Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CJ0071

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 september 2001.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland.
    Niet-nakoming - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats - Instandhouding van wilde flora en fauna - Artikel 4, lid 1 - Lijst van gebieden - Informatie over gebieden.
    Zaak C-71/99.

    Jurisprudentie 2001 I-05811

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:433

    61999J0071

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 september 2001. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland. - Niet-nakoming - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats - Instandhouding van wilde flora en fauna - Artikel 4, lid 1 - Lijst van gebieden - Informatie over gebieden. - Zaak C-71/99.

    Jurisprudentie 2001 bladzijde I-05811


    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1. Beroep wegens niet-nakoming - Onderzoek van gegrondheid door Hof - In aanmerking te nemen situatie - Situatie bij verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn

    [EG-Verdrag, art. 169 (thans art. 226 EG)]

    2. Lidstaten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-nakoming - Rechtvaardiging ontleend aan vertraging opgelopen door Commissie bij opstelling van formulier voor mededeling van bepaalde gegevens door lidstaten - Ontoelaatbaarheid

    [EG-Verdrag, art. 169 (thans art. 226 EG)]

    Partijen


    In zaak C-71/99,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. zur Hausen en P. Stancanelli als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en C.-D. Quassowski als gemachtigden,

    verweerster,

    betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) bedoelde volledige lijst van gebieden samen met de volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn vereiste informatie over die gebieden aan de Commissie toe te zenden, de krachtens de genoemde richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, V. Skouris, R. Schintgen, F. Macken en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

    advocaat-generaal: P. Léger,

    griffier: R. Grass,

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 mei 2001,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 1 maart 1999, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-verdrag (thans artikel 226 EG) verzocht vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7; hierna: richtlijn") bedoelde volledige lijst van gebieden samen met de volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn vereiste informatie over die gebieden aan de Commissie toe te zenden, de krachtens de genoemde richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Gemeenschapsrecht

    2 Volgens artikel 2 van de richtlijn heeft deze tot doel, bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het EG-Verdrag van toepassing is.

    3 Artikel 3, leden 1 en 2, van de richtlijn bepaalt:

    1. Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen.

    Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de lidstaten overeenkomstig richtlijn 79/409/EEG aangewezen speciale beschermingszones.

    2. Elke lidstaat draagt bij tot de totstandkoming van Natura 2000 al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de typen natuurlijke habitats en habitats van soorten als bedoeld in lid 1. Hij wijst daartoe, overeenkomstig artikel 4 en met inachtneming van de doelstellingen van lid 1, gebieden als speciale beschermingszones aan."

    4 In artikel 1, sub j, van de richtlijn wordt gebied" omschreven als een geografisch bepaalde zone, waarvan de oppervlakte duidelijk is afgebakend. Volgens artikel 1, sub k, van de richtlijn is een gebied van communautair belang" een gebied dat er in de biogeografische regio of regio's waartoe het behoort, significant toe bijdraagt een type natuurlijke habitat van bijlage I of een soort van bijlage II in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen en ook significant kan bijdragen tot de coherentie van het Natura 2000-netwerk, en/of significant bijdraagt tot de instandhouding van de biologische diversiteit in de betrokken biogeografische regio of regio's. Voor de diersoorten met een zeer groot territorium komen de gebieden van communautair belang overeen met de plaatsen, binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van die soorten, die de fysische en biologische elementen vertonen welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn.

    5 De procedure voor de aanwijzing van speciale beschermingszones (hierna: SBZ"), geregeld in artikel 4 van de richtlijn, verloopt in vier fasen. In de eerste plaats stelt iedere lidstaat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen (artikel 4, lid 1). In de tweede plaats werkt de Commissie aan de hand van de lijsten van de lidstaten en met instemming van iedere lidstaat een ontwerp-lijst van de gebieden van communautair belang uit (artikel 4, lid 2, eerste en tweede alinea). Vervolgens stelt de Commissie de lijst van gebieden van communautair belang vast volgens de procedure van artikel 21 (artikel 4, lid 2, derde alinea, en lid 3). Ten slotte wijzen de lidstaten de gebieden van communautair belang aan als SBZ (artikel 4, lid 4).

    6 Wat meer in het bijzonder de eerste fase betreft, bepaalt artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn dat de lidstaten de lijst van gebieden voorstellen op basis van de criteria van bijlage III (fase 1) bij de richtlijn en van de relevante wetenschappelijke gegevens.

    7 Bijlage III (fase 1), punten A en B, van de richtlijn noemt de volgende criteria:

    A. Criteria voor de beoordeling van het gebied voor een type natuurlijke habitat van bijlage I

    a) Mate van representativiteit van het type natuurlijke habitat in het gebied.

    b) Door het type natuurlijke habitat bestreken oppervlakte van het gebied ten opzichte van de totale door dit type natuurlijke habitat op het nationale grondgebied bestreken oppervlakte.

    c) Mate van instandhouding van de structuur en de functies van het betrokken type natuurlijke habitat en herstelmogelijkheid.

    d) Algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van het betrokken type natuurlijke habitat.

    B. Criteria voor de beoordeling van het gebied voor een soort van bijlage II

    a) Omvang en dichtheid van de populatie van de soort in het gebied ten opzichte van de populaties op het nationale grondgebied.

    b) Mate van instandhouding van de elementen van de habitat die van belang zijn voor de betrokken soort en herstelmogelijkheid.

    c) Mate van isolatie van de populatie in het gebied ten opzichte van het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort.

    d) Algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van de betrokken soort."

    8 Bijlage III (fase 1), punt C, van de richtlijn bepaalt, dat de lidstaten volgens de criteria van bijlage III (fase 1), punten A en B, de gebieden indelen die zij op de nationale lijst voorstellen als gebieden welke in aanmerking komen voor aanwijzing als gebied van communautair belang, al naar gelang van hun betekenis voor de instandhouding van de in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats of de in bijlage II genoemde soorten.

    9 Volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn moet de lijst van voorgestelde gebieden, met informatie over elk gebied, binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie worden toegezonden. Deze informatie omvat een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, en wordt verstrekt op een door de Commissie volgens de procedure van artikel 21 van de richtlijn opgesteld formulier (hierna: formulier").

    10 Aangezien de richtlijn op 10 juni 1992 is meegedeeld, hadden de lidstaten de lijst van voorgestelde gebieden en de informatie over de gebieden vóór 11 juni 1995 aan de Commissie moeten zenden.

    11 Het formulier is door de Commissie pas vastgesteld bij beschikking 97/266/EG van 18 december 1996 betreffende het informatieformulier voor als Natura 2000-gebied voorgestelde gebieden (PB 1997, L 107, blz. 1). Deze beschikking is aan de lidstaten meegedeeld op 19 december 1996 en op 24 april 1997 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Precontentieuze procedure

    12 Aangezien de Commissie van de Duitse autoriteiten noch de volledige lijst van gebieden waar de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de inheemse soorten van bijlage II bij de richtlijn voorkomen, noch de informatie over deze gebieden had ontvangen en zij niet over andere informatie beschikte waaruit bleek dat de Bondsrepubliek Duitsland de nodige maatregelen had getroffen om aan de krachtens artikel 4 van de richtlijn op haar rustende verplichtingen te voldoen, heeft zij de Duitse regering op 4 maart 1996 overeenkomstig de procedure van artikel 169 van het Verdrag aangemaand om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken.

    13 Op 8 augustus 1996 hebben de Duitse autoriteiten de Commissie meegedeeld, dat naar Duits recht de deelstaten bevoegd zijn om de gebieden te selecteren die in aanmerking komen voor aanwijzing als SBZ. Omdat laatstgenoemden te kennen hadden gegeven pas tot deze selectie over te zullen gaan wanneer de richtlijn in nationaal recht zou zijn omgezet, hebben de Duitse autoriteiten aangegeven niet in staat te zijn de volledige lijst van gebieden die in aanmerking komen om als SBZ te worden aangewezen, toe te zenden.

    14 Bij brieven van 30 september 1996, 24 en 28 januari en 11 juni 1997 hebben de Duitse autoriteiten de Commissie verschillende lijsten van gebieden in de deelstaten Beieren en Sachsen-Anhalt toegezonden.

    15 Rekening houdend met het feit dat het formulier pas vanaf 19 december 1996 beschikbaar was, heeft de Commissie de Duitse regering op 3 juli 1997 een aanvullende ingebrekestelling gezonden waarin zij haar opnieuw verweet, niet de volledige lijst van gebieden en de daarop betrekking hebbende informatie te hebben toegezonden, en haar uitnodigde om binnen een termijn van een maand haar opmerkingen te maken ter zake van deze inbreuk op artikel 4, lid 1, van de richtlijn. In het bijzonder benadrukte de Commissie, dat voor de verstrekking van de relevante gegevens gebruik moest worden gemaakt van het formulier.

    16 Bij brief van 21 oktober 1997 hebben de Duitse autoriteiten een lijst van gebieden in de deelstaat Schleswig-Holstein overgelegd. Bij brief van 27 oktober 1997 hebben zij de specificiteit van hun nationale recht in herinnering gebracht, dat de bevoegdheid in deze aan de deelstaten toekent. Zij hebben in dit verband verklaard, dat de deelstaten niet van plan waren de volledige lijst van de gebieden die zij voornemens waren te selecteren, te verstrekken omdat de uitvoeringswet nog steeds niet was aangenomen.

    17 Van mening dat uit haar correspondentie met de Duitse autoriteiten niet geconcludeerd kon worden, dat de Duitse Bondsrepubliek een volledige lijst van de gebieden waar de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de inheemse soorten van bijlage II bij de richtlijn voorkomen, en de informatie over deze gebieden had toegezonden, heeft de Commissie deze lidstaat op 19 december 1997 een met redenen omkleed advies gezonden overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag met het verzoek, binnen twee maanden na de kennisgeving ervan aan dit advies te voldoen.

    18 Bij brieven van 28 januari, 13 en 19 maart, 10 en 22 september, 14, 20 en 27 oktober 1998 hebben de Duitse autoriteiten andere lijsten van gebieden in de deelstaten Hessen, Thüringen, Beieren, Sachsen-Anhalt, Saarland, Hamburg, Rheinland-Pfalz, Bremen, Niedersachsen en Berlijn overgelegd. Bovendien hebben zij bij brieven van 25 maart, 7 april, 11 mei en 23 juni 1998 gegevens overgelegd met betrekking tot de gebieden die tevoren al aan de Commissie waren meegedeeld. Ten slotte hebben zij bij brieven van 14 en 15 april 1998 de Commissie per deelstaat een tijdschema gezonden van de uitvoeringsmaatregelen van artikel 4, lid 1, van de richtlijn.

    19 Aangezien uit deze mededelingen haars inziens niet bleek dat de Bondsrepubliek Duitsland een einde aan de betrokken inbreuk had gemaakt, heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.

    Beoordeling door het Hof

    Het eerste middel

    20 Ten aanzien van de verplichte toezending van de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn genoemde lijst van gebieden wijst de Commissie erop, dat iedere lidstaat bijdraagt aan de vorming van een coherent Europees ecologisch netwerk al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en habitats van de soorten van bijlage II bij de richtlijn. Uit het bepaalde in artikel 4, lid 1, juncto bijlage III bij de richtlijn volgt dat de lidstaten een zekere beoordelingsvrijheid hebben bij de selectie van de in de lijst op te nemen gebieden. Deze beoordelingsvrijheid wordt echter door de volgende drie voorwaarden beperkt:

    - alleen wetenschappelijke criteria mogen aan de keuze van de voor te stellen gebieden ten grondslag liggen;

    - de voorgestelde gebieden moeten geografisch homogeen zijn en representatief voor het gehele grondgebied van iedere lidstaat, zodat de coherentie en de evenwichtigheid van het eruit voortvloeiende netwerk wordt gegarandeerd. De door de lidstaat voorgestelde lijst moet dus de ecologische (en bij soorten de genetische) diversiteit van de natuurlijke habitats en van de soorten op zijn grondgebied weerspiegelen;

    - de lijst dient compleet te zijn, hetgeen wil zeggen dat iedere lidstaat een zodanig aantal gebieden moet voorstellen, dat alle op zijn grondgebied voorkomende typen natuurlijke habitats van bijlage I en alle habitats van de soorten van bijlage II bij de richtlijn op voldoende representatieve wijze vertegenwoordigd zijn.

    21 De Commissie zet uiteen dat de onderhavige procedure ertoe strekt vast te stellen dat de Duitse nationale lijst kennelijk ontoereikend is, aangezien de aan de lidstaten gelaten beoordelingsvrijheid daarin ruimschoots wordt overschreden. Dat deze ontoereikend is, is duidelijk voor de situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en de inbreuken duren nog steeds voort, ook al hebben de Duitse autoriteiten sindsdien verscheidene andere lijsten van gebieden overgelegd. Het bestaan van de genoemde inbreuken blijkt duidelijk uit de vergelijking van de voorstellen van de Duitse autoriteiten met de door hen verschafte wetenschappelijke gegevens, in het bijzonder het handboek Das europäische Schutzgebietssytem Natura 2000" van het Bundesamt für Naturschutz (federale orgaan voor natuurbescherming). De Duitse nationale lijst beantwoordt dus niet aan de criteria van artikel 4, lid 1, juncto bijlage III bij de richtlijn.

    22 De Duitse regering erkent, dat zij bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn niet alle gebieden heeft meegedeeld die zij wil opnemen in de lijst van artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn. Zij stelt evenwel, dat eerst na ontvangst door de lidstaten van het formulier - het eerste document met de noodzakelijke informatie voor selectie van de relevante gebieden - nakoming van de verplichting tot toezending van de lijst vermeld in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn mogelijk was. Dientengevolge had de termijn voor de nakoming van deze verplichting op zijn vroegst kunnen ingaan op het moment waarop het formulier ter kennis was gebracht, en was deze dus nog niet verstreken ten tijde van instelling van het beroep.

    23 In de tweede plaats is de Duitse regering van mening, dat de richtlijn de lidstaten een ruime beoordelingsbevoegdheid toekent waar het de keuze van de gebieden betreft die opgenomen worden in de aan de Commissie toe te zenden lijst. Het zou hen derhalve vrijstaan slechts die gebieden te melden die, uitgaande van technische criteria en rekening houdend met de doeleinden van de richtlijn, huns inziens geschikt en noodzakelijk zijn voor de vorming van een coherent Europees netwerk van SBZ. Het nationale niveau is het meest geschikte om een adequate keuze te maken uit de gebieden waar de natuurlijke habitats van bijlage I en de habitats van de soorten van bijlage II bij de richtlijn voorkomen. De lidstaten hebben immers een betere kennis van de gebieden die op hun grondgebied voorkomen.

    24 In de derde plaats bestrijdt de Duitse regering de wetenschappelijke bronnen waarop de Commissie zich heeft gebaseerd om aan te tonen, dat zij een onvolledige lijst zou hebben overgelegd. Het handboek, genoemd in punt 21 van dit arrest, vormt geenszins de Duitse referentielijst en evenmin kan het als wetenschappelijk gefundeerde beoordelingsgrondslag dienen.

    25 Om te beginnen moet worden vastgesteld, dat de verplichting tot toezending van de lijst bedoeld in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn niet afhankelijk was van het vaststellen van het formulier. Dit formulier was immers niet de eerste tekst waarin de gegevens waren vastgelegd die de lidstaten in staat stelden de relevante gebieden te selecteren. Vanaf de mededeling van de richtlijn kenden de lidstaten alle selectiecriteria waarmee zij rekening dienden te houden. Artikel 4, lid 1, van de richtlijn bepaalt immers dat iedere lidstaat op basis van de criteria van bijlage III (fase 1) bij de richtlijn en van de relevante wetenschappelijke gegevens een lijst van gebieden voorstelt die aangeeft welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II er voorkomen. Blijkens bijlage III (fase 1) bij de richtlijn zijn de relevante criteria de mate van representativiteit van het type natuurlijke habitat in het gebied, de oppervlakte van het gebied dat door het type natuurlijke habitat wordt bestreken evenals de mate van instandhouding van dit type natuurlijke habitat, de omvang en de dichtheid van de populatie van de soort die in het gebied voorkomt, de mate van isolatie van de populatie, de mate van instandhouding van hun habitats, en tot slot de comparatieve waarde van de gebieden.

    26 Blijkens de in artikel 4, lid 1, van de richtlijn gegeven regeling van de procedure ter bepaling van de gebieden die voor aanwijzing als SBZ in aanmerking komen, beschikken de lidstaten weliswaar over een zekere beoordelingsmarge bij het voorstellen van gebieden, doch dit neemt niet weg dat zij, zoals de Commissie heeft opgemerkt, daarbij de in de richtlijn bepaalde criteria dienen in acht te nemen.

    27 Om een ontwerp-lijst van de gebieden van communautair belang te kunnen opstellen die tot de vorming van een coherent Europees ecologisch netwerk van SBZ leidt, moet de Commissie beschikken over een uitputtende lijst van de gebieden die, op nationaal niveau, een relevant ecologisch belang hebben voor de door de richtlijn beoogde instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna. Met dit doel wordt deze inventaris op basis van de in bijlage III (fase 1) bij de richtlijn vastgestelde criteria opgesteld (arrest van 7 november 2000, First Corporate Shipping, C-371/98, Jurispr. blz. I-9235, punt 22).

    28 Overigens is dit het enige middel ter bereiking van het in artikel 3, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn beoogde doel, de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied, in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen, welk gebied zich aan weerszijden van een of meerdere binnengrenzen van de Gemeenschap kan bevinden. Blijkens artikel 1, sub e en i, juncto artikel 2, lid 1, van de richtlijn moet immers bij de beoordeling van de gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat of van een soort worden uitgegaan van het hele Europese grondgebied van de lidstaten waar het Verdrag van toepassing is (arrest First Corporate Shipping, reeds aangehaald, punt 23).

    29 Het bestaan van een inbreuk ten slotte moet worden beoordeeld naar de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn. Met daarna opgetreden wijzigingen kan het Hof derhalve geen rekening houden (zie, onder meer, arrest van 8 maart 2001, Commissie/Frankrijk, C-266/99, Jurispr. blz. I-1981, punt 38).

    30 Vaststaat, dat bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn op 19 februari 1998, de inhoud van de aan de Commissie toegezonden Duitse nationale lijst kennelijk ontoereikend was, zodat de beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken bij het opstellen van de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn bedoelde lijst van gebieden ruimschoots was overschreden. Overeenkomstig de in het vorige punt van dit arrest aangehaalde rechtspraak zijn de lijsten van gebieden die na het verstrijken van deze termijn aan de Commissie zijn meegedeeld, in het kader van dit beroep niet relevant.

    31 Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de Bondsrepubliek Duitsland, door de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn bedoelde lijst van gebieden niet binnen de gestelde termijn aan de Commissie toe te zenden, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Het tweede middel

    32 Met betrekking tot de verplichting om informatie toe te zenden over de gebieden die in aanmerking komen voor aanwijzing als SBZ, bestrijdt de Duitse regering niet dat zij deze informatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn nog niet had toegezonden. Zij stelt echter, dat in feite pas eind 1996, toen het formulier aan de lidstaten was meegedeeld, een begin kon worden gemaakt met de nodige voorbereidingen voor het verzamelen van de informatie over de voor te stellen gebieden, waarvoor de lidstaten over een termijn van drie jaar beschikten.

    33 De Commissie betoogt, dat aan de verplichting om informatie over de gebieden toe te zenden, vóór 11 juni 1995 behoorde te worden voldaan. Ook indien wordt aangenomen dat bepaalde lidstaten, die vóór 11 juni 1995 over de lijst van voor te stellen gebieden en de desbetreffende informatie moesten beschikken, de vaststelling van het formulier zouden hebben willen afwachten, hadden zij deze informatie niettemin korte tijd na de mededeling van het formulier op 19 december 1996 daarin kunnen overnemen en ter kennis van de Commissie kunnen brengen.

    34 Zij voegt eraan toe, dat zij de precontentieuze procedure vanwege de verlate vaststelling van het formulier verlengd heeft door de Bondsrepubliek Duitsland op 3 juli 1997 - dus ruim na de datum van kennisgeving van het formulier - een aanvullende ingebrekestelling te zenden. De Duitse autoriteiten waren bijgevolg volledig in staat om te voldoen aan hun verplichting tot toezending van de informatie over elk gebied. Op 19 februari 1998, toen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn afliep, had de Bondsrepubliek Duitsland de informatie over de voor te stellen gebieden evenwel nog niet aan de Commissie toegezonden.

    35 Om te beginnen moet erop worden gewezen, dat de Commissie de Duitse regering weliswaar in eerste instantie op 4 maart 1996 een ingebrekestelling heeft gezonden, dus vóór de kennisgeving van het formulier, doch dat zij haar na die kennisgeving een nieuwe ingebrekestelling heeft gezonden waarin zij haar een nieuwe termijn heeft gesteld om aan artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn te voldoen.

    36 Bovendien wisten de lidstaten vanaf de kennisgeving van de richtlijn op 10 juni 1992 welke soort informatie diende te worden verzameld met het oog op toezending binnen de termijn van drie jaar vanaf deze kennisgeving, te weten vóór 11 juni 1995. Zij wisten voorts, dat deze informatie diende te worden verstrekt op basis van het formulier, zodra dit door de Commissie zou zijn opgesteld. Artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn bepaalt immers uitdrukkelijk, dat de op basis van een door de Commissie opgesteld formulier toe te zenden informatie een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, omvat.

    37 Bijgevolg moet de termijn die de Commissie de Duitse regering heeft verleend ter voldoening aan de verplichting om de informatie over de gebieden, waarover zij reeds vóór 11 juni 1995 diende te beschikken, op het formulier over te nemen, als redelijk worden beschouwd. De Duitse regering heeft immers meer dan een jaar tijd gehad - van 19 december 1996, de datum van kennisgeving van het formulier, tot 19 februari 1998, de datum van het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn - om deze specifieke verplichting na te komen.

    38 Aangezien de Duitse regering heeft erkend, dat zij bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn de informatie over de voor te stellen gebieden niet op basis van het formulier aan de Commissie had toegezonden, moet worden vastgesteld dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de gestelde termijn de informatie over de gebieden die zijn opgenomen in de lijst van artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn, aan de Commissie toe te zenden overeenkomstig de tweede alinea van deze bepaling, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    39 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dat is gevorderd. Aangezien de Bondsrepubliek Duitsland in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    rechtdoende, verstaat:

    1) Door niet binnen de gestelde termijn de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, bedoelde lijst van gebieden samen met de volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn vereiste informatie over elk gebied aan de Commissie toe te zenden, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

    2) De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

    Top