EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 01974L0408-20051020
Council Directive of 22 July 1974 relating to motor vehicles with regard to the seats, their anchorages and head restraints (74/408/EEC)
Consolidated text: Richtlijn van de Raad van 22 juli 1974 met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen (74/408/EEG)
Richtlijn van de Raad van 22 juli 1974 met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen (74/408/EEG)
1974L0408 — NL — 20.10.2005 — 004.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 22 juli 1974 met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen (PB L 221, 12.8.1974, p.1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
L 209 |
34 |
29.7.1981 |
||
RICHTLIJN 96/37/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 17 juni 1996 |
L 186 |
28 |
25.7.1996 |
|
L 255 |
143 |
30.9.2005 |
Gewijzigd bij:
L 236 |
33 |
23.9.2003 |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 22 juli 1974
met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen
(74/408/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,
Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen onder andere betrekking hebben op de binneninrichting wat de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging betreft;
Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen, hetzij ter aanvulling, hetzij in plaats van hun huidige regeling, met name ten einde voor ieder type voertuig de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van de Richtlijn nr. 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 2 ) te kunnen invoeren;
Overwegende dat de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de delen van het interieur, de plaats van de bedieningsorganen, het dak, de rugleuning en de achterzijde van de zitplaatsen zijn vastgesteld door Richtlijn nr. 74/60/EEG van de Raad van 17 december 1973 ( 3 ); dat de voorschriften betreffende de binneninrichting ter zake van het gedrag van de stuurinrichting bij botsingen zijn vastgesteld door Richtlijn nr. 74/297/EEG van de Raad van 4 juni 1974 ( 4 ); dat later andere voorschriften betreffende de binneninrichting, met name inzake de hoofdsteun, de bevestiging van de veiligheidsgordels en de identificatie van de bedieningsorganen zullen worden vastgesteld;
Overwegende dat het wenselijk is, voor wat de hoofdzaken betreft, de technische voorschriften over te nemen die door de Economische Commissie voor Europa van de V.N. zijn vastgesteld in haar reglement nr. 17 („Eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van voertuigen ter zake van de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging”) ( 5 ), behorende bij de Overeenkomst van 20 maart 1958 betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorvoertuigen;
Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen betreffende motorvoertuigen de wederzijdse erkenning tussen de Lid-Staten meebrengt van de door ieder van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften uitgevoerde keuringen; dat voor de goede werking van zulk een systeem vereist is dat die voorschriften door alle Lid-Staten vanaf dezelfde datum worden toegepast,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen, ►M2 met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen, landbouw- en bosbouwtrekkers en alle mobiele machines. ◄
De voertuigen van de categorieën M2 en M3 zijn onderverdeeld in klassen, zoals vastgesteld in punt 2 van bijlage I bij Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend ( 6 ).
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op achterwaarts gerichte zitplaatsen.
Artikel 2
De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren ►M2 om redenen in verband met de sterkte van de zitplaatsen of de bevestiging daarvan dan wel om EEG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring van een zitplaats te verlenen om redenen in verband met de sterkte en het vermogen om de inzittenden te beschermen, indien zij voldoen aan de voorschriften van bijlage II of III al naar gelang van de toepassing, wanneer het voertuig behoort tot categorie M en is uitgerust met veiligheidsgordels, en de voorschriften van bijlage IV wanneer het voertuig behoort tot categorie M2 of M3 en niet met veiligheidsgordels is uitgerust, dan wel tot categorie N. De voertuigcategorieën staan omschreven in bijlage II, deel A, van Richtlijn 70/156/EEG. ◄
Artikel 3
De Lid-Staten mogen de verkoop, de registratie, het in het verkeer brengen of het gebruik van de voertuigen niet weigeren of verbieden ►M2 om redenen in verband met de sterkte van de zitplaatsen of hun bevestiging of de verkoop, het in bedrijf stellen of het gebruik te verbieden van zitplaatsen om redenen in verband met hun sterkte en vermogen om de inzittenden te beschermen, indien deze sterkte en dat vermogen voldoen aan de voorschriften van de betreffende bijlagen afhankelijk van de categorie waartoe het voertuig behoort als omschreven in artikel 2. ◄
Artikel 3 bis
1. De installatie van zijdelings gerichte zitplaatsen is verboden in voertuigen van de categorieën M1, N1, M2 (van de klassen III of B) en M3 (van de klassen III of B).
2. Lid 1 is niet van toepassing op ambulances of op de in artikel 8, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 70/156/EEG genoemde voertuigen.
3. Lid 1 is evenmin van toepassing op voertuigen van categorie M3 (van de klassen III of B) met een technisch toegestaan maximumgewicht in beladen toestand van meer dan 10 ton, waarin zijdelings gerichte zitplaatsen achterin het voertuig bijeen zijn geplaatst tot een zitgroep met maximaal tien plaatsen. Deze zijdelings gerichte zitplaatsen moeten ten minste zijn uitgerust met een hoofdsteun en een tweepuntsgordel met oprolmechanisme waarvoor overeenkomstig Richtlijn 77/541/EEG van de Raad ( 7 ) een typegoedkeuring is afgegeven. De verankering van deze veiligheidsgordels dient in overeenstemming te zijn met Richtlijn 76/115/EEG van de Raad ( 8 ).
Deze vrijstelling geldt voor een periode van vijf jaar vanaf 20 oktober 2005. Deze periode kan verlengd worden als er betrouwbare ongevallenstatistieken beschikbaar zijn en de bevestigingssystemen verder zijn ontwikkeld.
Artikel 4
De Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend, neemt de nodige maatregelen om in kennis te worden gesteld van elke wijziging van een der in ►M2 bijlage II, punt 2.2, bijlage III, punt 2.3 of bijlage III, punt 2.4, naar gelang van de toepassing ◄ , bedoelde onderdelen of kenmerken. De bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat beoordelen of het gewijzigde type voertuig aan nieuwe proeven moet worden onderworpen en of daarover een nieuw keuringsrapport moet worden opgesteld. Indien uit de proeven blijkt dat niet is voldaan aan de voorschriften van deze richtlijn, wordt de wijziging niet toegestaan.
Artikel 5
De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van ►M2 de bijlagen ◄ aan te passen aan de technische vooruitgang worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Richtlijn nr. 70/156/EEG.
Artikel 6
1. De Lid-Staten dienen voor 1 maart 1975 de bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.
Zij passen deze bepalingen toe vanaf 1 oktober 1975.
2. Vanaf de kennisgeving van deze richtlijn zien de Lid-Staten erop toe dat ieder ontwerp van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij overwegen in te voeren op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, tijdig ter kennis van de Commissie wordt gebracht, teneinde de Commissie de gelegenheid te bieden haar standpunt terzake te bepalen.
Artikel 7
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
LIJST VAN BIJLAGEN
BIJLAGE I: |
Administratieve bepalingen inzake de EEG-typegoedkeuring |
Aanhangsel 1: Inlichtingenformulier (voertuig) |
|
Aanhangsel 2: EEG-typegoedkeuringsformulier voor een voertuig |
|
Aanhangsel 3: Inlichtingenformulier (onderdeel) |
|
Aanhangsel 4: EEG-typegoedkeuringsformulier voor een onderdeel |
|
Aanhangsel 5: Model voor het EEG-typegoedkeuringsmerk |
|
BIJLAGE II: |
Toepassingsgebied, definities en voorschriften voertuigen van de categorie M1 |
Aanhangsel 1: Proeven en gebruiksaanwijzing |
|
Aanhangsel 2: Beproevingsmethode voor het controleren van de energie-absorptie |
|
Aanhangsel 3: Methode voor het beproeven van de bevestigingen van de zitplaats |
|
BIJLAGE III: |
Toepassingsgebied, definities en voorschriften voor bepaalde voertuigen van de categorieën M2 en M3 |
Aanhangsel 1: Proefprocedures voor zitplaatsen en/of bevestigingen |
|
Aanhangsel 2: Proefprocedure voor bevestigingen in een voertuig |
|
Aanhangsel 3: Te verrichten metingen |
|
Aanhangsel 4: Vaststelling van aanvaardbaarheidscriteria |
|
Aanhangsel 5: Voorschriften voor de statische proeven |
|
Aanhangsel 6: Voorschriften inzake energieabsorptie |
|
BIJLAGE IV: |
Algemene specificaties voor voertuigen die niet onder de bijlagen II en III vallen. |
BIJLAGE I
ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN INZAKE DE EEG-TYPEGOEDKEURING
1. Aanvraag om EEG-typegoedkeuring van een voertuig
1.1. |
De aanvraag om EEG-typegoedkeuring van een voertuig van de categorie M of N wat betreft de zitplaatsen, de bevestiging en de hoofdsteunen daarvan, of van een voertuig van categorie M2 of M3 wat betreft de bevestiging, overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG wordt ingediend door de constructeur van het voertuig. |
1.2. |
Het model van het inlichtingenformulier wordt gegeven in aanhangsel 1. |
1.3. |
Aan de technische dienst die met de goedkeuringsproeven is belast, moet het volgende ter beschikking worden gesteld:
|
2. Aanvraag om EEG-typegoedkeuring (onderdeel) van een zitplaats
2.1. |
De aanvraag om EEG-typegoedkeuring (onderdeel) van een zitplaats overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG wordt door de fabrikant van het voertuig ingediend. |
2.2. |
►C2 Aanhangsel 3 ◄ bevat een model van het inlichtingenformulier. |
2.3. |
Aan de technische dienst die met de goedkeuringsproeven is belast, moet het volgende ter beschikking worden gesteld:
|
3. Verlening van EEG-typegoedkeuring
3.1. |
Indien aan de relevante eisen is voldaan, wordt de EEG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 3 of 4, van Richtlijn 70/156/EEG verleend. |
3.2. |
Een model van het EEG-typegoedkeuringsformulier wordt gegeven in:
|
3.3. |
Voor ieder goedgekeurd type voertuig of zitplaats wordt een goedkeuringsnummer overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG toegekend. Dezelfde Lid-Staat kent niet hetzelfde nummer toe aan een ander type voertuig of zitplaats. |
4. Wijzigingen van het type en van goedkeuringen
4.1. |
In geval van wijzigingen van het overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde type zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing. |
5. Overeenstemming van de produktie
5.1. |
Over het algemeen worden de maatregelen ter verzekering van de overeenstemming van de produktie genomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG. |
6. Merken
6.1. |
ledere zitplaats die in overeenstemming is met het krachtens deze richtlijn als technische eenheid goedgekeurde type krijgt een EEG-typegoedkeuringsmerk. |
6.2. |
Dit merk bestaat uit:
|
6.3. |
Het EEG-typegoedkeuringsmerk moet onuitwisbaar en duidelijk leesbaar op de zitplaats(en) worden aangebracht. |
6.4. |
In aanhangsel 5 wordt een voorbeeld van het EEG-typegoedkeuringsmerk gegeven. |
Aanhangsel 1
Inlichtingenformulier nr. …
overeenkomstig bijlage I ( 9 ) van Richtlijn 70/156/EEG betreffende de EEG-typegoedkeuring van een voertuig wat betreft de zitplaatsen, bevestiging en hoofdsteunen daarvan (Richtlijn 74/408/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/37/EG)
De volgende gegevens, indien van toepassing, moeten in drievoud worden verstrekt en van een inhoudsopgave zijn voorzien. In voorkomend geval moeten voldoende gedetailleerde tekeningen op een passende schaal worden bijgevoegd in formaat A 4 of tot dat formaat gevouwen. Op eventuele foto's moeten voldoende details te zien zijn.
Indien systemen, onderdelen of technische eenheden elektronische bedieningsorganen hebben, moeten gegevens over de werking daarvan worden verstrekt.
0. Algemene gegevens
0.1. |
Merk (firmanaam): |
0.2. |
Type en handelsbenaming(en): |
0.3. |
Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven (b):
|
0.4. |
Categorie waartoe het voertuig behoort (c): |
0.5. |
Naam en adres van de fabrikant: |
0.8. |
Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): |
1. Algemene bouwwijze van het voertuig
1.1. |
Foto's en/of tekeningen van een representatief voertuig: |
9. Carrosserie
9.1. |
Aard van de carrosserie: |
9.2. |
Materialen en bouwwijze: |
9.10. |
Binneninrichting
|
Datum, dossier
In geval van aanvragen met betrekking tot zitplaatsen, de bevestigingspunten en, indien van toepassing, de hoofdsteunen daarvan, moeten alle hierboven gevraagde gegevens worden verstrekt, behalve voor punt 9.10.3.4.5.
In geval van aanvragen met betrekking tot de bevestigingspunten van zitplaatsen in voertuigen van categorie M2 of M3 moeten de in de punten 0 tot en met 0.8, 1, 1.1, 9 tot en met 9.2, 9.10.3.4 en 9.10.3.4.5 gevraagde gegevens worden verstrekt.
Aanhangsel 2
MODEL
(maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))
EEG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER
Mededeling betreffende
— typegoedkeuring ( 10 )
— uitbreiding van de typegoedkeuring (10)
— weigering van de typegoedkeuring (10)
— intrekking van de typegoedkeuring (10)
van een voertuig/onderdeel/afzonderlijke technische eenheid (10) , met betrekking tot Richtlijn 74/408/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/37/EG.
Typegoedkeuringsnummer:
Reden voor uitbreiding:
Deel I
0.1. |
Merk (firmanaam): |
0.2. |
Type en handelsbenaming(en): |
0.3. |
Middel tot identificatie van het type, indien op voertuig/onderdeel/afzonderlijke technische eenheid (10) aangegeven ( 11 ):
|
0.4. |
Categorie waartoe het voertuig behoort ( 12 ): |
0.5. |
Naam en adres van de fabrikant: |
0.7. |
In geval van onderdelen en afzonderlijke technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EEG-typegoedkeuringsmerk: |
0.8. |
Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): |
Deel II
1. |
Aanvullende gegevens (indien van toepassing) (zie addendum): |
2. |
Technische dienst die met de proeven is belast: |
3. |
Datum van het door deze dienst afgegeven rapport: |
4. |
Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport: |
5. |
Eventuele opmerkingen (zie addendum): |
6. |
Plaats: |
7. |
Datum: |
8. |
Handtekening: |
9. |
Hierbij is een index gevoegd van het bij de goedkeuringsinstantie ingediende informatiepakket dat op aanvraag kan worden verkregen. |
Addendum bij EEG-typegoedkeuringsformulier nr. …
voor de typegoedkeuring van een motorvoertuig met betrekking tot Richtlijn 74/408/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/37/EG
1. |
Aanvullende gegevens
|
5. |
Opmerkingen: |
Aanhangsel 3
Inlichtingenformulier nr. …
betreffende de EEG-typegoedkeuring van zitplaatsen als onderdelen
(Richtlijn 74/408/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/37/EG)
De volgende gegevens, indien van toepassing, moeten in drievoud worden verstrekt en van een inhoudsopgave zijn voorzien. In voorkomend geval moeten voldoende gedetailleerde tekeningen op een passende schaal worden bijgevoegd in formaat A 4 of tot dat formaat gevouwen. Op eventuele foto's moeten voldoende details te zien zijn.
Indien systemen, onderdelen of technische eenheden elekronische bedieningsorganen hebben, moeten gegevens over de werking daarvan worden verstrekt.
0. Algemene gegevens
0.1. |
Merk (firmanaam): |
0.2. |
Type en handelsbenaming(en): |
0.5. |
Naam en adres van de fabrikant: |
0.7. |
In geval van onderdelen en afzonderlijke technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EEG-typegoedkeuringsmerk: |
0.8. |
Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): |
1. Beschrijving van de inrichting
1.1. |
Kenmerken: beschrijving en tekening van
|
1.2. |
Coördinaten of tekening van het punt R(x): |
1.3. |
Bereik van de zitplaatsverstelling: |
Datum, dossier
Aanhangsel 4
MODEL
(maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))
EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER
Mededeling betreffende
— typegoedkeuring ( 14 )
— uitbreiding van de typegoedkeuring (14)
— weigering van de typegoedkeuring (14)
— intrekking van de typegoedkeuring (14)
van een type voertuig/onderdeel/afzonderlijke technische eenheid (14) met betrekking tot Richtlijn 74/408/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/37/EG.
Typegoedkeuringsnummer:
Reden voor uitbreiding:
Deel I
0.1. |
Merk (firmanaam): |
0.2. |
Type en handelsbenaming(en): |
0.3. |
Middel tot identificatie van het type, indien op voertuig/onderdeel/afzonderlijke technische eenheid (14) aangegeven ( 15 ):
|
0.4. |
Voertuigcategorie ( 16 ): |
0.5. |
Naam en adres van de fabrikant: |
0.7. |
In geval van onderdelen of afzonderlijke technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EEG-typegoedkeuringsmerk: |
0.8. |
Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): |
Deel II
1. |
Aanvullende gegevens (indien van toepassing) (zie addendum): |
2. |
Technische dienst die met de proeven is belast: |
3. |
Datum van het door deze dienst afgegeven rapport: |
4. |
Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport: |
5. |
Eventuele opmerkingen (zie addendum): |
6. |
Plaats: |
7. |
Datum: |
8. |
Handtekening: |
9. |
Hierbij is een index gevoegd van het bij de goedkeuringsinstantie ingediende informatiepakket dat op aanvraag kan worden verkregen. |
Addendum bij EEG-typegoedkeuringsformulier nr. …
(voor de typegoedkeuring van een zitplaats als onderdeel met betrekking tot Richtlijn 74/408/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/37/EG)
1. |
Aanvullende gegevens
|
5. |
Opmerkingen:
|
Aanhangsel 5
Model van het EEG-typegoedkeuringsmerk
De zitplaats met bovenstaand EEG-typegoedkeuringsmerk is goedgekeurd in Spanje (e9) onder basisgoedkeuringsnummer 0148 op basis van onderhavige richtlijn (00). De hier gebruikte cijfers dienen alleen als voorbeeld.
BIJLAGE II
TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN VOORSCHRIFTEN VOOR VOERTUIGEN VAN CATEGORIE M1
1. Toepassingsgebied
1.0. |
De voorschriften van deze bijlage gelden voor voertuigen van categorie M1. |
1.1. De voorschriften van deze bijlage gelden niet voor achterwaarts gerichte zitplaatsen, of voor op die zitplaatsen aangebrachte hoofdsteunen. |
1.2. |
Volgens de voorschriften van Richtlijn 78/932/EEG goedgekeurde hoofdsteunen worden geacht in overeenstemming te zijn met de van toepassing zijnde voorschriften van deze richtlijn. |
1.3. |
De delen aan de achterkant van de zitplaatsen die zich in zone 1 bevinden, of de achterzijde van de hoofdsteunen die voldoen aan de voorschriften van punt 5.7 van bijlage I bij Richtlijn 74/60/EEG (betreffende de binneninrichting) worden geacht te voldoen aan de betreffende voorschriften van deze richtlijn. |
2. Definities
In deze bijlage wordt verstaan onder
2.1. |
goedkeuring van een voertuig, de goedkeuring van een type voertuig wat betreft de sterkte van de zitplaatsen en de bevestiging daarvan, het ontwerp van de achterzijde van de rugleuningen en de kenmerken van de hoofdsteunen; |
2.2. |
type voertuig, een categorie motorvoertuigen die onderling geen essentiële verschillen vertonen wat betreft:
|
2.3. |
zitplaats, de constructie die al dan niet een integrerend deel van de volledige gestoffeerde voertuigconstructie vormt en bestemd is voor één volwassene. Met deze term wordt zowel een afzonderlijke stoel bedoeld als gedeelte van een bank dat aan één persoon plaats moet bieden. Afhankelijk van de richting wordt een zitplaats als volgt gedefinieerd:
|
2.4. |
bank, de gehele gestoffeerde constructie die aan meer dan één volwassene plaats moet bieden; |
2.5. |
bevestiging, het bevestigingssysteem van de gehele zitplaats aan de voertuigconstructie, met inbegrip van de betrokken delen van de voertuigconstructie; |
2.6. |
verstelsysteem, de inrichting waarmee de zitplaats of onderdelen daarvan aan de lichaamshouding van de inzittende kunnen worden aangepast. Hiermede zijn onder meer de volgende verstellingen mogelijk:
|
2.7. |
verplaatsingssysteem, een inrichting waarmee de zitplaats of een onderdeel daarvan zonder vaste tussenstand kan worden verplaatst of gedraid om de toegang tot de ruimte achter de betrokken zitplaats te vergemakkelijken; |
2.8. |
vergrendelingssysteem, een inrichting warmee de zitplaats en de onderdelen daarvan in de gebruiksstand worden vergrendeld; |
▼M3 —————
2.10. |
dwarsvlak, een verticaal vlak loodrecht op het middenlangsvlak van het voertuig; |
2.11. |
langsvlak, een vlak evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig; |
2.12. |
hoofdsteun, een inrichting die tot doel heeft de achterwaartse verplaatsing van het hoofd van een volwassen inzittende ten opzichte van de romp te beperken, teneinde bij ongevallen het gevaar van letsel aan de halswervels van die inzittende te verminderen;
|
2.13. |
punt R, het referentiepunt van de zitplaats zoals gedefinieerd in bijlage III bij Richtlijn 77/649/EEG; |
2.14. |
referentielijn, de lijn op de proefpop zoals afgebeeld in figuur 1. |
3. Voorschriften
3.1. |
Iedere zijzitplaats voorin voertuigen van categorie M1 moet voorzien zijn van een hoofdsteun. (Zitplaatsen die voorzien zijn van hoofdsteunen die ook op andere zitplaatsen en in andere categorieën voertuigen mogen worden geplaatst, mogen ook overeenkomstig deze bijlage worden goedgekeurd.) |
3.2. |
Algemene voorschriften voor alle zitplaatsen
|
3.3. |
Bijzondere voorschriften voor zitplaatsen waarop hoofdsteunen zijn of kunnen worden gemonteerd
|
3.4. |
Hoogte van de hoofdsteunen
|
3.5. |
In het geval van een zitplaats waarop een hoofdsteun kan worden gemonteerd, moeten de bepalingen van de punten 3.2.3 en 3.3.2 worden gecontroleerd.
|
3.6. |
De afstand tussen de rugleuning en de hoofdsteun bij een inrichting die niet in hoogte verstelbaar is, mag niet meer dan 60 mm bedragen. Indien de hoofdsteun in hoogte verstelbaar is, mag deze afstand in de laagste stand niet meer dan 25 mm vanaf de top van de rugleuning bedragen. In het geval van in hoogte verstelbare stoelen of banken die van afzonderlijke hoofdsteunen zijn voorzien, moet dit voorschrift worden gecontroleerd voor alle standen van de stoel of de bank. |
3.7. |
In het geval van hoofdsteunen die in de rugleuning zijn ingebouwd, moet deze afstand in het volgende gebied worden gemeten: boven een vlak loodrecht op de referentielijn op een afstand van 540 mm van punt R; tussen twee verticale langsvlakken op een afstand van 85 mm aan weerszijden van de referentielijn. In dit gebied mogen een of meer openingen voorkomen waarvan, ongeacht hun vorm, de afstand „a” gemeten volgens punt 7 van aanhangsel 1 meer dan 60 mm mag bedragen, op voorwaarde dat na de aanvullende proef volgens punt 4.3.3.2 van aanhangsel 1 nog steeds aan de voorschriften van punt 3.10 wordt voldaan. |
3.8. |
Bij de hoogte verstelbare hoofdsteunen mogen een of meer openingen voorkomen waarvan, ongeacht hun vorm, de afstand „a” gemeten volgens punt 7 van aanhangsel 1 meer dan 60 mm mag bedragen op dat deel van de inrichting dat als hoofdsteun dient, op voorwaarde dat na de aanvullende proef volgens punt 4.3.3.2 van aanhangsel 1 nog steeds aan de voorschriften van punt 3.10 wordt voldaan. |
3.9. |
De hoofdsteun moet voldoende breed zijn om het hoofd van een normaal zittende persoon goed te kunnen steunen. Gemeten op de wijze die in punt 6 van aanhangsel 1 is beschreven, moet de hoofdsteun een zone van ten minste 85 mm aan weerszijden van het verticale middenvlak van de zitplaats waarvoor de hoofdsteun is bestemd, beslaan. |
3.10. |
De hoofdsteun en de bevestiging daarvan moeten zodanig zijn dat de maximale achterwaartse verplaatsing X van het hoofd die de hoofdsteun toelaat, gemeten volgens de in punt 4.3 van aanhangsel 1 beschreven statische methode, minder dan 102 mm bedraagt. |
3.11. |
De hoofdsteun en de bevestiging daarvan moeten voldoende sterk zijn om de in punt 4.3.6 van aanhangsel 1 voorgeschreven belasting zonder falen op te vangen. In het geval van hoodsteunen die in de rugleuning zijn ingebouwd, gelden de voorschriften van dit punt voor de gedeelten van de rugleuningconstructie die zich boven een vlak loodrecht op de referentielijn op een afstand van 540 mm van punt R bevinden. |
3.12. |
Indien de hoofdsteun verstelbaar is, mag hier niet mogelijk zijn de maximale gebruikshoogte te overschrijden, tenzij de gebruiker een opzettelijke handeling verricht die niet nodig is voor het verstellen van de hoofdsteun. |
3.13. |
De sterkte van de rugleuning en de vergrendelingen daarvan wordt geacht aan de voorschriften van punt 2 van aanhangsel 1 te voldoen, indien na beproeving overeenkomstig punt 4.3.6 van aanhangsel 1 de zitplaats of de rugleuning geen breuk vertoont; anders moet worden aangetoond dat de zitplaats aan de beproevingsvoorschriften van punt 2 van aanhangsel 1 kan voldoen. |
Aanhangsel 1
Proeven en gebruiksaanwijzing
1. Algemene voorschriften voor alle proeven
1.1. |
De rugleuning wordt, voor zover verstelbaar, vergrendeld in een stand die overeenkomt met een achterwaartse helling van de referentielijn van de romp van de in figuur 1 afgebeelde pop ten opzichte van de loodlijn die zo dicht mogelijk bij een hoek van 25 o ligt, behoudens andersluidende aanwijzing van de fabrikant. |
1.2. |
Indien een zitplaats, het vergrendelingssysteem en de installatie daarvan identiek of symmetrisch ten opzichte van een andere zitplaats in het voertuig zijn, kan de technische dienst besluiten slechts één van deze zitplaatsen aan de proef te onderwerpen. |
1.3. |
Bij zitplaatsen met verstelbare hoofdsteunen worden de hoofdsteunen in de meest ongunstige stand (meestal de hoogste stand) geplaatst die met het verstelsysteem mogelijk is. |
2. Beproeving van de sterkte van de rugleuning en van de verstelsystemen daarvan
2.1. |
Op het bovenste gedeelte van de constructie van de rugleuning wordt met behulp van een element dat de rug van de proefpop voorstelt, een naar achteren gerichte kracht in lengterichting uitgeoefend met een moment van 530 Nm ten opzichte van punt R. Bij een autobank waarvan de ondersteuningsconstructie (inclusief die van de hoofdsteunen) geheel of ten dele gemeenschappelijk is voor meer dan één zitplaats, wordt de proef voor al deze zitplaatsen tegelijk uitgevoerd. |
3. Beproeving van de sterkte van de bevestiging van de zitplaats en van de verstel-, vergrendelings- en verplaatsingssystemen
3.1. |
Gedurende 30 milliseconden wordt een horizontale deceleratie in lengterichting van ten minste 20 g in voorwaartse richting uitgeoefend op de gehele voertuigconstructie of een representatief deel van die constructie, overeenkomstig de voorschriften van punt 1 van aanhangsel 3. |
3.2. |
Overeenkomstig de voorschriften van punt 3.1 wordt een deceleratie in lengterichting naar achteren uitgeoefend. |
3.3. |
De voorschriften van de punten 3.1 en 3.2 moeten voor alle standen van de zitplaats worden gecontroleerd. Bij zitplaatsen die van een verstelbare hoofdsteun zijn voorzien, wordt de proef uitgevoerd met de hoofdsteun in de meest ongunstige stand (gewoonlijk de hoogste stand) die met het verstelsysteem mogelijk is. Tijdens de proef moet de zitplaats zodanig worden opgesteld dat geen enkele externe factor het ontgrendelen van de vergrendelingssystemen kan verhinderen. Aan deze voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan indien de zitplaats in de volgende standen wordt beproefd: — de verstelling in lengterichting wordt geblokkeerd op één gleufje of 10 mm achter de meest vooruitgeschoven normale rijstand of gebruiksstand zoals door de fabrikant aangegeven (bij zitplaatsen met onafhankelijke verticale verstelling wordt de zitting in de hoogste stand geplaatst); — de verstelling in lengterichting wordt geblokkeerd op één gleufje of 10 mm vóór de meest achteruitgeschoven normale rijstand of gebruiksstand zoals door de fabrikant aangegeven (bij zitplaatsen met onafhankelijke verticale verstelling wordt de zitting in de laagste stand geplaatst) en, waar dit van toepassing is, overeenkomstig de voorschriften van punt 3.4. |
3.4. |
Indien de vergrendelingssystemen zodanig zijn aangebracht dat in een andere dan de in punt 3.3 genoemde standen de verdeling van de krachten over de vergrendelingssystemen en de bevestiging van de zitplaats ongunstiger is dan bij een van de in punt 3.3 genoemde configuraties, worden de proeven in die ongunstigere zitstand uitgevoerd. |
3.5. |
Aan de beproevingsvoorwaarden van punt 3.1 wordt geacht te zijn voldaan indien zij op verzoek van de fabrikant worden vervangen door een botsingsproef met het complete voertuig in bedrijfsklare toestand tegen een vaste versperring zoals omschreven in punt 2 van aanhangsel 3. In dit geval wordt de zitplaats zodanig opgesteld dat voor de verdeling van de spanningen in het bevestigingssysteem de meest ongunstige voorwaarden gelden zoals omschreven in de punten 1.1, 3.3 en 3.4. |
4. Beproeving van de prestatie van de hoofdsteun
4.1. |
Indien de hoofdsteun verstelbaar is, wordt deze in de meest ongunstige stand (gewoonlijk de hoogste stand) geplaatst die met het verstelsysteem mogelijk is. |
4.2. |
Bij een autobank waarvan de ondersteuningsconstructie (inclusief die van de hoofdsteunen) geheel of ten dele gemeenschappelijk is voor meer dan één zitplaats, wordt de proef voor al deze zitplaatsen tegelijk uitgevoerd. |
4.3. |
Uitvoering van de proef
|
5. Bepaling van de hoogte van de hoofdsteun
5.1. |
Alle lijnen, inclusief de projectie van de referentielijn, worden getrokken in het verticale mediaanvlak van de betrokken stoel of zitplaats waarvan het snijvlak met de zitplaats de omtrek van de hoofdsteun en van de rugleuning bepaalt (zie figuur 1a). |
5.2. |
De in bijlage 3 van Richtlijn 77/649/EEG beschreven pop wordt in een normale houding op de zitplaats gezet. |
5.3. |
Voor de betrokken zitplaats wordt dan op het in punt 4.3.1. omschreven vlak de referentielijn van de pop geprojecteerd. De raaklijn S aan de top van de hoofdsteun wordt loodrecht op de referentielijn uitgezet. |
5.4. |
De afstand h van punt R tot de raaklijn S geeft de hoogte weer die in acht moet worden genomen voor de toepassing van de voorschriften van punt 3.4 van bijlage II. |
6. Bepaling van de breedte van de hoofdsteun (zie figuur 1b)
6.1. |
Het vlak S1 dat loodrecht op de referentielijn staat en 65 mm onder de in punt 5.3 gedefinieerde raaklijn S ligt, bepaalt in de hoofdsteun een doorsnede C. |
6.2. |
De breedte van de hoofdsteun die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de voorschriften van punt 3.9 van bijlage II is de afstand „L” gemeten in het vlak S1 tussen de verticale langsvlakken p en p′. |
6.3. |
De breedte van de hoofdsteun moet, indien noodzakelijk, eveneens worden bepaald in het vlak loodrecht op de referentielijn op 635 mm boven het punt R van de zitplaats, waarbij deze afstand wordt gemeten langs de referentielijn. |
7. Bepaling van afstand „a” van openingen in de hoofdsteun (zie figuur 3)
7.1. |
De afstand „a” wordt voor elke opening ten opzichte van de voorzijde van de hoofdsteun bepaald door middel van een bol met een diameter van 165 mm. |
7.2. |
De bol wordt in aanraking met de opening gebracht op een punt waar de bol zover mogelijk in de opening kan binnendringen zonder dat enige druk wordt uitgeoefend. |
7.3. |
De afstand tussen de twee raakpunten van de bol met de opening vormt de afstand „a” die in aanmerking moet worden genomen voor het beoordelen van de voorschriften van de punten 3.7 en 3.8 van bijlage II. |
8. Proeven voor het controleren van de energieabsorptie aan de rugleuning en de hoofdsteun
8.1. |
De oppervlakken aan de achterkant van zitplaatsen die moeten worden gecontroleerd zijn de oppervlakken die zich bevinden in de hierna omschreven zones en door een bol met een diameter van 165 mm kunnen worden geraakt wanneer de zitplaats in het voertuig is gemonteerd.
|
9. Gelijkwaardige beproevingsmethoden
Indien een andere dan de in de punten 2, 3, 4 en aanhangsel 2 beschreven beproevingsmethode wordt toegepast, moet de gelijkwaardigheid daarvan worden aangetoond.
GEBRUIKSAANWIJZING
Bij zitplaatsen met verstelbare hoofdsteunen moet de fabrikant een gebruiksaanwijzing verstrekken voor het bedienen, verstellen, vergrendelen en, indien van toepassing, verwijderen van de hoofdsteunen.
Aanhangsel 2
Beproevingsmethode voor het controleren van de energieabsorptie
1. Opstelling, beproevingsapparatuur, registratieapparatuur en wijze van beproeving
1.1. |
Opstelling
|
1.2. |
Beproevingsapparaat
|
1.3. |
Registratieapparatuur Met de registratieapparatuur moet de volgende nauwkeurigheid worden bereikt:
|
1.4. |
Wijze van beproeving
|
2. Resultaten
Als vertragingswaarde geldt het gemiddelde van de aflezing van de twee vertragingsmeters.
3. Gelijkwaardige beproevingswijzen
(Zie punt 9 van aanhangsel 1.)
Aanhangsel 3
Methode voor het beproeven van de sterkte van de bevestiging van de zitplaats en van de verstel-, vergrendelings- en verplaatsingssystemen daarvoor
1. Beproeving van de weerstand tegen de traagheidswerking
1.1. |
De te beproeven zitplaatsen worden gemonteerd op de voertuigcarrosserie waarvoor zij bestemd zijn. Deze carrosserie wordt op de hierna beschreven wijze stevig bevestigd op een proefwagen. |
1.2. |
De methode die wordt gebruikt voor het bevestigen van de carrosserie op de proefwagen mag niet resulteren in een versterking van de bevestiging van de zitplaats. |
1.3. |
De zitplaatsen en de onderdelen daarvan worden versteld en vergrendeld op de in punt 1.1 voorgeschreven wijze en in een van de standen zoals beschreven in punt 3.3 of 3.4 van aanhangsel 1. |
1.4. |
Indien de zitplaatsen van een groep onderling geen essentiële verschillen vertonen zoals bedoeld in punt 2.2 van deze bijlage, mogen de in de punten 3.1 en 3.2 van aanhangsel 1 voorgeschreven proeven worden uitgevoerd met één zitplaats in de meest vooruitgeschoven stand en de andere zitplaats in de meest achteruitgeschoven stand. |
1.5. |
De vertraging van de proefwagen wordt gemeten met datakanalen van frequentieklasse (CFC) 60 overeenkomstig internationale norm ISO 6487 (1980). |
2. Botsingsproef met het complete voertuig tegen een harde versperring
2.1. |
De versperring bestaat uit een blok gewapend beton met de minimumafmetingen van 3 m breed, 1,5 m hoog en 0,6 m dik. De voorzijde staat loodrecht op het eindgedeelte van de lanceerbaan en is bedekt met een laag multiplex met een dikte van 19 ± 1 mm. Achter het blok gewapend beton moet ten minste 90 ton aarde zijn aangestampt. De versperring van gewapend beton en aarde mag worden vervangen door een hindernis met hetzelfde frontale oppervlak, op voorwaarde dat deze gelijkwaardige resultaten oplevert. |
2.2. |
Op het ogenblik van de botsing moet het voertuig zich vrij voortbewegen. Het moet de hindernis bereiken in een richting die loodrecht staat op de wand waar het tegenaan zal komen; de maximaal toelaatbare zijdelingse afwijking van de verticale mediaanlijn van de voorkant van het voertuig ten opzichte van de verticale mediaanlijn van de wand waar het voertuig tegenaan zal komen bedraagt 30 cm. Op het ogenblik van de botsing moet het voertuig onbestuurd en niet aangedreven zijn baan vervolgen. Bij het botsen moet de snelheid gelegen zijn tussen 48,3 km/h en 53,1 km/h. |
2.3. |
Het brandstofsysteem moet overeenkomstig fabrieksopgave gevuld zijn met water met een massa die gelijk staat met 90 % van een volle tank.
|
Figuur 1a
Figuur 1b
Figuur 2
Figuur 3
Bepaling van afmeting „a” van openingen in de hoofdsteun
Voorbeeld van horizontale openingen
Noot: Doorsnede A-A moet worden gemaakt op een punt van de opening waar de kogel zover mogelijk kan doordringen zonder dat daarop enige kracht wordt uitgeoefend.
Voorbeeld van verticale openingen
Noot: Doorsnede A-A moet worden gemaakt op een punt van de opening waar de kogel zover mogelijk kan binnendringen zonder dat daarop enige kracht wordt uitgeoefend.
BIJLAGE III
TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN VOORSCHRIFTEN VOOR BEPAALDE VOERTUIGEN VAN DE CATEGORIEËN M2 EN M3
1. Toepassingsgebied
1.1. |
Deze bijlage is van toepassing op zitplaatsen in voertuigen van de categorieën M2 en M3, met uitzondering van voertuigen van deze categorieën die ontworpen zijn voor gebruik in de stad en staande passagiers, met betrekking tot:
|
1.2. |
Voertuigen van categorie M2 mogen worden goedgekeurd overeenkomstig bijlage II in plaats van overeenkomstig de onderhavige bijlage. |
1.3. |
Voertuigen waarvan sommige zitplaatsen onder de in punt 5.5.4 van bijlage I van Richtlijn 76/115/EEG voorziene uitzondering vallen, worden overeenkomstig de onderhavige bijlage goedgekeurd. |
1.4. |
De in de onderhavige bijlage beschreven proeven mogen ook worden toegepast op andere voertuigonderdelen (met inbegrip van achterwaarts gekeerde zitplaatsen), zoals bedoeld in punt 3.1.10 van bijlage I van Richtlijn 77/541/EEG en punt 4.3.7 van bijlage I van Richtlijn 76/115/EEG. |
2. Definities
In deze bijlage wordt verstaan onder:
2.1. |
goedkeuring van een zitplaats, de goedkeuring van een type zitplaats met betrekking tot de bescherming van de inzittenden van voorwaarts gekeerde zitplaatsen wat betreft de sterkte ervan en het ontwerp van de rugleuningen; |
2.2. |
goedkeuring van een voertuig, de goedkeuring van een type voertuig wat betreft de sterkte van de delen van de voertuigconstructie waarop de zitplaatsen moeten worden vastgezet en met betrekking tot de montage van de zitplaatsen; |
2.3. |
type zitplaats, zitplaatsen die geen essentiële verschillen vertonen wat betreft de volgende kenmerken die van invloed zullen zijn op hun sterkte en prestaties:
|
2.4. |
type voertuigen, voertuigen die geen essentiële verschillen vertonen wat betreft: — de voor deze richtlijn relevante constructiekenmerken en — het type of de types van de eventueel in het voertuig gemonteerde zitplaats(en) met EEG-goedkeuring voor onderdelen; |
2.5. |
zitplaats, een vast op de voertuigconstructie te bevestigen constructie, inclusief stoffering en verbindingsstukken, die bedoeld is om in een voertuig een of meer volwassenen een zitplaats te bieden. Afhankelijk van de richting wordt een zitplaats als volgt gedefinieerd:
|
2.6. |
enkele zitplaats, een zitplaats die is ontworpen en gebouwd ten gerieve van een zittende passagier; |
2.7. |
dubbele zitplaats, een zitplaats die is ontworpen en gebouwd ten gerieve van twee naast elkaar zittende passagiers; twee naast elkaar geplaatste zitplaatsen die onderling niet verbonden zijn worden beschouwd als twee enkele zitplaatsen; |
2.8. |
rij zitplaatsen, een zitplaats die ontworpen en gebouwd is ten gerieve van drie of meer naast elkaar zittende passagiers; een aantal enkele of dubbele naast elkaar geplaatste zitplaatsen wordt niet beschouwd als een rij zitplaatsen; |
2.9. |
zitting, het bijna horizontaal geplaatste deel van de zitplaats dat ontworpen is om een zittende passagier te ondersteunen; |
2.10. |
rugleuning, het bijna verticale gedeelte van de zitplaats waartegen de passagier met zijn rug, schouders en eventueel zijn hoofd steunt; |
2.11. |
verstelsysteem, de inrichting waarmee de zitplaats of onderdelen daarvan aan de lichaamshouding van de inzittende kunnen worden aangepast; |
2.12. |
verplaatsingssysteem, een inrichting waarmee de zitplaats of één van de delen daarvan zijwaarts of in de lengterichting zonder vaste tussenstand van de stoel of één van de delen daarvan kan worden verplaatst om het instappen van passagiers te vergemakkelijken; |
2.13. |
vergrendelsysteem, een inrichting waarmee de zitplaats en de onderdelen daarvan in de gebruiksstand worden vergrendeld; |
2.14. |
bevestigingspunt, een deel van de bodem of de carrosserie van een voertuig waarop een zitplaats mag worden bevestigd; |
2.15. |
verbindingsstukken, bouten of andere onderdelen waarmee de zitplaats aan het voertuig wordt bevestigd; |
2.16. |
wagen, de proefapparatuur die gemaakt is en gebruikt wordt voor de dynamische nabootsing van verkeersongevallen in de vorm van frontale botsingen; |
2.17. |
hulpzitplaats, de zitplaats voor de pop die op de wagen achter de te testen zitplaats is gemonteerd. Deze zitplaats moet de zitplaats voorstellen die zich in het voertuig achter de te testen zitplaats bevindt; |
2.18. |
referentievlak, het vlak dat loopt door de contactpunten van de hielen van de pop en dient ter bepaling van het H-punt en de werkelijke hoek van de torso voor de zitplaats in motorvoertuigen; |
2.19. |
referentiehoogte, de hoogte van de bovenkant van de zitplaats boven het referentievlak; |
2.20. |
pop, een pop die beantwoordt aan de specificaties voor Hybrid II of III ( 22 ); |
2.21. |
referentiezone, twee verticale langsvlakken met een onderlinge afstand van 400 mm die symmetrisch zijn ten opzichte van het H-punt en worden bepaald door rotatie van verticaal naar horizontaal door de in bijlage II van Richtlijn 74/60/EEG beschreven inrichting. De inrichting wordt geplaatst zoals beschreven in die bijlage en op de maximumlengte van 840 mm ingesteld; |
2.22. |
3-puntsgordel, voor de toepassing van deze richtlijn ook gordels met meer dan drie bevestigingspunten; |
2.23. |
zitplaatsafstand, de horizontale afstand tussen opeenvolgende zitplaatsen, gemeten vanaf de voorzijde van de rugleuning van een zitplaats tot op de achterzijde van de rugleuning van de zitplaats daarvoor, op een hoogte van 620 mm boven de vloer. |
3. Voorschriften voor zitplaatsen
3.1. |
Voor ieder type zitplaats gelden de beproevingsvoorschriften van aanhangsel 1 (dynamische proef), of die van de aanhangsels 5 en 6 (statische proef), indien de fabrikant dit vraagt. |
3.2. |
De proeven waaraan het type zitplaats heeft voldaan, worden vastgelegd in het addendum bij het goedkeuringsformulier (aanhangsel 4 van bijlage I). |
3.3. |
Ieder ter keuring aangeboden verstel- en verplaatsingssysteem dient een automatisch werkend vergrendelsysteem te omvatten. |
3.4. |
De verstel- en vergrendelsystemen behoeven na de proef niet volledig bedrijfsklaar te zijn. |
3.5. |
Een hoofdsteun wordt gemonteerd op iedere buitenste zitplaats vóór in ieder voertuig van categorie M2 waarvan de maximummassa ten hoogste 3 500 kg bedraagt; de in deze voertuigen gemonteerde hoofdsteunen moeten voldoen aan de voorschriften van deze bijlage of van Richtlijn 78/932/EEG. |
4. Voorschriften inzake de bevestigingen van een zitplaats van een type voertuig
4.1. |
De bevestigingen voor de zitplaatsen in het voertuig moeten bestand zijn tegen
|
4.2. |
Blijvende vervorming (breuk inbegrepen) van een bevestigingspunt of de omgeving daarvan is toelaatbaar, mits de voorgeschreven belasting gedurende de voorgeschreven tijd is weerstaan. |
4.3. |
Indien er meer dan één type bevestigingspunt op een voertuig is, moet ter verkrijging van goedkeuring voor het voertuig iedere variant worden beproefd. |
4.4. |
Voor de gelijktijdige goedkeuring van een zitplaats en een voertuig mag één proef worden gebruikt. |
4.5. |
Bij voertuigen van de categorie M3 worden de bevestigingen van een zitplaats geacht te voldoen aan de voorschriften van de punten 4.1 en 4.2, indien de bevestigingen van de veiligheidsgordels van de betreffende zitplaatsen direct op de te plaatsen stoelen worden gemonteerd, en deze bevestigingen voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG, en zo nodig aan de in punt 5.5.4 van bijlage 1 bij die richtlijn toegestane afwijking. |
5. Voorschriften voor de montage van zitplaatsen in een type voertuig
5.1. |
De goedkeuring van alle geïnstalleerde, naar voren gekeerde zitplaatsen dient te geschieden volgens de voorschriften van punt 3 en onder de volgende voorwaarden:
|
5.2. |
Bij goedkeuring overeenkomstig aanhangsel 1 moeten de proeven 1 en 2 worden verricht, behalve in onderstaande gevallen:
|
5.3. |
Bij het verlenen van goedkeuringen overeenkomstig de aanhangsels 5 en 6 worden alle proeven uitgevoerd, behalve in de volgende gevallen:
|
Aanhangsel 1
Beproevingsmethoden voor zitplaatsen volgens punt 3 en/of bevestigingspunten volgens punt 4.1.2
1. Voorschriften
1.1. |
Aan de hand van de proeven moet worden vastgesteld:
|
1.2. |
Alle onderdelen van de rugleuning van de zitplaats en alle toebehoren moeten zodanig zijn dat het onwaarschijnlijk is dat een inzittende daardoor enig lichamelijk letsel kan oplopen. Aan dit voorschrift wordt geacht te zijn voldaan, indien ieder deel dat door een kogel van 165 mm doorsnede kan worden geraakt, een krommingsstraal van minstens 5 mm heeft.
|
2. Voorbereiding van de te beproeven zitplaats
2.1. |
De te beproeven zitplaats wordt gemonteerd:
|
2.2. |
De op het testplatform voor de testzitplaats(en) voorziene bevestiging is gelijk aan of heeft dezelfde kenmerken als de bevestiging in het voertuig (de voertuigen) waarin de zitplaats moet komen te staan. |
2.3. |
De te beproeven zitplaats moet volledig bekleed zijn en van alle toebehoren voorzien. Indien aan de zitplaats een tafeltje is bevestigd, moet dit zijn weggeklapt. |
2.4. |
Indien de zitplaats zijwaarts verstelbaar is, moet zij in de uiterste stand worden gezet. |
2.5. |
Indien de rugleuning verstelbaar is, moet een zodanige stand worden gekozen dat de resulterende hellingshoek van de torso van de pop die voor het bepalen van het H-punt en de werkelijke hoek van de torso voor zitplaatsen in motorvoertuigen wordt gebruikt, de door de fabrikant voor normaal gebruik aanbevolen hellingshoek zo dicht mogelijk benadert of, indien zo'n aanbeveling van de fabrikant ontbreekt, zo dicht mogelijk een hoek van 25 o achterwaarts ten opzichte van de verticaal. |
2.6. |
Indien de rugleuning is voorzien van een in de hoogte verstelbare hoofdsteun moet zij in de laagste stand worden gezet. |
2.7. |
Veiligheidsgordels van een goedgekeurd type die voldoen aan Richtlijn 77/541/EEG en zijn gemonteerd op bevestigingspunten die overeenkomstig Richtlijn 76/115/EEG zijn aangebracht, worden zowel op de hulpzitplaats als op de te beproeven zitplaats aangebracht. |
3. Dynamische proeven
3.0. |
Proef 1 |
3.1. |
Het testplatform wordt op een wagen gemonteerd. |
3.2. |
Hulpzitplaats De hulpzitplaats mag van hetzelfde type zijn als de te beproeven zitplaats en wordt evenwijdig aan en direct achter de te beproeven zitplaats geplaatst; beide zitplaatsen bevinden zich op dezelfde hoogte en in dezelfde verstelstand, terwijl de onderlinge afstand 750 mm bedraagt.
|
3.3. |
De testpop Achter iedere plaats op de te beproeven zitplaats wordt als volgt een pop geplaatst:
|
3.4. |
Simulatie van de botsing
|
3.5. |
Proef 2
|
Figuur 1
Aanhangsel 2
Proefprocedure voor de bevestigingspunten van een voertuig op grond van punt 4.1.1
1. Testapparatuur
1.1. |
Een stijve constructie die voldoende representatief is voor de voor gebruik in het voertuig bestemde zitplaats wordt vastgezet met bevestigingsmiddelen (bouten, schroeven, enz.) die door de fabrikant geleverd zijn bij de voor beproeving aangeboden constructiedelen. |
1.2. |
Indien verscheidene typen zitplaaten die van elkaar verschillen wat betreft de afstand tussen de voor- en achteruiteinden van de stoelpoten op hetzelfde bevestigingspunt kunnen worden gemonteerd, moet de proef worden uitgevoerd met de kortste voet. Deze voet staat beschreven in het goedkeuringsformulier. |
2. Proefprocedure
2.1. |
Er wordt een kracht F uitgeoefend:
|
2.2. |
De kracht F wordt bepaald met behulp van
|
Aanhangsel 3
Te verrichten metingen
1. |
Alle nodige metingen worden uitgevoerd met meetsystemen die voldoen aan de specificaties van internationale ISO-norm 6487, getiteld „Meettechniek bij botsingsproeven: Meetinstrumenten” en gepubliceerd in 1987. |
2. |
Dynamische proef
|
Aanhangsel 4
Vaststelling van de aanvaardbaarheidscriteria
1. Hoofd-aanvaardbaarheidscriterium (Head Acceptability Criterion = HAC)
1.1. |
Het hoofd-aanvaardbaarheidscriterium (HAC) wordt berekend op basis van de overeenkomstig punt 2.2.1 van aanhangsel 3 gemeten resultante van de triaxiale versnelling met behulp van de volgende formule:
waarin t1 en t2 tijdstippen zijn gedurende de proef, terwijl HAC de maximumwaarde is voor een interval t1,t2. De waarde van t1 en t2 wordt uitgedrukt in seconden. |
2. Thorax-aanvaardbaarheidscriterium (Thorax Acceptability Criterion = ThAC)
2.1. |
Dit criterium wordt bepaald door de absolute waarde van de resultante van de versnelling, uitgedrukt in g en gemeten overeenkomstig punt 2.2.2 van aanhangsel 3, en de versnellingsperiode uitgedrukt in ms. |
3. Femur-aanvaardbaarheidscriterium (Femur Acceptability Criterion = FAC)
Dit criterium wordt bepaald door de drukkracht, uitgedrukt in kN, die axiaal op elk femur van de pop wordt overgebracht en wordt gemeten overeenkomstig punt 2.2.3 van aanhangsel 3, en door de duur van de drukbelasting uitgedrukt in ms.
Aanhangsel 5
Statische prœven — voorschriften en procedure
1. Voorschriften
1.1. |
De voorschriften voor proeven met zitplaatsen overeenkomstig dit aanhangsel hebben tot doel vast te stellen:
|
1.2. |
Aan de voorschriften van 1.1.1 wordt geacht te zijn voldaan indien de grootste verplaatsing van het centrale aangrijpingspunt van iedere in punt 2.2.1 voorgeschreven kracht, gemeten in het horizontale vlak en het middenlangsvlak van de betreffende zitplaats niet meer dan 400 mm bedraagt. |
1.3. |
Aan de voorschriften van punt 1.1.2 wordt geacht te zijn voldaan, indien aan de volgende eisen wordt beantwoord.
|
1.4. |
Aan de voorschriften van punt 1.1.3 wordt geacht te zijn voldaan indien:
|
2. Statische proeven
2.1. Testapparatuur
2.1.1. |
Deze bestaat uit cilindervormige platen met een krommingsstraal van 82 ± 3 mm en een breedte:
|
2.1.2. |
De tegen de onderdelen van de zitplaats aanliggende plaat bestaat uit een materiaal waarvan de hardheid niet minder dan 80 Shore A bedraagt. |
2.1.3. |
Aan iedere cilindervormige plaat wordt ten minste één krachttransductor bevestigd waarmee de krachten worden gemeten die worden uitgeoefend in de in punt 2.2.1.1 aangegeven richting. |
2.2. |
Proefprocedure
|
Figuur 1
Aanhangsel 6
Energieabsorptiekenmerken van de achterzijde van rugleuningen voor voertuigen van de categorieën M2 en M3
1. |
De zich in de referentiezone bevindende delen van de achterzijde van rugleuningen, zoals gedefinieerd ►C2 in punt 2.21 ◄ van deze bijlage, worden op verzoek van de fabrikant overeenkomstig de voorschriften inzake energieabsorptie van bijlage III van Richtlijn 74/60/EEG gecontroleerd. Te dien einde wordt toebehoren beproefd in alle gebruiksstanden, behalve tafels, die geacht worden te zijn opgeklapt. |
2. |
Deze proef wordt vermeld in het addendum bij het goedkeuringsformulier van de zitplaats (aanhangsel 4 van bijlage I). Een tekening waarop het deel van de achterzijde van de rugleuning dat met de energieabsorptieproef is gecontroleerd, is aangegeven, wordt bijgevoegd. |
3. |
Deze proef mag ook worden toegepast op andere delen van het voertuig dan de zitplaats (punt 3.5.3 van aanhangsel 1). |
BIJLAGE IV
ALGEMENE SPECIFICATIES VOOR DE VOERTUIGEN DIE NIET ONDER DE BIJLAGEN II EN III VALLEN
1. Algemeen
1.1. |
De voorschriften van deze bijlage gelden voor voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3 en de categorieën M2 en M3 die niet onder het toepassingsgebied van bijlage III vallen. Met uitzondering van het bepaalde in punt 2.5 gelden de voorschriften ook voor de zijdelings gerichte zitplaatsen van alle voertuigcategorieën. |
2. Algemene specificaties
2.1 |
Zitplaatsen en banken moeten stevig aan het voertuig zijn bevestigd. |
2.2. |
Glijdende zitplaatsen en banken moeten automatisch vergrendelbaar zijn in alle voorziene standen. |
2.3. |
Verstelbare rugleuningen moeten vergrendelbaar zijn in alle voorziene standen. |
2.4. |
Alle zitplaatsen die naar voren kunnen worden gekanteld of neerklapbare rugleuningen hebben, moeten zijn voorzien van automatische vergrendelingen in de normale stand. Dit voorschrift geldt niet voor zitplaatsen die zijn aangebracht in de rolstoelruimten van voertuigen van de categorieën M2 of M3 van de klassen I, II of A. |
2.5. |
Een hoofdsteun wordt gemonteerd op iedere buitenste zitplaats vóór in ieder voertuig van categorie M2 waarvan de massa ten hoogste 3 500 kg bedraagt, en van categorie N1; de in deze voertuigen gemonteerde hoofdsteunen dienen te voldoen aan de voorschriften van bijlage II of van Richtlijn 78/932/EEG. |
( 1 ) PB nr. C 108 van 10. 12. 1973, blz. 75.
( 2 ) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.
( 3 ) PB nr. L 38 van 11. 2. 1974, blz. 2.
( 4 ) PB nr. L 165 van 20. 6. 1974, blz. 16.
( 5 ) ECE-document van Genève.
( |
E/ECE/324 |
) |
herz. 1/Add. 16. |
E/ECE/TRANS/505 |
( 6 ) PB L 42 van 13.2.2002, blz. 1.
( 7 ) PB L 220 van 29.8.1977, blz. 95. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
( 8 ) PB L 24 van 30.1.1976, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/38/EG van de Commissie (PB L 187 van 26.7.1996, blz. 95).
( 9 ) De nummering en voetnoten in dit inlichtingenformulier corresponderen met die van bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG. De punten die niet relevant zijn voor de toepassing van deze richtlijn zijn weggelaten.
( 10 ) Doorhalen wat niet van toepassing is.
( 11 ) Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet van betekenis zijn voor de beschrijving van het type voertuig, onderdeel of technische eenheid waarop dit goedkeuringsformulier betrekking heeft, moeten dergelijke tekens op het formulier door vraagtekens worden vervangen (b.v. ABC??123??).
( 12 ) Zoals gedefinieerd in bijlage II, deel A, van Richtlijn 70/156/EEG.
( 13 ) Doorhalen wat niet van toepassing is.
( 14 ) Doorhalen wat niet van toepassing is.
( 15 ) Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet van betekenis zijn voor de beschrijving van het type voertuig, onderdeel of technische eenheid waarop dit goedkeuringsformulier betrekking heeft, moeten dergelijke tekens op het formulier door vraagtekens worden vervangen (b.v. ABC??123??).
( 16 ) Zoals gedefiniëerd in bijlage II, deel A, van Richtlijn 70/156/EEG.
( 17 ) Doorhalen wat niet van toepassing is.
( 18 ) Voertuigen van categorie M1 worden geacht aan de voorschriften van de punten 3.2.3 en 3.2.4 te voldoen, indien zij voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 74/60/EEG.
( 19 ) Voertuigen van categorie M1 worden geacht aan de voorschriften van de punten 3.2.3 en 3.2.4 te voldoen, indien zij voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 74/60/EEG.
( 20 ) De waarde van 750 mm geldt tot 1 oktober 1999 voor nieuwe voertuigtypen en tot 1 oktober 2001 voor alle voertuigen.
( 21 ) De gereduceerde massa „mr”, van de slinger verhoudt zich tot de totale massa „m” van de slinger als de afstand „a” tussen het stootpunt en de draaiingsas en de afstand „l” tussen het zwaartepunt en de draaiingsas volgens de formule mr = m.l/a.
( 22 ) De technische specificaties en gedetailleerde tekeningen van Hybrid II en III die overeenkomen met de voornaamste afmetingen van een vijftigste-percentielman van de Verenigde Staten van Amerika, alsmede de specificaties voor de opstelling van de pop voor deze proef zijn gedeponeerd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties en kunnen, op verzoek, worden geraadpleegd bij het Secretariaat van de Economische Commissie voor Europa, Palais des Nations, Genève, Zwitserland.
( 23 ) Uitgedrukt in g (= 9,81 m/sec2), waarvan de scalaire waarde berekend wordt met de volgende formule:
γr 2 = γl 2 + γv 2 + γt 2,
waarbij: |
γl = de waarde van de momentane longitudinale versnelling, γv = de waarde van de momentane verticale versnelling, γt = de waarde van de momentane transversale versnelling. |