EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/212/29

Zaak C-270/06: Beroep ingesteld op 20 juni 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

PB C 212 van 2.9.2006, p. 17–18 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

2.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 212/17


Beroep ingesteld op 20 juni 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-270/06)

(2006/C 212/29)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk, gemachtigde, en B. Wägenbaur, Rechtsanwalt)

Verweerster: Republiek Oostenrijk

Conclusies van verzoekster

1.

In de zin van artikel 226, eerste alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is de Republiek Oostenrijk, door bepaalde kredietinstellingen die bij een centrale instelling zijn aangesloten, te verplichten om bij hun centrale instelling (en onder de door de centrale instelling gestelde voorwaarden) een liquiditeitsreserve ten belope van een bepaald percentage van hun tegoeden aan te houden en hen aldus te beletten, hun liquide middelen bij andere Europese financiële instellingen te beleggen, de krachtens artikel 56, lid 1, EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Verweerster dient te worden verwezen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Op grond van artikel 56, lid 1, EG zijn verboden alle nationale regelingen die het kapitaalverkeer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen beperken. Dit verbod gaat verder dan de afschaffing van een ongelijke behandeling op grond van nationaliteit van deelnemers aan de financiële markt en ziet in het algemeen op elke beperking die de uitoefening van deze fundamentele vrijheid minder aantrekkelijk maakt. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie vormen maatregelen van een lidstaat een beperking van het kapitaalverkeer wanneer zij de ingezetenen van deze lidstaat ervan kunnen afhouden, in een andere lidstaat een lening op te nemen of een investering te doen.

De Commissie is van mening dat de bepaling van het Oostenrijkse Bundesgesetz inzake het bankwezen waarbij bepaalde kredietinstellingen die bij een centrale instelling zijn aangesloten, verplicht worden om een bepaald deel van hun liquiditeitsreserve bij hun centrale instelling aan te houden, een beperking van het vrije kapitaalverkeer oplevert. Deze wettelijke verplichting belet de primaire banken immers om een aanzienlijk deel van hun liquide middelen ten belope van dit wettelijke percentage te beleggen bij andere Europese kredietinstellingen en om via een grensoverschrijdende overdracht van deze liquide middelen in een andere lidstaat een hoger rendement te krijgen dan bij hun centrale instelling.

De omstreden bepaling van het Oostenrijkse Bundesgesetz inzake het bankwezen kan noch in de in artikel 58 EG uitdrukkelijk genoemde gronden, noch in de consumentenbescherming of in andere dwingende redenen van algemeen belang rechtvaardiging vinden.

Volgens de Commissie is de aan de orde zijnde bij wet verplichte belegging bij het centrale instituut niet noodzakelijk voor de bescherming van de consumenten. In de eerste plaats bestaan er in Oostenrijk reeds wettelijke regelingen tot vrijwaring van de liquiditeit, die voor alle banken gelden; in de tweede plaats bestaan er, teneinde een voldoende grote liquiditeit te bereiken, minder vergaande middelen die het vrije kapitaalverkeer niet of minder belemmeren. De bestaande regeling is voor de consumentenbescherming zelfs contraproductief, aangezien ze de primaire banken belet, hun liquiditeitsreserve in het belang van de klanten grensoverschrijdend en potentieel rendabeler te beleggen. Voorts bestaan er geen aanwijzingen dat de insolventie van een enkele primaire bank noodzakelijk een kettingreactie uitlokt en een stormloop op de spaartegoeden van andere primaire banken uit de sector veroorzaakt. Dit rampscenario is op zich niet overtuigend, temeer daar er in andere lidstaten vergelijkbare regelingen zonder bij wet verplichte beleggingen bestaan en reeds decennialang stabiel functioneren, zonder dat dit daar tot een opeenvolging van ineenstortingen van banken heeft geleid.

Aangezien de aan de orde zijnde wettelijke verplichting voor de betrokken kredietinstellingen evenmin noodzakelijk is om de eerlijkheid en de goede reputatie van de Oostenrijkse financiële sector veilig te stellen, noch om een effectieve controle op de financiële instellingen te kunnen uitoefenen, vormt zij een onevenredige beperking van het vrije kapitaalverkeer.


Top