EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31988D0328

88/328/EEG: Beschikking van de Commissie van 22 april 1988 betreffende verzoeken om terugbetaling van anti-dumpingrechten die werden geïnd bij de invoer van bepaalde kogellagers van oorsprong uit Singapore (NMB (Deutschland) GmbH) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

PB L 148 van 15.6.1988, p. 28–29 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1988/328/oj

31988D0328

88/328/EEG: Beschikking van de Commissie van 22 april 1988 betreffende verzoeken om terugbetaling van anti-dumpingrechten die werden geïnd bij de invoer van bepaalde kogellagers van oorsprong uit Singapore (NMB (Deutschland) GmbH) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 148 van 15/06/1988 blz. 0028 - 0029


*****

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 22 april 1988

betreffende verzoeken om terugbetaling van anti-dumpingrechten die werden geïnd bij de invoer van bepaalde kogellagers van oorsprong uit Singapore (NMB (Deutschland) GmbH)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(88/328/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2176/84 van de Raad van 23 juli 1984 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1761/87 (2), inzonderheid op artikel 16,

Overwegende hetgeen volgt:

A. Procedure

(1) Op 19 juli 1984 werd bij Verordening (EEG) nr. 2089/84 van de Raad (3) een definitief anti-dumpingrecht van 33,89 % ingesteld op de invoer van bepaalde kogellagers die worden vervaardigd en uitgevoerd door de Minebea-Groep van ondernemingen en die van oorsprong zijn uit Singapore.

(2) In 1985 en 1986 werd door NMB (Deutschland) GmbH, Neu Isenburg, een volledige dochtermaatschappij van het Japanse moederbedrijf van de Minebea-Groep, overeenkomstig de voorschriften een verzoek tot terugbetaling van anti-dumpingrechten ingediend ten bedrage van in totaal . . . DM (4), die over de twee betrokken jaren bij invoer van de kogellagers waren betaald. Dit bedrag is slechts een gedeelte van de betaalde anti-dumpingrechten. Voor het resterende gedeelte werd geen verzoek tot terugbetaling ingediend.

(3) Nadat de verzoeker het nodige bewijsmateriaal had overgelegd, heeft de Commissie om aanvullende informatie betreffende bepaalde kosten, prijzen, handelsvoorwaarden en handelsactiviteiten van de Minebea-Groep buiten Singapore verzocht overeenkomstig de mededeling van de Commissie inzake de terugbetaling van anti-dumpingrechten (5) (hierna »de mededeling" genaamd). De verzoeker heeft ten genoegen van de Commissie alle gevraagde aanvullende informatie verstrekt. Vervolgens werd de verzoeker in kennis gesteld van de voorlopige resultaten van het onderzoek en werd hem de gelegenheid geboden zijn standpunt bekend te maken. Met dit standpunt werd bij het vaststellen van deze beschikking rekening gehouden.

(4) De Commissie heeft de Lid-Staten op de hoogte gesteld en haar standpunt bekendgemaakt. Dit standpunt werd door alle Lid-Staten onderschreven.

B. Argument van de verzoeker

(5) De verzoeker heeft zijn vordering gebaseerd op de stelling dat voor bepaalde verkopen in de Gemeenschap de exportprijzen van een zodanig niveau waren dat, hetzij er geen sprake was van dumping, hetzij de dumping plaatsvond op een lager niveau dan dat van het definitieve recht, namelijk 33,89 %.

C. Ontvankelijkheid

(6) De verzoeken zijn ontvankelijk aangezien zij werden ingediend overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de anti-dumpingregels van de Gemeenschap, in het bijzonder die met betrekking tot de tijdslimieten.

D. Gegrondheid van de vordering

(7) De verzoeken zijn ten dele gegrond, ten dele ongegrond. In artikel 16, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2176/84 is bepaald dat wanneer een importeur kan aantonen dat het geïnde recht meer bedraagt dan de werkelijke marge van dumping, rekening houdend met de toepassing van gewogen gemiddelden, het verschil wordt terugbetaald. De verzoeker heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2176/84 en deel II van de mededeling aangetoond dat het geïnde recht de werkelijke marge van dumping in wisselende mate overschrijdt naar gelang de aard van de zending en het type kogellager, hetgeen ten dele was toe te schrijven aan het feit dat de normale waarde gedaald was. In zoverre waren de verzoeken derhalve gegrond en de verzoeker gaat akkoord met de berekeningen van de Commissie. Het terug te betalen bedrag beloopt . . . DM.

(8) De verzoeker vordert evenwel een groter bedrag terug. Wat de vaststelling van dit aanvullende bedrag betreft, is de verzoeker het eens met de Commissie dat voor het berekenen van de dumpingmarge, om vast te stellen of deze al dan niet lager is dan het recht, de prijzen bij uitvoer

dienen te worden samengesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2176/84. Hierin is bepaald dat een uitvoerprijs wordt samengesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde produkt voor het eerst wordt wederverkocht aan een onafhankelijke koper en dat correcties worden toegepast voor alle tussen de invoer en de wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van douanerechten, anti-dumpingrechten en andere belastingen, alsmede voor een redelijke winstmarge.

De verzoeker is evenwel van oordeel dat bij het samenstellen van de uitvoerprijs het anti-dumpingrecht niet in mindering moet worden gebracht. Dit zou een lagere dumpingmarge voor het berekenen van het terug te betalen bedrag opleveren en, dientengevolge, een hoger terug te betalen bedrag.

De verzoeker staaft zijn bewering met het argument dat, volgens de methode van de Commissie, invoer door onafhankelijke importeurs niet op dezelfde wijze wordt behandeld als invoer door gelieerde importeurs.

De Commissie heeft dit argument onderzocht en acht het niet aanvaardbaar.

Zij is van mening dat de formulering van artikel 2, lid 8, onder b), voldoende duidelijk is: alle rechten, met inbegrip van de anti-dumpingrechten, dienen in mindering te worden gebracht op de wederverkoopprijs. De Commissie zou derhalve, door dit verzoek in te willigen, een inbreuk maken op de uitdrukkelijke bepalingen van artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 en deel II, 2 b) en c), van de mededeling. In Verordening (EEG) nr. 2176/84 zijn verschillende regels vastgesteld voor het bepalen van de uitvoerprijs in verschillende situaties, naar gelang de importeur met de exporteur gelieerd is of niet. Dit kan niet als een discriminatoire maatregel worden beschouwd.

Het tweede belangrijke argument van de verzoeker, die zijn produkten verkoopt tegen een prijs waarin de rechten reeds zijn ingecalculeerd, is dat één enkele verhoging van zijn wederverkoopprijs in de Gemeenschap met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van het recht, geen teruggave zou opleveren. De Commissie onderstreept dat, indien de verzoeker de rechten niet in zijn verkoopprijs had ingecalculeerd, één enkele verhoging toereikend zou zijn geweest om recht te geven op teruggave.

Zelfs indien, zoals bij deze verzoeker het geval was, de rechten in de verkoopprijs van het in de Gemeenschap ingevoerde produkt zijn ingecalculeerd, is slechts één verhoging van de wederverkoopprijs met een bedrag ter hoogte van het recht vereist, op voorwaarde dat ten genoegen van de Commissie wordt aangetoond dat in het betrokken geval deze verhoging van de door een onafhankelijke koper betaalde prijs de dumpingmarge opheft of verkleint en zij niet alleen maar het anti-dumpingrecht is dat de importeur op zijn cliënt zou kunnen afwentelen indien teruggave werd verkregen. Dit zou bij voorbeeld het geval kunnen zijn wanneer de tussen de invoer en de wederverkoop door NMB gemaakte kosten of Minebea's normale waarde sedert de eerste onderzoekperiode waren verlaagd. Ook andere wijzigingen in de omstandigheden zouden de toepassing kunnen vereisen van verschillende aanpassings- of berekeningsmethoden die tot hetzelfde resultaat kunnen leiden, namelijk de opheffing of verlaging van de dumpingmarge door één enkele prijsverhoging. In het onderhavig geval is er geen bewijs voorhanden dat aan deze voorwaarden is voldaan.

Om deze redenen dient het verzoek tot teruggave van een aanvullend bedrag te worden afgewezen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De door NMB (Deutschland) GmbH, Neu Isenburg, ingediende verzoeken om terugbetaling voor de jaren 1985 en 1986 worden ingewilligd voor een bedrag van . . . DM en verworpen voor het resterende bedrag.

Artikel 2

Het in artikel 1 vermelde bedrag zal door de autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland worden terugbetaald.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland en tot NMB (Deutschland) GmbH, Neu Isenburg, Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 22 april 1988.

Voor de Commissie

Willy DE CLERCQ

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 201 van 30. 7. 1984, blz. 1.

(2) PB nr. L 167 van 26. 6. 1987, blz. 9.

(3) PB nr. L 193 van 21. 7. 1984, blz. 1.

(4) In de gepubliceerde versie van de beschikking werd een aantal cijfers weggelaten overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2176/84 betreffende het niet bekendmaken van zakengeheimen.

(5) PB nr. C 266 van 22. 10. 1986, blz. 2.

Top