EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AA0005

Advies nr. 5/2010 (uitgebracht krachtens artikel 336 VWEU) betreffende een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen

PB C 291 van 27.10.2010, p. 1–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/1


ADVIES Nr. 5/2010

(uitgebracht krachtens artikel 336 VWEU)

betreffende een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen

2010/C 291/01

DE REKENKAMER VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 336, dat het volgende bepaalt: „Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van de andere betrokken instellingen, bij verordeningen het statuut vast van de ambtenaren van de Europese Unie, alsmede de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie”,

Gezien het voorstel (1) voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „statuut”) en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (hierna „RAP”), voornamelijk ten aanzien van de Europese dienst voor extern optreden (hierna „EDEO”),

Gezien het op 21 juni 2010 bij de Rekenkamer ingekomen verzoek van de Raad om advies over voornoemd voorstel,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

Structuur van de Europese dienst voor extern optreden

1.

De ontwerpverordening van het Europees Parlement en de Raad, waarover het advies van de Rekenkamer wordt gevraagd, beoogt wijzigingen aan te brengen in de huidige versies van het statuut en de RAP, hoofdzakelijk teneinde de bepalingen ervan aan te passen aan de specifieke aard van de EDEO (2), die de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zal bijstaan bij de vervulling van haar ambt krachtens artikel 27, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het Verdrag bepaalt dat de EDEO samenwerkt met de diplomatieke diensten van de lidstaten en is samengesteld uit ambtenaren uit de bevoegde diensten van het secretariaat-generaal van de Raad, van de Commissie en uit door de nationale diplomatieke diensten gedetacheerde personeelsleden.

2.

De organisatie en werking van de EDEO werden vastgesteld bij een besluit van de Raad, genomen op 26 juli 2010 (3) overeenkomstig artikel 27, lid 3, van de VEU.

3.

Volgens het voorstel voor een verordening zal de EDEO in het kader van het statuut als een instelling worden behandeld. Voorts wordt voorgesteld dat het EDEO-personeel aanvankelijk alleen bestaat uit ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad, ambtenaren van de Commissie en door de diplomatieke diensten van de lidstaten gedetacheerde personeelsleden. Ook wordt voorgesteld, personeel van de diplomatieke diensten van de lidstaten aan te stellen als tijdelijke personeelsleden. In de considerans bij het besluit van de Raad wordt bepaald dat de hoge vertegenwoordiger vanaf 1 juli 2013 voor vacatures bij de EDEO ook sollicitaties van ambtenaren van andere EU-instellingen in aanmerking neemt (4).

4.

Overeenkomstig het besluit van de Raad bestaat de EDEO uit een centrale administratie en uit de delegaties van de Unie in derde landen en bij internationale organisaties. Elke delegatie van de Unie wordt geleid door een delegatiehoofd, dat gezag uitoefent over alle personeelsleden van de delegatie van de Unie, inclusief niet tot de EDEO behorende ambtenaren van de Commissie die werkzaam zijn in de delegaties van de Unie.

Algemene opmerkingen

5.

De Rekenkamer is van mening dat het een grote uitdaging zal zijn om uit de verschillende componenten van de EDEO een homogene dienst te vormen met de nodige „esprit de corps” om de belangen van de Unie te dienen. Een eerste voorwaarde voor succes zal zijn dat de personeelsleden van alle componenten van de EDEO gelijk worden behandeld en dezelfde rechten en plichten hebben, ongeacht of zij EU-ambtenaren zijn dan wel tijdelijke personeelsleden uit de diplomatieke diensten van de lidstaten.

6.

De Rekenkamer herinnert eraan dat de EDEO een functioneel autonoom orgaan sui generis zal zijn met een eigen afdeling van de begroting, terwijl de EDEO op het niveau van de Uniedelegaties tegelijkertijd de relevante Commissiedienst blijft voor de uitvoering van een breed scala van beleidskredieten uit de afdeling „Commissie” van de begroting.

7.

In de Uniedelegaties zal er EDEO-personeel en Commissiepersoneel zijn. De delegatiehoofden oefenen gezag uit over alle personeelsleden in de Uniedelegatie, ongeacht hun statuut, alsook over al hun activiteiten. Zij leggen verantwoording af aan de hoge vertegenwoordiger, maar ook de Commissie heeft het recht de Uniedelegaties instructies te geven, die worden uitgevoerd onder de algemene verantwoordelijkheid van de delegatiehoofden. Dit betekent dat zij verantwoording zullen afleggen aan twee verschillende instanties, hetgeen aanleiding kan geven tot prioriteitsconflicten.

8.

Zoals reeds benadrukt in haar Advies nr. 4/2010 (5) acht de Rekenkamer het uiterst belangrijk om de rekenplichtigheid, verantwoordelijkheid en kwaliteit van het beheer op het niveau van de Uniedelegatie te behouden en te versterken.

9.

De Rekenkamer stelt vast dat het voorstel drie delen omvat: wijzigingen in het statuut, voornamelijk door de invoeging van een nieuwe titel met bijzondere bepalingen inzake de EDEO (artikel 1); wijzigingen in de RAP (artikel 2); en andere bepalingen in verband met de organisatie en het functioneren van de EDEO, die niet zullen worden opgenomen in de tekst van het statuut of de RAP (artikel 3).

Specifieke opmerkingen

De wijzigingen in het statuut

10.

Het voorgestelde nieuwe artikel 95 bepaalt dat de hoge vertegenwoordiger de bevoegdheden uitoefent die zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag. Maar wat betreft delegatiehoofden worden de bevoegdheden met betrekking tot aanstellingen uitgeoefend door een lijst van personen die door de Commissie is goedgekeurd in het kader van de haar bij de Verdragen toegekende bevoegdheden. Voor de duidelijkheid stelt de Rekenkamer voor, de tekst nauwkeuriger te maken en duidelijk aan te geven welke aan de Commissie toegekende bevoegdheden in dit verband worden bedoeld. Ook zou moeten worden gepreciseerd wie de taak heeft de lijst van personen voor te stellen die de Commissie moet goedkeuren.

11.

Het voorgestelde artikel 96 bepaalt in de eerste alinea dat een ambtenaar van de Commissie die werkzaam is bij een delegatie van de Unie aanwijzingen aanvaardt van het hoofd van de delegatie, met name inzake organisatorische en administratieve zaken en, overeenkomstig rechtshandelingen die zijn aangenomen in het kader van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzake de tenuitvoerlegging van de begroting. Daar deze bepaling geldt voor ambtenaren die geen personeelslid van de EDEO zijn, zou het goed zijn naar deze bepaling te verwijzen in artikel 11 van het statuut, dat de verplichtingen van de Commissieambtenaren regelt. In de huidige formulering zou de bepaling ook zo kunnen worden begrepen dat de Commissieambtenaar die werkzaam is bij een delegatie van de Unie in bepaalde gevallen niet verplicht is aanwijzingen van het delegatiehoofd te aanvaarden. Maar artikel 21 bis van het statuut voorziet reeds in een duidelijke procedure voor gevallen waarin een ambtenaar een gekregen opdracht onregelmatig acht. De Rekenkamer merkt op dat de formulering van overweging 4 bij het voorstel ter zake duidelijker is dan de voorgestelde tekst voor artikel 96 en elke dubbelzinnigheid vermijdt.

12.

Het voorgestelde artikel 98, lid 1, bepaalt dat de hoge vertegenwoordiger bij het vervullen van vacatures bij de EDEO uiterlijk vanaf 1 juli 2013 niet alleen de sollicitaties van ambtenaren van de Raad, de Commissie en de EDEO en die van personeelsleden van de nationale diplomatieke diensten moet behandelen, maar ook die van ambtenaren van andere instellingen. Dit voorstel van de Commissie, dat wordt gesteund in de considerans bij het besluit van de Raad tot vaststelling van de organisatie en werking van de EDEO (zie paragraaf 3), komt niet overeen met de voorschriften van artikel 27, lid 3, van de VEU, dat bepaalt dat de EDEO bestaat uit ambtenaren uit de bevoegde diensten van het secretariaat-generaal van de Raad, van de Commissie en uit door de nationale diplomatieke diensten gedetacheerde personeelsleden.

13.

Het voorgestelde artikel 98, lid 2, bepaalt dat het tot aanstelling bevoegde gezag bij het vervullen van een vacature bij de Raad of de Commissie ambtenaren van de EDEO die voormalig ambtenaar waren van de betrokken instelling beschouwt als interne kandidaten. Daar deze bepaling geen betrekking heeft op de EDEO, kan zij beter worden ingevoegd in artikel 29, lid 1, onder a), van het statuut.

14.

Het voorgestelde artikel 99, lid 1, bepaalt dat de tuchtraad van de Commissie ook fungeert als tuchtraad voor de EDEO, tenzij de hoge vertegenwoordiger besluit een eigen tuchtraad voor de EDEO op te richten. Laatstgenoemde mogelijkheid moet zeer oordeelkundig worden benut om onnodige verdubbeling van taken, functies en middelen te voorkomen. Verder vestigt de Rekenkamer de aandacht op voorgestelde wijzigingen in het Financieel Reglement (6), die bepalen dat de hoofden van de delegaties van de Unie, wanneer zij als gesubdelegeerd ordonnateur van de Commissie optreden, worden onderworpen aan dezelfde taken, verplichtingen en aansprakelijkheid als elke andere gesubdelegeerde ordonnateur van de Commissie en dat zij moeten verwijzen naar de Commissie als hun instelling. Met deze bepalingen dient rekening te worden gehouden bij het bepalen van de omvang van de bevoegdheden van een aparte tuchtraad voor de EDEO.

De wijzigingen in de regeling van toepassing op andere personeelsleden

15.

Artikel 8 van de RAP bevat de bepalingen inzake de duur van de aanstelling van de verschillende categorieën tijdelijk personeel. Omwille van de coherentie zou het passend zijn, in dit artikel ook de specifieke bepalingen op te nemen betreffende door de nationale diplomatieke diensten gedetacheerd personeel dat is aangesteld om tijdelijk een vaste post bij de EDEO te bezetten, in plaats van die bepalingen op te nemen in het voorgestelde nieuwe artikel 50 ter, lid 2.

16.

Het voorgestelde nieuwe artikel 50 quater, lid 1, maakt het mogelijk dat personeelsleden die door de nationale diplomatieke diensten zijn gedetacheerd om tijdelijk een vaste post bij de EDEO te bezetten, verder buiten de EDEO worden gedetacheerd onder dezelfde voorwaarden als een vast ambtenaar, mits deze detachering niet na het einde van het contract wordt voortgezet. In de praktijk kunnen detacheringen tijdens een detachering leiden tot situaties waarin personeelsleden kort na hun detachering naar de EDEO deze dienst weer verlaten. De Rekenkamer ziet niet het nut in een dergelijke bepaling, die niet in het belang is van een vlot functioneren van de EDEO en kan leiden tot omslachtige en ondoorzichtige regelingen.

17.

Het voorgestelde nieuwe artikel 50 quarter, lid 3, bepaalt dat tijdelijk personeel uit de nationale diplomatieke diensten aan het werk kan blijven tot de leeftijd van 67 jaar. De Rekenkamer merkt op dat het invoeren van deze regel alleen voor tijdelijk personeel van de EDEO maar niet voor ander tijdelijk personeel, in strijd zou zijn met het beginsel dat alle personeelsleden in dezelfde categorie gelijk worden behandeld (7).

18.

Met de voorgestelde nieuwe formulering van artikel 121 kan de instelling, naast de vervulling van verantwoordelijkheden voor de betaling van de werkgeversbijdragen krachtens de voorschriften op de plaats waar het personeelslid werkt, onder specifieke omstandigheden een autonoom of aanvullend systeem voor sociale zekerheid opzetten. De Rekenkamer merkt op dat deze bepaling de rechtsgrondslag moet zijn om definitieve regels te eisen inzake de werking van een autonoom of aanvullend systeem voor sociale zekerheid. Tevens moet deze bepaling ervoor zorgen dat de instelling de verantwoordelijkheid op zich neemt inzake de zekerstelling van en het rendement op het vermogen van het fonds en inzake het vaststellen van gedetailleerde bepalingen voor de afwikkeling van de rechten van de medewerkers (8).

De andere bepalingen in verband met de EDEO

19.

Artikel 3 van het voorstel bevat andere bepalingen in verband met de opzet en werking van de EDEO, met name een bepaling krachtens welke de hoge vertegenwoordiger voorrang mag geven aan kandidaten van de nationale diplomatieke diensten van de lidstaten om te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging. In hun huidige vorm zullen deze bepalingen niet worden opgenomen in de tekst van het gewijzigde statuut of van de gewijzigde RAP. Dit is niet consistent met het doel van het voorstel om het statuut en de RAP te wijzigen. Om redenen van duidelijkheid en rechtszekerheid dienen alle bepalingen te worden opgenomen in de tekst zelf van het gewijzigde statuut en de RAP of de bijlagen daarbij.

Dit advies werd door kamer IV onder voorzitterschap van de heer Igors LUDBORŽS, lid van de Rekenkamer, te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 28 september 2010.

Voor de Rekenkamer

Vítor Manuel da SILVA CALDEIRA

President


(1)  COM(2010) 309 definitief van 9 juni 2010.

(2)  Ook het Financieel Reglement zal worden aangepast aan de specifieke behoeften van de EDEO. Zie hierover Advies nr. 4/2010 van de Rekenkamer (PB C 145 van 3.6.2010, blz. 4).

(3)  Besluit 2010/427/EU van de Raad (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(4)  Besluit 2010/427/EU van de Raad, overweging 11.

(5)  Advies nr. 4/2010, paragraaf 7 (PB C 145 van 3.6.2010, blz. 5).

(6)  Zie COM(2010) 85 definitief, artikel 1, lid 6 en lid 8 van de voorgestelde gewijzigde verordening.

(7)  Het huidige statuut geeft ambtenaren reeds de mogelijkheid, bij wijze van uitzondering, aan het werk te blijven tot 67 jaar.

(8)  Zie het Jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2008, paragraaf 11.13 (PB C 269 van 10.11.2009, blz. 219).


Top