EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61984CC0281

Conclusie van advocaat-generaal Sir Gordon Slynn van 16 december 1986.
Zuckerfabrik Bedburg AG en anderen tegen Raad en Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Niet-contractuele aansprakelijkheid - Ontvankelijkheid - Representatieve koersen - Suiker - Overgangsmaatregelen.
Zaak 281/84.

Jurisprudentie 1987 -00049

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1986:489

61984C0281

Conclusie van advocaat-generaal Sir Gordon Slynn van 16 december 1986. - ZUCKERFABRIK BEDBURG AG EN ANDEREN TEGEN RAAD EN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - NIET-CONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID - ONTVANKELIJKHEID - REPRESENTATIEVE KOERSEN - SUIKER - OVERGANGSMAATREGELEN. - ZAAK 281/84.

Jurisprudentie 1987 bladzijde 00049


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

In deze zaak vorderen drie Duitse suikerraffinaderijen : Zuckerfabrik Bedburg AG ( hierna : Bedburg ), Lehrter Zucker AG ( hierna : Lehrter ) en Lippe-Weser Zucker AG ( hierna : Lippe ) krachtens artikel*215 EEG-Verdrag van de EEG, vertegenwoordigd door de Raad en de Commissie, vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van verordening nr.*855/84 van de Raad van 31*maart 1984 inzake de berekening en de afbraak van de monetaire compenserende bedragen voor bepaalde landbouwprodukten ( PB*1984, L*90, blz.*1 ) en verordening nr.*2677/84 van de Commissie van 20*september 1984 betreffende overgangsmaatregelen met het oog op de revaluatie van de representatieve koers van de Duitse mark per 1*januari 1985 ( PB*1984, L*253, blz.*31 ).

Deze verordeningen zijn ook in geding in zaak 278/84 ( Duitsland/Commissie ). In mijn conclusie in die zaak heb ik hun werking in het kort uiteengezet . Hier wil ik daaraan slechts toevoegen dat verzoeksters niet in aanmerking komen voor de steun voor Duitse landbouwproducenten, die is voorzien in verordening nr.*855/84, zoals gewijzigd bij beschikking 84/361 ( PB*1984, L*185, blz.*41 ), daar zij suikerbieten kopen en tot suiker verwerken doch geen "landbouwproducenten" zijn .

Verzoeksters betogen in hoofdzaak het volgende . Wegens de structuur van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker moeten zij gedurende het gehele verkoopseizoen ( van 1*juli tot 30*juni ) bepaalde voorraden suiker aanhouden . In verordening nr.*855/84 van de Raad werd onder meer geregeld dat de positieve monetair compenserende bedragen ( mcb' s ) zouden worden afgebroken door een wijziging van de representatieve koersen met ingang van 1*januari*1985, dat wil zeggen midden in het suikerverkoopseizoen ( en niet op 1*juli*1984, het begin van het verkoopseizoen, zoals aanvankelijk door de Commissie was voorgesteld doch door de Raad was afgewezen ). De representatieve koers voor suiker werd gewijzigd van 1*Ecu*=*2,51457*DM tot 1*Ecu*=*2,38516*DM . Verzoeksters zeggen dat zij de suikerbietentelers voor de oogst van 1984 de uit de oude koers voortvloeiende hogere prijs moesten betalen, terwijl zij voor de door hen vanaf 1*januari*1985 geproduceerde suiker slechts de uit de nieuwe koers voortvloeiende lagere prijs ontvingen . De interventieprijs voor witte suiker was voor het verkoopseizoen 1984/85 vastgesteld op 53,47*Ecu per 1OO*kg, hetgeen bij de oude groene koers overeenkwam met 134,45*DM per 1OO*kg, doch bij de vanaf 1*januari*1985 geldende groene koers nog slechts met 127,53*DM per 1OO*kg . Daardoor daalde de door hen destijds aangehouden voorraden in waarde met 6,92*DM per 1OO*kg .

Verzoeksters erkennen echter dat de Commissie, kennelijk met de bedoeling deze gevolgen van de wijziging te verzachten, verordening nr.*2677/84 heeft vastgesteld, die twee relevante bepalingen bevat . Artikel*2 luidt als volgt : "Voor wat de aangeboden hoeveelheden suiker betreft die door het Duitse interventiebureau vanaf de dag van de inwerkingtreding van deze verordening ( dat wil zeggen 21*september*1984 ) worden aanvaard, worden de aankoopprijzen voor witte suiker en ruwe suiker in nationale valuta omgerekend aan de hand van de vanaf 1*januari*1985 geldende representatieve koers ." Verzoeksters betogen dat de maatregel ten doel had, te voorkomen, dat de suikerproducenten hun produktie van 1984 aan de interventiebureaus zouden verkopen tegen de oude, hogere prijs . De tweede bepaling is artikel*3, lid*1, en luidt als volgt : "Voor de minimumprijzen voor suikerbieten A en B als bedoeld in artikel*3 van verordening ( EEG ) nr.*1106/84 ( PB*1984, L*113, blz.*14 ) die in Duitsland door de suikerfabrikanten aan de suikerbietentelers moeten worden betaald voor het gehele verkoopseizoen 1984/85, wordt voor de omrekening in nationale valuta de volgende koers toegepast : 1*Ecu = 2,41751*DM ." Deze koers ligt halverwege tussen de oude hogere koers en de nieuwe lagere koers . Verzoeksters betogen dat deze maatregel diende te voorkomen, dat enkel de suikerproducenten de last van de vanaf 1*januari*1985 geldende lagere prijzen zouden moeten dragen . Tegen de oude groene koers kwam de basisprijs voor suikerbieten -*40,89*Ecu per ton *- op 102,82*DM per ton, terwijl zij tegen de in verordening nr.*2677/84 vastgestelde groene overgangskoers op een prijs van 98,85*DM per ton kwam . Uitgedrukt in suiker-equivalenten en aangenomen dat uit één ton suikerbieten 130*kg suiker kan worden gewonnen, bedraagt de basisprijs 76,03*DM per 1OO*kg suiker bij toepassing van verordening nr.*2677/84 tegenover 79,08*DM per 100*kg suiker bij toepassing van de eerder geldende bepalingen .

In hun verzoekschrift berekenen verzoeksters hun verliezen door hun totale voorraad op 31*december*1984 te vermenigvuldigen met wat huns inziens de prijsverlaging in DM per ton ( 6,92*DM per 100*kg ) was, en door van het aldus verkregen bedrag de uit artikel*3, lid*1, van verordening nr.*2677/84 voortvloeiende besparing op de suikerbietenprijs af te trekken . Volgens hen konden de juiste cijfers eerst na 1*januari*1985 worden gegeven, doch op deze basis schatten zij hun verliezen op 1*134*220*DM voor Bedburg, 3*970*412*DM voor Lehrter en 1*587*946*DM voor Lippe .

Verzoeksters betogen dat verordening nr.*855/84 in strijd is met a)*de prijsvoorschriften van basisverordening nr.*1785/81 houdende een gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker ( PB*1981, L*177, blz.*4 ), waar verordening nr.*855/84 de nieuwe representatieve wisselkoers van de Duitse mark midden in het suikerverkoopseizoen in werking laat treden, zonder er rekening mee te houden dat dit leidt tot een daling van de prijzen waardoor de winstmarge van de suikerfabrikanten met 13,64% wordt verlaagd; b)*het fundamentele recht op eigendom, aangezien de verordening het wezen van de door verzoeksters opgerichte en gevoerde bedrijven aantast en de waarde van hun suikervoorraden op 1*januari*1985 met 5,15% heeft verlaagd; als gevolg van het feit dat zij vanaf de herfst van 1984 verplicht waren, hoeveelheden suikerbieten tegen vooraf vastgestelde prijzen te kopen, konden verzoeksters de uit de prijsdaling voortvloeiende verliezen niet vermijden; c)*het in artikel*40, lid*3, EEG-Verdrag neergelegde discriminatieverbod; d)*het algemene gelijkheidsbeginsel, daar de verordening de Duitse suikerraffinaderijen een last oplegt die niet noodzakelijk is om het doel van een aanpassing van de wisselkoers voor landbouwprodukten te bereiken; en e)*het evenredigheidsbeginsel, daar de daling van de suikerprijs had kunnen worden voorkomen, wanneer de nieuwe wisselkoers aan het begin van een verkoopseizoen in werking was getreden . Volgens verzoeksters heeft de Raad, door bedoelde bepalingen vast te stellen, zijn bevoegdheden kennelijk en ruim overschreden, daar de bepalingen en beginselen waarop de Raad inbreuk heeft gemaakt, bijzonder belangrijk zijn, het aantal betrokken ondernemingen gering is en deze ernstig zijn getroffen .

In repliek erkennen verzoeksters dat verordening nr.*2677/84 van de Commissie de door verordening nr.*855/84 veroorzaakte verliezen verminderen van ten minste 6,92*DM per 100*kg tot 2,85*DM per 100*kg, mits artikel*3 van die verordening, waartegen zij niet opkomen, geldig is . Wel stellen zij, dat artikel*2 van verordening nr.*2677/84, dat hen zou hebben belet tegen een hogere interventieprijs te verkopen, tezamen met verordening nr.*855/84 verliezen heeft veroorzaakt . Rekening houdende met de overgangsregeling stelt Bedburg haar verliezen op 1*785*000*DM, Lippe op 2*330*000*DM en Lehrter op 5*178*000*DM .

In antwoord op vragen van het Hof hebben verzoeksters hun verliezen, rekening houdend met de in verordening nr.*2677/84 voorziene overgangsmaatregelen, opnieuw berekend en gesteld op 1*423*406*DM ( Bedburg ), 1*919*928*DM ( Lippe ) en 5*059*367*DM ( Lehrter ). Voorts maakten zij op verzoek van het Hof een schatting van de verliezen die zij zouden hebben geleden, wanneer de groene koers van de Duitse mark was gewijzigd op 1*juli 1984 ( respectievelijk 2*993*124*DM; 3*680*428*DM en 8*102*505*DM ) en op 1*juli 1985 ( respectievelijk 808*566*DM; 1*098*022*DM en 892*531*DM ).

De Raad en de Commissie zijn het niet eens met de aangevoerde argumenten . Voorts betogen zij, dat verzoeksters geen schade in de door hen gestelde vorm of als gevolg van de beide verordeningen hebben geleden . In dupliek betoogt de Commissie, dat alleen Bedburg ten gevolge van de nieuwe regelingen schade ( ter hoogte van 179*552*DM ) heeft geleden, terwijl Lippe en Lehrter respectievelijk 567*168*DM en 1*646*111*DM beter af waren . Het verlies van Bedburg is te wijten aan het feit dat zij eind 1984 minder suiker had verkocht dan verwacht, doch blijft in ieder geval duidelijk binnen de normale handelsfluctuaties .

Preliminair zijn echter twee middelen van niet-ontvankelijkheid tegen het onderhavige beroep aangevoerd . In de eerste plaats zou het beroep niet-ontvankelijk zijn, omdat verzoeksters eerst de rechtsmiddelen voor de nationale rechter hadden moeten uitputten . Ik ben het daarmee niet eens, voornamelijk omdat van de suiker waarom het hier gaat, niets in interventieprijzen werd verkocht, zodat er geen echte basis lijkt te zijn waarop verzoeksters voor de nationale rechter beroep zouden kunnen instellen tegen het nationale interventiebureau . Zij stellen dat de schade voortvloeit uit een verordening van de Commissie en een verordening van de Raad zonder tussenkomst van een nationaal orgaan; daarom wordt de vordering terecht bij het Hof ingesteld via een schadevergoedingsactie, dat wil zeggen een zelfstandige beroepsweg in het communautaire rechtsstelsel ( zie zaak 59/83, Biovilac/EEG, Jurispr.*1984, blz.*4057, r.o . 6 en 7 ).

In de tweede plaats zou het beroep niet-ontvankelijk zijn, omdat de vordering is ingesteld in verband met toekomstige schade die nog niet is ingetreden en waarvan de waarschijnlijkheid niet voldoende is aangetoond . Hoewel het er op basis van verordening nr.*855/84 wellicht naar heeft uitgezien, alsof de invoering van een nieuwe representatieve koers voor de Duitse mark midden in het verkoopseizoen verzoeksters verliezen zou opleveren, waren de gevolgen van de overgangsmaatregelen van verordening nr.*2677/84 van de Commissie nog steeds onzeker, toen de vordering werd ingesteld . Bovendien was bij de raming van de verliezen uitgegaan van de interventieprijs, terwijl de suiker waarom het in deze zaak gaat, niet in interventie is of waarschijnlijk zou worden verkocht . De Commissie heeft onweersproken gesteld, dat in Duitsland sedert 1976/1977 geen suiker in interventie is verkocht, op 43*000 ton in september 1984 en nogmaals 40*000 ton in december 1984 na, hetgeen in beide gevallen kennelijk om speculatieve redenen is geschied en geen verband hield met normale marktontwikkelingen . Daarom is het geen redelijk uitgangspunt om een raming van verliezen rechtstreeks op de interventieprijs te baseren .

In het arrest in de gevoegde zaken*56-60/74 ( Kampffmeyer/Commissie en Raad, Jurispr.*1976, blz.*711 ), dat in latere zaken is bevestigd, overweegt het Hof dat krachtens artikel*215 EEG-Verdrag beroep bij het Hof kan worden ingesteld tot vergoeding van op handen zijnde en met voldoende zekerheid te verwachten schade, zelfs wanneer die schade nog niet nauwkeurig kan worden becijferd . Zoals gezegd, hebben verzoeksters drie verschillende becijferingen van hun verliezen overgelegd . Ter verklaring voeren zij aan, dat zij bij het instellen van het beroep werkten met theoretische prijzen, dat zij in de repliek de voorlopige cijfers voor het eerste halfjaar hebben gebruikt en dat zij bij de beantwoording van de vragen van het Hof hebben gewerkt met de definitieve cijfers . Aangezien de vraag of een voor beroep vatbare schade is ontstaan, een van de belangrijkste vragen in deze zaak is, geef ik er de voorkeur aan deze grief tegen de ontvankelijkheid te zamen met deze vraag te onderzoeken .

De niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap ontstaat wanneer aan drie voorwaarden is voldaan : 1)*onwettigheid van de aan de instellingen verweten gedraging; 2)*werkelijk geleden schade, en 3)*causaal verband tussen die onrechtmatige gedraging en de gestelde schade ( zie onder meer zaak 49/79, Pool/Raad, Jurispr.*1980, blz.*569 ). Wanneer de bestreden handeling van wetgevende aard is en in het kader van het economisch beleid is genomen, dan is de vaststelling dat de maatregel onwettig is, op zichzelf niet voldoende om de aansprakelijkheid van de Gemeenschap mee te brengen . Impliceert zulk een handeling economische beleidskeuzen, dan moet er voorts sprake zijn van een voldoende gekwalificeerde schending van een ter bescherming van particulieren gegeven hogere rechtsregel ( zie onder meer zaak 238/78, Ireks-Arkady/Raad en Commissie, Jurispr.*1979, blz.*2955, en gevoegde zaken 197-200, 243, 245 en 247/80, Ludwigshafener Walzmuehle/Raad en Commissie, Jurispr.*1981, blz.*3211 ). Bij de uitvoering van het economisch beleid van de Gemeenschap ( zoals in casu ) kan bijgevolg van de particulier worden gevergd dat hij binnen redelijke grenzen bepaalde voor zijn economische belangen schadelijke gevolgen van een normatieve handeling draagt zonder uit de openbare middelen schadeloos te worden gesteld, zelfs indien de handeling ongeldig is verklaard ( gevoegde zaken 83 en 94/76, 4, 15 en 40/77, Bayerischer HNL/Raad en Commissie, Jurispr.*1978, blz.*1209 ).

In zaak 97/76 ( Merkur/Commissie, Jurispr.*1977, blz.*1063, 1077, 1078 ) overwoog het Hof, dat wanneer de Gemeenschap "in het hogere belang van de goede werking der marktordeningen" krachtens een gedelegeerde bevoegdheid op het gebied van het economisch beleid een verordening vaststelt, dat dan "al behoeft in deze omstandigheden de mogelijkheid van bescherming van het wettige belang van de handelaar niet te worden uitgesloten, een aansprakelijkheid van de Gemeenschap voor schade die handelaren hebben geleden als gevolg van normatieve handelingen ter regeling van (( dit )) stelsel, slechts kan worden aangenomen indien de Commissie, onder afwezigheid van een beslissend algemeen belang in tegengestelde zin, met onmiddellijk effect en zonder waarschuwing, compenserende bedragen in een bepaalde sector afschaft of wijzigt zonder passende overgangsmaatregelen te treffen, en indien de afschaffing of de wijziging van deze bedragen door een voorzichtig handelaar niet kon worden voorzien ".

In casu werd het stelsel van mcb' s niet met onmiddellijk effect en zonder waarschuwing gewijzigd : verordening nr.*855/84 werd op 31*maart*1984 vastgesteld, terwijl de revaluatie van de Duitse mark, waarvoor daarin maatregelen werden genomen, eerst op 1*januari*1985 in werking trad . De wijziging werd in het hogere belang van de goede werking der marktordeningen vastgesteld en in het bijzonder, zoals tot uitdrukking is gebracht in de achtste overweging van de verordening, ten einde de representatieve koers "dichter bij het gemeenschappelijk prijspeil" te brengen, dat wil zeggen ze weer in overeenstemming te brengen met de economische realiteit . Daarmee moest een eind worden gemaakt aan regelingen, waarbij Lid-Staten met een sterke munt de voordelen van een sterke munt konden genieten, terwijl zij terzelfder tijd werden beschermd tegen concurrentie van goedkopere exporten uit Lid-Staten met een zwakkere munt, hetgeen mijns inziens duidelijk valt binnen het gebied van het economisch beleid dat de Gemeenschap kan vaststellen of wijzigen . Producenten, verwerkende bedrijven en handelaren in deze sector kunnen alleen aanspraak maken op schadevergoeding, indien zij kunnen aantonen, dat geen passende overgangsmaatregelen zijn getroffen, dat wil zeggen geen of geen passende maatregelen zijn genomen tot matiging van een zo plotselinge en drastische wijziging dat ten gevolge van de daaruit voortvloeiende verstoring van de normale handelspatronen de individuele handelaar meer risico loopt dan redelijkerwijs van hem mag worden gevergd .

Op dit punt werd de Commissie in artikel*7 van 's*Raads verordening nr.*855/84 gemachtigd om overgangsmaatregelen te nemen en zij maakte daarvan gebruik bij verordening nr.*2677/84 .

De relevante overgangsmaatregel is te vinden in artikel*3, lid*1, van genoemde verordening nr.*2677/84 van de Commissie en wordt toegelicht in de vierde en vijfde overweging van de considerans . Ter zake wordt daarin overwogen "dat krachtens artikel*6 van verordening ( EEG ) nr.*1785/81 van de Raad ... de suikerfabrikanten verplicht zijn de suikerbietentelers ten minste de minimumprijzen voor suikerbieten A en B te betalen; dat als gevolg van de wijziging van de representatieve koers van de Duitse mark per 1*januari*1985, deze minimumprijzen uitgedrukt in nationale valuta normaal vanaf die datum in Duitsland zouden moeten veranderen; dat het oogst - en verwerkingsseizoen voor suikerbieten in deze Lid-Staat evenwel begin oktober aanvangt en duurt tot einde december, terwijl de verkregen suiker continu in de handel wordt gebracht tot de volgende oogst beschikbaar wordt; dat daarom, ten einde de nadelen die voortvloeien uit een daling van de in nationale valuta uitgedrukte prijzen met ingang van 1*januari*1985 niet uitsluitend ten laste van de suikerfabrikanten te laten komen, de omrekeningskoers voor de berekening van deze minimumprijzen moet worden aangepast voor het gehele verkoopseizoen; dat, om de suikerfabrikanten en de suikerbietentelers een rechtvaardige behandeling te garanderen, voor deze minimumprijzen een gemiddelde omrekeningskoers moet worden gebruikt, die is verkregen door weging van de oude representatieve koers voor een periode van drie maanden gedurende welke de gemeenschappelijke marktordening, afgezien van de interventie, nog ongewijzigd blijft, enerzijds, en van de nieuwe representatieve koers voor een periode van negen maanden, anderzijds" ( cursivering van mij ).

De overgangsmaatregelen waren dus juist gericht tegen het nadeel waartegen het onderhavige beroep is ingesteld . Uit de gecursiveerde woorden blijkt, dat de overgangsmaatregelen ten doel hadden te voorkomen dat de suikerfabrikanten de gehele last van de revaluatie van de groene DM midden in het verkoopseizoen moesten dragen . De Commissie probeerde dus terecht de gevolgen van dit nadeel te matigen . Door de weging van de gemiddelde wisselkoers in de verhouding 3:9 werd de last grotendeels geschoven op de suikerbietentelers . Verzoeksters verklaren zich niet hiertegen, daar het in hun voordeel is; ook de suikerbietentelers konden daarover niet klagen, omdat zij schadeloos werden gesteld, mijns inziens zelfs meer dan schadeloos gesteld ( om de redenen die ik heb uiteengezet in mijn conclusie in zaak 253/84, GAEC ); voorts is aangetoond dat de terugwerkende kracht van de bepalingen in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof gerechtvaardigd is .

Artikel*3, lid*1, van verordening nr.*2677/84 is mijns inziens een juiste en geldige overgangsmaatregel, waarvan de geldigheid met name niet is aangetast door bevoegdheidsoverschrijding of door zijn terugwerkende kracht .

Verzoeksters beklagen zich erover, dat artikel*2, waarbij de Commissie de toepassing van de gerevalueerde groene koers van de DM voor verkopen van suiker aan het interventiebureau in Duitsland heeft vervroegd tot 21*september*1984, hun belette, suiker aan de interventiebureaus te verkopen . In deze zaak is het duidelijk, dat in feite geen suiker aan interventiebureaus is verkocht zodat geen verliezen werden geleden ten gevolge daarvan en dus ook geen schadevergoeding kan worden gevorderd . Alle door verzoeksters tussen 21*september 1984 en 31*december 1984 verkochte suiker werd verkocht tegen marktprijzen die hoger waren dan de tegen de oude, hogere wisselkoers berekende interventieprijs in DM . Dit middel kan daarom mijns inziens niet slagen . In ieder geval is niet aangetoond, dat artikel*2 zelf om de door verzoeksters gestelde redenen ongeldig was .

Dan ga ik nu over op het probleem van de schade . De toepassing van artikel*3, lid*1, betekende, dat verzoeksters gedurende het gehele verkoopseizoen 1984/85 hun suikerbieten konden kopen tegen prijzen in DM die berekend waren tegen een wisselkoers van 1*Ecu = 2,41751*DM, hetgeen in lagere prijzen resulteerde dan met de oude wisselkoers van 1*Ecu = 2,51457*DM, die anders in de oogstmaanden oktober tot en met december 1984 zou hebben gegolden . Anderzijds handhaafde in Duitsland de marktprijs voor suiker zich in de maanden oktober tot en met december 1984 op een hoog niveau, dat overeenkwam met de oude groene koers . Uit de door verzoeksters en de Duitse regering overgelegde cijfers blijkt dat de marktprijzen voor suiker weliswaar gedurende de laatste drie maanden van 1984 enigszins daalden, doch tot 1*januari 1985 op een niveau bleven, dat boven de volgens de oude groene koers berekende interventieprijs in DM lag . De Commissie stelt dat bij de vaststelling van de wisselkoers van artikel*3, lid*1, van verordening nr.*2677/84 was uitgegaan van de veronderstelling, dat de oude groene koers zou gelden voor verkopen gedurende een periode van drie maanden en de nieuwe groene koers voor verkopen gedurende een periode van negen maanden . Volgens de Commissie hebben verzoeksters -*althans Lippe en Lehrter *- in feite geen 25% maar ongeveer 40% van hun van de oogst van 1984/85 afkomstige suiker verkocht tegen prijzen die overeenstemmen met de oude hogere groene koers . De schade die voor hen voortvloeide uit de revaluatie van de groene Duitse mark op 1*januari 1985, hebben zij dus meer dan goedgemaakt .

In dit verband heeft de Commissie een berekening overgelegd en op verzoek van het Hof toegelicht, waaruit blijkt dat verzoeksters, gelet op de feitelijke verkopen tegen marktprijzen, boven hun produktiemarge een winst van 74*448*DM ( Bedburg ), 894*605*DM ( Lippe ) en 2*200*091*DM ( Lehrter ) hebben gemaakt . Als ik het goed begrijp, zou deze berekening niet de feitelijke winstcijfers over het jaar aangeven, doch het bedrag waarmee verzoeksters winsten ten gevolge van de overgangsmaatregelen de opbrengst overschreden welke zij ten hoogste door de Gemeenschap gewaarborgd mochten achten, namelijk hun "verwerkingsmarge ".

De Raad betoogt voorts, dat aanzienlijke hoeveelheden van de suiker die verzoeksters hebben geproduceerd uit gekochte bieten van de oogst van 1984/85 voor 1*januari*1985 op de Duitse markt werden verkocht tegen prijzen die overeenkwamen met de oude groene koers en dat deze verkopen voor verzoeksters winst opleverden . De Raad heeft de berekeningen overgelegd waaruit de hoogte van deze winst zou blijken, doch bij deze berekeningen wordt uitgegaan van de veronderstelling dat verzoeksters erkennen, dat de bij verordening nr.*855/84 vastgestelde revaluatie van de groene Duitse mark per 1*januari 1985 rechtmatig zou zijn geweest, indien zij per 1*juli 1984 was toegepast . Hoewel zij dit op een bepaald moment leken te zeggen, zijn zij -*als ik het goed heb begrepen *- aan het eind van de mondelinge behandeling van dat standpunt afgestapt . In ieder geval bepalen de voorschriften van de gemeenschappelijke ordening voor de suikermarkt, dat de suikerfabrikanten vanaf het eind van een verkoopseizoen tot het begin van het volgende bepaalde voorraden moeten aanhouden, zodat zelfs een wijziging in de representatieve koers aan het eind van een verkoopseizoen van invloed zou zijn voor bepaalde tegen oude prijzen gekochte voorraden en het vraagstuk van hun waardevermindering nog steeds zou kunnen rijzen . Zelfs wanneer deze cijfers van de Raad niet worden aanvaard, is zijn betoog toch in zoverre steekhoudend, dat verzoeksters in totaal meer dan 25% van hun bietenoogst van 1984/85 vóór 1*januari 1985 hebben verkocht .

Verzoeksters' raming van de gevolgen van de overgangsmaatregelen is neergelegd in de schatting van de totale verliezen die zij zeggen te hebben geleden . De definitieve berekening van de gestelde verliezen is te vinden in bijlage*4*b bij hun antwoorden op de door het Hof gestelde vragen en luidt als volgt :

Deze berekeningen bevatten mijns inziens verschillende fouten . De voornaamste is de wijze van berekening zelf . Bij hun berekening komen verzoeksters tot een bedrag dat de waarde van hun gehele produktie van 1984/85 ( plus de aan het begin van het verkoopseizoen uit het vorige verkoopseizoen overgebrachte voorraad ) zou zijn tegen de van juli*1984 tot 20*september*1984 geldende prijzen; van dat bedrag trekken zij hun werkelijke verkopen van oktober*1984 tot september*1985 ( plus de geschatte waarde van de in september*1985 resterende voorraad ) af . Het verschil vormt, naar hun zeggen, hun verlies zonder rekening te houden met de gevolgen van artikel*3, lid*1, van verordening nr.*2677/84 van de Commissie . Deze benadering acht ik niet juist . Verzoeksters mogen niet hun gehele produktie van 1984/85 in de berekening betrekken . Blijkens hun verzoekschrift vorderen zij vergoeding voor de waardevermindering van de ná 31*december 1984 afgezette voorraden . Wordt vergoeding gevorderd in verband met vóór die datum verkochte hoeveelheden, dan worden, in strijd met artikel*42, lid*2, van het Reglement voor de procesvoering, nieuwe middelen voorgedragen . Voorts wordt bij de berekening van een verkeerde hypothese uitgegaan, aangezien verzoeksters niet kunnen verlangen dat de marktprijs voor suiker gedurende de rest van het verkoopseizoen 1984/85 precies op het niveau van de maanden juli tot september 1984 zou blijven; zij moeten normale marktschommelingen aanvaarden . Dit geldt in het bijzonder voor de geringe prijsdaling van oktober tot december 1984 die ongeveer 1,-*DM bedroeg, dus ruimschoots binnen de marge van 2,-*DM die verzoeksters zelf als normaal beschouwen . Verzoeksters mogen daarom bij hun berekeningen niet uitgaan van de veronderstelling dat zij, wanneer de bestreden maatregelen niet zouden zijn genomen, voor hun gehele van de oogst van 1984/85 afkomstige suikerproduktie de marktprijs zouden hebben gekregen die zij van juli tot september 1984 hebben ontvangen .

Bovendien mogen verzoeksters mijns inziens de uit het verkoopseizoen 1983/84 overgebrachte voorraden niet in de berekening betrekken . De in dat verkoopseizoen gekochte suikerbieten werden gekocht tegen prijzen die waren vastgesteld op grond van vroegere verordeningen die in casu niet worden bestreden . Ook mogen zij mijns inziens de ná het einde van het verkoopseizoen 1984/85 gerealiseerde suikerverkopen niet in de berekening betrekken, omdat deze zijn geschied tegen marktprijzen die niet overeenkomen met de in de bestreden regeling vastgestelde interventieprijs doch tegen prijzen die zijn vastgesteld in latere verordeningen, die in casu ook niet in geding zijn . Hetzelfde geldt voor hun raming van de waarde van hun voorraden in september*1985 .

De Commissie wijst op andere fouten in de berekening . Zij stelt dat het onjuist is de prijzen per kwartaal te berekenen, zoals verzoeksters doen; zij dienen per maand te worden berekend . Dit acht ik een sterk argument . De Commissie trekt ook de juistheid van de aftrek van de in het voorafgaande tijdvak van oktober tot december 1984 ( sub*4 ) verkochte hoeveelheden in twijfel, doch mijns inziens zijn het Hof onvoldoende argumenten voorgelegd om het in staat te stellen deze vraag te beslissen .

De sub*4, 6, 7, 8, 9 en 11 vermelde prijzen voor de suikerverkopen zijn blijkbaar berekend door van de prijs af fabriek een bedrag voor suikeraccijns, verpakkingskosten en verkoopkosten af te trekken . De eerste twee aftrekposten betwist de Commissie niet, doch zij meent dat de aftrek voor verkoopkosten ( 1,20*DM ) niet gerechtvaardigd en ongebruikelijk is . Wanneer de in bijlage*1 bij de repliek vermelde gecorrigeerde prijzen af fabriek worden vergeleken met de marktprijzen die de Duitse regering in antwoord op de vraag van het Hof heeft overgelegd, blijkt dat verzoeksters' verkoopprijzen voordurend ongeveer 1,20*DM lager zijn dan de door de Duitse regering aangegeven marktprijzen, hetgeen zou overeenkomen met de "verkoopkosten ". Hoewel niet duidelijk is waaruit de "verkoopkosten" in casu precies bestaan, is het waarschijnlijk dat zij een gedeelte van de winstmarge van de suikerproducenten vormen; in de onderhavige context mogen zij echter niet voor de berekening van het verlies van de prijs af fabriek worden afgetrokken . Wanneer dat juist is, ontneemt het verzoeksters' berekening van een groot deel van haar waarde, omdat een bedrag van 1,20*DM in casu groot genoeg kan zijn om het verschil tussen winst en verlies uit te maken .

Als laatste onderdeel van de berekening trekken verzoeksters van het gestelde brutoverlies de besparing af, die voortvloeit uit de verlaging van de suikerbietenprijs op grond van artikel*3, lid*1, van verordening nr.*2677/84 van de Commissie ( sub*13 ). Die besparing wordt berekend door het produktiecijfer te vermenigvuldigen met 3,06*DM per 1OO*kg . Dit is echter slechts een theoretisch bedrag . Uit de repliek blijkt, dat het is afgeleid van de basisprijs voor suikerbieten ( 40,89*Ecu per ton ingevolge verordening nr.*1105/84 van de Raad, PB*1984, L*113, blz.*12 ) terwijl, zoals wij zagen, artikel*3, lid*1, van verordening nr.*2677/84 de minimumprijzen voor suikerbieten A en B, dus van andere prijzen, betreft . Bovendien gaat dit artikel uit van een opbrengst van 130*kg witte suiker per ton suikerbieten; dit is echter slechts een raming die wordt gebruikt voor de berekening van de suikerprijs voor het seizoen, zoals blijkt uit de vierde overweging van verordening nr.*1105/84 . De werkelijke opbrengst in Duitsland in het verkoopseizoen 1984/85 is door de Raad geschat op 142 kg suiker per ton suikerbieten . Daarom meen ik dat de sub*13 van de berekening afgetrokken cijfers niet het werkelijke gevolg weergeven van de in artikel*3, lid*1, van verordening nr.*2677/84 neergelegde overgangsmaatregelen .

In dit gedeelte van de berekening ( waarin de redenering van verzoeksters wordt uitgewerkt ) wordt niet aangetoond, dat de door de Raad voorziene en door de Commissie vastgestelde overgangsmaatregelen niet toereikend waren . Aangezien ( gelet op de rechtspraak van het Hof inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, in het bijzonder de zaak-Merkur ) verzoeksters enkel een vordering tot schadevergoeding hadden kunnen indienen op grond dat was nagelaten om passende overgangsmaatregelen te treffen, meen ik dat hun vordering alleen om die reden al zou kunnen worden afgewezen .

Voor de vraag of de vordering niet-ontvankelijk is, is naar mijn mening hoofdzakelijk bepalend welke middelen daarvoor aanvankelijk zijn aangevoerd . De vordering tot schadevergoeding was gebaseerd op de interventieprijs, hetgeen mij onjuist lijkt, aangezien lange tijd geen suiker aan de interventiebureaus was verkocht; bovendien waren de gevolgen van de overgangsmaatregelen niet bekend . In ieder geval komt het mij voor dat de vordering prematuur was . Er was geen feitelijke schade opgetreden en moeilijk kan worden gesteld dat de waarschijnlijkheid van toekomstige schade was aangetoond . Anderzijds leek de vordering bij oppervlakkig onderzoek geldig en bleek zij eerst bij nader onderzoek ongegrond te zijn . Wat de ontvankelijkheid betreft, hebben wij hier te maken met een grensgeval en, zij het niet zonder aarzeling, zou ik verzoeksters het voordeel van de twijfel geven en het beroep niet niet-ontvankelijk verklaren .

Wat de grond van de zaak aangaat, de schadeberekening in het antwoord op de vragen van het Hof -*en a fortiori de beide andere wijzen van schadeberekening *- moeten dunkt mij niet worden aanvaard . Verzoeksters hebben naar mijn mening niet aangetoond dat zij schade hebben geleden en in ieder geval de door hen overgelegde cijfers niet bewezen . Om die reden zou ik de vordering afwijzen . Noch hebben verzoeksters een causaal verband aangetoond tussen de door hen gestelde schade en de door hen aangevoerde grieven .

Nu er geen sprake is van schade, behoeft het Hof niet in te gaan op de gestelde onwettigheid van de bestreden regeling . Het kan het beroep zonder meer verwerpen, zoals het bij voorbeeld in de zaak-Pool heeft gedaan . In ieder geval ben ik van mening, dat de door mij behandelde overwegingen betreffende de grondslag van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap een aantal argumenten die verzoeksters tegen de wettigheid van verordening nr.*855/84 hebben aangevoerd, ontzenuwen . Mijns inziens is niet aangetoond, dat verordening nr.*855/84 in strijd is met verordening nr.*1785/81 of met het in het gemeenschapsrecht erkende fundamentele recht van eigendom of met artikel*40, lid*3, EEG-Verdrag . De argumenten betreffende schending van het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel zijn niet gestaafd . Met zijn maatregelen is de Raad mijns inziens binnen zijn discretionaire bevoegdheid gebleven . Evenmin is mijns inziens aangetoond, dat artikel*2 van verordening nr.*2677/84 van de Commissie onwettig is .

Mitsdien ben ik van mening, dat de vordering ongegrond moet worden verklaard en dat verzoeksters moeten worden verwezen in de kosten van het geding .

(*) Vertaald uit het Engels .

Top