EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31996D0110

96/110/EG: Beschikking van de Commissie van 19 juli 1995 betreffende de steunregeling voor de exploitatie van luchtverbindingen, ingevoerd bij de wet van 20 januari 1994 van de regio Sardinië (Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 26 van 2.2.1996, p. 29–33 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1996/110/oj

31996D0110

96/110/EG: Beschikking van de Commissie van 19 juli 1995 betreffende de steunregeling voor de exploitatie van luchtverbindingen, ingevoerd bij de wet van 20 januari 1994 van de regio Sardinië (Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 026 van 02/02/1996 blz. 0029 - 0033


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 19 juli 1995 betreffende de steunregeling voor de exploitatie van luchtverbindingen, ingevoerd bij de wet van 20 januari 1994 van de regio Sardinië (Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst) (96/110/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inzonderheid op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig bovengenoemde artikelen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen te maken en rekening houdend met het feit dat geen opmerkingen werden ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

I

Bij schrijven van 8 maart 1994 hebben de Italiaanse autoriteiten overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie de steunregeling aangemeld ten behoeve van de exploitatie van luchtdiensten van de derde categorie, die werd ingevoerd bij wet van 20 januari 1994 van de autonome regio Sardinië (hierna te noemen: "de wet van 20 januari 1994").

Op 30 maart 1994 heeft de Commissie de Italiaanse Regering om aanvullende inlichtingen verzocht, opdat zij over alle nodige gegevens zou kunnen beschikken om de verenigbaarheid van die steunregeling met de gemeenschappelijke markt te beoordelen. Het verzoek van de Commissie had met name betrekking op de verbindingen met Sardinië die voor exploitatiesubsidie in aanmerking waren gekomen of nog zouden komen, op de verbindingen die van de wet van 20 januari 1994 zouden komen profiteren op de vraag, of de Italiaanse autoriteiten gebruik hadden gemaakt van een aantal bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (1) (artikel 3, leden 2 en 4, en de artikelen 4 en 5), laatstelijk gewijzigd door de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, die voorzien in de mogelijkheid de toegang tot de markt te beperken en ten slotte op de wijze van betaling en berekening van de betrokken subsidies en op het bedrag ervan.

Op 3 juni 1994 zonden de Italiaanse autoriteiten de Commissie een nota van de regio Sardinië, die ten dele antwoordde op het verzoek om inlichtingen van 30 maart 1994. Hierin werd verklaard, dat de regio Sardinië nog niet eerder financiële steun had verleend aan luchtvaartmaatschappijen, dat er nog geen lijst was opgesteld van de verbindingen die voor de betreffende steunregeling in aanmerking kwamen, dat de betrokken financiële vergoedingen aan alle communautaire luchtvaartmaatschappijen die aan de gestelde voorwaarden voldoen, zouden worden verleend en dat de omvang van die vergoedingen ten slotte tot het daarvoor in de begroting uitgetrokken bedrag beperkt zou blijven. Daarentegen werd geen duidelijkheid verschaft over de eventuele toepassing van de beperkende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2408/92 betreffende de toegang tot de markt, in het bijzonder artikel 4 van deze verordening, dat vooral ten behoeve van weinig intensief gebruikte regionale verbindingen voorziet in de mogelijkheid van een stelsel van openbare dienstverplichtingen, eventueel met financiële compensatie van de exploiterende maatschappijen. Ondanks een aanmaning inzake dit laatste punt, die op 1 augustus 1994 aan de Italiaanse autoriteiten werd gezonden, hebben de Italiaanse autoriteiten de gevraagde inlichtingen niet aan de Commissie doen toekomen.

Op basis van de in haar bezit zijnde informatie heeft de Commissie besloten, de procedure van artikel 93, lid 2, in te leiden er zij heeft Italië bij brief van 17 januari 1995 van dit besluit in kennis gesteld. In die brief werd de Italiaanse Regering aangemaand binnen een maand haar opmerkingen bij de Commissie in te dienen en haar alle inlichtingen te verschaffen die nodig zijn voor het onderzoek van de betrokken steunregeling. De brief werd bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (2) en de andere betrokkenen werd verzocht hun opmerkingen ter zake binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van de brief, mede te delen. De Italiaanse autoriteiten hebben niet geantwoord op de ingebrekestelling door de Commissie en zij hebben bij haar geen opmerkingen ingediend en geen enkele aanvullende inlichting gegeven over de bij wet van 20 januari 1994 ingevoerde steunregeling, noch over het eventuele bestaan van openbare dienstverplichtingen voor de luchtvaartverbindingen met Sardinië. In het kader van de aldus ingeleide procedure werden door geen enkele derde belanghebbende opmerkingen ingediend.

II

De Commissie heeft besloten om de regeling te toetsen aan de bepalingen van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag en van artikel 61 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna te noemen: de EER-Overeenkomst) op basis van de in haar bezit zijnde inlichtingen. Aangezien de termijn is verstreken waarbinnen de Italiaanse Regering de in het kader van de procedure van artikel 93, lid 2, gevraagde opmerkingen en inlichtingen had moeten mededelen, zonder dat deze opmerkingen en inlichtingen werden verstrekt, "is de Commissie bevoegd de procedure te beëindigen en op basis van de haar ter beschikking staande gegevens vast te stellen, of de steunmaatregel al dan niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt", zoals het Hof van Justitie heeft geoordeeld in zijn arrest van 14 februari 1990, zaak C-301/87, Frankrijk/Commissie, rechtsoverweging 22 (3). Voorts heeft het Hof in zijn arrest van 13 april 1994, gevoegde zaken C-324/90 en C-342/90, Duitsland en Pleuger Worthington/Commissie (4), vastgesteld dat de Commissie slechts verplicht is, alvorens een beschikking te geven, de Lid-Staten te gelasten de gevraagde inlichtingen te verschaffen, wanneer zij op basis van de gegevens waarover zij beschikt niet kan vaststellen of een steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. In casu in de Commissie van mening, dat de in haar bezit zijnde gegevens die haar door de Italiaanse autoriteiten bij de aanmelding van de steunregeling in antwoord op het aan de inleiding van de procedure voorafgaande verzoek om inlichtingen werden verschaft, ook al zijn zij onvolledig, haar in staat stellen een besluit te nemen over de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van de bij de wet van 20 januari 1994 ingevoerde steunregeling.

III

De wet van 20 januari 1994 heeft tot doel de luchtdiensten op Sardinië te verbeteren door het regionale parlement van het eiland de bevoegdheid te geven subsidie te verlenen aan ondernemingen of instellingen die geregelde luchtdiensten van de derde categorie voor het vervoer van passagiers onderhouden. Als luchtdiensten van de derde categorie in de zin van de wet worden beschouwd luchtdiensten met vliegtuigen of helikopters met een capaciteit van ten minste 9 en ten hoogste 50 passagiers.

De betrokken subsidies zijn bestemd ter vergoeding van verliezen van de luchtvaartmaatschappijen ten gevolge van onbezette vliegtuigstoelen. De subsidies gelden voor een maximum van 55 % van de beschikbare capaciteit op de jaarlijks door het regionale parlement aangewezen verbindingen. Aangezien Sardinië reeds rechtstreekse luchtverbindingen heeft met de belangrijkste Italiaanse steden en met een aantal andere Europese steden, blijken de betrokken verbindingen vooral regionale verbindingen te zijn met een geringe capaciteit. Bovendien gelden de subsidies voor maximaal drie opeenvolgende jaren vanaf 1994 en is de hoogte ervan in het eerste jaar gelijk aan 100 % van de goedgekeurde tarieven, in het tweede jaar 75 % en in het derde jaar 50 % van deze tarieven.

De subsidie kan slechts worden verleend volgens een administratieve procedure waarvan de modaliteiten in de wet van 20 januari 1994 zijn vastgelegd. Ingevolge deze procedure moeten de ondernemingen die voor steun in aanmerking komen, uiterlijk op 31 oktober van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, een aanvraag bij de regionale vervoersraad indienen, waarbij bewijsstukken (activiteitenrapport, technisch rapport, financieel beheersplan; voorlopige exploitatierekening, enz.) worden gevoegd. Voor het jaar 1994 werd de uiterste datum van indiening van de aanvragen gesteld op 30 dagen na de bekendmaking van de betreffende wet in het officiële publikatieblad van de autonome regio Sardinië. De ontvankelijk geachte aanvragen moeten voorts stroken met een door het regionale parlement vastgesteld jaarlijks steunprogramma, dat afhankelijk is van de begrotingsmogelijkheden. Ten slotte is de steunverlening aan ondernemingen afhankelijk van de sluiting van een overeenkomst met deze ondernemingen, die met name het verbod moet inhouden, het door de regionale vervoersraad goedgekeurde steunprogramma te wijzigen of te onderbreken, evenals de verplichting de door die vervoersraad goedgekeurde tarieven daadwerkelijk toe te passen, de voor het gesalarieerde personeel geldende wettelijke bepalingen en overeenkomsten na te leven en het door de regionale vervoersraad goedgekeurde personeelsbestand te handhaven.

De kosten van de subsidiemaatregelen worden voor de periode 1994 tot en met 1996 geschat op 2 miljard lire per jaar. De subsidies worden na afloop van elk halfjaar aan de begunstigde ondernemingen uitgekeerd, nadat de regionale vervoersraad zich ervan heeft vergewist dat de zitplaatsen in de voor de betrokken diensten ingezette vliegtuigen inderdaad onbezet zijn gebleven. Na het stellen van een waarborg kan echter een voorschot ten bedrage van maximaal 50 % van de in het plan voorziene subsidies worden betaald.

IV

Volgens artikel 92, lid 1, van het Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde produkties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de Lid-staten ongunstig beïnvloedt.

In de onderhavige zaak heeft de regio Sardinië bij wet van 20 januari 1994 beslist subsidies aan ondernemingen of instellingen te verlenen, die geregelde luchtverbindingen van de derde categorie met Sardinië onderhouden.

Onder steunmaatregelen van de staat moet worden verstaan de steun die wordt verleend door de centrale, regionale of plaatselijke overheden van een Lid-staat "dan wel door van overheidswege ingestelde of aangewezen, publiek- of privaatrechtelijke beheersorganen", zoals bevestigd door het Hof van Justitie in zijn arrest van 22 maart 1977, zaak 78/76, Steinike & Weinlig/Duitsland, rechtsoverweging 21 (5). De in geding zijnde subsidies worden rechtstreeks door de regio Sardinië verleend en zijn in haar begroting opgenomen, zodat zij bijgevolg staatssteun vormen. Bovendien kunnen deze subsidies het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig beïnvloeden, omdat zij worden toegekend aan ondernemingen waarvan de activiteiten, het luchtvervoer, als zodanig rechtstreeks verband houden met het handelsverkeer en voor de gehele gemeenschappelijke markt en de totale Europese Economische Ruimte van belang kunnen zijn. Dit geldt in het bijzonder sinds de inwerkingtreding van de Verordeningen (EEG) nr. 2407/92 (6), (EEG) nr. 2408/92 en (EEG) nr. 2409/92 van de Raad (7) ("het derde pakket van maatregelen voor de luchtvaart") inzake de liberalisering van het luchtvervoer, de harmonisering van de voorwaarden voor de verlening van vergunningen aan luchtvaartmaatschappijen en de vaststelling van de voorwaarden voor de toepassing van het beginsel van vrije dienstverrichting in de burgerluchtvaart binnen de Gemeenschap. Ten slotte is de Commissie van oordeel, dat deze subsidies de mededinging vervalsen en bepaalde ondernemingen begunstigen. Deze subsidies worden immers uitsluitend verleend aan ondernemingen die de in de wet van 20 januari 1994 omschreven diensten of verbindingen exploiteren, dit wil zeggen ondernemingen die geregelde luchtdiensten onderhouden met luchtvaartuigen met een capaciteit tussen 9 en 50 passagiers. Bovendien moeten die ondernemingen, om de steun daadwerkelijk te genieten, zich aan een sterk op een selectieprocedure gelijkende procedure, onderwerpen, voor zover zij een volledig dossier moeten indienen dat door de regionale vervoersraad wordt onderzocht. Deze laatste besluit vervolgens een bepaald aantal ondernemingen in haar programma op te nemen, in overeenstemming met het regionale vervoerplan en rekening houdende met de begrotingsmogelijkheden. De toekenning onder dergelijke voorwaarden van subsidies aan een aantal luchtvaartmaatschappijen voor de exploitatie van welbepaalde verbindingen doet in elk geval afbreuk aan de mededinging, daar die luchtvaartmaatschappijen bij de exploitatie van bepaalde verbindingen worden bevoordeeld. Die vervalsing wordt nog versterkt, doordat volgens de wet alle ondernemingen die subsidies ontvangen verplicht zijn de door de regionale vervoersraad goedgekeurde tarieven toe te passen en het die ondernemingen uitdrukkelijk is verboden voor de vliegbiljetten supplementen aan te rekenen, wat betekent dat zijn hun tarieven niet aan de kosten kunnen aanpassen, omdat zij verplicht zijn een minimumtarief te verzekeren dat eventuele concurrenten zonder die subsidies niet kunnen aanbieden. Bovendien wordt in de berekeningswijze voor de subsidies op geen enkele manier rekening gehouden met de inkomsten of kosten van de maatschappijen die voor de exploitatie van de betrokken verbindingen steun aanvragen. Het is dan ook geenszins zeker, dat de luchtvaartmaatschappijen hieruit geen buitensporige winsten zullen halen die zouden kunnen worden overgedragen naar verbindingen waarop zij met andere luchtvaartmaatschappijen uit de Gemeenschap moeten concurreren. Ten slotte moet bij gebrek aan precieze gegevens van de zijde van de Italiaanse autoriteiten op dit punt worden verondersteld dat de verbindingen, waarvan de lijst overigens niet aan de Commissie is medegedeeld, tot 1 april 1997 niet toegankelijk zullen zijn voor luchtvaartmaatschappijen die in een andere Lid-Staat dan Italië een vergunning hebben verkregen, waardoor het risico van concurrentieverstoring, voortvloeiend uit de bij de wet van 20 januari 1994 ingestelde steunregeling, nog toeneemt.

Derhalve is de Commissie van oordeel, dat de wet van 20 januari 1994 subsidies invoert, die een steunmaatregel van de staat zijn, zoals bedoeld in artikel 92, lid 1, van het Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

De bij de wet van 20 januari 1994 ingestelde steunregeling kan niet worden geacht verenigbaar te zijn met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 2, van het Verdrag en artikel 61, lid 2, van de EER-Overeenkomst aangezien zij niet beantwoordt aan één van de in die bepalingen voorziene gevallen. De bepalingen van artikel 92, lid 2, onder b) en c), van het Verdrag en artikel 61, lid 2, onder b) en c), van de EER-Overeenkomst zijn niet van toepassing op de voornoemde steunregeling aangezien het niet gaat om maatregelen bedoeld tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen en kennelijk evenmin om steun aan de economie van bepaalde streken van Duitsland. De onder a) van voornoemde bepalingen voorziene hypothese met betrekking tot steunmaatregelen van sociale aard blijkt evenmin van toepassing, omdat de bedoelde subsidies worden betaald aan luchtvaartmaatschappijen of andere instellingen zonder dat het mogelijk is de toekenning aan individuele verbruikers te identificeren. Bij de berekening van de subsidies wordt trouwens geen rekening gehouden met het aantal vervoerde passagiers. Bovendien, gelet op de waarschijnlijk beperkte toegang tot de markt voor de betrokken verbindingen tot 1 april 1997 voor luchtvaartmaatschappijen uit de Gemeenschap die in Italië geen vergunning hebben verkregen, kan verder ernstig worden betwijfeld, of ieder onderscheid naar de oorsprong van de diensten ontbreekt.

In artikel 92, lid 3, van het Verdrag en artikel 61, lid 3, van de EER-Overeenkomst worden de steunmaatregelen opgesomd die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd. Deze verenigbaarheid moet gelden voor de Gemeenschap in haar geheel en niet voor één enkele Lid-Staat. De in voornoemde bepalingen bedoelde afwijkingen zijn uitsluitend van toepassing ingeval de Commissie kan vaststellen, dat het marktmechanisme bij ontstentenis van de betrokken steunmaatregel niet zou hebben volstaan om de toekomstige begunstigde van de steun te bewegen tot een handelwijze die tot de verwezenlijking van één der doelstellingen van deze afwijkingen bijdraagt.

Teneinde de goede werking van de gemeenschappelijke markt te vrijwaren, en gelet op artikel 3, onder g), van het Verdrag, moeten de afwijkingen van de beginselen van artikel 92, lid 1, zoals omschreven in artikel 92, lid 3, bij de beoordeling van een steunregeling of een individuele steunmaatregel op strikte wijze worden uitgelegd.

Artikel 92, lid 3, onder b), van het Verdrag en artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-Overeenkomst zijn in deze zaak niet van toepassing, aangezien de in de wet van 20 januari 1994 bedoelde subsidies niet bestemd zijn om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een Lid-Staat op te heffen. Ook de in artikel 92, lid 3, onder c), bedoelde afwijking voor steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, is niet van toepassing, omdat de onderhavige subsidies ter dekking van exploitatiekosten en niet van investeringen dienen, en voorts uitsluitend zijn gericht op de verbetering van de luchtverbindingen met Sardinië in het algemeen en een sectoriële bestemming ontberen.

De gehele regio Sardinië valt onder het toepassingsgebied van de in artikel 92, lid 3, onder a), van het Verdrag en artikel 61, lid 3, onder a), van de EER-Overeenkomst bedoelde afwijkingen. De instandhouding van weinig benutte vliegverbindingen binnen de regio Sardinië of tussen de regio Sardinië en andere streken van de Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte kan worden aangemerkt als bevorderlijk voor de economische ontwikkeling van het eiland in de zin van die bepalingen. Voorts heeft de geplande steunregeling een tijdelijk (drie jaar) en degressief karakter. Zij voldoet derhalve aan de twee hoofdvoorwaarden die de Commissie heeft gesteld voor goedkeuring van exploitatiesubsidie in de zin van artikel 92, lid 3, onder a), van het Verdrag en artikel 61, lid 3, onder a), van de EER-Overeenkomst. Op 16 november 1994 heeft de Commissie evenwel een mededeling inzake staatssteun in de burgerluchtvaartsector (8) vastgesteld, die rekening houdt met de op 1 januari 1993 in werking getreden liberaliseringsmaatregelen waarmee één enkele markt voor luchtvervoer wordt gerealiseerd, in het bijzonder door de invoering van cabotage. In deze mededeling wordt geconcludeerd, dat voor directe steun voor de exploitatie van regionale luchtvaartverbindingen in beginsel geen uitzondering kan worden gemaakt op basis van artikel 92, lid 3, onder a), van het Verdrag en artikel 61, lid 3, onder a), van de EER-Overeenkomst. Bij luchtvaartmaatschappijen resulteert dergelijke steun immers in kruissubsidiëring van gesubsidieerde verlieslijdende lijnen en rendabele lijnen waarop met andere communautaire luchtvaartmaatschappijen wordt geconcurreerd, waardoor concurrentievervalsing ten gunste van de maatschappijen die in bepaalde regio's steun ontvangen, in de hand wordt gewerkt. In het onderhavige geval moeten bovendien nog twee verzwarende factoren in beschouwing worden genomen: enerzijds wordt in de berekeningsmethode voor de subsidie op geen enkele wijze rekening gehouden met de inkomsten en de kosten van de begunstigde maatschappijen, zodat "overwinsten" geenszins zijn uitgesloten; anderzijds wordt de toegang tot de betrokken verbindingen belemmerd, hetzij door de eventuele toepassing van de restrictieve bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2408/92, hetzij door de strenge procedurele voorwaarden die in de wet van 20 januari 1994 voor het verkrijgen van subsidies zijn vastgesteld.

In de mededeling van 16 november 1994 heeft de Commissie er duidelijk op gewezen dat directe exploitatiesubsidie voor regionale luchtverbindingen in feite slechts in twee bijzondere gevallen verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Het eerste geval is dat van artikel 92, lid 2, onder a), van het Verdrag en artikel 61, lid 2, onder a), van de EER-Overeenkomst. In het voorgaande is evenwel reeds aangetoond dat in het onderhavige geval geen beroep op deze bepalingen kan worden gedaan. Het tweede geval is dat van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2408/92 met betreking tot de oplegging van een openbare dienstverplichting door de Lid-staten. Bij deze laatste mogelijkheid moet bij de vaststelling van de eventueel aan de in het kader van een doorzichtige aanbestedingsprocedure geselecteerde luchtvaartmaatschappij toe te kennen financiële compensaties rekening worden gehouden met de kosten en baten van de exploitatie van de betrokken dienst. In het onderhavige geval is echter het bestaan van een eventuele openbare dienstverplichting voor de verbindingen met Sardinië niet ter kennis van de Commissie gebracht, die hiervan mededeling moet doen in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

V

Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd, dat de bij de wet van 20 januari 1994 van de regio Sardinië ingevoerde steunregeling niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Wanneer één wet een steunregeling invoert die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, dient de Commissie de betrokken Lid-Staat te gelasten, de gewraakte bepalingen niet toe te passen en de nodige stappen te nemen om ze in te trekken, teneinde de nuttige werking van die onverenigbaarheid en derhalve van haar beschikking waarbij die steunregeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, te verzekeren, (zie het arrest van het Hof van Justitie van 11 juli 1984, zaak 130/83, Commissie/Italië (9)). Aangezien in de wet van 20 januari 1994 wordt bepaald dat steun zal worden betaald die overeenstemt met de hiertoe in de begrotingen van 1994, 1995 en 1996 voorziene bedragen, moeten de Italiaanse autoriteiten zich van toepassing van deze wet onthouden en binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van deze beschikking de nodige maatregelen nemen om die wet af te schaffen. Wanneer een steunregeling onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en uit hoofde van die regeling steun werd uitbetaald, is de Commissie krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag bevoegd de betrokken Lid-Staat te bevelen terugbetaling van de steun te gelasten, zoals werd bevestigd door het Hof van Justitie in de arresten van 12 juli 1973, zaak 70/72, Commissie/Duitsland (10) en van 24 februari 1987, zaak 310/85, Deufil/Commissie (11). De Commissie beschikt niet over gegevens betreffende eventuele betaling van steun uit hoofde van de wet van 20 januari 1994. Er dient derhalve te worden bepaald, dat de Italiaanse autoriteiten alle eventueel uit hoofde van die wet aan ondernemingen of instellingen betaalde steun dienen terug te vorderen. De terugbetaling van de steun dient overeenkomstig het nationale recht te geschieden, met name de bepalingen betreffende de vertragingsrente op schulden aan de Staat. Die rente is verschuldigd vanaf de datum waarop de steun is verleend,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De steunregeling die werd ingevoerd bij wet van 20 januari 1994 is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het EG-Verdrag en artikel 61 van de EER-Overeenkomst.

Artikel 2

1. Italië maakt onverwijld een einde aan de toepassing van de wet van 20 januari 1994 en keurt binnen een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking de nodige bepalingen goed met het oog op de afschaffing van die wet.

2. Italië gelast binnen een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking de terugbetaling van alle eventueel uit hoofde van de wet van 20 januari 1994 betaalde steun. De terugbetaling moet geschieden overeenkomstig de Italiaanse wettelijke bepalingen, inzonderheid die betreffende de vertragingsrente op schulden aan de Staat. Het rentepercentage dat als referentie voor de beoordeling van regionale steunregelingen wordt gebruikt, is op die schulden van toepassing. Genoemde rente is verschuldigd vanaf de datum waarop de onverenigbare steun is verleend.

Artikel 3

Italië stelt de Commissie binnen drie maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking in kennis van de maatregelen die zij heeft genomen om aan deze beschikking te voldoen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 19 juli 1995.

Voor de Commissie

Neil KINNOCK

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 240 van 24. 8. 1992, blz. 8.

(2) PB nr. C 117 van 12. 5. 1995, blz. 2.

(3) Jurisprudentie 1990, blz. I-307.

(4) Jurisprudentie 1994, blz. I-1173.

(5) Jurisprudentie 1977, blz. 595.

(6) PB nr. L 240 van 24. 8. 1992, blz. 1.

(7) PB nr. L 240 van 24. 8. 1992, blz. 15.

(8) PB nr. C 350 van 10. 12. 1994, blz. 5.

(9) Jurisprudentie 1984, blz. 2849.

(10) Jurisprudentie 1973, blz. 813.

(11) Jurisprudentie 1987, blz. 901.

Top