EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0401

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 september 1999.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
Niet-nakoming - Niet-uitvoering van richtlijn 94/47/EG.
Zaak C-401/98.

Jurisprudentie 1999 I-05543

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1999:414

61998J0401

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 september 1999. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek. - Niet-nakoming - Niet-uitvoering van richtlijn 94/47/EG. - Zaak C-401/98.

Jurisprudentie 1999 bladzijde I-05543


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Lidstaten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-nakoming - Rechtvaardiging - Ontoelaatbaarheid

[EG-Verdrag, art. 169 (thans art. 226 EG)]

Samenvatting


$$Een lidstaat kan zich niet beroepen op nationale bepalingen, praktijken of situaties ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen.

Partijen


In zaak C-401/98,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Kontou-Durande, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door N. Dafniou en D. Tsagkaraki, auditeurs bij de bijzondere juridische dienst, afdeling Europees recht, van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, Val Sainte-Croix 117,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (PB L 280, blz. 83), de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, P. Jann, C. Gulmann (rapporteur), D. A. O. Edward en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: A. Saggio

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 juni 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij op 10 november 1998 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) verzocht vast te stellen, dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (PB L 280, blz. 83; hierna: "richtlijn"), de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Volgens artikel 12, lid 1, van de richtlijn moesten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk dertig maanden na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen aan de richtlijn te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

3 Daar de richtlijn op 29 oktober 1994 bekend is gemaakt, moesten de lidstaten de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen vóór 30 april 1997 treffen.

4 Daar de Commissie geen enkel bericht over maatregelen tot uitvoering van de richtlijn in Grieks recht had ontvangen en over geen enkele andere informatie beschikte waaruit zij kon opmaken dat de Helleense Republiek haar verplichting was nagekomen, maande zij overeenkomstig de procedure van artikel 169 van het Verdrag die lidstaat bij brief van 9 september 1997 aan, binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen kenbaar te maken.

5 De Griekse regering antwoordde bij brief van 11 november 1997, dat er een ontwerpregeling in de vorm van een ministerieel besluit was opgesteld en voor advies aan het Griekse Bureau voor Vreemdelingenverkeer was voorgelegd.

6 Toen de Griekse autoriteiten dat besluit op 16 januari 1998 nog steeds niet hadden meegedeeld, richtte de Commissie een met redenen omkleed advies tot de Helleense Republiek, waarin deze werd uitgenodigd binnen twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van het advies, de nodige maatregelen te treffen om aan de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen te voldoen.

7 Omdat zij geen enkel bericht meer ontving over de tenuitvoerlegging van de richtlijn, besloot de Commissie het onderhavige beroep in te stellen.

8 In haar verweerschrift betwist de Griekse regering niet, dat de voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn noodzakelijke maatregelen niet binnen de gestelde termijn zijn getroffen. Het Ministerie van Ontwikkeling zou inmiddels echter een ontwerp van presidentieel besluit hebben opgesteld, dat binnenkort de nodige ondertekeningen zou verkrijgen om vervolgens aan het oordeel van de Raad van State te worden voorgelegd; de Griekse regering zou alles in het werk stellen om haar wetgeving zo spoedig mogelijk met de richtlijn in overeenstemming te brengen.

9 Gelijk de Commissie in herinnering heeft gebracht, is het vaste rechtspraak, dat een lidstaat zich niet kan beroepen op bepalingen, praktijken of situaties van zijn nationale rechtsorde ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen (zie met name arrest van 25 november 1998, Commissie/Spanje, C-214/96, Jurispr. blz. I-7661, punt 18).

10 Daar de tenuitvoerlegging van de richtlijn niet binnen de daarin gestelde termijn heeft plaatsgevonden, moet het beroep van de Commissie gegrond worden geacht.

11 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen, de krachtens de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

12 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in die zin heeft geconcludeerd en de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen, is de Helleense Republiek de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.

Top