project aan Powerpipe was gegund, vond te Düsseldorf een vergadering plaats van de zes bovengenoemde producenten en Brugg, waarop volgens de Commissie werd beslist de klanten en leveranciers van Powerpipe collectief te boycotten. Deze boycot werd vervolgens doorgevoerd.

14 In de beschikking wordt uiteengezet waarom niet alleen de eind 1990 tussen de Deense producenten gesloten expliciete marktverdelingsovereenkomst, maar ook de vanaf oktober 1991 overeengekomen regelingen in hun geheel genomen als een door artikel 85, lid 1, van het Verdrag verboden overeenkomst" kunnen worden aangemerkt. Verder benadrukt de Commissie dat de Deense" en Europese" kartels slechts de uitdrukking waren van één enkel kartel, dat in Denemarken is begonnen, maar dat vanaf het begin de doelstelling op lange termijn had, de controle van de deelnemers tot de gehele markt uit te breiden. Volgens de beschikking had de voortgezette overeenkomst tussen de producenten belangrijke gevolgen voor de handel tussen de lidstaten.

15 Om deze redenen heeft de Commissie de volgende beschikking gegeven:

Artikel 1

ABB Asea Brown Boveri Ltd, Brugg Rohrsysteme GmbH, Dansk Rørindustri A/S, Henss/Isoplus Group, Ke-Kelit Kunststoffwerk Ges mbH, Oy KWH Tech AB, Løgstør Rør A/S, Pan-Isovit GmbH, Sigma Tecnologie di Rivestimento S.r.l. en Tarco Energie A/S hebben inbreuk gemaakt op artikel 85, lid 1, van het Verdrag door op de wijze en in de mate als uiteengezet in de overwegingen, deel te nemen aan een complex geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen dat omstreeks november/december 1990 tussen de vier Deense producenten tot stand kwam, vervolgens werd uitgebreid tot andere nationale markten en Pan-Isovit en Henss/Isoplus als nieuwe leden [kreeg], zodat het tegen eind 1994 in een alomvattend kartel bestond dat de gehele gemeenschappelijke markt bestreek.

De duur van de inbreuken bestreek het tijdvak:

- in het geval van ABB [...], van omstreeks november/december 1990 tot ten minste maart of april 1996,

[...]

De voornaamste kenmerken van de inbreuk zijn:

- het onder elkaar verdelen van nationale markten, en uiteindelijk van de gehele Europese markt, op basis van quota's;

- de toewijzing van nationale markten aan bepaalde producenten en het zo regelen dat andere producenten zich uit die markten terugtrokken;

- het overeenkomen van prijzen voor het product en voor individuele projecten;

- het toewijzen van individuele projecten aan vooraf aangeduide producenten, waarbij de inschrijvingsprocedure voor die projecten werd gemanipuleerd om er zeker van te zijn dat het betrokken contract aan de door het kartel aangeduide producent werd toegekend;

- teneinde het kartel te beschermen tegen concurrentie door Powerpipe AB, de enige belangrijke niet bij het kartel aangesloten onderneming, het overeenkomen en uitvoeren van onderling afgestemde maatregelen om de commerciële activiteiten van Powerpipe te belemmeren, haar schade te berokkenen of zelfs haar volledig uit de markt te verdrijven.

[...]

Artikel 3

Aan de in artikel 1 genoemde ondernemingen worden wegens de bij dat artikel vastgestelde inbreuken de volgende geldboeten opgelegd:

[...]

a) ABB Asea Brown Boveri Ltd: een boete van 70 000 000 ECU;

[...]"

[...]

Ten gronde

23 Verzoekster voert in wezen vijf middelen aan: dwaling ten aanzien van de feiten bij de toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, schending van de rechten van de verdediging, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, schending van algemene beginselen en beoordelingsfouten bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete, en, ten slotte, niet-nakoming van de motiveringsplicht bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete.

Eerste middel: dwaling ten aanzien van de feiten bij de toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag

Argumenten van partijen

24 Verzoekster verwijt de Commissie dat zij niet heeft aangetoond dat de top van de ABB-groep bij het kartel betrokken was en dat de groep haar middelen als multinationale onderneming heeft aangewend om de efficiëntie van het kartel te versterken.

25 Om te beginnen betwist verzoekster de stelling van de Commissie dat het kartel een onderdeel was van een strategisch plan dat binnen de concernleiding op hoog niveau werd uitgedacht, goedgekeurd en gestuurd". In de eerste plaats is het kartel niet door de top van de ABB-groep uitgedacht. De belangrijkste bij het kartel betrokken bestuurder was toentertijd de voorzitter van de Deense dochtermaatschappij Asea Brown Boveri A/S Odense (hierna: ABB Odense"), de heer V., die pas in januari 1993 adjunct-directeur-generaal van de groep is geworden, terwijl de eerste overeenkomst binnen het kartel reeds eind 1990 was gesloten. In de tweede plaats is niet bewezen dat een ander lid van de raad van bestuur van de groep dan de heer V. bij deze zaak betrokken was. De heer V. zou immers geen maatregel hebben kunnen goedkeuren die hij zelf zou hebben uitgedacht". In de derde plaats heeft de heer V., ook al is hij na zijn benoeming tot adjunct-directeur-generaal van bepaalde activiteiten van het kartel op de hoogte gehouden, niet in die mate aan het kartel deelgenomen dat zou kunnen worden geconcludeerd dat hij dit heeft geleid". Ten slotte dient onder concernleiding" in de gewone betekenis van het woord te worden verstaan de deelname van bestuurders die met meer dan één activiteitensector belast zijn. Dit was evenwel noch het geval voor de heer V. vóór zijn benoeming tot adjunct-directeur-generaal van de groep, noch voor de opeenvolgende adjunct-directeuren-generaal van ABB IC Møller.

26 Verder heeft de Commissie niet aangetoond dat de top van de groep maatregelen heeft genomen om het bestaan van de inbreuk te ontkennen en te verbergen en de hieraan verbonden activiteiten na de instelling van het onderzoek door de Commissie voort te zetten. In dit verband dient te worden gewezen op de stappen die de top van de groep bij de afdeling afstandsverwarming heeft ondernomen, waaruit is gebleken dat de top van de groep is misleid door degenen die de leiding hadden over de afstandsverwarming.

27 Ten slotte bevat het dossier geen enkel element waaruit blijkt dat verzoekster als multinationale onderneming haar middelen en externe activiteiten op de markt van de afstandsverwarming heeft aangewend om de efficiëntie van het kartel te versterken of om ervoor te zorgen dat de leden van het kartel zich naar haar wensen zouden schikken. De economische invloed die de afdeling afstandsverwarming heeft uitgeoefend om het kartel uit te voeren, berustte op haar marktpositie en niet op subsidiëring of verlening van bijstand door de leiding of uit de middelen van de groep.

28 Volgens verzoekster blijkt uit de door de Commissie voor het Gerecht aangevoerde feiten niet dat verzoekster haar economische macht heeft aangewend of hiermee heeft gedreigd. Aangaande het plan om een werknemer van een sleutelpositie bij Powerpipe weg te halen om hem uiteindelijk in het lobbykantoor van verzoekster te Brussel tewerk te stellen als consultant" voor activiteiten die geen verband hielden met afstandsverwarming, preciseert verzoekster dat hierover wel degelijk een akkoord bestond tussen verzoekster en Løgstør. De betrokkene is uiteindelijk buiten de sector van de afstandsverwarming tewerkgesteld omdat Powerpipe klachten had in verband met het niet-concurrentiebeding in de vorige overeenkomst van de betrokkene. Aangaande de dreiging met een rechtsvordering en met vergeldingsmaatregelen" moet rekening worden gehouden met het feit dat de juridisch adviseur van ABB die de in bijlage 17 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen brief aan Powerpipe had ondertekend, zelf door de afdeling afstandsverwarming was misleid en er op dat ogenblik van overtuigd was dat de beschuldigingen van Powerpipe ongegrond waren en dat hij in het rechtmatige belang van de onderneming handelde.

29 Volgens punt 169 van de beschikking heeft de Commissie wegens al deze betwiste verklaringen de bij de beschikking opgelegde geldboete verhoogd om te waarborgen dat hiervan voldoende afschrikkende werking zou uitgaan, gelet op de betrokkenheid van de top van de groep. Anders dan verweerster stelt, blijkt uit punt 169 van de beschikking dus niet dat de Commissie verzoekster als groep aansprakelijk heeft willen stellen. De vragen die verband houden met de aansprakelijkheid van de groep, met name de vraag tot wie de beschikking dient te worden gericht en of de omzet van de afdeling afstandsverwarming relevant is bij de toepassing van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, worden elders in de beschikking behandeld.

30 Aangaande de betrokkenheid van hoge kaderleden van ABB merkt verweerster op dat het dossier talloze bewijzen bevat dat directeuren die moeten worden geacht een topfunctie binnen de groep uit te oefenen, rechtstreeks aan de activiteiten van het kartel hebben deelgenomen. Dit geldt niet alleen voor de heer V., maar ook voor de twee personen die achtereenvolgens zijn benoemd tot directeur-generaal van ABB IC Møller, de vennootschap die de leiding heeft over de sector afstandsverwarming", welke meer dan 30 ondernemingen binnen de ABB-groep omvat, waaronder ABB Isolrohr GmbH, de belangrijkste Duitse dochtermaatschappij van de groep.

31 Volgens verweerster wordt in de beschikking niet aangevoerd dat het hele directiecomité van de groep het kartel heeft geleid, zoals verzoekster het tracht voor te stellen. In de beschikking wordt alleen nagegaan of hoge kaderleden, die redelijkerwijs kunnen worden geacht een leidinggevende functie binnen de ABB-groep te hebben uitgeoefend, hun toestemming hebben gegeven voor het uitdenken en het leiden van het kartel en hierbij betrokken zijn geweest. De beschikking bevat op dit punt voldoende bewijzen. Verzoeksters poging om de betrokkenheid van de top van de groep bij het kartel te minimaliseren, heeft weinig zin aangezien verzoekster de aan deze betrokkenheid verbonden consequentie, namelijk de aansprakelijkheid van de hele ABB-groep, niet betwist.

32 Aangaande het gebruik dat verzoekster van haar economische macht als multinationale onderneming zou hebben gemaakt, wordt in de beschikking niet verklaard dat verzoekster middelen uit andere sectoren dan de afstandsverwarming heeft aangewend. Er wordt alleen een onbetwist feit vastgesteld, namelijk dat verzoekster haar economische macht en haar middelen als multinationale onderneming ten dienste van het kartel heeft gesteld. Ook al zou de uitlegging van verzoekster worden aanvaard, de beschikking bevat verschillende voorbeelden van gevallen waarin verzoekster haar economische macht heeft gebruikt of hiermee heeft gedreigd.

Beoordeling door het Gerecht

33 De Commissie heeft haar stellingen over de rol die de top van de groep in het kartel heeft gespeeld, met voldoende bewijsmateriaal gestaafd; dit geldt inzonderheid voor de rol van de heer V., die aanvankelijk als voorzitter van ABB Odense verantwoordelijk was voor de activiteiten van de ABB-groep in Denemarken en vanaf november 1992 adjunct-directeur-generaal van de ABB-groep was, en voor de gedragingen van de opeenvolgende directeuren-generaal van ABB IC Møller.

34 Verzoekster komt niet op tegen de vaststellingen van de Commissie over de rol die ieder van deze directeuren in het kartel heeft gespeeld, maar stelt dat deze directeuren niet allen tot de leiding van de ABB-groep behoorden.

35 Anders dan verzoekster stelt, kan het begrip concernleiding" evenwel niet worden beperkt tot de directeuren die met meer dan één activiteitensector van de groep zijn belast. De sector afstandsverwarming is binnen de door verzoekster uiteengezette structuur van de ABB-groep niet volledig autonoom, aangezien alle binnen deze sector werkzame ondernemingen hun commerciële activiteiten uitoefenen onder leiding van een directeur die verantwoordelijk is voor de sector afstandsverwarming en tegelijkertijd directeur-generaal van ABB IC Møller is, terwijl zij ook ondergeschikt zijn aan de belangrijkste dochtermaatschappij van ABB in hun land of in hun gebied. In deze omstandigheden kunnen zowel degenen die verantwoordelijk zijn voor de activiteiten van ABB in een bepaald land of gebied, als degene die op het niveau van de ABB-groep de commerciële leiding heeft over alle ondernemingen die werkzaam zijn in de sector afstandsverwarming, worden geacht tot de leiding van de ABB-groep te behoren. Overigens blijkt uit de jaarverslagen van de ABB-groep dat zowel de directeuren die verantwoordelijk zijn voor een bepaald land of gebied, als de directeuren die de leiding hebben over alle ondernemingen in een bepaalde sector, worden vermeld op de lijst van het management" van de ABB-groep.

36 De vaststelling dat de directeuren-generaal van ABB IC Møller tot de leiding van de ABB-groep behoren, wordt niet tegengesproken door het feit dat binnen de organisatie van de ABB-groep de afdeling afstandsverwarming ook onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een lid van de raad van bestuur valt, met name de heer V. Dat een lid van het hoogste orgaan van ABB medeverantwoordelijk is, neemt immers niet weg dat de directeuren die op het niveau van de groep uitdrukkelijk met de leiding over alle in een bepaalde sector werkzame ondernemingen zijn belast, eveneens kunnen worden geacht tot de leiding van de groep te behoren.

37 Aangezien niet alleen de heer V. als adjunct-directeur-generaal van de ABB-groep, maar ook de opeenvolgende directeuren-generaal van ABB IC Møller en de heer V., vóór zijn benoeming in de raad van bestuur van de ABB-groep, als verantwoordelijke voor de activiteiten van ABB in Denemarken, binnen de ABB-groep leidinggevende functies hebben uitgeoefend, kan verzoekster niet met het argument dat binnen de raad van bestuur van de ABB-groep alleen de heer V. verantwoordelijk was voor de afstandsverwarming, stellen dat het kartel niet binnen de concernleiding op hoog niveau kan zijn uitgedacht, goedgekeurd en gestuurd.

38 Aangaande de maatregelen die door de leiding van de ABB-groep zijn genomen om, zelfs na de verificaties, het bestaan van het kartel te ontkennen of te verbergen, dient om te beginnen te worden opgemerkt dat verzoekster niet betwist dat de directeur-generaal van ABB IC Møller ABB vertegenwoordigde op de vergaderingen van de directeuren die tot maart 1996 hebben plaatsgevonden. Verzoekster heeft zelf verklaard dat de directeuren tijdens een vergadering na de verificaties door de Commissie hebben besloten, plaats en datum van de ontmoetingen geheim te houden en alle vergaderingen van de club van directeuren buiten de Europese Unie te houden (antwoord van verzoekster van 13 augustus 1996 op het verzoek om inlichtingen van 13 maart 1996). Deze verklaring van verzoekster dient te worden gelezen in samenhang met de verklaring van Løgstør dat ABB na de verificaties sterke druk [heeft] uitgeoefend om de overeenkomst in stand te houden" en dat alle anderen [...] bang [waren]" (opmerkingen van Løgstør over de mededeling van de punten van bezwaar). De heer V. werd zelfs na zijn benoeming in de raad van bestuur van ABB op de hoogte gehouden van de activiteiten van het kartel, zoals blijkt uit interne nota's van ABB die op 19 en 22 april en 2 juli 1993 zijn verzonden (bijlagen 26, 29 en 48 bij de mededeling van de punten van bezwaar). Wat de onderling afgestemde maatregelen tegen Powerpipe betreft, blijkt evenwel uit de brieven van 4 maart en 2 mei 1994 waarbij de heer V. Powerpipe antwoordt op de beschuldigingen omtrent de mededingingverstorende activiteiten van ABB waarvan Powerpipe het slachtoffer zou zijn geweest, dat de heer V. nog steeds het bestaan van dergelijke mededingingverstorende activiteiten ontkende (bijlagen 2 en 7 bij de mededeling van de punten van bezwaar). Verder blijkt uit de in de bijlagen 11, 13 en 16 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen faxen dat de heer V. in december 1994 betrokken was bij het opstellen van het door ABB op de verklaringen van de advocaten van Powerpipe gegeven antwoord dat de onderneming geen mededingingverstorende activiteiten verrichtte. Zowel de directeur-generaal van ABB IC Møller als de heer V. waren dus als leden van de top van de ABB-groep betrokken bij de pogingen om het kartel te ontkennen of te verbergen.

39 Gelet op het voorgaande heeft de Commissie in de punten 121 en 169 van de beschikking terecht vastgesteld dat verzoeksters deelneming aan het kartel en de maatregelen om het bestaan van het kartel te ontkennen of te verbergen en de handhaving ervan na de verificaties te verzekeren, binnen de concernleiding van ABB op hoog niveau zijn uitgedacht, goedgekeurd en gestuurd. De verklaring dat de concernleiding er reeds in november 1995 bij de afdeling afstandsverwarming op heeft aangedrongen dat de mededingingsregels zouden worden geëerbiedigd, kan deze vaststelling niet ontkrachten.

40 Met betrekking tot het gebruik dat verzoekster van haar economische macht en haar middelen als multinationale onderneming zou hebben gemaakt, kan worden volstaan met de opmerking dat in de beschikking verschillende, door verzoekster niet betwiste feiten worden aangehaald waaruit blijkt dat deze laatste haar economische macht heeft aangewend, met name bij haar pogingen om deelnemingen in andere ondernemingen in de sector te verwerven (punten 37, 46, 48, 91 en 106 van de beschikking).

41 Verder blijkt uit de stukken, zoals in punt 156 van de beschikking is verklaard, dat de pogingen van verzoekster om Powerpipe uit te schakelen en de belangen van het kartel veilig te stellen, werden ondernomen via ondernemingen die niet in de sector afstandsverwarming werkzaam waren.

42 Wat om te beginnen de aanwerving betreft van een werknemer die bij Powerpipe een sleutelpositie innam, zij opgemerkt dat volgens de in bijlage 27 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen interne nota van ABB het aanvankelijke plan erin bestond, de betrokkene te laten aanwerven door een Spaanse dochtermaatschappij van ABB, die niets met afstandsverwarming te maken had. Welnu, ook al kon de betrokkene wegens zijn contractuele verplichtingen niet in de sector afstandsverwarming worden aangeworven, vaststaat dat het personeel van verzoekster dat binnen de afdeling afstandsverwarming deze overgang voorbereidde, moet hebben geweten dat andere ondernemingen binnen de ABB-groep bereid waren om hun stappen te ondersteunen.

43 In de tweede plaats werden de tegen Powerpipe gerichte activiteiten van de afdeling afstandsverwarming gevolgd en ondersteund door personeel van ondernemingen die volgens de structuur van de ABB-groep geen deel uitmaakten van de afdeling afstandsverwarming. Om te beginnen blijkt uit de in de bijlagen 9, 11, 13, 15 en 16 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen briefwisseling dat het door ABB tijdens haar contacten met Powerpipe ingenomen standpunt niet alleen is vastgesteld in onderling overleg met de heer V. en de directeur-generaal van ABB IC Møller, maar ook in samenspraak met iemand van de Duitse dochtermaatschappij Asea Brown Boveri AG Mannheim. Verder blijkt uit de in de bijlagen 144 en 146 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen brieven dat een directielid van deze Duitse dochtermaatschappij er in maart 1995 bij de aanbesteder van het Leipzig-Lippendorf-project op heeft aangedrongen, dit project niet aan Powerpipe toe te wijzen. Ten slotte blijkt uit de in bijlage 159 bij de mededeling van de punten van bezwaar opgenomen fax dat de bij Powerpipe weggehaalde persoon zelfs na zijn aanstelling bij een in België gevestigde transportafdeling van ABB de activiteiten van Powerpipe verder heeft gevolgd om de directeur-generaal van ABB IC Møller hiervan op de hoogte te houden. Weliswaar had de betrokken persoon in de sector afstandsverwarming gewerkt en was Asea Brown Boveri AG Mannheim tegelijkertijd in Duitsland de moedermaatschappij van de ondernemingen van ABB die werkzaam waren op de Duitse markt van de afstandsverwarming, dit neemt evenwel niet weg dat de tegen Powerpipe gerichte activiteiten zijn gevolgd door personeel van ondernemingen van ABB die niet werkzaam waren in de sector afstandsverwarming.

44 De Commissie heeft derhalve in punt 169 van de beschikking terecht vastgesteld dat verzoekster haar economische macht en haar middelen als multinationale onderneming systematisch heeft aangewend om de efficiëntie van het kartel te versterken en ervoor te zorgen dat de andere ondernemingen zich naar haar wensen zouden schikken.

45 Bijgevolg dient het middel te worden afgewezen.

[...]

Het derde middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur

Argumenten van partijen

91 Verzoekster wijst erop dat de Commissie zich bij de behandeling van mededingingszaken dient te laten leiden door de vereisten van behoorlijk bestuur, objectiviteit en neutraliteit. Zij stelt in dit verband dat de voornaamste dossierbeheerder die zich bij de Commissie met deze zaak heeft beziggehouden, zich tijdens de gehele procedure jegens haar bijzonder vooringenomen heeft getoond, hetgeen tot uitdrukking is gekomen in de door de Commissie als college gegeven beschikking. Verzoekster haalt in dit verband verschillende feiten aan waaruit volgens haar blijkt dat de voornaamste dossierbeheerder vooringenomen was.

92 In de eerste plaats heeft deze ambtenaar in de lente van 1996, aan het einde van een bijeenkomst met vertegenwoordigers van Løgstør, de betrokkenen verzekerd dat Løgstør niets te vrezen had, maar dat ABB het voornaamste doelwit van het onderzoek was.

93 In de tweede plaats heeft dezelfde ambtenaar zich in het begin van de hoorzitting van 24 november 1997 juist over verzoekster onnodig laatdunkend uitgelaten: ABB gaat prat op haar reputatie als ,Europa's meest gerespecteerde onderneming. Het is best mogelijk dat zij, wanneer deze zaak aan het licht komt, hard zal mogen werken om deze reputatie te redden." Tijdens de hoorzitting heeft deze ambtenaar verzoekster ook zinloze vragen gesteld, die niet meer waren dan een poging om haar in verlegenheid te brengen.

94 In de derde plaats heeft de betrokken ambtenaar op 9 november 1998, nog voordat de Commissie de beschikking aan ABB IC Møller heeft betekend, tijdens een lezing op een conferentie over het mededingingsrecht negatieve opmerkingen gemaakt. Tijdens zijn uiteenzetting over de zaak van de voorgeïsoleerde buizen merkte hij op dat het acroniem ABB voortaan synoniem zou staan voor A Bad Business". De directeur-generaal van het directoraat-generaal Mededinging heeft zich later voor dit incident verontschuldigd. Verweersters verklaring dat A Bad Business" de titel was van een eerder in The Parliament verschenen artikel, is niet ter zake dienend, aangezien de gedragsnormen voor schrijvers van artikelen niet kunnen worden gelijkgesteld met die welke gelden voor ambtenaren van de Commissie die in het kader van hun ambtsuitoefening een zaak uiteenzetten.

95 Dat dit incident heeft plaatsgevonden na de vaststelling van de beschikking, is naast de kwestie, aangezien het niet als een proceduregebrek wordt aangevoerd, maar als een bewijs van de hardnekkige vooringenomenheid van de voornaamste dossierbeheerder tijdens de gehele procedure die tot de bestreden beschikking heeft geleid.

96 Volgens verzoekster heeft de vooringenomen houding van de dossierbeheerder de door de Commissie als college gegeven beslissing beïnvloed. Zo zijn bepaalde leemten in de beschikking wellicht toe te schrijven aan het feit dat de betrokken ambtenaar erop uit was juist verzoekster te straffen. Dienaangaande merkt verzoekster om te beginnen op dat ABB in de beschikking beschouwd als de enige bij de zaak betrokken multinationale onderneming wordt genoemd, hoewel ook drie andere ondernemingen, Oy KWH Tech AB (hierna: KWH"), Pan-Isovit en Sigma Tecnologie di rivestimento Srl (hierna: Sigma"), tot grote internationale groepen behoren en de top van Pan-Isovit volgens de stukken aan het kartel heeft deelgenomen. Verder bevat de beschikking niet-gestaafde en misleidende verklaringen over de deelneming van de top van de ABB-groep aan het kartel, om verzoekster in een negatief daglicht te stellen bij de leden van de Commissie en dit college ertoe aan te zetten verzoekster een zeer hoge boete op te leggen. Aangezien verzoekster de vooringenomen houding van de dossierbeheerder en de invloed hiervan op de beschikking voorhands aannemelijk heeft gemaakt, is het aan de Commissie om aan te tonen dat deze vooringenomen houding geen invloed heeft gehad op de door de Commissie als college gegeven beschikking.

97 Verweerster merkt op dat in de beschreven feiten, zo deze al juist zijn, geen teken van vooringenomenheid valt te bespeuren. De genoemde opmerking is gemaakt tijdens een conferentie die heeft plaatsgevonden ná de vaststelling van de beschikking, en heeft de inhoud of de geldigheid ervan dus niet kunnen aantasten. Overigens was A Bad Business" niet alleen de titel van een eerder verschenen artikel, maar werd dit artikel tijdens de conferentie ook uitdrukkelijk als zodanig genoemd.

98 Verzoekster heeft hoe dan ook niet aangegeven op welk punt de beschikking onregelmatig zou zijn als gevolg van de gestelde vooringenomenheid. De door de Commissie in de beschikking gedane vaststellingen en de aan de leden van het kartel opgelegde geldboeten zijn het gevolg van hun eigen gedragingen en vinden hun rechtvaardiging in feiten en omstandigheden die door de stukken volledig worden gestaafd.

Beoordeling door het Gerecht

99 Tot de door de communautaire rechtsorde in administratieve procedures geboden waarborgen behoort in het bijzonder het beginsel van behoorlijk bestuur, waarmee samenhangt de verplichting voor de bevoegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken (arresten Gerecht van 24 januari 1992, La Cinq/Commissie, T-44/90, Jurispr. blz. II-1, punt 86; 26 juni 1993, Asia Motor France e.a./Commissie, T-7/92, Jurispr. blz. II-669, punt 34, en 11 juli 1996, Métropole télévision/Commissie, T-528/93, T-542/93, T-543/93 en T-546/93, Jurispr. blz. II-649, punt 93).

100 Blijkens het proces-verbaal van de hoorzitting heeft een ambtenaar van de Commissie die belast was met de zaak die tot de bestreden beschikking heeft geleid, zich tijdens de hoorzitting van 24 november 1997 negatief uitgelaten over de reputatie van verzoekster en een aantal tendentieuze vragen gesteld over feiten die deze niet meer betwistte. Niet betwist wordt dat dezelfde ambtenaar tijdens een conferentie van 9 november 1998 over het mededingingsrecht de activiteiten van verzoekster via een bepaald citaat in een negatief daglicht heeft gesteld.

101 Deze opmerkingen getuigen inderdaad van weinig kiesheid in het gedrag en de woordkeuze van een lid van het team dat binnen de Commissie met deze zaak was belast. Dit wordt overigens bevestigd door het feit dat de directeur-generaal van het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie zich bij verzoekster heeft verontschuldigd voor de op de conferentie van 9 november 1998 gemaakte opmerking.

102 Dergelijke opmerkingen kunnen evenwel, hoe betreurenswaardig zij ook zijn, geen twijfel doen rijzen over de mate van zorgvuldigheid en onpartijdigheid waarmee de Commissie de door verzoekster gepleegde inbreuk heeft onderzocht. Hetzelfde geldt voor de opmerkingen die dezelfde ambtenaar ten overstaan van de vertegenwoordigers van Løgstør zou hebben gemaakt, zo deze al zouden zijn bewezen, quod non.

103 Wat de op de conferentie van 9 november 1998 gemaakte opmerking betreft, dient verder te worden vastgesteld dat de beschikking ten tijde van deze conferentie weliswaar nog niet aan verzoekster was betekend, maar wel reeds was vastgesteld. Volgens de rechtspraak kunnen latere handelingen de geldigheid van een beschikking niet aantasten (arrest Hof van 8 november 1983, IAZ e.a./Commissie, 96/82-102/82, 104/82, 105/82, 108/82 en 110/82, Jurispr. blz. 3369, punten 15-16).

104 Voorzover verzoekster uit alle door de betrokken ambtenaar gemaakte opmerkingen het bewijs van diens vooringenomenheid jegens haar meent te kunnen afleiden, dient te worden opgemerkt dat de betreurenswaardige handelwijze van een lid van het team dat met een zaak is belast, op zich de wettigheid van de in deze zaak gegeven beschikking niet aantast. Ook al zou deze ambtenaar het beginsel van behoorlijk bestuur hebben geschonden, de bestreden beschikking is immers niet door hem, maar door de Commissie als college vastgesteld.

105 In elk geval blijkt uit de door verzoekster aangevoerde elementen niet dat, zo de betrokken ambtenaar al vooringenomen is geweest jegens haar, deze houding tot uitdrukking is gekomen in de beschikking zelf. Aangaande de verklaring dat de top van de ABB-groep aan het kartel heeft deelgenomen, kan worden volstaan met een verwijzing naar de punten 33 tot en met 44 hierboven, waarin is vastgesteld dat de Commissie deze stelling met bewijsmateriaal heeft gestaafd. Met betrekking tot het feit dat de Commissie ABB als de enige bij de zaak betrokken multinationale onderneming heeft beschouwd, dient te worden vastgesteld dat, aangezien de Commissie niet voldoende aanwijzingen heeft gevonden om de inbreuk toe te rekenen aan de groepen waartoe KWH, Pan-Isovit en Sigma behoren, verzoekster dient te bewijzen dat deze groepen bij de inbreuk betrokken waren wanneer dit volgens haar uit de stukken valt af te leiden. Verzoekster heeft evenwel alleen gesteld, maar niet bewezen, dat de top van de groep waartoe Pan-Isovit toentertijd behoorde, op de hoogte was van de activiteiten van het kartel en deze heeft goedgekeurd. Wat de groepen betreft waartoe KWH en Sigma behoorden, heeft verzoekster geen enkel stuk aangedragen waaruit zou kunnen blijken dat zij bij het kartel betrokken waren. Aangezien de Commissie de inbreuk op basis van een samenstel van gegevens aan de ABB-groep heeft toegerekend, zoals uit de punten 156 en 169 van de beschikking blijkt, kan de aansprakelijkheid van andere deelnemers aan de inbreuk niet tot hun moedermaatschappij worden uitgebreid op grond van het feit alleen dat zij tot een internationale groep behoren en zelf internationaal werkzaam zijn geweest.

106 In dit verband zij ten slotte opgemerkt dat wanneer is aangetoond dat een onderneming betrokken was bij een kartel op het niveau van de groep waartoe zij behoort, dit bewijs zelfs overeind blijft indien komt vast te staan dat de Commissie tijdens de administratieve procedure voorbarig de mening heeft geuit dat de betrokken groep bij het kartel was betrokken.

107 Om al deze redenen dient het middel inzake schending van het beginsel van behoorlijk bestuur te worden afgewezen.

Het vierde middel: schending van algemene beginselen en beoordelingsfouten bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete

108 Met haar vierde middel stelt verzoekster schending van het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel en verwijt zij de Commissie dat zij de duur van de inbreuk en de verzachtende en verzwarende omstandigheden onjuist heeft ingeschat en haar mededeling betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (PB 1996, C 207, blz. 4; hierna: mededeling inzake samenwerking") onjuist heeft toegepast.

[...]

Onjuiste toepassing van de mededeling inzake samenwerking

- Argumenten van partijen

226 Verzoekster stelt dat de Commissie op grond van de mededeling inzake samenwerking de geldboete had moeten halveren, aangezien verzoekster voldeed aan de twee in punt D van deze mededeling bepaalde voorwaarden. Met betrekking tot de voorwaarde dat een onderneming, voordat een mededeling van punten van bezwaar is verzonden, aan de Commissie inlichtingen dan wel schriftelijke of andere bewijsstukken verstrekt die bijdragen tot het bewijs van het bestaan van de inbreuk", erkent de Commissie zelf dat verzoekster aanzienlijk heeft bijdragen tot het bewijs van de relevante feiten, onder meer wat de oorsprong van het kartel in Denemarken eind 1990 betreft, waaromtrent de Commissie geen enkel bewijs had. Aangaande de voorwaarde dat de onderneming na ontvangst van de mededeling van de punten van bezwaar aan de Commissie mededeelt dat zij de feiten waarop de Commissie haar beschuldigingen baseert, niet fundamenteel betwist", merkt verzoekster op dat zij de facto het enige belangrijke lid van het kartel is dat de feiten waarop de Commissie haar beschuldigingen heeft gebaseerd, niet heeft betwist.

227 Volgens verzoekster zijn de twee voorwaarden van punt D niet complementair. Ware dit het geval, dan zou een onderneming die niet aan de voorwaarden van de punten B en C van de mededeling inzake samenwerking voldoet, er immers niet toe aangezet worden, vóór de verzending van de mededeling van de punten van bezwaar met de Commissie mee te werken. Aangezien verzoekster aan de twee voorwaarden van punt D voldoet, had de geldboete minstens moeten worden gehalveerd. Het valt inderdaad moeilijk in te zien hoe verzoekster nog openhartiger en behulpzamer had kunnen zijn, of hoe haar openhartigheid en behulpzaamheid de Commissie nog meer vooruit hadden kunnen helpen.

228 Verzoekster komt op tegen de in de beschikking genoemde grond om haar slechts een vermindering van 30 % toe te kennen, met name dat zij pas is beginnen mee te werken na ontvangst van een verzoek om inlichtingen in maart 1996, hetzij negen maanden nadat zij had vernomen dat de Commissie een onderzoek was begonnen. Wat het begin van de medewerking betreft, is wel degelijk voldaan aan de twee in punt D van de mededeling genoemde voorwaarden. De eerste voorwaarde houdt alleen in dat de medewerking is verleend vóór de verzending van de mededeling van de punten van bezwaar, en zegt niets over het belang van de krachtens artikel 11 van verordening nr. 17 verzonden brieven. Voor de tweede voorwaarde is het niet van belang vanaf wanneer er medewerking is verleend. Verder valt de beschikking niet te rijmen met de toepassing van de mededeling inzake samenwerking in beschikking 98/247/EGKS van de Commissie van 21 januari 1998 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag (IV/35.814 - Legeringstoeslag) (PB L 100, blz. 55; hierna: legeringstoeslagbeschikking"). In die zaak hebben ondernemingen verminderingen van 40 % gekregen omdat zij hun medewerking hadden verleend en de ongeoorloofde activiteiten hadden bekend, hoewel zij pas waren gaan meewerken 21 maanden nadat zij hadden vernomen dat de Commissie een onderzoek instelde en 1 jaar nadat deze laatste de mededeling van de punten van bezwaar in die zaak had opgesteld.

229 Ten slotte stelt verzoekster dat zij ongelijk is behandeld voorzover haar geldboete slechts met 30 % is verminderd. Løgstør en Tarco hebben dezelfde vermindering gekregen, hoewel zij een groot aantal beslissende feiten die verzoekster had erkend, hebben betwist. De Commissie heeft verzoekster ook ongelijk behandeld door aan KE KELIT Kunststoffwerk GmbH een vermindering van 20 % toe te kennen alleen maar omdat deze onderneming een aantal wezenlijke, in dezelfde mededeling van de punten van bezwaar genoemde feiten niet heeft betwist. Het argument van de Commissie dat verzoekster zich niet ten eigen voordele kan beroepen op een onwettigheid waarvan anderen hebben geprofiteerd, is niet ter zake dienend, aangezien verzoekster niet stelt dat de leden van het kartel van wie de geldboete niet is verhoogd, onwettig zijn behandeld.

230 Verweerster stelt dat zij, door een vermindering van 30 % te verlenen, op objectieve en correcte wijze rekening heeft gehouden met de door verzoekster tijdens het onderzoek verleende medewerking. Het is niet zo dat in de beschikking slechts één reden wordt genoemd waarom verzoekster niet de maximale vermindering heeft gekregen, namelijk het feit dat zij pas negen maanden na de verificaties is gaan meewerken. De omvang van de vermindering hangt evenwel af van de mate waarin de door een onderneming verleende medewerking het onderzoek van de Commissie vooruit heeft geholpen. In punt 174 van de beschikking wordt wel degelijk gepreciseerd dat verzoeksters bijdrage tot het bewijs van de feiten niet alle aspecten van het kartel betrof, en dat de Commissie ook andere bewijzen had van het bestaan van het kartel vóór 1994. Dat verzoekster de feiten nooit heeft betwist, wordt weliswaar niet vermeld in punt 174 van de beschikking, maar wordt wel op correcte wijze erkend in de punten 26, 119 en 169 van de beschikking.

231 Aangaande de door verzoekster verleende medewerking merkt verweerster verder op dat verzoekster zich weliswaar als eerste bereid heeft getoond om mee te werken, maar dat zij niet als eerste bewijzen heeft verstrekt over de oorsprong van het kartel in 1990. Over deze periode wordt in de beschikking alleen verklaard dat de Commissie bij haar onderzoek" in de kantoren van de leden van het kartel niet voldoende bewijzen had kunnen vinden. In elk geval heeft de Commissie bij haar verificaties veel bezwarend bewijsmateriaal met betrekking tot het gehele kartel gevonden. Verzoeksters poging om de inbreuk in twee delen te splitsen, is in tegenspraak met het onbetwiste feit dat het kartel één enkele voortgezette inbreuk vormde. Verweerster voegt hier nog aan toe dat verzoekster nooit andere schriftelijke bewijzen heeft verstrekt dan die welke bij het onderzoek in haar kantoren zijn gevonden.

232 Verder komt verweerster op tegen de berekeningsmethode die verzoekster hanteert om tot een halvering van de geldboete te komen. De aan verzoekster toegekende vermindering met 30 % weerspiegelt op correcte wijze haar bijdrage aan het onderzoek en de omstandigheid dat zij de feiten niet heeft betwist. De twee in punt D van de mededeling genoemde voorwaarden zijn grotendeels complementair, aangezien de tweede voorwaarde grotendeels vervat ligt in de eerste. Dat ABB de feiten niet heeft betwist, is dus geen reden om het verminderingspercentage dat ABB heeft gekregen omdat zij de Commissie heeft geholpen de feiten te bewijzen, aanzienlijk te verhogen. In elk geval kan het niet betwisten van de feiten slechts een geringe vermindering rechtvaardigen wanneer de onderneming slechts zeer weinig kan betwisten zonder op harde tegenbewijzen te stuiten of de eigen, overeenkomstig het eerste deel van punt D van de mededeling geleverde bijdrage aan het onderzoek teniet te doen.

233 Aangaande de gestelde discriminatie herhaalt verweerster ten slotte dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de Commissie haar medewerking aan het onderzoek kennelijk onjuist heeft beoordeeld. De aan de andere ondernemingen toegekende verminderingen weerspiegelen op passende wijze de situatie van elk van hen. Løgstør heeft de interpretatie van de feiten door de Commissie misschien wel op bepaalde punten betwist, zoals het punt dat het kartel gedurende de gehele onderzochte periode ononderbroken heeft bestaan, maar zij heeft ook doorslaggevende bewijzen verstrekt over tal van belangrijke aspecten van de zaak, waaronder de voortzetting van het kartel na het onderzoek. Tarco heeft dan weer als eerste schriftelijke bewijzen verstrekt over de oorsprong van het kartel in 1990. Hoe dan ook, zelfs al zou aan de andere leden van het kartel een al te grote vermindering van de geldboete zijn toegekend, de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel moet worden afgewogen tegen de eerbiediging van het legaliteitsbeginsel, volgens hetwelk niemand zich ten eigen voordele kan beroepen op een onwettigheid waarvan anderen hebben kunnen profiteren.

- Beoordeling door het Gerecht

234 Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat de Commissie in haar mededeling inzake samenwerking heeft aangegeven onder welke voorwaarden ondernemingen die met de Commissie samenwerken wanneer deze een onderzoek naar een mededingingsregeling instelt, van geldboeten kunnen worden vrijgesteld of aanspraak kunnen maken op een vermindering van de geldboete die hun anders zou worden opgelegd (zie punt A 3 van de mededeling inzake samenwerking).

235 Niet betwist wordt dat verzoeksters geval niet valt binnen de werkingssfeer van punt B van deze mededeling, dat betrekking heeft op het geval waarin een onderneming een geheime mededingingsregeling bij de Commissie heeft aangebracht voordat deze een verificatie heeft verricht (hetgeen kan leiden tot een vermindering van de geldboete met ten minste 75 %), en evenmin binnen de werkingssfeer van punt C van deze mededeling, dat betrekking heeft op een onderneming die een geheime mededingingsregeling bij de Commissie heeft aangebracht nadat deze een verificatie heeft verricht, zonder dat deze verificatie voldoende grond heeft opgeleverd om een op een beschikking gerichte procedure te kunnen inleiden (hetgeen kan leiden tot een vermindering van de geldboete met 50 tot 75 %).

236 Verzoeksters situatie valt namelijk onder punt D van de mededeling inzake samenwerking, volgens hetwelk [w]anneer een onderneming haar medewerking verleent zonder dat aan alle in [de punten] B of C genoemde voorwaarden is voldaan, [...] zij in aanmerking [komt] voor een vermindering van 10 tot 50 % van de geldboete die haar zou zijn opgelegd". Verder wordt in deze mededeling gepreciseerd:

Dit kan met name het geval zijn indien:

- een onderneming, voordat een mededeling van punten van bezwaar is verzonden, aan de Commissie inlichtingen dan wel schriftelijke of andere bewijsstukken verstrekt die bijdragen tot het bewijs van het bestaan van de inbreuk;

- de onderneming na ontvangst van de mededeling van de punten van bezwaar aan de Commissie mededeelt dat zij de feiten waarop de Commissie haar beschuldigingen baseert, niet fundamenteel betwist."

237 Dienaangaande zij om te beginnen opgemerkt dat de Commissie niet kan worden verweten dat zij heeft geweigerd gebruik te maken van de door punt D van de mededeling inzake samenwerking geboden mogelijkheid om verzoeksters geldboete te halveren, met name op grond dat deze pas is gaan meewerken nadat de Commissie gedetailleerde verzoeken om inlichtingen had gestuurd (punt 174, derde en vierde alinea, van de beschikking).

238 Volgens vaste rechtspraak is een verlaging van de geldboete op grond van de tijdens de administratieve procedure verleende medewerking namelijk slechts gerechtvaardigd indien het gedrag van de betrokken onderneming de Commissie in staat heeft gesteld een inbreuk met minder moeilijkheden vast te stellen en in voorkomend geval daaraan een einde te maken (arrest Hof van 16 november 2000, SCA Holding/Commissie, C-297/98 P, Jurispr. blz. I-10101, punt 36; arresten Gerecht van 10 maart 1992, ICI/Commissie, T-13/89, Jurispr. blz. II-1021, punt 393; 14 mei 1998, Gruber + Weber/Commissie, T-310/94, Jurispr. blz. II-1043, punt 271, en BPB de Eendracht/Commissie, T-311/94, Jurispr. blz. II-1129, punt 325). Welnu, aangezien zelfs buiten de situaties die onder punt C van de mededeling vallen, de medewerking die een onderneming heeft verleend vóór de Commissie een verzoek om inlichtingen tot haar richt, het onderzoek door de Commissie kan vergemakkelijken, stond het deze laatste volkomen vrij om niet de in punt D bedoelde maximale vermindering toe te kennen aan verzoekster, die zich pas na de ontvangst van het eerste verzoek om inlichtingen, van 13 maart 1996, bereid heeft verklaard om mee te werken, terwijl het onderzoek bij ABB IC Møller reeds op 29 juni 1995 had plaatsgevonden.

239 Wat de vergelijking tussen het onderhavige geval en de vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie betreft, dient te worden opgemerkt dat het feit dat de Commissie in haar vroegere beschikkingspraktijk voor een bepaald gedrag een bepaalde vermindering heeft toegekend, op zich niet betekent dat zij verplicht is de geldboete met eenzelfde percentage te verminderen bij de beoordeling van een soortgelijk gedrag in het kader van een latere administratieve procedure (arrest van 14 mei 1998, Mayr-Melnhof/Commissie, T-347/94, Jurispr. blz. II-1751, punt 368).

240 Onderzocht dient evenwel te worden of de Commissie, voorzover zij zowel verzoeksters geldboete als die van Løgstør en Tarco met 30 % heeft verminderd, het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden, dat zich ertegen verzet dat vergelijkbare situaties verschillend en verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arresten Hof van 13 december 1984, Sermide, 106/83, Jurispr. blz. 4209, punt 28, en 28 juni 1990, Hoche, C-174/89, Jurispr. blz. I-2681, punt 25; arrest BPB de Eendracht/Commissie, reeds aangehaald, punt 309).

241 In dit verband kan aan de Commissie niet worden verweten dat zij de toegekende vermindering niet heeft gedifferentieerd naar de mate waarin verzoekster enerzijds en Løgstør en Tarco anderzijds hebben meegewerkt bij het verstrekken van bewijsmateriaal aan de Commissie. Immers, ook al hebben de door ABB verstrekte inlichtingen in belangrijke mate bijgedragen tot het bewijs van de relevante feiten, vooral wat de oorsprong van het kartel in Denemarken eind 1990 betreft, dit neemt niet weg dat Tarco als eerste bewijsmateriaal heeft verstrekt (antwoord van Tarco van 26 april 1996 op het verzoek om inlichtingen van 13 maart 1996). Voor het overige blijkt uit de stukken dat verzoekster in haar antwoorden op het verzoek om inlichtingen belangrijke informatie heeft verstrekt, die evenwel niet méér dan de door de andere ondernemingen verstrekte inlichtingen tot de vaststelling van de inbreuk heeft bijgedragen, gelet op het bewijsmateriaal waarover de Commissie na de verificaties beschikte. Aldus heeft Løgstør bewijzen verstrekt over de voortzetting van het kartel na de verificaties (antwoord van Løgstør van 25 april 1996 op het verzoek om inlichtingen van 13 maart 1996), terwijl verzoekster, nadat zij in haar antwoord van 4 juni 1996 deze voortzetting van de inbreuk had toegegeven, pas in haar antwoord van 13 augustus 1996 gedetailleerdere inlichtingen heeft verstrekt. Met betrekking tot de tegen Powerpipe genomen maatregelen heeft de Commissie zich niet kunnen baseren op de door ABB verstrekte inlichtingen, maar is zij moeten afgaan op de door Powerpipe verstrekte gegevens en op andere stukken waaruit bleek dat een dergelijke regeling was goedgekeurd en uitgevoerd. Bijgevolg heeft de Commissie de aan verzoekster, Løgstør en Tarco wegens hun medewerking toegekende vermindering terecht niet gedifferentieerd naar het door hen verstrekte bewijsmateriaal.

242 De Commissie had verzoekster evenwel een andere vermindering wegens medewerking moeten verlenen dan Løgstør en Tarco omdat zij na ontvangst van de mededeling van de punten van bezwaar de feitelijke vaststellingen en de uitlegging ervan door de Commissie niet meer heeft betwist. Aangezien de medewerking die verzoekster heeft verleend door bewijsmateriaal te verstrekken, niet wezenlijk verschilt van de door Løgstør en Tarco verleende medewerking, en de Commissie in punt 174 van de beschikking, bij de beoordeling van de door verzoekster verleende medewerking, niet meer heeft vermeld dat deze laatste de feiten niet fundamenteel heeft betwist, heeft de Commissie laatstgenoemde omstandigheid niet in aanmerking genomen bij de berekening van de aan verzoekster wegens haar medewerking toe te kennen vermindering.

243 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Commissie in punt 26 van de beschikking uitdrukkelijk heeft erkend dat verzoekster zich reeds met haar antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar van de andere ondernemingen heeft onderscheiden, aangezien de meeste ondernemingen de duur van de inbreuk en hun rol daarin hebben geminimaliseerd en hebben ontkend te hebben deelgenomen aan acties om Powerpipe te schaden; alleen verzoekster heeft de belangrijkste door de Commissie beschreven feiten noch de door deze laatste getrokken conclusies betwist. Verder heeft de Commissie aangegeven dat Løgstør en Tarco in hun antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar hebben verklaard dat er vóór 1994 geen kartel bestond buiten de Deense markt en dat er evenmin een voortgezet kartel heeft bestaan, en dat zij verder hebben ontkend te hebben deelgenomen aan acties om Powerpipe uit te schakelen of dergelijke maatregelen ten uitvoer te hebben gelegd (punten 26, tweede alinea, en 27, vijfde alinea, van de beschikking).

244 Aangezien de Commissie het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door bij de beoordeling van de door verzoekster verleende medewerking geen rekening te houden met de omstandigheid dat deze laatste de voornaamste feiten niet heeft betwist, dient te worden geconcludeerd dat de Commissie de aan verzoekster wegens haar medewerking tijdens de administratieve procedure te verlenen vermindering ten onrechte op 30 % heeft bepaald.

245 Het middel dient dus te worden aanvaard voorzover aan de Commissie wordt verweten dat zij de geldboete met slechts 30 % heeft verlaagd.

[...]

Conclusie

260 Uit het voorgaande, met name uit de punten 240 tot en met 245 hierboven, volgt dat de Commissie het bedrag van de aan verzoekster op te leggen geldboete ten onrechte op 70 000 000 ECU heeft bepaald.

261 Om deze reden acht het Gerecht, beslissend op grond van zijn volledige rechtsmacht in de zin van de artikelen 172 EG-Verdrag (thans artikel 229 EG) en 17 van verordening nr. 17, het gerechtvaardigd het bedrag van de bij artikel 3, sub a, van de beschikking opgelegde geldboete, uitgedrukt in euro overeenkomstig artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162, blz. 1), tot 65 000 000 EUR te verlagen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

262 Volgens artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Aangezien het beroep slechts zeer gedeeltelijk slaagt, eist een billijke beoordeling van de omstandigheden van de zaak dat verzoekster haar eigen kosten en 90 % van de kosten van de Commissie draagt, en dat de Commissie 10 % van haar eigen kosten draagt.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1) Verlaagt de bij artikel 3, sub a, van beschikking 1999/60/EG van de Commissie van 21 oktober 1998 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/35.691/E-4 - Kartel voor voorgeïsoleerde buizen) aan verzoekster opgelegde geldboete tot 65 000 000 EUR.

2) Verwerpt het beroep voor het overige.

3) Verstaat dat verzoekster haar eigen kosten en 90 % van de kosten van de Commissie zal dragen.

4) Verstaat dat de Commissie 10 % van haar eigen kosten zal dragen.

Top